Bedieningshandleiding
IN DEZE HANDLEIDING VINDT U DE VOOR UW BOOT VERKRIJGBARE SMARTCRAFT METERSYSTEMEN
E2003, Mercury Marine
90-10229B23 203
0
MONITOR 2.00-3.00 SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Monitor-softwareversie 2.00 en 3.00
Deel 1
Voor boten met SmartCraft metersystemen kunt u naar de beschrijvingen hieronder kijken om het systeem in de boot te identificeren. Lees over het SmartCraft systeem om het optimaal te gebruiken.
Deel 2
PRODUCTIDENTIFICATIE
NB: De softwareversie verschijnt bij het opstarten even op het scherm
Deel 1 Systeemtoerenteller en -snelheidsmeter NB: Zoek de pijlen voor RESET en Helderheid
Deel 2
1
2
MONITOR 2.00-3.00
Deel 1 Monitor met softwareversie 2.00 en 3.00 Legenda . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-1 Algemeen gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-2 Eerste keer opstarten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-2 Master Reset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-4 Standaard informatie-displayschermen . . . . . . . . . . . . . . 1-5 Alarm ondiep water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-8 Waarschuwingssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-9 Waarschuwings-displayschermen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-9 Kalibratie CAL 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-11 Kalibratie CAL 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-18
NB: In deze handleiding staan alle monitor-displayschermen die beschikbaar zijn. Afhankelijk van uw type motor zijn niet al deze schermen van toepassing. Monitor met softwareversie 2.00 en 3.00 is compatibel met: Mercury-buitenboord-modellen van modeljaar 2002 ontworpen voor gebruik met SmartCraft. Alle Mercury MerCruiser-modellen ontworpen voor gebruik met SmartCraft.
1-0
MONITOR 2.00-3.00
Legenda
A=
L=
B=
N=
C=
O=
D=
P=
E=
S=
F=
T=
I=
U=
= Motor = Brandstof = Watertemperatuur = Waterdruk = Olie = Alarm
1-1
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Algemeen gebruik De monitor is een meter met LCD-display voor meerdere functies. Een verscheidenheid aan weergaven kan worden geactiveerd met behulp van de . knop drukt, loopt u door de volgende displays: verbruikte Als u op de knop brandstof, toerenteller (omw/min), brandstofstroom, positie van trimbekrachtiging, temperatuur van motor, waterdruk, accuspanning, vaaractieradius (indien gekalibreerd) en waterdiepte (indien uitgerust met een transducer). De monitor wordt ingeschakeld wanneer de contactschakelaar aan wordt gedraaid. Het display heeft een achtergrondverlichting waardoor u het ’s avonds kunt aflezen. Met behulp van de knop kunt u de helderheid van de achtergrondverlichting afstellen. In geval van een waarschuwingsalarm wordt het (worden de) waarschuwingspictogram(men)
weergegeven.
Eerste keer opstarten (of na Master Reset) De unit geeft het softwareniveau weer en vervolgens knippert het woord “SEt”(instellen), samen met het motorpictogram.
Druk op de knop
.
AUTOMATISCHE DETECTIE De unit start de “Automatische detectie” van de motortypeprocedure. Tijdens deze procedure vraagt de monitor de motorbedieningsmodule (ECM, Engine Control Module) om te bepalen wat voor type motor u hebt en stelt hij de gegevensbewakingsschermen overeenkomstig in, (b.v. als de monitor een binnenboordmotor detecteert die op het gegevensnetwerk is aangesloten, schakelt deze alle TRIM-functies van de motor/aandrijving uit omdat deze functies niet in een binnenboordmotorinstallatie worden gebruikt). Het is de bedoeling om de eerste instelling te vereenvoudigen. (wordt vervolgd op de volgende pagina) 1-2
Eerste keer opstarten (of na Master Reset) Foutmeldingen eerste automatische detectie: Knipperend “Stbd” – Meer dan één van de motorcomputers (ECM’s) zijn als stuurboordmotor geconfigureerd. De motoren moeten voor de juiste motorlocatie worden geprogrammeerd met behulp van een DDT of Quicksilver diagnoseapparatuur. Knipperend “nonE” – De meter neemt geen motorcomputers (ECM’s) waar. Controleer de bedrading op slechte verbindingen en op het juiste aantal eindweerstanden. Knipperend “noSt” – Geen van de motorcomputers (ECM’s) is als stuurboordmotor geconfigureerd. De motoren zijn wellicht niet compatibel of moeten voor de juiste motorlocatie worden geprogrammeerd met behulp van een DDT of Quicksilver diagnoseapparatuur. Knipperend “2001” – U moet het motortype handmatig selecteren. Schuif met behulp van de knop door de keuzes. Stnd = Hekaandrijving, Inbd = Binnenboordmotor, JEtd = Jetaandrijving, Out2 = Buitenboordmotor tweetakt, Out4 = Buitenboordmotor viertakt. Druk op om door te gaan.
1-3
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Master Reset U kunt de meter op de in de fabriek vooringestelde waarden resetten met het commando Master Reset. BELANGRIJK: Als u Master Reset uitvoert, wordt de unit op alle standaardinstellingen van de fabriek gereset, waardoor eventuele installatiekalibraties die tijdens het instellen van het product zijn uitgevoerd, verdwijnen. en ongeveer 12 seconden ingedrukt. U ziet het 1. Houd woord “dFLt”. Laat de knoppen los. 2. Druk onmiddellijk nogmaals op totdat de unit tot “0” aftelt.
en
en houd ze ingedrukt
3. Wanneer het bericht “SEt” op het scherm knippert, geeft dit aan dat de unit volgens de standaard fabrieksinstellingen gereset is.
1-4
Standaard informatie-displayschermen NB: In deze handleiding staan alle monitor-displayschermen die beschikbaar zijn. Afhankelijk van uw type motor zijn niet al deze schermen van toepassing.
Opstarten Hrs
Software Version (Softwareversie)
Engine Hours (Bedrijfsuren)
Tijdens het opstarten geeft een scherm even (1 seconde) de huidige softwareversie van de monitor weer, gevolgd door een display van 4 seconden dat de bedrijfsuren van de motor weergeeft.
Brandstofverbruik
Gal
Geeft de sinds de laatste reset verbruikte brandstof bij benadering weer. Reset stelt het display terug naar 0. U kunt Reset op elk moment gebruiken door de knoppen en tegelijkertijd even in te drukken.
Motortoerental
RPM
Toerenteller – geeft het motortoerental in omwentelingen per minuut (omw/min) weer.
Brandstofstroom Gal/h
Geeft het huidige geschatte brandstofverbruik van een motor in gallon per uur (gal/uur) of liter per uur (l/uur) weer. (wordt vervolgd op de volgende pagina)
1-5
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Standaard informatie-displayschermen TRIM
Trimpositie Geeft de trimpositie van de scheepsmotor tot de maximale trimpositie weer en geeft vervolgens de trailerstand weer. 0 = omlaag, 10 = maximale trim 25 = volledig opgeklapt) (trailerstand). NB: Dit scherm kan zo worden ingesteld dat het steeds verschijnt wanneer de trimschakelaar wordt gebruikt. Raadpleeg Kalibraties CAL 1.
Motortemperatuur Geeft de motortemperatuur weer in graden Fahrenheit (°F) of Celsius (°C).
Waterdruk Psi
Geeft de waterdruk in psi of bar weer.
Olietemperatuur Geeft de motorolietemperatuur weer in graden Fahrenheit (°F) of Celsius (°C). (wordt vervolgd op de volgende pagina)
1-6
Standaard informatie-displayschermen Oliedruk Geeft de motoroliedruk in psi of bar weer.
Accuspanning Volt
Geeft het spanningsniveau (conditie) van de accu weer.
Actieradius
Range
Miles
Geeft de geschatte actieradius weer op grond van het huidige brandstofverbruik en de brandstof die nog in de op het systeem aangesloten tank zit. Het weergegeven getal is een schatting van de afstand die u met de nog aanwezige brandstof bij de huidige vaarsnelheid kunt afleggen. NB: Er zijn twee vereisten om dit scherm te activeren, 1. U moet de brandstoftankkalibratie in CAL 2 uitvoeren. Raadpleeg de paragraaf Kalibraties CAL 2. 2. U moet een inrichting voor snelheidsmeting aan het systeem gekoppeld hebben (schoepenwiel of pitotdruktransducer). (wordt vervolgd op de volgende pagina)
1-7
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Standaard informatie-displayschermen Waterdiepte
Depth
Geeft de waterdiepte onder de transducer weer, indien aangesloten. NB: Dit scherm werkt alleen als een diepte-transducer (apart gekocht) op het systeem is aangesloten.
