arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN zittingsplaats Leeuwarden Afdeling strafrecht Parketnummer: 24-003166-08 Uitspraak d.d.: 12 februari 2013 TEGENSPRAAK Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 december 2008 in de strafzaak tegen ROBERT VAN DE RHEE, geboren te Voorburg op 3 augustus 1949, volgens de GBA-gegevens wonende te 8201 Schaffhausen (Zwitserland), Grabenstrasse 15, box 1566, doch volgens eigen opgave feitelijk verblijvende te Gibraltar (Verenigd Koninkrijk), 411 Atlantic Suites.
Het hoger beroep De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 september 2010, 9 november 2012 en 29 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd vana twee jaren. Aan voornoemde proeftijd dient het hof de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte binnen vier maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest de verplichting zal nakomen waartoe hij als privépersoon is veroordeeld in het civiele vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 24 november 2004. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Frissen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Parketnummer: 24-003166-08
2
De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. Communication Support International B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 2003 tot en met 08 oktober 2003, in de gemeente(n) Hardenberg en/of Weesp en/of (elders) in Nederland, tezamen met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 08 oktober 2003, in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), de navolgende goederen, te weten één of meer geldbedragen - tot een totaal bedrag van186.744,87 euro (zie proces-verbaal blz. 28 en 29, tabellen overboekingen, kasopname, opname van geldautomaten, stortingen naar Zwitserland en/of leasekosten), althans een geldbedrag, aan de boedel heeft onttrokken door geldbedragen (telkens): - (in totaal 134.411,96 euro) over te (laten) boeken/schrijven ondermeer op bankrekeningen van hem, verdachte, en/of van rechtspersonen waarvan verdachte (in)direct bestuurder/ aandeelhouder was, althans van aan hem, verdachte, gelieerde rechtspersonen en/of van zijn, verdachtes, partner en/of diens ouders, en/of - (500 euro) per kas en/of (in totaal 10.520,41 euro) via een geldautomaat op te (laten) nemen, en/of - (in totaal 15.430 euro) te(laten) storten op (een) bankrekening(en) in Zwitserland, en/of - (25.882,50 euro) over te (laten)boeken/schrijven aan ING car lease, in ieder geval door deze geldbedragen (telkens) buiten het bereik en/of het beheer van de curator te brengen en/of te houden, zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven; 2. Van de Rhee Holding B.V. in of omstreeks de periode van 15 augustus 2003 tot en met 08 oktober 2003 in de gemeente(n) Hardenberg en/of Weesp en/of (elders) in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten Communication Support International B.V., terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 08 oktober 2003, in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s) de navolgende goederen, te weten één of meer geldbedragen - tot een totaal bedrag van 186.744,87 euro - (zie proces-verbaal blz. 28 en 29, tabellen overboekingen, kasopname, opname van geldautomaten, stortingen naar Zwitserland en/of leasekosten), althans een geldbedrag aan de boedel heeft onttrokken door geldbedragen (telkens): - (in totaal 134.411,96 euro) over te (laten) boeken/schrijven onder meerop bankrekeningen van hem, verdachte, en/of van rechtspersonen waarvan verdachte (in)direct bestuurder/ aandeelhouder was, althans van aan hem, verdachte, gelieerde rechtspersonen en/of van zijn, verdachtes, partner en/of diens ouders, en/of - (500 euro) per kas en/of (in totaal 10.520,41 euro) via een geldautomaat op te (laten) nemen, en/of - (in totaal 15.430 euro) te (laten) storten op (een) bankrekening(en) in Zwitserland, en/of - (25.882,50 euro) over te (laten) boeken/schrijven aan ING car lease, in ieder geval door deze geldbedragen (telkens) buiten het bereik en/of het beheer van de curator te brengen en/of te houden, zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven.
