VERANDERINGS-VERGUNNING / AMBTSHALVE WIJZIGING INGEVOLGE DE
WET MILIEUBEHEER VERLEEND AAN
Kappa Attica B.V. te Oude Pekela voorheen Attica B.V. t.b.v. de inrichting voor de productie van massiefkarton op locatie KM1 Cereswijk 6 te Oude Pekela
(Locatie: kadastraal bekend gemeente Oude Pekela, sectie D nr 2729, 2730,2731,2732 plaatselijk bekend Cereswijk 6. Productielocatie KM1))
Groningen, 22 juni 2004 Nr. 2004-16.309/26, MV Procedure 5647
-1-
GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN
Groningen, 22 juni 2004 Nr. 2004-16.309/26, MV Verzonden: 29 juni 2004
Beschikken hierbij op de aanvraag van Kappa Attica B.V., te Oude Pekela voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor het veranderen van de inrichting ten behoeve van de productie van massiefkarton te Oude Pekela. Besluiten tevens tot de ambtshalve wijziging van de op 8 september 1998 verleende revisievergunning (nr. 98/13.396/37, RMM) conform artikel 8.23 van de Wm. Algemeen Kappa Attica produceert massiefkarton voor de specialiteitenmarkt. De productie vindt plaats op twee locaties in Oude Pekela, namelijk locatie KM1 (Cereswijk) en locatie KM4 (W.H. Bosgrastraat). Kappa Attica, locatie KM1, beschikt in het kader van de milieuwetgeving over een door Gedeputeerde Staten van Groningen verleende revisievergunning (nr. 98/13.396/37 RMM 8 september 1998). Bij besluit van 26 juni 2001, nr 2001/05.851 RMM is tevens een veranderingsvergunning verleend in verband met de verwerking van kunststoffolie. Daarnaast zijn door Attica B.V. na het van kracht worden van de revisievergunning van 1998 een drietal veranderingen gemeld overeenkomstig artikel 8.19 van de Wm te weten: - ombouw lijmkeuken, - plaatsing gasvulstation, en - plaatsing opslagloods gevaarlijke stoffen. 1.
AANVRAAG VERANDERINGSVERGUNNING
1.1 A.
Inleiding Op 16 mei 2003 ontvingen wij de vergunningaanvraag, gedateerd 12 mei 2003, van Kappa Attica B.V., hierna te noemen Kappa Attica, ten behoeve van het veranderen van de productielocatie KM1 aan de Cereswijk 6 te Oude Pekela. Er wordt verzocht om een veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 onder b van de Wm, in verband met de uitbreiding van de inrichting met opslagcapaciteit. Deze aanvraag is per brief, gedateerd 16 januari, ontvangen 19 januari 2004 aangevuld met de beschrijving van een 5 tal veranderingen.
B.
De inrichting valt onder categorie 16.2 sub b van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb), betreffende een inrichting voor het vervaardigen van papier of celstof met een capaciteit ten aanzien daarvan van 3000 kg/uur of meer. Voor bovengenoemde categorie zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag voor de vergunningverlening en derhalve bevoegd om op onderhavige vergunningaanvraag ingevolge de Wm te beschikken.
-2-
De aanvraag is opgesteld na intensief vooroverleg tussen de provincie en het bedrijf. Overeenkomstig artikel 3.2.1, lid 1, sub b van de Algemene wet bestuursrecht is een verslag van het vooroverleg opgesteld. De aanvraag en aanvulling zijn de basis voor de te verlenen vergunning ingevolge de Wm. 1.2
Beschrijving aanvraag
1.2.1 Wijzigingen binnen de inrichting A.
Vanwege een tekort aan opslagcapaciteit op de bestaande locatie, huurt Kappa Attica een gedeelte van de voormalige GSF-locatie aan de Cereswijk 6. Op deze locatie zijn zgn. "docshelters" aanwezig, die het beladen van vrachtauto's vergemakkelijken. De huidige verlaadplaats wordt hierdoor verplaatst naar de uitbreiding. Tot dusver gold voor deze locatie een op 5 april 1990 verleende Hinderwetvergunning voor het toenmalig bedrijf Triton Karton.
B.
In de brief van 16 januari 2004 is de aanvraag aangevuld met de volgende veranderingen. • Vervanging van Concord 4 door luchtbehandelingkast Caflo 4. • Bijplaatsen van 2 Calflo luchtbehandelingkasten o Calflo 2 op het dak van de productiehal aan de zuid–westzijde (bronnummer 191), o Calflo 5 op het dak van de productiehal aan de zuid–oostzijde (bronnummer 192) • Bijplaatsen van een Carrier luchtbehandelingkast op het dak van de productiehal (bronnummer 201) • Het plaatsen van een nieuw gebouw (Monsterkamer) voor een deel van het Luvo-gebouw. Hierdoor zijn de toenmalige geluidsbronnen 84 en 85 vervallen. In de gevel van het luvo–gebouw is een aantal nieuwe geluidsgedempte roosters (nieuwe bronnummers 209 t/m 213) en een deur (bronnummer 85) opgenomen. Genoemde wijzigingen hebben met name effect op de geluidssituatie. Dit effect is weergegeven in het rapport Haskoning Akoestisch onderzoek actualisatie KM1 (d.d. 2 mei 2003), onderdeel van de aanvraag, ontvangen op 16 mei 2003
2.
AMBTSHALVE WIJZIGING REVISIEVERGUNNING
2.1 Reden tot ambtshalve wijziging Op basis van artikel 8.22 van de Wm dient het bevoegd gezag regelmatig te bezien of beperkingen waaronder de vergunning is verleend nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van technische mogelijkheden tot de bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Op grond van artikel 8.23 van de Wm kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken. Er is geconstateerd dat de voorschriften in de huidige vergunning van Kappa Attica, volgens de huidige maatstaven enigszins zijn verouderd en op enkele aspecten niet (meer) toereikend zijn, ontbreken of inmiddels zijn achterhaald. Meer specifiek kunnen o.a de volgende aspecten worden benoemd als aanleiding voor de ambtshalve wijziging: -ondertekening Kappa Attica convenant Benchmarking energie-efficiency -Besluit milieuverslaglegging en artikel 12.1 lid 2 van de Wm -bodembescherming -opslag gevaarlijke (afval)stoffen in emballage en tanks -Eural -IPPC richtlijn -keuring stookinstallatie -scheiding van afval -LPG gasvulstation
-3-
De vigerende revisievergunning is een "vergunning op hoofdzaken", gebaseerd op het BIM (ISO gecertificeerd milieuzorgsysteem) van Kappa Attica. Hiermee wordt bedoeld dat de vergunning inhoudelijk en procedureel op het BIM afgestemd is. Kappa Attica beschikt over een ISO gecertificeerd milieuzorgsysteem (BIM) en elke drie jaar vindt een certificerings-audit plaats door de certificerende instelling. Het milieuzorgsysteem is geïntegreerd in de bedrijfsvoering van Attica. Ook voor de ambtshalve wijziging en de veranderingsvergunning hanteren we het bovenstaande als uitgangspunt. Bedrijfsmilieuplan Op 8 maart 1996 hebben de Vereniging Nederlandse Papier- en Kartonfabrieken (VNP) en de betrokken overheden de intentieverklaring uitvoering milieubeleid papier- en kartonindustrie ondertekend. Deze intentieverklaring bevat een integrale milieutaakstelling (IMT) met doelstelling die zijn afgeleid van het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP), het NMP-Plus en het NMP-2. Een verplichting die voorvloeit uit deze intentieverklaring is het opstellen van een bedrijfsmilieuplan (BMP). In juni 1997 kwam het BMP 1996-1999 van Kappa Attica uit. Inmiddels heeft Kappa Attica een tweede BMP opgesteld voor de periode 2000-2003 (BMP-II). Het bedrijfsmilieuplan van Kappa Attica heeft tot doel een inzicht te geven in: 1. De milieubelasting van de bedrijfsactiviteiten in het verloop van de tijd; 2. De maatregelen die zijn getroffen om die milieubelasting te verminderen; 3. De voorgenomen maatregelen om de milieubelasting in de volgende jaren te verminderen. Het BMP-II geeft tevens een doorkijk naar 2004 en 2010. Met de implementatie van maatregelen wil Kappa Attica een bijdrage leveren aan de realisatie van de integrale milieutaakstelling (IMT) voor de papier- en kartonindustrie. 3.
