I
Artikelen
Wendelien Elzinga Wendelien Elzinga is universitaire docente aan dejuridische faculteit van de Rijksuniversiteit Limburg en medewerkster van dit blad.
Ondoordacht
alimentatieduur
wetsvoorstel
1. Aanloop De juridische doctrine is er nooit in geslaagd een adequate rechtsgrond te vinden voor alimentatie. Dit euvel herhaalt zich in de discussie en in het wetsvoorstel beperking alimentatieduur. Rechtsgronden als billijke vereffening een behoefte lopen door elkaar heen en staan in de weg aan een principiële oplossing van het probleem van verdeling van huwelijkse risico's. In het hiernavolgende artikel pleit de schrijfster voor een afrekening in huwelijksvermogensrechtelijke zin, waarbij de nadelen van het huwelijk voor vrouwen en de voordelen ervan voor mannen in brede zin worden betrokken.
De discussie over de beperking van de alimentatieduur is op gang gekomen naar aanleiding van de vernieuwing van het echtscheidingsrecht in 1971.' Tot dat moment was een recht op alimentatie alleen weggelegd voor de 'onschuldige' echtgenoot. Alimentatie werd gezien als een soort schadevergoeding voortvloeiend uit de aansprakelijkheid, die de levenslange lotsverbondenheid die inherent was aan het huwelijk, met zich mee bracht.2 Dit systeem moest vervallen omdat schuld als element in beginsel uit het echtscheidingsrecht verdween. Een en ander leidde destijds terecht tot een discussie over de rechtsgrond van alimentatie.3 Helaas is deze discussie in het slop geraakt, waardoor tot op heden onduidelijk is welke rechtsgrond aan het alimentatierecht ten grondslag ligt.4 Dit brengt mee dat de vragen hoe het alimentatierecht gestalte dient te krijgen en of er reden is voor een beperking van de alimentatieduur, niet goed kunnen worden beantwoord en slechts aanleiding geven tot warrige discussies. De kamerstukken behorend bij wetsvoorstel 19 295 tot limitering van de alimentatie3 geven daar een aardig beeld van. Daarnaast gaat het er in de discussie op dit moment niet alleen om een rechtvaardige oplossing te vinden voor de onderhoudsverplichtingen tussen èx-echtgenoten, maar speelt ook het financiële element een belangrijke rol. De overheid wil bezuinigen op de bijstandsuitkeringen door de mogelijkheden tot verhaal op alimentatieplichtige ex-echtgenoten te vergroten. Het dalend aantal alimentatieverplichtingen na echtscheiding is de minister van justitie dan ook een doorn in het oog. Hij verwacht dat met invoering van een wettelijke limiet het aantal alimentatieverplichtingen weer zal toenemen en dat dit, in combinatie met een verhaalsverplichting voor de gemeenten, een besparing van 150 miljoen per jaar kan opleveren.6 In middels ligt het wetsvoorstel bij de Eerste Kamer. Een summiere bespreking ervan verscheen in Nemesis 1985/86 nr. 3, pag. 120-122. In onderstaande bijdrage wil ik meer principieel ingaan op de problematiek van alimentatie na scheiding. 2. Rechtsgrond voor alimentatie en limitering De interdepartementale werkgroep limitering alimentatie (hierna: de werkgroep) die in 1979 werd ingesteld en tot taak kreeg een aantal modellen op te stellen voor begrenzing in de tijd van de alimentatieverplichtingen van ex-echtgenoten jegens elkaar, heeft zich gebogen over de rechtsgrond voor alimentatie, een onderwerp dat onduidelijk was gebleven sinds de herziening van het echtscheidingsrecht. De werkgroep onderscheidde in haar rapport vier mogelijke rechtsgronden: a. de verzorgingsplicht die gedurende het huwelijk bestaat, blijft na de ontbinding in beginsel bestaan; b. de verzorgingsplicht van het huwelijk vervalt, maar door met elkaar in het huwelijk te treden hebben de echtgenoten een zekere verantwoordelijkheid aanvaard voor eikaars bestaan, die bij een echtscheiding niet zon-
92
NEMESIS
I
Beperking alimentatieduur
