ALGEMEEN POLITIEREGLEMENT LAARNE IN OVERLEG MET WETTEREN EN WICHELEN Gecoördineerde versie dd 23/02/2012
VASTGESTELD DOOR DE GEMEENTERAAD van 28 JANUARI 2010
AFDELING 1. : ALGEMENE BEPALINGEN
Afdeling I - 1
Art. 1.1.1. Begripsomschrijvingen a) de openbare weg : iedere weg of ruimte die toegankelijk is voor het verkeer te land, zonder onderscheid van bepaalde categorieën van personen. b) een openbare plaats : de openbare weg, de terreinen toegankelijk voor het publiek , de niet-openbare terreinen, toegankelijk voor het publiek of voor bepaalde categorieën van personen, die niet afgesloten zijn en op de openbare weg uitgeven en insgelijks de gemeenschappelijke voorzieningen van de appartementsgebouwen die niet uitsluitend door de bewoners gebruikt worden. c) een manifestatie : een georganiseerde samenscholing. d) een bebouwde kom : dezelfde omschrijving zoals voorzien in het Koninklijk Besluit van 01.12.1975 betreffende de politie van het wegverkeer. e) perken en plantsoenen : al de openbare ruimten in of langs parken, pleinen, lanen en straten, aangelegd met gras, bloemperken, heesters of naaldgewassen en bomen, de wegen die zich in deze ruimten bevinden en desgevallend de bloemschalen en bloembakken behorende aan het gemeentebestuur en die opgesteld zijn langs de openbare weg of aan andere openbare gebouwen. Art.1.1.2. Zonder toelating van de college van burgemeester en schepenen zijn optochten en andere manifestaties op openbare plaatsen, zoals barbecues, bals, kermissen en volksspelen verboden. Deelnemen aan een manifestatie waarvoor geen toelating werd gegeven is strafbaar. Art. 1.1.3. Vergunningen : Alle vergunningen waarvan sprake in huidig reglement zijn voorlopig en herroepbaar, persoonlijk en onoverdraagbaar. De begunstigden moeten zich nauwkeurig schikken naar de voorschriften van de vergunning en ervoor zorgen dat het voorwerp ervan niemand kan schaden, noch de openbare veiligheid, gezondheid of de rust in gevaar brengen. Indien de vergunning opgesteld werd voor : a) een activiteit of een gebeurtenis in een plaats, toegankelijk voor het publiek of een private eigendom, moet ze zich in die plaats bevinden. b) een activiteit op de openbare weg of het innemen van deze laatste, moet de begunstigde er drager van zijn gedurende de tijd waarop de activiteit op of het innemen van de openbare weg plaats vindt. In beide gevallen moet ze op elk verzoek van de politie getoond worden. Wanneer de voorwaarden van de vergunning niet nageleefd worden, vervalt de vergunning behoudens een andersluidende beslissing van de instantie bevoegd om de vergunning af te leveren. Indien omstandigheden dit rechtvaardigen, mag de vergunning door het daartoe bevoegd orgaan ingetrokken of aangepast worden zonder dat de begunstigde aanspraak kan maken op enige vergoeding.
Afdeling I - 2
AFDELING 2. : VEILIGHEID EN GEMAK VAN DOORGANG
Afdeling II - 1
HOOFDSTUK 1. OPTOCHTEN EN ANDERE MANIFESTATIES OP EEN OPENBARE PLAATS
Art.2.1.1. Alle samenscholingen en optochten worden voorafgaandelijk en schriftelijk aangevraagd ten minste 6 werkdagen voor de voorziene datum van de gebeurtenis en moeten volgende inlichtingen bevatten : - doel, datum en uur van de samenkomst en het effectieve vertrek; indien het gaat om een optocht, plaats en uur van ontbinding en de reisweg; - schatting van het aantal deelnemers; - voorziene organisatiemaatregelen; - naam en adres van de inrichtende groepering; - naam, voornaam, hoedanigheid, adres en telefoonnummer van de ondertekenaar van de aanvraag. De inrichters en houders van de toelating dienen zich stipt te gedragen naar de voorschriften en voorwaarden vervat in het toelatingsbesluit van de Burgemeester. Art.2.1.2. Elke persoon op een openbare plaats dient zich onmiddellijk te schikken naar de richtlijnen en bevelen van de politieambtenaren. Art. 2.1.3. Het is verboden, op welkdanige wijze, de toegelaten concerten of muziekuitvoeringen die op een publieke plaats worden gegeven, te onderbreken of op welkdanige wijze ook te storen. Art. 2.1.4. Onverminderd de bepalingen vervat in de wet op het politieambt is het dragen of voorhanden hebben van elk voorwerp dat bestemd is om te slaan of gemakkelijk kan dienen om te slaan, te steken of te verwonden, evenals het op het hoofd dragen van helmen, behoudens wanneer het dragen van een helm wettelijk verplicht is, is gedurende iedere manifestatie verboden. Het is tevens verboden: a) de noodseinen of andere tekens, door de politie en andere hulpdiensten gebruikt, na te bootsen b) kledij van burgerlijke of militaire overheid, bedienaars van erediensten of leden van een geestelijke vereniging te dragen Vlaggen, muziekinstrumenten, spandoeken en opschriften zijn toegelaten.
Afdeling II - 2
HOOFDSTUK 2. PRIVATIEF GEBRUIK VAN DE OPENBARE WEG Art. 2.2.1. Het is verboden zonder schriftelijke en voorafgaande toelating van de burgemeester om het even welk voorwerp, behoudens voertuigen, wanneer dit volgens het verkeersreglement toegelaten is en behoudens uitzonderingen door dit reglement toegestaan, op de openbare weg te plaatsen. Elke hindernis dient op gepaste wijze en in overeenstemming met artikel 78 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer te worden gesignaleerd. Art. 2.2.2. Onverminderd de in dit reglement voorziene straffen kan de politie ambtshalve alle private voorwerpen die zonder vergunning op de openbare weg geplaatst zijn en in strijd zijn met de terzake geldende reglementering, verwijderen of laten verwijderen op kosten van de overtreder. Art. 2.2.3. Het is verboden enig deel van de openbare weg (trottoirs inbegrepen) of van een openbare plaats als zit-, lig- of rustplaats te gebruiken behalve op die gedeelten van de openbare weg die daarvoor speciaal zijn ingericht. Het is eveneens verboden op de openbare weg of op een openbare plaats in de buurt van herbergen, dranken of eetwaren te nuttigen, indien die herbergen niet voorzien zijn van een terras waarvoor vergunning bestaat. Verder is het verboden de gemeenschappelijke voorzieningen van appartementsgebouwen die ook toegankelijk zijn voor niet-bewoners, individueel of in groep te gebruiken als verzamel- of recreatieplaats; het is niet toegelaten er op enige wijze lawaai te maken, hetzij door er radio's of andere toestellen te laten spelen, hetzij op enige andere wijze. Art. 2.2.4 Het is verboden op een openbare plaats enig voorwerp te gooien, welk hetzij door zijn aard, hetzij door de manier van gooien, de andere gebruikers van die plaats schade of hinder zou kunnen berokkenen. Art. 2.2.5 Het is verboden enige vloeistof uit te gieten en te verspreiden op een openbare plaats, behoudens met het oog op de reiniging van de stoep voor zover daardoor geen gevaar ontstaat voor personen of zaken. Art 2.2.6. Vaste standplaatsen worden vergund door het college van burgemeester en schepenen . Zij die hun handelsactiviteit uitoefenen al leurend langs de straat al dan niet met behulp van een voertuig mogen niet halthouden behalve wanneer zij daartoe verzocht worden door het publiek. Het oponthoud mag niet langer duren dan de tijd die nodig is voor de verkoop van de waren. De activiteiten aangeduid in lid 2 mogen niet plaatsvinden in een straal van 200 meter rond elke in- en uitgang van gelijk welke school en dit vanaf 30 minuten vóór t.e.m. 30 minuten na het begin en het einde van de lessen. Art. 2.2.7. Het is verboden op een openbare plaats geld- of andere inzamelingen te houden zonder schriftelijke toelating van de Burgemeester.
Afdeling II - 3
HOOFDSTUK 3. UITVOEREN VAN WERKEN OP DE OPENBARE WEG
Art. 2.3.1. Onverminderd de bepalingen van het verkeersreglement is het verboden werken uit te voeren op de openbare weg zonder schriftelijke en voorafgaande toelating van het college van burgemeester en schepenen wat de gemeentewegen betreft, de Bestendige Deputatie of de Dienst Administratie voor Wegeninfrastructuur en Verkeer wat respectievelijk de provincie- en de gewestwegen betreft. Art. 2.3.2. De voorafgaande toelating van het college van burgemeester en schepenen waarvan sprake in art. 2.3.1. kan onderworpen worden aan bepaalde voorwaarden; in het bijzonder het herstellen van de openbare weg in zijn oorspronkelijke staat op kosten van de uitvoerder van de werken. Art. 2.3.3. Ingeval van noodzaak en met het oog op de veiligheid van het verkeer, moet van de aanvang der werken ten minste acht dagen bij voorbaat kennis gegeven worden aan de burgemeester, die bepaalde na te leven voorwaarden kan voorschrijven. In geval de werken wegens overmacht onmiddellijk moeten uitgevoerd worden, zal daarvan onverwijld kennis gegeven worden aan de zonechef. Art. 2.3..4. Langsheen de straten, wegen en voetwegen zijn afsluitingen met prikkeldraad verboden. Zulke afsluitingen kunnen worden toegelaten wanneer ze door een gracht van de weg gescheiden zijn of wanneer ze zich tenminste 15 centimeter achter een eerste afsluiting zullen bevinden, die ten minste vier ronde draden telt. Art. 2.3.5. De op of langsheen de openbare weg uit te voeren werken dienen onmiddellijk na het plaatsen der schutsels, hekken of stellingen aangevangen te worden en zonder onderbreking voorgezet ten einde binnen de kortst mogelijke tijd voltooid te zijn. Ingeval van onderbreking van de werken zullen de afsluitingen weggenomen worden of op de lijnrichting herplaatst worden zodat zij het verkeer niet belemmeren. Art. 2.3.6. Het is verboden, hetzij van boven, hetzij van binnen, uit de huizen puin of bouwstoffen op de openbare weg, in de riool of in de waterlopen te werpen. Deze moeten met zorg beneden gelaten worden en zodanig tegen het gebouw of tegen het schutsel gelegd worden dat het verkeer niet wordt belemmerd. Voor het invallen van de duisternis zullen deze weggenomen worden. De voertuigen die de bouwmaterialen aanbrengen of aarde en steengruis weghalen moeten binnen de omheining van de eigendom rijden. Waar dit onmogelijk is moeten zij langs het gebouw, maar nooit dwars over de openbare weg worden geplaatst.
Afdeling II - 4
Art. 2.3.7. Afsluitingen, hekken, stellingen of containers moeten behoorlijk verlicht worden, van zonsondergang tot zonsopgang door de zorgen en op kosten van de aannemer. Art. 2.3.8. Onmiddellijk na de voltooiing van het grof werk en het onder dak brengen van de gebouwen langsheen de openbare weg moet de aannemer de afsluitingen, hekken of stellingen doen wegnemen en het gedeelte van de openbare weg, door de werk- en bergplaatsen ingenomen, helemaal zuiveren van bouwmaterialen, steengruis of vuilnis. Hij moet de weg voor het openbaar verkeer heropenen en in zijn vorige staat brengen op zijn kosten. Hetzelfde zal gebeuren ingeval van onderbreking van de werken. Bouwmaterialen of puin die binnen de bepaalde tijd niet zijn weggehaald kunnen op politiebevel van ambtswege worden weggevoerd. De kosten hiervan zullen dan ten laste van de aannemer die de bouwmaterialen of puin op de openbare weg heeft achtergelaten, of bij gebreke daarvan, aan de eigenaar ervan en op kosten van de aannemer of bij gebreke van deze voor rekening van de eigenaar van ambtswege weggevoerd worden. Art.2.3..9. Het gemeentebestuur mag te allen tijde tijdens de duur van de werken nazicht uitoefenen en daartoe afgevaardigden aanstellen. De eigenaars, aannemers of hun aangestelde zullen bij dit nazicht hun medewerking moeten verlenen. Indien vastgesteld wordt dat er is afgeweken van de voorwaarden door dit reglement bepaald of in de toelating gesteld, indien het gebruikte materiaal van gelijk welke aard bestemd voor de opbouw of dienstig voor de herstellingen of anderzijds de vereiste hoedanigheid om waarborgen tegen ongevallen te bieden, niet bezit, zullen de werken onmiddellijk worden stopgezet. De verantwoordelijke van de gemeente zal daarvan verslag opmaken en voor uitspraak de burgemeester voorleggen. Art. 2.3.10. Wanneer er langs de openbare wegen grachten gelegen zijn die dienen overwelfd, dan kunnen deze slechts overwelfd worden na machtiging van de bevoegde overheid. Terzake wordt verwezen naar de stedenbouwkundige verordening “overwelven van baangrachten” Art.2.3.11. Benevens een politiestraf beveelt de rechtbank, zo er aanleiding toe bestaat, op vordering van het college van burgemeester en schepenen het herstel van de plaats in de oorspronkelijke staat op kosten van de overtreder.
Afdeling II - 5
HOOFDSTUK 4. SNOEIEN VAN BOMEN EN PLANTEN OP EIGENDOMMEN LANGS DE OPENBARE WEG EN WEREN VAN ONGEDIERTE
Art. 2.4.1. De gebruiker, of bij ontstentenis daarvan de eigenaar, van een onroerend goed is gehouden iedere boom of plant zodanig te snoeien dat geen enkele tak ervan : - op minder dan 4,50m van de grond boven de rijbaan hangt; - op minder dan 2,50m van de grond boven de gelijkgrondse berm of boven het voetpad hangt. - de stabiliteit van de installaties voor openbare verlichting in het gedrang brengt of het uitgestraalde licht ervan in belangrijke mate verhindert; - het normaal uitzicht op de openbare weg belemmert in de nabijheid van bochten en kruispunten - de zichtbaarheid van verkeersborden in het gedrang brengt Art. 2.4.2. In het openbare plantsoen is het verboden: - de beplanting te betreden. Tenzij anders aangeduid, mogen de grasvelden betreden worden als daardoor het gras niet beschadigd wordt. - te spelen of te sporten op een wijze die hinderlijk is voor de andere bezoekers, of die schade kan toebrengen aan de beplantingen - samenscholingen te houden die de toegang of de doorgang kunnen belemmeren - met voertuigen te rijden. Dit verbod geldt niet voor : o voertuigen (in de meest uitgebreide zin van het woord), aangewend voor het onderhoud van de plantsoenen o voertuigen, bestemd voor het vervoer van zieken en gehandicapten - bloemen te plukken, scheuten en takken te breken, beplantingen en bomen te beschadigen of te vernielen - in de bomen te klimmen, eieren en nesten te roven - voorwerpen tot algemeen nut ter verfraaiing aangebracht, te gebruiken voor een doel waarvoor zij niet bestemd zijn - muziek of lawaai te maken, dat hinderlijk is voor de andere bezoekers Afwijkingen van sommige verbodsbepalingen, in dit artikel vervat, kunnen in bijzondere omstandigheden door de burgemeester worden toegestaan. Art. 2.4.3 De eigenaars of hun aangestelden zijn verplicht regelmatig hun braakliggende of onbebouwde gronden van onkruid te zuiveren en alleszins vóór dit in bloei staat of een hoogte van 20 cm heeft bereikt. De eigenaars, huurders of aangestelden moeten hun voortuinen en trottoirs van onkruid zuiver houden. Onder onkruid dient te worden verstaan : de akkerdistel, de kruldistel, de speerdistel en de kale jonker, Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), alle met perevuur besmette meidoorn (Crataegus) en cotoneaster, alle zieke olmen (Ulmus).
