Register
A aai - eiken aalbes - zjanuuverbeeze aalbes (zwarte -) - ollebeeze aalbessenstruik - zjanuuverstruik aalbessenstruik (zwarte -) - ollebeezestruik aalmoes - almoes aamborstig - dempig aanaarden - oaneie«rden, opkappen, oprein aanaardploeg - opreiploeg aanbranden - oanbraìnen aandeel - akse aandikken - bloae«zen aandoen - oanduune aandrijfriempje - peeze aaneenflansen - oaniee«flikkeren, oaniee«lappen aaneenknopen - oaniee«knuue«pen aangekleed (dik -) - oerson aangenaam - vriendelijk aangeraken - oagerauken aangetekend - oagetiee«ked aangetrouwd - oagetrad aangezicht - smiekele, toote,weezen aangezicht (bepoederd -) - blankeéttoote, poerder|eduue«ze aangrijpen - pakken aanhalen - oan(h)oae«len aanhalig (kind) - follem|e aanhangwagen - remorke aanhebben - oan(h)ene aanhouden - oan(h)an aankleden (slordig -) - oantrosselen aankomeling - oae«kommeleeng aankomen - oalegen aankomertje - oakommerken aankunnen - oakeunen aanlaadsel - oaloasele aanladen - oaloae«n aanleggen - oalegen aanlengen - opleengen aanloop - oaluue«p aanlopen - binnespreengen, noae«rkommen aanmaken - omsteeken aanmoedigen - opgeeven aannemer - aìntepreneur aanneming - aìntepr|eze aanplakbiljet - avies
aanporren - opkooteren aanpraten - oaklappen aanraken - tauken, titsen aanranden - oascharen aanschroeven - oavijzen aanschuiven - oaschuiven aanslaan - oaslaugen, saleweeren aansluitend - reenkoaniee«n aansmeren - oasmeie«ren aanspreken - oascharen aansteker - briekee aantal (groot -) - reesele, reeseém aantikken - tikken aantrappen - oanterten, oantsjaìmpelen, oantsjoìmpelen aantrekken - oasteeken aanvaarden - binnepakken aanvaarden - onveie«ren aanvaarder - binnepakkere aanzegging - opzeég aanzetslinger - maneveil aanzetten - oalegen, opmauken aanzien - oanziens aanzitten - oazitten aap - aup, martekoo aar - oae«r aard - oae«rd aardappel - peteét aardappel (volgroeide -) - schaaldere aardappelboer - peteéttenboer aardappelhak - peteéttekappere aardappelhark - peteétterauke aardappelkuil - peteéttepit aardappelloof - peteéttegroeze, peteéttekruid aardappelmand - peteéttemaìnde aardappelmeel - peteétteblomme aardappelmesje - peteétteschaaldere aardappeloog - pooke aardappelpap - teitsjespap aardappelploeg - peteétteploeg aardappelputje - peteéttepeutsjen aardappelrooitijd - peteéttesteektijd aardappelschepvork - peteétteriek aardappelschil - peteétteschaale aardappelstamper - peteéttestampere aardappelteil - peteéttentiee«le aardappeltje - peteitsjen aardappelvoor - peteétteveure aardappelzak - peteéttezak
º 509 º
A aardbei - eirbeeze aarde - eie«rde, groìnd aarden - oae«ren aardendokker - eie«rdendokker aardigheid - oae«rdig(h)eid aardje - oarken aardworm - teek aars - slot aarsgat - gat, ijsgat aas - oae«s acht (geef -) - gardevau acht (met -) - genachten achterblijver - kravvere achtereen - achteriee«n, achterroote, achtertroote achterham - achter(h)eépse achterkamer - achter(h)uis achterkeuken - schottel(h)uis achterna - achternoae«r achternalopen - achtersteie«rten achterover - achterweirsoovere achterpoortje - achterpuurtsjen achterrem - achterfreeng achterschot - schof achterste - koìnte achteruit - achterweirs achteruitkrabbelen - achteruitkravvelen achterzak - gatzak achttienmaander - achttiemoae«ndere actie - akse adamsappel - kiekeleie«re, kikkere, roepere, slikkere adem - oasem ader - oae«re adjudant - azjedaìnt advent - advent advocaat - avekoae«t af - af afbijten - afbijten afblinden - afblenden, blendeeren afboorlint - beurlint afbraak - afbrauke afbreken - afbreeken, afkassen afdakje - smaksken afdeling - rejong afdingen - afb|en afdorsen - afdissen afdraaien - afdroae«n afdrogen - afdruue«gen afdruipen - afbollen afdweilen - afdweilen afgaan - afgoane afgevaardigde - deeleegee afgeven - aflammeren, afspeétten afgooien - afroen, afsmijten afgraven - afliee«gen
afgunst - beneirei afhaspelen - (h)apsen afhellen - af(h)eilen afhoeden - afwachten afhoren - af(h)uue«ren afjakkeraar - afdzakkere, afjaugere, afstare, opstare afjakkeren - afjaugen, afstan, opstan afkoken - afzoon afkokers - afzoors afkunnen - afkeunen afladen - afgeeven aflader - afgeevere afleggen - aflegen afleggertje - aflegerken afleiden - afliee«n aflikken - afleken afloeren - afsp|en afloop - afluue«p aflopen - afluue«pen afmattend - koae«weirk afnemen - aflangen afpitsen - afpietsen afraden - afroae«n afranselen - afdoefen afranseling - disseenge afrazen - afroae«zen afrijden - afrein afrikaan - kasteelblomme, steenkerken afruimen - afkraumen afrukken - afsnokken afschaffen - afstaalen afschieten - afschieten afschilferen - afpaalen, afscholferen afschot - scheute afschudden - aflitsen afsluiten - duue«n afsluithek - droae«buue«m afsluiting - grielle afsluiting (houten -) - schitsele afsluitstop - tsjoep afsnauwen - afsnavven afsnauwer - afsnavvere afsnijden - affiee«men, fieggelen afspelden - afspaalen afspelen - afspeelen afstand - tap afsteken - afsteeken afstrijken - afsluue«ven, afsteeken afstropen - afstruue«pen aftellen - aftaalen aftelrijmpje - aftaaleenksken, aftaalselken aftrek - aftrok aftrekken - aftreken aftrekrei - aftreékrei afvallen - afbotten
º 510 º
A-B afvallokaal - vuilkot afvoeten - afvoeten afvragen - afvraugen afvrager - afvraugere afvreten - affreétten afwaskom - basseeng afwerken (ondoelmatig -) - eéffekleétsen afwisselen - schraìnken, schrikken afwringen - afvreengen afzakken - afsluue«ven afzetten - afstruue«pen afzetter - mensestruue«pere afzink - afzeenk agressief (die - is) - uitschietere, uitvliegere ajuinsaus - parapluusase akkerland (strook -) - gewinde akkermunt - riekoard akkerperceel - pleke, tippleke akte - patente, petente, prem|e alarm - aleirt Alexander - Aleéksaìndere alf - alf algemeen - zjeneral alikruik - kreekele allang - allaìnk allemaal - ammele, ammoae«le allereerst - alleest allerhande - deraìnde allicht - allijs almenak - aalmenak alpenmutsje - alpen altijd - alt, alzeleeven alzo - azeu, azuue« amandelbrood - amaìndelbruue«d ambt - peziese, pluitse amen - aamen anderdaags - alleveraìnderendag andere - aìndersen anderen (ten -) - dajuir angel - stroae«le angst - puir angstgevoel - schaute anijsdrop - geistenbal anjer - pluimeken antiekhandelaar - antiekeie«r antiekje - antieksken Antwerpenaar - Aìntwirpeneie«re anus - (h)ol apart - apoart apostel - apostele apotheker - apeteekere apparaat - appareil appel - appele appelbeignet - appelbee appelflauwte - appelflate
appelmoes - appeltrot applaudiseren - plakken april - aprol arbeider (ongeschoolde -) - maneuvere arbeiderswoningen (rij -) - weirkmansroote architect - azjeteék arm - eie«rme armband - braìnzelee armband - eie«rmbaìnd armbandhorloge - eirmbaìnd(h)arlooze arme - eie«rmen armluchter - luustere armluchterklem - luusterkleémme, seklatsjen armoede - eie«rmoe armoedigheid - eie«rmtierig(h)eid armoedzaaier - krottere, schaalefreéttere, schaaleschijtere, smalschijtere armvol - eie«ffele asbak - assenbak, sandriejee asduif - asduive asjeblieft - asteblieft aster - magriete augustus - oeste aureool - schijntsjen auto - otoo autoped - trottieneétte averechts - auvereéks avond - auved avondjapon - swoareekliee«d avonds ('s -) tsjauves azen - oae«zen azijnkruik - azijnkane
B baal - boae«le baaldoek - boae«legoed baalschort - boae«leveusscheut baan - boae«ne baanman - boanman baansloot - boansluue«te, treékgracht baantje - amplooken baanwachter - bareeldroae«re baanwachtershuisje - ruut(h)uizeken baard - boae«rd baardje - baurdsjen baarmoeder - bede, matriese baarmoederhals - reenk baas - boae«s baat - boae«te babbelaar - bavveleie«re, muileém, toatereie«re babbelarij - bavvel babbelen - bavvelen, toateren
º 511 º
B babbelwater - bavvelwoatere baden - boae«n bagagedrager - stuuleken baggerschop - baggerschippe baggerschuitje - baggerbuutsjen bakbeest - bakbiee«ste bakeren - achterwoae«ren bakerkindje - bisselkind bakfiets - trieporteur bakfietspomp - trieporteurpoìmpe bakkebaarden - fabr|en bakker - bakkere bakkersfeest - bakkersmeésdag bakkerskolen - bliskoolen bakkruiwagen - bakkirwaugen baksel - bakte baksteen (kleine -) - klompken baksteen (stuk -) - kleétsuue«re bakvorm - platiene bal (in de lucht) - balaleie«r balhoofd - kopser|e balk - balk balk (stalen -) - petral, poetere balletje - bolleken ballonnetjeshoofd - balongskeskop balspel (soort -) - keirnabal balzak - bozze, klits, zak bamisweer - bomasweer band - baìnd bandeleren - baìndeleeren bandlichter - baìndenaftrekere banen - boae«nen bang - schau bangerik - benaschijtere, broekschijtere, potschijtere, schauschijtere bangweg - schaugeweég bankroet - fajiet bankschroef - baìnkvijze bankwerker - azjuusteur barak - brakke barbeteus - barbeteuze barbierstoel - barb|erstuul barbierswinkel - barb|erschoole barenswee - puue«ze, wiee« barmsijsje - ruue«nootsjen barometer - baroomeetere baron - barong barsten - bosten bastaard - bastoard bastaardvloek - dzjuue«, miekendedzjuue«, miekendegrijs, miekendepeteét, mieljaar, mieljaardegrijs, mieljaardendeeken, mieljaardepeteét, mieledeime, mielledomme, mielledzjuue«, miellegrijs, miellendeeken, miellepeteét, noìndedeime, noìndedzjuue«, noìndemiellegrijs, noìndetwiee«, potver-
deime, potverdikke, potverdomme, potvermiellegrijs, tedzjuue« baten - boae«ten baten - noaderen batterij (droge -) - piele bazaats - bazoatse bazig (- persoon) - boasmaukere, meestermaukere bazin - bezinne bed - bede beddepisser - bedeziee«kere bedekken - afbasjen, duiken bedelaar - schoore bedelares - schoorasse bedelen - schoon bedenkelijk - kaduukelijk bedevaart - beeweég bedienen - bestaalen bedorveling - bedorveleenk, suikerk|endsjen bedreigen - bedriee«gen, verdriee«gen bedreven (- hebben) - bekeusen bedriegen - bedodderen, fluutsen, (h)oarzakken, kluue«ten, oplegen, struue«pen, vertein, wieksen, zeuren bedrieger - fluutsere, (h)oarzak, (h)oarzakkere, leenkoard, mensekluue«tere, struue«pere, verteire, wieksere bedriegerij - (h)oarzakkerei, zeurderei, mensekluue«terei bedrog - bedriegtenboel, bedriegtenboer bedrogen - gekleut bedspon - beédsponne bedstoel - beédstuul beeld - pestuur been - biee«n, puue«t beenhouwersreis - been(h)arsreize beenkap - geétte beenmerg - meirg beentjelichten - puutsjelappen, puutsjezeten beentjeslichter - puutsjeslappere, puutsjeszetere beer - beie«r beer (ongelikte -) - stoffele beeraard - beiroard beerbak - beirbak beerbank - beirbaìnke beeremmer - beirluute, luute beerfeest - beirfiee«ste beergoot - beirgoote beerhoosvat - beirschippe beerkade - beirkoae« beerkar - beirkarre beerkaros - beirkarosse beerkuip - beirkuipe
º 512 º
B beerlamoen - beirlamoen beerlepel - beirleepele beermade - beirmoae« beerpit - beirpit beerpomp - beirpoìmpe beerproever - beirproevere beerschip - beirottere beerstok - beirkodde beerstuk - beirstik beerton - beirtonne Beervelde - Beirvaalde beest - biee«ste beestenaardappel - biee«stepeteét Beestenmarkt - Biee«stemart beestenwortel - biee«stewortele beestig - biee«stig beestigheid - biee«stig(h)eid beestje - biestsjen beet - beete beethebben - vast(h)ene beetje - beetsjen bef - ziee«verlap beffen - mieneétten beffer - mieneéttere begankenis - begaìnkenisse begijn - bagijne begijnenkop - bagijnekop begijnenscheetje - bagijnescheetsjen begijnenwerk - bagijneweirk begijntje - bagijntsjen beginnen - opgoane begonnen - begost begrafenis - begrauveenge, zeenkeenge begrafenisondernemer - kistemaukere begrijpen - verstoane begrip - verza behaaglijk (- gevoel hebben) - uitkloesteren behagen - goesteeren behangen - bejangen behanger - bejangere behangersemmer - papiee«mere behangerskwast - papbostele behangselpapier - bejangpap|er behelpen - zjeneie«ren beheren - beliee«n, best|eren behoeftig - eie«rme be|ënvloeden - ooverschoefelen beitel - beertele bek - bek bekaf - bataf, papaf, poìmpaf bekijks - beziens bekisting - koefraazje bekken - potscheel beklag - beklagt bekleding - bekliee«deenge
bekokstoven - koìnterfoezelen bekomen - bekommen bekomst - geteést bekoorlijk - verdraugelijk bekopen - bekuue«pen, uitboeten, uitzwiee«ten bekvechten - kweékkelen bekwaam - bekwaum, gekaleerd, kapaubel bel - baale belasteren - schenen belasting - koìnterbuuse belastingsbandje - taksbaìnd belegsel - bij belezen - ooverleezen Belg - Baalg Belgisch - Baals belleman - baaleman bellen - baalen belleplant - baalenbuue«m, klokkenbuue«m belonen - beluue«nen beloop - beluue«p beloper - beluue«pere beluik - (h)ofken belust - scheutig bemesten - mesen bemorsen - bebrossen benauwen - bevangen beneden - beneen benedenkletsen - beneekleétsen, beneestuiken benieuwd - kreus benijd (- zijn) - beneen bentgras - (h)oae«zegas benzineblik - naftendoesj benzinemotor - naftemoteur benzinepomp - naftepoìmpe benzinereservoir - naftenbak benzinestation - naftestoae«se bepissen - beziee«ken bepleisteren - bezeten bepoetelen - bepaìmpelen beraden - beroae«n berapen - rotsen berd - bard beredderen - beridderen bereden - bereen beren - beie«ren bergaf - afbeirg berisping - preutelpeie«re, siegarre, reprement, sase beroepsmilitair - boefere, gamaalenboefere berouw - bera berusten - geschikken bes - beeze beschaamd - beschomd
º 513 º
B beschadigen - abuumeeren, rankeétten bescheid - beschiee«d beschermen - scheirmen beschermheilige - patruue«n bescheten - bescheeten beschrijfschieting - beschrijfschieteenge beschrijven - beschrijf beschuldigen - bescholdigen beschuldiging - bescholdegeenge beslaan - oandoìmpen beslag (dun -) - tempere beslagen - besleegen beslommering - s1ameur beslommernis - slameur besmeren - briee«n besmettelijk - betraupelijk besmetten - ooverzeten bespatten - bespiee«ten bespotten - uittsjiepen besproeien - bespiee«ten bessenstruik - beezeleie«re best - best bestanddeel - stoffaìnse besteden - aan(h)angen besteed - besteekt bestek - dev|e bestek - koeveir bestelen - beribberen bestellen - kommandeeren bestrooien - bestroen bestwil - beeterswol, bestwol betalen - betoae«len betaler - betoae«ldere betencultivator - biee«tentrekere betenmes - biee«temes beter - goedere beterschap - beeternisse betijen - betein betrappen - trapeeren betrekken - oovertreken betrouwen - betran, vertran betweetster - tiptoerte betweter - waalweetere betweterij - waalweeterei beugel - (h)eengsele, (h)einsele beuken - booken, booten beukenboom - buuk beukenhaag - buukeweie«re beukenhout - buuk beukennootje - biekenootsjen beurs - bozze beursje - bozzeken beurt - toer beurtelings - oover(h)aìnds bevallen - kuue«pen bevinden - bevinnen
bevlekken - pleken bevorderen - ver(h)eugeren bevragen - bevraugen bevriend - am|e bevroren - vervroozen bevroren (lichtjes -) - ooverluue«pen bevrucht - gesteékt, vol bevruchten - volsteeken bevuilen - besmuisteren, bezeuren bewaaraardappelen - previezepeteétten beweegreden - opsteek bewegen - verweemelen bewusteloos - barrel bezem - beésseém bezigen - beezen bezijden - tsjein, tsjeins bezinkingsmodder - gootmoore bezittingen - goed bidden - leezen bidprentje - lijkzaìntsjen bieden - b|en bier - b|er, steie«rtsjesb|er bierbuik - tuue«gzweie«re bierdrinker - bierluute, biermoae«, biertatere bierkan - bierkane bierstelling - bierschrauve biertand - biertaìnd bierviltje - bierkoartsjen bierwind - bierscheete bietenschoffel - biee«tekuisere biezenstruik - b|ezestruik big - viggen biggen (- werpen) - viggenen biggenkoopman - viggeskitsere biggenmand - viggesmaìnde biggenmarkt - viggesmart biggenstal - viggestal bijbrengen - bijbreengen bijeen - tuue«p bijeenbinden - tuue«pbinnen bijeenblijven - tuue«pblijven bijeenbrengen - tuue«pramaseeren bijeendoen - tuue«pduune bijeenharken - tuue«prauken bijeenleggen - tuue«plegen, uitlegen bijeenlezen - afoesten bijeenslapen - tuue«pslaupen bijeenstaan - tuue«pstoane bijenkorf - b|ekirf bijensteek - b|estroae«le bijgebouwtje - smaksken bijkans - bekan, bekanst bijlange (niet) - balangenie bijltje - bijleken bijna - bots
º 514 º
B bijschikken - schuiven bijschuiver - schuivere bijslaan - bijslaugen bijslaper - bijslaupere bijtje - b|eken bijzit - oan(h)adstere, oan(h)are billen - gat billenkoek - poepsuikere binden - binnen binder - bindere bindroede - baìnderoe binnenband - oìnderbaìnd binnenbeer - binnenbiee«r binnenglippen - binneslippen binnenleveren - binnenduune binnenspeler - inseit binnenstappen - noae«rgoane binnenvallen - binnestuiken binnenvallen - toestuiken binnenversnelling - binneversnaaleenge binnenwegje - binneweegele bintjes - muizen bips - poepe, poepegat, poepescheete bisschop - biskop blaar - bleine blaas - bloae«ze blaasje - bloasken blaaskaak - bloae«ze blaasmachine - bloasmeulen blaaspijp - balpijpe blad - bloae«re bladeren - bloae«ren bladveer - resaur blaffen - afbassen, bassen blaffer - bassere blaken - blauken blaten - bein blauw - blad blauw (levendig -) - polkablad blauwachtig - blawendig blauwbeurs - blabozze blauwen - blan blauwgeld - blagaald blauwgeschelpte - blagescholpten blauwsel - blasele, blaseltiete blauwselen - blaselen blazen - bloae«zen blazer - bloae«zere blazerij - bloae«zerei, bloasmeulen bleek - bliee«k bleekjes - smiee«kes, smiee«r bleekveld - bleekmeie«s, bliee«k bleken - bliee«ken blekersbaas - bliee«kersboae«s blekershond - bliee«kers(h)oìnd blekersknecht - bliee«kersgast
blekersschop - bliee«kerschippe blikje - bliksken blikopener - oopenduundere bliksem - (h)eemellicht bliksemafleider - doìnderpinne, doìnderroe bliksemen - (h)eemellichten blikseminslag - doìnderstiee«n blikvlees - buuksevliee«s blind - blend blinde - blenden blinden - blenden blinken - bleenken bloed - bloed bloedblaar - bloebleine bloeden - bloen bloedje - bloeiken, boeleken bloedneus - bloeneuze bloedspuwing - bloespaugeenge bloedverwant - eigereéchtsweie«rs bloedworst - beuleenk bloem - blomme bloembol - kliestere bloemen (klokvormige -) - kuipkes bloemenliefhebster - blommevra bloementuin - blommen(h)of bloemers - blommers, blompeteétten bloemetje - blommemieken bloemetjes - blommekes bloemkool - blomkuue«le bloempap - blompap bloemperk - blombede bloempjesvlees - blommekesvliee«s bloemrijk (erg -) - blommesies bloemruiker - bekee, blommekee bloeze - bluuze bloodaard - sleémschijtere bloot - bluue«t blootshoofds - bleutkops blootsvoets - beirvoets, pleétsenbeirvoets blootzetten - bluue«tzeten bloter - bluue«tere blozaard - bleuzoard blozen - bleuzen blussen - blissen bluts - bits, blits bobbel - bovvele bocht - bicht bocht (weg-) - krok bodem - bom boekentas - farde boekhouder - kontaabele boekje - boeksken boekwijt - boekei boeltje - boeleken boer - boer
º 515 º
B boeren - boeren boerenham - boeren(h)eépse boerenjasmijn - trablommen boerenknecht - koetere boerenkom - boerekomme boerenkoolstengel - spruitstek boerenplezier - boereleute boerentabak - boeregewas boerenwacht - boerewacht, klippelwacht boerenwachtsectie - tros boerenwormkruid - reivoart boertje - boerken boetegeld - boetegaald boetevogel - boeteveugele bof - mol bokje - boksken, deuverken bolbaan - bolboae«ne bolder - boldere bollantaarn - bollanteirne bollendraaier - bollendroae«re bollenraper - bolleraupere bolletje - boeleken bolletje (stalen -) - biel bolletjesspeld - kopspaale bolrond - boel bolster - sloestere, snoestere bolwedstrijd - bolleenge bomenhandelaar - beumkuue«pere bomijs - kaalderijs bonenplanter - buue«neplaìntere bonenstaak - beunkodde bons - bong bont - boìnt, foeruure bontkraag - mienne bontmantel - vaalefrak bontwinkel - foeruureweenkele boodschap - kommisse boodschappennet - neétzak boodschappentas - kaba, kalleba boodschapper - kommissenduundere boom - buue«m boombijl - beumbijle boomkruin - ruue«f, woae« boomleeuwerik - kortstijrtsjen, orlieauntsjen boompieper - bosluuweirke boomsnoeier - beumsnoere boomspade - beumspoae« boomstronk - brots boon - buue«ne boor - buue«re boordevol - brossendevol boormachine - (h)aìndbuue«re boos - keleie«rig, kleie«rig boosaardig - koae«geweég boot - buue«t
boothamer - book(h)aumere bord - taluue«re bordeel - (h)oerekot, kabardoesken bordenschieting - taluue«reschieteenge boren - buue«ren borg - birg borgen - birgen borrel - dreupele borrelglaasje - dreupelgloae«zeken borreling - broebbeleenge, broevveleenge borst - boste, loeze, teétte borstel - bostele borstelaarster - bostelasse borstelmachine - bostelmasjien, (h)aìndbostele borstje - boostsjen borststuk - ziee«verlap borstverkoudheid - bostvaleenge borstzakje - pijpzaksken bosaap - bosaup boten - buue«ten boter - bootere boterboontjes - booterbuuntsjes boterham - boot, botter(h)am boterhamdoos - botter(h)amsduue«ze botermes - briee«mes boterteil - bootertiee«le botervorm - booterkeéppe boterwegen - keirnen botspade - botspoae« botweg - botgeweég boudweg - batgeweég bouillon - veétsop boulevard - boelvaar bout - bat bouwen - ban bouwland - laìnd bouwwerf - ba bouwwerk - ba boven - booven bovenarms - booveneie«rms bovenkomen - boovenbotten bovenleder - euverleer bovenlicht - woae«re bovenmatig - vriee«daardig, vriee«ndaardig bovenste - (h)eugste bovenvliezen - boovevliezen boze - keleie«rigen, kleie«rigen, kollorieken bozer (- worden) - verkoae«n braaf - brauve braafheid - brauvig(h)eid braafje - braufken braakneiging - oovergeefachtig braaksel - spaugsele braambes - brombeeze braamstruiken - brommen
º 516 º
B-C brabbelaar - broebbeleie«re, broevveleie«re brabbelen - broebbelen, broevvelen brabbelkous - broebbelasse, broevvelasse braden - broae«n braken - spaugen brakertje - spaugerken brand - braìnd branden - braìnen branderig - braìnderig brandkast - koeferfar brandnetel - teengele brandnetel (kleine -) - (h)ofteengele brandnetelprik - teengelbeete brandvlek - braìndpleke brandweerman - poìmpiee«r brasemmer - brasiee«mere brasketel - braskeetele breed - briee«d breekbaar - sprok breinaald - breinoae«lde brem (gewone -) - geimste, geémste bres - breésse bretellen - perteils briefje - briefken brievenbesteller - briefdraugere, fakteur brievenbus - boae«te brijzeling - briezeleenk bril - brol brildrager - scheie«len, vieruue«ge brillen - brollen brillendoos - brolkasse broeder - bruudere broeds - driftig broek - broeke Broekstraat - Broekstroae«te broekveer - vieloospaale broer - bruure broers - gebruurs brok - brokke brokkelen - brokken bronsttijd - reegtijd brood - bruue«d broodje - bruue«ken broodje (rond -) - piestelee broodkampioen - bruue«kampieoen broodmes - bruue«mes broodpap - pielepap broodpudding - potteenk broodrooster - bruue«reustere broodschieting - bruue«schieteenge broodschutter - bruue«schittere broodwinning - bruue«winneenge broodwolf - bruue«wolf broodzak - bruue«zak broos - dinne brosje - brosken
brouwer - brare brouwerij - brarei brouwersknecht - brarsgast brouwgerst - brageiste brouwsel - brasele brug - brigge brugwachter - briggendroae«re bruidsbloem - steefanieken bruine - bruinen bruinsel - bruinsele brulaap - brolaup buikaftrekken - buikaftreken buikaftrekster - buikaftrekstere buis - buize buitenband - boovenbaìnd buitengooien - buitejassen, buitekooteren buitenkans - (h)oeresjaìnse buitenmens - boeremens buitensporig - uitneemen buitenversnelling - buiteversnaaleenge buitenvluchten - buitesteie«rten buitenwacht - buitewacht buitenwerpen - buiteroen buizerd - braw|er bukken - bikken bult - bolt bundel - bissele bundelen - bisselen bunzing - visse bunzingval - vissenijzere burger - birgere bus - biedong, buuse, doesj buskruit - poer bustehouder - suutjen, teéttegeriee«l, teéttezjeir buur - gebuur buurtjes - gebuurkes buurvrouw - gebuurvra