der meer eindigt; c. door de rolverdeling in het huwelijk kunnen nadelige economische gevolgen ontstaan voor een van de partners. Bij ontbinding van het huwelijk (in deze visie een 'samenlevingsmaatschap') moet een billijke vereffening plaatsvinden van deze economische nadelen; d. degenen die het huwelijk beschouwen als een eenzijdig opzegbare overeenkomst ontkennen dat er enige rechtsgrond voor alimentatie zou bestaan. Eventueel zou er reden kunnen zijn voor een korte overbruggingsalimentatie bij een al te grote wijziging in de financiële omstandigheden, om redenen van humaniteit. De werkgroep kiest voor rechtsgrond c na te hebben geconstateerd dat de mogelijkheden a en d in onze samenleving geen steun (meer) vinden. Rechtsgrond b wordt afgewezen omdat dit onvoldoende houvast zou bieden voor een limiteringssysteem.7 Als gronden voor limitering voert de werkgroep aan de psychische belasting die een voortdurende financiële band voor beide partners met zich meebrengt en het feit dat de gronden voor een billijke vereffening van de economische nadelen (het onvermogen van de vrouw om buitenshuis te werken in verband met de verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, het onvermogen om in het eigen onderhoud te voorzien vanwege onvoldoende beroepsmatige kennis en ervaring, de beroepsmatige positie die de man dankzij de arbeid van zijn voormalige echtgenote heeft kunnen verwerven, de achterstand die de vrouw heeft opgelopen bij de opbouw van een boven de AOW-uitkering uitgaand ouderdomspensioen en de gewenning aan een aan het inkomen van de echtgenoot aangepaste levensstijl) na verloop van kortere of langere tijd zijn uitgewerkt.8 De rechtsgrond vormt het uitgangspunt voor het alimentatierecht en heeft derhalve consequenties voor de te hanteren criteria en de mogelijkheden voor limitering.9 Dit kan goed worden geïllustreerd aan de hand van de twee meest aangevoerde gronden, door de werkgroep genoemd als gronden b en c. De verantwoordelijkheid voor eikaars bestaan die na ontbinding van het huwelijk zou doorwerken, past bij de huidige criteria voor alimentatie: draagkracht en behoefte.10 Behoefte dient daarbij te worden gerelateerd aan de levensstandard gedurende het huwelijk en niette worden opgevat als 'behoeftigheid' in de zin van bestaansminimum.l' De regering doet dit laatste overigens ten onrechte wèl in het wetsvoorstel. Ook sluit bij deze rechtsgrond aan het rekening houden met de samenlevingsverbanden die de gewezen echtgenoten na de scheiding aangaan. De werkgroep heeft terecht geconstateerd dat deze rechtsgrond moeilijkheden geeft bij het motiveren van een wettelijke limitering, omdat een maatstaf voor vaststelling van de omvang van deze verantwoordelijkheid ontbreekt. Wordt een billijke vereffening van de nadelige economische gevolgen van het huwelijk ten grondslag gelegd aan het alimentatierecht, dan dienen draagkracht en behoefte als criteria te worden afgeschaft omdat deze strijdig zijn met de vereffeningsgedachte. Vereffening leidt in beginsel tot een betalingsver-
1989nr3
Wendelien Elzinga
plichting, eventueel in de vorm van een afbetalingsregeling. Hoogte en duur van de uitkeringen kunnen wel beïnvloed worden door draagkracht en behoefte van de ex-echtgenoten, maar deze elementen zijn niet bepalend voor de totale te vereffenen som. Op dit punt is de werkgroep in haar analyse te kort geschoten, nu zij draagkracht en behoefte als criteria voor de vaststelling van alimentatie wil handhaven. Aldus vindt opnieuw een vermenging van rechtsgronden plaats die de discussie vertroebelt. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de minister een 'billijke vereffening van economische nadelen die dient plaats te vinden als nawerking van de verantwoordelijkheid die de echtgenoten bij de huwelijkssluiting op zich hebben genomen' als rechtsgrond ten tonele voert. Limitering van alimentatie is volgens de minister gerechtvaardigd omdat de verplichting om in eikaars levensonderhoud bij te dragen, die uit deze verantwoordelijkheid voortvloeit, wordt beperkt door de duur van de huwelijksgerelateerde behoeftigheid en de onredelijkheid om gewezen echtgenoten levenslang financieel aan elkaar te binden.12 De