Ft
Alarm ondiep water U kunt een alarm zodanig instellen dat het afgaat wanneer de boot in water vaart dat minder diep is dan het alarmniveau. Alarm ondiep water instellen. 1. Het waterdieptescherm moet worden weergegeven. Controleer of Diepte in CAL 2 ingeschakeld is. Raadpleeg de paragraaf Kalibraties CAL 2. 2. Druk gedurende 3 seconden tegelijk op knop
en
.
3. Het menu Alarm on or off (alarm aan of uit) verschijnt. 4. Druk op de knop
om naar ON (aan) over te schakelen.
Depth
5.
Druk op de knop
om op te slaan.
om het knipperende 6. Het dieptegetal knippert. Druk op de knop getal op de gewenste alarmdiepte in te stellen. Maximale diepte 100 ft (30 m) en minimale diepte 2 ft (60 cm). Depth
7.
Druk op de knop
om op te slaan. 1-8
Waarschuwingssysteem Wanneer een probleem met de motor wordt gedetecteerd, waarschuwen de waarschuwings-displayschermen de bestuurder voor het mogelijke probleem. Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor een uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen. Als het probleem onmiddellijke motorschade kan veroorzaken, reageert het motorbewakingssysteem op het probleem door het motorvermogen te beperken. Verlaag het toerental onmiddellijk tot stationair. Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor nadere uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen. Als de knop “mode” (modus) wordt ingedrukt en een ander scherm verschijnt, blijft het knipperende alarmsignaal knipperen om aan te geven dat er nog steeds een probleem is.
Waarschuwings-displayschermen BELANGRIJK: Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor nadere uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen.
Motor oververhit De pictogrammen Bel en Temperatuur verschijnen. De waterdruk in het koelsysteem is onvoldoende.
Te weinig olie in reservoir De pictogrammen Bel en Olie verschijnen. Het oliepeil van het op de motor gemonteerde oliereservoir is kritiek laag.
Te lage waterdruk De pictogrammen Bel en Waterdruk verschijnen. De waterdruk in het koelsysteem is onvoldoende. (wordt vervolgd op de volgende pagina)
1-9
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Waarschuwings-displayschermen BELANGRIJK: Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor nadere uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen.
Water in brandstof De pictogrammen Bel en Brandstof verschijnen. Water in het waterscheidend brandstoffilter heeft het “vol”-peil bereikt.
Overtoerental motor Het pictogram Bel verschijnt. Het motortoerental heeft het maximale toegestane toerental overschreden.
Motorstoring De pictogrammen Bel en Motor verschijnen om de bestuurder erop te wijzen dat zich een motorstoring heeft voorgedaan.
Storing in oliepomp De pictogrammen Bel, Motor en Olie verschijnen. De oliepomp werkt niet meer elektrisch. Er wordt geen smeerolie aan de motor geleverd.
1-10
Kalibratie CAL 1 Display-kalibraties Cal 1: •(Aan of uit) Pop-up-scherm Trim •Trimkalibratie •Selectie van Engelse of metrische eenheden •Selectie van bereikeenheden •(Aan of uit) diepte, trim, motortemperatuur, oliedruk, olietemperatuur, waterdruk, spanning, bedrijfsuren en data-simulatorpagina’s.
1. Draai de contactschakelaar aan. 2. Druk de knoppen en in en houd ze 3 seconden ingedrukt om het kalibratiescherm CAL 1 weer te geven. en in en houd ze 3 seconden ingeNB: Druk de knoppen drukt om het kalibratiescherm CAL 1 te verlaten.
Cal 1 startscherm
Druk op de knop
om naar het volgende kalibratiescherm te
gaan. Tri mĆ fun ctie
Pop-up-scherm Trimfunctie (aan of uit zetten) Selecteer of u het trimbekrachtigings-displayscherm wilt zien telkens als er op de trimschakelaar wordt gedrukt.
1. Laat het getal “knipperen” op het displayscherm. 2. Druk op de knop 1 = aan 0 = uit
om te selecteren.
3. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
1-11
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 1 Trim
Trimsensor 0.0 instelling (Volledig in-getrimde stand)
1. Het woord “Trim” en de omlaag-pijl horen te knipperen. 2. Trim de unit naar de stand volledig Omlaag/In. 3. Druk op de knop
om op te slaan.
4. Druk op de knop
om naar de instelling 10.0 te gaan.
Trim
Trimsensor 10.0 instelling (Volledig uit-getrimde stand)
5. Het woord “Trim” en de omlaag-pijlen en omhoog-pijlen horen te knipperen. 6. Trim de unit naar de hoogste trimstand (niet de trailerstand). 7. Druk op de knop
om op te slaan.
8. Druk op de knop
om naar de instelling 25.0 te gaan.
Trim
Trimsensor 25.0 instelling (Volledig opgeklapte stand, trailerstand)
9. Het woord “Trim” en de omhoog-pijl horen te knipperen. 10. Gebruik de trimschakelaar en trim de unit naar de volledig opgeklapte stand, trailerstand. 11. Druk op de knop
om op te slaan.
12. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan. 1-12
Kalibratie CAL 1 SAE English system (Engels systeem)
Metric system (metrisch systeem)
F Psi
Gal
Ft
C Bar Ltr
Engels of metrisch Kies of u de waarden in het SAE Engelse of metrische systeem wilt.
M
1. Druk op de knop
om tussen eenheden te wisselen.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Actieradiuswaarden
Range
Kies of u de waarden in mijlen, zeemijlen of kilometers wilt.
Miles (mijl) Miles
NMiles (zeemijl) Km (km)
1. Druk op de knop
om tussen eenheden te wisselen.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Diepte-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het dieptescherm wordt weergegeven.
1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Trim
Trim-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het trimscherm wordt weergegeven.
1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan. 1-13
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 1 Koelvloeistoftemperatuur-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het koelvloeistoftemperatuurscherm wordt weergegeven. 1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Oliedruk-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het oliedrukscherm wordt weergegeven.
1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Olietemperatuur-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het olietemperatuurscherm wordt weergegeven.
1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
1-14
Kalibratie CAL 1 Waterdruk-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het waterdrukscherm wordt weergegeven.
1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Accuspanning-display (aan of uit) Volt
Kies of u wilt dat het accuspanningscherm wordt weergegeven.
1. Druk op de knop
om aan of uit te selecteren.
2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan.
Bedrijfsuren-display (aan of uit) Kies of u wilt dat het bedrijfsurenscherm wordt weergegeven.
Hrs
1. Druk op de knop 2. Houd
en
om aan of uit te selecteren. 3 seconden ingedrukt om het kalibratiescherm
CAL 1 te verlaten of druk op 2 te gaan.
om naar het kalibratiescherm CAL
1-15
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 2 Display-kalibraties CAL 2: •Frequentie-instelling schoepenwielsnelheidssensor •Instelling snelheidssensorinput pitot-waterdruk •Vermenigvuldigingsfactor snelheidssensor pitot-waterdruk •Kalibratie brandstoftank
1. Draai de contactschakelaar aan. 2. Druk de knoppen en in en houd ze 3 seconden ingedrukt om het kalibratiescherm CAL 1 weer te geven. Druk nogmaals de en in en houd ze 3 seconden ingedrukt om het knoppen kalibratiescherm CAL 2 weer te geven. en in en houd ze 3 seconden ingeNB: Druk de knoppen drukt om het kalibratiescherm CAL 2 te verlaten.
Cal 2 startscherm
Druk op de knop
om naar het volgende kalibratiescherm te
gaan.