C cafeè - stamenee cafeèhouder - kafeeboae«s, stameneeboae«s cafeèkennis - kafeekeénnisse, stameneekeénnisse calciumcarbid - karbuure canada - kana carbidlamp - karbuurlaìmpe castreren - snein cavalerie - peie«rdevolk ceintuur - sintuure cent - sens centen - loeders, luue«d, kluiten, spiee«kers, senzen centrifuge - zw|erdere centrifugeren - zw|eren
º 517 º
C-D champagneglas - koepken chocolade - seklat chocolademelk - seklattentee cichoreiwortels (gerooste -) - peen cijnspacht - seisgroìnd circus - sierk citrusvruchtsegmentje - mautsjen clie«nteel - kalandiese clown - kloon clowntje - klooken cohabiteren - neuken cokes - koks cokeskachel - koksstoove collecte - om(h)auleenge commersespel - kommeirsespaal communicant - kommienekaìnt communie - kommiene communieprentje - kommienezaìntsjen compassie - kompasse complimenten - kompelmenten concert - konseie«r concubine - koeketiene condoom - kapoote conserven - deuskesgoed copuleren - opkruipen crank - maneveil cranksleutel - maneveilsneutele crankspie - klaveétte crouêton - kruutsjen cultivator - kriebeleie«re, krieveleie«re, schroebeleie«re, schroeveleie«re cultiveren - kriebelen, krievelen, schroebelen, schroevelen curettage - kuiseenge
D daalvlucht (steile -) - piekeeren daar - der, doar, doartig daarbij - derbij, doarbij daarna - noardien daarnet - doarzjuust daaromtrent - doarontrent daarvoor - doarveuren daas - boae«le dadel - vijge (Eengelse -) dagloner - dag(h)uurman dagloon - dag(h)uêure dakgoot - kirnisse dakgootdrinker - kirnissendreenkere dakhaas - dak(h)oae«ze Daknamsluis - Daknamsluize dakspar - keepere damesfiets - damsvieloo damp - doìmp dampen - daìmpen, doìmpen
dan - ten dank (-je) - mers|e dansen - daìnsen darm - deirme, trottere darmbeweging - koers dauw - da dauwrootvlas - spreivlas dauwroten - lauven debacle - renewoae«se decanaat - deekenei decolleteè - deekoltee deeg - diee«g deegspaatje - diee«gspoae«ken deegverdeler - koepat deel - diee«l, poart deemster - dimstere deemsteren - dimsteren deernis - deie«r defect - brauke deken - deeken, sjaurze deken (grove -) - drolsjaurze dekhengsthouder - (h)eenkstenboer deksel - scheel deksel (kookpot -) - potscheel deksteen - deékstiee«n dekzeil - basje delen - diee«len delver - daalvere dement - afslaugen demi - dem|e dempen - duue«n denappel - sparrenoote, sparrentop, sparrentsjoep Dendermonde - Deirremoìnde denken - op(h)ene, peizen dennennaalden - sparreleemen deskundige - eikspeir deugdzaam - duue«brauve deugniet - badden, deugeneut, raffasol deugnieterij - deugeneuterei deuken - doppen deukhoed - kap(h)oed deur - deure deuromlijsting - kassement, sjambrang deurpost - stanfriet devooren - devuue«ren dewelke - dewaalkste deze (daar) - dedee dezelfde - dezaalfste diagonaal - oovernoes dicht - dichte dichtduwen - toedaugen dichterbij - bijre dichtgooien - toeroen dichtknopen - toeknuue«pen, toestroppen dichtmazen - toemoae«zen
º 518 º
D dichtnaaien - toenoae«n dichtplakken - toeplakken dichtploegen - toerein dichtslaan - toelappen die - dienen die (daar) - ded|e dieet - rezjiem dieet (- volgen) - rezjiemen dieetvoeding - rezjiemkost dief - piekere dierenliefhebster - biee«stevra dierentemmer - biee«stenteémmere dierentuin - biee«sten(h)of dierenvriend - biee«stezot dij - bolle dik - dikke dikbil - peie«rdebiee«ste, peie«rdemitten dikste - diksten dikwijls - dikkels dilt - schaalf dilthout - schaalfkodde dinsdag - dijsendag, dijsnag dinsdags - tijsnogs diploma - dieplom dissel - deéstele disselboom - dijsele distel - deéstele dobbelbak - teirleenkbak dobbelen - teirleengen dobbelsteen - teirleenk dodaars - bozzeken toebak, duikerken dode - duue«n dodenmars - duue«mars doen - duune doening - duuneenge doenlijk - duunlijk dof - doef doffer - duivere, koopere doksaal - (h)eugsoae«l dokter - doktoor doktertje - doktoorken dol - zot dolgraag - duue«geie«ren dolletje - dolleken domicilie - dommesiel dommekracht - krieke domoor - eezele, kluit, kwakkele, potuil domweg - domgeweég, dwoae«sgeweég donderbaard - doìnderbloae«ren donderbeestje - doìnderbiestjen, (h)oobiestsjen donker - doìnkere dood - duue«d doodarm - duue«eie«rme doodbeschaamd - duue«beschomd doodbloeden - duue«bloen
dooddoener - duue«dduundere doodernstig - duue«sereus doodgerust - duue«gerist doodkist - duue«kiste, kiste, lichtere doodkittelen - duue«krievelen doodmaken - duue«dduune doodongerust - duue«dongerist doodrijder - duue«reire doodsbenauwd - duue«schau doodschieten - omvarlappen, omvarvlammen doodshoofd -deuds(h)uue«fd, deudskop doodslaan - duue«slaugen doodsventje - duue«manneken doodtevreden - duue«kontent doodvallen - duue«stuiken, duue«valen doodversleten - duue«versleeten doodwroeter - duue«vroetere, duue«weirkere doof - duue«f doofpot - blispot, deufpot dooi - doo dooibareel - doobariee«le dooien - doon dooier - doore doop - duue«p doopfeest - deupfiee«ste doopjurk - deupkliee«d door - deure dooraderd - gerankt doorbladeren - deurbloae«ren doorblazen - deurbloae«zen doordeweeks - weektogs doordoen - deurduune doordrammen - buue«ren doorgang - deurgaìnk doorgewassen - deurschietere doorgieten - deurdzjakken doorgronden - schatten doorhakken - deurkappen doorhalen - uitduune doorhebben - deur(h)ene doorheen (dwars -) - lossendeure doorjager - deurjaugere doorn - deurne, piekere doornhaag - deurneleie«reweie«re, piekersweie«re doorpakken - deurpakken doorregen - gereegeld doorschieten - deurschieten doorsnuffelen - deursmuisteren doorspreken - deurspreeken doorstappen - deurterten doortrappen - deurterten doortrekken - deursjassen doorvallen - deurstuiken, deurvalen
º 519 º
D doorverkopen - veursverkuue«pen doorvragen - deurvraugen doorwassen - deurschieten doos - duue«ze doosje - deusken dopen - duue«pen dopje - (h)oedsjen dorp - dirp dorsen - dissen dorser - dissere dorskleed - diskliee«d dorsmachine - dismasjien, knapperken dorst - dist dorstig - distig dorsvloer - dein, disvloer dot - dots doubleren - dovvelen dove - duue«ven dovenetel (witte -) - maalkteengele draad - droae«d draagberrie - bijleken draagboom - bijsbuue«m draaglijk - (h)alijk draagriem - draugere, riee«p draai - droae« draaien - droae«n, tuurluuten draaier - droae«re draaierig - droae«achtig draaikolk - droae«pit draaimolen - peie«rdemeulen dragen - draugen drank - draìnk, nat drank (minderwaardige -) - meirreziee«ke, seuzewoatere drassig - dreétsig dreigen - driee«gen drempel - dirpele drempelschijter - dirpelschijtere drevel - dreevele drevelaar - dreeveleie«re drevelaarster - dreevelasse, dreevelgat, dreevelkoìnte drevelen - dreevelen dribbelen - triepeleeren drie - drei driedraad - dreidroae«d driehoekig (- stuk) - sp|e driesteek - dreistek drietand - dreiteenke driewielfietsje - dreiwielvielooken driewielkar - dreiwielkarre drijven - stan drijven (vee -) - opstan drijver - drijvere, stare drilnoot - drolnoote dringen - drimmen
dringer - drimmere drinkbak - dreenkbak drinkbus - keéffepolle, polle drinken - dreenken drinken (te -) - dreenkelijk drinken (veel -) - lampeétten drinkglas - kappere droesem - droes drogen - druue«gen, opbleuzen dromen - druue«men dronkaard - labbere, lampeéttere, pottepakkere, tuue«gplakkere dronkemansaangezicht - droìnkoarsweezen dronkemanspraat - kaffeeproae«t dronkemanspraat - kaffeeproae«t, zattemansproae«t, zatteproae«t dronken - verwoae«d droog - druue«ge drooglijn - waskeurde droogoven - dreugooven droogsel - dreugsele droogstaak - dreugstauk droogstaan - druue«gestoane droogstok - dreugkodde droogte - dreugte droogweg - druue«gegeweég droom - druue«m drop - bagijnenbat druifhyacint - druifkes druilerig - smokkelweer druipnat - tweie«zernat druipneus - dripneuze druipneuzen - dripneuzen druk - drik druk - gewoelig drukdoenerij - taìntelafeie«ren, trit drukfout - drikfate drukkend - doef, laf drukknoopje - presjonksken drukte - beslag druktemaker - bajaar, beslagmaukere, floae«ze drummer - batteriest drumstel - batter|e druppel - drippele, spik druppelen - drippen druppeltje - dripken dubbel - dobbele, dovvele dubbelmachine - dovvelmeulen dubbelschot - kadoebele dubbeltong - dovveltonge duig - duige duiken - duikelen, plonzjeeren duiker - kanduit duimpje - duimeken
º 520 º
D-E duintje - duintsjen duitblad - pauleenkkruid duivel - duuvele duivenhok - duivekot duivenklok - duivekonstateur duivenmand - duivekeeve duivenmelk - moeroae«s duivenmelker - duivemaalkere duivenpan - (h)olpane duivenplat - duivetonge duivensport - duivespaal duivenzak - duivezak duizend - duust duizendschoon - trosblomme dulden - dolden dulden - verdraugen dun - dinne dunken - deenken dunne - dinnen dunnen - dinnen dupe - duup Durme - Dirme duur - d|ere duur (door de -) - deurdenduur, ommenduur duur (op de -) - ommenduur duurte - dierte duw - daug dwaas - dook, dwoaeèzen, koerskeemele, mitten, truutten, wietsjewuitsjen, wuiten dwaasheid - dwoae«zig(h)eid, onnuue«zel(h)eid dwangbevelenbezorger - kontrentendraugere dwarsdoor - tweie«sdeure, tweie«sendeure dwarsdrijver - dweie«zen, dweiszak, vreengere dwarste - dweiste dwingen - dweengen dwingen - praumen, preéssen
E echt - eéchtig echtgenoot - boae«s echtgenote - vra edelsteentje - stresken eed - iee«d eeltknobbel - wiee«re een - iee«n een (lidwoord) - ne eend - |enze eend (wilde -) - piele eendenachterste - |enzegat, |enzepoepe eendenkroos - |enzeriet eender - eenders
eender - neémport eenhandig - iee«n(h)aìndig eens - ker, kir eensklaps - slaggeleenks, slakkeleenks eentje - |entsjen eer - iee«re eerst - eest eerste - eesten eerstelingen - eesteleengen eerstens - eestes eetbaar - eetelijk eetkamer - eetpluitse eetketeltje - gamaale eetvork - fersjeét, firsjeét eg - eegde egel - steekelveirken eggen - eegen egtand - eegtaìnd eierdopje - eirepootsjen eierentrapper - eirentertere eierkolen - eikes eierschaal - eirescholpe eigenaardig - roae«l eigengebak - eigegebak eigenmaaksel - eigemauksele eigenzinnige - eigezinnegoard eik - iee«k eikehout - iee«k eikel - eekele, kop eind - end eind (op het -) - tenden eindelijk - eindeleenge eitje - eiken Eksaarde - Gezoae«rde Eksaardenaar - Gezoae«rdeneie«re ekster - aukstere ekstertje - auksterken el - aale elastiek - rekere elastiekje - rekerken electricien - eelentriekere elegant - gelaìnt elektriciteit - eelentriek elektriciteitskastje - eelentriekkasken elf - aalve elfpender - aalfpendere elfuurmis - rijkemensemisse, slaupersmisse elk - aalk elkaar - makaìnderen, makoae«r, mallekaìnderen, mallekoae«r elkeen - aalkendiee«l elleboog - aaleboog els - aals els - aalsene elzenhaag - aalzekaìnt elzenhout - aalzen(h)at
º 521 º
E-F emmer - iee«mere en of - noft endeldarm - ijsdeirme engel - eengele engelenbak - kiekeskot Engels - Eengels engeltjesmis - eengelkesmisse enkel (niet dubbel) - eenkele enkele - eenigte enkelgewricht - knoesele enkelverband - knoesellap epistelzijde - mannekaìnt er - der ereteken - maduille, spikmaduille erfenis - diee«leenge erg - eirg, straf ergens - ieveranst, ievers, ieverst ernstig - sereus erwt - eirte erwtenpeul - eirtescholpe erwtenrijs - eirterijs erwtje - ijrtsjen eten - balken, biekken, boefen, eeten, freétten eten (te -) - eetelijk eten (voedsel) - biek, boef, eeten, freét etter - deéddere, dracht etteren - draugen evangeliezijde - vrakaìnt even (- vlug) - eevega eventjes - rezekes expanderbout - t|eze ezel - eezele ezel (gecastreerde -) - vent ezelsdracht - eezelsdracht ezelsoor - muizenuue«ren ezelsoren - eezelsuue«ren ezelsvel - eezelsvaal
F familie - famiele familietak - stauk fanfare - meziek fantast - faìntez|eman fasaade - voorgevel fatsoenbaas - fatsoenboae«s fatsoenlijk - treéffelijk fatsoenvel - fatsoenvaal fatsoenwerk - fatsoenweirk fazant - fiezaìnt februari - kattemoae«ndeken feeks - gorree, tieke feest - fiee«ste feestavond - teirauved feesten - teie«ren, v|eren
feestkledij - swietekliee«ren fel - faal ferm - feie«rme feuilleton - meengelweirk fezelaar - feezeleie«re fier - fiee«r fiets - vieloo fietsband - vieloobaìnd fietsbel - vieloobaale fietsenhok - vielookot fietsenmaker - vieloomaukere fietsframe - vielookaadere fietshaak - vieloo(h)auk fietsmantel (mouwloze -) - vieloobasjken fietspad - vielooboae«ne fietsplaatje - vielooplak fietspomp - vieloopoìmpe fietsschoen - vielooschoen, vieloosleéts fietsstoel - vieloostuuleken fietstas - vieloozak fijnolie - fijnoole filmen - fielmeeren fineerblad - plak(h)at fit - klibbere, klivvere fladderen - flodderen flater - (h)uue«gen, stuue«t flauw - fla flauwerd - flan flauwte - flate flerecijn - fleesijn fles - flese flets - flits flip - fliep floddertje - flodderken fluiten - schuifelen fluiter - schuifeleie«re fluitje - fluitsjen, schuifeleie«re fluitje - fluutsjen fluitjesbier - fluitsjesb|er fluitjesmelk - fluitsjesmaalk fluitjespap - fluitsjespap fluitketel - fluitmuue«r fontanel - loemeken fooi - dreenkgaald foor - fuue«re foorkramers - brakmannen fopspeen - tiete, laptiete fopspeenzuiger - tietezuigere forenzen - oprein fornuis - ferneis, firneis fornuisketel - ferneiskeetele, firneiskeetele fornuisstamper - ferneisstaìmpere, firneisstaìmpere fors - forsig fortuin - fortuun fotograaf - pertreéttentrekere
º 522 º
F-G fotograferen - treken fout - deffoo, fate fout - foel framboos - biembombeire frame - kadere frank - bal, freéng Frans - Fraìns frietaardappelen - frietpeteétten frietketel - frietkastrolle, frietpot. frietkraam - frietkot frikadon - friekadong frituurvet - frietveét fruitenieren - fruiten|eren fruitladder - fruitliee«re fruitschaal - fruitkoepe fundering - fondoae«se, sollement futselaar - fritseleie«re futselaarster - fritselasse futselen - fritselen
G gaaf - geie«f gaai - pluimeken, veugele gaai (Vlaamse -) - (h)aénnewuiten, watere, wuitere gaaiberd - goae«bard gaaibol - goae«bolle gaaibolder - goae«boldere gaaiboldersvereniging - goae«boldersmatschappei gaaibollen - goae«bollen gaaibolling - goae«bolleenge gaaipers - wippe gaaipersmeester - wipmeestere gaaischieting - wipschieteenge gaande - goande gaandeweg - goandegeweég, meegoandegeweég, meegoandigoae«ne gaar - zochte gaatje - gautsjen gaatje (klein -) - pieten(h)olleken gadeslaan - afgaupen, afleétten, goaslaugen gaffelvormig - mikke galerij - galer|e galetje - galeitsjen galop - galoo gang - gaìnk gans - gaìnze ganzevoet - bollebat, kollebat, pollebat gapen - gaupen gaper - gaupere gareel - geriee«l garen - goae«ren garenklos - bobijne garenklos (grote -) - bomme
garenklosvoerder - bommevoerdere garenspoelster - bobijnasse garnaal - geirnoart garneerder - garn|erder garneren - garn|eren gas - gazze gaskachel - gazzev|er gasleiding - gazzebuize gauw - aga, ga gauwte - gate, rapken, rapte gave - gauve gebarsten - gebosten gebochelde - bolt geboden - geboon geboerd - geboerd gebonden -gebonnen gebouw - ba, battement gebracht - gebrocht gebraden - gebroae«n gecastreerd - gesneen gedachte - gedacht gedachten - zinnen gedecolleteerd - gedeekolteert gedeisd - gedeuken gedragen (zich passend -) - voegen gedrang - gedrim gedriee«n - gedrein gedrongen - gestoept geducht - feie«rme geduld - gedold geduldig - verdoldig gedurende - binst, sweil, swinst, tswinst gedurfd - straf geel - geie«l geelgors - dook, gruiseleie«re, gruunsele geest - giee«st geestig - giee«stig gegeten - geeten gegolfd - gebeékt gegradueerde - gradee gegroet - saluu gehaast - gepresseert gehakt - gekapt geharksel - gerauksele geheel - geel gehemelte - ver(h)eemelste geilaard - (h)iee«ten, pietoe geilen - geie«luue«gen geilheid - (h)iee«tig(h)eid geit - geite geitenboer - geitenboer geitendekker - geitendekere geitentuig - geitegeriee«l geitje - miekegeitsjen gejaagdheid - kittig(h)eid gejuich - getsjau
º 523 º
G gek - maf, teéttezot gekkenhuis - zot(h)uis gekkenwerk - zottekespaal geklaard - geneepen gekookt - gezoon gelaarsd - geleie«sd gelaatsuitdrukking - muile geladen - geloae«n gelaten - geloae«ten geld - gaald gelden - gaalen geldspel - gaaldspaal geldstuk - minte geleden - leen geleerd - geliee«rd gelegenheid - akoae«ze gelegenheidsgedicht - dicht geleidelijk (- aan) - allanksom gelijke - eensigen gelijken - treken gelijkmaken - eéffelegen gelikt - geleékt geloof - geluue«f geloven - geluue«ven geluk - bon(h)uir, gelik, sjaìnse gelukkig - gelikkig gelukkigerwijs - gelikkiglijk geluksvogel - bofkoìnte, sjaìnsbozze, sjaìnseur gemaakt - gemaukt gemaatst - gemautst gemakemmer - gemakiee«mere gemakjes - gemakskes gemeenschappelijk - gemiee«n gemoed - moed genaderd - genoaderd generaal - zjeneroae«l geniepig - geneept, oìnderduims geniepigerd - geneepten genot - geniet genre - zjaar gensteren - veenken Gentenaar - Genteneie«re gepeupel - bicht, soepe, soorte geplaatst - gepluitst geprijsd - getiee«ked geradbraakt - geraubraukt gereed - geriee«d, kleie«r gereedmaken - fabriekeeren gereedmaken - geriee«mauken gereedschap - gesmei, oae«leém geribd - gereéfd gerij - gerots gerimpeld - verroìmpeld geroost - gereust gerst - geiste
gerucht - roìnk geruchtmachine - roìnken gerust - gerist geruste - geristen gerustheid - geristig(h)eid geschenk - kadoo gescheten - gescheeten geschikt - konvonaubele geschoren - geschooren geschreeuw - geschriee« geslachtsopening (dieren) - kleenke, schiksele gesloten - gesleuten, geslooten gesnaard - gesnoae«rd gesneden - gesneen gesp - geépse gespikkeld - gespoeterd, gespotterd gespoord - gespuue«rd gestaan - gestoane gestoken - gestroae«ld gestolen - gestoolen getikt (- zijn) - vangen, missen getouw - geta geul - goele gevaarlijk - daìnzjereus, prikkeleus, schabalijk gevangenis - kaskaroo, prezong gevangenisstraf - prezong gevaren - gevoae«ren gevarentoeslag - bibbergaald geven - geeven gevoelens - gevoeles gevoelloos - vuue«s gevolg - swiete gevonden - gevonnen geweld - gewaald geweld (met alle -) - peérfors, peérsee geweldenaar - bruutuus, gewaaldegoard gewiekste - gelattigen gewillig - gewollig gewoonlijk - geweunlijk gewoonte - gewente, gewuue«nte gewricht - noote gewrichtsreumatiek - nootrematies gezeerd - gezeie«rd gezegd - gezeed gezelschap - kompan|e gezichtentrekker - muilentrekere gezoen - getoot gezwel - kiee«ste giechelaar - goegeleie«re giechelaarster - goegelasse giechelen - goegelen gierigaard - (h)ertefreéttere, kreévvenbijtere, krivvekeur, peeze, peezeweevere, pinne
º 524 º
G gierzwaluw - keirkzwolme gietijzer - geute gitzwart - lageét glad - gelattig, plein gladde - gelattigen glansmiddel - siemonies glanzen - siemoniezeeren glassnijder - ruitesneire glazen - gloae«zen glazenpan - gloae«zepane glazenspoeler - pintespoelere glijbaan - afschuivere, schuifboae«ne glijden - schuiven glimhout - v|er(h)at glimlach - grim, grimmele glimlachen - grimmelen, grimmen glimworm - viermoae« glitter - scholfers gloeien - gloen gloeiend - gloendig gloeilampje - ampoeleken, bolleken gloeilampje - peirken God-de-Heer - Gotten(h)iee«re godganselijk - gotsigen godloochenaar - framasjong goede - goe goedenavond - goenauved goedendag - bonzjoer, dzjuir goederentrein - marsjandiese goedgemak - goegemak goedkoop - goekuue«p goedlever - goe1eevere goedzak - goesak goeie - goen golfbroek - bluusbroeke golven - beken, uitbeken gombal - zieziep gomballetje - poepegatsjen gonzen - zuue«ren goochelaar - schameteur, tuue«vereie«re goochelaarster - tuue«verasse goochelen - schameteeren, tuue«veren gooien - roen goor - onsmakelijk goot - goote gootgat - mozzegat gootsteen - poìmpstiee«n gordel - sintrong gordelroos - omluue«p goud - gad gouden - gan goudsbloem - steenkend vergad goudstuk - gastik goudvink - bottere, gabottere goudwerk - gaweirk graag - geie«ren
graan - groae«n graanschop - groanschippe graat - groae«te grabbelen - gravvelen graf - keirkepeutsjen grafietpasta - potleut granen - groae«nen gras - gas grasgroen - gasgruun grasmaaier - gasmasjien grasmus - preutelasse, treie«te grasperk - gasplein graspieper - piepeleeng graszode - zoo grauw - grad grauwen - gran graven - grauven grazen - wiee«n greep - scheie«re grendel - grendele, schof grens - geschiee« grensrechter - lienesman greppel - veure, zepe griesmeel - smoel griesmeelpap - smoelpap griffel - toesse griffelslijper - toessescheirpere grijnslach - greemele grijnslachen - greemelen grijnslacher - greemeleie«re grijnslachster - greemelasse grijpen (er naast -) - uitschuiven grillen - teumen grind - grein grindzand - reinzaìnd, scheirpzaìnd groef - renuure groei - groe groeien - groen groen - gruun groenkoek - gruunkoek groenling - gruunveenke groente - gruun, gruunsele, leguumen groentesoep - smokkelsoepe groentetuin - lochteenk groentje - bleu grommen - grollen grond - fong, groìnd grondwerker - travooman groot - gruue«t grootbrengen - opbreengen grootmoeder - meemee, meetsjen grootsaard - greutsegoard grootvader - peepee, peetsjen gruwelijk - gralijk gulp - spriet, veurbroeke gummibal - boela
º 525 º
G-H gunnen - jonnen gutsbeitel - goeze gymnast - zjemenasman gymnaste - zjemenasvra gymnastiek - zjemenas gymnastiekschoen - zjemenassleéts gymnastiekzaal º zjemenaszoae«le
H haag - (h)auge, weie«re haagbeukeg - moazoarsweie«re haagbeukenblad - moazoarsbloae«re haagschaar - weirscheie«re haagscheersel - weirscheirleengen haak - (h)auk haaknaald - krisseer(h)auk, krisseteer(h)auk haaks - loef haamhout - anschijn haan - (h)oae«ne, tieken(h)oae«ne haantje - (h)auntsjen haar - (h)eur haar (- vezel) - (h)oae«r haar (golvend -) - beékhoae«r haard - (h)eie«rd haardplaat - schaploae«te haargolf - bek haarhamer - goae«rd(h)aumere haarknipmachine - (h)aìndtaìndeuze haarkrul (soort -) - roloo haarscheiding - schiee« haarsnijder - (h)oarsneire, vaalentrekere haarsnijderij - (h)oarsneirei, vaalefabriek haarsnijdersbak - (h)oarsneirsbak, koae«rdersbak haarsnijdersmes - (h)oarsneirsmes haarsnijdersschaar - (h)oarsneirsscheie«re haarsnijdersstoel - (h)oarsneirsstuul, koae«rdersstuul haarsnijdster - (h)oarsneiasse, vaalentreékstere haarspit - goae«rd haarvlecht - kodde, treésse haas - (h)oae«ze haasje-over - oepken haast - (h)oste haasten - (h)osten haastigaard - (h)ostigoard, schietverbij hagedis - lokketiese, lokketieste hagel - (h)augele, (h)augelballen hagelslag - muizestroontsjes hak - kappere, kravvere hakbord - kapbard haken - krisseeren, krisseteeren