idee dat een billijke vereffening van de economische nadelen bij ontbinding van het huwelijk op zijn plaats is, dient te worden verwelkomd, want zij is onontbeerlijk in een rechtvaardig echtscheidingsrecht waarin de schuldvraag geen rol meer speelt. Hoewel al vele jaren voor een vereffening is gepleit13, is er tot nu toe weinig principieel op deze gedachte gereageerd. Het is jammer dat de werkgroep niet dieper op deze mogelijkheid is ingegaan. Waarom moeten alleen de economische nadelen van het huwelijk vereffend worden? Waarom niet ook de voordelen? Mijns inziens leidt de vereffening van alleen de nadelen opnieuw tot grote financiële benadeling van (huis)vrouwen. Het huwelijksvermogensrecht is destijds niet aangepast aan het nieuwe echtscheidingsrecht. Het houdt geen rekening met het feit dat het huwelijk een 'samenlevingsmaatschap' is geworden van mogelijk korte duur. Ook verschuivingen in de vermogensverhoudingen die in onze samenleving hebben plaatsgevonden14, waardoor de 'bezittingen' die gedurende het huwelijk zijn opgebouwd niet zozeer bestaan in traditionele vermogensbestanddelen als roerende en onroerende goederen, als wel in aanspraken op periodieke uitkeringen als pensioenen en andere sociale verzekeringen, levensverzekeringen, 'earning capacity' en dergelijke, blijven volledig buiten beschouwing. Deze aanspraken worden doorgaans alleen opgebouwd bij deelname aan de arbeidsmarkt en zijn gerelateerd aan het arbeidsinkomen. Bij een traditionele rolverdeling in het huwelijk komen deze economische voordelen slechts mede ten goede aan een huisvrouw indien zij tevens echtgenote is en blijft. Bij een boedelscheiding worden deze 'bezittingen' - uitgezonderd pensioenen en levensverzekeringen - meestal buiten beschouwing gelaten. Vereffening van alle economische gevolgen van het huwelijk biedt een interessant perspectief. Het leidt in beginsel tot afschaffing van alimentatie, in de plaats waarvan een afrekening in huwelijksvermogensrechtelijke zin treedt. Op deze wijze kan rekening worden gehouden met de rolverdeling tijdens het hu-
93
I
Beperking alimentatieduur
Wendelien Elzinga
welijk, de gevolgen die dit heeft gehad voor de carrière-kansen van man en vrouw, en kan rekening worden gehouden met de economische voordelen die de kostwinner op grond daarvan zijn toegevallen, ongeacht het huwelijksgoederenregiem waarin partijen destijds zijn gehuwd.15 Uiteraard zal dit in de meeste gevallen toch tot een periodieke afbetalingsregeling leiden, maar deze staat los van latere wijzigingen in draagkracht en behoefte van de gewezen echtgenoten en zij heeft geen alimentair karakter. Daarnaast zou, afgezien van de kinderalimentatie, voor de verzorging van de minderjarige kinderen een vergoeding kunnen worden verstrekt aan de echtgenoot die na ontbinding van het huwelijk deze verzorging grotendeels op zich neemt.16 Dit is uiteraard een in tijd beperkte betalingsverplichting, die eindigt bij de zelfstandigheid van de kinderen. De verantwoordelijkheid voor de rolverdeling tijdens het huwelijk wordt op deze wijze geleidelijk over de ex-partners gespreid. Een consequent doorbouwen op de billijke vereffening leidt aldus tot het elimineren van de limiteringsproblematiek. Ook de levenswijze van partijen kan buiten beschouwing blijven, art. 1:160 BW kan dus worden geschrapt. Partijen worden aldus gestimuleerd om na de scheiding een nieuw (arbeids)leven op te bouwen, zonder dat dit hun verplichtingen jegens elkaar zal beïnvloeden. De samenhang met de problematiek van het bijstandsverhaal is bij een systeem van billijke vereffening in vermogensrechtelijke zin slechts toevallig. In de meeste gevallen zal de man een schuld hebben aan de vrouw die mede bepalend is voor haar behoeftigheid in de zin van de ABW. De omvang van deze schuld staat op het moment van boedelscheiding vast. De man is echter niet verplicht in het levensonderhoud van zijn ex-vrouw te voorzien. Wel is denkbaar dat cessie van een dergelijke schuld plaatsvindt.
