Algemene Plaatselijke Verordening Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp
gemeente Papendrecht Algemene Plaatselijke Verordening Algemene Plaatselijke Verordening gemeenteraad
regeling openbare orde en veiligheid, huishouding openbare ruimte
Opmerkingen m.b.t. de regeling APV 2005 en daarop volgende wijzigingen zijn ingetrokken.
Grondslagen 1. Gemeentewet, art. 149
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) 1. diverse uitvoeringsbesluiten
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding
Betreft
Ontstaansbron: Inwerkingtreding: Voorstel datum ondertekening; datum ondertekening; gemeenteraad bron bekendmaking bron bekendmaking
18-2-2010
nieuwe regeling
9-4-2009
art. 2.9.2
1-1-2009
art. 2.4.8
11-2-2010 PN 17-02-2010 26-3-2009 PN 08-04-2009 11-12-2008 PN 17-12-2008 4-4-2005 PN 14-04-2005
22-4-2005
Terugwerkende kracht
4-4-2005
nieuwe regeling
11-2-2010 PN 17-02-2010 26-3-2009 PN 08-04-2009 11-12-2008 PN 17-12-2008 4-4-2005 PN 14-04-2005
2010/003 2009/011 2008/066 raadsbesluit 2005/020
1
Geconsolideerde tekst van de regeling
NHOUDSOPGAVE Algemene plaatselijke verordening pagina HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1:1 Begripsbepalingen Artikel 1:2 Beslistermijn Artikel 1:3 Indiening aanvraag Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing Artikel 1:7 Termijnen Artikel 1:8 Weigeringsgronden
9 9 9 9 9 10 10 10
HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
11
Afdeling 2 Betoging Artikel 2:2 Gereserveerd Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen Artikel 2:4 Gereserveerd Artikel 2:5 Gereserveerd
11 11 12 12
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
12
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg Artikel 2:7 Gereserveerd Artikel 2:8 Gereserveerd Artikel 2:9 Straatartiest
12 12 12
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg Artikel 2:10A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan Artikel 2:10B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen Artikel 2:10C Gereserveerd Artikel 2:10D Vrij te stellen catagorien Artikel 2:10E Nadere regels Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
12 13 13 13 13 13
2
pagina Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
14
Afdeling 6 Veiligheid op de weg Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen) Artikel 2:14 Winkelwagentjes Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. Artikel 2:17 Gereserveerd Artikel 2:18 Gereserveerd Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp Artikel 2:20 Gereserveerd Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting Artikel 2:22 Gereserveerd Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
14 14 14 14 15 15 15 15 15 15 15
Afdeling 7 Evenementen Artikel 2:24 Begripsbepaling Artikel 2:25 Evenement Artikel 2:26 Ordeverstoring
15 16 16
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven Artikel 2:27 Begripsbepalingen Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf Artikel 2:29 Sluitingstijd Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven Artikel 2:33 Ordeverstoring Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
16 17 17 18 18 18 18 18
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf Artikel 2:35 Begripsbepaling Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie Artikel 2:37 Gereserveerd Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
18 18 18 19
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden Artikel 2:39 Speelgelegenheden (nieuw) Artikel 2:40 Speelautomaten
19 19
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal Artikel 2:42 Plakken en kladden
20 20
3
pagina Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. (nieuw) Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen Artikel 2:45 Gereserveerd Artikel 2:46 Gereserveerd Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen Artikel 2:47A Verbod vloeken Artikel 2:48 Openlijk drankgebruik Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. Artikel 2:53 Bespieden van personen Artikel 2:54 Gereserveerd Artikel 2:55 Gereserveerd Artikel 2:56 Gereserveerd Artikel 2:57 Loslopende honden Artikel 2:58 Verontreiniging door honden Artikel 2:58A Verontreiniging door paarden Artikel 2:59 Gevaarlijke honden Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren Artikel 2:61 Gereserveerd Artikel 2:62 Loslopend vee Artikel 2:63 Gereserveerd Artikel 2:64 Gereserveerd Artikel 2:65 Gereserveerd
20 20 21 21 21 21 21 21 22 22 22 22 22 22 22 22 23 23 23 23 24 24 24 24 24
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen Artikel 2:66 Begripsbepaling Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht Artikel 2:69 Gereserveerd Artikel 2:70 Gereserveerd
24 24 24 25 25
Afdeling 13 Vuurwerk Artikel 2:71 Begripsbepalingen Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
25 25 25
Afdeling 14 Drugsoverlast Artikel 2:74 Drugshandel op straat Artikel 2:74A Openlijk drugsgebruik
25 25
4
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (nieuw) Artikel 2:75A Verblijfsontzeggingen Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen (nieuw)
26 26 26 26
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1 Begripsbepalingen Artikel 3:1 Begripsbepalingen Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan Artikel 3:3 Nadere regels Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke Artikel 3:4 Seksinrichtingen Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder Artikel 3:6 Sluitingstijden Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder Artikel 3:9 Straatprostitutie Artikel 3:10 Sekswinkels Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