hakmes - (h)ammes halen - (h)oae«len, langen half - (h)alf halfgek - (h)alfzot halfoogst - (h)alfoeste hals - neék halsboord - kol halsdoek - snuitdoek halskuiltje - neékpit halster - kopstuk halve - (h)alven halve gare - maboel halvecent - (h)alfken halvedans - (h)alvendaìns halvefrank - (h)alffreénksken halvelings - (h)alveleenks ham - (h)eépse hamel - (h)ommele hamer - (h)aumere hamertje - (h)aumerken, matiee«l hammenbeen - (h)eépsekneut hamsteren - materen hamworst - ossekalle, ruue«d hand - (h)aìnd, puue«t handboeien - briezeleétten handboog - boogen handboom - (h)aìndbuue«m handeg - (h)aìndeegde handel - kommeirse handelaar - kommeirsaìnt, marsjang handelsreiziger - voazjeur handelszaak - affeie«ren handelwijs - geduun handgeld - (h)aìndgifte handgiften - (h)aìndgiften handgreep - (h)aìnddauge, (h)aìnd(h)auve handje - (h)aìndsjen, pollen(h)aìndsjen handkar - steekere handrem - (h)aìndfreeng handschoen (soort -) - malootsjen handspade - (h)aìndspoae« handspel - (h)eins handstand - poanjee handstoffer - (h)aìndbostele, (h)aìndvaugere, (h)aìndvleugele handtas - sakkoosj handtrekker - (h)aìndtrekere handvol - (h)affele hangbaard - (h)ankboae«rd, plakboae«rd hanger - (h)angere hangklok - regelateur hanglamp (soort -) - peirlesjakoos hangplankje - (h)anksken hap - beete haperen - (h)auperen hapje - smauksken
º 526 º
H hard - (h)erd harde - (h)erten hardloper - ziee«luue«pere haren - kloppen haring - (h)eireenk hark - rauke harken - rauken harmonie - meziek harmonie«ren (niet -) - veéchten hart - (h)erte harten - (h)ertes hartenboer - (h)ertezot hartje - (h)eirtsjen hartkrabber - (h)ertekreévvere hartput - (h)ertepit hartzeer - (h)ertziee«re haspel - (h)aps haspelaarster - (h)apselasse haven - basseeng havenarbeider - basseengman haver - (h)auvere hazelnotenstruik - (h)oae«zelnooteleie«re hazenlip - (h)oae«zemoìnd hazenslaapje - zuil hazenslaapje (een - doen) - zuilen hebben - (h)ene hebberig - (h)enderachtig hebzuchtige - (h)endere, mijndere, slikkere hechten - oaniee«spiee«ten hechtpleister - sparadra heen (- en weer) - ommentweer, ooverentweer heengaan - deurgoane, veursgoane heer - (h)iee«re Heer-Maria - (H)eeremareie« heet - (h)iee«t heet (- maken) - (h)iee«ten hefboom - levee heggemus - blawintermisse Heiende - 't (H)ijende heila - (h)ijlaba heilige - (h)eiligen heimelijk - gestoolegeweég hek - (h)eken hekelbaar - (h)eekellatte hekelkam - (h)eekelkam hekellat - (h)eekellatte hekellokaal - (h)eekelbaìnke hekelmaker - (h)eekelmaukere hekeltafel - (h)eekel(h)uue«fd hekeltand - (h)eekeltaìnd hekelveld - (h)eekel(h)uue«fd hekgrendel - spolle hel - (h)aale held - as helder - kleie«r
helemaal - geelegaìns helft - (h)olft helpen - (h)aalpen hels - (h)aals hem - (h)em hemd - (h)ende hemdbloes - sjemiezee hemdslip - (h)endeslepe hemel - (h)eemele hen - (h)oddere, (h)oldere hendel - levee hengst - (h)eenkst hennep - kemp hennepafval - kempstof hennepplant (vrouwelijke -) - kempinne hennepstengel - kempstek hennepzaad - kempzoae«d herder - schaupere, scheepere herderin - schauperinne herdershond - schaupers(h)oìnd, schaup(h)oìnd herderstasje - bozzekeskruid herenfiets - mansvieloo herik - deireenk, wolde mostoard herkauwen - kweirnen herkauwsel - kweirnsele herpes - bloae«zeruus herrie - ambras herrieschopper - ambrasmaukere hersenen - (h)eésses hersingelen - (h)eérseengelen herstellen - flikkeren, vermauken herverdelen - (h)eérslaugen hetebrood - (h)iee«tenbruue«d heten - (h)eetten hetzelfde - tsjaalfste hier - (h)|ere, (h)iertig hiernaast - (h)ierneevest hierwaarts - (h)|erweirts hik - snik hinderen - mis(h)aìnen, miskommen hinkelblokje - (h)eenkelbloksken hinkelen - (h)eenkelen hinken - maìnken hinniken - (h)eenkeren, (h)eunkeren ho - auw hobbelpaard - wippepeie«rd hoed - (h)oed hoeden - wachten hoedendoos - (h)oeduue«ze hoefblad (groot -) - dokkebloae«ren, wolde rebeirbele hoefje - schoentsjen hoektand - snaukere hoekvogel - (h)oekveugele hoelang - (h)oelaìnk
º 527 º
H-I hoepelen - baìndeleétten, baìnden, riee«pen hoepelhout - baìnderoe hoer - beie«r, (h)oere hoerejager - (h)oerejaugere, (h)oerepietoe hoereren - (h)oeren hoesten - bassen hoestsiroop - bostsaroope hoeveelheid (kleine) - dodden hoeveelheid (zekere -) - sloef hoewel - allewaal hofje - (h)ooveken hogehoed - buize hogehoed - sjapoobuus hokje - kootsjen hollen - sjiee«zen holletje - (h)olleken hollevoor - (h)olleveure hom - maalte hommel - mosb|e homofiel - aìnkeleur, auvereéksen, seklatman, verkiee«rden homp - knots, soìnke hompje - knotsken hond - boeboe, (h)oìnd, woewoef hondenbaan - (h)oìndestiel hondenhok - (h)oìndekot honderd - (h)oìnderd honderdduizend - (h)oìnderdduust hondje - (h)oondsjen hondsdagen - (h)oìndsdaugen honger - (h)ongere honing - (h)euneenk honingbij - b|e hoofd - bol, (h)uue«fd, kop, tatere, teut hoofdbrekens - (h)eufbreekes hoofdhaar (dun -) - fluitsjes(h)oae«r hoofdig - (h)uue«fdig hoofdkaas - (h)eufflakke hoofdpeluw - (h)eufdpolme hoofdverkoudheid - kopvalleenge hoog - (h)uue«ge hooghartig - greuts hoogpijl - (h)eugpijl hoogpin - (h)eugpinne hoogschieten - (h)eugschieten hoogschutter - (h)eugschittere hoogspanningsmast - (h)eugspanneengstoae«k hoogste - (h)eugste hoogtes - (h)eugtes hoogvogel - (h)uue«gen hooi - (h)oo hooien - (h)oon hooihark - (h)oorauke hooiland - (h)oomeie«s, meie«s hooiloods - (h)ootente
hooivork - (h)oovirke hooizolder - (h)ooschaalf hoop - (h)uue«p hoopje - (h)eupken hoorn - (h)eurne hoorndrager - uue«re, uue«rendraugere hoornpit - meirg hoorntje - tuutterken hoos - basse horen - (h)uue«ren horloge - andzjuun, (h)arlooze horlogemaker - (h)arloozezoore horretje - zjaloez|eken hostie - (h)oste houden - (h)an hout - (h)at houtemager - (h)atemaugere houten - (h)aten houthandelaar - (h)atmarsjang houtkachel - (h)atstoove houtmijt - (h)atmijte houtschroef - triefongvijze houtsnip - bossnepe houtwal - kaìnt houtworm - meulme houwer - piejossere hovaardig - (h)euveie«rdig, (h)oveie«rdig hozen - (h)uue«sen huidaandoening - braìnd huidplooi - leenke huiduitslag - krawauz|e huig - laaleken huisgezin - (h)uis(h)an huishouden - (h)uis(h)an huismus - misse, papmisse huisraad - (h)uis(h)an hulde - (h)olde huldigen - (h)oldigen hulp - (h)olpe hun - (h)oddere, (h)oldere hurk - (h)ik huurprijs º baai
I iedereen - iederiee«n iemand - iee«nen iets - iet ietwat - ietsken ijk - iee«k ijsaardappel - ijsgast ijsbarst - loemme ijshandelaar - ijsmarsjang ijsje - kreimeken, pielekekad ijsschouders - ijsschars ijsventer - kreimmarsjang
º 528 º
I-J ijsvogel - ijspaken, ijsveugelken ijswafeltje - boeksken ijswagentje - kreimkarre ijver - |evere ijzel - ijsgaìnk ijzer - ijzere ijzergaas - (h)ollekesdroae«d, neéttendroae«d ijzermaal - ijzermoae«l ijzeroker - rogstiee«n, rokstiee«n ijzerster - ijzersteérre imker - b|eboer immers - ommerst inbakeren - inbisselen inbalen - inboae«len inbeelden (zich -) - manzjeneeren inbeelding - manzjen|e inboedel - boel indigestie - ooverboefeenge indommelen - zuilen indraaien - indroae«n induffelen - indiffelen ineengedoken - dovveltuue«p ineens - ineenekiee«r ineenstorten - iniee«stuiken ineenzetten - iniee«foefelen ineggen - ineegen infanterist - piejot, zaìndstuivere influisteren - opsteeken ingemaakt - opgeleed ingenomen - ingezwollen, ingezwolgen inhalen - in(h)oae«len inham - kolle inharken - inrauken injectiespuit - piekuure inkalven - inschijten inkeping - kartele inkisten - lichteren inkorten - korten inkorven - inkeeven inkt - int inktgom - intgom inktpot - intpot inktvlek - intpleke inlijsten - inkaaderen, inliee«sten inmaakglas - bokoae«l inmaakpot (aarden -) - zoanpot inmaken - oplegen innemen - inpakken innestellen (zich -) - binnekruipen inpakken - ambeleeren inrijgen - inriemen inschrijver - inschrijvere inseminator - bezoae«re insemineren - bezoae«n insgelijks - vandegelijken, vansgelijken inslaan - inslaugen
insoppen - indoppen inspectie - speékse inspraak (- hebben) - protokollen insteker - insteekere instructie - struukse integendeel - batenduut, kontreie«re introuwen - intran invetten - smaten, smeie«ren invreten - infreétten inwonen - binneweunen inzaaien - bezoae«n inzetten - instaalen
J ja - jau ja (maar -) - bajau Jaak - Dzjauk jaar - joae«r jachtopziener - gardesjas jachtpermissie - pandeirme, peéndarme jagen - jaugen jager - jaugere jam - infanter|espeék janken - kajieken Jantje - Jaìntsjen Jantje Secuur - zjuustepee januari - nievjoarsmoae«nd jasbeschermer - pardesuukasse, vielookasse jaszak (schuinstaande -) - schietzak jenever - zjanuuvere jeneverneus - zjanuuverneuze jeugd - jonkte jeugd (eerste -) - omklak jeuk - ieksele jeuken - ieken jeukpoeder - iekselpoer jeukselgat - iekselgat Jezus - Dzjeezeken, Dzjeezeklief, Dzjeezuus jodiumtinctuur - teénduudjot jong - jonk jongensgek - jongeszot, mannekeszot jongensschool - mannekesschoole jongetje - manneken joviaal - roae«l jubileum - zjuubelee Judas - Dzjuudas judaspenning - zolvergaald juffrouw - eeffra juichen - tsjaìn, tsjaun juist - zjuust jullie - goddere, goldere, (h)oddere, (h)oldere jute - zjuut juteweefsel - ambeloae«ze
º 529 º
J-K juweel - biezjoe juwelenkistje º biezjoedeusken
K kaai - koae« kaal - koae«l kaalhoofdige - bolboae«ne, kiekespoepere, kletskop, moae«ne, pleétskop kaan - koae«n kaantjessmout - pielekessmat Kaaps viooltje - paulatsjen kaarbloter - koae«rbluutere kaarde - koae«re kaarden - koae«ren kaarder - koae«rdere kaardersbak - koae«rdersbak kaars - keie«se kaarsenpan - keispane kaarsensnuiter - keie«sendoìmpere kaarsepit - wiekte kaarsje - keisken kaarsjesprocessie - keiskespreseésse kaarsvet - keisruut kaarten - koarten kaarter - koartere kaartjesscheurder - kaurtsjesscheurdere kaartspeler (slechte -) - plans|erkoartere kaartwedstrijd - koarteenge kaas - koae«s kaasjeskruid (groot -) - koaskeskruid kaatsbal - gommela kabelkanaal - geine kachel - stoove kachelhout - stoof(h)at kachelsmid - stoovemaukere kader - kaadere, liee«ste kaft - koeveért kaften - koeveérten kaftpapier - koeveértpap|er kakbroek - kakbroeke, stroìntbroeke kakelen - schrein kakken - kaken kakkenestje - kakkeneistsjen kalf - kalf kalfhok - kalverskot kalfmachine - kalfmasjien kalfszwezerik - sepieten kalkeerpapier - kallekeerpap|er kalken - kallekeeren kalkluis - kalkluize kalkoen - kallekoen kalkwater - kalkwoatere kalm - klaìmp, klaìmpig kalmeren - temperen kameel - keemele
kamer - kommere kameren - kommeren kamerscherm - paravang kamillebloem - 1ippelijne kanarie - kananeveugele kanariegeel - kananegeie«l kanjer - (h)oefte kankerknobbel - kaìnkerbotte kanonskogel - kanonbal kant - kaìnt kantelen - omklikken, omslaugen kantje - kaìntsjen kantnet - kaìntneétte kantsnede - kaìntsnee kantwerkster - blommemaukstere kap - kappe, kappeteute kapel - kapaale kapellijn - kapaallijne kapmantel - kappeliene kapper - kwoafeur kapsel - kwoafuure kar - karre karabijn - karbien karakter - karateie«r karbonaden - karbenoae«n, karmenoae«n, stoofkarbenoae«n, stoofkarmenoae«n, stoofvliee«s, stooverei karn - keirne karnemelk - keiremaalk, keirnemaalk karnemelkbenen - keiremaalkbiee«nen karnemelkpap - keiremaalkpap, keirnemaalkpap karnen - keirnen karper - keirpele karrelen - tuue«pschieten karrenschuur - karrekot karrenspoor - karreslag karrenspoor - karreslag, slag karwei - krawei karweien - krawein karweikist - kraweibak karweitje - kraweiken kast - kasse kastanje - kastanne, kastannoote kastje - kasken kat - katte, mienekepoes, mienoe katapult - mikke katholiek - kattekop, tsjeef katje - katsjen katrolstaak - katrolstauk kattenmoeder - kattemoore kattenwegel - katteweegele kattenwoede - kattekleie«re kauwen - sjieken kauwgom - sjieke (Eengelse -) kazakje - kazaksken
º 530 º
K kazakkeerder - kazakkendroae«re keep - kwekere keer - kiee«r, treékkaìnt keerstok - keerkodde, peirse keesten - kiee«sten keg - kalle keikop - teitkajoe keilen - zeilen kelder - kaaldere keldering - kaaldereenge kelderkamer - kaalderkommere kelderluik - kaaldervalle kelderslak - kaaldersleke kelner - garsjong kempmijtje - kempmijtsjen kennen - kenen kennis - keénnisse kenteken - konkarde kerel - beeng kerel - keirle keren - kiee«ren kerfstok - keirf kerk - keirke, keirkenbiembom kerkgang - keirkgaìnk kerkwachter - swies kerkwegel - keirkweegele kermis - keirmasse kermiseten - keirmaseeten kermisgezicht - keirmasweezen kermispeer- keirmaspeie«re, meelpeie«re kermissen - keirmassen kermistent - brakke kers - kaze, kazebeeze kers (donkerrode -) - schijtkaze kersenboom - kazeleie«re kerstavond - keésauved kerstdag - keéstdag kerstgebak - keéstbuuse, keéststroìnke kerstliedje - keéstlieken kervel - keirvele ketting - keeteenge kettingbeschermer - keeteengkasse kettingeg - keeteengeegde kettingroede - keeteengroe kettingspanner - keeteengtrekere keukenfornuis - jacht keukenlepel - pauleepele keukensuiker (bruine -) - poersuikere keurige - neten, prooperen keuringsraad - konsol keutel - grendele kever (zwarte -) - duuvele kibbelaar - streire kibbelen - strein kibbelpartij - streiment kiel - boemoes
kiem - kiee«ste kienen - kiemen kier - garre kieskeurige - leékkeren, viezen kietelen - krievelen kiezelsteentje - keiken kikkerbilletje - puibolleken kikkerdril - puirek kikkervisje - puibolleken kikvors - puit kikvorsenjacht - puislaugen killig - kollig kilometerteller - kielemeetriek kilte - kolte kin - kinne kind - kiene kind (dartel -) - freét, ratte, spinnewiel, spook, sprot, spruuwoae«l, strop kinderen - gasten, jonges, kinders kinderfiets - kindervieloo kinderhoofdje - kinderkopken kindermeid - kindermeisen kinderwagen - kindervetuure kindje - k|endsjen kinkhoest - kiek(h)oest kip (jonge -) - poele kippen - afkappen, afparen kippenboer - kiekeskwiee«kere kippenborst - kiekenboste kippenboutje - kiekenbolle kippendrek - kiekestroìnt kippene«i - tiekeneiken kippengaas - kiekesdroae«d kippenhok - kiekeskot kippenladder - kiekesliee«re kippenloods - kiekes(h)angaar kippenpoot - kiekespuue«t kippenpotenmotief - pjeedepoel kippenvlees - kiekesvliee«s kippenvoer - kiekeseeten kirren - roìnken kistje - kasken kittegaard - kittegoard kittelaar - schoenmaukere, tip kitteling - krieveleenge kittelingetje - krievelken klaagster - klaugscheete klaar - kleie«r klaarspelen - lappen Klaas - Kloae«s klad - pladoastere, pladuistere kladpapier - broelongpap|er klagen - klaugen klager - klaugere klampsteen - klaìmpstiee«n klant - kalaìnt
º 531 º
K klap - lap klapekster - auksterken boìnt klapkooi - slagmijte klaploopster - schoefelasse klaploper - schoefeleie«re, schuimere klappertje - poerken klappertjesgeweer - poerkesgeweie«r klappertjespistool - poerkesrevolvere klaproos - kolleblomme klaren - kleie«ren klarinet - kleie«reneétte klaroen - kleie«rong klaroenblazer - kleie«rong, kleie«rongbloae«zere klauw - kla klauwen - klan klauwier (grauwe) - Aìntwirpeneie«re, boìnten Aìntwirpeneie«re klaverbot - klauverbotte klaveren - klauvers klaverenboer - klauverzot klavers - klauvers klavertjevier - vierklauverken klaverzuring - koekoek kleden - kliee«n kleding - deengen, kliee«ren kleding - kliee«roae«ze kleed - kliee«d kleefpleistertje - laksken, plakkerken kleefrubbertje - restieneken kleerhanger - kapstok kleerkast - kleerkasse klei - kliee«m kleinigheid - kleins, onnuue«zel(h)eid kleppen - klippen kleren - deengen, kliee«ren klerk - buurooschrijvere klets - pleéts kletsen - pleétsen kletskous - babielle, bavvelasse, bavvelgat, bavvelkoìnte, toaterasse kletsnat - mesnat kletspraat - achterklap kleurpotlood - kleurken kleuterschool - papschoole klieven - schiee«n klimmen - klemen, kleétteren klimmer - klemere, kleéttereie«re klimspoor - spuue«r klimtouw - kleémziee«l klink - kleenke klinkaard - kleenkoard klinken - kleenken, reveeren klinker - reveerdere klinkhamer - reveer(h)aumere klinknagel - reveétte
klok - klokke klokhen - klokke klomp - (h)ateschoen, klakkerken, schuit klompenmaker - (h)ateschoenmaukere klompje - kloìmken klompleertje - (h)ateschoenriem, leer klompspijkertje - (h)ateschoennaugele klonteren - kluiten klontje - kluitsjen kloof - keene klooster - kleustere kloosterzuster - bagijne, maseur, zistere klos - tuite klossenvervoerder - klossevoerdere klossenwagentje - bommekarre, klossekarre kloterij - kluue«terei klusjesman - kraweiman kluts - klits klutsen - klitsen klutsjesbrood - klitskesbruue«d knaap - knaup knabbelen - knavvelen knak - krak knapkers - kraukere knarsen - griezelen knarsen - kreétsen kneedbak - trog kneedmachine - bruue«peetren kneedmachine - petren knekelhuis - beender(h)uis knellen - nijpen, praumen kneu - meuzeleie«re kniebanden - kn|epuue«ten kniee«n (binnenwaartse -) - ossekn|en kniegewricht - kn|ebol knielap - kruiplap knijper - nijpere knikker - lavuue«r, meirbol knikkeren - meirbollen knikkerzakje - laveurbozzeken knipkoren - knipkeuren knipogen - peenken knipperen - peenken knoedel - kneutele knoeien - foefelen, knosselen knoeier - foefeleie«re, knosseleie«re knoeister - foefelasse, knosselasse knoeiwerk - roefelweirk knoest - wiee«re knook - bot knoop - knop, knuue«p knoopsgat - knopsgat knopen - knuue«pen knopkruid - Duits kruid knorren - roìnken
º 532 º
K knot - poppe knotje - popken knotwilg - troìnke knuppel - klippele knuppelen - klippelen knutselaar - fottereie«re knutselaarster - fotterasse knutselen - fotteren Koben - Kooven koeiedrekkleur - koestroìntkleur, schijtersgruun koeketting - koekeeteenge koekje - koeksken koekje (soort -) - serpent koekoekspog - koekoekspiksele koest - koestau koetouw - koeziee«l koetspaard - koetsepeie«rd koevoet - pense koffer - koefere kofferkleren - koeferkliee«ren koffie - keéffe koffie (slappe -) - zwiep koffieachtig - keéfachtig koffiebaard - keéffenboae«rd koffieboon - keéffebuue«ne koffiebus - keéffeduue«ze koffiedik - keéffegruis koffiedrinker - keéffebozze, keéffeluute koffiekan - keéffekane koffiekaramel - keéffenbal koffiekop - keéffekomme koffiekransje - keéffekleéts koffietafel - keéffetaufele koffievlek - keéffepleke koffiezak - keéffebozze kogellager - rollement koker - (h)uisele kokkosdeegkoekje - rotsken kolenkit - koolkane kolenmijn - koolpit kolenschop - koolschippe kolenstof (nat -) - slam kolenzak - koolboae«le kom (bolvormige -) - komaale, teste, tiee«le komen - kommen komfoort - koìnterfuue«re konijn (tam -) - kenijn, kernijn, kinijn, kirnijn konijn (wild -) - keun konijnenfokker - kenijnekwiee«kere konijnenhok - kenijnekot konijnenhokhout - kenijnekooteleie«ren(h)at konijnentanden - kenijnetaìnden konijnenvel - kenijnevaal
konijnenvel (wild -) - gareine konijnenvoer - kenijneneeten koning - keuneenk koningsbolling - keuneenksbolleenge koningschap - keuneenkschap koningschieting - keuneenkschieteenge koningsvogel - keuneenksveugele koningswens - keuneenkswens koninkje - keuneenksken konzeem - konziee«m kooi - keeve, mijte, muite kooiwip - muitwippe kookgerei - pottekaree kookgereikraam - pottekareekraum kookpot - kastrolle kookster - kookasse kool - kuue«le kool (rode -) - ruue«kuue«le kooltje - kooleken koopje - akoae«ze koopman - keupman koopwaar - marsjandiese koor - kuue«r koorts - korses koortsig - korsig koortslijder - korseman koortslijdster - korsevra koortsuitslag - korsebloae«zen kopen - kuue«pen kopen (te duur -) - ooverkuue«pen koperpoets - kooperkuis koperwiek - schreerken kopie«ren - aftiee«kenen koppigaard - auvereéksen, eezele, steeneezele koprol - tuimelapart koprollen - tuimelaparten kopshout - kop(h)at koptrekken - koptreken koptrekker - koptrekere korenbloem - blablomme, keurrenblomme korf - kirf korporaal - kopperoae«l korset - kersee korst - koste korsten (harde -) - kruuten korstje - koostsjen kortaangebonden - kortgebonnen kortademig - bendig kortaf (het - zijn) - bottig(h)eid kortwieken - baten kostkoper - kostekuue«pere kostuum - kestuum kotelet - korteleétte, schof koteletmachine - korteleéttemasjien kotsmoe - stroìntbeu
º 533 º
K koud - ka koudepis - kapisse kous - kase kousevoeten - kasevoeten kouter - katere kouwelijk - kalijk kouwelijke - kaschijtere kozijn - kassement kraag - kollee kraagblok - konzolle kraai - kroae« kraaienknip - kroae«ijzere kraak - krauke kraam - kraum kraambed - kinderbede kraamstuipen - moerseésses krab - kravve krabbel - kravvele krabben - kravven krachteloos - tendenaf krakeel - onmin kraken - krauken krakje - kraksken kramenzetter - kraumezetere kramsvogel - blakop, dzjakkere, dzjaklijstere, blan dzjaklijstere krant - gazeétte krantenbezorger - gazeétteman krantenpapier - gazeéttepap|er krantenpraat - gazeétteproae«t kras - kleenks krawaat - krawoae«t krediet - plak, poef kredietnemer - plakkere, plakkoìnte kreet - (h)uil kregelig - kattepierig krenken - tauken krent - krente krentenboterham - beezenboot krentenbroodje - roggepol krentenkoek - beezekoek, booterkoek krentensnoepje - krentenbal kreunen - krochen kreupel - maìnk kreupele - maìnken krib - kreévve kribdeur - kreévdeure kriekappel - kriekappele kriekpeer - kriekpeie«re kriel - kasser, kazaksken. krijgertje - kattere krijgertjesspel - katsjen krijt - kruit krimp - kremp kroep - krop kronen - kruue«nen
kroon - kruue«ne kroonkurk - pootsjen, scheeleken kroonkurkwipper - oopenduundere kruiden - kruin kruiden - kruisele kruien - kruin kruik (vuurvaste -) - toer|e kruinen - scheie«ren kruipbroek - kruipbroeke kruipschort - kruipveusscheut kruisbeeld - kruislieven(h)iee«re kruisbes - steekelbeeze kruiskruid (klein -) - seenksom kruiwagen - kirwaugen kruizeel - (h)ankziee«l kruk - krikke krulbol - bolle, steékbolle krulbollen - steékbollen krulhaar - kroezel(h)oae«r, krol(h)oae«r krullen - kroezelen, krollen krullenbol - kroezelkop, krollekop krulspeld - krolijzere, krolspaale krulwilg - krolwolg krulziekte - krol krulzuring - peie«rdewortele, peirspee, porkpee kuikentje - tsjiepken kuil - pit kuit - broae«, kiete kuit - kiee«te kunnen - keunen kunst - keunste kunstbeen (houten -) - pikkele kunstenaar - keunsteneie«re kunstgebit - eetkommere kunstmest - struusele, voedsele kurk - stopsel kurkdroog - poerdruue«ge kurkentrekker - aftrekere kushandje - beesken kussen - kissen kussenblok - koesenee kussensloop - flawijn kussentje - kisken kust - kiste kwaad - koae«d kwaadaardige - koae«wolligoard kwaadspreekster - vuilmuile kwaadwillig - koae«wollig kwaadwilligheid - koae«wolligheid kwajongen - koae«jongen kwart - koart kwartel - kwakkele kwartelkoning - breémscheérre kwartier - kert|er kwartje - kaurtsjen
º 534 º
K-L kwast - tros kweekgras - brokkelpeen, nasteleengen, peen kweerntanden - kweirntaìnden kwibus - kwiestenbiebele kwibus - kwinten, pierlew|e, pieroo, wuiten kwibusstreken - pieroostreeken kwijl - ziee«vere kwijlen - ziee«veren kwijler - ziee«vereie«re kwijlster - ziee«verasse kwijnen - maleengeren kwijtraken - verspeelen kwijtschelden - kwijtschaalen kwiknitraat (behandelen met- ) - sekreeteeren kwiknitraatvel - sekreetvaal kwikstaart (gele -) - meistsjiepere kwikstaart (witte -) - koevoet, peie«rdewachtere kwikvergiftiging - meirkuure, meérkuure kwispel - flosj, kwipsele kwispelstaarten - lootersteie«rten
L laag - koese, liee«ge, lauge laagte - leegte, zoìnk laars - leie«ze, stiebele, stievele laat - loae«te laatst - lestes lachertje - lachedeengen ladder - liee«re lade - schuive lak - lakee laken - lauken lakschoenen - lakeeschoenen lam - schaupken lammeling - lammen lammetje - beiken, schaupken lampenkap - abazjoer lampenkap (schotelvormige -) - schijntsjen lampfitting - sokee, sokeét lampzwart - lamveét, lamzwart lang - laìnk langpootmug - bosmigge langs - lankst langsheen - lankstsjeen langsom - lanksom langst - lankst langwerpig - lanksommig lantaarn - lanteirne lanterfanten - lateren lapje - lapken lappertje - lapperken