Art. 1:157, derde lid, wordt vervangen door vijfnieuwe leden: 3. De rechter kan op vordering onderscheidenlijk verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan 12jaar na de datum van inschrijving van het vonnis in de registers van de burgerlijke stand. 4. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van 12 jaar, die aanvangt op de datum van inschrijving van het vonnis in de registers van de burgerlijke stand. 5. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat 3 maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is. 6. Vaststelling van de in het vijfde lid bedoelde termijn kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin diegene die tot de uitkering gerechtigd is, recht krijgt of heeft gekregen op algemeen ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985,181) of, indien nog geen recht op een dergelijk ouderdomspensioen bestaat, op een aanvullend ouderdomspensioen of op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de andere echtgenoot. Dat aanvullendpensioen of dat deelvan een aanvullend ouderdomspensioen moet ten minste gelijk zijn aan het ouderdomspensioen bedoeld in art. 9, eerste lid, onderdeel b van de Algemene Ouderdomswet. Zowel de werkgroep als de regering hebben kansen 7. Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt laten liggen om tot een goed doordachte en in ons dan 5jaar en uit dit huwelijkgeen kinderen zijn geboren, familierecht passende oplossing voor het alimenta- eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtstievraagstuk te komen. Zowel het rapport van de wege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan werkgroep als het wetsvoorstel handhaven art. 1:157 de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum leden 1 en 2 (de criteria van draagkracht en behoefte) van inschrijving van het vonnis in de registers van de en art. 1:160 BW en blijven daardoor hinken op twee burgerlijke stand. Indien de rechter een termijn vastgedachten: voortdurende verantwoordelijkheid na stelt, kan deze vaststelling niet ten gevolge hebben dat huwelijksontbinding enerzijds, maar een (minimale) de uitkering op een later tijdstip eindigt dan ingevolge vereffening en de wens tot beperking in de tijd van de de vorige zin het geval zou zijn. - terecht als belastend ervaren - verantwoordelijkheid anderzijds. Daardoor blijft de kans groot dat Artikel II (overgangsbepalingen): de gewezen echtgenoten ook na invoering van dit 1. Deze wet is van toepassing op de uitkeringen tot lewetsvoorstel toch gedurende onvoorzienbaar lange vensonderhoud die vóór de inwerkingtreding van deze tijd financieel aan elkaar gebonden blijven, zeker nu wet zonder vaststelling van een termijn door de rechter de regering het voorstel van de werkgroep om een zijn toegekend of tussen partijen zijn overeengekomen. maximale termijn van 10 jaar in te voeren niet heeft Toepassing van de in art. 1:157, vierde en zevende lid overgenomen. BW bedoelde termijnen kan evenwel niet ten gevolge hebben dat de uitkering eindigt binnen driejaar na inwerkingtreding van deze wet. 3. Overige punten van kritiek 2. Deze wet is niet van toepassing op de uitkeringen tot Afgezien van de principiële kritiek op de uitgangs- levensonderhoud die vóór de inwerkingtreding van deze puntenvan het wetsvoorstel wil ik nog enkele opmer- wet voor bepaalde tijd door de rechter zijn toegekend of kingen maken bij de regeling op detailpunten.17 tussen partgen zijn overeengekomen met vaststelling Daartoe zal ik eerst de hoofdlijnen van het wetsvoor- van een termijn. In geval van wijziging van de termijn is stel weergeven. De kernbepalingen van het wetsvoor- het vijfde lid, laatste zin van art. 1:157zoals bij deze wet stel luiden: vastgesteld, van overeenkomstige toepassing. Indien