Afdeling II - 6
Art. 2.4.4 Ongeacht de straffen door dit reglement voorzien, kunnen de werken opgelegd door art. 2.4.1. en art. 2.4.2. ambtshalve uitgevoerd worden op kosten van de overtreder, wanneer die geen gevolg geeft aan een eerste schriftelijke aanmaning terzake. Art. 2.4.5 Giftige herbiciden zijn alleen toegelaten wanneer geen andere middelen kunnen gebruikt worden voor de onkruidverdelging. Wanneer op braakliggende en onbebouwde gronden haarden van ongedierte, inzonderheid slakken, muggen of wespen vastgesteld worden, dienen ze vernietigd te worden. Art. 2.4.6 De Burgemeester kan de verplichting opleggen braakliggende en onbebouwde gronden af te sluiten. De afsluitingen moeten steeds in goede staat gehouden worden.
Afdeling II - 7
HOOFDSTUK 5. BOUWVERORDENING MET BETREKKING TOT DE BEPLANTINGEN
Art. 2.5.1. Onverminderd de bepalingen van art. 99 van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 en latere wijzigingen, is deze verordening van toepassing op de beplantingen die bijdragen tot de fraaiheid van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, en van de wegen, hun toegangen en hun omgeving. Art. 2.5.2. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder : 1° weg :
elke openbare weg met inbegrip van de bevaarbare waterwegen en spoorwegen, met uizondering van de autosnelwegen; 2° toegang : de ruimte die nodig is ter ontsluiting van een aan een weg aansluitend of achterliggend perceel en/of bouwwerken en/of installaties; 3° omgeving : de op het hierbijgevoegde plan aangeduide ruimte, gelegen binnen een straal van bv. 50 meter uit de as van de weg of de toegang tot de weg of rond het gebouw en/of de installatie; 4° houtwal : een strook grond begroeid met bomen, struiken en kruiden die op een herkenbare wal staan. Een wal is een verhoogd stuk grond. De exploitatie bestaat uit een periodiek kappen van de houtige gewassen tot aan de grond; door het natuurlijk opslagvermogen van bepaalde loofhoutsoorten worden dan op de strook nieuwe loten gevormd; 5° houtkant : elke strook grond, inbegrepen taluds, welke met bomen, struiken en kruiden begroeid is. De exploitatie bestaat uit een periodiek kappen van de houtige gewassen tot aan de grond; door het natuurlijk opslagvermogen van bepaalde loofhoutsoorten worden dan op de strook nieuwe loten gevormd; 6° griend : voornamelijk uit wilgen bestaande cultuurvegetatie van houtachtige gewassen welke jaarlijks afgesneden of om de drie tot vier jaar afgehakt worden; 7° haag : een lijnvormige aanplanting van houtige gewassen met compacte structuur die bij normaal onderhoud door periodieke snoei in vorm wordt gehouden; 8° struweel : vegetaties met min of meer gesloten struiklaag, hoger dan één meter. Hoogte : meestal twee of meer meter; 9° hakhout : loofbos bestaande uit houtgewas dat men niet hoog laat opschieten maar voordien dicht bij de grond afzet om de stronken weer te laten uitspruiten om het zich aldus vormende opslag periodiek te oogsten; 10° heraanplanten : het opnieuw aanplanten; 11° beheersplan : een document dat de toestand van een welbepaald gebied of bos beschrijft op het ogenblik dat het plan wordt opgesteld en de handelingen voorziet die in de loop van een beperkt tijdsbestek zullen plaatsvinden uitgaande van de vooruitzichten en de nagestreefde doelstellingen;
Afdeling II - 8
Art.2.5.3. Niemand mag zonder voorafgaande en uitdrukkelijke vergunning van de bevoegde overheid : a. bomen welke aan de grond een stamomtrek van ten minste 30 cm hebben, vellen of rooien, ongeacht of ze alleen staan, dan wel behoren tot een rij of groep; b. in bossen kappingen verrichten ongeacht het doel of de bestemming; c. houtkanten, houtwallen, hagen, struwelen, grienden, hakhout, al dan niet bestemd voor houtproduktie, defintief verwijderen en behoudens voor de normale houtexploitatie overgaan tot het geheel of gedeeltelijk rooien of omhakken; d. naaldhout aanplanten of heraanplanten. Vallen niet onder de bepalingen van deze verordening : a. boomkwekerijen; b. laagstamboomgaarden; c. bossen waarop de boswetgeving van toepassing is; d. gebieden waarvoor een beheersplan werd goedgekeurd in uitvoering van hetzij de wet van 12.07.1973 op het natuurbehoud, hetzij de wet van 07.08.1931 op het behoud van monumenten en landschappen, hetzij het decreet van 03.03.1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten; e. gebieden waarvoor het College van Burgemeester en Schepenen een beheersplan, dat de beplanting regelt, heeft goedgekeurd na gunstig advies van de dienst Groenbeheer van de Provinciale Directie van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; f. gebieden waarvoor een landschapsplan werd opgemaakt in uitvoering van de wet van 20.07.1970 van de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet, aangevuld door de wet van 11.08.1978, voor de periode begrepen tussen de aanvang van de ruilverkavelingsverrichtingen door het ruilverkavelingscomité en het verlijden van de aanvullende ruilverkavelingsakte, mits het landschapsplan aan de gemeente werd medegedeeld. Art.2.5.4. Met vellen of rooien wordt gelijkgesteld aan bomen en groenelementen bepaald in art. 1.5.3. par. 1 schade toebrengen of deze verminken of vernietigen door ondermeer ringen, ontschorsen, verschroeien, gebruik van scheikundige middelen, inkervingen en benagelen. Met vellen en rooien wordt niet gelijkgesteld het langs weiden of akkers bevestigen van afsluitdraden aan beplantingen door middel van krammen en dergelijke, voor zover deze beplantingen effectief deel uitmaken van de afsluiting, evenals de normale snoei. Art. 2.5.5. De vergunningsaanvraag betreffende beplantingen gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in het besluit van de Vlaamse Executieve van 28.05.2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning en eventuele latere wijzigingen. Art. 2.5.6. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden toegevoegd met het doel de groenzones of de beplantingen aan te leggen en te herstellen inzonderheid wat de boomsoorten, de hoeveelheid, de kwaliteit en de diameter alsook hun aanlegtrant betreft. Art. 2.5.7. De inbreuken op de bepalingen van onderhavige verordening worden gestraft zoals bepaald in de artikelen 146 en volgende van het decreet van 18.05.1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.
Afdeling II - 9
HOOFDSTUK 6. HINDEREN VAN WEGGEBRUIKERS VANUIT AANPALENDE GEBOUWEN OF EIGENDOMMEN
Art. 2.6.1. Het is verboden op enig deel van een gebouw voorwerpen te plaatsen of te bevestigen die, om het even welke reden op de openbare weg kunnen vallen en daardoor de veiligheid of het gemak van doorgang in gevaar kunnen brengen of die door hun aard de openbare weg of de gebruikers ervan kunnen bevuilen of hinderen. Vlaggen, markiezen, luifels en banieren mogen worden aangebracht mits de onderkant ervan ten minste 2,5 meter van de grond verwijderd is, tenzij die vlaggen evenwijdig met een vlak aan het gebouw zelf aangebracht worden en de afstand tussen de vlag en de gevel max. 20 cm bedraagt. Zij mogen in geen geval boven de rijweg hangen. Art. 2.6.2. Het is verboden enig voorwerp uit te kloppen, uit te schudden of uit te gieten dat hinderlijk kan zijn op eender welke plaats. Art. 2.6.3. Het aanbrengen van bevlagging of versiering op een openbare plaats kan door de burgemeester voor een periode van maximum dertig dagen toegestaan worden in overeenstemming met de algemeen geldende reglementering terzake. Art. 2.6.4. Het is verboden uit openingen van gebouwen voorwerpen te steken tenzij er zich aan de buitenzijde van dit gebouw een persoon bevindt om deze voorwerpen aan te nemen en de weggebruikers niet te hinderen. Door de aannemer of bij ontstentenis daarvan door de huurder of eigenaar dienen terzake de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. Bij het openen en sluiten van zonneblinden dient door diegene die deze werkzaamheid verricht de nodige voorzichtigheid aan de dag gelegd. Luiken, luifels en zonneblinden moeten steeds stevig vastgemaakt zijn en niemand kunnen hinderen of kwetsen. Art. 2.6.5. Deuren, poorten en hekkens mogen niet op de openbare weg opendraaien. Keldergaten mogen niet aangebracht worden in de trottoirs of op de openbare wegen, zonder behoorlijk beveiligd te zijn. De huurder of eigenaar van een gebouw mag de kelderingangen op de openbare weg slechts overdag openen gedurende de strikt noodzakelijke tijd .
Afdeling II - 10
HOOFDSTUK 7. DIEREN
Art. 2.7.1. Het is verboden honden van het ras "Pit-Bull-Terriër" op het grondgebied van de gemeente te houden en het grondgebied van de gemeente in gezelschap van deze dieren, op welke wijze ook, te betreden. Op een openbare plaats moeten honden steeds aan de leiband gehouden worden zodanig dat zij niemand hinderen of bedreigen, noch het verkeer belemmeren. Dit geldt ook voor natuurgebieden behoudens gedurende het jachtseizoen, wanneer de hondenbegeleider over een geldig jachtverlof beschikt. “Honden van het ras Pit-Bull-terrier en andere potentieel gevaarlijke honden moeten op een openbare plaats daarenboven steeds een muilband dragen.” (bijgevoegd bij besluit van de gemeenteraad van 31 maart 2011) [Honden van het ras pitbullterriër en andere potentieel gevaarlijke honden moeten gemuilkorfd worden door de eigenaar, bezitter, bewaker, begeleider of houder van zodra ze op een openbare plaats komen, behoudens honden van politiediensten of erkende bewakingsondernemingen. Onder potentieel gevaarlijke hond wordt begrepen: elke hond die, wanneer hij vrij zou rondlopen, op een duidelijke en onmiskenbaar dreigende wijze naar iemand toeloopt; elke hond die iemand aanvalt, bijt of verwondt; elke hond die reeds iemand heeft verwond of aangevallen; elke hond die een ander huisdier verwondt of aanvalt. Op een openbare plaats moeten honden steeds aan de leiband gehouden worden zodanig dat zij niemand hinderen of bedreigen, noch het verkeer belemmeren. Dit geldt ook voor natuurgebieden behoudens gedurende het jachtseizoen, wanneer de hondenbegeleider over een geldig jachtverlof beschikt. ] (Gemeenteraad 23/02/2012) Art. 2.7.2. De personen die de honden begeleiden, moeten in staat zijn deze in bedwang te houden. Art. 2.7.3. Elke op een openbare plaats niet vergezelde of ronddwalende hond zal door de plaatselijke politie in verzekerde bewaring genomen worden op kosten van de eigenaar. Indien de eigenaar gekend is, zal die zo vlug mogelijk gevraagd worden om de hond af te halen. De eigenaar of de bewaker kan de hond terug bekomen mits betaling van de kosten. Wanneer het dier niet afgehaald wordt binnen een termijn van 24 uur, zal het overgebracht worden naar een organisme voor dierenbescherming. [Elke op een openbare plaats niet vergezelde, loslopende of ronddwalende hond zal door de plaatselijke politie in verzekerde bewaring genomen worden op kosten van de eigenaar, begeleider, bezitter, bewaker of houder van een dier. Indien de eigenaar gekend is, zal die zo vlug mogelijk gevraagd worden om de hond af te halen. De eigenaar , begeleider, bezitter, bewaker of houder van een dier kan de hond terug bekomen mits betaling van de kosten. Wanneer het dier niet afgehaald wordt binnen een termijn van 24 uur, zal het overgebracht worden naar een dierenasiel of andere instelling voor een passende opvang. Art. 2.7.4. Bij de vaststelling van een verdwijning van een hond dienen de politiediensten onmiddellijk te worden ingelicht. Art. 2.7.5.
Afdeling II - 11
Het is verboden honden te tergen of op te hitsen. Art. 2.7.6. Elke eigenaar, begeleider, bezitter, bewaker of houder van een hond of enig ander dier, dient passende maatregelen te nemen om te beletten dat het zou ontsnappen van een privaat erf naar een ander privaat erf, naar een openbare plaats of naar het openbaar domein. Art. 2.7.7. Dieren die een gevaar betekenen voor het leven en de lichamelijke integriteit van personen en de veiligheid van goederen in een publieke of private plaats worden aan de eigenaar, bezitter, bewaker of houder onttrokken, die er niet langer vrij kan over beschikken, zolang zulks vereist is met het oog op de handhaving van de openbare orde en/of voor het leven en de lichamelijke integriteit van personen of dieren en/of veiligheid van goederen. Alle daaraan verbonden kosten vallen ten laste van de eigenaar, bezitter, bewaker of houder van het dier. Dolle honden dienen door hun eigenaar, bezitter, bewaker of houder van het dier te worden afgemaakt. Wanneer zij nalaten dit te doen, zal het gemeentebestuur in hun plaats treden. Alle hieraan verbonden kosten vallen ten laste van de eigenaar, bezitter, bewaker of houder van het dier. Art. 2.7.8. De begeleiders van dieren zijn verplicht op het openbaar domein, gelegen in de bebouwde kom, de uitwerpselen op te ruimen of mee te nemen in een daartoe bestemd recipiënt. Indien dit niet gebeurt, zal de gemeente dit doen op kosten van de overtreder tenzij er met de gemeentelijke overheid andere afspraken werden gemaakt. ] (Gemeenteraad 23/02/2012) Art. 2.7.9. Het is verboden kleinvee en welk gevogelte ook op een openbare plaats te laten rondlopen. Art. 2.7.10. Het is verboden dieren op een openbare plaats te laten rondlopen of er tentoon te stellen zonder schriftelijke toelating van de burgemeester. Art. 2.7.11. Het is verboden op gedeelten van private of openbare eigendommen waarvan personen die de toegang van de woning of de brievenbus willen bereiken, moeten gebruik maken, dieren te laten rondlopen die een gevaar voor deze personen zouden kunnen betekenen. Art. 2.7.12. Het is verboden honden aan een ketting vast te leggen. Indien de hond, buiten de woning, geen gebruik kan maken van een ruimte in open lucht, voldoende groot en hoog genoeg omheind, dient hij ondergebracht te worden in een doelmatige ren met een minimum oppervlakte van vier vierkante meter. De hond moet beschikken over een degelijk hok dat waterdicht is en beschermd tegen alle weersomstandigheden. Art. 2.7.13. Dieren mogen geen abnormale hinder veroorzaken voor de omwonenden door aanhoudend geblaf, geschreeuw of gekrijs. Derhalve zijn de houders van dieren verplicht hun dieren op een degelijke wijze onderdak en verzorging te verlenen. De houders van de dieren waarvan het geluid de rust van de omwonenden stoort of als overdreven hinderlijk kan worden beschouwd, zijn strafbaar. Art. 2.7.14.
Afdeling II - 12
Het is verboden alle soorten duiven die niet aan prijskampen deelnemen, te laten uitvliegen tussen 7 en 18 uur op zon- en feestdagen waarop duivenwedstrijden plaatshebben en dit vanaf 1 april tot en met de laatste zondag van oktober. Voormeld verbod geldt ook op zaterdagen waarop duivenwedstrijden plaatshebben en dat vanaf 01 mei tot 30 september. Art. 2.7.15. In geval van overmacht, slecht weer of andere oorzaken, waarbij de vluchten niet op de vermelde dagen worden gehouden, geldt het verbod vermeld in art. 2.7.9.voor de daarop volgende dag en is de medekampende liefhebber verplicht kenbaar te maken dat de duiven niet op de vermelde datum werden gelost. Art.2.7.16. Elke handeling, gesteld met het doel de duivenliefhebber schade toe te brengen, is te allen tijde verboden. Hieronder wordt desgevallend verstaan o.m. : slaan op allerlei voorwerpen, ophangen van allerlei voorwerpen in de nabijheid van de hokken, opstellen van molentjes, draaiende voorwerpen, in het algemeen, elke daad te stellen die de dieren kan doen op- of afschrikken. Art.2.7.17. Het is verboden duiven of katten te voederen op openbare wegen en plaatsen. De eigenaars of gebruikers van gebouwen zijn verplicht maatregelen te nemen tegen het nestelen van verwilderde huisduiven en katten. Art.2.7.18. Er zal zonodig overgegaan worden tot verwijdering van de verwilderde huisduiven en katten waarbij de dieren met ethisch verantwoorde methoden mogen gedood worden. De verwijdering zal gebeuren door een daartoe door het college van burgemeester en schepenen aangeduide persoon of instantie.