Sensor-input pitotwaterdruk Selecteer de druk-input van de pitot-waterdruksensor op de motor. NB: De standaard snelheids-input op Mercury buitenboordmotoren bedraagt 100 psi. Sommige High Performance-toepassingen kunnen een input van 200 psi vereisen. om te selecteren. 1. Druk op de knop 0 = geen pitotdruksensor 1 = 100 PSI 2 = 200 PSI 2. Druk op de knop
om naar de volgende functie te gaan. 1-16
Kalibratie CAL 2 Frequentie schoepenwielsnelheidssensor Miles
Druk op de
De frequentie kan worden ingesteld volgens de vereisten van andere sensors. De frequentie van de door Mercury Marine geleverde schoepenwielsnelheidssensor is 4.9.
knop om dit op te slaan en naar de volgende functie te
gaan.
Zeewatertemperatuurdisplay (aan of uit) Kies of u wilt dat het zeewatertemperatuurscherm wordt weergegeven. NB: Dit scherm werkt alleen als een Mercury schoepenwiel- of diepte/ temperatuurtransducer (apart gekocht) op het systeem is aangesloten. Druk op de
knop om dit op te slaan en naar de volgende functie te
gaan.
Pitotvermenigvuldigingsfactorscherm Hiermee kunt u de waarde op de snelheidsmeter aan een andere snelheidsmeter zoals een GPS aanpassen. NB: Het bereik van de vermenigvuldigingsfactoren varieert van 0.5 tot 1.5. Druk op de
knop om dit op te slaan en naar de volgende functie te
gaan.
1-17
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 2 Brandstoftank kalibreren ER ZIJN DRIE METHODEN OM DE FUNCTIE VOOR HET BEWAKEN VAN HET BRANDSTOFTANKPEIL IN TE STELLEN: Een: Doe niets. Lineaire waarde gebaseerd op onbewerkte sensorwaarden. Deze methode houdt geen rekening met onregelmatig gevormde tanks. Twee: Door de standaardprocedure voor tankkalibratie te volgen, daarbij wordt niet daadwerkelijk brandstof aan de tank toegevoegd. De monitor levert een geschatte actieradiuswaarde, gebaseerd op standaard sensorwaarden. Deze methode houdt geen rekening met onregelmatig gevormde tanks. Drie: Door de tankkalibratieprocedure volledig te volgen, waarbij op bepaalde kalibratiepunten brandstof aan de tank wordt toegevoegd. De monitor geeft een geschatte bereikwaarde weer waarbij de vorm van de tank in aanmerking wordt genomen.
1-18
Kalibratie CAL 2 Inhoud tank 1 (brandstof) instellen “t1” = tank 1
totdat “t1” wordt getoond. “t1” = tank 1.
1. Druk op de knop 2. Druk nogmaals op Brandstof verschijnen.
. Het woord “no (nee)” en het pictogram
NB: Het woord “no (nee)” verdwijnt alleen als de meter een tank waarneemt die op het systeem is aangesloten. Als geen tank is aangesloten, kunt u geen inhoud invoeren. 3. Voer de inhoud van tank 1 in gallons in met behulp van de 4. Druk op de knop
toets.
om dit op te slaan en naar de volgende functie
te gaan.
Inhoud tank 2 instellen NB: Tank 2 hoeft geen brandstoftank te zijn. Het kan bijvoorbeeld ook een olietank zijn. “t2” = tank 2 1. Druk op de knop
totdat “t2” wordt getoond. “t2” = tank 2.
2. Druk nogmaals op Brandstof verschijnen.
. Het woord “no (nee)” en het pictogram
NB: Het woord “no (nee)” verdwijnt alleen als de meter een tank waarneemt die op het systeem is aangesloten. Als geen tank is aangesloten, kunt u geen inhoud invoeren. 3. Voer de inhoud van tank 2 in gallons in met behulp van de 4. Druk op de
toets.
knop om dit op te slaan en naar de volgende functie
te gaan. 1-19
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 2 Tank 1 kalibreren Nadat u de tankinhouden hebt ingevoerd, moet u kiezen of u brandstoftank 1 wilt kalibreren “t1”. NB: De meter laat u de brandstoftank pas kalibreren wanneer de inhoud is ingevoerd). om 1 = aan, 0 = uit te selecteren. Kies “1” en
1. Druk op de knop druk dan op te gaan.
om met de kalibratie van de brandstoftank verder
Tank 1 kalibreren – instelling 0% De brandstoftank moet leeg zijn.
Gal
2. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
om
naar de instelling 25% te gaan.
Tank 1 kalibreren – instelling 25% Gal
25 procent
Toe te voegen brandstof
Als u de hier afgebeelde hoeveelheid brandstof toevoegt, stijgt het peil in de brandstoftank tot 25 procent. NB: De hoeveelheid “Toe te voegen brandstof” wordt bepaald door het getal dat u voor de brandstoftankinhoud hebt ingevoerd.
3. Voeg de aangegeven hoeveelheid brandstof aan de brandstoftank toe. 4. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
naar de instelling 50% te gaan.
1-20
om
Kalibratie CAL 2 Tank 1 kalibreren – instelling 50% Gal
50 procent
Toe te voegen brandstof
Als u de hier afgebeelde hoeveelheid brandstof toevoegt, stijgt het peil in de brandstoftank tot 50 procent. NB: De hoeveelheid “Toe te voegen brandstof” wordt bepaald door het getal dat u voor de brandstoftankinhoud hebt ingevoerd.
5. Voeg de aangegeven hoeveelheid brandstof aan de brandstoftank toe. om op te slaan. Druk op de knop
6. Druk op de knop
om
naar de instelling 75% te gaan.
Tank 1 kalibreren – instelling 75% Gal
75 procent
Toe te voegen brandstof
Als u de hier afgebeelde hoeveelheid brandstof toevoegt, stijgt het peil in de brandstoftank tot 75 procent. NB: De hoeveelheid “Toe te voegen brandstof” wordt bepaald door het getal dat u voor de brandstoftankinhoud hebt ingevoerd.
7. Voeg de aangegeven hoeveelheid brandstof aan de brandstoftank toe. om op te slaan. Druk op de knop
8. Druk op de knop
om
naar de instelling vol% te gaan.
Tank 1 kalibreren – instelling vol Voeg zo veel brandstof aan de brandstoftank toe tot deze vol is.
Gal
Vol procent
Toe te voegen brandstof
9. Voeg zo veel brandstof aan de brandstoftank toe tot deze vol is. 10. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
naar de volgende functie te gaan. 1-21
om
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 2 Tank 2 kalibreren Kies of u tank 2 wilt kalibreren. NB: Tank 2 hoeft geen brandstoftank te zijn. Het kan bijvoorbeeld ook een olietank zijn. NB: De meter laat u de tank pas kalibreren wanneer de inhoud is ingevoerd. totdat “t2” wordt getoond. “t2” = tank 2.
1. Druk op de knop
om 1 = aan, 0 = uit te selecteren. Als u “1” kiest, 2. Druk op de knop gaat de kalibratie van de tank 2 verder. 3. Druk op de knop
om verder te gaan.
Kalibratiepictogram tank 2 kiezen Kies één van drie pictogrammen voor het displayscherm van tank 2 (olie, water/afval, brandstof).
1. Druk op de knop
; u ziet een knipperend pictogram. Met de knop
kiest u welk pictogram u voor tank 2 wilt gebruiken (olie, brandstof of water/afval). NB: Als u het pictogram olie of water/afvalwater kiest, is geen verdere kalibratie van tank 2 nodig. Als tank 2 voor brandstof wordt gebruikt, gaat u verder met de procedure voor tank 2. 2. Druk op de knop
om verder te gaan.
Tank 2 kalibreren – instelling 0% De brandstoftank moet leeg zijn.
Gal
3. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
naar de instelling 25% te gaan.
1-22
om
Kalibratie CAL 2 Tank 2 kalibreren – instelling 25% Gal
25 procent
Toe te voegen brandstof
Als u de hier afgebeelde hoeveelheid brandstof toevoegt, stijgt het peil in de brandstoftank tot 25 procent. NB: De hoeveelheid toe te voegen brandstof wordt bepaald door het getal dat u voor de brandstoftankinhoud hebt ingevoerd
4. Voeg de aangegeven hoeveelheid brandstof aan de brandstoftank toe. 5. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
om
naar de instelling 50% te gaan.