27 27 27
28 29 29 29 29 30 30
Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden Artikel 3:12 Beslissingstermijn Artikel 3:13 Weigeringsgronden
30 30
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie Artikel 3:15 Wijziging beheer
31 31
Afdeling 5 Overgangsbepaling Artikel 3:16 Overgangsbepaling (vervallen)
31
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting Artikel 4:1 Begripsbepalingen Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
32 32
5
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten Geluidshinder door dieren (vervallen) Geluidshinder door bromfietsen e.d. (vervallen) Geluidshinder door vrachtauto’s (vervallen) Geluidshinder door luidsprekers (vervallen) Artikel 4:5 Onversterkte muziek Artikel 4:6 Overige geluidhinder Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging Artikel 4:7 Gereserveerd Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
32 33 33 33 33 33 33 34
34 34 34
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden Artikel 4:10 Gereserveerd Artikel 4:11 Gereserveerd Artikel 4:12 Gereserveerd
34 34 34
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. Artikel 4:14 Gereserveerd Artikel 4:15 Vergunningplicht handelsreclame Artikel 4:16 Gereserveerd
34 35 35 36
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen Artikel 4:17 Begripsbepaling (nieuw) Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen (nieuw) Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen (nieuw)
36 36 36
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE Afdeling 1 Parkeerexcessen Artikel 5:1 Begripsbepalingen Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen (nieuw) Artikel 5:4 Gereserveerd Artikel 5:5 Voertuigwrakken Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a. Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen) Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
37 37 37 37 37 37 38 38 38 38 38
6
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
39
Afdeling 2 Collecteren Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
39
Afdeling 3 Venten Artikel 5:14 Begripsbepaling (nieuw) Artikel 5:15 Ventverbod Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting (nieuw)
39 39 40
Afdeling 4 Standplaatsen Artikel 5:17 Begripsbepaling (nieuw) Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende (nieuw) Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen (nieuw) Artikel 5:21 Gereserveerd
40 40 40 40 41
Afdeling 5 Snuffelmarkten Artikel 5:22 Begripsbepaling (nieuw) Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
41 41
Afdeling 6 Openbaar water Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water Artikel 5:25 Gereserveerd Artikel 5:26 Gereserveerd Artikel 5:27 Gereserveerd Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken Artikel 5:29 Reddingsmiddelen Artikel 5:30 Veiligheid op het water (nieuw) Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
41 42 42 42 42 42 42 42
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden Artikel 5:32 Crossterreinen Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden (nieuw)
42 43
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
43
Afdeling 9 Verstrooiing van as Artikel 5:35 Begripsbepaling Artikel 5:36 Verboden plaatsen Artikel 5:37 Hinder of overlast
44 44 44
7
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 6:1 Strafbepaling Artikel 6:2 Toezichthouders Artikel 6:3 Binnentreden woningen Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening Artikel 6:5 Overgangsbepaling Artikel 6:6 Citeertitel
45 45 45 45 45 45
8
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1:1
Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b; b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn; d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 15 juni 1990, dan wel, indien de raad op latere datum de grenzen van de bebouwde kom heeft vastgesteld op grond van artikel 20a, lid 1 Wegenverkeerswet 1994, overeenkomstig dat raadsbesluit; e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht; f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Gemeente Papendrecht; g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet; h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen; i. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht. Artikel 1:2
Beslistermijn
1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2.
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
Artikel 1:3
Indiening aanvraag
1.
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2.
Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1:4
Voorschriften en beperkingen
1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5
Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
9
Artikel 1:6
Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd: a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; e. indien de houder dit verzoekt. Artikel 1:7
Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Artikel 1:8
Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van: a. de openbare orde; b. de openbare veiligheid; c. de volksgezondheid; d. de bescherming van het milieu.