GEVOLGDE PROCEDURE
3.1 Algemeen Wij hebben met betrekking tot de behandeling van de Wm-aanvraag voor een veranderingsvergunning en de ambtshalve wijziging van de revisievergunning de procedure gevolgd zoals die is aangegeven in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer (Wm). Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.6 van de Wm en artikelen 3.17 en 3.19 eerste lid van de Awb hebben wij een exemplaar van de aanvraag om vergunning gezonden aan: – VROM-Inspectie regio Noord; – Burgemeester en Wethouders van de gemeente Pekela Het ontwerp van deze beschikking is, overeenkomstig artikel 3.21 Awb en artikel 13.4 Wm tezamen met de aanvraag ter inzage gelegd van 15 april tot en met 13 mei 2004. Er zijn geen bedenkingen ingediend. 3.2
Coördinatieplicht
3.2.1 Wm/Bouwvergunning Voor de wijziging wordt een bestaande loods in gebruik genomen. Voor deze loods is geen nieuwe bouwvergunning noodzakelijk. Er is derhalve geen sprake van een gecoördineerde behandeling van de Wm-aanvraag en een bouwaanvraag. 3.2.2 Wm/Wvo-vergunning Omdat door de wijziging geen nieuwe lozingen op het oppervlaktewater worden veroorzaakt is er geen nieuwe vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor lozing van afvalwater benodigd. Er is derhalve geen sprake van een gecoördineerde behandeling van een Wmen Wvo-aanvraag.
-4-
3.2.3 Milieu-effectrapportage Er is getoetst of de aangevraagde activiteiten vallen onder de onvoorwaardelijke verplichting tot het opstellen van een milieu-effectrapportage (m.e.r.) of onder de m.e.r.-beoordelingsplicht. In het laatste geval kan na een beoordelingsprocedure worden besloten dat er een m.e.r. opgesteld dient te worden. De aangevraagde activiteiten vallen zowel niet onder de onvoorwaardelijke m.e.r-plicht als de m.e.rbeoordelingsplicht, zodat er geen sprake is van een gecoördineerde behandeling. 3.3 Adviezen naar aanleiding van de aanvraag Naar aanleiding van de toezending van de vergunningaanvraag is advies uitgebracht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela (hierna het college) in verband met de geluidbelasting van de uitbreidingen. Het college adviseert in haar brief het volgende. I- Extra vergunningpunt i.v.m. wijziging Concord 4 in Calflo 4 Uit het akoestisch rapport, d.d. 2 mei 2003 nr. 4L2310.A0 behorende bij de aanvraag is vermeld dat de luchtbehandelingskast Concord 4 (bronnummer 86 t/m 88) is vervangen door een luchtbehandelingskast Calflo 4. In het akoestisch onderzoek fase 3 heeft de Concord 4 een geluidsuitstraling van 92,0 dB(A) richting NO. In het akoestisch rapport behorende bij de vergunningvraag staat vermeld dat Calflo 4 een geluidsuitstraling heeft van 96 dB(A) en is gedraaid richting ZO. De Calflo 4 is ten opzichte van de Concord 4 een kwartslag gedraaid. De geluidsuitstraling is hierdoor gewijzigd. Om het geluid op de gevels van de woningen aan de Schipperswijk beter te kunnen beoordelen adviseert het college een referentiepunt in de vergunning op te nemen op de gevel van de woning Schipperswijk 20. II-Sanering Bij besluit van 16 december 1997, nr. 16478 heeft u het saneringsprogramma industrieterrein “Oude Pekela West” gemeente Pekela vastgesteld overeenkomstig het saneringsrapport “akoestisch onderzoek fase 3 eindrapport” met kenmerk C1934.BO/R003/GCDD/SAW. In het saneringsprogramma staat dat op de aanzuig van Concord 4 een demper moet worden aangebracht teneinde een geluidsreductie te realiseren van 12 dB(A) (akoestisch onderzoek fase 3). Het saneringsrapport geeft aan dat de saneringsmaatregelen resulteren in een geluidsbelasting van 54 dB(A) op punt 4 (Schipperswijk 22) bij de woning Schipperswijk 20. Om te voldoen aan het saneringsprogramma en de resulterende geluidsbelastingen conform het saneringsonderzoek adviseert het college de saneringsmaatregel voor Calflo 4 uit te laten voeren. Blijkt dat het geluid van Calflo onvoldoende worden gereduceerd, dan adviseert het college geluidsreducerende maatregelen te nemen bij Concord 3. III- Nieuwe Luchtbehandlingskasten + toepassing van art 8.11 Wm In het akoestisch onderzoek, d.d. 2 mei 2003 nr. 4L2310.A0 behorende bij de aanvraag staat tevens vermeld dat Calflo 5 is bijgeplaatst. Omdat deze luchtbehandelingskast niet is beoordeeld bij het vaststellen van het saneringsprogramma adviseert het college te voldoen aan artikel 8.11 van de Wet milieubeheer. In dit artikel staat dat aan een vergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. IV- Piekgeluiden In het akoestisch rapport, d.d. 2 mei 2003 nr. 4L2310.A0 behorende bij de aanvraag staat vermeld dat het voor kan komen dat vrachtwagens te vroeg komen en dus voor 07.00 uur het terrein oprijden. Uit het rapport blijkt dat transporten piekgeluiden veroorzaken ter plaatse van de woningen W.H. Bosgrastraat 29 en 33 die in de nachtperiode de aanbevolen maximale grenswaarde van 60 dB(A) overschrijden. De noodzaak om deze transporten in de nachtperiode te vergunnen lijkt ons niet aanwezig. Het college adviseert derhalve voor om deze transporten in de nachtperiode niet te vergunnen.