Afdeling II - 13
HOOFDSTUK 8. GEBRUIK VAN WAPENS EN MUNITIE
Art. 2.8.1. Het is verboden aan kinderen van minder dan zestien jaar vuurpijlen, springbussen, voetzoekers, poeder of vuurwerk te verkopen of uit te delen. Art. 2.8.2. Het is verboden op om het even welke plaats enig wapen of munitie te gebruiken zodanig dat er gevaar bestaat dat een projectiel ervan iemand zou raken of hinderen. Art. 2.8.3. Zonder afbreuk te doen aan de wettelijke of reglementaire bepalingen , is het verboden vuurwapens af te vuren, kanonschoten te lossen, vuurwerk te ontsteken of voetzoekers te doen ontploffen zonder schriftelijke toelating van de burgemeester. Bovendien worden bij inbreuk de in dit artikel opgesomde voorwerpen in beslag genomen en verbeurd verklaard overeenkomstig art. 43 van het SWB. Wanneer door de burgemeester een toelating wordt verstrekt dan moeten alle inwoners binnen een straal van 200m, 24 uur vooraf, schriftelijk worden ingelicht. ( vervangen door onderstaande tekst bij gemeenteraadsbesluit van 31 maart 2011) “Zonder afbreuk te doen aan de wettelijke of reglementaire bepalingen is het verboden vuurwapens af te vuren, kanonschoten te lossen, vuurwerk te ontsteken of voetzoekers te doen ontploffen zonder schriftelijke toelating van de burgemeester. Uitzondering wordt gemaakt voor het vuurwerk dat op 31 december vanaf 23.30 uur tot 1 januari 1 uur wordt ontstoken naar aanleiding van het nieuwe jaar. De vuurwerkmakers dienen de nodige omzichtigheid aan de dag te leggen om schade aan personen en goederen te voorkomen en zijn aansprakelijk voor elke schade die rechtstreeks of onrechtstreeks te wijten is aan het vuurwerk. Bij niet naleving van dit artikel worden de in dit artikel opgesomde voorwerpen in beslag genomen en verbeurd verklaard overeenkomstig art. 43 van het SWB. Voor alle in dit artikel vermelde activiteiten moeten alle inwoners binnen een straal van 200m, 24 uur vooraf, schriftelijk worden ingelicht door de initiatiefnemer.”
Afdeling II - 14
HOOFDSTUK 9. BESTRIJDING VAN SNEEUW EN IJS
Art. 2.9.1. Het is verboden op een openbare plaats : a) water of enige andere vloeistof te doen lopen bij vriesweer of dreigende vorst op een onderkoelde ondergrond; b) glijbanen te maken; c) sneeuw of ijs, afkomstig uit de gebouwen of aanhorigheden ervan, te werpen of neer te leggen. Art. 2.9.2. Het is geboden bij gladheid of sneeuwval, aan de hoofdbewoner, hoofdgebruiker, de bewoner van de benedenverdieping en, bij ontstentenis van deze, de eigenaar van ieder gebouw of stuk grond : a) sneeuw en ijs weg te ruimen van de trottoirs die grenzen aan zijn gebouw of het perceel grond dat hij bewoont, gebruikt of waarvan hij eigenaar is, alsook dezelfde gedeelten te bestrooien met zand, zaagsel, fijne as of smeltmiddelen; b) te zorgen dat de sneeuw of het ijs, bij het wegruimen, wordt gebracht op de uiterste rand van het voetpad of de stoep, derwijze dat er voor de voetgangers voldoende ruimte overblijft en er tevens voldoende openingen aanwezig zijn voor het afvloeien van het dooiwater, alsmede dat de brandkranen en rioolputten vrij blijven. Bij een te smal voetpad of stoep zal de sneeuw of ijs op de weg opgehoopt worden, zo dicht mogelijk bij de boordsteen van het voetpad of de stoep maar op die wijze dat de greppels en de rioolmonden vrij blijven. Art. 2.9.3. De ijskegels die zich vormen op de verheven gedeelten van de gebouwen die boven de openbare weg uitsteken moeten verwijderd worden van zodra zij een gevaar vormen voor de weggebruikers. Deze verplichting valt ten laste van de personen aangeduid in art. 2.9.2.
Afdeling II - 15
HOOFDSTUK 10. PLAATSEN VAN VERKEERS- EN STRAATNAAMBORDEN EN LEIDINGEN VAN OPENBAAR NUT; NUMMERING DER GEBOUWEN
Art.2.10.1. De eigenaar en gebruiker van een gebouw moet op de gevel ervan de plaatsing door het gemeentebestuur dulden van straatnaamborden, verkeersborden, houders van leidingen van openbaar nut en veiligheid of andere toestellen van openbaar belang. Hij zal toelaten alle vereiste werken eraan te laten uitvoeren. Art. 2.10.2. De eigenaar of gebruiker van een gebouw moet, indien de afbraak of verandering ervan de verplaatsing nodig maakt van een toestel van openbaar nut, ten minste drie dagen bij voorbaat de burgemeester of de eigenaar of exploitant ervan verwittigen. Art. 2.10.3. Het is verboden de straatnaamborden, huisnummers of elke andere aanduiding van openbaar belang te bedekken, weg te nemen, te veranderen of te beschadigen en de uithangborden en plakbrieven af te rukken, ze te bevuilen, onleesbaar te maken of te beschadigen. Art. 2.10.4.
De gebruiker van een gebouw gelegen aan de openbare weg is verplicht hierop een huisnummer, aan te brengen. Dit huisnummer wordt stevig op de voorgevel aangebracht aan de linkerzijde van de ingangsdeur op een hoogte van 2 meter. Wanneer het gebouw op meer dan vijf meter achter de rooilijn gelegen is moet dit huisnummer aangebracht worden op de brievenbus zodat het voor iedere voorbijganger duidelijk zichtbaar is. De gebruiker van het gebouw moet zorgen dat het huisnummer steeds goed leesbaar blijft. Voor onbewoonde en niet-verhuurde gebouwen gelden deze verplichtingen voor de eigenaar.
Afdeling II - 16
HOOFDSTUK 11. SPELEN OP OPENBARE PLAATS
Art. 2.11.1. Het is verboden op de openbare plaats openbare vergaderingen of vermakelijkheden in te richten zoals bals, concerten, recitals, spelen, barbecues, prijskampen, of vertoning te houden, zonder voorafgaande schriftelijke toelating van het college van burgemeester en schepenen. De Burgemeester moet minstens 15 dagen op voorhand in het bezit worden gesteld van de schriftelijke toelatingsaanvraag. De toelating van het college van burgemeester en schepenen kan afhankelijk gesteld worden van voorwaarden. Art. 2.11.2. Het is verboden zonder noodzaak te kloppen of aan te bellen aan woningen.
Afdeling II - 17
HOOFDSTUK 12. MASKEREN EN VERMOMMEN
Art. 2.12.1. Het maskeren, verkleden of vermommen is alleen toegelaten op openbare plaatsen of plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn, mits voorafgaande schriftelijke toestemming van de burgemeester. Art. 2.12.2. Vermomde of gemaskerde personen zijn verplicht zich te ontmaskeren op het eerste verzoek van de politie. Art. 2.12.3. Het is aan de al dan niet gemaskerde of vermomde personen verboden te slaan of te werpen met voorwerpen of te spuiten met stoffen die van aard zijn de weggebruikers te hinderen of te bevuilen, deze te tergen of deze uit te schelden, alsmede tegen de wil der bewoners in de huizen of winkels binnen te dringen en deze te bevuilen. Art. 2.12.4. Het is aan gemaskerde of vermomde personen verboden snijdende, stekende of kneuzende voorwerpen en wapens die gebruikt worden om te slaan, te steken of te verwonden, te dragen of in bezit te hebben. Art. 2.12.5. Het is verboden een vermomming te dragen die strijdig is met de goede zeden en afbreuk doet aan de eerbied voor godsdienstige, ideologische of filosofische overtuigingen of van aard is om de goede orde te verstoren. Art. 2.12.6. Het is verboden alarmseinen die gebruikt worden door de politie of andere hulpdiensten na te bootsen. Art. 2.12.7. Het is aan de deelnemers van de carnavalstoet en van de nevenactiviteiten verboden alcoholhoudende drank bij zich te hebben of te verbruiken tijdens de festiviteiten van carnaval en dit op de openbare weg en op elke openbare plaats, met uitzondering van de vergunde drankgelegenheden. Dit verbod geldt ook voor passieve deelnemers of toeschouwers.
Afdeling II - 18
HOOFDSTUK 13. PUBLICITEIT
Art. 2.13.1. Publiciteit mag slechts aangebracht worden : - op private eigendommen mits schriftelijke toelating van de eigenaar en van de huurder of gebruiker en mits de reglementering inzake het aanplakken en adverteren te eerbiedigen; - op andere plaatsen : aan te duiden door of mits akkoord van het College van Burgemeester en Schepenen. - op de aanplakborden die eigendom zijn van de gemeente In geen geval is het toegelaten publiciteit aan te brengen op palen van leidingen van het openbaar nut, op bomen of op andere voorwerpen of afsluitingen van openbaar domein. Art. 2.13.2. Het is nochtans toegelaten : - aanplakbiljetten, aankondigingen of berichten van openbare verkopen op muren van het lokaal waar die verkoop zal plaatsvinden of van het te verkopen goed, aan te brengen; - verkoop- of verhuringsberichten op de gevels van het goed dat te koop of te huur is, aan te brengen. - op de aanplakborden van de gemeente : uitsluitend aankondigingen van socio-culturele activiteiten die in de gemeente plaatsvinden en georganiseerd worden door verenigingen. Alle andere aankondigingen (politieke, commerciële, ...) zijn verboden. Privé firma’s gespecialiseerd in reclame en affichering mogen de borden niet gebruiken. Maximale grootte van de affiche : A2 formaat. Art. 2.13.3. Reglementair aangebrachte publiciteit mag niet afgerukt, gescheurd, bevuild noch onleesbaar gemaakt worden en affiches van activiteiten die nog niet afgelopen zijn, mogen niet worden overplakt. Art. 2.13.4. Publiciteit voor gedateerde gebeurtenissen of manifestaties mag pas één maand voor de aanvang van de gebeurtenis of manifestatie aangeplakt worden. Voor toeristische wegen is deze periode beperkt tot 15 dagen. De publiciteit moet ten laatste 8 dagen na het evenement worden verwijderd. Art. 2.13.5. Het overdekken van aanplakkingen is verboden tot zolang de datum van de gebeurtenis waarvoor de aanplakking dient, niet is verstreken of tot zolang deze haar belang niet verloren heeft. Publiciteit wordt geacht haar belang te hebben verloren vanaf het ogenblik dat zij twee maand is aangebracht of wanneer deze door weers- of andere omstandigheden in de tekst of voorstelling beschadigd is. Verkiezingspubliciteit wordt geacht haar belang verloren te hebben de dag na de verkiezingen. Zij moet ten laatste vijf dagen na de verkiezingen verwijderd worden.
Afdeling II - 19
Art. 2.13.6. Voor verkiezingsdoeleinden is het niet toegelaten affiches aan te brengen op muren en andere onroerende constructies van welke aard ook. Op dat verbod bestaan 2 uitzonderingen. De aanplakking is toch toegelaten wanneer de oppervlakte waarbinnen geplakt wordt, beperkt wordt tot een, al dan niet denkbeeldige, kader van 120 cm op 240 cm en wanneer de aanplakking gebeurt op vensters van bewoonde constructies. In dit laatste geval dient de grootte van de affiches beperkt te worden tot 60 cm op 40 cm. Het is evenmin toegestaan affiches aan te brengen op mobiele borden van om het even welke soort en om het even welke vorm op aanhangwagens of borden geplaatst op aanhangwagens en op voertuigen, uitgezonderd affiches die aan de binnenzijde zijn aangebracht. Art. 2.13.7. Zonder schriftelijke of voorafgaande toelating van de burgemeester is het verboden publiciteit te voeren op een openbare plaats door middel van een publiciteitskaravaan of door een voertuig uitgerust met een geluidsvoortbrengende of versterkende installatie. Art. 2.13.8. Publiciteitskolonnes zijn enkel toegelaten voor zover zij bestaan uit maximum één microwagen gevolgd door twee personenwagens en enkel tussen 10 uur en 19 uur. Het gebruik van microwagens en het vormen van karavaans van motorvoertuigen zijn verboden voor verkiezingsdoeleinden. Art. 2.13.9. Het aanbrengen van verkiezingspubliciteit mag enkel geschieden tussen 7 uur en 22 uur en tot 19 uur op de dag voor de verkiezingen. Op de dag van de verkiezingen is het aanbrengen of voeren van verkiezingspubliciteit verboden. Art. 2.13.10. Het aanbrengen van publiciteit op de door de gemeente ter beschikking gestelde borden, die geen verkiezingspubliciteit is, geschiedt eveneens door het gemeentepersoneel. (enkel voor Wetteren)
Afdeling II - 20
HOOFDSTUK 14. WOONWAGENS EN BARAKKEN
Art. 2.14.1. Zonder voorafgaande schriftelijke toelating van de burgemeester is het verboden, behoudens op speciaal daartoe uitgeruste terreinen, langer dan 48 uur op het grondgebied van de gemeente personen te huisvesten in rijdbare caravans, mobilhomes of woonwagens. Uitzondering wordt gemaakt voor de kermisreizigers die in de gemeente verblijven ter gelegenheid van een door het gemeentebestuur toegelaten kermis of foor. Gemelde kermisreizigers zullen zich moeten schikken naar de aanduidingen van de plaatselijke politie voor het opstellen van hun wagens op de openbare wegen en plaatsen. Zij moeten de gemeente verlaten binnen de drie dagen na het beëindigen van de feestelijkheden. Om gegronde redenen kan de burgemeester deze termijn verlengen.
Afdeling II - 21
HOOFDSTUK 15. PARKEREN OP DE OPENBARE WEG Art. 2.15.1. Het is verboden op de openbare weg motorvoertuigen die niet meer kunnen rijden en aanhangwagens langer dan vierentwintig uur na elkaar te laten parkeren. Art.2.15.2. Binnen de bebouwde kommen is het verboden op de openbare weg auto’s, slepen en aanhangwagens met een maximale toegelaten massa van meer dan 7,5 ton langer dan acht uur na elkaar te laten parkeren, behalve op de plaatsen waar het verkeersbord E9a, E9c of E9d is aangebracht. Art.2.15.3. Het is verboden op de openbare weg reclamevoertuigen langer dan drie uur na elkaar te laten parkeren. Art.2.15.4. Ingeval van beurtelings parkeren, aangeduid door de verkeersborden E5 en E7 dienen de geparkeerde voertuigen op de laatste dag van elke toegelaten parkeerperiode naar de overzijde van de weg verplaatst te worden tussen 19.30 en 20 uur. Art. 2.15.5. In het algemeen dienen de verkeersborden en de bepalingen van art. 70 van het KB van 01.12.1975 m.b.t. het stilstaan en het parkeren, nageleefd te worden. Overtredingen zijn strafbaar ingevolge dit politiereglement.