94
NEMESIS
I
Beperking alimentatieduur
een termijn na de inwerkingtreding van deze wet is gewijzigd, zijn op een volgend wyzigingsverzoek de bepalingen van deze wet van toepassing. 3. Het in art. 1, onderdeelA, voorgestelde nieuwe zesde lid van art. 1:157 is niet van toepassing indien de echtscheiding, de scheiding van tafelen bed of de ontbinding van het huwelijk na de scheiding van tafel en bed is uitgesproken vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet. 3.1 De maximumtermijn De alimentatie duurt in beginsel maximaal 12 jaar. Duurde het huwelijk korter dan 5 jaar en zijn daaruit geen kinderen geboren, dan zal de maximale alimentatieperiode aan de huwelijksduur gelijk zijn. Van verschillende zijden is betoogd dat deze termijn zeer willekeurig aandoet. Uit het feit dat lid 5 een soort hardheidsclausule bevat, blijkt ook al dat de regering inziet dat een dergelijke objectieve maatstaf niet goed past bij de uitgangspunten van het voorgestelde alimentatiestelsel. Het is duidelijk dat de vrouw die gedurende het huwelijk de verzorging van huishouding en gezinsleden op zich heeft genomen en ook na de echtscheiding de minderjarige kinderen verzorgt, te maken krijgt met een aanmerkelijke taakverzwaring. Bij hantering van de voorgestelde maximumtermijn zal de vrouw zich gedurende deze periode ook nog moeten voorbereiden op haar toetreding tot de arbeidsmarkt. De lasten na de scheiding worden op die manier wel erg onevenredig over de ex-echtgenoten verdeeld. In ieder geval zal de vrouw mijns inziens een periode moeten worden gegund waarin zij zich kan voorbereiden op de arbeidsmarkt zonder tegelijkertijd belast te zijn met de zorg voor minderjarige kinderen. Uit de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer blijkt dat de regering zelf niet goed voor ogen heeft hoe 'onherroepelijk' de maximumtermijn zou moeten zijn. Enerzijds wordt gesteld dat er voor een verlenging geen sprake hoeft te zijn van een uitzonderlijke situatie, anderzijds moeten er wel zware eisen aan worden gesteld en moet verlenging een uitzondering blijven op de hoofdregel.18 Terecht is van diverse zijden gewezen op de waarschijnlijkheid dat deze halfslachtige wijze van limitering tot een groot aantal procedures aanleiding zal geven.19 Immers, op dit moment wordt vaak geprocedeerd over de hoogte van de alimentatie en minder over de duur ervan, mede door de terughoudende opstelling van de rechter op dit punt. Dit wetsvoorstel introduceert een nieuw discussiepunt tussen partijen. Daardoor zal de beoogde vermindering van werklast voor de rechter20 niet worden bereikt, maar integendeel, juist worden verzwaard. Aan limiteringsbeslissingen worden nu immers zware motiveringseisen gesteld21 en aangezien de regering met dit wetsvoorstel bij de bestaande praktijk wil aansluiten22, zal dit ook in de toekomst gelden. Daarnaast wordt ook nog eens een zware last gelegd bij alimentatiegerechtigde vrouwen, immers zij zijn in dit wetsvoorstel telkens degenen die moeten verzoeken om een verlenging van de termijn. Ten aanzien van huwelijken die op het eerste gezicht minder problemen lijken op te leveren, de kortdurende waaruit geen kinderen zijn geboren, rijzen eveneens vragen. Weliswaar moet het begrip 'die uit het