Tank 2 kalibreren – instelling 50% Gal
50 procent
Toe te voegen brandstof
Als u de hier afgebeelde hoeveelheid brandstof toevoegt, stijgt het peil in de brandstoftank tot 50 procent. NB: De hoeveelheid toe te voegen brandstof wordt bepaald door het getal dat u voor de brandstoftankinhoud hebt ingevoerd
6. Voeg de aangegeven hoeveelheid brandstof aan de brandstoftank toe. 7. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
naar de instelling 75% te gaan.
1-23
om
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00
MONITOR 2.00-3.00
MONITOR – VERSIE 2.00-3.00 Kalibratie CAL 2 Tank 2 kalibreren – instelling 75% Gal
75 procent
Toe te voegen brandstof
Als u de hier afgebeelde hoeveelheid brandstof toevoegt, stijgt het peil in de brandstoftank tot 75 procent. NB: De hoeveelheid toe te voegen brandstof wordt bepaald door het getal dat u voor de brandstoftankinhoud hebt ingevoerd.
8. Voeg de aangegeven hoeveelheid brandstof aan de brandstoftank toe. 9. Druk op de knop
om op te slaan. Druk op de knop
om
naar de instelling vol% te gaan.
Tank 2 kalibreren – instelling vol Voeg zo veel brandstof aan de brandstoftank toe tot deze vol is.
Gal
Vol procent
Toe te voegen brandstof
10. Voeg zo veel brandstof aan de brandstoftank toe tot deze vol is. 11. Druk de knoppen en in en houd ze 3 seconden ingedrukt om het kalibratiescherm CAL 2 te verlaten.
1-24
Systeem Toerenteller en Snelheidsmeter Algemeen gebruik en functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-1 Functie voor automatische motordetectie . . . . . . . . . . . . 2-3 Master Reset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-3 Snelheidsmeter-displayschermen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-4 Toerenteller-displayschermen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-6 Regeling voor langzaam varen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-8 Waarschuwingssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-10 Waarschuwings-displayschermen . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-11 Cal 1 Toerenteller kalibreren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-15 Cal 2 Toerenteller kalibreren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-18 Cal 1 Snelheidsmeter kalibreren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-22 Cal 2 Snelheidsmeter kalibreren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-24
NB: In dit hoofdstuk staan alle displayschermen die voor de meters van Systeem Toerenteller en Snelheidsmeter beschikbaar zijn. Afhankelijk van uw type motor zijn niet al deze schermen van toepassing. Systeem Toerenteller en Snelheidsmeter zijn compatibel met: Mercury-buitenboord-modellen van modeljaar 2002 en later, bedoeld voor gebruik met SmartCraft. Alle Mercury MerCruiser-modellen bedoeld voor gebruik met Smartcraft.
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Deel 2
2-0
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER 3 2 1 0
Snelheidsmeter
4
30
5
20 6 7
40
50 60
10
70
0
80
Algemeen gebruik en functies Opstarten: Elke meter wordt ingeschakeld wanneer de contactschakelaar naar de stand Aan wordt gedraaid. De meters blijven aan zo lang de contactschakelaar in de stand Aan is. Verlichting: De helderheid en het contrast kunnen worden ingesteld. Knoppen: De knop MODE wordt gebruikt om schermen met informatie te selecteren. De knoppen “+” en “-” worden gebruikt voor het instellen van het motortoerental tijdens de regeling voor langzaam varen en voor het instellen van meterkalibraties. Regeling voor langzaam varen: Stelt de bestuurder in staat om het stationair toerental van de motor voor langzaam varen in te stellen zonder de gashendel te gebruiken. Motorbewakingssysteem: Bewaakt de kritieke sensors op de motor voor een vroege indicatie van problemen. Het systeem reageert op een probleem door het motortoerental te verlagen om veilig te kunnen blijven varen. Waarschuwingssysteem: Het systeem doet de waarschuwingshoorn weerklinken en geeft het waarschuwingsbericht weer.
2-1
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Toerenteller
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Algemeen gebruik en functies
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Digitaal-displayscherm: Geeft de volgende motorinformatie weer. Toerenteller-displayscherm:
Snelheidsmeter-displayscherm:
AFHANKELIJK VAN MOTORTYPE Motorinloopperiode Motortemperatuur Oliedruk Trim en toerental Trim en waterdruk Waterdruk Accuspanning en bedrijfsuren Brandstofstroom en verbruikte brandstof Toerental Diepte Snelheid / Zeewatertemp
AFHANKELIJK VAN MOTORTYPE Snelheid Verbruikte brandstof COG/SOG – Als GPS-signaal aanwezig is Afstand en brandstof tot routepunt – als routepunt is geprogrammeerd in optioneel GPS Klok – Lucht-/Zeewatertemp Huidig en Gemiddeld. Brandstofverbruik Afstandsmeter Brandstoftankniveaus Olietankniveaus Zoetwaterniveaus Afvalwaterniveaus Dubbele motor Trim en toerental synchronisator Actieradius Brandstofstroom Afstandsmeter Stuurhoek
2-2
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Functie voor automatische motordetectie
Als de meter de waarschuwing “No Starboard Engine” (Geen stuurboordmotor) of “Multiple Starboard Engines” (Meerdere motoren aan stuurboordzijde) weergeeft, moet de plaats van motor op de juiste wijze worden geselecteerd (bakboord en stuurboord) bij de motor die gebruik maakt van motordiagnoseapparatuur van Mercury. “Master Reset” en “Auto detect” moeten nogmaals worden uitgevoerd. (Raadpleeg “Master Reset”). System Tach & Speed worden standaard geleverd met het “Engine Autodetection Screen” (het scherm automatische motordetectie). Dit scherm laat de meter tijdens het eerste opstarten automatisch detecteren welk motortype u gebruikt en de meter configureren zodat hij overeenkomt met het vaartuigtype.
Master Reset U kunt de meter op de in de fabriek vooringestelde waarden resetten met het commando Master Reset. BELANGRIJK: Als u Master Reset uitvoert, wordt de unit volgens alle standaardinstellingen van de fabriek gereset, waardoor eventuele installatiekalibraties die tijdens het instellen van het product zijn uitgevoerd, verdwijnen. TROLL
TROLL
+ Door tegelijkertijd gedurende 10 seconden en in te drukken (totdat de staafgrafieken “tegen elkaar komen”), kunt u de unit resetten volgens de fabrieksinstellingen.
2-3
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Wanneer de meter voor de eerste keer wordt ingeschakeld of na een “Master Reset”, verschijnt “Auto detect” op de meter. Wanneer u op de knop Mode drukt, bepaalt de meter automatisch het motortype. Hierdoor worden de gegevensbewakingsschermen overeenkomstig ingesteld. Het is de bedoeling om de eerste instelling te vereenvoudigen.