10
Hoofdstuk 2
Openbare orde
Afdeling 1
Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1
Samenscholing en ongeregeldheden
1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
3.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
5.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Afdeling 2
Betoging
Artikel 2:2
[gereserveerd]
Artikel 2:3
Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1.
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een vergadering of samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensbeschouwing, als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
2.
De kennisgeving bevat: a. naam en adres van degene die de betoging houdt; b. het doel van de betoging; c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging; d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging; e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling; f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3.
Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
11
5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:4 en 2:5 [gereserveerd] Afdeling 3
Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 afbeeldingen
Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of
1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of producten dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
2.
Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3.
Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
4.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 4
Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 en 2:8 [gereserveerd] Artikel 2:9
Straatartiest e.d.
1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
2.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
4.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de ontheffing als genoemd in het derde lid.
Afdeling 5
Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 A
Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
1.
Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
12
b. c. 3.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in het eerste lid om dwingende redenen van algemeen belang zoals de openbare orde, de openbare veiligheid en de verkeersveiligheid.
Artikel 2:10 B
Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
1.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor: a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid; c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.
2.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. a. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement. b. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet; c. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken; d. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:10 C
[gereserveerd]
Artikel 2:10 D
Vrij te stellen categorieën
Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel A niet geldt. Artikel 2:10 E
Nadere regels
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 2:10 A t/m D. Artikel 2:11
Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
3.
Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
13
Artikel 2:12
Maken, veranderen van een uitweg
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2.
De vergunning kan worden geweigerd in het belang van: a. de bruikbaarheid van de weg; b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
Afdeling 6
Veiligheid op de weg
Artikel 2:13
[gereserveerd]
Artikel 2:14
Winkelwagentjes
1.
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
3.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
4.
Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.
Artikel 2:15
Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
1.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
2.
Het in het voorgaande lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 1997.
Artikel 2:16
Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
14
Artikel 2:17 en 2:18 Artikel 2:19
[gereserveerd]
Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
1.
Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 1997.
Artikel 2:20
[gereserveerd]
Artikel 2:21
Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2.
Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22
[gereserveerd]
Artikel 2:23
Veiligheid op het ijs
1.
Het is verboden: a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen; b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.
Afdeling 7
Evenementen
Artikel 2:24
Begripsbepaling
1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: a. bioscoopvoorstellingen; b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening; c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
15
d. e. f.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen; betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.
2.
Onder evenement wordt mede verstaan: a. een herdenkingsplechtigheid; b. een braderie; c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg; d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg; e. een klein evenement.
3.
Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.
Artikel 2:25
Evenement
1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien: a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen; b. het evenement tussen 07.00 en 23.00 uur plaats vindt; c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur; d. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; e. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object; f. er een organisator is; g. de organisator binnen 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
3.
De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
4.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
5.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in het eerste lid om dwingende redenen van algemeen belang zoals de openbare orde.
Artikel 2:26
Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren. Afdeling 8
Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
16
a.
b.
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden; terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28
Exploitatievergunning horecabedrijf
1.
Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2.
De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woonen leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
5.
Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;
6.
Voor het horecabedrijf als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
7.
Voorts geldt het eerste lid niet voor alle horecabedrijven die anders dan bedrijfsmatig en anders dan om niet alcoholhoudende dranken verstrekken, maar die wel een vergunning behoeven in de zin van de Drank en Horecawet.
8.
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager geen (positieve) verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.
9.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in het eerste lid om dwingende redenen van algemeen belang zoals de openbare orde en de openbare veiligheid.
Artikel 2:29
Sluitingstijd
1.
Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.
2.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.
17
3.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30
Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:31
Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn. Artikel 2:32
Handel in horecabedrijven
1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.
De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33
Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren. Artikel 2:34
Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31. Afdeling 9
Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft. Artikel 2:36
Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester. Artikel 2:37
Nachtregister
[gereserveerd]
18
Artikel 2:38
Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken. Afdeling 10 Artikel 2:39
Toezicht op speelgelegenheden Speelgelegenheden
1.
Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op: a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend; b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
3.
De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
4.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in het tweede lid om dwingende redenen van algemeen belang zoals de openbare orde.