1989nr3
Wendelien Elzinga
huwelijk zijn geboren* ruim worden opgevat23, waardoor ook geadopteerde en gewettigde kinderen of een kind dat binnen 307 dagen na de huwelijksontbinding is geboren onder de uitzonderingen vallen, er zijn nog tal van andere situaties denkbaar waarin ondanks de korte duur van het huwelijk een 'billijke vereffening van de economische nadelen' tot een langere alimentatietermijn kan leiden. Waarom heeft bij voorbeeld een vrouw die kinderen uit een eerder huwelijk van de man heeft verzorgd geen recht op alimentatie? Dat is buitengewoon onbillijk. De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal van deze problemen aan de minister voorgelegd.24 Zo is het voorbeeld aangehaald van een oudere vrouw die vanwege de verzorgingsbehoeftigheid van haar echtgenoot haar baan opgeeft. De minister antwoordde koeltjes dat de vrouw in zo'n geval had moeten voorzien dat terugkeer in een baan zeer moeilijk zou zijn, maar dat dit niet voortvloeide uit het huwelijk of uit de daarin aangehouden werkverdeling. Ook het feit dat bij (her)trou wen een uitkeringsrecht eindigt, mag men in zijn ogen niet aan de gewezen echtgenoot toerekenen.25 Mijns inziens is er ook ingeval er sprake is van kortdurende kinderloze huwelijken, geen reden om de vrouw bij voorbaat uit te sluiten van een beroep op de hardheidsclausule van lid 5. Het voorgestelde lid 7 zou derhalve beter kunnen worden geschrapt. 3.2 Samenhang met AOW en pensioen Het nieuwe lid 6 van art. 157 legt de grens van een verlenging na het verstrijken van de 12-jaars termijn uiterlijk bij het moment waarop de vrouw recht krijgt op een AOW-uitkering of een gedeelte van het ouderdomspensioen in het kader van een pensioenverevening. Dit is een hoogst merkwaardige bepaling, die niet past in het voorgestelde stelsel. Immers, het verkrijgen van een AO W-uitkering of een uitkering in het kader van een pensioenverevening zal zowel in het huidige als in het komende alimentatiestelsel van invloed zijn op de hoogte van het alimentatiebedrag omdat de behoeften van de vrouw daardoor verminderen. Maar waarom deze vrouwen op dat moment tot het sociale minimum26 moeten worden teruggeworpen is onbegrijpelijk en wordt door de regering evenmin gemotiveerd. Het is trouwens strijdig met het gekozen uitgangspunt van een billijke vereffening. Lid 6 heeft bovendien al een deel van zijn werking verloren, omdat inmiddels in de overgangsbepalingen wordt geregeld dat het niet geldt voor echtscheidingen die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn uitgesproken. Het zou de overzichtelijkheid en de systematiek van de nieuwe wet ten goede komen indien het voorgestelde lid 6 geheel zou worden geschrapt. De rechter kan in het kader van een verlengingsverzoek immers met deze omstandigheden rekening houden. 3.3 Overgangsbepalingen Art. II lid 1 bepaalt dat de nieuwe wet toegepast zal worden op alimentaties die zonder termijn zijn vastgesteld door de rechter of door partijen zijn overeengekomen. In beide Kamers is hier veel kritiek op geuit, omdat het vrouwen najaren opeens zou dwingen