-5-
V- Overige bedrijven In het akoestisch rapport staat tevens dat de oorspronkelijk geluidsruimte van GSF, na sanering, beschikbaar moet zijn voor KM 1. In het voormalige gebouw van GSF zijn tevens andere bedrijven gevestigd. Het college adviseert u rekening te houden met de geluidsruimte die deze bedrijven nodig zijn. VI- Toegestane geluidniveau's Het college adviseert bij de nieuw te verlenen vergunning het uitgangspunt moet zijn dat er geen toename van geluidbelasting plaatsvindt ten opzichte van boven het saneringsrapport “akoestisch onderzoek fase 3” eindrapport” met kenmerk C1934.BO/R003/GCDD/SAW. 3.5 Reactie op de adviezen I en II- Extra vergunningpunt i.v.m. wijziging Concord 4 in Calflo 4 en saneringsdoelstelling Het advies van het college om een extra controle punt op te nemen is hier reëel. De bescherming van de omgeving van de gehele inrichting is onvoldoende aangezien de geluidbelasting bij de woning omhoog is gegaan zonder dat dit op het vergunningpunt waarneembaar is. Het advies van het college om voor deze woning de doelstelling van de sanering vast te leggen wordt overgenomen. Een en ander is vastgelegd in een doelvoorschrift en niet, zoals de gemeente adviseert, als een middelvoorschrift in de vorm van dempers. III- Nieuwe Luchtbehandelingkasten De nieuwe luchtbehandelingkasten zijn onderdeel van de bestaande inrichting (KM1) en vallen daarmee niet onder deze wijziging zoals aangevraagd in aanvraag A (1.1.A). Deze verandering was tot nog toe niet geformaliseerd. Naar aanleiding van deze constatering heeft vergunninghouder de aanvraag aangevuld (1.1.B). Daarmee worden de luchtbehandelingkasten Calflo 2 en 5 en de Carrier unit onderdeel van deze uitbreiding. Ten aanzien van het advies van de gemeente voor toepassing van art 8.11 op deze bronnen overwegen wij het volgende. Aangezien de geluidsimmissie bij de dichtstbijgelegen woning wordt beperkt tot de bestaande eisen van revisie vergunning en voldoet aan de saneringsdoelstelling zijn wij van mening dat de aan deze vergunning opgenomen geluidseisen voldoen aan het ALARA beginsel zoals dat is verwoord in de handreiking vergunningverlening industrielawaai. Hiermee is ons inziens de vergunning in overeenstemming met het advies van het college. IV- VI geluidpieken, cumulatie en aanbeveling voor geluidsniveaus Het door ons college opgestelde ontwerpbesluit is in overeenstemming met de adviezen van het college van burgemeester en wethouders. 4.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1
Beoordeling van de aanvraag/ambtshalve wijziging
Thans volgt een beoordeling van de aanvraag en de ambtshalve wijziging aan de hand van de artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer. In eerste instantie worden daarbij op grond van artikel 8.8, lid 1, van de Wet milieubeheer de volgende aspecten betrokken: a. De bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; b. De gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken; c. De redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, zowel met betrekking tot de inrichting als met betrekking tot het gebied waarin de inrichting is gelegen; d. De ingebrachte adviezen en bedenkingen e. De mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen. Op grond van artikel 8.8, lid 2, van de Wet milieubeheer moeten wij bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met de volgende aspecten: -6-
f. g.
Het provinciaal milieubeleidsplan Richtwaarden die op basis van Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gelden
Artikel 8.8, lid 3, van de Wet milieubeheer geeft aan welke aspecten bij de beoordeling in acht moeten worden genomen. De aspecten die hier worden bedoeld zijn: h. Grenswaarden die op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gelden of die voortvloeien uit Hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder (milieukwaliteitseisen); i. Zogenaamde instructieregels op basis van artikel 8.45 van de Wet milieubeheer en op grond van de provinciale milieuverordening j. Bindende ministeriële aanwijzing met betrekking tot de aanvraag op grond van artikel 8.27 van de Wet milieubeheer. Artikel 8.9 van de Wet milieubeheer stelt dat: k. bij de beslissing op de aanvraag er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, dan wel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten. Deze aspecten worden in het onderstaande behandeld. Wanneer de beoordeling van de aanvraag conform genoemde artikelen is geschied en dit geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen, is hier verder niet op ingegaan. 4.2
Beleidskaders
4.2.1 Europees beleid IPPC-richtlijn/best beschikbare technieken Ingevolge de Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde bestrijding van verontreiniging (IPPC–richtlijn) moet het bevoegd gezag ervoor zorg dragen dat een aanvraag voldoende informatie bevat om de stand der techniek te kunnen beoordelen en dat de best beschikbare technieken (BAT) gericht op de bescherming van het milieu worden toegepast. De IPPC–richtlijn is grotendeels geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Geconstateerd is dat, gezien de productiecapaciteit van ruim 40.000 ton per jaar, Kappa Attica valt onder categorie 6.1 sub b van de IPPC–richtlijn, betreffende installaties voor de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag. De Europese Commissie heeft in 2001 (ingevolge art. 16. lid 2 van de IPPC–richtlijn) een referentiedocument met de best beschikbare technieken (BAT–Reference document , ofwel BREF) voor de pulp- en papierindustrie (inclusief karton-industrie) aangenomen. De belangrijkste milieukwesties in verband met de pulp- en papierproductie zijn emissies in water, emissies in lucht en energieverbruik. Emissies naar water worden in de Wvo–vergunning geregeld, emissies naar lucht vallen onder het directwerkende– besluit Emissie–eisen Stookinstallaties en het convenant Benchmarking vult de verplichtingen in de Wet milieubeheer voor zuinig gebruik van energie in. Kappa Attica voldoet aan de relevante eisen uit bovenstaande regelingen. Op grond hiervan zijn wij van mening dat de best beschikbare technieken toegepast worden bij Kappa Attica en dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn.
4.2.2 Provinciaal beleid Het Provinciaal Omgevingsplan (POP) is op 13 december 2000 door Provinciale Staten vastgesteld. De hoofddoelstelling van het POP is: "Voldoende werkgelegenheid en een voor mens en natuur leefbaar Groningen met behoud en versterking van de kwaliteiten van de fysieke omgeving, waarbij toekomstige generaties voldoende mogelijkheden houden om zich te ontplooien (duurzame ontwikkeling)". Specifiek voor de milieukwaliteit geldt als doel om overal in de provincie een basiskwaliteit voor het milieu te realiseren, waarbij geen onaanvaardbare risico's voor mens en -7-
natuur te verwachten zijn. Waar de milieukwaliteit beter is dan de basiskwaliteit mag deze niet verslechteren. Dit standstill-beginsel geldt voor gebieden en niet voor individuele bronnen. In de planperiode (2001-2004) dient prioriteit gegeven te worden aan die milieuaspecten, waarvoor de basiskwaliteit nog niet is bereikt of de gestelde normen dreigen te worden overschreden, namelijk verzuring en vermesting door diffuse bronnen, fijn stof in de lucht en ernstige bodemverontreiniging. Het plan bevat ten aanzien van onderhavige vergunningaanvraag van Kappa Attica en de hierbij aan de orde zijnde milieu-aspecten geen concrete beleidsbeslissingen. 4.2.4 De natuurbeschermingswet, Flora en Faunawet en de Vogel- en Habitat-richtlijn Bij de beslissing op een aanvraag dienen wij ook de aantasting van de natuurwaarden zoals aangegeven in bovenstaande regelgeving te betrekken. Kappa Attica, locatie KM1, is gelegen op een industrieterrein. De directe omgeving is overwegend verhard en/of bebouwd. De uitbreiding vindt plaats in een al bestaande loods. Van de aangevraagde verandering van de inrichting verwachten wij gezien de omgeving geen aantasting van de bestaande natuurwaarden. 