Parketnummer: 24-003166-08
3
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs van het ten laste gelegde Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte onder 1 wordt gemaakt luidt dat een op 8 oktober 2003 in staat van faillissement verklaarde rechtspersoon, te weten Communication Support International B.V. (hierna te noemen CSI BV), in de daaraan voorafgaande vijf maanden gelden aan de boedel heeft onttrokken en daardoor de schuldeisers van die rechtspersoon heeft benadeeld, terwijl verdachte als opdrachtgever en feitelijk leidinggevende van die gedragingen heeft te gelden. Onder 2 is verdachte ten laste gelegd dat ook de besloten vennootschap Van de Rhee Holding B.V., sinds 15 augustus 2003 statutair bestuurder van CSI BV, zich op soortgelijke wijze aan die onttrekkingen heeft schuldig gemaakt en dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Daderschap en opzet van de rechtspersoon Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een verboden gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde, werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Indien het bestuur/de directie van een onderneming besluit tot strafbare feiten, kan opzet worden aangenomen. In het geval het opzet niet uit dergelijke omstandigheden kan worden afgeleid, zou het opzet van een individueel persoon onder bepaalde omstandigheden kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Dit hangt af van de interne organisatie van de rechtspersoon en van de taak en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. Het feit dat de betrokken natuurlijke persoon eventueel als feitelijk leidinggever of opdrachtgever kan worden gestraft staat aan die toerekening niet in de weg. Op grond van het navolgende komt het hof tot de slotsom dat bij een groot aantal in de tenlastelegging genoemde gedragingen sprake is van daderschap en opzet van de rechtspersoon, alsmede dat verdachte is aan te merken als feitelijk leidinggever van die verboden gedragingen. De feiten en beoordeling daarvan Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting van 9 november 2012 naar voren is gekomen, kan - kort samengevat - de navolgende gang van zaken worden afgeleid. Vaststaat dat op 8 mei 2003 de overeenkomst tot overname van CSI BV werd ondertekend door verdachte als koper en A.A. van Kampen, tot dan de belangrijkste aandeelhouder van CSI BV, als verkoper. Zowel uit de verklaring van A.A. van Kampen, afgelegd bij de rechter-commissaris, als uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris blijkt dat
Parketnummer: 24-003166-08
4
vooraf nauwelijks, in ieder geval geen uitvoerig onderzoek naar de financiële toestand van CSI BV heeft plaats gevonden. Uit de stukken blijkt – het hof doelt daarmee op e-mailverkeer, administratieve bescheiden en verklaringen van onder meer Van Kampen voornoemd en zijn twee eveneens in het bedrijf werkzame zonen – dat verdachte vanaf 8 mei 2003 als feitelijk leidinggevende van CSI BV kon worden aangemerkt. Verdachte zelf heeft ter zitting van het hof van 9 november 2012 verklaard dat hij vanaf 8 mei 2003, zoals hij dat noemt, de verantwoordelijke man was. Dat brengt met zich dat door de verdachte in het kader van CSI BV verrichte handelingen en eventueel bij verdachte aanwezig (voorwaardelijk) opzet aan CSI BV (en per 15 augustus 2003 tevens aan Van de Rhee Holding BV, vanaf die datum de bestuurder van CSI BV) kunnen worden toegerekend. Vaststaat eveneens dat vanaf 8 mei 2003 door of in opdracht van verdachte overboekingen en kasopnames zijn gedaan van de bankrekeningen van CSI BV (de aanvankelijke Rabobankrekening van CSI BV en later de ABN/AMRO rekening van CSI BV) naar privérekeningen van verdachte, zijn toenmalige levenspartner M. Been en haar ouders, alsmede naar rechtspersonen, waarvan verdachte bestuurder en/of aandeelhouder was. Voor de grondslag en/of legitimiteit van een (groot) deel van deze transacties is door verdachte geen dan wel in zeer ontoereikende mate verantwoording afgelegd. Het hof zal dit oordeel in dit arrest nader adstrueren. De financiële situatie van CSI BV is na 8 mei 2003 in snel tempo verslechterd. Salarissen konden niet meer worden uitbetaald en ook overige betalingsverplichtingen konden niet meer worden nagekomen. Op 8 oktober 2003 werd door de rechtbank Zwolle-Lelystad het faillissement uitgesproken over de besloten vennootschap. Verweer Door en namens verdachte is