Artikel 2:40
Speelautomaten
1.
In dit artikel wordt verstaan onder: a. Wet: de Wet op de kansspelen; b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet; c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet; d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
2.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
3.
In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.
19
Afdeling 11
Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41
Betreden gesloten woning of lokaal
1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3.
Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42
Plakken en kladden
1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is: a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.
6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43
Vervoer plakgereedschap e.d.
1.
Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 1.
Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
20
2.
Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor het plegen van strafbare feiten.
Artikel 2:45 en 2:46 Artikel 2:47
[gereserveerd]
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1.
Het is verboden: a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis f 431 van het Wetboek van Strafrecht f artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:47 A
Verbod vloeken
1.
Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken.
2.
Het in lid 1 gestelde verbod geldt niet voor zover gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, dan wel in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 137c, 137e, 147 en 429 bis van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:48
Openlijk drankgebruik
1.
Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantast en of anderszins overlast veroorzaken.
2.
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
3.
Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor: a. Een terras dat deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Drank en Horecawet. b. De plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:49
Verboden gedrag bij of in gebouwen
1.
Het is verboden: a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden; b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
21
Artikel 2:50
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd. Artikel 2:51
Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien: a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; b. daardoor die ingang versperd wordt. Artikel 2:52
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
1.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
2.
Het is verboden gedurende de tijden dat de winkels geopend zijn zich met een fiets, bromfiets, rolschaatsen, skates of skateboard of daarmee vergelijkbaar speeltuig te bevinden in overdekte winkelcentra.
Artikel 2:53
Bespieden van personen
1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.
Artikel 2:54, 2:55 en 2:56 [gereserveerd] Artikel 2:57
Loslopende honden
1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
22
3.
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:58
Verontreiniging door honden
1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht de uitwerpselen van de hond onmiddellijk te verwijderen, als de hond zich van zijn uitwerpselen ontdoet: a. op een openbare plaats; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide; c. op een andere door het college aangewezen plaats.
2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het gebod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.
Artikel 2:58A
Verontreiniging door paarden
De houder of berijder van een paard is verplicht de uitwerpselen van het paard onmiddellijk te verwijderen als het paard zich van zijn uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats. Artikel 2:59
Gevaarlijke honden
1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander: a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt; b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
2.
Onverminderd het bepaalde artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, nietverwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
3.
In het eerste lid wordt verstaan onder: a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn; b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
Artikel 2:60 1.
Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren: a. aanwezig te hebben, of b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
23
c.
aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
2.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
3.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 2:61
[gereserveerd]
Artikel 2:62
Loslopend vee
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken. Artikel 2:63, 2:64 en 2:65 [gereserveerd] Afdeling 12
Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 2:67
Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld: a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed; b. de datum van verkoop of overdracht van het goed; c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is soort, merk en nummer van het goed; d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68
Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: 1° dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 2° van een verandering van de onder a, sub l°, bedoelde adressen; 3° als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent; 4° dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan; b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
24
c. d.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn; een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 en 2:70
[gereserveerd]
Afdeling 13
Vuurwerk
Artikel 2:71
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is. Artikel 2:72
Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd. Artikel 2:73
Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2.
Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen inzien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 14
Drugsoverlast
Artikel 2:74
Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Artikel 2:74 A
Openlijk drugsgebruik
1.
Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en / of stoffen voorhanden te hebben.
2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het voor het publiek toegankelijke gebouw een coffeeshop betreft.
25
Afdeling 15
Bestuurlijke ophouding, verblijfsontzeggingen, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75
Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:74 of 2:74 A van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven. Artikel 2:75A
Verblijfsontzeggingen
1.
Een ieder is verplicht zich op een daartoe strekkend bevel, schriftelijk gegeven door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, te verwijderen en verwijderd te houden, uit een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de tijd, in het bevel genoemd.
2.
Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op personen die in het door burgemeester en wethouders aangewezen gebied: a. zich bevinden in een middel van openbaar vervoer; b. aldaar werkzaam zijn; c. volgens het bevolkingsregister aldaar woonachtig zijn; dan wel; d. een aantoonbaar redelijk belang hebben om zich in dit gebied op te houden.
3.
Een bevel als bedoeld in het eerste lid is slechts geldig gedurende een in het bevel genoemde periode van ten hoogste vier weken.