Afdeling II - 22
AFDELING 3. : REINHEID OP DE OPENBARE PLAATS
Afdeling III - 1
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Titel 1 – Definities en toepassingsgebied Art. 3.1.1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder huishoudelijke afvalstoffen verstaan: afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding en afvalstoffen die daarmee gelijkgesteld worden, zoals gedefinieerd in artikel 2.1.1 van het VLAREA. Art. 3.1.2. § 1. Het is verboden onderstaande afvalstoffen aan te bieden bij om het even welke selectieve inzameling huis-aan-huis of op telefonische aanvraag: - vloeibare afvalstoffen ; - gashouders, springstoffen en/of andere ontplofbare voorwerpen ; - krengen van dieren en slachtafval ; - wegasfalt ; - slib en slijk ; - geneesmiddelen en injectiespuiten ; - graszoden en boomstronken ; - radio-actief afval ; - asbesthoudende afvalstoffen ; § 2.
Het is verboden de volgende afvalstoffen aan te bieden op het containerpark: - restafval/huisvuil ; - gashouders en/of andere ontplofbare voorwerpen en vuurwerk ; krengen van dieren en slachtafval ; - wegasfalt ; - slib en slijk ; - radio-actief afval ; - medicijnen - niet-gebonden asbesthoudende materialen; - afvalstoffen voortvloeiend uit bedrijfsactiviteiten (met uitzondering van wat bepaald is inzake papier en karton en A.E.E.A.).
§ 3.
Het is verboden afvalstoffen, afkomstig uit andere gemeenten ter inzameling op het containerpark aan te bieden, met uitzondering van zelfstandige handelaars uit de gemeenten Dendermonde, Lebbeke, Buggenhout, Hamme, Berlare, Wichelen, Laarne en Melle voor wat betreft de fractie AEEA (= Afgedankte Elektrische en Elektronische Apparaten)
Art. 3.1.3. Behoudens de inzamelaars die hiervoor door de gemeenten zijn aangewezen, is het voor iedereen verboden, om het even welke aangeboden afvalstof mee te nemen.
Afdeling III - 2
Titel 2 – Verbranden en sluikstorten van afvalstoffen Art. 3.1.4. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke bepalingen (veldwetboek, bosdecreet, milieuvergunningsdecreet,…) is het verboden om welke afvalstoffen dan ook te verbranden, zowel in open lucht als in gebouwen. De enige uitzonderingen op deze regel vormen: het verbranden van plantaardige afvalstoffen, afkomstig van het onderhoud van de eigen tuin of van eigen bedrijfslandbouwkundige werkzaamheden en dit op meer dan 100 m afstand van huizen, bossen, heiden, boomgaarden, hagen, graan, stro, mijten of van plaatsen waar vlas te drogen is gelegd. het verbranden van onbehandeld stukhout in een houtkachel met een nominale verbrandingscapaciteit van maximum 50 kg/uur voor de verwarming van een woonverblijf of een werkplaats. Art. 3.1.5. § 1. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke bepalingen is het verboden om het even welke afvalstof te sluikstorten. Onder sluikstorten wordt verstaan: het achterlaten, weggooien, opslaan of storten van afvalstoffen op niet-reglementaire plaatsen, op niet-reglementaire tijdstippen of in nietreglementaire recipiënten alsook het achterlaten van de bij een huis-aan-huisinzameling verkeerd aangeboden afvalstoffen. § 2.
Wanneer afvalstoffen worden achtergelaten op een wijze, een plaats of een tijdstip in strijd met deze verordening of met andere wettelijke bepalingen kan de burgemeester jegens de overtreder de onmiddellijke verwijdering van de in artikel 5, § 1. bedoelde afvalstoffen bevelen. Dit bevel wordt per aangetekend schrijven aan de overtreder gestuurd. De overtreder beschikt over een termijn van maximum één week, te rekenen vanaf de ontvangst van het bevel van de burgemeester. Indien de overtreder weigert de afvalstoffen binnen de door de burgemeester vastgestelde termijn te verwijderen, is de gemeente gemachtigd ambtshalve en op kosten van de overtreder, de betrokken afvalstoffen op te ruimen of te laten opruimen. Voor de bij huis-aan-huisinzameling verkeerd aangeboden afvalstoffen die worden achtergelaten dienen de afvalstoffen de dag zelf verwijderd te worden.
§ 3.
Indien geen overtreder kan aangeduid worden, kan de burgemeester uitzonderlijk jegens de eigenaar van het perceel waarop afvalstoffen werden achtergelaten in strijd met deze verordening of met andere wettelijke bepalingen, de onmiddellijke verwijdering van de in artikel 5, § 1. bedoelde afvalstoffen bevelen. Dit bevel wordt per aangetekend schrijven aan de eigenaar gestuurd. De eigenaar beschikt over een termijn van maximum één week, te rekenen vanaf de ontvangst van het bevel van de burgemeester. Indien de eigenaar weigert de afvalstoffen binnen de door de burgemeester vastgestelde termijn te verwijderen, is de gemeente gemachtigd ambtshalve en op kosten van de eigenaar, de betrokken afvalstoffen op te ruimen of te laten opruimen.
§ 4.
Indien alsnog een overtreder wordt vastgesteld, kan de in artikel 5, § 3. bedoelde eigenaar de kosten van de verwijdering van de in artikel 5, § 1. bedoelde afvalstoffen verhalen op de overtreder.
§ 5.
Ongeacht artikel 5, § 2 en § 3. is de gemeente gemachtigd ambtshalve en op kosten van de overtreder, de betrokken afvalstoffen op te ruimen of te laten opruimen, wanneer de afvalstoffen worden achtergelaten op een wijze of een plaats in strijd met deze politieverordening of met andere wettelijke bepalingen.
§ 6.
Naar aanleiding van een ambtshalve verwijdering, overeenkomstig artikel 5, § 2., § 3. en § 5., kan de burgemeester gemeentelijke ambtenaren de opdracht geven het afval grondig te onderzoeken teneinde de identiteit van de overtreder te achterhalen.
Afdeling III - 3
§ 7.
Het is verboden slijk, zand of afval dat zich voor of nabij de woning bevindt op de straten, in de greppels of in de rioolputten te vegen. Het is tevens verboden via de rioolputten of op enige andere wijze om het even welke afvalstoffen in de riolering te brengen die een verstopping kunnen veroorzaken of die schadelijk kunnen zijn voor de openbare gezondheid en het leefmilieu.
§ 8.
Onverminderd de toepassing van andere wetgeving is het thuiscomposteren van eigen groente-, fruit- en tuinafval toegestaan op eigen privé-terrein, mits dit geen abnormale hinder teweegbrengt voor de buurtbewoners.
Titel 3 – Aanbieding van afvalstoffen Art. 3.1.6.
§ 1. De huishoudelijke afvalstoffen dienen aangeboden te worden zoals voorzien in deze verordening. Afvalstoffen die worden aangeboden op een wijze die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening worden niet aanvaard. De aanbieder dient dezelfde dag nog de niet-aanvaarde afvalstoffen terug te nemen. § 2. Het toezicht op de aanbieding van afvalstoffen wordt uitgevoerd door de door de gemeente aangestelde inzamelaars en door de exploitant van het containerpark in geval van inzameling via het containerpark. De door de inzamelaar aangestelde ophalers en de door de exploitant van het containerpark aangestelde parkwachters mogen de aanbieders wijzen op de foutieve aanbieding en de nodige richtlijnen verstrekken. Teneinde de geldigheid van artikel 2 na te gaan kunnen de door de inzamelaar aangestelde ophalers en de door de exploitant van het containerpark aangestelde parkwachters aan de aanbieder van afval verzoeken een bewijs van woonplaats in de gemeente/stad voor te leggen. § 3. Onverminderd de bepalingen van dit artikel zijn de leden van de federale en de lokale politie en de ambtenaren bedoeld in artikel 54 van het Afvalstoffendecreet bevoegd voor het vaststellen van inbreuken op deze verordening en het opstellen van een proces-verbaal. Art. 3.1.7.
§ 1. De afvalstoffen mogen slechts vanaf 18.00 uur de dag vóór de inzameling buitengeplaatst worden. Om de ophaling te garanderen moeten de afvalstoffen vóór 7 uur de dag van de inzameling buitengeplaatst worden. § 2. De huishoudelijke afvalstoffen dienen middels de voorgeschreven recipiënt of wijze aangeboden te worden aan de rand van de openbare weg en vóór het betrokken perceel waar de aanbieder gevestigd is, zonder evenwel het verkeer van voertuigen, fietsers en voetgangers te hinderen. De aanbieder die afgelegen van de openbare weg of langs wegen, plaatsen of stegen gevestigd is die niet door de wagens van de ophaaldienst bereikbaar zijn, dienen de voorgeschreven recipiënt te plaatsen aan de rand van de dichtst bij zijn perceel grenzende openbare weg -binnen de eigen gemeente- die wel bereikbaar is. § 3. De inwoners die een recipiënt buitenzetten zijn verantwoordelijk voor het eventueel uitspreiden van de inhoud ervan en staan zelf in voor het opruimen. Indien op éénzelfde dag meerdere inzamelingen plaatsvinden, moeten de diverse fracties huishoudelijke afvalstoffen duidelijk gescheiden ter inzameling aangeboden worden overeenkomstig de bepalingen van deze politieverordening.
Afdeling III - 4
§ 4. Het is verboden de langs de openbare weg staande recipiënten te openen, geheel of gedeeltelijk te ledigen en/of te doorzoeken, met uitzondering van het bevoegde personeel in de uitoefening van zijn functie. § 5. Het is verboden in de langs de openbare weg staande recipiënten afvalstoffen te deponeren, uitgezonderd straat- en zwerfvuil. Titel 4 – Afval op standplaatsen Art. 3.1.8.
De exploitant van een private vaste of verplaatsbare inrichting aan of langs de openbare weg die voedingswaren of dranken verkoopt of aanbiedt die buiten de inrichting worden verbruikt (drankautomaat, snackbar, frituur, ijssalon, e.d.) dient op een behoorlijke wijze, duidelijk zichtbare en goed bereikbare afvalrecipiënten te voorzien. Art. 3.1.9.
De diverse vrijkomende fracties dienen gescheiden te worden ingezameld in hun respectievelijke recipiënten. Deze recipiënten dienen voorzien te zijn van een duidelijk leesbaar opschrift dat aangeeft welke fractie het betreft. Art. 3.1.10.
De opstellingsplaats en het aantal inzamelrecipiënten, alsook de aard van de in te zamelen fracties kunnen door het gemeentebestuur worden bepaald. Art. 3.1.11.
De ambulante exploitant dient de recipiënten zelf tijdig te ledigen en selectief te verwijderen en de onmiddellijke omgeving van de inrichting rein te houden. De onmiddellijke omgeving strekt zich uit over een oppervlakte in een straal van 50 meter te rekenen vanaf de buitengrenzen van de inrichting. Art. 3.1.12.
Het is marktkramers, standwerkers en andere ambulante handelaars verboden afval, afkomstig van hun handelsactiviteiten, achter te laten op de openbare weg, tenzij anders bepaald in deze politieverordening. Titel 5 – Uitwerpselen van huisdieren Art. 3.1.13.
Het is verboden honden hun uitwerpselen te laten leggen op een openbare plaats met uitzondering van de speciaal aangelegde hondentoiletten. Indien toch uitwerpselen op het openbaar domein - uitgezonderd in de openbare hondentoiletten - of op andermans privé eigendom terechtkomen, is de eigenaar of houder van de hond verplicht deze onmiddellijk te verwijderen. Hiervoor moet hij steeds in het bezit zijn van een opruimzakje, of enig ander voor het opruimen van hondenuitwerpselen bruikbaar attribuut dat op eerste verzoek aan de politie moet vertoond worden. Uitzondering wordt gemaakt voor blinden met een geleidehond.
Afdeling III - 5
Art. 3.1.14
Kan de eigenaar, de bezitter of bewaker van het dier dat het trottoir bevuild heeft niet onmiddellijk gevonden worden of is hij niet in de mogelijkheid het trottoir te reinigen, dan is de huurder of gebruiker, hoegenaamd ook, of bij gebreke daarvan, de eigenaar, van ieder gebouw gelegen langs de openbare weg verplicht zo spoedig mogelijk het trottoir te reinigen. Wanneer het om een gebouw gaat met verschillende verdiepingen dan slaat die verplichting op de huurder of gebruiker of bij gebreke daarvan, op de eigenaar van de gelijkvloerse verdieping. De tussenkomst van deze persoon belet niet dat de eigenaar, bezitter of bewaker van het dier in overtreding is. Titel 6 – Afval op evenementen Art. 3.1.15
Indien op het grondgebied van de gemeente een evenement plaatsvindt, dienen de organisatoren ervan in samenspraak met de gemeente/stad de nodige acties te ondernemen om afval te voorkomen en afval selectief in te zamelen. Titel 7 - Reclamedrukwerk en gratis regionale pers Art. 3.1.16
§ 1. Het is verboden reclamedrukwerk en gratis regionale pers te bedelen in leegstaande panden of achter te laten op andere plaatsen, andere dan de brievenbus. § 2. Het is verboden reclamedrukwerk en/of gratis regionale pers te bedelen in een brievenbus die voorzien is van een sticker met een tekst in verband met “geen reclamedrukwerk”.
Afdeling III - 6
HOOFDSTUK 2. : INZAMELING VAN RESTAFVAL/HUISVUIL Titel 1 - Definitie Art. 3.2.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder restafval/huisvuil verstaan: alle vaste afvalstoffen, ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding, die in een restafval/huisvuilzak kunnen geborgen worden, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor er een andere selectieve inzamelmethode bestaat: kringloopgoederen, papier en karton, textiel, glas, klein gevaarlijk afval, groente-, fruit- en tuinafval of groenafval, snoeihout, afgedankte elektrische en elektronische apparaten, gemengde metalen, puin, plastic flesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons en andere selectief ingezamelde afvalstoffen. Titel 2 - Inzameling Art. 3.2.2.
§ 1. Het restafval/huisvuil wordt minstens om de twee weken huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender. § 2. Het restafval/huisvuil mag niet worden meegegeven met het grofvuil of een inzameling andere dan deze van het restafval/huisvuil. § 3. Het is verboden voor de verwijdering van het restafval/huisvuil gebruik te maken van een containerpark. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art. 3.2.3.
§ 1. Het restafval/huisvuil dient gescheiden aangeboden te worden in een restafval/huisvuilzak van 30 of 60 liter zoals deze door de gemeente/stad tegen betaling wordt ter beschikking gesteld. De restafval/huisvuilzak dient zorgvuldig gesloten te worden en mag noch scheuren, barsten of lekken vertonen. De door de gemeente/stad ter beschikking gestelde restafval/huisvuilzak dient voorzien te zijn van de letters DIFTAR. Indien dit niet het geval is dient de aanbieder zelf de door de gemeente/stad ter beschikking gestelde restafval/huisvuilzak te voorzien van een door de gemeente/stad ter beschikking gestelde sticker met de vermelding DIFTAR. § 2. Het gewicht van de aangeboden zak mag niet zwaarder zijn dan 35 kg. § 3. Het restafval/huisvuil dient aangeboden te worden in een toestand die geen risico inhoudt voor de veiligheid en/of gezondheid van de ophaler. Scherpe voorwerpen dienen zodanig verpakt te worden dat ze geen gevaar kunnen opleveren voor de ophalers van het restafval/huisvuil.
Afdeling III - 7
HOOFDSTUK 3. :INZAMELING VAN GROFVUIL Titel 1 - Definitie Art. 3.3.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder grofvuil verstaan: alle afvalstoffen, ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding, die omwille van de omvang, de aard en/of het gewicht niet in de restafval/huisvuilzak kunnen geborgen worden, met uitzondering van de afvalstoffen waarvoor er een andere selectieve inzamelmethode (al dan niet op het containerpark) bestaat: kringloopgoederen, papier en karton, hol glas, klein gevaarlijk afval, groente-, fruit- en tuinafval of groenafval, snoeihout, afvalbanden, afgedankte elektrische en elektronische apparaten, Plastic flesverpakking, Metalen verpakkingen, Drankverpakkingen, gemengde metalen, hout, snoeihout, boomwortels, puin, en andere selectief ingezamelde afvalstoffen. Titel 2 - Inzameling Art. 3.3.2.