4.2.5 Grens- en richtwaarden op basis van hoofdstuk 5 Wm en hoofdstuk 5 Wet geluidhinder Het Besluit Luchtkwaliteit kent voor een beperkt aantal stoffen immissiegrenswaarden. Wij hebben vastgesteld dat deze grenswaarden voor onderhavige situatie niet van toepassing zijn. Het Besluit Luchtkwaliteit kent voor een beperkt aantal stoffen immissierichtwaarden. Het besluit is niet van toepassing op de activiteit (uitbreiding opslagcapaciteit) waarvoor vergunning wordt gevraagd. De Wet geluidhinder kent grenswaarden voor de geluidbelasting van vergunningplichtige inrichtingen welke op een gezoneerd industrieterrein zijn gelegen. In het kader van de Wet geluidhinder is er rondom het industrieterrein Oude Pekela West een geluidzone vastgesteld. Zie hiervoor hoofdstuk 4.4.1 (geluid) 4.2.6 Instructieregels op basis van de Provinciale Milieuverordening en artikel 8.45 van Wm Afvalwater Voor lozingen die plaatsvinden vanuit inrichtingen waarvoor een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wm is vereist, is sedert 24 maart 1996 de op artikel 8.45 van de Wm gebaseerde Instructie-regeling lozingsvoorschriften Wet milieubeheer (Staatscourant 1996, nr. 59) van kracht. Overeenkomstig deze Instructieregeling waren in de revisievergunning voor afvalwaterlozingen in het openbaar riool voorschriften opgenomen. Bedrijfsafvalstoffen Met ingang van 8 mei 2002 (Stbl.206, 2002) is de regeling betreffende bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen vanuit de PMV overgeheveld naar hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer. In de nieuwe artikelen 10.36 tot en met 10.44 wordt de afgifte en het vervoer van deze afvalstoffen geregeld.De artikelen 10.45 tot en met 10.55 regelen de inzameling en een aantal andere zaken rondom het beheer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, onder andere met betrekking tot registratie en begeleidende gegevens. Net als in de PMV is ook in de nieuwe artikelen een regeling opgenomen waarbij afvalstoffen alleen mogen worden afgegeven aan een inzamelaar of rechtstreeks aan een be–, of verwerker. Deze regels werken rechtstreeks en in de vergunning worden dan ook alleen voorschriften opgenomen die aanvullend nodig zijn op de regels zoals gesteld in de WM. 4.2.7 Geen strijd met overige regels/wetten Artikel 8.9 van de Wm stelt dat bij de beslissing op de aanvraag er geen strijd mag ontstaan met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, dan wel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten. Van de genoemde wetten zijn alleen de onderstaande wetten op Kappa Attica van toepassing, te weten: Wet geluidhinder Kappa Attica ligt op een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd bedrijventerrein ("Oude Pekela West"). Bij de beslissing op de aanvraag wordt hiermee rekening gehouden. Zie par. 4.4.1. -8-
Wet milieugevaarlijke stoffen De aanvraag heeft geen betrekking op verwerking van afvalstoffen die voorkomen op de Europese afvalstoffen lijst (Eural). Bij onze beslissing op de aanvraag mag volgens artikel 8.9 Wm ook geen strijd ontstaan met de algemene regels, zoals bijvoorbeeld: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A (BEES A) : Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99). Wij concluderen dat er geen strijd ontstaat met voornoemde rechtstreeks werkende AMvB's voor vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 8.9 Wm en de wetten als bedoeld in artikel 13.1, lid 2, van de Wm. 4.3 Bestaande toestand van het milieu De inrichting is gevestigd op het gezoneerde industrieterrein "Oude Pekela West" te Oude Pekela. Op dit bedrijventerrein zijn ten noorden en ten zuiden van Kappa Attica woningen gelegen. 4.4 De gevolgen voor het milieu en de mogelijkheden tot bescherming van het milieu De milieu-aspecten die van belang zijn voor de nieuwe activiteit (uitbreiding met loods) waarvoor Kappa Attica vergunning vraagt betreffen geluid en brandveiligheid. Verder zijn de betrokken aspecten voor wat betreft de ambtshalve wijziging hieronder verder uitgewerkt. Het gaat hierbij om de volgende aspecten: -ondertekening Kappa Attica convenant Benchmarking energie-efficiency; -besluit milieuverslaglegging en artikel 12.1 lid 2; -bodembescherming; -LPG–gasvulstation -opslag (gevaarlijke) afvalstoffen in emballage en tanks -Eural 4.4.1 Geluid Equivalente geluidsniveaus Kappa Attica is gelegen op het industrieterrein "Oude Pekela West", dat bestaat uit twee gescheiden delen. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is op 1 oktober 1991, door Gedeputeerde staten van Groningen rond deze terreinen een geluidszone vastgesteld. De gezamenlijke geluidsbelasting, veroorzaakt door de industrie op deze terreinen, mag op de zonegrens maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde bedragen. Het besluit is goedgekeurd door de Kroon op 24 december 1991, besluit nr. KB nr. 91011917. In de zone liggen diverse woningen. De dichtstbijzijnde woningen liggen aan de Schipperswijk. Tijdens het voorbereidingsonderzoek van de zonering van de terreinen is vast komen te staan, dat de door de bedrijven veroorzaakte gezamenlijke geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woningen buiten het industrieterrein meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde bedroeg. Derhalve was een saneringssituatie zoals bedoeld in artikel 71 Wgh aanwezig. In het saneringsprogramma, dat is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 16 december 1997, besluit nr. 97/16.478/51, RMM, zijn de door de desbetreffende bedrijven te treffen maatregelen opgenomen en is een voorstel gedaan voor de vaststelling van de Maximale Toelaatbare Gevelbelasting (MTG) voor de saneringswoningen met betrekking tot de situatie na sanering. Bij besluit van 30 juni 1998 van de Minister van VROM, besluit nr. MBG 98014904/139, zijn de MTG's vastgesteld. Voor alle saneringswoningen geld een MTG van 55dB(A). Voor woningen op het gezoneerde industrieterrein gelden geen grenswaarden, voor eventueel nog aanwezige woningen wordt gestreefd naar een maximale geluidsbelasting van 65 dB(A). Kappa Attica diende in het kader van de geluidssanering maatregelen te treffen voor de inrichting KM1. De geluidbelasting ten gevolge van KM1 op het meest maatgevende rekenpunt (punt 12, Schipperswijk 4) zou daarmee worden gereduceerd van 63.9 dB(A) naar 53.5 dB(A). -9-
De voorkomende piekgeluiden De maximale geluidsniveaus (piekniveaus, Lmax) dienen te worden getoetst aan de richtlijnen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen hogere maximale geluidsniveaus worden vergund. Als aanbevolen grenswaarde noemt de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening waarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag- avond- en nachtperiode. Op deze laatste aanbevolen grenswaarden kunnen zich nog een aantal ontheffingsmogelijkheden voordoen. Met ontheffing bedragen de maximale geluidsniveaus ten hoogste 75, 65 en 65 dB(A) voor respectievelijk de dag- avond- en nachtperiode. De handreiking kent voor de verschillende perioden verschillende ontheffingscriteria van de aanbevolen grenswaarden. Beoordeling Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau: Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag is de representatieve bedrijfssituatie (RBS) van een inrichting in kaart te worden gebracht. De representatieve bedrijfssituatie is de bedrijfssituatie zoals die onder normale omstandigheden kan voorkomen. Bij de vergunningaanvraag zijn enkele geluidberekeningen gevoegd (rapport 4L2310.A0…d.d. 2 mei 2003. Royal Haskoning). De berekeningen in het rapport zijn verricht volgens Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999.
Id. 04 12 13 14 15 30 33 34 35
Omschrijving Schipperswijk 20-22 Schipperswijk 4 beoordelingspunt KM1 beoordelingspunt KM1 Gaslaan 20 beoordelingspunt KM1 W.H. Bosgrastraat 33 W.H. Bosgrastraat 24-26 W.H. Bosgrastraat 29
Dag 48 44 49 49 38 55 46 44 46
Avond 48 44 49 49 38 56 46 44 46
Nacht 47 43 44 48 37 54 42 42 43
Etmaal 57 53 54 58 47 64 52 52 53
Deze waarden geven een overschrijding van de vastgestelde normering van de wet geluidhinder bij de woningen Schipperswijk 20-22. (punt 4). Voor de reductie van de geluidbelasting zijn 2 maatregelen onderzocht die de geluidsbijdrage van de Caflo 4 (luchtbehandling) reduceren. Genoemd worden de volgende voorzieningen. • Het plaatsen van een geluiddemper met een invoegverlies van 6 dB • Het plaatsen van een scherm met een hoogte van 3 meter op het dak van het luvo gebouw. Uit de rapportage blijkt dat beide voorzieningen de geluidbelasting van de woningen verlaagt.