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Snelheidsmeter
1 30
2
20 10 0
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
3
40 50 60 70 80
4 5 Wordt vervolgd op de volgende pagina
Snelheidsmeter-displayschermen WELLICHT ZIJN NIET ALLE SCHERMEN VAN TOEPASSING OP UW MOTORTYPE. Wanneer de contactschakelaar naar de stand Aan gedraaid wordt, laat de snelheidsmeter het laatste scherm zien dat werd weergegeven voordat de contactschakelaar naar de stand Uit gedraaid werd. Druk op MODE om displayschermen te veranderen. U kunt naar het vorige scherm teruggaan door MODE 2 seconden ingedrukt te houden. Hierdoor wordt de displayvolgorde omgekeerd. NB: De waarden kunnen in Engelse (Amerikaanse) of metrische eenheden worden weergegeven. Zie Kalibreren. NB: De beschrijvingen zijn niet noodzakelijkerwijs op volgorde op de meter. De volgorde verandert afhankelijk van het motortype. 1. Klok – Temp – Klok, luchttemperatuur en watertemperatuur. De luchten watertemperatuursensors moeten worden aangesloten om de waarden op het scherm te zien. 2. Brandstofpeil – Geeft de hoeveelheid resterende brandstof weer. 3. Oliepeil – Geeft de hoeveelheid resterende motorolie weer of het drinkwater/afvalwaterpeil (indien bevestigd). 4. Toerentalsynchronisator – Alleen bij dubbele motor – bewaakt de toerentallen van beide motoren. 5. Trimsynchronisator – Alleen bij dubbele motor – geeft de trimstand van beide motoren weer. Maakt het eenvoudiger om beide trimniveaus gelijk te houden. 2-4
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Snelheidsmeter
7
30 20 10
8
0
40 50 60 70 80
9 STEERING ANGLE
10
520 PORT
Snelheidsmeter-displayschermen 6. Actieradius – De geschatte actieradius is gebaseerd op de vaarsnelheid, het brandstofverbruik en de in de tank resterende brandstof. De weergegeven getallen geven een schatting van de afstand die u met de resterende brandstof kunt afleggen. Snelheidssignaal vereist (schoepenwiel, pitotdruk of GPS). 7. Brandstofverbruik – Het display toont het gemiddelde brandstofverbruik (“AVG”) alsook het huidige brandstofverbruik (“INST”). De weergegeven getallen geven mijl per gallon (“MPG”) of kilometer per liter (“KM/L”) aan. Brandstof reset – Selecteer het displayscherm en druk op de knoppen MODE en TROLL als u het brandstofverbruik wilt resetten. 8. Afstandsmeter – Geeft aan hoe ver u hebt gevaren sinds de laatste keer dat de meter op nul is gereset. Afstandsmeter reset – Selecteer TROLL om te rehet displayscherm en druk op de knoppen MODE en setten. 9. Digitale snelheidsmeter – Kan de vaarsnelheid in mijl per uur, kilometer per uur of zeemijlen per uur weergeven. De snelheidsmeter maakt gebruik van het schoepenwiel voor lage vaarsnelheid maar schakelt over naar de snelheidssensor of het GPS (indien aangesloten) voor hoge vaarsnelheden. (Instelling voor overgangspunt zoals beschreven in Cal2). 10. Stuurhoek – Toont de relatieve stand van het stuursysteem. Alleen verkrijgbaar op Mercury MerCruiser modellen. Er moet een stuurhoeksensor op de motor zijn geïnstalleerd. 2-5
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
6
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Toerenteller
1 3
2
BAT OK
TMP
PSI
2
5
OK 1
6
ENG
°F
3 SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
4
0
7
4 5 6
PSI
WATER PSI
Toerenteller-displayschermen WELLICHT ZIJN NIET ALLE SCHERMEN VAN TOEPASSING OP UW MOTORTYPE. Wanneer de contactschakelaar naar de stand Aan gedraaid wordt, laat de toerenteller het laatste scherm zien dat werd afgebeeld voordat de contactschakelaar naar de stand Uit gedraaid werd. Druk op MODE om displayschermen te veranderen. U kunt naar het vorige scherm teruggaan door MODE 2 seconden ingedrukt te houden. Hierdoor wordt de displayvolgorde omgekeerd. NB: De waarden kunnen in Engelse (Amerikaanse) of metrische eenheden worden weergegeven. Zie Kalibreren. 1. Motorinloopperiode – Geeft de resterende tijd van de inloopperiode van een nieuwe motor weer. Dit scherm verdwijnt automatisch nadat de inloopperiode is afgelopen. 2. Naslagscherm – Geeft aan dat de accu, motortemperatuur en drukwaarden in orde zijn. 3. Temperatuur – Geeft de motorkoelvloeistoftemperatuur weer. 4. Trimbekrachtigingshoek – Geeft de trimhoek van de buitenboordmotor of hekaandrijving tot de maximale trimhoek weer en geeft vervolgens de trailerhoek weer. 0 = omlaag, 10 = maximale trim en 25 = volledig opgeklapt (trailerstand). 5. Trimbekrachtigingshoek – Waterdruk – Geeft de trimhoek van de motor en de waterdruk van het koelsysteem weer. 6. Waterdruk – Geeft de waterdruk van het koelsysteem bij de motor weer. 2-6
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER
0
4 5 6 7
3200 DEPTH FEET SPEED 25 MPH
SEA TEMP 760
Toerenteller-displayschermen 7. Oliedruk – Geeft de motoroliedruk in de eenheden psi of bar weer. 8. Accuspanning – Geeft het spanningsniveau (conditie) van de accu weer. Registreert tevens de bedrijfstijd van de motor. 9. Brandstofstroom – Geeft het brandstofverbruik van de motor in gallon per uur of liter per uur weer. 10. Digitale toerenteller – Geeft het motortoerental in omwentelingen per minuut (omw/min) weer. 11. Waterdiepte – Geeft de waterdiepte onder de transducer weer, indien aangesloten. Het waterdieptescherm kan in Kalibratie CAL 1 aan of uit worden gezet. U kunt een alarm zodanig instellen dat het afgaat wanneer de boot in water vaart dat minder diep is dan het alarmniveau. Raadpleeg Kalibratie CAL 2 voor de instellingen voor het waterdieptealarm en de dieptecompensatie. NB: Dit scherm werkt alleen als een dieptetransducer (apart gekocht) op het systeem is aangesloten. 12. Snelheid / temp – Geeft een gesplitst scherm van de watertemperatuur en vaartuigsnelheid weer. NB: U moet een inrichting voor snelheidsmeting geïnstalleerd hebben (apart gekocht).
2-7
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
1
USED
22.0
11 12
2
22.3 FUEL
9 2.4
3
HRS
VOLT
8 13.6
10
Toerenteller
OIL PSI
7
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Toerenteller 3 2 1 0
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
TROLL –
Werkelijke snelheid
Snelheidsmeter
4 5 6 7
0
TROLL –
TROLL +
Ingestelde snelheid
Werkelijke snelheid
80
TROLL +
Ingestelde snelheid
TR
Regeling voor langzaam varen Algemeen gebruik NB: De regeling voor langzaam varen is niet op alle motormodellen beschikbaar. NB: Het min/max-bereik van de regeling voor langzaam varen kan veranderen afhankelijk van het motortype. U kunt de regeling voor langzaam varen instellen met de toerenteller of de snelheidsmeter. De toerenteller stelt het toerental in RPM (omw/min) in en de snelheidsmeter stelt de snelheid in MPH (mijl/u), Kph (km/u) of KN (knopen) in. U kunt de regeling voor langzaam varen op elk gewenst moment uitzetten door de knop MODE in te drukken terwijl het displayscherm met de regeling voor langzaam varen wordt weergegeven of door de gashendel te bewegen. Als u de regeling voor langzaam varen op een gewenste snelheid hebt ingesteld en dan de regeling voor langzaam varen uitzet, onthoudt het systeem de ingestelde snelheid en keert naar die snelheid terug wanneer u de regeling voor langzaam varen weer inschakelt. Het displayscherm keert terug naar het vorige scherm als er 10 seconden TROLL TROLL + – lang geen activiteit is geweest. Druk op de knop of om het displayscherm weer te activeren. Wanneer de regeling voor langzaam varen ingeschakeld is en u in een ander scherm bent, verschijnt een knipperend signaal “TR” in de linker bovenhoek van het display om aan te geven dat de regeling voor langzaam varen nog steeds aan staat. 2-8
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Toerenteller
1 0 TROLL -
Werkelijke snelheid
4
5 6 7
0 TROLL -
TROLL +
Werkelijke snelheid
Ingestelde snelheid
a
80 TROLL +
Ingestelde snelheid
b
Regeling voor langzaam varen Regeling voor langzaam varen instellen 1. Terwijl de motor loopt, schakelt u de motor in versnelling. Stel het motortoerental op stationair in. TROLL
TROLL
+ 2. Druk op de knop of om het displayscherm met de regeling voor langzaam varen tevoorschijn te brengen.