lassen - brazeeren lasstaaf - lasbageétte lastigaard - ambetaìnterik lat - late, latte latei - leéntoo laten - loae«ten later - loatere later - loaters lattenklopper - lattekloppere laurierkers - paplaur|er lawaai - laweit lawaai (het -) - gelaweit lawaaien - laweiten lawaaimaker - laweitere, laweit(h)are lectuur - leezeenge Lede - Liee« ledig - eil ledigen - uitleegen leedvermaak (- tonen) - speékken leegdrinken - binnekappen, binnelappen leegeten - uitkuisen, uitluizen leegloper - leeggangere leegmaken (zakken -) - uitspiee«ten leem - liee«m leep - liee«p leergierige - liee«rdere leest - liee«st leeuw - liee« leeuwenbek - liee«muileken lefdoekje - stoeferken legateren - vermauken legger - legere leghaak - leéghauk legplank - leéggeenge leiden - liee«n leidingdraad - eelentriekdroae«d leidsel - guide lelietje-van-dalen - megeeken lelijk - leulek lelijkerd - leulekoard, oae«rdigen lelijkst - leulekst lende - leen, leens lenen - liee«nen leng - woaterleenke lengen - leengen lenig - zwak lepel - leepele, leepere leperd - fieloe, liee«pen, platten lering - leereenge, zeeveweeken. les - leésse lessenaar - pepietere letsel - leét leugenaar - leugeneie«re leugenaarster - leugenasse leugens - leuges leven - leeven
º 535 º
L leven (van mijn -) - vazeleeven levendig - leefdig, vief lever - leevere lezen (aren -) - oesten liberaal - rieberoae«l lichaamsgeur - lijfreuk licht - lichte, lochte lichtje - leechtsjen lichtschakelaar - aìntriepteur lichtvenster (klein -) - ossenuue«ge lied - liekken liederenbundel - liekskesboek liedje - lieksken liefkozing - poezeken liemen - leemen, vlasleemen liemenhok - leemestal liesgras - lis lieveheersbeestje - lievrabiestsjen, pieternaaleken Lievevrouw - Lievra liguster - gagruue«t lijkenhuisje - duue«(h)uizeken lijkwagen - duue«waugen lijkwagentje - duue«karreken lijmstang - peékstok lijnkoek - lijzekoek lijnkoekmolen - lijzekoekmeulen lijnmeel - lijzepoer lijnmeelpap. - lijzepap lijnzaad - lijszoae«d lijnzaadzeef - lijszoae«dzeefde lijster - lijstere lijster (grote -) - witten dzjaklijstere, peie«rdelijstere likken - leken lindebloesem - lindeblommen liniaal - latte, reegele, reegeleét linker - leenkere linkerd - leenkoard links (naar -) - eire linksom - eirom linnen - lijnwoae«d linnen (ongebleekt -) - boae«lekatoen lintje - leentsjen lip - lepe lippenrood - leperuue«d lisdodde (grote -) - polderkeie«se listig - gesleepen liter - pot litteken - leenke lodder - loddere loden - luue«n loeder - loeddere loeien - borrelen, (h)uilen loeten - luuten lokaal - lokoae«l
Lokeraar - Lokereie«re Lokerse - Lokerasse loket - kiesjeét lokvogel - steékveugele lolly - dots, leékstok lombardse - lombaarse lommer - loemerte lompenhandelaar - voddemarsjang lomperd - kuifele lompweg - loìmpgeweég lonen - luue«nen loochenaar - afstreire loochenen - afstrein lood - luue«d loodtang - luue«tange loofboom - leufbuue«m loog - luue«ge looien - plotten looier - plottere lookworst - leukwoste loom - deuzig loomheid - zwoarte loon - pree loondosser - leundissere loontje - luuntsjen loopgraaf - leupgracht, transee loopje - leupken looplamp - balladeuze loopmarkten - leupmartes, luue«pes loops - (h)iee«tluue«pen loopster - leupsteiert loopvlak - luue«p loos - luue«s loosbraken - leusbrauken loot - steekeleeng lopen - luue«pen loper - wiestiet|e lopertje - luue«perken loslaten - losloae«ten, lossen losschroeven - uitvijzen loszitten - looteren lotelingenmis - looterkesmisse lotsoor - lotsuue«re lover - gruun lozen - lossen, luue«zen lozing - luue«zeenge lucht - licht, locht luchtballon - bloae«ze luchtje - reuksken luchtpijp - leuspijpe lucifersdoosje - steékdeusken luciferspot - steékpot lucifertje - steéksken lui - leuzig luiaard - leuzegoard, tammen luiden - luin
º 536 º
L-M luider - luire luider (- worden) - verluin luiermand - kindskirf luievrouwpan - leuzegevrapane luifel - persijnkappe luiheid - leuzeg(h)eid luis - luize luitenant - luutenaìnt luizenwerk - luizeweirk luk - lik lukken - likken lupine - kattesteie«rt lupine (gele -) - beirbuue«ne, peirsbuue«ne lus - leétse, treinze lust - liste luxeauto - luuksvoatuure
M maag - mauge maaglijder - maugleire maaien - moae«n maaier - moae«re maal - moae«l maal - moae«le maan - moae«ne maand - moae«nd maandag - moae«ndag maandags ('s -) - tsmoae«ndogs maandstonden - pritsen, veraìndereenge, vodden maanloop - moae«nluue«p maantje - mauntsjen maar - moae«re maar (ja -) - jommere maart - meirte maatje - mautsjen maatjesharing - mautsjen maboel - maboel machinearbeider - masjienweirkere machinetrekker - masjientrekere made - moae«, schietere mager - maugere magneet - treékijzere ma|ës - trosteie«rve maiskolf - maiesfluite ma|ëskolvenpluim - maiesfluiten(h)oae«r ma|ëskooi - maiesreénne makaron - makrong makelaar - mokkeleie«re maken - mauken makker - moae«t malheurbeest - maleurbiee«ste mallejan - beumeezele mals - mals mammetje - mammeken
mand - maìnde maner - moae«ndere mannetjeskonijn - reire, rippere mannetjesstekelbaars - intvisken mannetjesvarken - biee«r manspersoon - mannemens mantel - frak, paltoo manusje - (h)ofkneécht mare - moae«re maren - gemoae«r markt - mart marktje - martsjen marktraapje - martraupken marmer - meirbele, meirmele marsepein - masjepeeng marsepein (bolletje -) - peteitsjen mastel - mastaale mastelappel - mastaalappele mastellenbijting - mastaalenbijteenge masturbeerder - koddentrekere masturberen - afsnokken, afspeelen, aftreken mate - moae«te mateloos - toerlezjoer matrozenpakje - kolmarenkestuumeken mattenbies - schaaldb|eze medelijden - kompasje meee«ter - speékmoae« meelappeltje - smatbeeze meelopen - meegoans meelzak - blomzak meelzolder - blomzoldere meeparten - meepoarten meer - mer, miee«r meerkoet - marolle meersgrond - meie«sgroìnd mees - kiee«ze meescharrelen - meescharen meestal - deurgoansgeweég meesteres - miesteésse meetjesschieten - meetsjeschieten meezitten - meegoane meid - meisen meikever - moazoart, moldere, poatere, vieooleitsjen meirapen - meiluue«f meisje - deenk, meisken meisje (frivool -) - meipreutsjen meisje (lichtzinnig -) - pateeken meisjesgek - meiskeszot meisjesschool - meiskesschoole meizanger - meizangere melk - maalk melkboer - maalkman melkdistel - maalkdeéstele melkdrinker - maalkmitten
º 537 º
M melkfabriek - maalkerei melkkalf - maalkmitten melkkoe - maalkbiee«ste melkkorstjes - maalkkoostsjes melkschaap - maalkschaup melkstoel - maalkstuul melktand - maalktaìnd melkzeef - maalkzei, zei memorie - meemoore menen - miee«nen menens - goed, miee«nens mengeling - meengeleenge mengen - meengen mengmachine - meengmeulen menhoop - meén(h)uue«p menie - ruue«miene menigte - breésse mening - geleegen(h)eid, miee«neenge menopauze - blokjoae«ren mens (vuil -) - luiszak mensenschuw - menseschau merel - meirloo merendeels - meestendiee«ls merk - meirk merkwaardig - kreus merrie - meirre merriezeik - meirreziee«ke mes - mes mesje (puntig -) - rippere mest - mes mestkade - meéskoae« mestput - meéspit, meésseenk mestrund - meésbiee«ste meststof - laìndveétten mestvaalt - meés(h)uue«p met - mee meteen - meeteniee«nen meter - meemee, meetsjen metselaar - meétsere metselaarsknecht - meétsendiendere metselen - meétsen metsershaar - meétsers(h)oae«r mezenvanger - kiee«zere mezenvangersvereniging - kiee«zersboìnd mezenvangst - kiee«zen middag - nuune middagmaal - nuuneeten middags ('s -) - tsnuuns midden (in het -) - talven middendoor - talvendeure midvoor - senterveuren mier - muure mierennest - muurenest mieter - mietere mijden - mein mijnheer - men(h)iee«r
mijnwerker - koolpittere mijt - mijte mikveer - mikvlimme milt - kiee«te, molte minderen - afzeten minderwaardig - gemiee«n minuut - menuut mirabel - miezeloae«ne mis - misse misdag - meésdag misdeeld - misdiee«ld misdienaar - missendiendere misdoen - mispeuteren, mispikkelen mishagen - teegesteeken miskraam - misval misleggen - mislegen misleiden - misliee«n mislopen - rateeren mislukken - flesen mispel - meépsele mispelboom - meépseleie«re mispelhout - meépseleie«re misrijden - misrein misselijk - omgemakkelijk missen - mankeeren misslag - misseenge misstappen - misterten mist - smuue«r mistig - smuue«rachtig misvragen - misvraugen modder - moore modderduivel - moorduuvele modderschoen - moordeéstele mode (uit de -) - gedeemoodeerd modepop - moodepippe moed - koeroae«ze, kroae«ze moeder - moedere, moene, moore moedernaakt - pietsjepaddere moederszijde - moederzekaìnt moedervlek - geboortepleke moederzielalleen - moedermensalliee«ne moedig - koerazjeus moedwillig - gesmoedig moeien - moen moeilijk - diefiesiel moeilijke - diefiesielen moeilijkheden - vodden moeite - moete, ruuze moerkonijn - moere moermest - moermes moerplaatje - gruuweire, roìndiee«le moersleutel (- voor fiets) - vieloosneutele moervogel - moerveugele, uil Moerzeke - Moes moestuin - gruunsel(h)of mof - moffele
º 538 º
M-N mogelijk - meugelijk mogelijkheid - aprense mogen - meugen molen - meulen molenaar - moldere molenaarswerk - moldersweirk molentje - meuleken molgat - mollegat mollenknip - mollenijzere mollenpootje - mollepuutsjen mollenrit - molleree, ree mollenstaartje - mollesteie«rtsjen molletje - molleken mond - babielle, bakkeniee«le, bavvele, gieve, kwek, kweékkele, moìnd, muile, slaboarus, smiekele, teéttere, toote mondhoekje - scheurbek mondje - moondsjen mondstuk - amasuure monster - stoae«l mooi - scheune mooiprater - scheunsprauke moortje - meurken mopperaar - preuteleie«re mopperaarster - preutelasse morgens ('s -) - tsmorges morsdood - stiee«nduue«d morsen - brossen, stirten morspot - brospot mortel - meurtele mossel - mossele mosterd - mostoard mosterdbad - mostoardbad motor - moteur motorfiets - motesiekele, motesiekleét motorfiets (lichte -) - siekleitsjen motorkap - kapoo motregen - miggepisse motregenen - smokkelen, ziee«veren mottebal - mottebol mouw - ma muf (- worden) - verdiffen muffe - verdiften mug - migge muggenbeten - miggebeeten muil - muile muilplaag - muilplauge muiltje - muileken, smoeleken muis - muize muisje - muisken muizenkeutel - muizestroìnt munt - minte muntenbol - mintenbal muskuseend - barbar|e, barbariene mussenknip - missenijzere mussenkoppen - missekoppen
muts - mitse, pots, pottere mutsaard - peénse, pinse mutten - mitten muttenstal - mittestal muttentjeskniee«n - mittekeskn|en muur - muure muurbloem - stoffeliene, stoffel|er muurlampje - amplieksken muziekinstrument - eékstrement muzikant - miezekaìnt muzikant - speelman
N naaf - bosse, majeu naaien - noae«n naaigaren (sterk -) - kordenei naaikamer - noae«kommere naaister - noae«asse naakt - flikkere naald - noae«lde naam - naum naargelang - noargelaìnk naarstig - neie«stig naarstigheid - neie«stig(h)eid naast - neevest, noste nachtemmer - nachtiee«mere nachtjapon - taboard nachtkar - nachtkarre, nachtriddere nachts ('s -) - tsnachs nachtschade (zwarte -) - beezekeskruid, duuvelsbiee«te naderen - noaderen, verdichten nadorst - noae«dist naftaleen - naftaliene, naftalienepoer nagel - naugele nageven - noae«rgeeven, noae«rzegen na|ëeveling - klootere najaar - achterjoae«r nakomertje - noae«kommerken namaakantiek - nieventiek namiddag - achternuune namiddags ('s -) - tsjachternuuns narigheid - nesten natie - noae«se nationale - nasieonallen natmaken - natmauken natmaker - natmaukere natmakerij - natmaukerei, natmaukerskot natmakersborstel - natmaukersbostele nauw - na navel - affele navelband - affelschroe navelbreuk - affelbreuke navelontsteking - affelzweie«roae«ze navelstreng - affelpeeze, affelstreenge
º 539 º
N-O nederlaag - piele nee - niee« nee (maar -) - baniee« neef - koezen, kozijn neem - neém neep - neepe neergestort - gesteuken neergooien - neerroen neervlijen - flokken neervlijen (zich -) - afkappen neerzittend - zittend negende - neegesten negenenzestig - swoasaìntnuif negeren - achteruitsteeken nekwervel - fas nergens - nieveranst, nieverst, nievranst nering - duuneenge, geduun nering - neie«r nerveus - kittig nest - nest nestblijver - paddeklits nestelen - nesten nestpan - nestpane nestpender - nestpendere net - neétte neuken - fiegelen, fiekelen, jassen, kaniee«len, knotsen, noae«n, poepen, veugelen neuker - poepere neukers - poepers neus - neuze neus (grote -) - fliep, keie«sendoìmpere neusdoek - zakneusdoek neusje - neusken neusslijm - pooke neusvocht - snot, snottere neusvocht (verhard -) - kreekele nevel (lichte -) - doìmp nevelig - geslooten neveneen - neevestiee«n nevenslaan - neevestslaugen niemand - geeniee«nen niemendal - niemendalen niemendalletje - eileniet niervet - koeksmat, koekveét niets - rjen nietsken - niets nietsnut - nietweie«rd niettegenstaande - malgree niettegenstaande - onverleét niettemin - allegelijk nieuw - nief nieuwjaar - nievjoar nieuwjaarsbrief - nievjoarsbrief nieuwjaarsbrood - nievjoarsbruue«d nieuwjaarshartje - nievjoars(h)eirtsjen nieuwjaarsliedje - nievjoarslieken
nieuwjaarspeperkoek - nievjoarspoìnkoek nieuwjaarswens - nievjoarswens nieuwjaren - niefjoaren Nieuwkerken - Niekeirke nieuws - nies nieuwsgierig - kreus nieuwsgierigaard - kreuzen, kreuzeneuze nieuwsgierigheid - kreuzetijt nijdigaard - neidigoard nijg - neig nijnagel - neinaugele nippel - niepele nipt - nips nochtans - pertang node - nuue« nodigen - noon nodigster - nooasse noga - noega nokbalk - kruine non - zistere nonnetje - bagijntsjen nood - nuue«d nooit - noot nootjeskolen - kluitsjes nors - stuur nors (- mens) - oerson notenboom - nooteleie«re notendop - nootescholpe notenhout - nooteleie«re notitieboekje - kalpeengsken nu - nau nuchter - nichtere nul - bros, zeeroo nummer - noemere, nuumeroo nummeren - noemereteeren, nuumereteeren nummerplaat - plak
O oblie - ammeluu obliekraam - ammeluukraum oblievel - ammeluuvaal oblieverkoper - ammeluumarsjang obsceniteit - bijvoegsels, flaproae«t, flasavee ochtendploeg - vroegen oefenschot - oefescheute oefenvlucht - leervlicht oei - oesje oesschaart - oesschoart oeverzwaluw - zaìndzwolme, zauvelzwolme ogenblik - peenk oksel - auksele okselscheut - luize
º 540 º
O olie - oole oliebol - smatbol, smeétbol oliekachel - mazoetstoove oliekan - oolekane oliespuit - oolepolle olievlek - oolepleke olievod - oolevodde olm - eie«rmemenseniee«k omboorden - afzuue«men omdoen - omduune omgeving - gebuuren omgooien - omroen omhaal - maneuvers omheinen - afmauken omhelzen - ambraseeren omhoog - om(h)uue«ge omhulsel - scholpe omkippen - omparen omkomen - kreveeren omkopen - uitkuue«pen omkoperij - omkuue«perei omrijden - omrein omroepen - uitbaalen omslaan - omslaugen omstreken - avrong omtrent - oantrent omvatten - ooverpakken omverduwen - omvardaugen omvergeraken - omvargerauken omvergooien - omvarroen omweg - ommetoer omzien - omziens omzwikken - omklikken, omslaugen onachtzaam - rezeluut onbeschaamd - asgraìnt onbeschoft - ombeschoeft onbeschofterik - ombeschoefterik onder - oìndere onderbed - resaur onderdompelen - oìnderdoppen ondergoed (schoon -) - verscheun onderhemdje - lijveken, oìnderlijveken onderjurk - (h)endrok, kommienezong onderlegger - buuvaar onderleggertje - barrelken onderlopen - oìnderluue«pen, oìnderschieten ondermuizen (van -) - schippes onderrok - oìnderrok onderscheid - oìnderschiee«d ondertasje - soetasken ondertekenen - aftiee«kenen ondertrouwen - zeekeren onderuithalen - oìnderuit(h)oae«len onderweg - oìnderweege onderwijzeres - eeffra, schoolmiesteésse onderzoeken - fesseteeren, fisseteeren
ondeugend - stat onduleerijzer - beékijzere onenigheid - kweékkeleenge onenigheid (- hebben) - teegezitten ongebonden - ongebonnen ongedierte - fenein, fernein ongedurige - ongeduurigoard ongehoorzamer (- worden) - verfraìnken ongehuwd - jonk(h)eid ongeluk - ongelik. ongelukje - aksedeintsjen ongelukkig - mallereus ongemak - ambras ongeschonden - giee«l ongeval - aksedent ongeveer - apepree, tenostentoe ongezellig (- persoon) - beuram onhandelbaar - dweie«s onkruid - kruid onkruid (soort -) - kruipkruid onkruidzaad - kruiszoae«d onlangs - ooverlest, oovertijd onnozel - onnuue«zele onnozelaar - aupendroae«re, onnuue«zeleie«re onnozelaarster - onnuue«zelasse, santeute, seute, seutem|e onnozelweg - onnuue«zelgeweég onophoudelijk - geduurigen onpaar - onpoae«r onpasselijk - oae«rdig onrecht - tar onstuimig - wold ontbloten - ontbluue«ten ontbolsteren - sloesteren, snoesteren ontfutselen - aflitsen, afsnoae«ren ontgerieven - ontgrieven onthouden - omt(h)an onthutst - verpleétst ontkurken - aftreken ontlopen - schapeeren, skapeeren ontslaan - afzeten ontslag - opzeég ontspannen - afspannen ontsteken - omsteeken, zweie«ren ontsteltenis - alteroae«se ontvanger - ontfangere ontvetten - doesjen ontvetter - doesjere onverschillige - roesesoe onverzorgde - sluistere onvolgroeid - patietere, patottere onvruchtbaar - kweene onweerachtig - vlaugachtig onzedelijk - schiftig onzedelijk (- iemand) - schiftigoard
º 541 º
O onzevader - voaderoìns onzin - flaproae«t, ziee«vere, zotteproae«t oog - uue«ge oogarts - eugmeestere oogje - eugsken ooglid - eugscheel ooglidontsteking - peenkuue«ge oogschroef - eugvijze oogst - oest oogstappel - oestappele oogsten - oesten oogsthark - oestrauke oogstmaand - oeste, oestmoae«nd oogverblinding - eugverblendeenge oogvocht (verhard -) - slaupere ooi - beite ooit - oot ook - eukke, okke oor - uue«re oorbel - eurbaale, kloksken oorkonde - eurkoìnde oorlappen - eurlappen oorring - eurreenk oortenbundel - eurtenbissele oortje - eurken oorveeg - foìnke, forrel, (h)oefte, kauksmeete, kleéts, kaze, konkarde, peie«re, piee«ze, vauge, vreeve, waufele, wintele oorworm - eurluue«pere, eurzuipere oosten - uue«sten Oostindische kers - kappesienen opblazen - opbloae«zen opbloemen - opblommen opbraden - opbroae«n opdirken - optooteren, optaluue«ren opdoen - opduune opdracht - kommaìnde opeenpersen - opiee«preéssen open - oopen openbaar (niet -) - uiter(h)aìnd openbaren - uitkommen openbarsten - oopenbosten, oopekassen openingetje - (h)olleken openkrabben - oopescharen openpeuteren - oopepietsjen openrepen - ooperiee«pen, oopesnein openvallen - oopeklikken opflakkering - verlichteenge opgaan - opgoane opgescheept - opgescheépt opharken - oprauken ophebben - oan(h)ene ophitsen - opkooteren ophoepelen - afterten ophouden - op(h)an opjagen - opjaugen
opjutten - opdroae«n opklaren - uitkleie«ren opkleden - opkliee«n opkrikken - krieken opkunnen - opkeunen, reéchtkeunen opleiden - opliee«n oplichter - sjarlatang oplopen - opluue«pen, oprapsen, opscharen oploping - opluue«peenge opmeten - aflegen opnieuw - oppeneirs, oppenief, van(h)eie«r oppermeester - oppermeestere oppoken - opkooteren oprapen - goae«ren opredderen - opridderen oprijlaan - opree oprispen - oproen, opsmijten oprit (schuine -) - raìmpe oproken - opsmuue«ren oproller - aìnroeleur opruier - opmaukere opruimen - opkraumen opruiming - kuiseenge opruimwoede - kuisziekte opscheppen - opschepen opschepperij - jannestreeken opschieten - affeseeren, deurtreken opschudden - opschidden opsnoeien - opkappen opsteken - opgeeven opsteker - opgeevere opstoken - opsteeken opstropen - opsluue«ven opstuiven - opschieten optocht - stuut optooien - opduune optooien - optiepen optrekken - optreken opvouwen - opvan opvreten - opfreétten opvreter - opfreéttere opzet (met -) - espreés opzetten - opvollen, opzeten orgel - irgele orgeldraaier - irgeldroae«re os - osse oud - ad oude - an oudemannenhuis - amannekes(h)uis ouder - are ouderdom - ade ouders - ars ouderwets - areweéts oudevrouwenhuis - avrakes(h)uis oudje - aken oudste - adsten
º 542 º
O-P oud-strijder - astreire ouwel - (h)ostepap|er oven - oovekot, ooven ovengaffel - ooveroe ovenmond - oovemuile ovenpaaltje - (h)aìndpoae«leken over - ooverst overbekalfd - ooverbekalfd overbluffen - ooverpoeffen overbol - ooverbolle overboogd - ooverboogd overbouwen - ooverban overbrieven - muilen, ooverdraugen overbriever - muile, muileém, muileman, ooverdraugere overbriever - vuilmuile overdoen - verduune overdrijven - deurtreken overeenkomen - ooveriee«kommen overeind - ooverende overeind (- zetten) - reéchtzeten overeten - ooverboefen, oovereeten overgaar - duue«zochte overgang - oovergaìnk overgordijn - draper|e overhaal - oover(h)oae«l, oover(h)oae«ldere overhalen - oover(h)oae«len overhaler - oover(h)oae«ldere overheid - euver(h)eid overhoopgooien - oover(h)uue«proen overkleed - ooverkliee«d, oovertrosseld overkoken - ooverzoon overkunnen - ooverkeunen overloop - allee overlopen - ooverluue«pen overlopen - ooverluue«pen overlopertje - ooverluue«perken overnamesom - prezei overnemen - ooverpakken overrijp - duue«rijpe, klok, matere overslaan - ooverschrikken overspatten - ooverspiee«ten overspelig (- zijn) - kleétsen, luue«pen overste - euverste overtijd - ooverstauk overweg - traveie«r overzetten - ooverzeten ozing - euze
P paaien - poae«n paal - poae«l paar - poae«r paard - peie«rd paardenbloem - pisblomme
paardendeken - peie«rdesjaurze paardengeheugen - peie«rdemeemoore paardenhaar - peirs(h)oae«r paardenkastanje - galnoote, galnootenbuue«m paardenkop - peie«rdekop paardenlijn - peie«rdelijne paardenlul - peie«rdekalle paardenmest - peie«rdemes paardenmiddel - peie«rderemeede paardensaucisse - peie«rdesesiese paardenslachter - peie«rdeslachtere paardenslager - peie«rdenbeen(h)are paardenslagerij - peie«rdenbeen(h)arei paardenstaart - kattesteieèrt, peie«rdekodde, peie«rdesteie«rt paardenstal - peirstal paardenstaldeur - peirstaldeure paardenvijg - peirstroìnt paardenvlucht - peie«rdevlicht paardenworst - peie«rdewoste paarlemoer - aakere, aìnkere paartijd - reitijd paasboom - poasbuue«m paasvarken - poasveirken Paaszondag - Poaszondag pachtersvrouw - pachteésse pad - padde paddenstoel - tuue«verasbruue«d pakbaar - pakboae«r pakket - paksken pakkingring - zwen pakwerker - apasj pakwerkerskledij - apasjekestuum pal - bal paleisje - palijzeken paling - pauleenk palmhaag - palmweie«re pan - pane paneel - plakkoae«t panharing - pan(h)eireenk paniekerige - paniekeur panneschijter - paneschijtere pantoffel - pantoefele pantoffeltjes - portemeneekes pantomime - paìntemiene papbrood - papbruue«d papegaai - paupegoae« papier (dun -) - kladderpap|er papspeen - paptiete papteil - paptiee«le papzak - paptoote paraffinepapier - booterpap|er paraplu - papdekere parel - peirle, peirlefien parelhoen - pandaar
º 543 º
P paren - poae«ren paren (van dieren) - dienen, rein, ripperen, steken, terten parkiet - pieruus parochieregister - keirkslaupere part - poart partij - part|e pas - res pasdarm - pasdeie«rme Pasen - Poae«sen pasmunt - eenkelgaald, eenkelsenzen, klootergaald, luizegaald, niekelgaald, niekels passage - leid, passoae«ze pastoor - pastere pastoorsbrood - pastersbruue«d pastorie - pasterei pater - poatere patience - twiee«nvijftigen patrijs - patrijsse pauw - pa, paoo pauze - antrak peee«nboer - peeboer peee«nland - peeakkere peer - peie«re pees - peeze, zeelme, zeemele peetje - peeken peewen - piee«wen pekelteef - peekelteeve pelaardappel - paalepeteét peleton - peeletong pellen - paalen pels - foeruurevaal pen - peénne pen (houten -) - stek penalty - peelantie penaltystip - peelantiepint penhouder - peénnestok penis - bat, end, fluite, kalle, kodde, latte, luite, pieskalootere, pietsjeveugele, uil, veugele, ziee«l, zot penkoker - peénnezak penning - maduille peper - peepere peperkoek - poìnkoek pepermuntje - meuntsjen peppil - vieteissepiele perenboom - peirleie«re pers - preésse persen - preéssen perslokaal - preéskot persoon (opvallend -) - galjaar, kastaar perzik - paze, peesse perzikenboom - pazeleie«re, pazerik, peesenbuue«m perzikenkruid - grachtkruid, ritse, ruue«biee«n