Id. 04 12 13 14 15 30 33 34 35
Varianten Omschrijving Schipperswijk 20-22 Schipperswijk 4 referentiepuntpunt KM1 referentiepuntpunt KM1 Gaslaan 20 referentiepuntpunt KM1 W.H. Bosgrastraat 33 W.H. Bosgrastraat 24-26 W.H. Bosgrastraat 29
met demper Dag Avond 46 46 44 44 49 49 47 47 38 38 55 56 46 46 44 44 46 46
Nacht 45 42 44 46 37 54 42 41 42
met scherm Dag Avond 47 47 44 44 49 49 48 48 38 38 55 56 46 46 44 44 46 46
Nacht 45 42 44 47 37 54 42 41 42 -10-
Mede naar aanleiding van het ingebrachte advies van het college van burgemeester en wethouders van de Pekela zal een aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om het geluidsniveau bij Schipperswijk 20-22 te reduceren naar 54 dB(A), zijnde de nu vergunde geluidbelasting voor deze woning. Uit de onderzoeken blijkt dat de geluidbelasting voor de woning 20-22 is toegenomen, terwijl dit op het bestaande vergunningpunt niet is waargenomen. Door het treffen van treffen van maatregelen kunnen deze waarden op termijn worden bereikt. De geluidsbelasting voor deze woning hebben wij in voorschrift vastgelegd op een extra controlepunt bij deze woning. Daarnaast is er een voorschrift opgenomen waarin is vastgelegd dat de geluidbelasting tot medio 2005 hoger mag zijn. Tot deze datum mag het ten hoogst toelaatbare geluidsniveau met maximaal 2 en 3 dB worden overschreden gedurende de avond– en nachtperiode Cumulatie De geluidbelasting van deze aanvraag is gecombineerd met de geluidbelasting van de overige bedrijven op dit gezoneerde industrieterrein. Hieruit blijkt dat de grenswaarden van de geluidzone na het treffen van voorzieningen niet wordt overschreden. Conclusie: Ten aanzien van het geluidsaspect concluderen wij dat de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar is mits de maatregelen worden uitgevoerd. De in deze vergunning gevraagde activiteiten passen in de geluidzone, de in het kader van de geluidssanering voorziene geluidsreductie wordt in acht genomen waardoor wordt voldaan aan het principe van ALARA. De geluidsbelasting hebben wij in voorschriften vastgelegd op een aantal controlepunten rond de inrichting. Piekgeluiden: Blijkens de bijgevoegde akoestische rapportage komen bij woningen in de zone piekgeluiden voor van vrachtwagens en het neerzetten van een lege afvalcontainer. Id. 04 12 13 14 15 30 33 34 35
Omschrijving Schipperswijk 20-22 Schipperswijk 4 beoordelingspunt KM1 beoordelingspunt KM1 Gaslaan 20 beoordelingspunt KM1 W.H. Bosgrastraat 33 W.H. Bosgrastraat 24-26 W.H. Bosgrastraat 29
Dag 44 51 65 54 50 72 62 58 63
Avond 44 51 65 54 50 72 62 58 63
Nacht 40 51 65 36 50 72 62 58 63
Conclusie: De geluidsniveaus als gevolg van piekgeluiden voldoen voor de dag en avondperiode aan de aanbevolen grenswaarde van respectievelijk 70 en 65 dB(A). De nachtperiode voldoet voor twee rekenpunten aan de Bosgrastraat niet aan de aanbevolen grenswaarde van 60 dB(A). Volgens de Handreiking vergunningverlening industrielawaai kan in bepaalde situaties een ontheffing worden verleend van deze aanbevolen grenswaarde. Voor de nachtperiode kunnen maximale geluidsniveaus (LAmax) tot 65 dB(A) worden vergund, indien er sprake is van een feitelijk bestaande, reeds vergunde en noodzakelijke activiteit. en indien er aan een aantal sub–criteria kan worden voldaan. Aangezien overschrijding van de aanbevolen grenswaarden voor geluidspieken voornamelijk worden veroorzaakt door de nu aangevraagde uitbreiding, en, deze activiteiten ook niet zijn vergund in de voor deze uitbreiding geldende vergunning uit 1990 (revisie vergunning voor Triton Karton) wordt niet voldaan aan het basiscriterium. Er is geen sprake is van een feitelijk bestaande, reeds vergunde en noodzakelijke activiteit. Derhalve worden de transporten gedurende de nachtperiode niet toegestaan. Dit is vastgelegd in voorschrift 1.2.1. De overige activiteiten voldoen wel aan de aanbevolen grenswaarden voor piekgeluiden bij de woningen. Transport Vanwege de ligging op een gezoneerd industrieterrein mag het normstelsel van de Circulaire ‘Ge-11-
luidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer’ van de Minister van VROM (29 februari 1996, nr. MBG 96006131) niet worden toegepast. 4.4.2 Brandveiligheid De uitbreiding bestaat uit een loods, waarin de geproduceerde vellen karton worden opgeslagen. Deze vellen karton worden, in balen verpakt in PE-folie, op pallets opgeslagen. Deze vorm van opslag zorgt ervoor dat bij brand het vrij lang duurt voordat het geheel volledig vlam heeft gevat . Kappa Attica heeft in de aanvraag aangegeven dat de hal voorzien is van de benodigde brandblussers en dat op iedere heftruck een brandblusser aanwezig is. Wij beoordelen deze maatregelen als voldoende. Er zijn voorschriften met betrekking tot de plaats en hoeveelheid van de blusmiddelen (voorschrift 2.2.1 en 2.2.2), en keuring en onderhoud blusmiddelen (voorschrift 2.2.3) opgenomen om de kans op brand tot een minimum te beperken. 4.4.3 Energie Kappa Attica heeft het convenant Benchmarking energie-efficiency ondertekend voor de periode 2000-2012. Hiermee heeft Kappa Attica de inspanningsverplichting op zich genomen om met de inrichting in Nieuwe Pekela uiterlijk in 2012 tot de energiezuinigste bedrijven in de wereld te behoren. Een onafhankelijk consulent onderzoekt hoe de huidige positie van de locatie is ten opzichte van de beste bedrijven ter wereld. De feitelijke benchmark is in 2002 uitgevoerd en naar aanleiding van de resultaten is een Energie Efficiency Plan (EEP) voor de locatie KM1 opgesteld, dat conform het convenant ter toetsing aan ons en het Verificatiebureau Benchmarking Energie-efficiency (VBE) is voorgelegd. Tevens zal jaarlijks de voortgang worden gerapporteerd. De deelname aan de benchmarking betekent automatisch dat Kappa Attica niet meer deelneemt aan de MJA of het vervolg hierop. Ten aanzien van energiegebruik nemen wij voorschrift 5 op waarin Kappa Attica verplicht wordt om beëindigen van de deelname aan het convenant Benchmarking aan ons melden. Het convenant Benchmarking vult de verplichtingen in de Wet milieubeheer voor zuinig gebruik van energie en het ALARA-beginsel in, zodat er geen aanvullende eisen zijn gesteld. 4.4.4 Milieujaarverslag Ingevolge art. 12.1 lid 2 Wet milieubeheer en het Besluit milieuverslaglegging (besluit van 17 november 1998) dient Kappa Attica jaarlijks een verslag op te stellen van de (getroffen en te treffen) maatregelen gericht op reductie van de milieubelasting. De eisen waaraan het verslag moet voldoen zijn gesteld in bijlage II van het Besluit milieujaarverslaglegging. De publieksversie van het verslag dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in artikel 12.2 Wm. Een dergelijk verslag wordt sinds 1996 door Kappa Attica opgesteld. Het milieujaarverslag wordt jaarlijks voor 1 april naar de bevoegde gezagen verzonden en door GS gecoördineerd beoordeeld. De milieujaarverslaglegging van Kappa Attica over het jaar 2002 hebben wij beoordeeld als betrouwbaar en nagenoeg volledig. Gelet op bovenstaande kunnen voorschrift 4 en 5 van de WM-vergunning daarmee komen te vervallen. 4.4.5 Bodem Bodembeschermende maatregelen Voorschrift 7 van de vigerende revisievergunning heeft betrekking op het laten uitvoeren van een bodemrisico-analyse. Kappa Attica heeft aan het voorschrift voldaan en het voorschrift kan daarmee vervallen. Wel achten wij het noodzakelijk om nu aan de vergunning een voorschrift te verbinden m.b.t. het opstellen en ter beoordeling overleggen van een plan van aanpak voor de, naar aanleiding van de resultaten van de bodem-risicoinventarisatie, nog uit te voeren maatregelen (voorschrift 7.b). In aansluiting op het BMP 2000-2003 van Kappa Attica (zekere maatregel tabel 5.3 onderdeel bodem) is voor het aanbrengen en uitvoeren van de maatregelen (voorschrift 7.c) als einddatum 1 januari 2006 gesteld.