3. Druk op MODE om de regeling voor langzaam varen in te schakelen (aan te zetten). TROLL
TROLL
+ 4. Gebruik de knoppen om de gewenste snelheid of het gewenste toerental in het stellen. Met (+) kunt u het toerental of de snelheid verhogen en met (-) kunt u ze verlagen. 5. Als u de regeling voor langzaam varen op een hogere snelheid of een hoger toerental hebt ingesteld dan waarop het sleeptoerental de boot kan brengen, verschijnt de melding TARGET SPEED TOO FAST (a) (DOELSNELHEID of -TOERENTAL TE HOOG). Verlaag de sleepsnelheid. 6. Als u de regeling voor langzaam varen op een lagere snelheid of een lager toerental hebt ingesteld dan waarop het sleeptoerental de boot kan brengen, verschijnt de melding TARGET SPEED TOO SLOW (b) (DOELSNELHEID of -TOERENTAL TE LAAG). Verhoog de sleepsnelheid. Regeling voor langzaam varen uitschakelen Er zijn drie manieren om de regeling voor langzaam varen uit te schakelen:
• Druk op de knop MODE in het displayscherm voor langzaam varen. • Zet de gashendel naar een ander toerental. • Schakel de motor naar neutraal. 2-9
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
3 2
Snelheidsmeter
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER 3 2
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
b
4 5
1
6
0
7
0
80
a
c
2
Waarschuwingssysteem Alarmwaarschuwingen – Wanneer een probleem wordt ontdekt, verschijnt de naam van het betreffende alarm op het display (a). Als het probleem onmiddellijke motorschade kan veroorzaken, reageert het motorbewakingssysteem (b) op het probleem door het motorvermogen te beperken. Verlaag het toerental onmiddellijk tot stationair en raadpleeg de waarschuwingsmeldingen op de volgende pagina’s. Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor nadere uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen. De alarmmelding blijft op het scherm totdat de knop Mode wordt ingedrukt. Als er meerdere alarmen zijn, verschijnen ze na elkaar op het scherm met een interval van vijf seconden. Als de knop Mode bij een ander scherm wordt ingedrukt, verschijnt het knipperende alarmsignaal “AL” (c) in de rechter bovenhoek om aan te geven dat er nog steeds een probleem is.
2-10
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Waarschuwings-displayschermen Wanneer een probleem met de motor wordt gedetecteerd, waarschuwen de waarschuwings-displayschermen de bestuurder voor het mogelijke probleem. Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor een uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen. WAARSCHUWINGS-DISPLAYSCHERMEN TOERENTELLERDISPLAY
BATTERY (ACCU)
F
ENGINE DATA BUS (MOTORGEGEVENSBUS)
F
FAULT – HORN (STORING – HOORN)
F
FAULT – IGNITION (STORING – ONTSTEKING)
F
FAULT – INJECTOR (STORING – INJECTOR)
F
FAULT – OIL PUMP (STORING – OLIEPOMP)
F
FAULT – SENSOR (STORING – SENSOR)
F
FAULT – WATER TEMP (STORING – WATERTEMPERATUUR)
F
SNELHEIDSMETERDISPLAY SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
PROBLEEM
LOW FUEL (BRANDSTOFPEIL TE LAAG)
F
LOW OIL (OLIEPEIL TE LAAG)
F
OIL TEMP (OLIETEMPERATUUR)
F
OIL PSI (OLIEDRUK) OVERHEAT (OVERVERHIT)
F
OVER SPEED (TE HOOG TOERENTAL)
F
PRESSURE (DRUK) RESERVE OIL (RESERVEOLIE)
F
WATER IN FUEL (WATER IN BRANDSTOF)
F
MAP MAT TPS
F F F
F
F
2-11
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER 1
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
2
3
5
4
2
5 6
1 0
7
6
3
7
4
8
Waarschuwings-displayschermen BELANGRIJK: Raadpleeg de Handleiding voor gebruik, onderhoud en garantie van de motor voor nadere uitleg van het probleem en wat u eraan moet doen. 1. OVERHEAT – (OVERVERHIT) De motor is oververhit. 2. PRESSURE – (DRUK) De waterdruk in het koelsysteem is te laag. 3. OVERSPEED – (OVERTOEREN) Het motortoerental heeft het maximale toegestane toerental overschreden. 4.
WATER IN FUEL – (WATER IN BRANDSTOF) Water in het waterscheidend brandstoffilter heeft het “vol”-peil bereikt.
5. FAULT-HORN – (STORING – HOORN) Waarschuwingshoorn werkt niet naar behoren. 6. RESERVE OIL LOW – 2 STROKE OUTBOARD ONLY – (RESERVEOLIEPEIL TE LAAG – ALLEEN 2-TAKT BUITENBOORDMOTOR) Het oliepeil van het op de motor gemonteerde oliereservoir is kritiek laag. 7. FAULT-OIL PUMP – (STORING – OLIEPOMP) De oliepomp werkt niet meer elektrisch. Er wordt geen smeerolie aan de motor geleverd. 8. FAULT-INJECTOR – (STORING – INJECTOR) De elektrische functie van een of meer van de brandstofinjectoren is gestopt.
2-12
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER 13 3
4
2
10
5 6
1 0
no starboard engine
14
7
11
Multiple Starboard Engine
15 16
12 Waarschuwings-displayschermen
9. FAULT-IGNITION – (STORING–ONTSTEKING) Er is een storing in het ontstekingssysteem. 10. BATTERY – (ACCU) Het elektrisch systeem laadt niet of de acculading is te laag. 11. ENGINE DATA BUS – (MOTORGEGEVENSBUS) De gegevenscommunicatieverbinding tussen de toerenteller en de motor is niet aangesloten. 12. FAULT-SENSOR – (STORING–SENSOR) Een van de sensoren functioneert niet goed. 13. FAULT-WATER TEMP – (STORING–WATERTEMPERATUUR) De sensor voor het meten van de zoet/zoutwatertemperatuur werkt niet naar behoren. 14. NO STARBOARD ENGINE – (GEEN STUURBOORDMOTOR) Wijst u erop dat het instrument de computer van de stuurboordmotor niet ziet. Geeft gewoonlijk aan dat geen gegevens van de computer van de motor naar de meter worden overgedragen. (Controleer de bedrading en verzeker u er tevens van dat beide eindweerstanden in de bus zijn geïnstalleerd). Controleer met een DDT of Quicksilver diagnoseapparatuur dat beide ECM’s niet voor bakboordlocatie zijn geconfigureerd. 15. MULTIPLE STARBOARD ENGINE – (MEERDERE STUURBOORDMOTOREN) SmartCraft meters zien meerdere motoren als stuurboord. In toepassingen met meerdere motoren moet elke motor een plaats worden toegewezen (stuurboord, bakboord, stuurboord2 of bakboord2) met Quicksilver diagnoseapparatuur voordat het systeem naar behoren zal werken. Als u een toepassing met dubbele motor hebt, moet u eerst de bakboordmotor met Quicksilver diagnoseapparatuur programmeren. 16. OIL TEMPERATURE – (OLIETEMPERATUUR) De motorolie wordt te heet. 2-13
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
9
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER 3
4
2
17
5 6
1 0
18
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
19
E
E
20
7
F
21
F
22
Waarschuwings-displayschermen 17. OIL PRESSURE – (OLIEDRUK) De oliedruk is te laag. 18. LOW FUEL LEVEL – (TE LAAG BRANDSTOFPEIL) Dit bericht dient als waarschuwing dat het brandstofpeil in de brandstoftank zeer laag is. U moet onmiddellijk stoppen om te tanken zodat u niet zonder brandstof komt te zitten. 19. LOW OIL LEVEL – OUTBOARD 2 STROKE ONLY – (TE LAAG OLIEPEIL – ALLEEN 2-takt BUITENBOORDMOTOR) Het oliepeil in de losse olietank is te laag. U moet stoppen en de tank onmiddellijk bijvullen zodat u niet zonder olie komt te zitten. 20. FAULT-MAP – (FOUTIEF MAP-SIGNAAL) Er heeft zich een motorprobleem voorgedaan. Laat de motor door uw dealer nakijken. 21. FAULT-MAT – (FOUTIEF MAT-SIGNAAL) Er heeft zich een motorprobleem voorgedaan. Laat de motor door uw dealer nakijken. 22. FAULT-TPS – (FOUTIEF TPS-SIGNAAL) Er heeft zich een motorprobleem voorgedaan. Laat de motor door uw dealer nakijken.
2-14
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Quick Cal kalibratie Quick Cal – (Snelle kalibratie) Deze kalibratie dient voor instelling van verlichting en contrast. 1. Druk maximaal 2 seconden op knop MODE en Quick Cal kalibratiescherm te gaan.