pessimist - triestigoard pesten - brolsteie«rten, peéksen pestkop - peéksere pet - klakke peter - peepee, peetsjen peterselie - piesaale petroleum - peetrol petroleumboer - peetrolmarsjang petroleumkacheltje - peetrolvierken petroleumkleur - peetrolkleur petroleumlamp - kinkee, konkee, lambeils peukjesraper - tipkesraupere peul - scholpe peulen - pluizen peulerwt - scholpeirte, slijmeirte peur - poore peurbak - poorkuipe peurder - poordere peuren - pooren peuteraar - meutelasse, meuteleie«re peuteren - meutelen pezelegger - peezelegere piekeraar - dippere, stiendere piekeren - dikuue«ren, dippen, stienen piekertje (snoepje) - piekerken piepen - tsjiepen piepogen - piepuue«gen piepoog - piepuue«ge pierbol - p|erbol pierbolder - p|erboldere pierbollen - p|erbollen, p|eren pietjevogel - pietsjeveugele pijlengeld - pijlegaald pijlenraper - pijleraupere pijlkoker - pijlkasse pijn - ziee«re pijp - pijpe pijpajuin - pijpandjzuun pijpekrul - pampelotte pijproker - pijpesmuue«rdere pikant - afsmauken pikdonker - peékkendoìnkere, steekedoìnkere pikhouweel - piejosse pikkel - pikkele pilaar - pieleie«r pilaarbijter - pieleie«renbijtere pillenmuts - pielemitse pilletje - balleken, pieleken pin - pinne pink - peenk pinksterbloem - puiblomme Pinksteren - Seenksen pinksterkers - seenksekaze pint - pinte pissebed - veirken piste - pieste
º 544 º
P pitchpine - spietspijn pitsen - pietsen pitser - pietsere plaaggeest - treitstok plaagster - meuskoìnte plaat - ploae«te plaats - pluitse plaatsen - plaseeren, pluitseeren, pluitsen plaatsing - plasement plaatsmaken - mijken plaatsvervanger - ramplasaìnt plafondlat - blafonneerlatte plafondlicht - peirlesakoos plafondnagel - blafongnaugele plak - schaale plakkerig - papachtig plakpoot - plakpuue«t planchette (houten -) - planseétte plank - plaìnke plankenvloer - plansee platinetje - platieneken plavei - dal plaveilegger - dallelegere pletsland - pleétslaìnd pletsteen (vertikale -) - luue«pere pletten - deédderen pleuris - fleures pleuris (natte -) - woaterfleures plichtplegingen - sertevetuuten, tralala ploegen - omrein ploegen (diep -) - breeken ploegen (ondiep -) - omscholferen ploegvoor - veure plomp - loìmp plooi - ploo plug - tap pluim - pluime pluimpjeskermis - pluimekeskeirmasse pluk - plik podium - ver(h)uue«g poeder - poer poeder (kosmetisch-) - poerder|e poederdoos - poerder|eduue«ze poederen - poerder|en, poeren poelier - poelden|er, poelen|er poesje - poezemiene poets - neuk, toer, trok poetsvrouw - kuisasse poffen - kassen pofmouw - pofma polijstborstel - poel|erbostele polijsten - poel|eren, sliessen polijster - poel|erdere, sliessere politie - peliese politieagent - sjampettere politiebureau - wacht
polkamijt - polkamijte pomp - poìmpe pompbak - pombak pomphout - poìmp(h)at pompslangetje - deirmken pompwater - poìmpwoatere pompzuiger - poìmpiee«mere pond - poìnd ponyhaar - froefroe pook - kootereie«re, kooter(h)auk, stoof(h)auk poort - peurte poortje - puurtsjen poosje - troksken poot - puue«t pootje (uitklapbaar -) - stoandere pootjebaden - poìnselen pop - pippe popje - pippemieken poppengezicht - pippeweezen poppenspel - pippespaal poppenwagen - pippevetuure poppetrees - pippetreeze populier (Italiaanse -) - keispoppel|er portefeuille - portefuule portemonnee - portemenee portie - poose portiuncula - passoìnkele postuurtje - pestuurken postzegel - kopken, tembere potje - pootsjen potjesmarkt - pootsjesmart potkacheltje - duuvelken potlood - kreiong, potleut potlood (poetsmiddel) - potleut potloodgom - potleutgom potloodslijper - potleutscheirpere potloodstaafje - mienneken praat - klaps, muileéms, proae«t praatjes - bavvel praatjesmaker - klapsmaukere praline - praniele pralineservies - pranieleservies precies - krak, persies prei - pierei preivlieg - piereivliege premie - priem prentbriefkaart - postkoarte prentje - zaìntsjen preparatie - preeparoae«se prietpraat - kleutvis prijsbeest - prijsbiee«ste prijsbolling - prijsbolleenge prijsuitreiking - prijsdiee«leenge, prijzeleenge prikkaart - poanteerkoarte
º 545 º
P-R prikkelbaar - kriekelig prikkeldraad - piekdroae«d prikkelen (- van brandnetels) - teengelen prikken - poanteeren, stempelen prikker - poanteur prikklok - (h)arlooze, stempelkasse prikslede - ijsstuul pringelhaak - pringel(h)auk prinsessenboon - struikbuue«ne probeersel - proboae«se procent - persent proef - preuve pronken - floreeren pronkerwten - riekendijrtjes pronkkast - fietrienkasse prop - dots properheid - proopertijt propvol - proppendevol prostaatvocht - veurluue«p provisie - previeze pruik - parieke pruilen - treuten, trinten pruiler - treute, trinte pruilerig (- zijn) - trinterei pruilsnuit - vroetere pruim - pruime pruim (soort -) - (h)eenkstekluue«t pruimeboom - pruimeleie«re pruimtabak - sjiektoebak prul - klodde prullerij - brol pruts - prits prutsen - muue«sen, pritsen prutser - muue«sere, pritsere puberteitsjaren - aupejoae«ren puitenmacht - puitemacht puitenwegel - puiteweegele pukkeltjes - kreéts pul - polle pulp - puulp pulpput - puulppit pulpriek - puulpriek pulver - polfere pummel - pimmele pummelen - pimmelen punaise - pieneize punt - pint puntenschieteeng - pinteschieteenge puntje - peuntsjen puntslag - doppere puntslag (een - plaatsen) - doppen puntvaantje - tipvlagsken puntvogel - pintveugele puntzak - tipzak pupil - k|endsjen purgatie - pirgoae«se, prigoae«se
purgeren - pirzjeeren, prizjeeren purper - pirpere, porpere pus - pooke putje - peutsjen putter - deéstelveenke quitte - kiefkief
R raad - roae«d raadsel - groadsele raap - raupe raapje - raupken raapveld (jong -) - rochteenk raapzaad - raupzoae«d raar - oae«rdig, raaskallen - sasen rabarber - rebeirbele racefiets - koersvieloo racefietsstuur - koersgiedong radbraken - raubrauken raden - groae«n rader - groae«re radijs - randijze ragebol - koppejaugere raken - gerauken rammelaar - klooterspoae«ne rammenas - rammeneéts rammenlul - stopsele randschaar - kaìntscheie«re rang - raìnk rankgewas - rankgoed ranseling - kloppeenge ransuil - katuil ranzig - steirk rapen - luue«f rasp - rapse raspen - rapsen ratel - reuteleie«re ratelen - reutelen rattekooi - slaupere rattenschieting - ratteschieteenge rauw - rad razen - roae«zen razend - roae«zig rechtdoor - reéchtendeure rechts - reéks rechts (naar -) - tuuk rechtsom - tuukom rechtstreeks - diereékt rechtuit - reéchtuite rede - reede reden - rezjong redenen - reedes redeneren - rezeneeren redenering - rezenoae«se
º 546 º
R reep - riee«p reepelbank - reepbaìnke reflector - katuue«ge regelen - fokkedeeren, uitspinnen regeling - regeloae«se regenen - reegen regenjas - reegefrak regenmantel - kappesjong regenscherm - parapluu registreren - konstateeren reiken - draugen reine-claude - riggeloote reinigen - kuisen reinigen (het -) - opkuis reisgoed - bagoae«ze reiskaartje - koepong reiskoffer - valieze rem - freeng rembeugel - freengbeugele remblokje - freengbloksken remkabel - freengkaabele remmen - freengen rennen (lopen) - geétten, giepsen renpaard - koerspeie«rd repel - reepe repelen - knipperen, reepen repeltand - reeptaìnd resterende - aìnderreste restje - kleéts, treutsjen reuma - rematies, romaties reuzel - smat rib - reévve ribfluweel - floer richten - senteren richtingsaanwijzer - peenkere, peenklicht richtvogel - steekveugele ridder - riddere ridderzuring - peie«rdewortele, peirspee, porkpee riemeling - riemeleenk riemelingen - riemeleengen riester - scharre rietgors - rietmisse rietgras - lis rietje - struue«ken rij - rank, roote rijden - rein rijentrekker - meetentrekere rijgdraad - drieggoae«ren rijgen - driegen rijgnaald - reinoae«lde rijgveter - reikeurde rijk - rijke rijkeluiszoontjes (die - naloopt) - fieskeskoìnte rijkmaker - rijkmaukere
rijkswachter - piejottepakkere rijkswachter - zjandeirme rijpaard - luue«pere rijskast - rijskasse rijstebrij - rijspap rijstepapgat - rijspapgat rijsttaartje - rijstoertsjen rijtje - rootsjen rijtuig - gerei rillen - schrinselen rimpel - roìmpele rimpelen - roìmpelen rimpelen (bewust -) - vribbelen, vrivvelen rimpelstof - roìmpelstoffe ring - reenk ringmus - beumottere ringspringer - reenkspreengere rinkelbel - klooterbaale rinkelen - klooteren rins - rens ritnaald - rietnoae«lde ritselen - reuzelen ritsen - ontglippen ritssluiting - tiereétte rivierlamprei - zeevenuue«ge rochel - mossele roddel - kommeerderei roddelaarster - kommeere roddelen - kommeeren rodehond - ruue«n(h)oìnd rodester - ruue«steérre roede - roe roeibootje - roebuutsjen roek - kroae« roem - bof roemen - beboffen, bestoefen roepen - schriee«n roeper - muileman, roepere roerdraad - roerdroae«d roestbrand - ruustbraìnd roestig - beruust roffel - roefele, roefeleie«re rogge - keurren rogge (soort -) - knipkeuren roken - ruue«ken roken (tabak -) - smuue«ren rokje - roksken rollen - boelen rollen - bollen rolluik - persijne rolluiken - persijnbuue«m rolluikkast - persijnkasse rolluiklint - persijnlint rolsteen - kei rommel - battaklang rommelmarkt - kloddemart, voddemart
º 547 º
R-S rondbazuinen - uitbaalen ronddolen - roìnddzjoolen ronddraven - roìndsjiee«zen ronde - roìnde rondgaan - roìndgoane rondgeraken - roìndgerauken rondje - roìndeken, toernee rondlopen - roìndkoersen rondlopen - roìndluue«pen, rotsen rondrit - ree rondslingeren - rein rondvliegen (laten -) - uitloae«ten rondweg - blakaf, vlakaf rood - ruue«d roodborst - pietsjepoovere, ruue«boostsjen roodborsttapuit - riekschijterken roodharige - rostekop, rosten roodstaartje - ruue«steie«rtsjen roof - roefe rooien - steeken, uitduune rooiploeg - uitreiploeg rook - ruue«k rookgerei - smuue«r room - kreie«m roos - katrienewiel, ruue«ze rooster - reustere roostertje - reusterken roosterwerk - reustereenge root - ruue«te rootput - reutpit rootwater - reutwoatere ros - helleveeg rosmolen - maneeze rossig - rost roten - ruue«ten rotkreupel - (h)eenkere rotvent - kleutzak rouw - ra rouwkleding - rakliee«ren rouwkrans - kruue«ne rouwmaal - ramoae«l rouwschieting - raschieteenge rozenhoed - ruue«zen(h)oed rozenkrans - poaternostere rozenstruik - ruue«zeleie«re rubber - kantsjoe rubberlaars - bot rubberlaarzen - kantsjoebotten rug - rigge ruien - ruiven ruif - beénne, restiee«l ruiken - gerieken, rieken ruilen - mangelen, vermangelen ruiler - mangeleie«re ruilster - mangelasse ruim - grossiee«r, rejaal
ru|ëneren - reneweeren ruisen - duilen ruiten - koekes, pijkes ruitenboer - koekezot ruitvormig - koeksken ruiver - ruivere ruk - snok rukken - snokken rundergebraad - rendsrosbief rundergehakt - rendsgekapt runderrookvlees - rendsfielee rundvee - renders rundvlees (mager -) - jeugdvliee«s rups - ripse rusteloos (- iemand) - iekselgat ruw - rau ruwheid - raugeid ruzie - lageie«r, ruuze
S sabel - sauvele sacristie - sakerstei sajet - sjeétte sajettegoed - sjeéttegoed sajetten - sjeétten salon - saleét salpeterzuur - steirkwoatere samen - tegoae«re samendrijven - tuue«pstan samenduwen - tuue«pdaugen samenflansen - tuue«psmokkelen samenfrommelen - tuue«pfrommelen samenhokken - tuue«pkruipen, tuue«pzitten samenkomen - tuue«pkommen samenplaatsen - tuue«psteeken samenspelen - tuue«pspeelen samensteken - tuue«psteeken samentellen - tuue«ptaalen samentrekken - tuue«ptreken samenvallen - tuue«pstuiken samenvoegen - tuue«pslaugen samenwerken - tuue«pweirken samenwonen - tuue«pweunen samenzakken - tuue«pzakken samenzetten - tuue«pzeten samenzwering - kombiene sandwich - santwiet saucisse - sesiese saus - sase sausen - sasen Savooiaar - Savajaar savooiekool - savoo schaafkrullen - schaufeleengen schaafwonden - kasseibraìnd schaal - koepe, schoae«le
º 548 º
S schaaltje - schauleken schaambeharing - boae«rd, toebak schaamstreek - fiermament, iee«kenisse, spaal, spaalement, vralijk(h)eid schaamte - schomte schaamtelijk - schomtelijk schaamteloos - schomtevrei schaap - schaup schaapherder - schaupere schaapje - schaup schaapmei - schaupmei schaapmes - schaupemes schaar - scheie«re schaats - scheéts schaatsenrijden - scheétsen schaatsenrijder - scheétsere schabbernak - schavvernak schade - schoae« schadelijk - schaulijk schaduwzijde - loemerkaìnt schaften - schooven schafttijd - schof schaftzak - schoofzak schakel - schaukele schakelmateel - schaukelmatiee«l schaken - schauken schalie - schaulle schalieberd - schaullebard schalmen - scholmen schalmhoogte - scholm(h)eugte schampschot - schamfelscheute schapenhoest - schaupen(h)oest schapenkeutel - beikeutele schapenschaar - schaupscheie«re schapenvel - schaupevaal schapenzuring - schaupsirkele, schaupsoìnkele scharenslijper - scheie«resliep scharnier - leenne scharniereg - kruieegde scharrelen - kravven, scharen schaterlachen - scheétteren schaterlacher - scheéttereie«re schaterlachster - scheétterasse schaven (zich -) - schaluinen schavuit - sjamfoetere scheef - schiee«f scheeflopen - schiee«fluue«pen scheefzeiker - scheefziee«kere scheel - noes, scheie«l scheepswerf - zate scheerhaar - scheir(h)oae«r scheerkwast - scheirbostele scheermes - scheie«s scheermolen - scheirmeulen scheerriem - scheisriem
scheiden - schiee«n scheider - schiee«re scheiding - geschiee« scheidingshaag - schiee«weie«re scheidsmuur - schiee«muure Schelde - Schaalde schele - scheie«len, scheie«lewiep schelen - schollen schelf - schaalf schelfdeur - schaalfdeure schelm - luifele, luifere schelp - scholpe schelvis (gedroogde -) - kabooneenk, kaboonuus schemeren - scheemelen schemering - scheemeleenge schenden - schenen schenkblad - kabree schepsel - scheépsele scheren - scheie«ren scherf - scheirfele scherfmolen - leufmeulen scherp - scheirp scherpstelling - scheirpstaalen scherpzetten - scheirpzeten schichtig - verschietachtig schieting - schieteenge schiettent - schietkraum schiften - kabbelen, kavvelen schijfje (loden -) - mokke schijnheilige - muilentrekere, tootentrekere schijnzwangerschap - moae«nkind schijten - brotsen schijtertje - schijterken, trotterken schijtkont - schijtkoìnte, stijsseltreute schil - paale, schaale schild - schold schilder - scholdere schilderen - scholderen schilderij - scholderei, tabloo schilderijtje - scholdereiken schildersverdriet - scholdersverdriet schildwacht - saìnteneil schilfer - paale, scholfere schillen - schaalen schimmel - bescheémsele schimmel (- paard) - pommelee schimper - schimpere schimpkaart - schimpkoarte schimpscheut - stek schimpscheuten - steken schoeisel - ooverzeétbuue«ten schoen (overmaatse -) - ooverzetere schoenborstel - bleenkbostele schoenmaker - schoenmaukere
º 549 º
S schoensmeer - bleenk, schoenbleenk schoensmeerdoos - bleenkduue«ze schoffel - steekere schoffelen - steeken schol - schoae«le scholier - schoolgast schommel - bijze schommelen - bijzen schoof - schuue«ve schooien - boksen, schoon school (rijksmiddelbare -) - eekolmajeeng schoonbroer - scheunbruure schoongemaakt - gekeusen schoonmaak - kuis schoonmaaksel - scheumauksele schoonmaken - scheumauken, scheunemauken, uitkuisen schoonmoeder - scheumoedere schoontje - schuuntsjen schoontjes - scheunekes schoonvader - scheuvoadere schoonzuster - scheuzistere schoor - schuue«re schoorsteen - scha schoorsteengordijntje - schakliee«ken schoorsteenloper - schalap schoorsteenroet - bittere schoorsteenveger - schavaugere schoot - schuue«t schoothondje - mieneétterken schootzitter - schuutsjeszittere schop - schip, schippe schopje - schipken schoppen - pijkes schoppen - schippen schoppenboer - pijkezot schopstoel - schipstuul schoren - schuue«ren schorsachtig - geschorst schort - veusscheut schort (hoge -) - schavve schortenlint - veusscheutbindere schortenstof - schavvegoed schortkleed - schavvekliee«d schot - scheute schotel - schottele schotel (gerecht) - pla schouder - schare schouderbedekking (gevlochten -) - makrong schouderblad - scharsblad schouderbreedte - karuure schoudermanteltje - peirleriene schoudervulling - pooleétte schouwbeest - schabiee«ste
schouwstuk - schastik schraag - schrauve schraal - mauger schraal (worden) - veroae«ren schram - kravve schransen - smeie«ren schranser - smeie«rdere schreien - pepen, schriee«n schreier - pepe, schriee«muile, schriee«pepe, schriee«re, schriee«toote schreper - schreepere schrijfboek - kajee schrijftafel - schrijftaufele schrijlings - scharlabiee«ns schrikaanjagend - verschietachtig schrikken - verschieten schrobben - schrovven schrobber - schrovvere schroef - vijze schroefdraad (linkse -) - teegendroae«d schroevendraaier - tornavies schroo - schroe schroom - schrom schuchtere - vervroozene schudden - litsen, oìnderschieten, schodderen schudden - schidden schudding - dauvere, dauvereenge, schoddereenge schuifmaat - kooliespassere schuilplaats - abr|e, oìnderstaìnd schuimkraag - kol schuimpje - schuimeken schuimspaan - visspoae«n schuin - noes schuins (- over) - noesoovere schuitje - schuitsjen schuivertje - schuiverken schuld - schold schuldig - plichtig, scholdig schuren - schuuren schurft - schift schutter - schittere schutting - gelent schuur - schuure schuurpapier - zaìndpap|er sectiecommandant (boerenwacht) troseuversten seksmaniak - weireldzot selderie - saaldere seringen - balzemienen, sjozzemienen sierlijst - bageétte sierpot - kaspoo sierspeld - brolokke sigaar - siegarre sigarenkistje - siegarrekasse
º 550 º
S sigaret - siegereétte sigarettenpeukje - siegereéttentip sijsje - tierijntjen sikkel - siggele sikkelen - siggelen simpel - simpele simulant - karotsjee, karrottentrekere, plangtrekere simulatie - karotieties Sinaai - Snoae« sinaasappel (wijnrode -) - wijnappelsien sinaasappelschil (gekonfijte-) - ajuinderschaale sinds - sigtens, sins singel - seengele sintelbeton - schrammoelestiee«n sintels - schramoelen sintelzeef - schamoelezifte sintelzoeker - schramoeleraupere sinterklaasgeschenken - kloasgerief Sint-Jacobskruid - seenksom Sint-Margriet - Sintemargriete Sint-Pieter - Sintepietere Sint-Pietersfeest - Sintepieterfiee«ste Sint-Pietersgeld - Sintepietergaald Sint-Pietersvuur - Sintepieterv|er sirene - sierijne siroop - saroope sjaal - sjal sjaalsteek - sjalsteeke sjalot - sjarlotte sjees - sjiee«ze sjerpspeld - sjalspaale sjormateriaal - (h)oelgesmei sla - salau slaaf - slauf slaag (pak -) - afdoefen, afdissen, neukeenge, pandoereenge, peékkeenge, poef, poefeenge, priegeleenge, rosseenge, smeireenge, troef, troefeenge, troefeleenge, vetteenge slaan - slaugen slaap (- wel) - slaupal slaapbol - kolleblomme slaapgelegenheid - slaupes slaapmuts - slaupmitse slabbetje - baveétte, slavve slachtrijp - zoete slag - boìnk, doef slagboom - bariee«le slagen - slaugen slager - been(h)are slagerij - been(h)arei slaghout - slag(h)at slak - sleke slakje - sleéksken
slank - reie«l slapen - dau-dau, slaupen slaper - slaupere slapjes - fla slappeling - postkoarte slechtgemutst - viesgezind sleep - sleepe slepen - sleepen slet - plodde sleutel - sneutele sleutelbloemachtige - eireblomme sleutelgat - sneutelgat sleutelgeld - sneutelgaald slib - slijk, sp|e slijker - slijkere slijper - slijpere slijperij - slijperei, slijpkot slijpsteen - woaterstiee«n slijten - verbuue«men, verslijten slimmerd - slimmen slinger - sleengere slingeren - parapluuslaugen slinken - ontzeenken slins - verwelkt slip - slepe slipjas - gatslaugere, koìntekleétsere, pietaleie«r slippen - patieneeren slobberen - slavveren slobeend - leepelbek slobkous - geétte slodderkous - slodderkase sloeber - sloebere, sloevere slof - sleéts slokken - slikken slokop - slikkere sloor - sluue«re sloot - sluue«te slootkant - scheutkaìnt slopen - afroen, afsmijten slordig - dovveltuue«p, (h)alfsteie«rt, neegliezent sluier - vuue«le slungel - sliddere sluwe - deurtrapten smakelijk - gesmaukelijk smaken - beken smaklood - smakluue«d smeerder - smeie«rdere smeerwortel - smeirwortele smeet - smeete, spiesse smeken - smiee«ken smeltveiligheid - plong smeltveiligheidskast - plongkasse smetlijn - smeétkeurde smetten - afsmeétten
º 551 º
S smid - smeét smidse - smeésse smokkelweer - druilerig smouterham - smatram smoutkin - smatkinne smullen - kaniee«len snaar - snoae«re snauw - snavve snauwen - snavven snede - gavve, snee sneeuw - sniee« sneeuwen - sniee«n sneeuwwater - sniee«woatere snel - rapgeweg, rapken, raprap, rapte snelbinder - rekere snelplasser - snaalziee«kere snijboon (grote -) - mollebuue«ne, poaterstiee«n snijden - snein snijden (stukjes -) - stikskessnein snijder - sneire snijdster - sneiasse snijkoren - sneikeuren snijmachine - sneimasjien snijmes - sneimes snijschort - snijveusscheut snijvel - sneivaal snijzaal - sneizoae«le snit - koepe snoeien - scheie«ren snoeien - snoen snoeihout - snoeleengen snoeitang - siekateur snoepen - sneukelen snoeper - sneukeleie«re snoepgoed - sneukeldeengen, sneukelgoed snoepgoed (soort -) - bavveluut, muilentrekere, slappen, tablete snoepje - baballeken, bal snoepster - sneukelasse snoepwinkeltje - sneukelweenkelken snoer (lintvormig -) - stropkeslint snoeshaan - keie«se snoeven - stoefen snoever - blagoae«ze, windbroeke, sjiekeeman, stoefere snoeverij - blagoae«zestreeken, stoef snotje - snuitsjen snotneus - snotkeie«se, snottere snotpegel - snotkeie«se snuffelaar - smuistereie«re snuffelen - smuisteren snuifdoos - snuifduue«ze soda - zoet soep - soepe soepel - flok
soepvlees - boel|e sok - sluue«vere sokje - broosken sokophouder - sjarteil soldaat - saldoae«t soldaatje - saldautsjen soldaatje (geel -) - parijsduive soldatenfrans - saldoae«tefraìns soldatenjas - kapoote soldatenkledij - saldoae«tendeengen soldatenmeid - saldoae«tematras soldeersel - soeduure solderen - soedeeren solliciteren - sollesteeren solutie - seluuse sommige - sommigte soms - altvantijd soms - vantijd somtijds - ameéts soppen - doppen sorteerder - sorteerdere, sorteur, taufelman sorteren - uitraupen sou - soe spaak - rejong, spiee«k spaander - kappeleeng Spaans - Spoae«ns spade - spoae« spade (smalle -) - ruutspoae« spadesteel - buue«m spanjolet - poìmpe spannen - oantreken sparappel - sparrenoote, sparrentop, sparrentsjoep sparen - spoae«ren spartelen - klawieteren spat - dreéts spatader - variese spatbord - gardeboe spatbordstang - treengele spatie - spoae«se spatlap - speetlap spatten - dreétsen, spiee«ten spatter - spiee«tere specht (grote bonte -) - steenspeécht speculaasschieting - kloaskesschieteenge speculatieman - speekeloae«seman speeksel - moederkeszalve, spiksele speelgoed - speeldeengen speelgoedautootje - tuutuut speelkaart - koarte speelvogel - meuskluue«t, meuspot, muue«sere, speelveugele spekpannenkoek - speékkoek spel - spaal speld - spaale
º 552 º