-12-
Voor een bestaande ondergrondse riolering wordt op grond van de NRB een emissiescore van 1 niet redelijk geacht. Eind-emissiescore 2 kan bereikt worden met een inspectieprogramma. Wij hebben dit overgenomen in voorschrift 7.d. Eindsituatieonderzoek De Wet milieubeheer biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om een nul- of eindsituatieonderzoek van de bodem voor te schrijven. Zo'n onderzoek richt zich op die delen van de grond waarop bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Het vastleggen van de zogenaamde "nulsituatie" is reeds geschied in het kader van de BSB-operatie In navolging van dit nul-onderzoek voegen wij aan de vergunning de verplichting toe dat, wanneer de inrichting buiten werking wordt gesteld of wanneer bepaalde bodembedreigende activiteiten worden beëindigd, er een eindsituatieonderzoek van de bodem moet worden uitgevoerd (voorschrift 7.a). Doel van dit eindonderzoek is om te kunnen vaststellen of gedurende het in werking zijn van de inrichting bodemverontreiniging is opgetreden door middel van het vergelijken van de resultaten van dit onderzoek met die van het nulsituatieonderzoek. Voor de uitvoering van dit onderzoek kan dan ook gebruik worden gemaakt van het protocol 'Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB, met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek', 1993. 4.4.6 LPG-vulstation CPR 8-1S is opgesteld om richtlijn te geven voor alle LPG-afleverinstallaties voor motorvoertuigen (zoals bijvoorbeeld ten behoeve van een LPG vorkheftruck binnen een inrichting) waarop CPR 8-1 niet van toepassing is. In de vergunning zijn geen voorschriften verbonden ten aanzien van het op 15-06-99 gemelde LPGgasvulstation. Om het gewenste veiligheidsniveau te kunnen houden achten wij het noodzakelijk dat het gasvulstation aan CPR 8-1S voldoet. Wij hebben dit in voorschrift 18 opgenomen. 4.4.7 Opslag gevaarlijke (afval)stoffen in emballage en in bovengrondse tanks In de vergunningvoorschrift 16 van de vigerende vergunning is opgenomen dat uiterlijk op 1-1-2000 de opslag van gevaarlijke (af)valstoffen dient te voldoen aan de richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen (CPR 15-1). Kappa Attica voldoet ondertussen aan dit voorschrift. Wij vervangen dit voorschrift 16 omdat CPR 15-1 alleen bedoeld is voor opslag van gevaarlijke (afval)stoffen in emballage (opslag in tanks valt hier niet onder). Echter bij Kappa Attica vindt zowel opslag van gevaarlijke (afval)stoffen in tanks als in emballage plaats. In de nieuwe vergunning wordt daarom voor beide type opslagen apart voorschriften opgenomen. Voorschrift 16a t/m 16e voor de opslag in emballage en voorschrift 19a t/m 19s voor opslag in tanks. 4.4.8 Afvalstoffen Met ingang van 8 mei 2002 is de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) van kracht geworden. Deze ministeriële regeling (de Eural) strekt tot omzetting in het Nederlandse recht van de beschikking van de Europese Commissie van 3 mei 2000, nr. 2000/532/EG en van de bij die beschikking als bijlage behorende afvalstoffenlijst. De Eural vervangt drie Nederlandse regelingen: het Besluit Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (BAGA, met inbegrip van de Nederlandse afvalstoffencodelijst), de Regeling Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (RAGA) en de Regeling Aanvulling Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (RAAGA). De onderhavige beschikking strekt ertoe de vigerende Wm-vergunning van Kappa Attica in overeenstemming te brengen met de Regeling Europese afvalstoffenlijst. Uit artikel 11 van de Regeling kan worden afgeleid dat deze aanpassing zo spoedig mogelijk dient te geschieden en uiterlijk op 1 januari 2003 dient te zijn geëffectueerd. In verband hiermee wordt bij voorschrift 0 de begripsomschrijving voor gevaarlijk afval en Eural toegevoegd. Afvalpreventie Het afvalstoffenbeleid heeft als doelstelling om te komen tot een verdere vermindering van de hoeveelheid vrijkomende afvalstoffen (preventie). Het preventiebeleid richt zich daarbij vooral op het voorkomen en beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het verminderen van de -13-
milieuschadelijkheid daarvan door reductie aan de bron. Scheiding van afval bevordert de mogelijkheden voor (extern) hergebruik en vermindert daarmee de omvang van de voor eindverwerking vrijkomende stroom. In de huidige vergunning is in voorschrift 12 een onderzoeksverplichting naar de mogelijkheden voor afvalpreventie, uit te voeren voor 1-1-2000. Kappa Attica heeft dit onderzoek laten uitvoeren en aan ons ter beschikking gesteld. Hiermee kan dit voorschrift vervallen. Gelet op de aard en omvang van de geproduceerde afvalstromen verbinden wij voorschrift (17) aan de vergunning waarin het gescheiden inzamelen en afvoeren van afvalstoffen voorgeschreven wordt. Het beleid van de overheid richt zich op een zuinig gebruik van primaire grondstoffen en de toepassing van milieuvriendelijke grond- en hulpstoffen. De aard van de activiteiten alsmede de bij ons bekend zijnde gegevens omtrent de binnen de inrichting toegepaste grond- en hulpstoffen geven ons geen aanleiding om hiervoor voorschriften op te leggen aan Kappa Attica. 4.4.9 Toekomstige ontwikkelingen Op dit moment zijn bij ons geen toekomstige ontwikkelingen bekend (anders dan die op onderhavige beschikking betrekking hebben en die zijn genoemd in de aanvraag), die van invloed zijn op onze beslissing op de aanvraag. 4.5 Ongewone voorvallen met milieuschadelijke effecten Indien ten gevolge van ongewone voorvallen (calamiteiten en afwijkingen van de normale gang van zaken in de inrichting) nadelige effecten voor het milieu zoals lucht-, water- of bodemverontreiniging, geluidhinder, stank, brand of explosie (kunnen) ontstaan dan wel worden vermoed, dienen daarop door de vergunninghoudster de nodige acties te worden genomen. Omdat het hier gaat om een vergunning ingevolge de Wm is ten aanzien van deze ongewone voorvallen van toepassing de regeling welke is neergelegd in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer ("Maatregelen in bijzondere omstandigheden"). Dit betekent dat bij een ongewoon voorval vergunninghoudster daarvan zo spoedig mogelijk melding dient te maken en onmiddellijk de nodige maatregelen dient te nemen op basis van hoofdstuk 17 van de Wm. Aangezien de regeling uitputtend moet worden geacht, is er geen plaats meer voor regeling van die materie in een aan de vergunning te verbinden voorschrift. In deze moet dan ook worden volstaan met verwijzing naar hoofdstuk 17 van de Wm. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de meldingen aan de afdeling Milieutoezicht van de provincie Groningen in ieder geval dienen te geschieden via telefoonnummer 06 - 53977863, en bij voorkeur dienen te worden bevestigd per telefax onder nummer 050 - 3164632.