95
I
Beperking alimentatieduur
weer naar de rechter te gaan. Bovendien zou, ingeval partijen in hun convenant een beding van niet-wijziging hebben opgenomen, de wetgever een soort gelegaliseerde contractbreuk in het leven roepen. De regering motiveert deze bepaling met het argument dat het in strijd is met de rechtsgelijkheid om 'oude' alimentaties onder een andere regeling te laten vallen. Bovendien zou het in haar ogen onjuist zijn een convenant met een beding van niet-wijziging, maar zonder een termijn, te interpreteren als een levenslange alimentatieverplichting.27 Het lijkt mij echter volstrekt verdedigbaar dat een beding van niet-wijziging, dat toch als een extra-beding in het convenant wordt opgenomen, wordt uitgelegd als een levenslange alimentatieverplichting van een bepaald niveau. Bovendien lijkt het mij in strijd met de rechtsgelijkheid om partijen die een dertigjarige alimentatie hebben afgesproken (al dan niet met een beding van niet-wijziging) buiten de invloedssfeer van deze wet te laten vallen, en tegelijkertijd partijen die een levenslange alimentatie voor ogen hadden maar dit niet hebben opgenomen in hun convenant (en dat in het huidige recht ook niet hoeven), wel onder de werking van de wet te brengen. Tenslotte rijst de vraag naar het belang dat met deze bepaling wordt gediend. Partijen kunnen immers, mocht voor hen art. 157 lid 3 in zijn huidige vorm blijven gelden, toch in een aantal gevallen wijziging vragen. Invoering van dit wetsvoorstel zal dan voor de rechter een van de punten van overweging vormen bij zijn beslissing omtrent een dergelijk verzoek. Niet valt in te zien waarom de wetgever deze partij-afspraak zou moeten aantasten, nu dit zulke onnodig negatieve gevolgen met zich mee kan brengen, in het bijzonder voor oudere gescheiden vrouwen. 4. Conclusie Al met al zou de vraag kunnen worden gesteld of het eigenlijk wel zin heeft om op de door de regering voorgestelde wijze een alimentatielimitering in te voeren. Deze vraag klemt te meer, daar zij zelf stelde dat een groep van 3200 vrouwen daardoor zal worden getroffen,, dit is 8,5 procent van de alimentatiegerechtigde vrouwen, in totaal een groep van 38.000 personen. Het gaat dus om een relatief kleine groep die, gezien de tendens dat in een steeds kleiner percentage van de echtscheidingen alimentatie wordt vastgesteld, in de toekomst waarschijnlijk nog in omvang zal afnemen.28 Welk belang (afgezien van het belang van een kleine groep alimentatieplichtige mannen) wordt met deze wet gediend?
Noten 1. Wet van 6 mei 1971, S. 290, in werking getreden op 11 oktober 1971.
96
Wendelien Elzinga
2. D.M.Campagne,y4fimento«ie...eenevo/u«fe,Deventerl978,pag. 58; W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Echtscheiding en alimentatie bij rechterlijke uitspraak, Arnhem 1983, pag. 3 e.v.; G.E. Langemeijer, De alimentatie in het ontwerp van een Burgerlijk Wetboek,NJB 1955 pag. 351 ;A.A.L. Minkenhof, Onderhoudsplicht, Amsterdam 1933, pag. 88. 3. Afgezien van de in noot 2 vermelde literatuur de artikelen van I. Kisch, Alimentaire notities, NJB 1970, pag. 519 e.v., en Minkenhof, Anderetijden,andereaUmentatiezeden?'m: Speculum Langemeijer, Zwolle 1973, pag. 333 e.v. 4. Asser/De Ruiter/Moltmaker 1986, nr. 541. 