S speldekop - spaalekop speldje - spaaleken spellen - spaalen spelletje - spaaleken sperma - kalleveét, zoae«d sperwer - scheirpere spieden - sp|en spiegel - spiegele spiegelei - peie«rdenuue«ge spiegeltje - spiegelken spieker - afkijkere spierbal - forsbal spietje - scheisken spijker - naugele spijsvertering - teie«r spil - spolle spin - spinnekoppe spin (soort -) - (h)arlooze spinmachine - spinmeulen spinmolen - koìntenuu, meulen spinnetje - spinnekopken spinneweb - koppeneétte, spinneneétte, vliegeneétte spinster - spinasse spint - speék spiraalveer - resaur spit - geschot spitsmuis - dolleken spitten - speétten spitten (diep -) - breeken spitten (ondiep -) - omduimelen spitter - speéttere spitvoor - speétveure spleet - garre splijten - spleétten splinter - splentere splinternieuw - splenternief splitpen - kopiele spoed - avaìnse spoedbericht - deepeisj, eéspreés spoeling (w.c. -) - sjas spoelkuip - spoelkuipe spon - sponne spookladder - spookliee«re spookwagen - beirkarosse spoor - spuue«r spoorlijn - ijzerweég, ruute spoorwegmaatschappij - ijzerweég spoorwegstation - stoae«se spoorzoeken - uitspeuren spotkoopje - (h)azaar spotvogel - lipken twiee« spouwhaak - kolliesen(h)auk spouwmuur - kolliesemuure spouwmuurspleet - kolliese spraak - sprauke
spraakzaam - geklappig, gespraukelijk spreeuw - spr|e spreeuwenknip - spr|eijzere sprietje - priemeken springen - spreengen springnet - spreengneétte springtouw - daìnskeurde spruit - spruite spruitjes - spruiten spruw - moìnd(h)euvele, sprau spuiten - spiee«ten spuitmondje - doej spuitzak - poosj spurrie - speure spuwbak - spikbak spuwen - spikken spuwer - spikkere staak - stauk staakboon - koddebuue«ne staakboon (soort -) - leékkerbeetsjen staal - stoae«l staan - stoane staander - stoandere staart - kodde, steie«rt staarteg - steie«rteegde staarten - steie«rten staartenhaar - steie«rten(h)oae«r staarthengsel - steie«rtleene staartje - stijrtsjen staartjesaftrekken - stijrtsjesaftreken staartjesaftrekster - stijrtsjesaftrekstere staartjesgeld - stijrtsjesgaald staartjesknippen - stijrtsjessnein staartjesknipster - stijrtsjessneidstere staartmees - steie«rtkiee«ze staartriem - krep|e staartwervel - steie«rtnootsjen staat - stoae«t stakerspost - staukerspiekeét stal - stal stalling - stalleenge stalvenster - stalvuistere stamboekkoe - stamboekbiee«ste stamboom - struik stamelen - foae«zelen standbeeld - stambeeld standje - stoanderken stap - tert stapel - raume stapelgek - staupelzot, steekezot stapelwolk - oestwoìlke starlings - steérleenks steek - stroae«le steekwagentje - duuvelken steen - stiee«n steenezel - steeneezele
º 553 º
S steenhouwer - arduinkappere steenkool - koolen steenpuist - steenzweie«re steenslag - briekalong, grint steentje - st|entsjen steenuil - bosuileken steiger - staaleenge stek (haag -) - weirsteekeleeng stekelbaars - steekelbakke stekelbaarsje - (h)augeleenksken stekelhaar - steék(h)oae«r steken - steeken stekgoed - steékgoed stekker - pr|eze stekkerfitting - kattekop stelen - pakken, pieken, steelen stellen - staalen stellig - permentelijk, prementelijk stemmen - kiezen stempelaar - doppere stempelen - doppen stempelkaart - dopkoarte stempellokaal - dop ster - steérre sterk - steirk sterk (- smaakgevend) - straf sterksel - steirkpap sterkst (op zijn-) - far sterrenkijker - steérrekijkere sterretje - steérreken sterven - steie«rven steun - op(h)aalp steunen - stijven steunwieltje - steunwieleken steurkrab - kravvekesteur stier - st|er stierenroede - st|erepinne stijfkop - deikop, dein stijfsel - stijssele stijfselpap - stijsselpap stijgen - klemen stijve - stijven stil - stolle stilletjes - stollekes stilst - stolst stilvallen - stollevalen stinken - steenken stinkerd - steenkoard stip - tiekeleenge stoeien - dzjokkeleuren stoeien (het -) - vermuue«sen stoel - stuul stoelengeld - stuulekessens stoelenmatten - stuulevleéchten stoelenmatter - stuulevleéchtere stoelenzetster - stuulekesvra
stof (strook -) - voalang stofjas - frakschavve stofkamer - stofkot stofvlok - klodde stofvlokkenveger - kloddenbostele stok - stek stok (lange -) - kodde stolp - bokoae«l stomdronken - poepeloerezat stomp - neuk stootje - tits stootkar - steekkarre, treemkarre stopcontact - pr|eze stoppelland (- bewerken) - rochteengen stopselgeweer - stopselgeweie«r stopverf - mastiek stopverven - mastiekeeren store - storse storekoord - storsekeurde storm - stirme stormen - stirmen stortbui - dzjakreegene storten - paren, stirten, uitparen stortplaats - stirt stortregen - pleétsreegen stoten - staìmpen stout - fraìnk, stat stoutmoedig - (h)ard|e straat - stroae«te straatbezem - stroatvaugere straatgras - (h)ofgas straathond - stratjee straatje - struitsjen straatliedje - stroateie«r straatloper - stroatluue«pere straatveger - stroatvaugere stralen - stroae«len streek - streeke streepje - streepken streken - streeken, zjeisten streken (onnozele -) - kakkemoefen strekenman - streekevent, zjeistevent streng - streenge strepen - galeétten, latten, sardienen, snottebaalen strijkbakje - strijkbaksken strijkborstel - strijkbostele strijker - strijkere strijklokaal - strijkerei strijksel - sekreet, strijksele strijksteen - strijkstiee«n strijktafel - strijktaufele strik - strek, strop strikken - stroppen stro - struue«t strobloem - struue«blomme
º 554 º
S-T stromijt - struue«mijte stront - gasdekere, gasduikere, kakkedei, saìnteneil, stroìnt stronthul - stroìnt(h)il strontraper - stroìntraupere strooien - stroen, struue«n strooisel - stroessele, struusele strooisuiker - blomsuikere strook - bend, paìnd strookje - soesken stroom (elektrische -) - struue«m stroop - pruimsaroope, saroope stroopbrood - saroopenbruue«d strootje - struue«ken, struutsjen stropdas - koeziee«l, plastrong stropen - struue«pen stroper - struue«pere strosnijder - sneipeie«rd struifslurper - eirezuipere struikelen - verfeurtelen, versikkelen, vertsjompelen struikelen (doen -) - omvarlappen stucwerk - bezeétsele studeren - liee«ren studeren (verder -) - veursliee«ren studie - stuudde stuikenstrook - stuikgewinde stuipen - seésses stuit - stiet stuitbeen - stietebiee«n stuitbeentje - knotsken stuiter - bollekeét stuiteren - bollekeétten stuiver - stuivere stuk - stik stuk (volledig -) - pritsevaniee«n stukadoor - bezetere stukje - snipken, stiksken stukken - stikken stukkenhaar - stikken(h)oae«r stukkenuittrekken - stikkenuittreken stukkenuittrekster - stikkenuittrekstere stunteliger (- worden) - verditsen stuur - giedong stuurwiel - vollang succes - oantrok successierecht - keuneenksreécht sudderen - knosselen suffig - dwoae«s suiker - suikere suikerboon - k|endsjessuikere, suikerbuue«ne suikergoed (soort -) - fondang suikerhol - suiker(h)ol suikerijwortel - bitterpee suikerkers - suikerkaze
suikerpan - suikerteste suikerraapje - suikerraupken sukkel - dits, dzjol, dzjoìmpele, dzjoìmpeleie«re, dzjool, sikkele sukkelaar - sikkeleie«re sukkelaarster - sikkelasse sukkelachtig (- worden) - versikkelen. sukkelen - dzjoìmpelen, sikkelen sukkelstraatje - sikkelstruitsjen suspensoir - siespeénswoae«r
T taai - steeg, toae« taak - tauke taal - toae«le taal (onkuise -) - flaproae«t, flasavee, ziee«vere taart - toerte taartje - pateeken, toertsjen taartschaal - toerteplatoo taartschep - toerteschepere taats - teéts tabak - toebak tabak (slecht geurende -) - fluir-dematras tabakroker - smuue«rdere tabakspruim - sjieke taboeretje - tamboereétsjen tafel - taufele tafelkleed - taufeltapijt tafelkleedje - napken tafellaken - ammelauken takel - palang takelgestel - gescheie«r talent - talent tand - taìnd tandarts - taìntiest tandenmest - taìndemes tandje - bieterken tandwiel - pieoen tang - tange tap - flok(h)at tapkast - tuue«g tarwe - teie«rve tarwebloem - teie«rveblomme tarwebrood - teie«rvenbruue«d taxateur - prezeire taxusbes - snottebeeze teef - moer(h)oìnd, teeve teelaarde - blomeie«rde, bosgroìnd, (h)eigroìnd, poteie«rde teelbal - dreenkgaald, iekele, kliestere, kluue«t teemster - lamijne teen - tiee«n
º 555 º
T teen (wis) - wijme teenakker - wijmenakkere teer - teérre teer (vloeibare -) - blakvernis teeraartje - teérrenoarken teerfeest - teirfiee«ste teerpapier - teérrepap|er teers - teie«s tegelijk - tsjeéffes tegelijkertijd - inpassaìnt tegendraads - koìnterverkiee«rd tegeneen - teegeniee«n tegengaan - teegegoane tegengewicht - koìntergewicht tegenmes - koìnterlam tegenmoer - koìntermoere tegenslag - malsjaìnse tegenspoed - teegegoans tegenstander - teegemoae«t tegenstroom - teegentei tegenwerken - teegevreengen tegenwerker - teegevreengere tegenwoordig - tsjeegewoordig tekening - dieseeng tekeningetje - tiee«keneenksken tel - taal telegram - teelegram telegrambesteller - deepeisjendraugere tellen - taalen telraam - taalraum temen - lamijnen temerig - lamijnig terechtkomen - vervoae«ren teren - teérren tering - teireenge teringlijder - teireenkleie«re terloops - akaks term - teirme terug - terig teruggeven - vedromgeeven teruggooien - vedromroen, vedromsmijten terugkaatsen - botten terugkeren - vedromkiee«ren terugkomen - vedromkommen teruglopen - vedromluue«pen terugnemen - vedrompakken terugrijden - vedromrein terugschoppen - vedromschippen terugslaan - vedromslaugen terugstuiten - vedrombotsen, weerbotsen terugtraprem - torpedoo tessen - teéssen testament - testemaalk teugje - zeupken tevreden - kontent tevredenheid - kontentement
textielhaar - spin(h)oae«r theater - teejoatere theoloog - godsgeliee«rden thermosfles - verweie«rmeengspolle thuiskomen - t(h)uiskommen thuiswachter - t(h)uiswachtere thuiswever - t(h)uisweevere tien - tiene tiende - t|enste tijd (op -) - betijds, betijlijk, tijlijk tijding - teieenge tijdje - tijken tijger - tiegere tijm - tijmoes, tijmuus tikken - katten timmeraar - teémmereie«re timmerman - teémmerman timmermanspotlood - schreinweirkerspotleut tintelen - seengelen tipdoekje - tipsjalleken tippelaarster - triemere tippelen - triemen tocht - trok tochtig - brimstig, giee«stig, (h)iee«t, (h)iee«tluue«pen, peie«rdig, reeg, spaalig, spaaldig tochtscherm - schitsele toebereid - preeparee toebollen - toebollen toebroek - toebroeke toedracht (ware -) - oìnderbaìnd toedragen - toedraugen toegedekt - gedeuken toegeven - bijdroae«n toegeven - loef toeknopen - toeknoppen toekrijgen - toekrijgen toeleggen - oplegen toelichten - uitlegen toemaathooi - toemoae«t toerijgen - toerein toeristenfiets - toeriestevieloo toeter - tuuttere toeteren - tuutten toevallig - akaks toilet (w.c.) - (h)uisken, schijt(h)uis, vertreék toiletbril - brol toiletpapier - schijtpap|er tol - nonne tolkoord - nonneziee«l tollen - nonnen tomaat - tomatte tomatensoep - temattesoepe toneelstuk - konseie«r, stiksken, toniee«l tong - blad, tonge
º 556 º
T-U tongriem - spannoard toon - tuue«n toonbank - tuue«g torengeld - tooregaald touw - keurde, ziee«l touwslager - zeeldroae«re touwslagerij - zeeldroae«rei touwtrekken - keurdetreken tovenaar - tuue«vereie«re toveren - tuue«veren toverheks - tuue«verasse traan - troae«ne tractor - treékteur traktatie - treéktoae«se trakteren - treékteeren tralie - traule tramkootsjen - tramhuisje trap - staìmp trapas - brakee trapbout - trapbat trapmachine - tertmeulen trappelen - deésteren trappen - terten trapper - tert trechter - treéftere treem - treeme treeplank - marspjee treffen (slecht -) - mistreéffen trein - tsjoekentrein treinconducteur - garde treiteren - dzjuudassen, muue«sen, treie«ten treiterij - gemuue«s trek - goesteenge, trok trekharmonika - treékzak trekje - troksken trekkebenen - pikkelen trekken - treken trekker - aftrekere, trekere trekkers - trekers, treékvaalen trekkoe - weirkkoe trekmachine - treékmasjien trekmes - treékmes trekster - treékasse trekstok - treékstok trekwortel - treékpee trekzaal - treékzoae«le trenzen - trenzen trenzing - trenzeenge treuzelaar - lintereie«re, trinteleie«re, tritseleie«re treuzelaarster - linterasse, trintelasse, tritselasse treuzelen - linteren, trintelen, tritselen trom (grote -) - roskeis trommel - doesj trommelaars - trommeleie«rs
trommelmachine - doesj trommelrem - trommelfreeng troost - truue«st troosten - truue«sten tros - krap trottertje - trotterken trottoirband - borduure trottoirbandsteen - borduurstiee«n trouw - tra trouwboekje - traboek trouwen - tran trouwer - trare trouwpees - trapeeze truffel - truuffele truweel - trawiee«l tsjilpen - tsjiepen tube - tuube tuinslak - kreekele tuit - teut tuithoofd - teutekop turelurs - tuureluut turnvereniging - zjemenas tussen - tissen tussendoor - tissendeure tussenspeler - tisseman tussenspeler - tissespeeldere twaalf - twaulve twee - twiee« twee (met -) - getwiee«n tweefrankstuk - dovvelfreéng tweegezinswoning - twiee«weunste tweehandige - twiee«(h)aìndigen tweetand - twiee«teenke tweetandige - twiee«taìndere twijnen - dovvelen type - tiep
U u - au ui - andzjuun uier - eur uier (gevleesde -) - ziee«meur uieren - euren uieschil - andzjuunpaale uilengat - uilegat uit - uite uitbennen - uitbeénnen uitblinker - krak uitbloeien - uitblommen uitborstelen - uitbostelen, uitkuisen uitbraken - uitspaugen uitbrander - fakkele uitdeuken - uitblitsen uitdiepen - uitschieten uitdoen - uitduune
º 557 º
T uitdoven - uitduue«ven uitdragen - uitdraugen uitdrijven - uitsmijten uitdrinken - uitlappen uitdrogen (van deeg) - verkosten uitdrukkelijk - karamaìnt uitermate - vriee«d uitfluiten - uitschuifelen uitgaan - uitgoane, weéggoane uitgeput - tenden uitgestreken - uitgestreékt uitgeven - insteeken, uitgeeven uitgieten (met geweld -) - uitdzjakken uitglijden - uitschuiven uithalen - uitlangen uithalen (kattekwaad -) - uitsteeken uithollen - uit(h)oae«len uithozen - uit(h)eussen uitjouwen - uittsjan uitkramen (onzin -) - uitlappen uitkunnen (aan -) - uitkeunen uitlaatpijp - sjarzebuize uitlaten - buiteloae«ten uitleggen - uitlegen uitleiden - uitliee«n uitlenen - uitliee«nen uitlikken - uitleken uitmesten - afbotten, uitmesen uitpakker - uitpakkere uitpitsen - uitpietsen uitploegen - uitrein uitpoken - uitkooteren uitrafelen - uitfreetelen uitregenen - uitreegene uitrekbank - passoae«ze, tieraazje uitroken - uitsmuue«ren uitrollen - uitbollen uitrukken - uitsnokken uitschelden - uitmauken, uitschijten uitschieten - uitvliegen uitschot - rebuu uitslaan - uitslaugen uitslingeren - uitzwieren uitsmijten - uitroen uitsnijden - uitsnein uitspelen - uitspeelen uitspruiten - botten, veurskommen uitspuwen - uitspikken uitstaans - uitstoans uitstalraam - fietriene uitsteeksel - kneut uitsteken - uitsteeken uitstellen - uitstaalen uitstorten - oopespiee«ten uitstromen - uitziee«ken uitstrooien - uitstroen
uitstropen - uitstruue«pen uitstulpen - uitschijten uitteren - uitleeven, uitteie«ren uittrekken - uittreken uittrouwen - uittran uitvallen (verkeerd -) - oìnderschijten uitverkocht - volzeét uitvluchten - foefen, foefkes uitvreten - uitfreétten uitwarmen - uitweie«rmen uitwas - oae«was uitwassen - uitslodderen uitweg (- hebben) - uitweegen uitwerken - uitweirken uitwonen - afweunen uitwringen - uitvreengen uitzet - trossoo, uitzeét uitzetten - uitzeten uitzetter - uitzetere uitzondering (- maken) - uitsteeken uitzuiveren - uitkuisen uitzweten - uitzwiee«ten uivlieg - andzjuunvliege urine - piep|e, pisse, ziee«ke urineblaas - bloae«ze urineren - flossen, pissen, ziee«ken urinestraal - stroele urinoir - piesiene uur - uure uwent - aunent
V vaag - aìmpere, vauge vaak - vauke vaakluis - vaukluize vaan - voae«ne vaandel - drapoo vaandeldrager - drapoodraugere vaantje - vauntsjen vaantjeskermis - vauntsjeskeirmasse vaardig - snaal vaars - veie«ze vaarskalf - veie«zekalf vaarsuiertje - veie«seurken vaas - foae«ze vaatdoek - schottelvodde vaatje - vautsjen vaatje (ijzeren -) - postiesj vader - adsten, an, voadere vaderszijde - voaderzekaìnt vadsigheid - lammigheid vagebond - vajoe vakantie - vakaìnse vakbond - vereenegeenge valkachtige - klaìmper
º 558 º
V valkuil - bedriegpit vallen - valen vallen (het -) - parla, parle, parrel vallingweer - valleengeweer valsaard - drimmere vandaag - vandauge vandoen - vanduune vandoor - opgestooken vaneen - vaniee«n vanillepap - kreimpap vanillepudding - litsepoepe vanillepuddingvorm - litsepoepvirme vanillesoes - snuifduue«ze vanzelf - vantsjaalfs vanzelfsprekend - vaneigest varen - (h)oae«nekam, voareént varken - veirken varkensblaas - veirkesbloae«ze varkensgaas - veirkesdroae«d varkensgehakt - veirkesgekapt varkensgras - veirkesgas varkensluis - veirkesluize varkensmuil - veirkesmuile varkenspoot - veirkespuue«t varkensras (soort -) - petren varkenssnuit - vroetere varkensvoeder - bras, veirkesbras varkentje - tsjuutsjen vast - vaste vastgrijpen - vastgravvelen, vaststeken vasthouden - vast(h)an vastlopen - griepeeren vastpakken - vastsnokken vastrukken - vastsnokken vastschroeven - vastvijzen vastspelden - spiee«ten vastwiggen - kaleeren vaten - voae«ten vechten - bateren, bostelen, veéchten vechtersbaas - batereie«re vechtpartij - batereenge, battaje vederbos - panasse veearts - eikspeir, peie«rdemeestere veedrijver - biee«stestare, stare veekoopman - biee«stekuue«pere veemarkt - biee«stemart veevoeder - biee«steneeten vegen - vaugen veger - vaugbostele veilig - veil veiligheidsscheerapparaat - kravvere veiligheidsscheermesje - scheirmeésken veiligheidsspeld - toespaale veilingzaal - roepzoae«le veinzen - geboae«ren veinzerij - tootentreékkerei
vel - vaal veld - vaald veldleeuwerik - luuweirke veldzuring - peie«rdewortele, peirspee, porkpee velg - zjaìnte velglint - wiekte veèlocipeéde - vlossepeie«rd venijnige - feneinigoard venijnig - feneinig, ferneinig venster - vuistere vensterbank - tablete, vuistertablete vensterluik - blaffetuure vent - vent venter - tsjoek-tsjoek ventiel - suupap ventje - veintsjen ver - vare verbaliseren - opzeten verbeteren - vergoederen verbieden - verb|en verblijd - verbleid verboden - verboon verbranden - verbraìnen verbrassen - verlappen verbreden - verbriee«n verdeeldheid - verdiee«ld(h)eid verdelen - poarten verder - veurdere verdieping - stoae«se verdikken - verstruizen verdoemhoekje - verdommeleenge verdoen (zich -) - verduune verdoldig - geduldig verdommeling - verdommeleenge verdorsten - verdisten verdoven - ontgiee«sten verdragen - verdraugen verdrijven - weégkooteren verdrinken - versmuue«ren verdrogen - verdruue«gen verdubbelen - verdovvelen verduwen - verdaugen, versteeken vereelten - verwiee«ren vereffend - eéffen vereffenen - eéffenbreengen verergeren - verneigeren verf - veie«rve verfijnd - sjiek verflauwen - verflan vergaan - verduuren, versteie«rven vergaan - vergoane vergaderen - vergoae«ren vergadering - vergoae«reenge vergeetachtig (- zijn) - vergeetkoìnte vergekken - verzotten
º 559 º
V vergiet - stramijn, verzijp vergif - vergeéf vergissen (zich -) - mispakken, missen vergissing - abuus, erruir vergoord - verguue«rd vergrauwen - vergran vergrootglas - vergreutglas vergroten - vergruue«ten vergroting - vergruue«teenge vergulden - vergan, vergolden verguldsel - vergad, vergoldsele verhangen - ver(h)angen verharden - verstiee«nen verhemelste - ver(h)eemelsten verhindering - beleét verhoogsel - graden, ver(h)eugsele, zeiplaìnke verhoren - oìnder(h)uue«ren verkaveling - verkauveleenge verkeer - gerei verkeerd - verkiee«rd verkeerd (helemaal -) - koìnterverkiee«rd verkeren - verkiee«ren verkiezing - kiezeenge verklappen - misklappen verkleinen - verkleinderen verkneukelen - verniggelen verknoeien - vermuue«sen, verbrotten verkoelen - verkan verkopen - verkuue«pen, verlappen verkoping (openbare -) - fondiese verkoudheid - ka, valleenge verkreukelen - verkrauken verkwanselen - verknosselen verkwisten - deurjaugen, opduune, vermuue«sen, vertuurluuten verkwisten - opduune verkwistend - rezeluut verkwister - muue«sere, vermuue«sere verlakt - lakee verlegen - beschomd verleggen - verlegen verleidelijk - verliee«achtig verleiden - verliee«n verleider - dirpsst|er, parochest|er verlengen - uitloae«ten verlengenis - verleengenisse verlengsnoer - verleengdroae«d verleren - verliee«ren verleven - verleeven verlichtingspaal - eelentriekstauk verlof - konzjee verloofde - mokke verlopen - verluue«pen verloren - verlooren verluchten - verweeren
verlutsen - verlitsen vermaak - amezoae«se vermageren - afmoae«len, vermaugeren, verreie«len vermannen - (h)eérpakken vermeien (zich -) - jonnen vermicelli - feérmieseil vermicellibak - feérmieseilbak verminken - vermassakreeren vermommen (zich -) - verkliee«n vermoorden - vermuue«ren vernederend - affroìntelijk vernedering - affroìnte vernietigen - verdeéstelweeren vernieuwen - vernieven verontschuldigen - vereikskuuzeeren, verscheunen veroorzaken - oanduune verorberen - binneslaugen, binnespeelen verouderd - veralijkt verpikkelen - verpikken verpimpelen - verpaìmpelen, verpoìmpelen verplaatsen - verpluitsen verplaatsing - verpluitseenge verplicht - moeten verraden - verroae«n verrader - verroae«re verrassingsschieting - suupr|ezeschieteenge verrimpelen - verroìmpelen verroest - verruust vers - vas verschalen - verschoae«len verscheiden - verschei, verschollige verschieten - afgoane, verschijnen verschil - verschol verschillen - verschollen verschillend - deffrent verschillende - verschollige verschonen - verscheunen verschralen - ver(h)oae«ren verschrikken - verschaun verschroeien - verschroen verschuldigd - verscholdigd verslaan - verslaugen verslanken - vermaugeren, verreie«len verslapen - ooverslaupen verslechten - maleengeren, slabakken versleten - versleeten versmijten - verroen versnellen - verrappen versnelling - mes, steeke, vieteisse versnoepen - versneukelen verspillen - muue«sen verspilziek - rejaal versplinteren - versplenteren
º 560 º
V verspreken (zich -) - misspreeken verstaan - verstoane verstevigingsdraad - treengele verstieren - verst|eren verstoppen - versluizen, verstroppen verstoppertje - pieperken, pieperkenduik vertakking - spriet vertellen - vertaalen vertellen(verder -) - veursvertellen verteren - teie«ren vertillen (zich -) - oover(h)eéffen vertoeven - leétten vertraging - retaar vertrekken - oagoane vertrekken - optreken vervallen - oìnderkommen vervangmeter - meetsjelap vervangpeter - peetsjelap vervelen - ambeteeren, tammeteeren, verliee«n vervelend - ambetaìnt vervellen - vervaalen verven - veie«rven verversen - vervassen vervilten - opwollen vervolgen - verveurderen verwaaid - verwoae«d verwaand - gloorejeus verwarmen - verweie«rmen verwarmingstoestel - v|er verwarren - verknosselen, verwarrelen verwelken - verslinsen verwend - stroìntbedorven verweren - verweie«ren verwerven - krijgen verwijten - deursteeken verwisselen - sjaìnzee verwonen - verweunen verzamelen - ramaseeren, tuue«p(h)an verzenden - verzenden verzendertjesdag - verzenderkesdag verzopen - verzeupen verzorgen - swoanjeeren verzorger - swoanjeur verzwakt - oìnderkommen verzwering - zweie«roae«ze vesper - veépsers vest - zjelee vest (wollen -) - golf vet - sop, veét veterdrop - rekere, zwiee«pe vetkaarsje - roetkeisken vetlaag - koek vetmesten - afmesen, veétten vette - veétten veulen - kachelken