5.
AFSLUITENDE OVERWEGINGEN
Wij zijn van oordeel dat de gevraagde vergunning kan worden verleend, indien daaraan de onderstaande, naar ons oordeel in het belang van de bescherming van het milieu te achten, voorschriften worden verbonden.
BESLISSING: gelet op de Wet milieubeheer en op het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer; besluiten wij:
I
aan Kappa Attica B.V. te Oude Pekela, kadastraal bekend gemeente Oude Pekeka, sectie D, perceelnummers 2729;2730;2731;2732, op basis van de bij brief d.d. 12 mei 2003 ingediende aanvraag, aangevuld bij brief van 16 januari 2004 een vergunning te verlenen als bedoeld in
-14-
artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het veranderen van een inrichting voor het produceren van massief karton. II
te bepalen dat de aanvraag deel uit maakt van de vergunning. Daar waar de voorschriften strijdig zijn met de aanvraag zijn de voorschriften bepalend.
III aan de bij dit besluit verleende vergunning de onderstaande voorschriften te verbinden:
Voorschriften veranderingsvergunning
1.
Geluid
1.1
Geluidnormering
1.1.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor geluid, LAr,LT, veroorzaakt door deze inrichting, mag op de aangegeven punten de hierna genoemde waarden niet overschrijden: Referentiepunt a. van 07.00 tot 19.00 uur b. van 19.00 tot 23.00 uur c. van 23.00 tot 07.00 uur
13 49 49 44
14 50 48 46
30 56 56 54
4 48 46 44
De in deze paragraaf genoemde geluidsniveaus dienen te worden bepaald en beoordeeld volgens de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999, de beoordelingshoogte op de referentiepunten bedraagt 5 meter boven het locale maaiveld. De referentiepunten staan aangegeven op bijlage 1. 1.1.2 Het maximale geluidsniveau, veroorzaakt door geluidpieken afkomstig van de inrichting mag , gemeten in de meterstand "fast" en gecorrigeerd voor de meteocorrectie Cm op de aangegeven punten niet meer bedragen dan. Referentiepunt a. van 07.00 tot 19.00 uur b. van 19.00 tot 23.00 uur c. van 23.00 tot 07.00 uur
13 65 65 60
14 60 58 56
30 72 72 72
4 58 56 54
1.1.3. Aan de in de voorschriften 1.1.1 en 1.1.2 vastgelegde ten hoogst toelaatbare geluidsniveaus ter plaatse van de referentiepunten 4 en 14 dient uiterlijk 1 juli 2005 te worden voldaan. Tot deze datum mag het ten hoogst toelaatbare geluidsniveau op deze punten met maximaal 2 en 3 dB worden overschreden gedurende respectievelijk de avond- en nachtperiode. L max LAr,LT Referentiepunt 14 4 14 4 b. van 19.00 tot 23.00 uur 50 48 60 58 c. van 23.00 tot 07.00 uur 49 47 59 57
1.2
Aanvullende bepaling -15-
1.2.1 Ten einde te kunnen voldoen aan de grenswaarde voor piekgeluiden op referentiepunt 13 gedurende de nachtperiode (van 23.00 tot 07.00 uur) zijn transportbewegingen (incl. heftrucks) aan de zuid–oostzijde van de inrichting niet toegestaan. 2.
Brandveiligheid
2.2
Blusmiddelen algemeen
2.2.1 Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. 2.2.2 De in de aanvraag en in de daarbij behorende stukken aangegeven blusmiddelen moeten aanwezig zijn.
2.2.3 Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 en NEN 3211 plaatsvinden. Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel.
IV de op 8 september 1998 door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen voor onderhavige inrichting verleende revisievergunning (nr. RMM 98/13.396/37) conform artikel 8.23 van de Wet milieubeheer te wijzigen waarbij de aan deze vergunning verbonden voorschriften 0, 4, 5 ,7, 12 en 16 komen te vervallen en de navolgende voorschriften worden toegevoegd:
Voorschriften ambtshalve wijziging 0.
Begripsomschrijving Vergunninghoudster: .......................... Kappa Attica B.V., Postbus 8, 9665 AN Oude Pekela; Ons College: ....................................... Het College van Gedeputeerde Staten van Groningen; De Directeur:....................................... De directeur Beleidsafdelingen van de provincie Groningen; dB(A): ................................................. De geluiddruk, gecorrigeerd voor het menselijkgehoor, ten opzichte van een referentieniveau van 20 µPa; Eural:................................................... Europese Afvalstoffenlijst; Gevaarlijke stoffen:............................. Stoffen en preparaten die zijn ingedeeld krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten in een -16-
categorie als bedoeld in artikel 34 tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS).
5.
7.a
Energie Wanneer het Convenant Benchmarking energie-efficiency of de deelname aan de vergunninghoudster aan het convenant eindigt, meldt de vergunninghoudster dit binnen 4 weken aan ons College. Bodem Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten moet de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem worden bepaald. De opzet van het uit te voeren onderzoek dient tenminste vergelijkbaar te zijn met het nulsituatie-onderzoek. De resultaten van het onderzoek moeten binnen 6 maanden na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten door de vergunninghoudster aan onze directeur worden overgelegd.
7.b
Op basis van de door vergunninghoudster overgelegde resultaten van een bodemrisicoinventarisatie op grond van de NRB, dient een plan van aanpak te worden opgesteld voor de nog uit te voeren maatregelen. Een dergelijk plan van aanpak dient binnen een termijn van 6 maanden na het van kracht worden van de ambtshalve wijziging ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden overgelegd.
7.c
Uiterlijk op 1 januari 2006 moet de vergunninghoudster voor al haar activiteiten en voorzieningen, met uitzondering van het rioleringssysteem, voldoen aan eind-emissiescore 1 ingevolge de NRB.
7.d
Binnen 6 maanden na het van kracht worden van de ambtshalve wijziging wordt aan GS een rioolinspectieprogramma overlegd, waarin staat aangegeven op welke wijze en op welke termijn zal worden voldaan aan een eind-emissiescore 2 ingevolge de NRB, voor wat betreft het rioleringssysteem.