§ 1. Het grofvuil wordt op telefonische aanvraag aan huis opgehaald. Hiertoe zal de particulier een afspraak maken over de modaliteiten van inzameling met het kringloopcentrum waarmee de gemeente/stad een overeenkomst heeft afgesloten en om na te gaan of bij de aangeboden voorwerpen, voorwerpen zijn die herbruikbaar, recupereerbaar of recycleerbaar zijn alsook of er geen voorwerpen bij zijn die behoren tot andere te verwijderen fracties. Indien door het kringloopcentrum telefonisch of ten huize van de aanbieder wordt vastgesteld dat de aangeboden fractie enkel bestaat uit grofvuil wordt met het secretariaat van het kringloopcentrum van de intercommunale Verko een afspraak gemaakt over de modaliteiten van inzameling van de voorwerpen. Het grofvuil wordt ook ingezameld op het containerpark. Het herbruikbaar grofvuil kan worden aangeboden in het kringloopcentrum waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten. § 2. Het grofvuil mag niet worden meegegeven met het huisvuil of een inzameling, andere dan deze van het grofvuil. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art. 3.3.3.
§ 1. Het grofvuil dient aangeboden te worden aan de rand van de openbare weg afzonderlijk van eventuele andere selectief ingezamelde fracties, duidelijk voorzien van de sticker waaruit blijkt dat de retributie werd betaald. Facultatief kan op de retributiesticker de naam, het adres en de datum van ophaling vermeld worden.
Afdeling III - 8
§ 2. Het gewicht van één afzonderlijk voorwerp of samengebonden bundel mag niet zwaarder zijn dan 70 kg. Het grofvuil mag niet langer zijn dan 2 meter en niet groter zijn dan 1 m3. § 3. Per ophaalbeurt mogen maximaal 5 voorwerpen grofvuil aangeboden worden. § 4. Alle voorwerpen dienen zodanig aangeboden te worden dat ze geen gevaar kunnen opleveren voor de ophalers van de afvalstoffen, voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg. Vlak glas dient volledig en veilig verpakt te zijn. Elk aangeboden voorwerp moeten opgeheven kunnen worden door maximaal 2 ophalers. § 5. De voorwerpen mogen niet groter zijn dan de laadtrog van de inzamelwagens.
Afdeling III - 9
HOOFDSTUK 4. : SELECTIEVE INZAMELING VAN HOL GLAS Titel 1 - Definitie Art. 3.4.1.
§ 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder hol glas verstaan: hol glas ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding, met uitzondering van vuurvaste voorwerpen, gewapend glas, serreglas, kristal, opaalglas, rookglas, spiegelglas, autoruiten, plexiglas, gloeilampen, spaarlampen, TL-lampen, porselein, aardewerk, beeldbuizen, e.d.. § 2. Hol glas betreft alle glazen flessen en bokalen. Titel 2 - Inzameling Art. 3.4.2.
§ 1. Hol glas wordt ingezameld op het containerpark. Hol glas wordt ook ingezameld in de glascontainers die verspreid staan opgesteld in de gemeente. § 2. Hol glas mag niet worden meegegeven met het huisvuil, het grofvuil of een andere selectieve inzameling. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art. 3.4.3.
Hol glas dat naar de glascontainer gebracht wordt, dient, afhankelijk van de kleur, in de daartoe voorziene glascontainers te worden gedeponeerd. Hol glas wordt bij de aanbieding ontdaan van deksels, stoppen en omwikkelingen. Het dient leeg en voldoende gereinigd te zijn. Art. 3.4.4.
§ 1. Het deponeren in glascontainers van om het even welke andere afvalstof dan hol glas is verboden. Het is verboden om naast de glascontainers glas of andere afvalstoffen achter te laten. § 2.
Het is verboden glas te deponeren in de glascontainers tussen 22.00 uur en 07.00 uur.
Afdeling III - 10
HOOFDSTUK 5. : SELECTIEVE INZAMELING VAN PAPIER EN KARTON Titel 1 - Definitie Art.3.5.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder papier en karton verstaan: alle dag-, week- en maandbladen, tijdschriften en periodieken, reclamedrukwerk en ander drukwerk, publicaties, telefoon- en faxgidsen, schrijfpapier, kopieerpapier, computerpapier, boeken en papieren of kartonnen verpakkingen, ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding, met uitzondering van geolied papier of karton, papier met waslaag, carbonpapier, gelaagd papier, vervuild papier, vervuilde papieren en kartonnen verpakkingen, papieren voorwerpen waar kunststof of andere materialen in verwerkt zijn, kaarten met magneetbanden, behangpapier, cement-, meststof- en sproeistofzakken, e.d.. Titel 2 - Inzameling Art. 3.5.2.
§ 1. Papier en karton wordt minstens om de maand huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender. Papier en karton wordt ook ingezameld op het containerpark. § 2. Papier en karton mag niet worden meegegeven met het huisvuil, het grofvuil of een selectieve inzameling, andere dan deze van papier en karton. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art. 3.5.3.
§ 1. Het papier en karton mag niet los aangeboden worden bij de huis-aan-huisinzameling. Het papier en karton moet verpakt zijn in een andere kartonnen doos of samengebonden met niet-metalen binddraad. Kartonnen dozen dienen in elkaar gevouwen of gescheurd te zijn. § 2. Het gewicht mag niet groter zijn dan 35 kg. § 3. Het papier en karton dat aangeboden wordt op het containerpark mag los aangeboden worden. Kartonnen dozen dienen in elkaar gevouwen of gescheurd te zijn. Het deponeren van om het even welke andere afvalstof dan papier en karton in de papiercontainer is verboden.
Afdeling III - 11
HOOFDSTUK 6. : SELECTIEVE INZAMELING VAN KLEIN GEVAARLIJK AFVAL Titel 1 - Definitie Art. 3.6.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder Klein Gevaarlijk Afval, hierna KGA genoemd, verstaan, de afvalstoffen zoals opgesomd in artikel 5.5.2.2 van het VLAREA. Titel 2 - Inzameling Art. 3.6.2.
§ 1. Het KGA wordt ingezameld op het containerpark § 2.
KGA mag niet worden meegegeven met het restafval/huisvuil, het grofvuil of een andere selectieve inzameling.
Titel 3 - Wijze van aanbieding Art. 3.6.3.
Het KGA dient, tenzij het fysisch onmogelijk of niet aangewezen is, afzonderlijk van andere afvalstoffen aangeboden te worden in de milieubox die door de gemeente ter beschikking werd gesteld. Art. 3.6.4.
Het aangeboden KGA wordt zoveel mogelijk in de oorspronkelijke verpakking, inclusief buitenverpakking, aangeboden om de identificatie te vereenvoudigen. Indien nodig brengt de voortbrenger zelf de aanduiding(en) over de aard, de samenstelling en de eventuele gevaren van het KGA op de verpakking aan. Producten van verschillende aard mogen niet worden samengevoegd. De aanbieder dient alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen om het lekken en andere ongewenste effecten van het KGA te voorkomen. Art.3.6.5.
§ 1. Het KGA dat wordt aangeboden op het containerpark wordt door het bevoegde personeel in de inrichting aansluitend bij het containerpark gedeponeerd. De aanbieder van het KGA mag dit niet zelf doen. § 2. De afgifte van KGA aan de erkende ophaler gebeurt in aanwezigheid en onder toezicht van het bevoegde personeel. Titel 4 - Gebruik van de milieubox Art. 3.6.6.
§ 1.
De milieubox, geleverd door het Vlaamse Gewest, is eigendom van het Vlaamse Gewest en wordt slechts voor gebruik aan de inwoners ter beschikking gesteld. De inwoners zijn persoonlijk verantwoordelijk voor het deugdelijk gebruik en onderhoud van de
Afdeling III - 12
milieubox. Onder deugdelijk gebruik wordt begrepen dat de milieubox uitsluitend mag aangewend worden voor de opslag van KGA. § 2.
In geval van schade, diefstal of verlies dient de inwoner de gemeente hiervan onverwijld in kennis te stellen met het oog op de herstelling of de vervanging door een nieuwe milieubox. De kosten van herstelling of vervanging kunnen verhaald worden op de inwoner, in geval van oneigenlijk gebruik.
Art. 3.6.7.
De milieubox dient verbonden te blijven aan het adres waar hij is afgeleverd. In geval van verhuizing is het de inwoner niet toegestaan om de milieubox mee te nemen naar zijn nieuw adres.
Afdeling III - 13
HOOFDSTUK 7. : SELECTIEVE INZAMELING VAN GROENTE-, FRUIT- EN TUINAFVAL Titel 1 – Definitie Art. 3.7.1.
§ 1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder groente- fruit en tuinafval verstaan: aardappelschillen, schillen van citrus- of andere vruchten, groente- en fruitresten, eierschalen, doppen van noten, theebladeren en theezakjes, koffiedik en papieren koffiefilters, papier van een keukenrol, kleine hoeveelheden etensresten, ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding. Het tuinafval omvat versnipperd snoeihout, haagscheersel, gazonmaaisel, bladeren, onkruid, resten van groente- en siertuin, verwelkte snijbloemen en kamerplanten, zaagmeel, schaafkrullen en mest van kleine huisdieren, ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding. Het Groente-, Fruit- en Tuinafval wordt hierna GFT-afval genoemd.
§ 2.
Andere afvalstoffen zoals bijvoorbeeld timmerhout, grof ongesnipperd snoeihout, beenderen en dierlijk afval, wegwerpluiers, aarde, zand, saus, olie, vet, stof uit stofzuiger, as van open haard, houtskool, kunststof, ijzer, metaal, blik, kattenbakvulling, e.d. worden niet als GFT-afval beschouwd.
Titel 2 – Inzameling Art. 3.7.2.
§ 1.
GFT-afval wordt minstens om de twee weken huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender.
§ 2.
GFT-afval mag niet meegegeven worden met het restafval/huisvuil, het grofvuil of een selectieve inzameling, andere dan deze van GFT-afval.
§ 3.
Verontreinigd GFT-afval wordt niet aanvaard bij de selectieve inzameling.
§4.
Tuinafval wordt ook ingezameld op het containerpark.
Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.7.3.
§ 1.
Het GFT-afval dient gescheiden aangeboden te worden in de door de intercommunale Verko ter beschikking gestelde containers. De GFT-containers worden aangeboden aan de rand van de openbare weg met het handvat gericht naar de openbare weg. De GFTcontainer worden aangeboden op een wijze dat ze geen gevaar of hinder vormen voor de ophalers, voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg.
Afdeling III - 14
§ 2.
De GFT-containers dienen voorzien te zijn van de door de gemeente tegen betaling ter beschikking gestelde sticker met vermelding ‘DIFTAR’.
§ 3.
Het gewicht van de container mag niet groter zijn dan 70 kg
Titel 4 - Gebruik van de GFT-container Art.3.7.4.
De GFT-container wordt huis-aan-huis afgeleverd tegen ontvangstbewijs. Deze GFT-container blijft eigendom van de intercommunale Verko en wordt slechts voor gebruik aan de inwoners ter beschikking gesteld voor de duur van de ophaling van het GFT-afval. Art.3.7.5.
§ 1. De inwoners zijn persoonlijk verantwoordelijk voor het deugdelijk gebruik en onderhoud van de GFT-container. Onder deugdelijk gebruik wordt begrepen dat de GFT-container uitsluitend mag aangewend worden voor de opslag van GFT-afval. § 2. In geval van schade, diefstal of verlies dient de inwoner de gemeente hiervan onverwijld in kennis te stellen met het oog op de herstelling of de vervanging door een nieuwe GFTcontainer. De kosten van herstelling of vervanging kunnen verhaald worden op de inwoner, in geval van oneigenlijk gebruik. Art.3.7.6.
De GFT-container dient verbonden te blijven aan het adres waar hij is geleverd. In geval van verhuizing is het de inwoner niet toegestaan om de GFT-container mee te nemen naar zijn nieuw adres. Art.3.7.7.
Inwoners die ten gevolge van een verhuizing binnen of naar de gemeente geen beschikking hebben over een GFT-container dienen dit te melden aan de gemeente of de intercommunale Verko en kunnen bij de intercommunale Verko een nieuwe GFT-container bekomen.
Afdeling III - 15
HOOFDSTUK 8. : SELECTIEVE INZAMELING VAN SNOEIHOUT Titel 1 - Definitie Art.3.8.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder snoeihout enkel takken met een diameter van minder dan 10 cm en een lengte van max. 3m verstaan. Titel 2 - Inzameling Art.3.8.2.
§ 1. Het snoeihout wordt minstens tweemaal per jaar huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender. Het snoeihout wordt ook ingezameld op het containerpark. § 2. Snoeihout mag niet worden meegegeven met het restafval/huisvuil, het grofvuil of een selectieve inzameling, andere dan deze van snoeihout. § 3. Verontreinigd snoeihout wordt niet aanvaard bij de selectieve inzameling. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.8.3.
§ 1. Het snoeihout dient samengebonden te worden aangeboden en de takken mogen niet langer zijn dan 2 meter en niet breder zijn dan 10 centimeter aan de rand van de openbare weg op een wijze dat ze geen gevaar of hinder vormen voor de ophalers, de voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg. § 2. Per ophaalbeurt mogen voor 3 m³ maximaal bussels snoeihout aangeboden worden.
Afdeling III - 16
HOOFDSTUK 9. : SELECTIEVE INZAMELING VAN PLASTICFLESVERPAKKINGEN, METALEN VERPAKKINGEN EN DRANKKARTONS Titel 1 - Definitie Art.3.9.1.
§ 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder Plasticflesverpakkingen, Metalen verpakkingen en Drankkartons, ook PMD-afval genoemd, verstaan: plasticflessen en flacons, metalen verpakkingen (inclusief kroonkurken) spuitbussen (cosmetica, voeding en luchtverfrissers en drankkartons, met uitzondering van papieren en kartonnen verpakkingen en glasverpakkingen, ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding, § 2. De aangeboden plasticverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons mogen geen KGA, glas, etensresten of andere afvalstoffen bevatten. Titel 2 - Inzameling Art.3.9.2.
§ 1. De plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons worden minstens om de twee weken huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender. De plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons worden ook ingezameld op het containerpark. De maximale inhoud van één verpakking is 8 liter. § 2. Plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons mogen niet worden meegegeven met het restafval/huisvuil, het grofvuil of een andere selectieve inzameling, andere dan deze van de plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons. § 3. Verontreinigde plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons worden niet aanvaard. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.9.3.
§ 1. De plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons dienen aangeboden te worden in de door de gemeente tegen betaling ter beschikking gestelde PMD-zakken aan de rand van de openbare weg op een wijze dat ze geen gevaar of hinder vormen voor de ophalers, de voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg. § 2. De verschillende fracties van de plasticflesverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons mogen gemengd in het voorgeschreven recipiënt worden aangeboden.
Afdeling III - 17
HOOFDSTUK 10. : SELECTIEVE INZAMELING VAN GEMENGDE METALEN Titel 1 - Definitie Art.3.10.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder gemengde metalen verstaan: alle door de normale werking van een particuliere huishouding ontstane soorten van gemengde metalen voorwerpen waarvan de grootte sterk kan verschillen, met uitzondering van KGA, plasticverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons en elektrische en elektronische apparaten. Titel 2 - Inzameling Art.3.10.2.
§ 1. Gemengde metalen worden minstens tweemaal per jaar huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender. De gemengde metalen worden ook ingezameld op het containerpark. § 2. Gemengde metalen mogen niet worden meegegeven met het restafval/huisvuil, het grofvuil of een selectieve inzameling, andere dan deze van de metalen gemengd. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.10.3.