Artikel 2:76
Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. Artikel 2:77
Cameratoezicht op openbare plaatsen
1.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2.
De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen: a. parkeergarages en parkeerterreinen; b. bedrijfsterreinen; c. winkelcentra.
26
Hoofdstuk 3
Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1
Begripsbepalingen
Artikel 3:1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotischemassagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend; e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd; f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen; g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf; h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: 1. de exploitant; 2. de beheerder; 3. de prostituee; 4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is; 5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening; 6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is. Artikel 3:2
Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester. Artikel 3:3
Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen. Afdeling 2 Artikel 3:4 1.
Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke Seksinrichtingen
Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
27
2.
In de aanvraagvergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld: a. de persoonsgegevens van de exploitant; b. de persoonsgegevens van de beheerder; c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf; d. de plattegrond van de inrichting; e. het totale aantal personen werkzaam in de inrichting.
3.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in het eerste lid om dwingende redenen van algemeen belang zoals de openbare orde en de volksgezondheid.
Artikel 3:5
Gedragseisen exploitant en beheerder
1.
De exploitant en de beheerder: a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet: a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld; b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; - de artikelen 137c tot en met 137g, 140 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht; - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; - de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt; b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het
28
bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft. Artikel 3:6
Sluitingstijden
1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven: a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 05.00 uur; b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 05.00 uur.
2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
3.
Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
4.
Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7
Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
1.
Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan: a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen; b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
2.
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting: a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 1.
Straatprostitutie
Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken: a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
29
2.
Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
3.
Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
4.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
5.
De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
6.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 3:10
Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente. Artikel 3:11
Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
1.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen: a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt; b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3
Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12
Beslissingstermijn
1.
Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3:13 1.
Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
30
a. b. c. d. e.
2.
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen; de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273 f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet Arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde; meer dan vijf prostituees in de seksinrichting tegelijkertijd werkzaam zullen zijn; reeds drie vergunningen voor seksinrichtingen, zoals bedoeld in artikel 3:4 eerste lid van deze verordening in de gemeente zijn verleend aan seksinrichtingen of escortbedrijven. Uitsluitend voor toepassing van het bepaalde in vorige zin, wordt met het aantal verleende vergunningen meegeteld het aantal in de gemeente aanwezige seksinrichtingen of escortbedrijven dat reeds vanaf 1 januari 2000 in de gemeente is gevestigd. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, kan worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde; b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen; e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid; f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid; g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4
Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14
Beëindiging exploitatie
1.
De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2.
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:15
Wijziging beheer
1.
Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
2.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Afdeling 5
Overgangsbepaling
Artikel 3:16
[gereserveerd]
31
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente Afdeling 1
Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder: a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit; c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen; f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting; g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting; h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt. Artikel 4:2
Aanwijzing collectieve festiviteiten
1.
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
2.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.
4.
Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4:3
Kennisgeving incidentele festiviteiten
1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening met 20 dB worden verhoogd mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de
32
inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
4.
De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
6.
Indien de houder van de inrichting ruimere geluidvoorschriften nodig acht voor een incidentele festiviteit kan hij het college verzoeken de normen uit het eerste lid te verhogen. Het college kan hieraan medewerking verlenen waarbij eventueel om advies aan de Milieudienst Zuid-Holland Zuid advies wordt gevraagd. Het verzoek dient tenminste zes weken voor de datum van de festiviteit te worden gedaan.
Artikel 4:4
Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. Artikel 4:5 1.
Onversterkte muziek
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat: a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen; b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden op de grens van geluidsgevoelige terreinen; c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast. Tabel LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
2.
7.00 – 19.00 uur
19.00 – 23.00 uur
23.00 – 7.00 uur
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
Voor de duur van vier uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van toetsing aan de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden
33
gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek. 3.
Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.
Artikel 4:6
Overige geluidhinder
1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 2
Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7
[gereserveerd]
Artikel 4:8
Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats ziin natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen. Artikel 4:9
Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen. Afdeling 3
Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10, 4:11 en 4:12 [gereserveerd] Afdeling 4
Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13
Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
34
d.
mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
3.
Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
4.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of in een Provinciale Verordening.
Artikel 4:14
[gereserveerd]
Artikel 4:15
Vergunningplicht handelsreclame
1. 2.
3.
4. 5.