12.a
Stookinstallatie De branderinstallaties van de stookinstallaties, inclusief de daarbij behorende beveiligingsapparatuur, moeten voldoen aan de VISA-voorschriften voor stookinstallaties voor zover deze van toepassing zijn en zoals deze op datum van de vergunningverlening van kracht waren. De branderinstallaties moeten om de 2 jaar aan de hand van de VISA-voorschriften op goed en veilig functioneren worden gecontroleerd door een daartoe bevoegde deskundige. Over de verrichte controles en het uitgevoerde onderhoud moet melding worden gedaan in een logboek.
12. b
De aardgasleidingen met daarin opgenomen appendages en apparatuur vanaf de uitlaatzijde van het gasontvangstation tot en met de gasverbruiktoestellen, met uitzondering van de gasleidingsinstallaties waarop de N/V. Nederlandse Gasunie de norm NEN 1078 (uitgave 1976) van toepassing heeft verklaard, moeten voldoen aan en worden onderhouden volgens de "Voorschriften voor gasleidinginstallaties" (uitgave 1988) van de N.V. Nederlandse Gasunie.
12.c
In het ketelhuis en de overige ruimten waar stookinstallaties zijn opgesteld mogen geen voorwerpen of stoffen zijn opgeslagen die het brand- en explosiegevaar verhogen.
16.a
16.b
Opslag gevaarlijke (afval)stoffen in emballage De opslag dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.1.1, 6.1.2, 6.2.1, 6.4.1 t/m 6.4.4, 6.5.1 t/m 6.5.11, 6.6.1, 6.6.3, 6.6.4, 6.7.1 t/m 6.7.4, 6.8.1, 11.1.1, 11.1.4 t/m 11.1.7, 11.2.1 t/m 11.2.3, 11.3.1 en 11.4.1 van de richtlijn CPR 15-1. De opslag in een losse kast dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.3.1, -17-
7.1.1, 7.1.3 t/m 7.1.5 en 7.2.1 t/m 7.2.3 van de richtlijn CPR 15-1. 16. c
De opslag in een bouwkundige kast dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.3.2, 7.1.2, 7.1.6, 7.2.1 t/m 7.2.3 en 7.4.1 t/m 7.4.4 van de richtlijn CPR 15-1.
16.d
De opslag in een kluis in een gebouw met verdiepingen dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.3.3, 8.1.1 t/m 8.1.4, 8.2.1 t/m 8.2.5, 8.3.1 t/m 8.3.5, 11.7.1 en 11.7.2 van de richtlijn CPR 15-1.
16.e
De opslag in een kluis in een gebouw zonder verdiepingen dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.3.4, 8.1.1 t/m 8.1.4, 8.2.1 t/m 8.2.5, 8.3.1 t/m 8.3.5, 11.7.1 en 11.7.2 van de richtlijn CPR 15-1.
17.
18.
19. a
Afval De niet proces-gebonden afvalstoffen die vrijkomen bij het bedrijfsproces dienen in ieder geval in de volgende fracties gescheiden te worden ingezameld en opgeslagen en gescheiden te worden aangeboden aan de inzamelaar c.q. verwerker. • papier/karton • ferro/ niet ferro • hout • kunststof LPG De opslag van LPG in een tank, de bijbehorende afleverzuil en het gebruik hiervan moeten voldoen aan CPR 8-1s. Opslag gevaarlijke (afval)stoffen in reservoirs Zuren moeten gescheiden worden opgeslagen van basen en oxidatiemiddelen, op een zodanige wijze dat deze stoffen niet met elkaar in contact kunnen komen. Deze stoffen mogen daarom niet bij elkaar in een gezamenlijk lekbak zijn geplaatst.
19.b
Alle reservoirs (voorraad- of doseerreservoirs) moeten zijn voorzien van een opschrift waaruit blijkt welke stof zich in het reservoir bevindt.
19.c
Een reservoir met chemicaliën moet geplaatst zijn in een lekbak waarvan de inhoud tenminste gelijk is aan de inhoud van het reservoir of moet zodanig geplaatst zijn dat de inhoud van het reservoir bij een calamiteit in de pompkelder of het intern rioolstelsel stroomt.
19.d
De afsluiter van een reservoir met chemicaliën moet beschermd zijn tegen breuk, indien dit gevaar aanwezig is. Ook moet een voorziening zijn aangebracht zodanig dat bij breuk de inhoud van het reservoir in de pompkelder of het intern rioolstelsel stroomt.
19.e
De afvoer van een lekbak dient bij normaal bedrijf gesloten zijn, zodat in geval van ernstige lekkage geen verspreiding kan plaatsvinden. Een lekbak dient periodiek te worden geledigd.
19.f
De inhoud van de lekbak, pomkelder of intern rioolstelsel dient op een milieuhygiënische verantwoordelijke manier te worden afgevoerd.
19.g
Reservoirs met zoutzuur moeten door een afdak tegen direct zonlicht en andere weersinvloeden zijn beschermd.
19.h
Buiten opgestelde reservoirs voor de opslag van chemicaliën moeten tegen corrosie en beschadiging door oorzaken van buitenaf worden beschermd (bijv. door een goede verflaag en een vangrailconstructie). -18-
19.i
Reservoirs met bijbehorende leidingen en appendages dienen bestand te zijn tegen de inwerking van de erin opgeslagen chemicaliën.
19.j
Op reservoirs moeten een vulleiding en een ontluchtingsleiding zijn aangebracht. De ontluchtingsleiding moet tenminste dezelfde diameter hebben als de vulleiding en bij opslag van zoutzuur zijn voorzien van een gaswasser. De leidingen moeten aan de bovenzijde van het reservoir zijn aangesloten.
19.k
Het niveau van de vloeistof in het reservoir moet eenvoudig te controleren zijn.
19.l
Bij het vullen van een reservoir voor de opslag van chemicaliën moet voorzieningen aanwezig zijn waarmee overvullen wordt voorkomen en/of waarmee het product bij overvullen wordt opgevangen in de aanwezige lekbakconstructie.
19.m
De ontluchtingsleiding en een (eventuele) overloopleiding mogen worden gecombineerd en dienen uit te monden binnen de opvangbak.
19.n
Indien de opslagtank is voorzien van een onderaansluiting dient zo dicht mogelijk bij de tank een afsluiter te zijn geplaatst.
19.o
Doseerpompen voor het verpompen van zoutzuur en natronloog moeten, indien geen sprake is van pakkingbusloze pompen, in een lekbak zijn geplaatst.
19.p
De plaats waar het transportreservoir voor zoutzuur of natronloog op de vulleiding moet worden aangesloten, moet duidelijk zijn gemerkt met de aanduiding zoutzuur/natronloog.
19.q
Vulpunten voor basen en zuren moeten zich minstens één meter van elkaar bevinden.
19.r
Onder een vulpunt voor een reservoir met zuren danwel basen moet een lekbak zijn aangebracht.
19.s
In de nabijheid van het aansluitpunt voor de vulleiding voor logen en zuren dient een aansluiting op de waterleiding met een slang aanwezig te zijn om eventueel gemorst product te kunnen verdunnen en wegspuiten.
V 1. 2. 3. 4.
te bepalen dat een exemplaar van de beschikking zal worden gezonden aan: Kappa Attica B.V. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela, Postbus 20.000, 9665 ZM Oude Pekela Waterschap Hunze en Aa's, Postbus 195, 9640 AD VEENDAM VROM-Inspectie regio Noord, Postbus 30020, 9700 RM GRONINGEN
Groningen, juni 2004. Gedeputeerde Staten voornoemd: , voorzitter
, secretaris.
-19-
-20-