TROLL +
om naar het
CAL 1 Toerenteller kalibreren Cal 1 – Met deze kalibratiefunctie kunt u de systeemschermen aan en uit zetten. NB: De schermen kunnen verschillen naargelang de versie van de meter. TROLL
1. Druk op knop MODE en + en houd ze ongeveer 7 seconden ingedrukt totdat u het scherm Cal 1ziet. 2. Druk op MODE om de kalibratieselecties te doorlopen. REMOTE SCREENS? [NO]
[SAVE]
[YES]
Als u YES (Ja) selecteert, zijn de veranderingen op het scherm die op deze SC1000 toerenteller zijn aangebracht tevens van invloed op alle andere in het systeem aanwezige SC1000 toerentellers. NB: Deze functie werkt alleen als dit scherm voor alle toerentellers op “Yes” (Ja) is ingesteld.
REMOTE LCD LIGHT? [NO]
[SAVE]
[YES]
Als u YES (Ja) selecteert, gelden de verlichtingsniveaus die op deze SC1000 toerenteller zijn ingesteld tevens voor alle andere in het systeem aanwezige SC1000 toerentellers. NB: Deze functie werkt alleen als dit scherm voor alle toerentellers op “Yes” (Ja) is ingesteld.
Als u YES (Ja) selecteert, gelden de contrastniveaus die op deze SC1000 toerenteller zijn ingesteld tevens op alle andere in het systeem aanwezige SC1000 toerentellers.
REMOTE LCD CONTRAST? [NO]
[SAVE]
[YES]
NB: Deze functie werkt alleen als dit scherm voor alle toerentellers op “Yes” (Ja) is ingesteld. TRIM POPUP? [NO]
[SAVE]
[YES]
Wilt u dat het trimbekrachtigingsdisplayscherm even verschijnt wanneer u de motor trimt?
(wordt vervolgd op de volgende pagina) 2-15
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
2. Druk op MODE om de kalibratieselecties te doorlopen.
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 1 Toerenteller kalibreren Als u edit (bewerken) kiest, kunt u de meter tot de standaard trim van 0-10 eenheden en trailerstandschaal 11-25 kalibreren.
TRIM CALIBRATION [SKIP]
[EDIT]
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
TRIM FULL DOWN THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
TRIM FULL UP THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
TRIM TO TRAILER POINT THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
DISPLAY UNITS
[DOWN]
[SAVE]
[UP]
Hiermee kunt u de maateenheden van Engelse (standaard) in metrische veranderen en vice versa.
[UP]
Hiermee kunt u snelheidseenheden selecteren. U kunt kiezen uit MPH (mijl per uur), KN (zeemijl per uur) of KMH (kilometer per uur).
SPEED UNITS
[DOWN]
[SAVE]
QUICK REF SCREEN?
Wilt u het Quick Reference Screen (Naslagscherm) inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
ENGINE TEMP SCREEN?
Wilt u het motortemperatuurscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-16
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 1 Toerenteller kalibreren OIL TEMP SCREEN?
Wilt u het olietemperatuurscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
Wilt u het oliedrukscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
TRIM AND PSI SCREEN?
Wilt u het gesplitste trim- en waterdrukscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
WATER PSI SCREEN?
Wilt u het waterdrukscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
TRIM AND RPM SCREEN?
Wilt u het gesplitste trim- en toerentalscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
RPM SCREEN?
Wilt u het digitale toerentalscherm inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
FUEL USED SCREEN?
Wilt u het Fuel Used Screen (scherm Verbruikte brandstof) inschakelen? [NO]
[SAVE]
[YES]
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-17
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
OIL PRESS SCREEN?
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 1 Toerenteller kalibreren VOLT / HOUR SCREEN?
[NO]
[SAVE]
[YES]
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
SPEED / SEA TEMP SCREEN?
[NO]
[SAVE]
[YES]
SEA TEMP OFFSET = 0°? [DOWN]
[SAVE]
[SAVE]
[UP]
[YES]
SIMULATOR MODE?
[NO]
[SAVE]
Wilt u het gesplitste scherm inschakelen dat de temperatuur van het water en de snelheid van het vaartuig weergeeft?
Met dit scherm kunt u het display kalibreren en de watertemperatuursensor instellen.
DEPTH SCREEN?
[NO]
Wilt u het gesplitste scherm inschakelen dat de accuspanning en de bedrijfstijd van de motor weergeeft?
[YES]
Wilt u het dieptescherm inschakelen? (Vergeet niet: Dit scherm werkt alleen als een SmartCraft-dieptetransducer op het systeem is aangesloten). Wilt u een simulatiemodus inschakelen? (wordt gebruikt voor demonstratiedoeleinden).
CALIBRATION 1
Wilt u de kalibratie verlaten? Of naar kalibratie 2 gaan?
EXIT? [NO]
[SAVE]
[CAL2]
2-18
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Toerenteller kalibreren CAL 2 – Met deze kalibratiefunctie kunt u de sensor-inputs van het systeem configureren. NB: De schermen kunnen verschillen al naargelang de versie van de meter. TROLL
2. Druk op MODE om de kalibratieselecties te doorlopen.
Er zijn drie methoden om de functie voor het bewaken van het brandstoftankpeil te kalibreren: Een: Doe niets. Lineaire waarde gebaseerd op onbewerkte sensorwaarden. Deze methode houdt geen rekening met onregelmatig gevormde tanks. Twee: Door de tankkalibratieprocedure te volgen zoals beschreven op de volgende pagina maar zonder daadwerkelijk brandstof toe te voegen. De System toerenteller levert een geschatte bereikwaarde, gebaseerd op de lineaire interpolatie van de sensorbereikwaarden. Deze methode houdt geen rekening met onregelmatig gevormde tanks. Drie: Door de tankkalibratieprocedure volledig te volgen, zoals geheel beschreven op de volgende pagina, waarbij op elk kalibratiepunt brandstof moet worden toegevoegd. System Tach & Speed geeft een geschatte bereikwaarde weer waarbij de vorm van de tank in aanmerking wordt genomen.
2-19
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
+ ongeveer 10 seconden ingedrukt 1. Houd de knoppen MODE en voor het scherm calibration2 (Cal2) (kalibratie2).
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Toerenteller kalibreren FUEL TANK CAPACITY
[DOWN]
[SAVE]
Hiermee kunt u de inhoud van de brandstoftank van de boot invoeren. Deze optie is hetzelfde voor tank 1 en tank 2.
[UP]
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
CALIBRATION FUEL TANK
[SKIP]
[EDIT]
EMPTY TANK THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
FILL TO 1/4 THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
FILL TO 1/2 THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
FILL TO 3/4 THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
FILL TO FULL THEN PRESS PLUS BUTTON [DFLT]
[SKIP]
[SAVE]
Hiermee kunt u de modus invoeren waarmee u de brandstoftank kunt kalibreren. De kalibratieprocedure van de brandstoftank is hetzelfde voor tank 1 en tank 2. U kunt een lege tank kiezen en op SAVE (OPSLAAN) drukken of u kunt op DFLT (STANDAARD) drukken: er wordt dan een standaardwaarde ingevoerd, gebaseerd op de inhoud van de tank. U kunt kiezen voor een 1/4 volle tank door op SAVE (OPSLAAN) te drukken, of door op DFTL (STANDAARD) te drukken een standaardwaarde gebaseerd op de inhoudswaarde van de tank in laten voeren. U kunt kiezen voor een 1/2 volle tank door op SAVE (OPSLAAN) te drukken, of door op DFTL (STANDAARD) te drukken een standaardwaarde gebaseerd op de inhoudswaarde van de tank in laten voeren. U kunt kiezen voor een 3/4 volle tank door op SAVE (OPSLAAN) te drukken, of door op DFTL (STANDAARD) te drukken een standaardwaarde gebaseerd op de inhoudswaarde van de tank in laten voeren. U kunt een volle tank kiezen en op SAVE (OPSLAAN) drukken, of u kunt op DFLT (STANDAARD) drukken: er wordt dan een standaardwaarde ingevoerd, gebaseerd op de inhoud van de tank.
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-20
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Toerenteller kalibreren EXTERNAL SENSORS
Met dit gedeelte kunt u de volgende externe sensor-inputs in- of uitschakelen. [SKIP]
[EDIT]
Is de boot met een pitot-sensor uitgerust om de vaarsnelheid te meten? [NO]
[SAVE]
[YES]
PADDLE SENSOR?