onder meer betoogd dat er tegenover elke overboeking en geldopname een tegenprestatie stond in de vorm van geleverde goederen of diensten ten behoeve van CSI BV. Verdachte zou er slechts naar hebben gestreefd om van CSI BV weer een moderne, florerende onderneming te maken, maar daarbij voornamelijk tegenwerking hebben ondervonden. Voorts zou er voorafgaande aan de overeenkomst van 8 mei 2003 reeds sprake zijn geweest van liquiditeitsproblematiek. Het faillissement van CSI BV zou niet zijn veroorzaakt door verdachte, maar veeleer door fraude van de zijde van Van Kampen sr. Deze zou reeds meerdere jaren de kredietverstrekker, de Rabobank, hebben misleid door een onjuiste voorstelling van zaken te geven over het aantal debiteuren teneinde een hoger rekening-courantkrediet te verkrijgen. Er zou sprake zijn van gefingeerde facturen, die dan ook nimmer werden betaald. De raadsman heeft het hof in dat verband verzocht om een nader onderzoek te gelasten naar deze (beweerdelijke) frauduleuze handelingen van Van Kampen sr. alsmede de mogelijk dubieuze rol daarin van de curator in het faillissement van CSI BV. Op de zitting van 9 november 2012 heeft de raadsman verzocht om toevoeging van de boekhouding van CSI BV aan het dossier. Bij brief van 17 januari 2013 aan de advocaat-generaal heeft de raadsman dit verzoek herhaald en tevens verzocht om oproeping van de curator teneinde hem onder ede te horen ter terechtzitting van 29 januari 2013. De advocaat-generaal heeft middels een brief van 21 januari 2013 laten weten niet aan die verzoeken te zullen voldoen, gelet op de stand waarin het onderzoek zich zijns inziens op 29 januari 2013 bevond: nu het door verdachte na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 9 november 2012 ingediende wrakingsverzoek van 18 november 2012 was afgewezen, zou er geen ruimte meer zijn voor het oproepen van een getuige. Ten aanzien van het reeds eerder door de raadsman gedane verzoek om toevoeging van de boekhouding aan het dossier, zou het hof volgens toezegging op 9 november 2012 bij (tussen)arrest
Parketnummer: 24-003166-08
5
beslissen, welke beslissing door voornoemd wrakingsverzoek slechts is opgeschort, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hierover het navolgende. Allereerst wordt van belang geacht op te merken dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet luidt dat hij als feitelijk leidinggever door de in te tenlastelegging genoemde gedragingen het faillissement van CSI BV heeft veroorzaakt, maar dat verdachte door die gedragingen, te weten het onttrekken van geldbedragen aan CSI BV, de (latere) boedel, crediteuren van de BV heeft benadeeld. Het hof is van oordeel dat van dat laatste sprake is. Wat er ook zij van de beschuldiging van fraude door verdachte aan het adres van Van Kampen, naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat CSI BV vanaf 8 mei 2003 in opdracht van verdachte een groot aantal handelingen heeft verricht die niet alleen op het eerste gezicht volstrekt onzakelijk lijken voor CSI BV, maar waarvan ook achteraf geen andere aannemelijke verklaring is gevonden dan dat die handelingen er slechts toe strekten om verdachte en aan hem gelieerde natuurlijke personen en (andere) vennootschappen te bevoordelen. Deze handelingen zijn ook voortgezet nadat de door verdachte gestelde fraude aan het licht zou zijn gekomen. Verdachte heeft immers verklaard dat deze fraude voor hem aanleiding was om een nieuwe rekening bij de ABN-AMRObank te openen. Het hof stelt vast dat in ieder geval op 14 juli 2003 facturen met dit nieuwe rekeningnummer zijn opgemaakt. Na die datum werden de bovengenoemde onzakelijke transacties voortgezet. Correspondentie in de maand juli 2003 tussen verdachte en één van de zoons van Van Kampen maakt gewag van ernstige liquiditeitsproblemen bij CSI BV. Het hof stelt vast dat niettemin het overboeken van gelden naar met verdachte gelieerde personen en vennootschappen onverminderd doorging. Uit de bankafschriften van CSI BV en uit overboekingslijsten blijkt dat door verdachte, althans in diens opdracht, een groot aantal betalingen is gedaan ten laste van CSI en ten gunste van verdachte, dan wel van verdachtes toenmalige partner en haar ouders, dan wel één van de overige aan verdachte gelieerde rechtspersonen, zoals RBG Holdings NV en Speller Habu. Van de aard van deze betalingen noch van de verplichting waaruit deze zouden moeten