§ 1. De gemengde metalen moeten aangeboden worden gescheiden van andere fracties aan de rand van de openbare weg op een wijze dat ze geen gevaar of hinder vormen voor de ophalers, de voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg. § 2. Het gewicht van een afzonderlijk voorwerp mag niet zwaarder zijn dan 70 kg. De voorwerpen mogen niet langer zijn dan 2 meter, en niet groter zijn dan 1 m³.
Afdeling III - 18
HOOFDSTUK 11. : SELECTIEVE INZAMELING VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATEN Titel 1 - Definitie Art.3.11.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder elektrische en elektronische apparaten verstaan: alle elektrische toestellen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding: koel- en vriestoestellen, beeldbuishoudend bruingoed, niet-beeldbuishoudend bruingoed, kleine huishoudelijke apparatuur, elektrisch tuingereedschap, Informatietechnologieen telecommunicatieapparatuur en rookmelders. Titel 2 - Inzameling Art.3.11.2.
§ 1. De elektrische en elektronische apparaten worden op telefonische aanvraag aan huis opgehaald. Hiertoe zal de particulier een afspraak maken over de modaliteiten van inzameling met het kringloopcentrum waarmee de gemeente/stad een overeenkomst heeft afgesloten en om na te gaan of bij de aangeboden apparaten, voorwerpen zijn die herbruikbaar zijn alsook of er geen voorwerpen bij zijn die behoren tot andere te verwijderen fracties. Indien door het kringloopcentrum telefonisch of ten huize van de aanbieder wordt vastgesteld dat de aangeboden apparaten niet herbruikbaar zijn wordt met het secretariaat van het kringloopcentrum van de intercommunale Verko een afspraak gemaakt over de modaliteiten van inzameling van de voorwerpen. De elektrische en elektronische apparaten worden ook ingezameld op het containerpark. De herbruikbare elektrische en elektronische apparaten kunnen worden aangeboden in het kringloopcentrum waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten. § 2. Elektrische en elektronische apparaten mogen niet worden meegegeven met het restafval/huisvuil of een andere selectieve inzameling. § 3. Het kringloopcentrum van de intercommunale Verko kan een kostendekkende transportvergoeding innen voor de inzameling aan huis op afroep van niet-herbruikbare elektrische en elektronische apparaten. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.11.3.
§ 1. De niet-herbruikbare elektrische en elektronische apparaten dienen aangeboden te worden aan de rand van de openbare weg afzonderlijk van eventuele andere selectief ingezamelde fracties, duidelijk voorzien van de sticker waaruit blijkt dat de kostendekkende transportvergoeding aan de intercommunale Verko werd betaald. § 2. Het gewicht van één afzonderlijk voorwerp mag niet zwaarder zijn dan 70 kg. Elk afzonderlijk apparaat mag niet groter zijn dan 2 meter, en niet groter zijn dan 1 m³. Afdeling III - 19
§ 3. Per ophaalbeurt mogen maximaal 3 voorwerpen aangeboden worden. § 4. Alle voorwerpen dienen zodanig aangeboden te worden dat ze geen gevaar kunnen opleveren voor de ophalers van de afvalstoffen, voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg. Elk aangeboden voorwerp moeten opgeheven kunnen worden door maximaal 2 ophalers.
Afdeling III - 20
HOOFDSTUK 12.: SELECTIEVE INZAMELING VAN HOUTAFVAL Titel 1 - Definitie Art.3.12.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder houtafval verstaan: alle door de normale werking van een particuliere huishouding ontstane soorten van houtafval ontdaan van niethouten materialen: niet-herbruikbare houten meubelstukken, paletten, bekistingen, deuren, geschilderd hout met uitzondering van ramen met glas, snoeihout en boomstronken. Titel 2 - Inzameling Art.3.12.2.
§ 1. Het houtafval wordt minstens tweemaal per jaar huis-aan-huis opgehaald langs de straten, wegen en pleinen, die voor de ophaalwagens bereikbaar zijn. De ophaaldata worden vastgelegd op de jaarlijkse ophaalkalender. Het hout afval wordt ook ingezameld op het containerpark. § 2. Houtafval mag niet worden meegegeven met het restafval/huisvuil, het grofvuil of een selectieve inzameling, andere dan deze van het houtafval. Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.12.3.
§ 1. Het houtafval moet aangeboden worden gescheiden van andere fracties aan de rand van de openbare weg op een wijze dat ze geen gevaar of hinder vormen voor de ophalers, de voetgangers of andere gebruikers van de openbare weg. § 2. Het gewicht van een afzonderlijk voorwerp mag niet zwaarder zijn dan 70 kg. De voorwerpen mogen niet langer zijn dan 2 meter en niet groter zijn dan 1 m³. § 3. De voorwerpen mogen niet groter zijn dan de laadtrog van de inzamelwagens.
Afdeling III - 21
HOOFDSTUK 13.: SELECTIEVE INZAMELING VAN TEXTIEL EN HERBRUIKBARE GOEDEREN Titel 1 - Definitie Art.3.13.1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder herbruikbare goederen verstaan: alle door de normale werking van een particuliere huishouding ontstane afvalstoffen die via het kringloopcentrum geschikt kunnen gemaakt worden voor hergebruik, zoals meubelen, kleding, kleine huisraad, boeken, speelgoed, e.d.. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder huishoudelijk textielafval verstaan: alle herbruikbare niet verontreinigde kledij (textiel en lederwaren), schoeisel, handtassen, beddengoed woningtextiel (gordijnen, overgordijnen, tafelkleden, servetten…) e.d., die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding. Titel 2 - Inzameling Art.3.13.2.
§ 1. Het textiel wordt ingezameld op het containerpark of in de textielcontainers die verspreid staan opgesteld in de gemeente. Het textiel kan eveneens huis-aan-huis worden ingezameld langs de straten, wegen en pleinen. Alleen de organisaties die door OVAM als textielinzamelaar erkend zijn én een overeenkomst met de gemeente hebben afgesloten alsook de door de administrateur-generaal van de OVAM erkende kringloopcentra waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zijn gemachtigd textielcontainers te plaatsen, respectievelijk huis-aan-huisinzameling te organiseren. § 2. Het textiel mag niet worden meegegeven met het huisvuil, het grofvuil of een selectieve inzameling, andere dan deze van het textiel. § 3. Voor de inzameling van herbruikbare goederen wordt een beroep gedaan op het door de administrateur-generaal van de OVAM erkend kringloopcentrum, werkzaam op het grondgebied van de gemeente. Deze inzameling gebeurt op telefonische aanvraag bij de intercommunale Verko. § 4. Herbruikbare goederen mogen niet worden meegegeven met het huisvuil, het grofvuil of een andere selectieve inzameling. § 5. Het staat het kringloopcentrum vrij om aangeboden herbruikbare goederen te weigeren indien deze niet dienstig zijn voor het kringloopcentrum. In dit geval mogen de door het kringloopcentrum geweigerde herbruikbare goederen meegegeven worden met de inzamelingen van restafval/huisvuil, metalen gemengd, houtafval, grofvuil op afroep of elektrische en elektronische apparaten op afroep.
Afdeling III - 22
Titel 3 - Wijze van aanbieding Art.3.13.3.
§ 1. De herbruikbare goederen dienen aangeboden te worden op de gelijksvloerse verdieping en beschut tegen weersomstandigheden. Grote meubelstukken dienen gedemonteerd aangeboden te worden. § 2. Het gewicht van een afzonderlijk voorwerp mag niet zwaarder zijn dan 70 kg. De voorwerpen mogen niet langer zijn dan 5 meter en niet groter zijn dan 2 m³. § 3. Alle voorwerpen moeten zodanig aangeboden worden dat ze geen gevaar opleveren voor de ophalers van de afvalstoffen.
Afdeling III - 23
HOOFDSTUK 14. : HET CONTAINERPARK
REGLEMENT BETREFFENDE DE CONTAINERPARKEN VAN LAARNE (gemeenteraad 27 maart 2008) – gedeeltelijke overname Titel 1 - Algemeen Art.3.14.1.
Het containerpark is een inrichting die tot doel heeft de gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen mogelijk te maken met het oog op de maximale recyclage van deze afvalstoffen. Art.3.14.2
§ 1. Het containerpark is enkel toegankelijk voor de inwoners van de betrokken gemeente. § 2. Handelaars in elektrische en elektronische apparaten uit de gemeenten Wetteren, Dendermonde, Lebbeke, Buggenhout, Hamme, Berlare, Wichelen, Laarne en Melle hebben eveneens toegang tot het containerpark van Dendermonde-Appels en Wetteren voor het aanbieden van elektrische en elektronische apparaten voor zover deze handelaren zich vooraf bij de intercommunale Verko geaccrediteerd hebben. Het bewijs van accreditatie moet voorgelegd worden aan de exploitant van het containerpark bij elke aanbieding. § 3. Het containerpark is geopend op de door de exploitant in samenspraak met het college van burgemeester en schepenen bepaalde data en openingsuren. Buiten de openingsuren is het containerpark niet toegankelijk voor personen vreemd aan de dienst. Titel 2 - Gebruik van het containerpark Art.3.14.3.
Op het containerpark mogen minstens de hierna vermelde vooraf maximaal gesorteerde huishoudelijke afvalstoffen aangeboden worden. De afvalstoffen mogen slechts na goedkeuring van de aanwezige parkwachter, enkel in de daartoe voorbestemde en van een duidelijke vermelding voorziene container, recipiënt of opslagruimte gedeponeerd worden. - Oud papier en karton - Steenpuin en grond - Inert materiaal - Motorolie - Frituurvet en frituurolie - Metalen - KGA (klein gevaarlijk afval) - Inktpatronen, toners, printerlinten - TL-lampen niet gebroken en spaarlampen - Accu’s - Hol glas (voor de glasbollen) - Vlak glas - Snoeihout Afdeling III - 24
- Tuinafval - Boomstronken - Houtafval - Textiel en schoenen - Piepschuim, EPS, isomo - Plastic-, metaal- en drankverpakkingen (P.M.D.) - Banden van voertuigen of motoren - Afgedankte elektrische en elektronische toestellen (A.E.E.1) - Plastic folies - Luierafval - Gebonden asbest - Harde plastics - Grofvuil Art.3.14.4
De exploitant van het containerpark kan in een afzonderlijk reglement de hoeveelheden bepalen van de verschillende afvalfracties die per dag mogen aangeboden worden, alsook de kostprijs voor het inleveren van bepaalde afvalstoffen. Art.3.14.5
Tijdens de openingsuren staat het containerpark permanent onder toezicht van de parkwachter. Art.3.14.6
§ 1. Het is de parkwachter toegestaan de aanbrengers van afvalstoffen buiten de omheining te laten wachten indien er zich reeds teveel mensen op het containerpark bevinden, evenals in functie van een goede verkeersregeling op het containerpark. § 2. Kinderen jonger dan 12 jaar dienen vergezeld te zijn van een volwassen begeleider. § 3. Het is verboden dieren te laten rondlopen op het containerpark. § 4. Enkel personenwagens met eventuele lichte aanhangwagen en lichte bestelwagens en vrachtwagens eigen aan de dienst zijn op het containerpark toegelaten. Art.3.14.7
De afvalstoffen dienen zoveel mogelijk gesorteerd te worden aangeboden, teneinde de verblijfsduur van de bezoekers op het terrein te beperken. De snelheid van de voertuigen is beperkt tot 10 km/uur. De motor dient stilgelegd te worden bij het lossen van de afvalstoffen. De bezoekers en de ophalers zijn ertoe gehouden de aanwijzingen van de parkwachter te volgen. Art.3.14.8
§ 1. De gebruikers van het containerpark moeten de omgeving van de containers en de overige ruimte van het terrein steeds zo rein mogelijk houden. Zij kunnen door de parkwachter verzocht worden het door hen bevuilde terrein te reinigen. § 2. Tijdens de sluitingsuren van het containerpark is het verboden om afval voor de toegangspoorten te deponeren of over de omheining op het containerpark te gooien. Dergelijke handelingen worden gelijkgesteld met sluikstorten. § 3. Het speuren naar nog bruikbare materialen in de afvalcontainers is verboden. Afdeling III - 25
Art.3.14.9
Op het containerpark is het verboden te roken of om op enige andere wijze vuur te maken. Het is verboden om enige beschadiging aan te brengen aan de omheining, containers, gebouwen, beplantingen of uitrusting.
Afdeling III - 26
HOOFDSTUK 15. BESCHERMING VAN WATERS EN RIOLEN
Art. 3.15.1. Onverminderd de wet tot bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreinigingen haar besluiten, en het milieuvergunningsdecreet, is het verbod om regenwater dat afkomstig is van daken of afvalwater op de openbare weg te laten lopen. Art.3.15.2. Het is verboden in waterlopen, vijvers, riolen of rioolkolken, waterplaatsen, sloten of beken van het openbaar domein of van private eigendommen uitlopend in eerstgenoemde : 1. om het even welke vloeistoffen te lozen die kunnen bevuilen, reukhinder veroorzaken of de normale loop van het water hinderen. 2. voorwerpen te werpen die voormelde effecten zouden kunnen hebben hetzij met machtiging van de bevoegde overheid. Art. 3.15.3. Het is verboden zonder voorafgaande schriftelijke toelating van de burgemeester, te baden of dieren te laten baden in de waterlopen of vijvers van het openbaar domein. Art. 3.15.4. Het is verboden uit de openbare waterlopen water te pompen of te scheppen behalve dan ten behoeve van de brandweer of gemeentediensten. Art. 3.15.5. De pompen mogen uitsluitend bediend worden door aangestelden van het gemeentebestuur of diegenen die hiervoor van de burgemeester toelating bekomen hebben. Art. 3.15.6. Het is verboden het ijs te betreden van de waterlopen en vijvers van het openbaar domein behalve op de plaatsen aan te duiden door het college van burgemeester en schepenen Art. 3.15.7 Het is verboden het ijs van de waterlopen en vijvers van het openbaar domein te bevuilen of er voorwerpen of stoffen op achter te laten. Art. 3.15.8. (enkel toepasselijk voor Wetteren en Wichelen) Het is verboden op de openbare fonteinen te klimmen, ze te beschadigen, te bevuilen, het water tegen te houden of te doen spuiten in een andere richting of de afvoeropeningen ervan te dichten.
Afdeling III - 27
HOOFDSTUK 16. REINIGEN VAN DE OPENBARE PLAATS
Art. 3.16.1. De hoofdbewoner, de hoofdgebruiker, de bewoner van de beneden verdieping en, bij ontstentenis van deze, de eigenaar van ieder gebouw of ander onroerend goed, moet instaan voor de reinheid en de goede staat van de aangelegde berm, het troittoir en de goot voor dit goed. De verplichting om de berm te onderhouden is beperkt tot de bermen die palen aan een bebouwd perceel. Art. 3.16.2. Het is verboden om op eender welke wijze de openbare plaats te bevuilen of te laten bevuilen. In voorkomend geval is de overtreder verplicht ervoor te zorgen dat deze onverwijld opnieuw proper gemaakt wordt. Iedereen die een bevuiling van de openbare plaats vaststelt moet dit onverwijld melden aan de gemeentediensten. Art. 3.16.3. De huurder en desgevallend de eigenaar van een grond palend aan de openbare weg en voor dewelke een voetpad of een verhoogde berm is aangelegd, dient deze in zodanige staat te onderhouden dat het gebruik ervan door de voetgangers op geen enkele wijze gehinderd wordt, zelfs niet door onkruid of gewassen die op zijn grond staan. Art. 3.16.4. Onverminderd de bij dit reglement voorziene straffen, kan het gemeentebestuur op kosten van de overtreder de voorwerpen doen weghalen die zouden achtergelaten zijn op de openbare weg. Art. 3.16.5. Het is verboden op de openbare weg of op een openbare plaats te wateren tenzij in de daartoe voorziene inrichtingen. Zo de bevuilde plaats een gebouw betreft, of een deel ervan, kan de overtreder verplicht worden de plaats onverwijld terug proper te maken.