Is de boot met een schoepenwiel uitgerust om de vaarsnelheid te meten? [NO]
[SAVE]
[YES]
TRIM SENSOR?
Is de boot met een trimsensor uitgerust? [NO]
[SAVE]
[YES]
SEA TEMP?
Is de boot met een watertemperatuursensor uitgerust? [NO]
[SAVE]
[YES]
STEERING SENSOR?
Is de boot met een stuursensor uitgerust? [NO]
[SAVE]
[YES]
INVERT STEERING?
[NO]
[SAVE]
[YES]
Wijst de stuurhoek naar de andere richting dan correct is? Als dit het geval is, dan keert deze functie het signaal om zodat het juist wordt weergegeven.
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-21
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
PITOT SENSOR?
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Toerenteller kalibreren TROLL CONTROL? [NO]
Staat de regeling voor langzaam varen op deze boot aan of uit?
[SAVE]
[YES]
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
SPEED OPTION
Met dit gedeelte kunt u de volgende snelheidssensors configureren. [SKIP]
[EDIT]
PITOT SENSOR?
[NO]
[SAVE]
[YES]
PITOT SENSOR MULTIPLIER
[DOWN]
[SAVE]
Stel de pitot-druksensor bij om de te hoge/lage waarden op het scherm te corrigeren.
[UP]
PADDLE SENSOR PULSE FACTOR [DOWN]
[SAVE]
Stel de schoepenwielfrequentie voor te hoge/lage waarden op de display bij. [UP]
PADDLE TO PITOT TRANSITION
[DOWN]
[SAVE]
Selecteer het type pitot-transducer. U kunt 100 of 200 psi kiezen. (100 psi komt het meeste voor)
[UP]
Stel het toerental in waarbij de meter stopt met naar het schoepenwiel te kijken en de pitot begint te gebruiken om de vaarsnelheid te meten.
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-22
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Toerenteller kalibreren
[DOWN]
[SAVE]
[UP]
Hiermee kunt u een dieptewaarde invoeren. Wanneer de dieptetransducer die waarde of een lagere waarde afleest, weerklinkt het alarm Ondiep water.
DEPTH ALARM
[DOWN]
[SAVE]
[UP]
CALIBRATION 2
Wilt u de kalibratie verlaten? Of naar kalibratie 1 gaan?
EXIT? [NO]
[SAVE]
[CAL1]
2-23
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Hiermee kunt u elektronisch een dieptecompensatie configureren. Als u een negatief getal invoert, verkrijgt u een waterlijncompensatie. Met een positief getal verkrijgt u een kielcompensatie.
DEPTH SENSOR OFFSET
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Quick Cal kalibratie Quick Cal – (Snelle kalibratie) Deze kalibratie dient voor instelling van verlichting en contrast. 1. Druk maximaal 2 seconden op knop MODE en Quick Cal kalibratiescherm te gaan.
TROLL +
om naar het
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
2. Druk op MODE om de kalibratieselecties te doorlopen.
CAL 1 Snelheidsmeter kalibreren Cal 1 – Met deze kalibratiefunctie kunt u de systeemschermen aan en uit zetten. NB: De schermen kunnen verschillen al naargelang de versie van de meter. TROLL
+ 1. Druk op de knoppen MODE en en houd ze ongeveer 7 seconden ingedrukt totdat u het scherm Cal 1 ziet.
2. Druk op MODE om de kalibratieselecties te doorlopen. REMOTE LCD LIGHT?
[NO]
[YES]
[SAVE]
REMOTE LCD CONTRAST?
[NO]
[SAVE]
[YES]
TIME
[NO]
[SKIP]
[EDIT]
TIME FORMAT
[DOWN]
[SAVE]
[UP]
Hiermee kunt u tegelijkertijd de verlichtingsniveaus op alle SC1000’s op deze meter instellen.
Hiermee kunt u het contrast van een andere System Tach & Speed tegelijkertijd op deze meter regelen.
Hiermee kunt u de tijd instellen. U moet Edit (Bewerken) selecteren om de tijd in te delen. Als een GPS op het systeem is aangesloten, kunt u de tijd niet met deze functie bewerken. Kies tussen 12- en 24-uur weergave. In de 12-uur weergave wordt de datum getoond als maand-dag-jaar. In de 24-uur weergave wordt de datum getoond als dag-maand-jaar.
(wordt vervolgd op de volgende pagina) 2-24
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 1 Snelheidsmeter kalibreren
[DOWN]
[SAVE]
[UP]
DISPLAY UNITS
[DOWN]
[SAVE]
Hiermee kunt u de maateenheden van Engelse (standaard) in metrische veranderen en vice versa.
[UP]
Hiermee kunt u de eenheden kiezen waarin de snelheid wordt weergegeven. U kunt kiezen voor MPH (mijl per uur), KTS (knopen) of KMH (kilometer per uur).
SPEED UNITS
[DOWN]
[SAVE]
[UP]
STEERING ANG. SCREEN?
[NO]
[SAVE]
Wilt u het Steering Angle Screen (Stuurhoekscherm) inschakelen? [YES]
TEMP / CLOCK SCREEN?
Wilt u het gesplitste scherm met de luchttemperatuur en de tijd weergeven? [NO]
[SAVE]
[YES]
FUEL USED SCREEN?
[NO]
[SAVE]
[YES]
Wilt u het Fuel Used Screen (scherm Verbruikte brandstof) inschakelen? Dit scherm geeft de tijdens een tocht verbruikte brandstof weer.
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-25
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
Pas de interne klok van de meter aan de plaatselijke tijd aan. Stel eerst de uren in en druk vervolgens op de knop MODE (MODUS) om de minuten in te stellen.
CALIBRATION HOUR 12:00 AM
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER Quick Cal kalibratie TRIP SCREEN?
Wilt u het Trip Screen (tripscherm) inschakelen? [NO]
[YES]
[SAVE]
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
FUEL MANAGE SCREEN?
[NO]
[SAVE]
Wilt u het Fuel Manage Screen (scherm Brandstofbeheer) inschakelen? [YES]
SIMULATOR MODE?
[NO]
[SAVE]
[YES]
EXIT? [NO]
[YES]
Wilt u een simulatiemodus inschakelen? (Wordt alleen gebruikt voor demonstratiedoeleinden)
Wilt u de kalibratie verlaten? Of naar kalibratie 2 gaan? [CAL2]
2-26
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Snelheidsmeter kalibreren CAL 2 – Met deze kalibratiefunctie kunt u de sensor-inputs van het systeem configureren. NB: De schermen kunnen verschillen naargelang de versie van de meter. TROLL
2. Druk op MODE om door de kalibratieselecties te lopen. EXTERNAL SENSORS
Hiermee kunt u de externe sensor-inputs in- of uitschakelen. [SKIP]
[EDIT]
AIR TEMP?
Gebruikt u een luchttemperatuursensor? [NO]
[SAVE]
[YES]
GPS?
Is een GPS-sensor geïnstalleerd? [NO]
[SAVE]
[YES]
USE GPS SPEED?
Gebruikt u de GPS-input om het snelheids-display te sturen? [NO]
[SAVE]
[YES]
(wordt vervolgd op de volgende pagina)
2-27
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
+ ongeveer 10 seconden ingedrukt 1. Houd de knoppen MODE en voor het scherm calibration2 (Cal2) (kalibratie2).
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEIDSMETER CAL 2 Snelheidsmeter kalibreren SEA TEMP OFFSET = 0° F [DOWN]
[SAVE]
Met dit scherm kunt u het display kalibreren en de watertemperatuursensor instellen.
[UP]
SYSTEEM TOERENTELLER EN SNELHEID
TROLL CONTROL?
Staat de regeling voor langzaam varen op deze boot aan? [NO]
[SAVE]
[YES]
WATER TEMPERATURE ADJUST [DOWN]
[SAVE]
Stel de watertemperatuur-transducer zo in dat deze overeenkomt met de werkelijke zeewatertemperatuur.
[UP]
CALIBRATION 2
Wilt u de kalibratie verlaten? Of naar kalibratie 1 gaan?
EXIT? [NO]
[SAVE]
[CAL1]
2-28