voortvloeien is naar behoren en op een in een bedrijfsboekhouding gebruikelijke wijze verantwoording afgelegd. Het hof heeft slechts rijkelijk vage omschrijvingen aangetroffen als ‘consolidatie’ en ‘bekend’ en ‘privé’ en ‘holdingverrekening’. Het hof heeft tevens gelet op de leaseovereenkomst terzake van een Range Rover met een waarde van € 122.000,- die verdachte in juni 2003 met ING Car Lease is aangegaan en waarvoor op 25 augustus 2003 een aanbetaling is gedaan van € 25.882,50 ten laste van CSI BV. Onduidelijk is gebleven waarom deze (kostbare) overeenkomst is aangegaan en wie binnen CSI BV van deze auto gebruik zou gaan maken dan wel heeft gemaakt. Het hof stelt vast dat verdachte op 16 december 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad bij verstek is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang en van die veroordeling in hoger beroep is gekomen, omdat hij zichzelf onschuldig acht aan het hem ten laste gelegde. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 10 september 2010 met een regiezitting. De rechter-commissaris in strafzaken heeft vervolgens, in opdracht van het hof een viertal getuigen gehoord. Tevens is verdachte door de rechter-commissaris gehoord. De op 31 januari 2012 geplande inhoudelijke behandeling
Parketnummer: 24-003166-08
6
kon geen doorgang vinden, omdat er kort daarvoor sprake was van een vertrouwensbreuk tussen verdachte en zijn toenmalige raadsman. Verdachte heeft tot de zitting van het hof op 9 november 2012 derhalve alle tijd en gelegenheid gehad om zijn bezwaren tegen de jegens hem bestaande verdenking, al dan niet met behulp van een tijdig door hem ingeschakelde raadsman, met concrete gegevens te onderbouwen. Verdachte heeft dit evenwel nagelaten. Hetgeen door hem in dat kader naar voren is gebracht, is inhoudelijk wisselend, geeft geen antwoord op de gerezen vragen en is op meerdere punten aantoonbaar onjuist. Zo ontkent verdachte de contante pinopnames. Geconfronteerd met de bij die opnames behorende, door hem ondertekende souches, erkent verdachte ter zitting van het hof dat deze opnames weliswaar niet feitelijk, maar wel in zijn opdracht dan wel tenminste met zijn toestemming gedaan (moeten) zijn. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte, in weerwil van wat hij daarover heeft verklaard, wèl beschikte over Nederlandse bankrekeningen. Er was, anders dan door verdachte is gesteld, derhalve geen noodzaak om voor zakelijke transacties gebruik te maken van bankrekeningen van aan hem gelieerde rechts- en privépersonen. Verdachte stelt daar slechts tegenover dat het oude bankrekeningen betrof, waarvan hij zich het bestaan niet meer kon herinneren. Ook deze verklaring acht het hof ongeloofwaardig nu uit de stukken volgt dat er ook nadat er geld op verdachtes eigen rekening is overgeboekt, vanaf die rekening nog geld naar de rekening van zijn echtgenote is overgeboekt en verdachte daaromtrent wisselende verklaringen heeft afgelegd. Het hof stelt voorts vast dat de door verdachte aan hemzelf toebedeelde managementfees niet zijn gebaseerd op enigerlei daarover gemaakte afspraak met de rechtspersoon en dat iedere verantwoording van de daar tegenover staande verrichte werkzaamheden ontbreekt. Verdachte heeft ook nadat hij daartoe verschillende malen ter zitting is uitgenodigd naar het oordeel van het hof in het geheel geen opheldering verschaft over wat feitelijk aan verricht werk of geleverde diensten tegenover de verschillende facturen stond. Vastgesteld moet worden dat de door verdachte gedeclareerde en gestelde overnamekosten en de kennelijk daarmee samenhangende reis- en verblijfskosten, in tegenspraak zijn met de tussen partijen gemaakte schriftelijke afspraken. In dat verband verwijst het hof naar artikel 8 van de notariële akte, als volgt luidende: De kosten en belastingen vallende op deze verkoop en levering zijn voor rekening van koper. Eventuele terzake van deze koop en verkoop door verkoper verschuldigde inkomsten- of vennootschapsbelasting wordt daaronder niet begrepen. Voorts luidt artikel 15 van de overeenkomst van 8 mei 2003: Elk der partijen zal haar eigen kosten dragen die gemoeid zijn met het opstellen en uitvoeren van het bepaalde in deze intentieverklaring en de transactie, daaronder begrepen de kosten van haar adviseurs. De kosten van het overnamecontract en de notariële akte (notariskosten) komen voor rekening van de koper.