Afdeling III - 28
AFDELING 4. : DE OPENBARE GEZONDHEID
Afdeling IV - 1
HOOFDSTUK 1. WONINGEN DIE EEN GEVAAR OPLEVEREN VOOR DE OPENBARE GEZONDHEID
Art. 4.1.1. Iedere eigenaar dient zijn eigendommen in een zodanige staat te bewaren dat zij geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid of voor de veiligheid van de weggebruikers en de omwonenden. Art. 4.1.2. Wanneer een woning onmiddellijk gevaar oplevert voor de openbare gezondheid, schrijft de Burgemeester gepaste maatregelen voor in een besluit, hetzij op grond van een verslag van het onderzoek naar de feitelijke situatie, hetzij op grond van een duidelijke omschrijving van de gedane vaststellingen in het besluit zelf. Art. 4.1.3. Wanneer er geen onmiddellijk gevaar dreigt, laat de Burgemeester een verslag opmaken door een door hem aangeduide deskundige. Dit verslag van het onderzoek naar de feitelijke situatie wordt aan betrokkenen medegedeeld. Art. 4.1.4. Samen met de mededeling van het verslag verzoekt de Burgemeester de betrokkenen hem binnen een redelijke termijn, die hij vaststelt, hun aanmerkingen betreffende de staat van de woning en de maatregelen die zij voorstellen om aan de ongezonde toestand te verhelpen, te laten toekomen. Na kennis genomen te hebben van die maatregelen of bij ontstentenis daarvan, schrijft de Burgemeester gepaste maatregelen voor en stelt hij de termijn van uitvoering vast. Alle kosten hieraan verbonden worden ten laste gelegd van de betrokkenen. Art. 4.1.5. Het besluit van de Burgemeester waarvan sprake in art. 4.1.4., alinea 2, wordt aangeplakt op de gevel van de woning. Het is verboden het afschrift van het besluit te verwijderen of te beschadigen. Art.4.1.6. Als de Burgemeester een woning onbewoonbaar verklaard heeft of bevolen heeft ze te ontruimen, is het verboden ze te bewonen of toestemming te geven om ze te bewonen.
Afdeling IV - 2
HOOFDSTUK 2 (ingevoegd bij GR 23/02/2012) VERPLICHTE AFFICHERING HUURPRIJS - GEMEENSCHAPPELIJKE LASTEN – GEGEVENS ENERGIEPRESTATIECERTIFICAAT Artikel 4.2.1.: Definities. - Bewoning: alle vormen van wonen in de ruimst mogelijke zin (woningen, tweede verblijven, (studenten-)kamers,…) - Materiële drager:manier van aankondigen door onder meer de klassieke affiches, annonces, aankondigingen in dagbladen, tijdschriften, op het internet,… - Officiële of publieke mededeling: alle vormen van aankondiging wat ook de materiële drager zij; - Onvolledig naleven: het niet vermelden van één van de verplichte mededelingen zijnde de huurprijs en de gemeenschappelijke lasten indien van toepassing. - Energieprestatiecertificaat (EPC): informeert potentiële kopers en huurders over de energiezuinigheid van de woning en is verplicht vanaf het moment dat een woning te koop of te huur staat, zo niet riskeert de eigenaar een boete. Het EPC wordt opgemaakt door een erkende energiedeskundige type A. Artikel 4.2.2. Voorwerp. Elke verhuring van een goed dat bestemd is voor bewoning houdt de verplichting in bij elke officiële of publieke mededeling, van welke materiële drager ook, het bedrag van de gevraagde huurprijs en van de gemeenschappelijke lasten te vermelden. Daarnaast worden ook de gegevens meegedeeld zoals vermeld in art. 11.2.1.§ 3 van het energiedecreet van 08.05.2009, ingevoegd bij decreet van 18 november 2011 m.b.t het energieprestatiecertificaat. Artikel 4.2.3.: Hoogte van de administratieve sanctie. Het niet of onvolledig naleven door de verhuurder of zijn gemachtigde van de in artikel 4.2.32 bedoelde verplichting wordt bestraft met een forfaitaire administratieve geldboete van 100 euro. Artikel 4.2.4.: Inwerkingtreding. De datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk is 1 maart 2012. Gedurende de periode maart en april 2012 wordt aandacht besteed aan sensibilisering. Tijdens deze periode zullen geen sancties gekoppeld worden aan inbreuken op artikel 4.2.2 van dit reglement.
Afdeling IV - 3
HOOFDSTUK 3. OPSTAPELEN, VERSPREIDEN, EN VERVOEREN VAN HINDERLIJKE OF SCHADELIJKE VOORWERPEN
Art. 4.3.1. Het is verboden hinderlijke of schadelijke goederen op te stapelen, te verspreiden, te lozen of te vervoeren wanneer de openbare gezondheid door deze handelingen in gevaar kan gebracht worden of indien de omgeving hiervan hinder ondervindt. Art. 4.3.2. Het is verboden langs de straten mesthopen of –putten te plaatsen of te maken voor of dicht tegen de woningen. Deze zullen zo ver mogelijk van de woningen moeten verwijderd zijn
Afdeling IV - 4
HOOFDSTUK 4. DRINKWATERBEVOORRADING
Art. 4.4.1. In tijden van waterschaarste, vast te stellen door het College van Burgemeester en Schepenen, is elke waterverspilling onder welke vorm ook verboden. Het is dan inzonderheid verboden water uit het openbaar waterbedelingsnet te gebruiken voor : 1) het besproeien van binnenplaatsen, grasperken en tuinen, met uitzondering van groententuinen; 2) het reinigen van stoepen, voetpaden, straten, straatgevels, koeren en hovingen; 3) het vullen of verversen van het water van private zwembaden of vijvers; 4) het reinigen van auto's.
Afdeling IV - 5
AFDELING 5. : DE OPENBARE VEILIGHEID
Afdeling V - 1
HOOFDSTUK 1. MAKEN VAN VUUR
Art. 5.1.1. Ongeacht de bepalingen van art 3.1.4. k an de burgemeester bij gelegenheid van feesten of bijzondere gebeurtenissen hierop voorafgaand en schriftelijk afwijkingen toestaan om een gecontroleerd vuur te maken. Art.5.1.2. De reiniging van schoorstenen, schouwen of andere constructies door middel van vuur is verboden. Art. 5.1.3. Het is verboden in om het even welk gebouw of ruimte waar gemakkelijk brandbare, ontvlambare of ontplofbare producten voorhanden liggen, enig vuur te maken of toestellen te gebruiken die brand of ontploffing kunnen veroorzaken of bevorderen, tenzij deze toestellen goedgekeurd werden door de officier-dienstchef van de brandweer, die als afgevaardigde van de burgemeester, een schriftelijke toelating kan geven met de beschrijving van de toestellen.
Afdeling V - 2
HOOFDSTUK 2. VERPLICHTINGEN OPGELEGD IN GEVAL VAN BRAND, OVERSTROMING EN ANDERE GEVAREN
Art. 5.2.1. Diegenen die brand-, overstromings-, ontploffings-, instortings- of andere gevaren opmerken, moeten dit onmiddellijk meedelen aan de hulpdiensten, de eigenaars en huurders van huizen waarin brand ontstaat moeten op het eerste verzoek van de brandweer, de agenten van water-, gas- electriciteits- en politiediensten, hen toegang tot de woning verlenen. Bij brand kunnen de eigenaars en huurders van aangrenzende woningen de toegang tot hun woning niet verbieden aan bovenvermelde interventiediensten. Zij moeten bovendien al hun watervoorraden ter beschikking stellen. Art. 5.2.2. Bij om het even welk voorval is het verboden het uitrukken en de werkzaamheden van politie, brandweer of andere hulpdiensten op enige wijze te hinderen, te bemoeilijken of te vertragen. Personen wiens aanwezigheid niet noodzakelijk is met betrekking tot het voorval, verwijderen zich onmiddellijk op verzoek van de politie of van de veiligheidsdiensten. Aan personen, vreemd aan de interventie, is het verboden zich te voet of met een voertuig tussen de hulpdiensten te bewegen. Zij dienen zich op een voldoende veilige afstand te houden, die door de interventiediensten nader kan worden bepaald. De politie kan eveneens elk verkeer op een bepaalde plaats verbieden. Art. 5.2.3. Het is ten strengste verboden een hulpdienst zonder reden op te roepen. De kosten die de loze oproep heeft meegebracht, kunnen verhaald worden op de overtreders of hun verantwoordelijken.
Afdeling V - 3
HOOFDSTUK 3. BRANDVOORKOMING
Art. 5.3.1. Het is verboden in om het even welk gebouw of ruimte waar gemakkelijk brandbare, ontvlambare of ontplofbare produkten voorhanden liggen, enig vuur te maken of toestellen te gebruiken die brand of ontploffing kunnen veroorzaken of bevorderen, tenzij deze toestellen goedgekeurd werden door de burgemeester op advies van de preventieofficier of wanneer het toestel terzake aan algemeen erkende keuringsnormen voldoet. Art. 5.3.2. Onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 4 van het Koninklijk Besluit van 06.01.1978, is elke gebruiker van een schoorsteen waaraan een verwarmingstoestel dat vaste of vloeibare brandstof verbruikt, verbonden is, ertoe gehouden hem eens per jaar te laten vegen. Het schoorsteenvegen moet het voorwerp uitmaken van een getuigschrift opgemaakt door een bevoegd technicus; dit getuigschrift zal moeten voorgelegd worden op ieder verzoek van de politie. Art. 5.3.3. De brandkranen en watermonden, evenals de erbij horende conventionele tekens, moeten steeds vrij en zichtbaar blijven en gemakkelijk te bereiken zijn.
Afdeling V - 4
HOOFDSTUK 4. ALARMSYSTEMEN EN NODELOZE OPROEPEN
Art. 5.4.1. Onverminderd de toepassing van het KB tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en alarmcentrales door beveiligingsondernemingen, geeft een nodeloze tussenkomst van de politie bij elk alarm, aanleiding tot de vordering van een vergoeding die door elke gemeente afzonderlijk zal worden bepaald. Hierbij wordt buiten beschouwing gelaten of het alarmsysteem al dan niet rechtstreeks met de politie is verbonden. Art. 5.4.2. De vergoeding is verschuldigd door de uitbater van de zaak waar het alarmsysteem geplaatst is. Art. 5.4.3. Bij elk alarm blijft de politie hoogstens 30 minuten ter plaatse, onafgezien of de eigenaar, gerant of andere verantwoordelijke, zich ondertussen heeft gemeld.
Afdeling V - 5
HOOFDSTUK 5: SLEUTELKLUIZEN (TOEGEVOEGD BIJ GEMEENTERAADSBESLUIT VAN 31 MAART 2011)
Art.5.5.1 Elke eigenaar, huurder of gebruiker van een gebouw of terrein kan onder de in dit reglement bepaalde voorwaarden op dat gebouw of terrein een sleutelkluis plaatsen, waarin zich de sleutel bevindt waarmee de brandweer zich, in geval van noodoproep, toegang kan verschaffen. Art.5.5.2. De sleutelkluis mag slechts in gebruik worden genomen na voorafgaande toelating van de burgemeester van de gemeente waar het gebouw of terrein zich bevindt. De aanvraag wordt gericht aan het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente waar het gebouw zich bevindt. Hierin wordt vermeld: 1°. naam en adres van de aanvrager; 2°. naam, adres en telefoonnummer van de persoon verantwoordelijk voor het beheer of de exploitatie van het gebouw of terrein; 3° het adres van het gebouw of terrein evenals een precieze beschrijving van de plaats waar de sleutelkluis zal geplaatst worden. Art.5.5.3. Enkel sleutelkluizen die voldoen aan de normen die door het college van burgemeester en schepenen worden opgelegd en kunnen worden geopend door de brandweer, zullen mogen worden geplaatst. Art.5.5.4. Aan de aanvrager die de toelating bekomt om een sleutelkluis te plaatsen wordt een sticker afgeleverd die moet worden aangebracht op de klep van de sleutelkluis. Deze stickers worden afgeleverd door de brandweer. De brandweer zal slechts gebruikmaken van sleutelkluizen waarop deze sticker is aangebracht. Art.5.5.5. Behalve indien in de toelating andere voorwaarden worden opgelegd moet de sleutelkluis: 1°. in de gevel of in een solide constructie verankerd worden zodat hij niet kan weggenomen worden; 2°. geplaatst worden op een hoogte van minstens 2,50 m, boven of naast de toegangsdeur, -poort of – hekken; 3°. beschermd worden tegen atmosferische omstandigheden door een sleutelklep waarop in de artikel 4 bedoelde sticker moet aangebracht zijn. Art.5.5.6 Sleutels voor het openen van de sleutelkluis mogen slechts worden aangemaakt nadat naam en adres van de personen die er zullen over beschikken is meegedeeld. Art.5.5.7 De aanvrager en de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 5.5.2. -1° en 5.5.2. -2°, zullen ervoor instaan dat: 1. de sleutelklep, voorzien van de sticker, niet wordt overschilderd of op enige manier aan het zicht wordt onttrokken; 2. stopzetting van het gebruik van de kluis, bij verhuring of verkoop van het gebouw of terrein waar de kluis in aangebracht, binnen de 15 dagen schriftelijk aan de burgemeester wordt gemeld; 3. zich in de kluis steeds de passende sleutel bevindt; 4. de sleutelkluis regelmatig wordt gecontroleerd en dat eventuele defecten onmiddellijk worden hersteld. Art.5.5.8. Afdeling V - 6
Elke nieuwe burger, eigenaar of gebruiker van een gebouw of terrein waar een in dit reglement bedoelde sleutelkluis is aangebracht is gehouden binnen de 15 dagen hetzij een nieuwe aanvraag overeenkomstig artikel 5.5.2 te doen, hetzij schriftelijk de buitengebruikstelling van de sleutelkluis te melden aan de brandweer.
Afdeling V - 7
AFDELING 6.: DE OPENBARE RUST
Afdeling VI - 1
HOOFDSTUK 1. LAWAAI Art. 6.1.1. Eenieder die een beroep uitoefent, een handel of leurhandel exploiteert waarbij gebruik gemaakt wordt van geluidsvoortbrengende of -versterkende toestellen, dient drager te zijn van de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de Burgemeester die voorwaarden kan opleggen inzake de tijdsduur en de intensiteit van het geluid. In geen geval mag na 20 uur en voor 8 uur van deze toestellen gebruikt gemaakt worden. Art. 6.1.2. Het is verboden vóór 07.00 uur en na 22.00 uur glas in de daartoe bestemde glascontainer of -bakken te deponeren. Art. 6.1.3. Elk gerucht of rumoer bij dag of nacht dat zonder noodzaak wordt veroorzaakt en dat van aard is de rust te verstoren, is verboden. Art. 6.1.4. Bovendien is het verboden gerucht of rumoer van om het even welke intensiteit te veroorzaken wanneer dit aanleiding kan geven tot samenscholingen die van aard zijn het verkeer of de openbare rust te verstoren. Art. 6.1.5. Het aanwenden van fluiten, sirenes, bellen, muziek, geluidsverwekkende hulpmiddelen door handelsinrichtingen, bewegende verkoopinrichtingen, venters of leurders, opkopers van oude of nieuwe voorwerpen en dienstverleners, met het doel de aandacht te vestigen op de verkoop van een product of het verlenen van een dienst is enkel geoorloofd tijdens de weekdagen tussen 9 uur en 20 uur en is steeds verboden op zon- en feestdagen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt, zelfs voor zon- en feestdagen, voor ijsventers en dit tussen 9 en 21 uur. Art. 6.1.6. Het gebruik van de luidsprekers of de radio-installatie die met het oog op het maken van reclame of propaganda, aangebracht zijn op of in voertuigen is onderworpen aan de voorafgaande machtiging van de burgemeester. Deze machtiging kan slechts worden verleend voor de periode van 10 uur tot 18 uur tussen 1 oktober en 31 maart en van 10 uur tot 19 uur tussen 1 april en 30 september. In de machtiging van de burgemeester kan een beperking worden opgelegd inzake stilstaan, reisweg en tijdstippen van gebruik. Art. 6.1.7 Op uitzondering van de in dit reglement omschreven geluidsvoortbrengende activiteiten is het verboden hoorbaar op de openbare weg of openbare plaatsen in openlucht geluidsvoortbrengende toestellen te laten functioneren. Er moet vooraf een schriftelijk toelating bekomen worden van het college van burgemeester en schepenen voor het maken van muziek, al dan niet elektronisch versterkt, naar aanleiding van eender welk evenement in open lucht of langs de openbare wegen.