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is. Het verbod geldt niet voor onverlichte: a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg; b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid; c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op: - een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; - het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd; d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits: a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college, b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken; c. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan onder meer worden geweigerd: a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; b. in het belang van de verkeersveiligheid; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak; d. in specifiek, op de aanvraag betrekking hebbende, bijzondere omstandigheden.
35
6
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening of de Wet milieubeheer.
Artikel 4:16 Afdeling 5 Artikel 4:17
[gereserveerd] Kamperen buiten kampeerterreinen Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Artikel 4:18
Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van: a. de bescherming van natuur en landschap; b. de bescherming van een stadsgezicht.
5.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de ontheffing als genoemd in lid 3 om dwingende reden van algemeen belang, zoals de bescherming van het (stedelijk) milieu.
Artikel 4:19
Aanwijzing kampeerplaatsen
1.
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.
2.
Het college kan daarbij nadert regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
36
Hoofdstuk 5
Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1
Parkeerexcessen
Artikel 5:1
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder: a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen; b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990). Artikel 5:2
Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan: a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
3.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden: a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
4.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5:3
Te koop aanbieden van voertuigen
1.
Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5:4
[gereserveerd]
Artikel 5:5
Voertuigwrakken
1.
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 1.
Kampeermiddelen e.a.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
37
a.
2. 3.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben: b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 5:7
Parkeren van reclamevoertuigen
1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:8
Parkeren van grote voertuigen
1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
4.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 5:9
Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:10
[gereserveerd]
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 1.
Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2.
Dit verbod is niet van toepassing: a. op de weg;
38
b. c. 3.
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:12
Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. Afdeling 2 Artikel 5:13
Collecteren Inzameling van geld of goederen
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
2.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
3.
Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
Afdeling 3
Venten
Artikel 5:14
Begripsbepaling
1.
In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
2.
Onder venten wordt niet verstaan: a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet; b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22; c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:15
Ventverbod
1.
Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
2.
Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 09.00 uur.
39
3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5:16
Vrijheid van meningsuiting
1.
Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
2.
Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen: a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of b. voor bepaalde dagen en uren.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.
Afdeling 4
Standplaatsen
Artikel 5:17
Begripsbepaling
1.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te knop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2.
Onder standplaats wordt niet verstaan: a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18
Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2.
Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd: a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand; b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5:19
Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen. Artikel 5:20 1.
Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
40
2.
De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
Artikel 5:21
[gereserveerd]
Afdeling 5
Snuffelmarkten
Artikel 5:22
Begripsbepaling
1.
In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
2.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan: a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23
Organiseren van een snuffelmarkt
1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
2.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
3.
De burgemeester kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.
4.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de vergunning als genoemd in het eerste lid.
Afdeling 6
Openbaar water
Artikel 5:24
Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1.
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2.
Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.
3.
De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Havenverordening Papendrecht, het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
41
Artikel 5:25, 5:26 en 5:27 [gereserveerd] Artikel 5:28
Beschadigen van waterstaatswerken
1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:29
Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken. Artikel 5:30
Veiligheid op het water
1.
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:31
Overlast aan vaartuigen
1.
Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Afdeling 7
Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:32
Crossterreinen
1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
42
c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33
Beperking verkeer in natuurgebieden
1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen van overlast; b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden; c. in het belang van de veiligheid van het publiek.
3.
Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden: a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten; b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld; c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd; d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet: a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 8
Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
43
2.
Het verbod geldt niet voorzover het betreft: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke; b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5.
Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 9
Verstrooiing van as
Artikel 5:35
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein. Artikel 5:36
Verboden plaatsen
1.
Incidentele asverstrooiing is verboden op: a. verharde delen van de weg; b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
2.
Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3.
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
Artikel 5:37
Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
44
Hoofdstuk 6
Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1
Strafbepaling
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Artikel 6:2
Toezichthouders
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de gemeentelijke opsporingsambtenaar en de politieambtenaren voor de regio Zuid-Holland Zuid.
2.
Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6:3
Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Artikel 6:4
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1.
De Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Papendrecht, vastgesteld d.d. 4 april 2005 wordt ingetrokken.
2.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 6:5
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening. Artikel 6:6
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Papendrecht, gehouden op 11 februari 2010, de plv. griffier,
de voorzitter,
R. de Rooij
C.J.M. de Bruin
45