Parketnummer: 24-003166-08
7
Verdachte heeft - daartoe ter zitting bevraagd - met betrekking tot het factureren van kosten in weerwil met bovenvermelde schriftelijke afspraken niet een aannemelijke verklaring gegeven. Voorts vermag het hof niet in te zien dat de door verdachte gestelde (hoge) advies- en adviseurskosten terzake van mogelijke fusies van CSI BV met andere bedrijven gerechtvaardigd zijn. Van dergelijke werkzaamheden, zo zij al zijn verricht, is in het dossier geen verslaglegging of verantwoording anderszins terug te vinden. Het hof stelt daarnaast vast dat van de door verdachte gestelde levering van goederen aan CSI BV (meubilair, kunst en computerapparatuur) door de curator - hetgeen is bevestigd door Van Kampen c.s. - in het bedrijfspand van CSI BV niet zodanige goederen zijn aangetroffen die de met die levering in rekening gebrachte kosten van ruim € 32.000,zouden kunnen verklaren. Tenslotte heeft verdachte ter zitting in algemene bewoordingen nog aangevoerd dat hij bezig was met een aantal projecten die - bij slagen - hadden geleid tot een gezond CSI BV. Hetgeen verdachte daartoe ter zitting van het hof desgevraagd heeft uiteengezet, kan het hof niet anders duiden dan dat het niet meer dan slechts zeer globale plannen betrof, die op geen enkele wijze waren uitgewerkt en evenmin met nadere informatie of stukken zijn onderbouwd. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde acht het hof, alles afwegende, wettig en overtuigend bewezen dat CSI BV, zonder gebleken zakelijk belang en (derhalve) ten behoeve van eigen gewin van verdachte, opzettelijk gelden heeft onttrokken aan CSI BV, als gevolg waarvan de schuldeisers zijn benadeeld, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven en daartoe opdracht heeft gegeven. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde stelt het hof vast dat Van de Rhee Holding BV met ingang van 15 augustus 2003 de bestuurder van CSI BV was. Verdachte was op zijn beurt bestuurder van Van de Rhee Holding BV. Voor zover de verweten gedragingen na 15 augustus 2003 hebben plaatsgevonden kunnen zij ook aan Van de Rhee Holding BV, als bestuurder van CSI BV, worden toegerekend en kan Van de Rhee worden aangemerkt als degene die opdracht heeft gegeven voor dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van de holding. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van CSI BV heeft gehandeld. Verdachte heeft met zijn handelen onder de omstandigheden zoals bovenomschreven, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op verkorting van de rechten van de schuldeisers. Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Verzoek om nader onderzoek Met betrekking tot de door en namens verdachte ter zitting gedane verzoeken – een nader onderzoek naar de beweerdelijk frauduleuze handelingen van Van Kampen sr. en, in dat verband, het toevoegen van de boekhouding van CSI BV aan het dossier en het horen van de curator in het faillissement van CSI BV als getuige – overweegt het hof het navolgende. Het hof zal het verzoek toetsen aan de hand van het noodzaakcriterium. Het hof is van oordeel dat de noodzaak voor toewijzing van beide genoemde onderzoekswensen ontbreekt. Verdachte heeft aangegeven met deze verzoeken te willen aantonen dat het faillissement van CSI BV is veroorzaakt door manipulaties in de boekhouding door Van Kampen sr. Aan
Parketnummer: 24-003166-08
8