vezeltje - priemeken vier (met -) - gev|eren vierendeel - viendele vierkant - karoo, vierkaìnt vierklauwens - vierklans viertand - vierteenke vijf - vijve vijfduimer - keepernaugele vijftand - vijfteenke vijg - matvijge, vijge vijvertje - vijverken villen - struue«pen vilt - fuitere vin - vlimme vinger - veengere vingerlid - leét vink - botveenke, veenke vinken - veenken vinkenbaan - dein vinkenzetting - veenkezeétteenge vinker - veenkere vinkersmis - veenkersmisse vinktijd - veenktijd viooltje - vieooleitsjen visaas (rode wormpjes) - veir-de-var visafslagverantwoordelijke - mijnmeestere visschieting - visschieteenge vitten - brieskeeren vitter - brieskeerdere vitterij - brieskeerderei vivat - fievan vlaag - vlauge vlaai - vloae« vlaaibroek - vloae«broeke vlaaischotel - vloae«teste Vlaams - Vloms Vlaanderen - Vlaìnders vlag - vlagge vlagen - vlaugen vlaggendoek - drapoostoffe vlaggenkist - drapookasse vlaggenstok - drapoostok vlak - blak vlam - vlamme Vlaming - Vlommeenk vlammetje - vlammeken vlasafval - klodde vlasafvalbaal - kloddeboae«le vlasafvalhandelaar - kloddemarsjang vlasakker - vlasakkere, vlasgoard vlasboter - buue«tere vlasbraak - brauke vlasbraakmachine - bookmasjien, vlasbroae«ke vlasdraad - klau, klaudroae«d
º 561 º
V vlasknop - knippere vlaskoper - vlaskeupman vlasoogst - slijttijd vlasslijter - slijtere vlassoort (blauwbloemige -) - blablomme vlassoort (witbloemige -) - witteblomme vlasvaag - vlasvauge vleermuis - florremuize vlees - vliee«s vlees (brokje -) - piele vlees (soort -) - pasters(h)oed vleesbal - boeleétte vleesnat - jeugd vleesvlieg - moaschijtere, roìnkere vleeswolf - vleeswolf vlegelstro - vleegelstruue«t vleien - afduikelen, duikelen, flamakken, fleeren, fliee«men, mafrotten, mastrijken, mavaugen, slepentreken vleier - boae«zepoepere, duikeleie«re, flamakkere, fliee«mere, gatkruipere, gatlekere, mafrottere, mastrijkere, mavaugere, saroopestrijkere, saroopkodde, slepentrekere vleister - flamakke, fleere, fliee«me, folle, saroope vlek - pleke vlek (donkere -) - zwartsele vleugel - bat, vleureenge, vleureenk, vloareenge, vloareenk, zweenge vlieg - vliege vliegennet - kopneétte vliegenvanger (grauwe -) - b|estekere vliegwiel - jachtwiel vlier - vliendere vlierbes - vlienderbeeze vlierbloem - vlienderblomme vliering - opperste vliersiroop - vliendersaroope vlierstruik - vlienderstruik vliezenhaar - vliezen(h)oae«r vliezenmaakster - vliezemaukstere vliezenmaken - vliezemauken vliezenzak - vliezezak vlinder - bottevijvere, mottevijvere vlinderdasje - (h)oerejaugerken, vleugelmoere vlo - vloo vloeipapier - buvaarpap|er, dreenkpap|er vloek - zie bastaardvloek vlokje - pluimeken, pluusken, poezeken vlucht (in de -) - volee vlug - vlig vlug - ziee«re vlugge - vliggen
vluggerd - (h)iee«ten, rap|ed vochtafscheiding - sleengeren vochtigheid - wakkig(h)eid vod - vodde voddenman - voddeman, voddevent voederbeet - biee«te voederstal - voerstal voedzaam - kloek voeg - sintuure voermanspaard - voermanspeie«rd voeten (bovenmaatse -) - lochteenkvoeten voetpad - plans|er voetstap - tert voetzool - plaìnke, tert vogel - veugele vogelkers - schijtkaze vogelkooi - veugelmijte, veugelmuite vogelmelk (gewone -) - meisteérre vogelmuur - muure vogelpikdoel - piekbol vogelpikken - pieken vogelpikker - piekere vogelpikpijltje - piek vogelpikwedstrijd - piekeenge vogelschijt - veugelschijt vogelverschrikker - schauweerman, schauweerveugele, veugelschrik volgens - noavenaìnt volslagen - volsleegen volstoppen - volsteeken volstrekt - grat, rat, rats voois - veus voor - veur vooraan - vaveuren vooraf - avaìnse, veurenaf vooral - sertoe voorbeeld - eiksempel voorbidden - veurleezen voorbij - verbij voorbije - passeede voorbijlopen (haastig -) - verbijstirmen voorbijscheren - verbijscheie«ren voorbijstappen - verbijpikkelen voorbol - veurbolle voorbolder - veurboldere voorbout - veur(h)eépse voordeel - binnefiese voordeel (- halen) - uitsnuiten voordoen - veurduune vooreind - veurend voorgespan - veurgespan voorgevel - fasaade voorhebben - veuren(h)ene voorhoedespeler - eikstreim voorhoofd - steérre, veur(h)eufd voorhuid - (h)oed
º 562 º
V voorjaar - uitkommen voorkamer - veurpluitse, veurvloer voorkind - veurkind voorkomen - opzicht voorkomen (onwennig -) - voae«ren voorkruipen - veurekruipen voorkruiper - veurekruipere voorleggen - veurelegen voorlezen - veurleezen voorloper - veurluue«pere voorlopig - provezwoae«r voormiddag - veurnuune vooroefenen - prebeeren vooroefenkleding - prebeerdeengen voorontsteking - avaìnse voorouders - veurars voorovervallen - veurooverstuiken voorraad - previeze voorraad (verborgen -) - maternest voorrem - veurfreeng voorschaar - scharreken voorschrift - ordenaìns voorspan - veurgespan voorspannen - veurelegen voorspinmachine - bommeulen voorspinnen - bommen voorspinster - bomasse voorstellen - veurestaalen voortdurend - altmoaroane, iee«goae«lig voorts - veurs voortuin - veur(h)of vooruit - veruit voorval - pareitsjen voorvork - foerse voorzetkooi - spoetniek voos - vuue«s vorderen - veurderen voren - veuren vorige - aìnderen vork - virke vorktand - teenke vorm - virme vorst - vost vorstbuil - vost vorstkant - vostkaìnt vorstpan - vostpane vorstvergoeding - vriesgaald voutekamer - vate vouw - va vouwmeter - vameetere vraagal - vraugsteie«rt vraagstraten - vraugstroae«ten vraat - freéttere vrederechter - zjuuze vreemd - vrend vreemde - vrende
vreiersvoeten (op -) - lootersteie«rten vrekkigheid - gierig(h)eid vreten - freétten vriendelijk - sjaìnt|e vriendje - mautsjen vriezen - bakken vrij - liebere vrijdag - vreidag vrijen - vrein vrijer - swoanjeur, vreire vrijgevig - rejaal vrijgevige - rejaalen vrijgezellenknoop - leuzegoarsknop, luiwijveknop vrijkaartje - avieskoarte vrijpostig - asgraìnt vrijwiel - piejoenliebere vroedvrouw - achterwoarasse vroeger - iee«r vrolijke - leutigen vrouw - vra, vramens vrouw (dwaze -) - kalle, toerte, tuite, vlauge vrouw (jonge -) - mokke vrouw (onverzorgde -) - sloeska, smosse, tuue«verasse vrouwenscheut (oude -) - awijvescheute vrouwtje - vraken vruchtbaar - geschikt vruchtenpit - karne vruchtpluis - poezeken vuilbek - flaproatman, flaproatwijf vuile - vuilen vuiligheid - vuilig(h)eid vuilik - vuiloard vuilnis - eitsjekakaa vuilniswagen - vuilkarre vuist - vuiste vuistslag - koekenoote vullen - vollen vullen (geheel -) - opvollen vulpen - portepluum vulpotlood - portemienne vulsel - volsele vulva - gat, mossele, muize, poezemiene, preute, pruime, snee, veugelmijtsjen, veugelmuitsjen vuren - v|eren vuur - v|er vuurcement - viersement vuurkorf - brazeeroo, koksv|er vuurpijl - vierpijl vuurpot - stoofpot vuurtje - vierken vuurwapen - blaffere vuurwerk - v|erweirk
º 563 º
W
W waag - weeg waai - woae« waaien - woae«n Waal - Woae«l waar - woare, woartig waar (slechte -) - kamelot waaraf - woaraf waard - weie«rd waarde - weie«rde waarvoor - woarveuren Waasland - Woae«slaìnd wachten (laten -) - plakken wachtgevel - wachtgeevele wafel - waufele wagen - offetuuren, wagen (voertuig) -waugen wagenmaker - waugemaukere wagensmeer - karreveét walgelijk - deegoetaìnt walgen - stiee«geren walging - deegoe Wallonie« - Woae«len wan - wanne wandelstok - goastok wandelwagentje - steekere wandtegeltje - st|entsjen wang - kauke wankelen - dwijselen wanordelijkheid - (h)annekesnest, (h)itseklits wapenschild - waupeschold warboel - knossele, warrelboel warm - weie«rme warmen - weie«rmen warmlopen - (h)iee«tluue«pen warmte - weirmte warmteopwellingen - vapeurs warmwaterkruik - weie«rmwoaterpolle wasbeurtje - plodderken wasdoek - twoalsieree wasdom - was washandje - bozzeken wasknijper - (h)atespaale, wasspaale wasplank - wasplaìnke waspoeder - waspoer wasschraag - wasschrauve wasser - wassere wasstoel - wasstuul wastafel - lavaboo wat - wa, wadde wat (- voor een) - wafeuren, wafeurnen water - woatere watergal - woatergalle
watergeest - Pietjen(h)auk, slokkep|er waterhoen - woaterkieken waterjuffer - lievevrapeie«rd waterkers - kreisong waterketel - muue«r waterketeltje - meurken waterloot - woaterscheute watermunt - riekoard waterpomptang - missenbek waterschade - woaterschau waterschuurpapier - sliespap|er watersnip - snepe waterverf (witte -) - blaìnfieks waterzak - woaterzak watten - wadde wazig - floe wedden - weétten weddenschap (een - aangaan) - verweétten wederopgeroepene - rappelee wederoproeping - rappeél wedijveren - kaìmpen wedstrijd - kampstreid weduwe - weeve weduwnaar - weeveneie«re weeffout - sleke weegbree (grote -) - weeversbloae«ren weegbree (smalle -) - reévve weegluis - weekluize week - weeke, wiee«k week (zacht) - nis weekloon (vast -) - weekegoed weer (slecht -) - aupeweer, treie«tersweer weerlicht - zonnebraìnd weerom - vedrom, verdrom weersgesteldheid - weer weerslag - weerbots wees - wiee«ze weg - fottuu, weg wegdraaien - weégdroae«n wegduwen - weégdaugen wegfiets - boanvieloo weggaan (stilletjes -) - muizen, uitmuizen weggetje - weegele wegglijden - wegslippen weggooien - weégroen wegijlen - vlammen wegjagen - verstan wegje - weégsken wegmoeten - deurmoeten wegmoffelen - weégfoefelen wegnemen (bedrieglijk -) - schiee«fslaugen wegrennen - weégspiee«ten wegrijden - oalegen wegsplitsing - spriet wegspuiten - wegspiee«ten
º 564 º
W wegstemmen - afkiezen wei - schiee«wei weiderund - weibiee«ste weigeren - refezeeren weinig - leter weken - wiee«ken wekker - wekere wel - waal welbesteed - waalbesteekt weldoen (zich -) - waalduune welgrond - kwaalp welke - (h)oekene, waalke, waalkste, wafeurne, wafeurnen, wakkene welkom - waalgekommen welnu - awaal welput - kwaalppit wemelaar - weemeleie«re wemelaarster - weemelasse wemelen - weemelen wenen - (h)uilen, pepen, schriee«n, vijlen wenk - tiee«ken wenkbrauwen - eugbran wentelaar - winteleie«re wentelen - wintelen wentelploeg - speétploeg wereld - weireld werelds - weirelds weren (zich -) - weie«ren werk - weirk werk (zwaar -) - krevee werkelijk - eéffenaf werkeloosheidsuitkering - dop, dopgaald werken - weirken werkhemd - weirk(h)ende werkkiel - weirkschavve werkkleding - weirkdeengen, weirkkestuum werkmansbroek - weirkmansbroeke werkstuk - stik werkzaamheden - kirvee werpen - jongeren wervel (sluitmiddel) - warrele wervelkolom - poaternostere wervelwindje - beirnavra wesp - peireetere wespennest - peireetersnest wespensteek - peireeterstroae«le wetbalk - weétbaìlk wetplankje - weétplanksken wetstaal - stoae«l wetten - weétten wever - weevere wieden - w|en wieg - wiege wielewaal - geie«le wiewoae«l wielrenner - kereur
wiens - wies wig - weégge wighamer - klief(h)aumere wijd - wij wijfjeskat - katinne wijfjesstekelbaars - papzeuge wijving - vreeve wijwater - wijwoatere wijwatervat - wijwoatervat wikke - krokke wil - wol wild - wold wildschieting - woldschieteenge wildstropen - pensen, pensjaugen wildstroper - pensere, pensjaugere wilg - wolg wilgenwal - wolgekaìnt wilghout - wolgen(h)at willen - wollen wimper - peenkere wind - scheete windas - kappestrang winderig - windig windhaar - wind(h)oae«r windhalm - scholme windje - poepescheete, scheetsjen windpokken - wijnpokken winkel - weenkele winkelwaar - weenkelgerief winst - winste winterbed - winterbede winterjong - winterjonk winterkoninkje - keuneenksken, pietsjekeuneenk wintermantel - pardesuu, winterfrak wintertaling - (h)alfken wintervel - wintervaal witbol - bosgas witborstel - witselbostele woede - keleie«re, kleie«re woelen - (h)oelen woelhout - (h)oelstok woelmuis - eirdmuize woensdag - weunsdag woensdags ('s-) - tsweunsdogs woerd - eirpele wolfsmelk - mollekruid wolk - wolke wondgaas - paìnsement wonen - weunen woonplaats - kotee woonst - weunste woordbreker - twiee«zak, zeeveveste worden - geworren, worren worm - wirme wormpje - wirmken wormpoeder - wirmepoer
º 565 º
W-Z wormsteek - moasteeke worst - woste worstelaar - luuteur worstelen - luuteeren wortel - ree, roeleenk wortelloof - wortelgroeze wortelstronk - beumgat wrang - sliee« wrat - worte wreef - vrijf wrijver - vrijvere wringer - vreengere wroeter - vroetere wrokken - koppen wulp - fluitere
Z zaad - zoae«d zaaddoos - snoebal zaaddrager - zoae«pijl zaadstreng - peeze zaag - zauge zaagbok - zaugstuul zaagsel - zaugemeel zaaien - zoae«n zaaien (te dicht -) - ooverzoae«n zaaier - zoae«re zaailing - zoae«leeng zaak - affeie«ren, zauke zaal - zoae«le zacht - zochte zadel - zoae«le zadelpen - t|eze zadelrug - zoae«lrigge zadeltasje - vieloozaksken zakdoek - zakneusdoek zakgeld - dreenkgaald, pree, toebaksgaald zakking - zakkeenge zaklantaarn - piellaìmpe, piellicht zalf - zalve zalig - zoae«lig zaligheid - zoae«lig(h)eid zalven - zalven zand - zaìnd zandbladeren - zaìndbloae«ren zandplaat - zate zandplaatmodder - zatmoore zangkoor - kuue«r zangvink (slechte) - Woae«l zaniken - greie«ven, neuten, paneuten, zaugen zat (het - zijn) - zattigheid zaterdag - zoaterdag zaterdags ('s -) - tsjoaterdogs zatweg - zatgeweég zavel - zauvele
zavelkuil - zauvelpit zee - ziee« zeelt - teenke zeemeeuw - ziee«miene zeemlap - zeemvaal zeep - ziee«pe zeepsop - zop zeesandaal - ziee«sleéts zeevlieger - ziee«vliegere zegel - zeegele zegenen - zeegenen zeggen - zegen zegger - zegere zegswijzen - rooten zeikerd - ziee«kere zelf - zaalf zelfs - tsjaalfs zelfstandige - stielduund zemelbrood - gruizenbruue«d zemelen - gruis zenuw - zeelme, zeemele zenuwachtig - zeelmachtig zenuwbonk - zeelmebozze, zeelmegast, zeemelbozze, zeemelgast zet (handige -) - truuk zetloof - zetluue«f zetpil - keisken zetten - zeten zeugenhok - zeugekot zeurkous - greief, greie«fpot, neute, paneute, peie«rdezauge, zauge, zaugeman zeven (getal) - zeevene zevende (het -) - tsjeeveste Zeveneken - Zeeveniee«ken zicht - pikke zieden - zoon ziek - malats ziekenfonds - ziekenboìnd, ziekenbozze ziekenhuis - (h)ospetoae«l ziel - ziele zien - ziene ziende - ziendeleengs zij - zoddere, zoldere zijdeachtig - zei zijdeaftrekken - zeiaftreken zijdeaftrekster - zeiaftrekstere zijgaai - zeikalle, zeiveugele zijgen - zein zijgespan - zeigespan zijkant (aan de -) - vantsjein zijn - zijne zijpschouder - zijpschare zijs - zeisene zijspan - siedekarre zijspan - zijgespan zijtje - zeiken zilt - zolt
º 566 º
Z zilver - zolvere zin - buut zindelijk - proopere zingen - zeengen zinkput - steie«rfpit, teirpit, versteirfput zinnens - teweege, zinnes zitplaats - pluitse, zittere zo - zeu, zuue« zoals - lijk zodanig - zeudoae«nig zoemer - zuue«rdere zoen - beeze, toote zoenen - afleken, tooten zoentje - beesken zoet - zoete zoetekauw - zoetetoote zoethout - kaliesen(h)at, kaliesestok zoethoutpoeder (oplossing van -) - kokoowoatere zogezegd - zeugezeed zolang - zeulaìnk zolder - zoldere zomer - zommere zomerhokje - kolon|ekootsjen zomerkledij - zommerdeengen zomermantel - zommerfrak zomerpeer (soort -) - klapse zomertaling - (h)alfken zomervel - zommervaal zon - lorra, zonne zondags - zondogs zondags ('s-) tsjondogs zondagshemd - zondogs(h)ende zonderling - oae«rdigen zonnesteek - zonneslag zoogster - mamstere zoom - zuue«m zoon - zeune zootje - poose zorg - zirge zorgen - zirgen zotheid - zottig(h)eid zout - brak, zat zoutzuur - sprietseil zover - zeuvare zowel - zeuwaal zuiden - zuin zuiden (het -) - beneen zuigen - tsjokken zuiger - piestong zuigfles - papflese zuigspeen - laptiete zuigtand - zuigtaìnd zuiver - zuivere
zuiveraars - zuivereie«rs, zuivervaalen zuiveraarster - zuiverasse zuivermachine - zuivermasjien zulk - zikke zuring - sirkele zuringstamppot - sirkelpleéts zuster - zistere zuur - zuur zuurdesem - (h)eef, (h)eeft, neef, neeft, neeve zuurkijker - zuuren zuurpruim - azijnkane, azijntoote zuurstok - suikerstok zwaaien - zwoae«n zwaaitje - zwoae«ken zwaan - zwoae«ne zwaar - zwoae«r zwaard - zweie«rd zwaardlelie - vlammend zweie«rd zwaarlijvige - fort zwak - tiee«r zwalp - zwalp, zwolp zwalpei - zwalpei, zwolpei zwaluw - zwolme zwaluwstaart - zwolmesteie«rt zwanger (- zijn) - pesiese, spoae«ren, vol zwangerschap (ongewenste -) - drikfate zwangerschapskledij - peziesekliee«ren zwangerschapspakje - peziesekostuumeken zwangerschapsrok - pezieserok zwavelstok - solferstek zweep - dzjakke, zwiee«pe zweepgeknal - dzjakken zweet - zwiee«t zweetuitslag - zweetbraìnd zwelg - zwaalg zwembenodigdheden - zweémgerief zwemmen - zwemen zwengelboor - zwonge zwenghout - zweenge zweren - zweie«ren zwerk - schof zwerm - kladde zweten - zwiee«ten zweter - zwiee«tere zwierig - gelaìnt zwiermolen - zwiermeulen zwingelen - zweengelen zwingelhok - zweengelstal zwingelmolen - zweengelmeulen zwoegen - boksen, travakken, tuuken zwoerd - zweie«rd
º 567 º
Bibliografie B.P.F. AL (red.), Van Dale Groot Woordenboek Nederlands-Frans, Utrecht-Antwerpen, 1985. B.P.F. AL (red.), Van Dale Groot Woordenboek Frans-Nederlands, Utrecht-Antwerpen, 1988. J. BRETAUDEAU, Natuurgids voor de bomen, Amsterdam-Antwerpen, 1965. H. BRINK, O.P. (red.), Theologisch Woordenboek, Roermond-Maaseik, 1958. L. BROUWERS, Het Juiste Woord, 2de herziene druk, Turnhout, 1942. H. COOLS en A. VAN BOGAERT, Het dialect van Beveren en zijn deelgemeenten, Beveren, 2000. A. DE BELIE, Woordenboek van het Belseels dialect, Belsele, 2006. F. DE BRABANDERE, Kortrijks woordenboek, Brugge, 1999. F. DE BRABANDERE, Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek, Amsterdam-Antwerpen, 2005. W. DE FLEURQUIN, Landbouwtermen in Lokeren en omstreken, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, Academiejaar 1967-68. T. DE PAUW, J. VAN KEYMEULEN en V. VAN DEN HEEDE, Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Deel III, Algemene woordenschat, par. Fauna en Flora, afl. 2 : Land- en Waterfauna, Tongeren, 1999. T. DE PAUW, m.m.v. J. VAN KEYMEULEN en HAR BLOK, Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Deel III, Algemene woordenschat, par. Fauna en Flora, afl. 3 : Flora, Tongeren, 2002. J. DEROOSE, Cursus van spinkunde, Deel 1, De vlasspinnerij, Lokeren, 1955. J. DEROOSE, Cursus van spinkunde, Deel 2, De jutespinnerij, Lokeren, 1955. º 569 º
M. DEVOS en H. RYCKEBOER, Woordenboek van de Vlaamse Dialekten, Deel I, Landbouwwoordenschat, afl. 1, Akkerland en weiland, Tongeren, 1979. M. DEVOS, H. RYCKEBOER en J. VAN KEYMEULEN, Woordenboek van de Vlaamse Dialekten, Deel 1, Landbouwwoordenschat, afl. 2, Behuizing, Tongeren, 1985. M. DEVOS, H. RYCKEBOER en J. VAN KEYMEULEN, Woordenboek van de Vlaamse Dialekten. Deel I, Landbouwwoordenschat, afl. 3, Het erf, Tongeren, 1987. M. DE WULF, Bargoens te Sint-Niklaas, in Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. Deel 83 (1980), blz. 11-128. G. DIERICKX, Dendermonde, Volkstaal, Typen, Bijnamen, Dendermonde, (z.d.). E. ELOY, Oud landbouwgereedschap, Gent, 1983. G. GEERTS en H. HEESTERMANS m.m.v. C. Kruyskamp, Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 11de druk, Utrecht-Antwerpen, 1984. G. GEZELLE, Loquela, Amsterdam, 1907. A. JOOS, Waasch Idioticon, Gent-Sint-Niklaas, 1900. L. LIEVEVROUWE-COOPMAN, Gents Woordenboek, 2de druk, Gent, 1974. B. MOENS, Waur is d'n tijd naurtoe ?, Ge|ëllustreerd Waasmunsters Woordenboek, Sint-Niklaas, 1988. J. en F. NEIRINCK, Het dialect van Aarsele, 1988. C. PIETERS, Uit de Taal der Haarsnijderijen te Lokeren, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, Academiejaar 1988-89. M. PIETERS, Hier spreekt men Lokers, in De Souvereinen, 1- (1970-). M. PIETERS, Van konijnevel tot hoed, in Aspecten van Oostvlaamse gemeenten, catalogus van de tentoonstelling in het Bijlokemuseum te Gent, 1986, blz. 45-53. º 570 º
M. PIETERS, Lokerse streekgerechten, Lokeren, 1988. M. PIETERS, De haarsnijderijen te Lokeren, in De Souvereinen, 19 (1988), 2, blz. 53-61. M. PIETERS, Woordenboek van het Lokers dialect, Lokeren, 1995. M. PIETERS, Bijdrage tot de geschiedenis van de haarsnijderij te Lokeren, in N. VAN CAMPENHOUT en R. VAN DAELE (red.), Van academie tot museum. Een bundel studies n.a.v. het eeuwfeest van het Stedelijk Museum van Lokeren, Brugge, 1996, blz. 116-123. W.P. POSTMA en H. KLEYN, Vogels in kleuren, 5de druk, Amsterdam, 1967. K. PYNCKELS en J. DE BAETS, Eekloos Dialectwoordenboek, Eeklo, 1984. H. RYCKEBOER, m.m.v. S. COPPENS, M. DEVOS, J. VAN KEYMEULEN en K. VAN DER SYPT, Woordenboek van de Vlaamse Dialekten, Deel I, Landbouwwoordenschat, par. Veeteelt, afl. Rund 1, Tongeren, 1993. H. RYCKEBOER en K. VAN DER SYPT, m.m.v. J. VAN KEYMEULEN, Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Deel I, Landbouwwoordenschat, par. Landbouw, afl. Bemesting, Tongeren, 1995. H. RYCKEBOER en V. DE TIER, Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Deel I, Landbouwwoordenschat, par. Veeteelt, afl. Rund 2, Tongeren, 2001. L.W. SCHUERMANS, Algemeen Vlaams Idioticon, herdruk, Torhout, 1984. M. SKYTTE CHRISTIANSEN, Nieuwe flora in kleur, 5de druk, Amsterdam-Antwerpen, 1972. J. TAELDEMAN, Het klankpatroon van de Vlaamse Dialekten, in Woordenboek van de Vlaamse Dialekten, Inleiding, Tongeren, 1979, blz. 48-120. J. TAELDEMAN, Tboekske dad au alles verteld over ou eéeégen dialekt, allie« ne veur Uue« st-Vloamingen, Tielt, 2005. I. TEIRLINCK, Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, herdruk, Handzame, 1986. º 571 º
THIEME, Nieuwe Insektengids, Baarn, 1990. V. VAN DEN HEEDE en J. VAN KEYMEULEN, m.m.v. V. DE TIER, Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Deel III, Algemene woordenschat, par. Fauna en Flora, afl. 1 : Vogels, Tongeren, 1996. G. VAN DER EECKEN, Woordenboek van het Schellebels dialect, Schellebelle, 2007. R. VAN DER LINDEN, Het bolspel in Vlaanderen, vroeger en nu, Zottegem, 1966. K. VAN DER SYPT m.m.v. H. RYCKEBOER en J. VAN KEYMEULEN, Woordenboek van de Vlaamse Dialekten. Deel I, Landbouwwoordenschat, par. Landbouw, afl. Spitten, eggen, rollen, Tongeren, 1984. K. VAN DER SYPT, m.m.v. H. RYCKEBOER, Woordenboek van de Vlaamse Dialekten. Deel I, Landbouwwoordenschat, par. Landbouw, afl. Ploegen, Tongeren, 1991. K. VAN DER SYPT en H. RYCKEBOER, m.m.v. M. DEVOS en V. DE TIER, Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Deel I, Landbouwwoordenschat, par. Landbouw, afl. Waterhuishouding, Tongeren, 1997. J. VAN KEYMEULEN, Een Handleiding voor de Amateurlexicograaf, Gent, 1995. J. VAN REETH, Wase volksnamen van vogels, planten, bessen en zaden, in Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. Deel 73 (1970), blz. 111-119. N. VAN WIJCK, Franck's Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal, 2de druk, 's-Gravenhage, 1912. J. VERCOULLIE, Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal, Gent, 1925. J. VERDAM, Middelnederlandsch Handwoordenboek, 's-Gravenhage, 1911. A. VERMEIREN, G. RAVYTS, P. VAN ROSSEM en A. LISSENS, Grat loss'n dee. Het Lebbeeks dialect en nog 't een en 't ander, Lokeren, 1986. º 572 º
A. VERSTRAETEN, Volksnamen van veldplanten op de wijk Bokslaar te Lokeren, in De Souvereinen, 2 (1971), blz. 10-14. A. VERSTRAETEN, Lokerse dialectnamen van vogels, in De Souvereinen, 2 (1971), blz. 56-59. A. VERSTRAETEN, Vogelvangstgebruiken te Lokeren door de eeuwen heen, in N. VAN CAMPENHOUT (red.), Lokeren vroeger. Een huldeboek voor wijlen Eerwaarde Pater Dr. Vedastus Verstegen o.f.m. (1906-1989), Brugge, 1990, blz. 137-146. WINKLER PRINS REDACTIE, Kleine medische encyclopedie, Amsterdam-Brussel, 1978. WOORDENLIJST NEDERLANDSE TAAL, Den Haag - Tielt, 2005.