5. Ingediend op 6 november 1985 onder nummer TK 19 295. Ingediend in licht gewijzigde vorm bij de Eerste Kamer op 9 november 1987. Op 23 november 1988 ontving de Eerste Kamer een Memorie van Antwoord (vergaderjaar 1988-1989 nr. 70) als reactie op het voorlopig verslag EK van 19 januari 1988 (vergaderjaar 1988-1989, nr. 61a). 6. Memorie van Toelichting wetsvoorstel Nieuwe regeling voor terugvordering en verhaal van kosten van bijstand, TK 20598, § 6„ pag. 10. 7. Rapport 'Grenzen aan de alimentatieduur', Ministerie van Justitie, april 1982, pag. 15-22. 8. 'Grenzen aan de alimentatieduur', pag. 32 9. Zie ook A. Kappelhof, Alimentatie en de som ineens, Den Haag 1983, pag. 20-21. 10. Onder meer bepleit door Kisch, t.a.p. NJB 1970, pag. 528 (hij spreekt van Kausalhaftung); Minkenhof, t.a.p. In: Speculum Langemeijer, pag. 339 en Preadviezen overhetonderhoudnaechtscheiding en scheiding van tafelen bed in Nederlanden België, Zwolle 1976, pag. 12-13; Hammerstein-Schoonderwoerd, a.w. 1983, pag. 5. 11. Zie ook opmerkingen daarover van de Emancipatieraad in zijn advies van 21 december 1982 n.a.v. het rapport 'Grenzen aan de alimentatieduur', pag. 8-9; Asser/De Ruiter/Moltmaker 1986, nrs. 549-550; Hammerstein-Schoonderwoerd, a.w. 1983, pag. 19 - 20 12. Memorie van Toelichting, pag. 6. 13. D.M.Campagne,a.w.pag.213e.v.;Minkenhof,a.w. 1973,pag. 344; Waaijer, Het moderne vermogensrechtelijke echtscheidingsrecht, Deventer 1981, pag. 138 en 158. 14. C. Reich, The New Property, Yale Law Journal, 1964 (Vol. 73), pag. 733 e.v.; Leonore J. Weitzman, The Divorce Revotution in the United States: The Unexpected Consequences for Women and Children, in: M.T. Meulders-Klein/J. Eekelaar, Family, State andIndividual Economie Security, Brussel 1988, pag. 475; N. Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland, Amsterdam 1984, pag. 116 e.v. 15. Deze voordelen zijn namelijk niet gekoppeld aan het huwelijksvermogensregiem, maar vallen toe aan iedere (mannelijke) kostwinner. Een dergelijke vereffening doorbreekt derhalve het huwelijksvermogensregiem dat partijen hebben gekozen niet. 16. Zo ook: Kisch, t.a.p. NJB 1970, pag. 528. 17. Echte detailkritiek, zoals bij voorbeeld op de inconsistentie in de formulering in art. 157 lid 3 en 4 met betrekking tot het moment waarop de 12-jaars termijn ingaat, laat ik achterwege. 18. Memorie van Antwoord EK, nr. 70, pag. 4 en 5. 19. R.C. Gisolf, AHmentatierecht in beweging, Arnhem 1988, pag. 44-45. Zie ook voorlopig verslag, EK 19 295, nr. 61a, pag. 13. 20. Memorie van Toelichting, pag. 14. 21. Asser/De Ruiter/Moltmaker 1986, nr. 561. 22. Nota naar aanleiding van het eindverslag van de Tweede Kamer, pag. 4. 23. Memorie van Antwoord EK, nr. 70, pag. 7. 24. Voorlopig verslag EK, nr. 61a, pag. 4. 25. Memorie van Antwoord EK, nr. 70, pag. 7. 26. De AOW voor alleenstaanden bedraagt op dit moment ƒ 1.117,98 per maand, dit is vergelijkbaar met het bijstandsniveau. Alleen indien de vrouw naast haar AOW-uitkering een bedrag vanwege pensioenverevening ontvangt zal zij boven dit niveau uitkomen. 27. Memorie van Antwoord EK, nr., 70, pag. 9. 28. In feite ontvangt een groep van 6460 vrouwen (17%) langer dan 12 jaar alimentatie, maar in de helft van die gevallen moet de alimentatie worden aangevuld met een bijstandsuitkering. Voor deze vrouwen zou er bij invoering van het wetsvoorstel geen financiële verandering optreden. Memorie van Antwoord, pag. 13 (par. 28).
NEMESIS