verdachte is ter zitting van het hof meermalen voorgehouden dat het hem gemaakte strafrechtelijk verwijt niet luidt dat hij het faillissement van CSI BV heeft bewerkstelligd, maar dat hij gelden aan het bedrijf heeft onttrokken, door welk handelen de schuldeisers in het daarop gevolgde faillissement zijn benadeeld. Binnen het kader van dit strafproces is de beantwoording van de vraag wie verantwoordelijk moet(en) worden gehouden voor het faillissement van CSI BV niet relevant. Eventuele frauduleuze handelingen van de zijde van Van Kampen – afgezien van de vraag of deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden – kunnen verdachte niet disculperen waar het gaat om de hem ten laste gelegde strafbare feiten. Het hof is dan ook van oordeel dat het gevraagde onderzoek niet van betekenis kan zijn voor de beoordeling in de verdachte verweten feiten. Het hof heeft daarbij de omstandigheden zoals die uit het dossier volgen in aanmerking genomen. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat vast is komen te staan dat er zowel vóór als na de door verdachte gestelde ontdekking van de beweerdelijke fraude door Van Kampen sprake is geweest van onzakelijke transacties door verdachte. Tegen deze achtergrond worden de verzoeken tot nader onderzoek wegens het ontbreken van noodzaak daartoe afgewezen.
Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1. Communication Support International B.V. op tijdstippen in de periode van 8 mei 2003 tot en met 08 oktober 2003, in de gemeente Weesp en elders in Nederland, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 08 oktober 2003 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, de navolgende goederen, te weten geldbedragen, aan de boedel heeft onttrokken door geldbedragen: - over te (laten) boeken/schrijven op bankrekeningen van hem, verdachte, en van rechtspersonen waarvan verdachte (in)direct bestuurder/aandeelhouder was, en van zijn, verdachtes, partner en diens ouders, en - geldbedragen via een geldautomaat op te (laten) nemen, en - geldbedragen te (laten) storten op bankrekeningen in Zwitserland, en - 25.882,50 euro over te (laten) boeken aan ING car lease, zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feiten opdracht heeft gegeven en aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven; 2. Van de Rhee Holding B.V. in de periode van 15 augustus 2003 tot en met 08 oktober 2003 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten Communication Support International B.V., terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 08 oktober 2003, in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers de navolgende goederen, te weten geldbedragen, aan de boedel heeft onttrokken door geldbedragen: - (over te (laten) boeken onder meer op bankrekeningen van hem, verdachte, van rechtspersonen waarvan verdachte (in)direct bestuurder/aandeelhouder was, en van
Parketnummer: 24-003166-08
9
zijn, verdachtes, partner, zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feiten opdracht heeft gegeven en aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde het onder 1 bewezen verklaarde levert op: bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, tot het feit opdracht heeft gegeven en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd, en het onder 2 bewezen verklaarde levert op: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, tot het feit opdracht heeft gegeven en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd, begaan in eendaadse samenloop met feit 1.
Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort samengevat - het onttrekken van gelden aan de boedel van de nadien in staat van faillissement verkerende besloten vennootschap CSI BV, waartoe hij opdracht heeft gegeven en aan welke gedragingen hij feitelijk leiding heeft gegeven. Van Kampen sr., voorheen eigenaar van CSI BV, dacht in verdachte een betrouwbaar opvolger voor zijn familiebedrijf te hebben gevonden, nu zijn beide zoons het bedrijf bij de voorgenomen terugtreding van hun vader niet konden of wilden overnemen. Van Kampen werd door de presentatie van verdachte geïmponeerd. Gebleken is echter dat verdachte de onderneming slechts heeft gebruikt heeft ter verrijking van zichzelf en aan hem gelieerde (rechts)personen, hetgeen uiteindelijk volledig ten koste van Van Kampen en de schuldeisers van de BV is gegaan. Weliswaar heeft verdachte gesteld dat hij allerlei plannen
Parketnummer: 24-003166-08
10
had om van CSI BV een florerend bedrijf te maken, doch uit de stukken is hiervan niets concreets gebleken. Evenmin heeft verdachte ter zitting van 9 november 2012 het hof kunnen overtuigen van het realiteitsgehalte van zijn plannen met het familiebedrijf. Het hof ziet die plannen veeleer als deel van het geheel van strafbare handelingen van verdachte en constateert dat verdachte ook thans nog in zijn beweringen volhardt. Het hof kan de handelwijze van verdachte dan ook niet anders zien dan als het doelbewust ‘leegtrekken' van CSI, ten behoeve van eigen gewin en ten koste van de schuldeisers, daaronder tevens begrepen het personeel van CSI en Van Kampen sr, die nagenoeg aan de bedelstaf is geraakt. Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Het handelen van verdachte en zijn visie daarop zoals hij die ter zitting kenbaar heeft gemaakt duidt naar het oordeel van het hof op een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid daarvan. Alles afwegende is het hof van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde meebrengt dat oplegging van een gevangenisstraf hier passend en geboden is. Mede in aanmerking nemende dat het onder 2 bewezen verklaarde is begaan in eendaadse samenloop met het onder 1 bewezen verklaarde, het zwaarste feit, en gelet op de relatief korte periode waarbinnen deze feiten zijn begaan, zal het hof een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft hierbij ook de oriëntatiepunten zoals samengesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters in de Strafsectoren van de gerechten in aanmerking genomen. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is uitdrukkelijk bedoeld verdachte ervan te weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van (dergelijke) strafbare feiten. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is tevens rekening gehouden met enige overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, waarbinnen berechting dient plaats te vinden. De rechtbank heeft op 16 december 2008 vonnis gewezen. Op 29 december 2008 is hoger beroep ingesteld. Ingevolge vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad had de einduitspraak in hoger beroep binnen twee jaar na die datum dienen plaats te vinden. Het hof stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van die termijn met ruim twee jaren. Nu in diezelfde jurisprudentie een totale termijn van berechting in eerste aanleg alsmede in hoger beroep van vier jaar aanvaardbaar wordt geacht en de redelijke termijn op 15 september 2008 is aangevangen, kan worden volstaan met een strafvermindering voor de duur van één maand op het onvoorwaardelijk deel van de verdachte op te leggen gevangenisstraf. De geringe omvang van deze korting is mede gelegen in ’s hofs vaststelling dat verdachtes proceshouding in deze zaak - daaronder tevens begrepen de verschillende door verdachte gedane verzoeken om aanhouding van de behandeling ter zitting - mede debet is geweest aan de ontstane vertraging. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk deel van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbonden, dat verdachte de verplichting tot betaling aan Van Kampen sr. van een bedrag van € 112.860,-, waartoe hij als privépersoon op 24 november 2004 is veroordeeld door de (civiele) rechter te Utrecht, binnen vier maanden na het onherroepelijk worden van het (straf)vonnis zal nakomen. De advocaatgeneraal is de rechtbank daarin in zijn vordering gevolgd. Hoewel de wet oplegging van deze bijzondere voorwaarde toelaat, zal het hof daartoe niet overgaan. Het hof is onvoldoende geïnformeerd over de vraag hoe de vordering van Van Kampen sr zich verhoudt tot het faillissement van CSI BV en eventuele vorderingen van andere schuldeisers op verdachte als privépersoon. Het hof is immers niet bekend met
Parketnummer: 24-003166-08
11
de huidige stand van zaken in het faillissement van CSI BV, daaronder begrepen de preferente en concurrente schuldeisers van zowel de BV als van verdachte als privépersoon, als van Van Kampen sr. als voormalig feitelijk leidinggevende, dit alles in relatie tot mogelijke vorderingen van de curator op verdachte en/of van Kampen sr. Het hof stelt vast dat het bedoelde vonnis een eigen executoriale titel oplevert en is van oordeel dat onder de bovengenoemde omstandigheden de verplichting tot betaling door verdachte aan Van Kampen sr. – die op zich grond van het vonnis is komen vast te staan – buiten de strafzaak om dient te worden afgedwongen. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal dan ook de algemene voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 5, 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Parketnummer: 24-003166-08
12
BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden. Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. J. Dolfing, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier, en op 12 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.