º 573 º
Voorintekenlijst
A Academie van het Brussels, Brussel Ahaddour Meki, Lokeren Andries Oscar, Lokeren Anseeuw Lydie, Lokeren Anthuenis - De Wilde Walter en MarieClaire, Lokeren Anthuenis Christiaan, Lokeren Anthuenis Filip, Lokeren Anthuenis Hugo, Daknam Ardyns, Lokeren Arens Irene, Lokeren
B Baert - De Messemaeker, Lokeren Baert Andreas, Zaffelare Baert Nancy, Lokeren Baert Willy, Heusden-Zolder Baetens Aimeè, Lokeren Baetens Georges, Lokeren Baetens Jacqueline, Lokeren Baetens Jozef, Sint-Truiden Baetens Liset, Lokeren Baetens Timothy, Lokeren Baeyens - Vervaet Frank en Godelieve, Moerbeke Baeyens Franky, Lokeren Baeyens Ingrid, Kortenberg Bal Jeanne, Sinaai Ballinckx Jef, Lokeren Bauwens - Huysveld Dirk en Yvette, Lokeren Bauwens Omer, Lokeren Beda Patrick, Lokeren Beke Jenny, Lokeren Bellens Jeanine, Lokeren Beunen Peter, Waasmunster Bibliotheca Wasiana vzw, Sint-Niklaas Bibliotheek Zele, Zele Bielen Erik, Lokeren Biesbroeck August, Lokeren Biesbroeck Pascal, Lokeren Blancke Luc, Lokeren Blancquaert Jacqueline, Lokeren Bocklandt Eddy, Lokeren Bogaert - Mareen Etienne en Lieve, Sinaai
Bogaert Marc, Lokeren Bombay - Heyvaert Erik en Ghislaine, Lokeren Bontinck Piet, Lokeren Boone Georgette, Lokeren Borghys Robin, Lokeren Borms Andi, Lokeren Bracke Francine, Lokeren Braem - Windey Achiel en Angeéle, Lokeren Broeckaert - De Bock Norbert en Yvonne, Lokeren Bruggeman Herman, Lokeren Bruggeman Lucien, Waasmunster Bundervoet Liesbet, Lokeren Buyle Geert, Lokeren Buyle Hubert, Lokeren Buyle Marguerite, Lokeren
C Callebaut Beatrijs, Lokeren Callebaut Leo, Zele Ceunis - Van de Velde Heron en Rita, Brugge Charels Paul, Lokeren Claes Gust, Lokeren Claes Steven, Lokeren Claesen Mario, Lokeren Claeys Laurette, Berlare Claeys Robert, Daknam Claeys Ronald, Lokeren Cobbaut Willy, Baardegem Codenie Felicien, Lokeren Cogen Marc - Van Kerkchove Piet, Lokeren Colman Miel, Lokeren Coppens - Vervaet Jos en Hilde, Roosbeek (Boutersem) Coppens Eddy, Eksaarde Coppens Werner en Annie, Lokeren Coppieters - Vercammen Jan en Nathalie, Lokeren Coppieters Andreè, Lokeren Coppieters Herman, Lokeren Corne Gaston, Gent Cornelis Marc, Lokeren Cousens - Willems, Waasmunster Cousens Tony, Lokeren Cowie Kenneth, Lokeren
º 575 º
D
D De Backer Emma, Lokeren De Baere Eric, Lokeren De Baere Geert, Lokeren De Beul - Van Doorslaer, Lokeren De Beul Jessy, Lokeren De Beul Willy, Lokeren De Blieck Philippe, Eksaarde De Bock - Pyl Jean-Pierre en Leen, Daknam De Bock Dirk, Lokeren De Bock Godelieve, Eksaarde De Bock Katrijn, Lokeren De Bock Koen, Anzegem-Ingooigem De Bock Laura, Lokeren De Bock Marc, Lokeren De Bock Marleen, Heist op den Berg De Bondt Dag, Lokeren De Bondt Frans, Lokeren De Borger Toon, Lokeren De Brabander Piet, Eksaarde De Bruyn - De Rooze, Lokeren De Bruyne Hilde, Lokeren De Canne Elza, Jette De Cauwer Chretien, Lokeren De Cauwer Jan, Lokeren De Clercq Cesar, Lokeren De Clippeleire Chris, Lokeren De Cock - De Baere, Lokeren De Cock - Van Driessche Guy en Carla, Lokeren De Cock Georges, Lokeren De Cock Jacques, Lokeren De Cock Lucien, Laarne De Cock Norbertine, Lokeren De Craecker Michel, Lokeren De Cubber - Celi Tom en An, Lokeren De Cubber - Desmidt Geert en Isabelle, Doornzele De Cubber - Milliau Walter en Betty, Lokeren De Fleurquin Willy, Lokeren De Geest Carina, Lokeren De Grande - Cattoor Marcel en Jeannot, Lokeren De Grande - De Bruyne Jorgen en Dominique, Overmere De Grande - Van Steenbergen Johan en Rita, Lokeren De Greve Guy, Lokeren De Gryze Marc, Lokeren De Kerpel Lieve, Moorslede De Keukelaere Joris, Lokeren De Klare Hemel, Lokeren
De Kunst Marieke, Lokeren De Landtsheer Gerry, Lokeren De Lange Willy, Zele De Lee - Rogiers, Lokeren De Lee Marc, Lokeren De Leeuw Marcella, Temse De Maesschalck Dirk, Lokeren De Meirsman Paul, Lokeren De Meyer Etienne, Lokeren De Mol Etienne, Lokeren De Moor - Buyle, Eksaarde De Mulder Adrien, Eksaarde De Munck Andre, Lokeren De Neef Etienne, Lokeren De Nul Alfons, Lokeren De Nul Martha, Lokeren De Nutte - Hertschap Marc en Mia, Lokeren De Paepe Guy, Lokeren De Pauw - Verbeke Gilbert en Vera, Lokeren De Pauw Luc, Lokeren Depree Inge, Lokeren De Roep Marc, Lokeren De Roo, Lokeren De Roover Agnes, Lokeren De Roover Betty, Lokeren De Roover Filip, Eksaarde De Roover Peter, Lokeren De Rudder - Van 't Dack, Lokeren De Ruyte Hilaire, Lokeren De Schoemaecker - Van Damme Maurice en Georgette, Lokeren De Schrijver Marcel, Jette De Smedt Godfried, Eksaarde De Smet Marie-Christine, Lokeren De Strycker Eddy, Lokeren De Troyer Willem Hubert, Lokeren De Vadder Henri, Berlare De Vooght Guy, Brasschaat De Vos - Van Eetvelde Mate en Miche, Lokeren De Vos Hubert, Lokeren De Vos Karel, Lokeren De Vos Nicole, Lokeren de Vos Stephan, Rotterdam De Vriendt - De Nutte D. en G., Lokeren De Vriendt - Van Kerckhove Eric en Ann, Lokeren de Vries Yvonne, Roermond De Vylder Herman, Lochristi De Waele Guido, Lokeren De Wilde Annie, Lokeren De Wilde Bart, Lokeren De Wilde Deemy, Lokeren De Wilde Luc, Lokeren
º 576 º
D-K De Wilde Moniek, Lokeren De Wilde Patrick, Lokeren De Winne Kristel, Lokeren De Witte Emiel, Lokeren De Witte Nadine, Lokeren De Witte Nancy, Lokeren De Witte Peter, Lokeren De Witte Valeére, Lokeren De Wulf Herman, Lokeren Debbaut Alain, Lokeren Delbruyeére Luc, Lokeren Delbruyeére Marc, Lokeren Den Abazjoer, Lokeren Den Hert Georgette, Lokeren Depuydt - Parmentier Michel en Bea, Lokeren D'Heer Bert, Lokeren D'Hooghe - Klutman Patrick en Marlies, Lokeren D'Hooghe - Vaerendonck Erwin en Carine, Lokeren D'Hooghe Etienne, Lokeren Dialectgenootschap Zuidwest-Meetjesland, Aalter / Knesselare Dieleman Bram, Lokeren Dierick Jan, Eksaarde Drossens Aimeè, Lokeren Dubourg Arthur, Sint-Niklaas
E Eeckhaut Albert, Lokeren Eeckman Andreè, Lokeren Everaert - Van Luyck, Lokeren
F
Ferket - Zaman Ferdinand, Ann, Sofie en Frederik, Lokeren Fierens - Baetens Paul en Liset, Lokeren Fierens Herman, Lokeren Fierens Mike, Lokeren Fierens Robert, Lokeren Floreè Raymond, Lokeren
G Gansbeke Jacques, Lokeren Geerts Chris, Lokeren Gerits Ludo, Lokeren Gervoyse Jill-Allison, Koersel
Gettinby Jason, Kortenberg Gistelynck Ann, Lokeren Gistelynck Jerome, Lokeren Goossens Luc, Lokeren Goossens Amaat, Lokeren Gosseè W., Lokeren Gysens Steven, Lokeren Gyssens Paul, Lokeren
H Haentjens, Verrebroek Hebbelinck - Beda P., Lokeren Heemkundige Kring, Moerbeke Heemkundige Kring Businarias, Nukerke Heemkundige Kring De Souvereinen, Lokeren Heirman - Vervaet, Lokeren Heirwegh Monique, Lokeren Hermeè - Van Rossem M. en A., Lokeren Herreman Vera, Lokeren Heyman Franc°oise, Sint-Gillis-Waas Heyvaert - Henderickx Staf en Lut, Lokeren Heyvaert Leen, Sint-Amandsberg Hillaert - De Beule Werner en Christa, Lokeren Hillaert - Dermul Tjen en Ria, Lokeren Hillaert - Durinck, Lokeren Hillaert Paul, Lokeren Hoste - Delforge Tim en Dolores, Lokeren Huybrecht -Vervaet, Lokeren Huys G., Daknam
I Imschoot Jan, Lokeren
K Kegels Rita, Lokeren Keppens - Goossens, Lokeren Keppens Carina, Lokeren Keppens Mireille, Lokeren Ketels - Van Boxelaere Gaston, Lokeren Ketels Robert, Lokeren Kiekemans Serge, Lokeren Koninklijke Oudheidkundige Kring Land van Waas, Sint-Niklaas Kuijpers Jozeè, Lokeren
º 577 º
L-Q
L
O
Laceur Rita, Berlare Laget - Audenaert Hugo en Maria, Lokeren Lambertyn - Fierens, Lokeren Lambrechts - De Vreese, Lokeren Lantheere Guido, Hamme Laureys - De Brabander Theophiel en Leona, Lokeren Laureys - De Kegel, Lokeren Laureys Guido, Mortsel Lerno - De Wilde Gust en Magda, Lokeren Lerno - Wauman Kristof en Tessa, Lokeren Lerno Gustaaf, Belsele Lerno Marijke, Lovendegem Lerno Paule, Lokeren Lever - Verstraeten Walter en Miek, Lokeren Levis Eddy, Gent Leyns Ann, Lokeren Liebaut - Claus, Lokeren Liebaut Filip, Lokeren Lievens Jan, Lokeren Loier Etienne, Waasmunster Lowie Reneè, Lochristi Luyssaert Luc, Lokeren
Ongena Robert, Lokeren Onghena A., Lokeren Onselaere David, Zele Orlans Patrick, Destelbergen Otteè Bert, Belsele Otte Frans, Oostende
P
Magherman Herman, Lokeren Mareèchal Luc, Lokeren Marien Cecilia, Lokeren Maris Anne-Marie, Lokeren Martens - Van Damme, Lokeren Mels August, Lokeren Michiels Jaak, Lokeren Michiels Mireille, Lokeren Michiels Werner, Lokeren Millecam Jan, Lokeren Moerenhout Mie, Lokeren
Pacquee Eddy, Lokeren Paelinck Geert, Lokeren Paelinck Lieven, Lokeren Peleman Luc, Sint-Niklaas Pensaert - Van der Sypt, Lokeren Perdaen - Geudens Gaston en Augusta, Lokeren Persyn Gerda, Lokeren Pieters - De Wilde Chris en Claudia, Lokeren Pieters - Heggerick Philippe en Carine, Drongen Pieters - Steels Louis en Rita, Lokeren Pieters - Vanden Driessche Alain en Lutgarde, Lokeren Pieters Glenn, Lokeren Pieters Lien, Lokeren Pieters Lisa, Lokeren Pieters Luc, Lokeren Pieters Maxime, Lokeren Pieters Merel, Lokeren Pieters Pauline, Lokeren Plaetinck Beatrice, Lokeren Platinck Arie, Lokeren Poelman Simone, Lokeren Poppe - Annaert, Lokeren Poppe - De Vos Ferdinand en Eliane, Waasmunster Pringels - Van Wouwe, Lokeren
N
Q
Naudts - Nijs Hugo en Francine, Lokeren Nauts Leo, Lokeren Nimmegeers - Van Loo Leopold, Lokeren Nonneman Bart, Lokeren Nonneman Johan, Hansbeke Noppe Guy, Lokeren
Querter Nadine, Eksaarde Quintelier - Duarte De Cazares Dirk en Clementina, Lokeren Quintelier - Majelyne, Lokeren Quintelier - Vertongen Raoul en Antoinette, Waardamme (Brugge) Quintelier Ans, Lokeren Quintelier Pat - Boskoop Nl, Eksaarde
M
º 578 º
R-V
R
T
Raes Anne-Marie, Lokeren Roegiers Sabine, Lokeren Roels - De Buck Marcel en Solange, Lokeren Rogiers - Schelfhout, Lokeren Rogiers - Van Hoorick Chris en Marina, Lokeren Rogiers Leen, Lokeren Rogiers Rita, Lokeren Rogiers Tim, Lokeren Rombaut Annick, Lokeren Rombaut August, Lokeren Rombaut Dirk, Lokeren Rombaut Tony, Lokeren Roosens Achiel, Lokeren Ros Guido, Lokeren Rosseels Jos, Lokeren Rzoska Bjo«rn, Eksaarde
Taelman - Van Loo Andreè, Lokeren Taelman Filip, Lokeren Tallir Georges, Waasmunster Tas - Duym M.en B., Lokeren Tas Agnes, Lokeren Temmerman Robin, Lokeren Tempels - Van Grembergen Omer, Waasmunster Tempels Etienne, Lokeren Terryn Johan, Lokeren T'Jampens Chris, Sint-Niklaas T'Kint Leon, Sint-Niklaas Tollenaere - Van Gorp Jacques en Lieve, Kruibeke Tolner Erik, Lokeren Tommeleyn Lydie, Lokeren Trauwaen - Jacobs Luk en Benjamin, Lokeren Tusschans Antoon, Lokeren
S Sadek Said, Lokeren Saegeman - Boon Theo en Jet, Lokeren Saey - Van Peteghem Elly, Daknam Schelfaut Antoine, Lokeren Segers - Narinx, Diest Segers Polydor, Lokeren Seutin Bruno, Lokeren Similion - Magerman, Lokeren Slabbaert Jacques, Lokeren Smet - De Fre, Lokeren Smet Geert, Lokeren Smet Nadine, Wijnegem Snoeks - Heirman Paul en Marieke, Lokeren Stad Lokeren - Culturele Raad Stad Lokeren - Openbare Bibliotheek Stad Lokeren - Stadsarchief Stad Lokeren - Stadsbestuur Stad Lokeren - Stedelijk Museum Stad Lokeren - VVV-toerisme Standaard Boekhandel, Lokeren Standaert Sandra, Lokeren Stedelijke Basisschool Eksaarde, Lokeren Stedelijke Basisschool Spoele, Lokeren Stedelijke Basisschool Staakte, Lokeren Sterck Chris, Moerbeke Stevens Marianne, Eksaarde Stevens Stef, Lokeren Stoop Andreè, Lokeren Suy - Duym Johan, Lokeren Swartele - Van Hende A. en L., Lokeren
U Uytdenhouwen Frank, Lokeren Uyttenhove Monique, Lokeren
V Van Acker Julienne, Eksaarde Van Acker Luc, Lokeren Van Avermaet Joris, Lokeren Van Avermaet Leo, Lokeren Van Avermaet Myriam, Lokeren Van Bastelaere - De Peyper, Lokeren Van Bocxlaer Betty, Lokeren Van Bocxlaer Kim, Lokeren Van Bocxlaer Luc, Lokeren Van Bogaert Willem, Lokeren Van Bosch Freddy, Waasmunster Van Boven Marc, Lokeren Van Boven Romania, Waasmunster Van Branden Gudrun, Lokeren Van Brussel Davy, Lokeren Van Brussel Gaston, Daknam Van Brussel Jessy, Lokeren Van Campenhout Bruno, Eksaarde Van Cleemput - Van Neer, Lokeren Van Damme Gabrie«l, Lokeren Van Damme Kelly, Lokeren Van De Poele - Arens, Lokeren Van De Poele - Michiels, Lokeren
º 579 º
V Van De Putte Willy, Elversele Van de Sompel - Bosman, Eksaarde Van De Sompel Nathalie, Lokeren Van de Sompel Edmond, Lokeren Van De Steene Sofie, Lokeren Van De Velde Joris, Lokeren Van De Velde Luc, Lokeren Van De Voorde - Van Rumst Betty en Hugo, Lokeren Van De Voorde Ginette, Lokeren Van De Voorde Suzanna, Lokeren Van De Voorde Walter, Lokeren Van de Voorde-Van Bocxlaer - Muys Guido en Catherine, Brugge Van De Wiele Marc, Lokeren Van Den Abbeele Andreè, Sint-Niklaas Van den Abbeele Luc, Lokeren Van den Abbeele Paul, Lokeren Van Den Abeele Tom, Lokeren Van Den Berghe Marguerite, Vosselaer Van Den Breen - De Vos Louis, Lokeren Van Den Breen Myriam, Zedelgem Van Den Broeck - Heirwegh, Lokeren Van Den Broeck - Maes, Lokeren Van Den Broeck Alfons, Lokeren Van den Broeck Chris, Lokeren Van Den Broele - Bombay Eric en Mieke, Lokeren Van den Durpel Geert, Lokeren Van den Durpel Marcel, Lokeren Van Den Hende - De Backer E., Lokeren Van Der Jeugt, Lokeren Van Der Schueren Miel, Lokeren Van Der Stoelen - De Roover H. en F., Eksaarde Van Der Straeten Yves, Lokeren Van der Sypt Gerda, Lokeren Van der Sypt Nina, Lokeren Van Doorslaer Andreè, Lokeren Van Doorslaer Conny, Lokeren Van Doorslaer Jerome, Lokeren Van Doorsselaere Hugo, Lokeren Van Driessche Andra, Lokeren Van Driessche Andreè, Lokeren Van Driessche Jan, Lokeren Van Driessche Marc, Lokeren Van Driessche Petrus, Lokeren Van Duyse - Cousens Marcel en Simonne, Lokeren Van Duyse Andreè, Baasrode Van Duysen - Heyvaert Guido en Louisa, Lokeren Van Duysen Hans, Lokeren Van Eetvelde Christiane, Lokeren Van Eetvelde Danie«l, Lokeren Van Eetvelde Joris, Lokeren
Van Eetvelde Jozef, Lokeren Van Eetvelde Karel, Lokeren Van Eetvelde Marijke, Zele Van Eetvelde Peter, Lokeren Van Havermaet Johan, Lokeren Van Hecke - Van De Vijver Andreè, Lokeren Van Hecke Marcel, Eksaarde Van Hecke Sophie, Lokeren Van Hecke Steve, Schiplaken Van Hese Hendrik, Lokeren Van Hoebroeck Dirk, Lokeren Van Hoecke - Callebaut Yann en Karin, Lokeren Van Hoecke Erard, Lokeren Van Hoecke Fatima, Kemzeke Van Kerckhove - Duym Toon en Lut, Lokeren Van Kerckhove Antoine, Lokeren Van Kerckhove Patrick, Waasmunster Van Kerckhove Willy, Lokeren Van Kerckhoven G., Wondelgem Van Kwikkelberghe Jeanine, Lokeren Van Laeken - Van de Velde Maurice en Francine, Lokeren Van Laere - Stremersch Clement en Gilberte, Lokeren Van Laere - Van Den Hende Max en Hilde, Lokeren Van Laere Clement, Lokeren Van Laere Yvonna, Lokeren Van Lent Arlette, Lokeren Van Lent Robert, Lokeren Van Lokeren Veronique, Overmere Van Moeseke - Chavatte, Lokeren Van Moeseke - Verstuyven Willy en Linda, Lokeren Van Moeseke Robert, Lokeren Van Neer Liliane, Affligem Van Neyghem Chris, Lokeren Van Neyghem Luc, Lokeren Van Nieuwenhuyze Danie«l, Lokeren Van Peteghem - Bogaert Omer en Annie, Sinaai Van Peteghem - Steyaert Marc en Martine, Lokeren Van Peteghem Annita, Lokeren Van Peteghem Christiane, Lokeren Van Peteghem Frederik, Lokeren Van Peteghem Hendrik, Lokeren Van Peteghem Sofie, Lokeren Van Poucke - Cornelis Erwin en Chantal, Lokeren Van Raemdonck Jan, Lokeren Van Rossem Rudolphe, Lokeren Van Rostenberghe Hugo, Daknam
º 580 º
V-Z Van Rumst - De Maesschalck Jan en Lea, Eksaarde Van Rumst Luc, Belsele Van Rumst Marleen, Lokeren Van Rysselberghe Sabine, Lokeren Van Slycken Freddy, Mariakerke Van Slycken Jan, Lokeren Van Slycken Stefan, Lokeren Van Wabeke Cindy, Lokeren Van Winkel Eddy, Lokeren Vandecasteele Luc, Lokeren Vanden Baviere Paul, Leuven Vanden Poel - Schoonderwoert Bart en Anja, Lokeren Vanden Poel Ann, Sinaai Vandenhove Helmut, Lokeren Vanderstraeten Hilde, Lokeren Vandeveire Luc, Lokeren Vanoutrive Robrecht, Lokeren Vantienen Bart, Lokeren Veldeman - Aelterman Peter, Christine, Robrecht en Thijs, Lokeren Veldeman Paulette, Lokeren Veldeman Philippe, Lokeren Verbeken Walter, Belsele Verbraeken Andreè, Lokeren Verbruggen Geoffrey, Lokeren Verbust Willy, Lokeren Vercammen - Verstruyven, Lokeren Vercauteren Dirk, Overmere Vercauteren Jenny, Lokeren Verdonck - Wijtinck Werner en Rita, Lokeren Verdonck Johan, Lokeren Verhaegen Dominique, Lokeren Verheyen - De Wilde Frans en Gerda, Destelbergen Verhofsteè Raf, Sombeke Verlee Pieter, Lokeren Verleysen Dirk, Daknam Vermaere - Bocklandt, Lokeren Vermaere Xavier, Lokeren Vermeiren - Van Damme Paul en Rita, Lokeren Vermeulen Danny, Lokeren Vermeulen Marc, Lokeren Vermoens Erna, Lokeren Vermoesen Bart, Lokeren Verschelden - Onderwijze M. en G., Belsele Verschelden Renaat, Lokeren Verschraegen - Herman E. en W., Lokeren Verschraegen Tom, Lokeren Verschraegen W., Sint-Pieters-Woluwe
Verschueren - Vervaet Andreè en Christina, Zele Versele Roger, Lokeren Verstraeten - Beda Willy en Jenny, Lokeren Verstraeten Andreè, Lokeren Vervaet - Clays Jean en Ilse, Lokeren Vervaet - D'Hooghe Marc en Bea, Lokeren Vervaet - Van Acker Eric en MarieChristine, Lokeren Vervaet Anais, Drongen Vervaet Andreè, Lokeren Vervaet Ann, Eksaarde Vervaet Bettina, Deinze Vervaet Geert, Lokeren Vervaet Gil, Lokeren Vervaet Hilde (Tiele Commeere), Lokeren Vervaet Patrick, Waasmunster Vervaet Patrick, Lokeren Vervaet Paul, Lokeren Vervaet Peter, Lokeren Vervaet Ruben en Elise, Lokeren Verwilgen Carly, Dendermonde Vlaminck Frederik, Lokeren Volckeryck - Beirnaert Jo en Kathleen, Lokeren Vrijdag Andreè, Lokeren
W Waeyenberghe Marie-Anne, Lokeren Walgraeve - Van Rumst, Lokeren Walgraeve Herman, Stekene Walraeve Luc, Lokeren Wanzele Maurice, Eksaarde Wauters Engelbert, Lokeren Wauters Norbert, Lokeren Wieme - Hillaert, Lokeren Wiewauters Johan, Lokeren Willemans Marc, Lokeren Willems - De Wilde Eric en Kristel, Eksaarde Windey Raphae«l, Eksaarde Wittoeck Jan, Lokeren Wulteputte Godelieve, Dendermonde Wulteputte Luc, Lokeren
Z Zaman Danie«l, Eksaarde Zaman Frankie, Lokeren
º 581 º
Colofon Auteur : Marcel Pieters Uitgever : Culturele Raad Lokeren Coo«rdinatie : Johan De Grande Medewerkers : Alain Debbaut, Kristel De Winne, Leen Heyvaert, Jozeè Kuijpers, Bjo«rn Rzoska, Chris Van den Broeck, Andra Van Driessche, Rita Van Steenbergen, Ann Vervaet en Jo Volckeryck Fotografie : Freddy Meert Stofwikkel Schilderij Sint-Laurentiuskerk door Alfred Van Eetvelde (1897-1980) Met dank aan zijn kinderen Danie«l, Christiane, Jozef en Marijke Van Eetvelde Samenstelling Culturele Raad 2008 Voorzitter : Johan De Grande Ondervoorzitter : Marc Duym Secretaris : Leonard Van Hoeywegen Penningmeester : Hubert De Vos Schepen Cultuur : Sabine Van Rysselberghe Leden : Ivan Bailliu, Jenny Beda, Rudi Clappaert, Chris De Clippeleire, Vera De Dobbelaer, Marie-Joseè De La Ruelle, Maria De Rooze, Leen Heyvaert, Werner Hillaert, Pascal Querter, Indra Rogiers, Gerard Soetens, Gudrun Van Branden, Andreè Van Doorslaer, Frans Van Kerckhove, Clement Van Laere en Patrick Van Rijsselberghe Secretariaat : Magda De Wilde Drukkerij Cultura, Wetteren ISBN 978-90-81364-60-7 D/2008/11.670/1 ß Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (boek en bijbehorende cd) mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Met de steun van :
STAD LOKEREN
LIONS CLUB LOKEREN
º 583 º
Inhoudstafel
Voorwoord Woordenboek van het Lokers Dialect . . . . . . . . . . .
5
Op initiatief van de Culturele Raad Lokeren
. . . . . . . . . . . .
7
. . . . . . . . . . . . . . . . .
9
Een nieuw dialectwoordenboek
Bij de vermeerderde herdruk van het woordenboek van het Lokers dialect . . .
11
Beknopte uitspraakleer van het Lokers dialect
13
. . . . . . . . . . . .
Ten geleide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
19
Spellingssysteem van het Lokers dialect
. . . . . . . . . . . . . .
23
A
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
27
B
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
45
D
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
93
E
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
118
F
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
126
G
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
136
H
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
159
I
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
178
J
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
184
K
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
186
L
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
240
M
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
257
N
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
280
O
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
289
P
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
307
R
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
343
S
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
358
T
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
417
U
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
441
V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
450
W
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
481
Z
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
493
Register . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
509
Bibliografie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
569
Voorintekenlijst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
575
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
583
Colofon
º 585 º
Inhoud CD `Lokers met Marcel Pieters'
1. Interview 2. Een verhaal 3. Top 10 Lokerse woorden 4. Korte anekdote 5. Zegswijzen 6. Parabel van de Verloren Zoon
º 587 º