Afdeling VI - 2
Straatmuzikanten moeten geen voorafgaande machtiging bekomen hebben om op te treden, op voorwaarde dat: - hun optreden geen oorzaak is van of aanleiding kan geven tot verstoring van de openbare orde of rust - hun uitvoering of optreden geen verkeershinder veroorzaakt, noch de vrije doorgang van voetgangers op het trottoir belet - de omstanders niet worden lastig gevallen en hun uitvoering of optreden geen doelbewuste bedelarij is - de muziek niet elektronisch versterkt is en niet storend voor de omgeving of voor andere aan gang zijnde en toegelaten evenementen Art. 6.1.8. Luidsprekers en gelijkaardige toestellen of apparaten die opgesteld zijn langs de openbare weg, in gebouwen, afgesloten ruimten of tuinen en waarvan het geluid hoorbaar is op de openbare weg kunnen op ieder ogenblik tijdelijk verboden worden door de politie, indien dit geluid de openbare rust stoort of hinderlijk blijkt te zijn voor de buren. Art. 6.1.9. Geluidsemissies in privé-tuinen mogen niet hinderend zijn voor de buren. Art. 6.1.10 Onverminderd de geluidsnormen zoals vastgesteld in dit reglement, en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 februari 1977 over de vaststelling van de geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen is het verboden in deze inrichtingen, na 23 uur, muziek van welke aard ook te maken die op de openbare weg hoorbaar is. Afwijkingen kunnen worden toegestaan door het college van burgemeester en schepenen. Art. 6.1.11 Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het KB van 24.02.1977 betreffende de vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen zijn de uitbaters van drankslijterijen verplicht de onontbeerlijke voorzorgsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat de in hun inrichting uitgevoerde muziek en alle andere geruchten naar buiten zouden doordringen of van zodanig aard zijn dat zij de stilte en de rust van de buurtbewoners verstoren. Deze verplichting rust eveneens op de exploitant van vermakelijkheden met privaat karakter en tevens op de aanwezigen. Art. 6.1.12 (enkel toepasselijk voor Wetteren) Het gebruik in open lucht van houtzagen of grasmaaiers en andere werktuigen aangedreven door ontploffings- of elektrische motoren is verboden tussen 20 uur en 8 uur. Van 15 mei tot en met 1 september kan het gras gemaaid worden tot 21 uur. Op zondagen en wettelijke feestdagen is het gebruik van dergelijke toestellen toegelaten tussen 10 uur en 12 uur. De verbodsbepalingen in dit artikel zijn niet toepasselijk op de normale exploitatie en bedrijfsuitoefening van alle ondernemingen die over de vereiste vergunningen beschikken.
Afdeling VI - 3
Wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen Art. 6.1.13 Voor wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen die volledig op het grondgebied van de eigen gemeente plaatsvinden, wordt het "éénloketprincipe" ingevoerd. Dit betekent dat op één plaats, nl. op het niveau gemeentebestuur, alle vereiste formulieren verbonden aan de activiteit worden ingezameld. De volgende werkwijze en termijnen worden afgesproken : 1. Aanvrager bezorgt ten laatste 45 dagen voor het plaatsvinden van de activiteit een volledig dossier aan de gemeente (formulieren en stavingsstukken voor vereiste toelating/aktename van gemeente en provinciegouverneur). 2. De aanvraag wordt eerst behandeld in het kader van de gemeentelijke toelating/aktename. 3. De gemeente stuurt uiterlijk 15 dagen voor het plaatsvinden van de activiteit een volledig dossier aan de provinciegouverneur. Een volledig door te sturen dossier omvat een kopie van de uitgereikte gemeentelijke attesten toelating/aktename, alsook de stukken in het kader van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering. Gezien de korte termijn wordt daarbij eveneens per telefoon verwittigd. Art. 6.1.14. Tijdens de bedoelde activiteit moeten de sectorale voorwaarden vermeld in art. 5.32.10.1. tot en met 5.32.10.4.van Vlarem Titel II worden nageleefd: Art. 5.32.10.1. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in subrubriek 32.9 van de indelingslijst. § 2. De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op wedstrijden, test- en oefenritten met, of het recreatief gebruik van, motorvoertuigen die volledig op de openbare weg of de openbare waterweg plaatsvinden, zijnde activiteiten die niet onder de toepassing vallen van de subrubriek 32.9 van de indelingslijst. § 3. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning zijn de geluidsnormen, bedoeld in hoofdstuk 4.5, niet van toepassing op de inrichtingen bedoeld in § 1. De exploitant treft de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken en vermeldt deze in een register. Ook de controle en de wijze van controle op de maatregelen wordt in het register vermeld. Naargelang van de omstandigheden en technologisch verantwoorde mogelijkheden volgens de huidige stand van de techniek wordt hierbij gebruik gemaakt van de oordeelkundige schikking van de geluidsbronnen, geluidsarme installaties, geluidsisolatie en/of absorptie en/of afscherming. Art. 5.32.10.2. Verbods- en afstandsregels § 1.
Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 5.32.10.1, §1 te exploiteren: die geheel of gedeeltelijk gelegen is in: 1. een waterwingebied, beschermingszone, woongebied, beschermingszone tot behoud van de Europese vogelstand, natuurgebied met wetenschappelijke waarde, natuurreservaat, natuurpark, bosreservaat, natuurgebied, bosgebied, parkgebied, agrarische gebieden of andere gebieden met ecologisch belang of vallei- en brongebieden; 2. een landschappelijk waardevol agrarisch gebied in zoverre de inrichting tegelijkertijd ook geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen de perimeter van: i) of de speciale beschermingszones aangeduid door het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (vogelrichtlijngebied); ii) of de habitatgebieden in de zin van de EG-richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de Natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (habitatrichtlijngebied); iii) of in de watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als watervogelhabitat, volgens het verdrag van Ramsar van 1971, goedgekeurd bij wet van 22 februari 1979; Afdeling VI - 4
iv) of de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden aangeduid krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen; v) of de beschermde landschappen. 3. waarvan de tot de omloop van klasse 1 en klasse 2 behorende rijpisten of waterwegen gelegen zijn op een afstand van 500 m of minder en de tot de omloop van klasse 3 behorende rijpisten of waterwegen gelegen zijn op een afstand van 350 m of minder van een stilte-behoevende inrichting (i.e. rust- en verzorgingsinstellingen,…), van een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter van een natuurgebied met wetenschappelijke waarde, van een natuurreservaat, van een parkgebied of van een gebied voor verblijfsrecreatie. Deze verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op “tijdelijke inrichtingen”, zijnde de in de indelingslijst met de letter T aangeduide vergunningsplichtige inrichtingen waarvan de exploitatie geen blijvende gevolgen voor het leefmilieu veroorzaakt en in principe niet langer zal duren dan drie maanden. 4. waarvan de tot de omloop behorende wegen of waterwegen gelegen zijn op een afstand van minder dan 75 m van individuele woningen, met uitzondering van de woning van de exploitant van de inrichting. § 2. De in §1 vermelde afstanden worden gemeten vanaf de buitenste rand van de rijpiste of waterweg. § 3. In de milieuvergunning kunnen beperkingen worden opgelegd betreffende het inrichten van wedstrijden, test- en oefenritten tijdens de broedperiode. § 4. De verbodsbepalingen van §1 gelden niet voor de “bestaande inrichtingen” of gedeelten ervan. ”bestaande inrichting”: de ingedeelde inrichtingen of onderdelen van ingedeelde inrichtingen: waarvoor de exploitatie op 1 januari 1993 was vergund, of waarvoor vóór 1 september 1991 een vergunningsaanvraag is ingediend; of, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld, vóór 1 september 1991 niet vergunningsplichtig waren en waarvoor voor 1 maart 1993 een vergunningsaanvraag is ingediend of, wanneer het in de derde klasse ingedeelde inrichtingen betreft, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld en waarvoor de melding gebeurde voor 1 maart 1993; of, die op 1 januari 1993 niet ingedeeld waren en het tengevolge een wijziging van of aanvulling op de indelingslijst nadien wel werden of worden, en die op dat ogenblik reeds in uitbating of gebruik waren of zijn. Voor de bestaande inrichtingen die niet beantwoorden aan deze verbodsbepalingen moet er een evenwicht bestaan tussen de dagen in de weekends met ingedeelde activiteiten en de dagen in de weekends zonder ingedeelde activiteiten. Dit evenwicht houdt in dat op maandbasis het aantal zaterdagen, zon- en feestdagen met ingedeelde activiteiten niet hoger mag zijn dan het aantal zaterdagen, zon- en feestdagen zonder ingedeelde activiteiten. De vergunningverlenende overheid kan met het oog op het algemeen belang en in functie van de lokale omgevingsfactoren voor het voormelde evenwicht op maandbasis een alternatieve regeling in de milieuvergunning inschrijven mits deze alternatieve regeling gelijkwaardige waarborgen biedt voor de bescherming van de mens en van het leefmilieu. Art. 5.32.10.3. § 1. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning mogen alleen motorvoertuigen die inzake geluidsemissie voldoen aan de volgende voorwaarden worden toegelaten tot de omloop: 1. ofwel beantwoorden aan de geluidsnormen, vastgesteld in het algemeen reglement op de technische eisen waaraan motorvoertuigen moeten voldoen om in het verkeer te worden gebracht; 2. ofwel een geluid van maximum 106 dB (A) voortbrengen; het geluid wordt hierbij gemeten als volgt:
Afdeling VI - 5
-
§ 2.
het geluidsniveau wordt gemeten met een precisie-geluidsniveaumeter waarop de snelle dynamische karakteristiek (fast) en het A-wegingsnetwerk ingesteld worden; eventueel mag het windscherm worden gebruikt; - het geluidsniveau wordt gemeten op een afstand van 0,5 m van het einde van de uitlaat en onder een hoek van circa 45° ten opzichte van de as hiervan; de meetmicrofoon moet zich ter hoogte van de uitlaat maar nooit op minder dan 0,2 m van de grond bevinden; - het motorvoertuig met draaiende motor staat stil met de versnellingshendel in vrijloopstand; indien het ontkoppelen van de overbrenging onmogelijk is, moet het aangedreven wiel vrij draaien bv. door de motorfiets op zijn standaard te plaatsen; - het toerental van de motor moet gelijk zijn aan 70% van het toerental dat overeenkomt met het volle vermogen; het toerental wordt gemeten met een geijkte toerenteller; - de motor bevindt zich op de normale bedrijfstemperatuur; - het motorvoertuig moet zich op een plaats bevinden waar zich geen akoestische storingen voordoen en die sterk reflecteert, zoals bv. een met beton, asfalt of ander hard materiaal verhard vlak terrein; - binnen een straal van 3 m rond de meetmicrofoon mag zich geen enkele hindernis bevinden, met uitzondering van de persoon die de metingen uitvoert en van de bestuurder; - het achtergrondgeluidsniveau, met inbegrip van het windgeluid, te weten het geluidsniveau gemeten wanneer de motor van het te testen motorvoertuig is uitgeschakeld, moet tenminste 10 dB(A) lager liggen dan het volgens de bepalingen van dit artikel te meten geluidsniveau van het motorvoertuig. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning mogen alleen motorvoertuigen tot de omloop worden toegelaten: 1. die het voorwerp uitmaken van en/of voorzien zijn van een akoestische steekkaart en/of een immatriculatieplaat, opgesteld door de constructeur en/of de invoerder met vermelding van ten minste de volgende gegevens: a) de naam en het adres van de constructeur en/of de invoerder; b) de identificatiegegevens vermeld op het inschrijvingsbewijs (of het chassisnummer); c) de cilinderinhoud van de motor; d) het toerental dat overeenkomt met het volle vermogen; e) een beschrijving en/of de identificatie van de onderdelen (geluidsdemper ea.) die het akoestisch gedrag van het motorvoertuig bepalen; f) het maximum voortgebracht geluid in dB(A) gemeten zoals bepaald in §1, 2°; g) een verklaring van de constructeur en/of de invoerder of bij ontstentenis van een milieudeskundige, erkend in de discipline geluid en trillingen dat het beschreven motorvoertuig voldoet aan de bepalingen onder §1, 1° of 2°; 2. waarvan de uitrusting die enige impact heeft op het akoestische gedrag, volledig conform is aan de beschrijving op de akoestische steekkaart en/of immatriculatieplaat bedoeld onder 1°
Art. 5.32.10.4. § 1. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 4.5. is het gebruik van de omloop met motorvoertuigen die niet beantwoorden aan de geluidsnormen, vastgesteld in het algemeen reglement op de technische eisen waaraan motorvoertuigen moeten voldoen om in het verkeer te worden gebracht, verboden: a) op zon- en feestdagen; b) op de niet in onder a) bedoelde dagen: van 17 uur tot 7 uur. § 2. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 4.5. van Vlarem Titel II (Beheersing van geluidshinder) is het gebruik van de omloop met motorvoertuigen die beantwoorden aan de geluidsnormen, vastgesteld in het algemeen reglement op de technische eisen waaraan motorvoertuigen moeten voldoen om in het verkeer te worden gebracht, verboden: a) op zon- en feestdagen: van 0 uur tot 12 uur en van 17 uur tot 24 uur; b) op de niet in onder a) bedoelde dagen: van 19 uur tot 7 uur.
Afdeling VI - 6
Art. 6.1.15 Ter aanvulling van de Vlarem-voorwaarden gelden volgende bepalingen : 1. Er gaat geen activiteit mee gepaard die onderworpen is aan de stedenbouwkundige vergunningsplicht. 2. Alle sporen ingevolge de activiteit worden verwijderd binnen de week na de start van de activiteit. 3. Het terrein wordt achtergelaten in een toestand die minstens beantwoordt aan de toestand waarin de organisator van de activiteit het heeft aangetroffen op het ogenblik dat het terrein in gebruik genomen werd. Bij het herstellen in de oorspronkelijke toestand moet bijzondere aandacht worden besteed aan erosiegevoelige terreinen. 4. Geen permanent gebruiksrecht wordt toegestaan aan de organisator van de activiteit (bijvoorbeeld het huren voor een jaar van een weide in agrarisch gebied door een motorvereniging). 5. In agrarisch gebied mag de activiteit slechts na de oogstperiode plaatshebben en slechts tot op het ogenblik dat het betreffend gebied, rekening houdend met de weersomstandigheden, opnieuw dient klaar gemaakt voor de teelt van gewassen. 6. De activiteit kan niet doorgaan in de onmiddellijke omgeving van een speciale beschermingzone die overeenkomstig artikel 36bis decreet natuurbehoud werd vastgesteld of aangewezen. Met "in de onmiddellijke omgeving" wordt bedoeld dat de activiteit die plaatsvindt buiten een speciale beschermingszone een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 36ter, §3 decreet natuurbehoud. Overeenkomstig dezelfde bepaling moet de organisator van de activiteit aantonen dat geen dergelijke betekenisvolle aantasting mogelijk is wanneer men in de omgeving van de speciale beschermingszone auto- en motorcrossen wil organiseren. 7. De activiteit mag geen vergunningsplichtige wijzigingen aan kleine landschapselementen of vegetaties met zich brengen, zoals voorzien op basis van artikel 13, §4-5 decreet natuurbehoud. 8. De organisator draagt er zorg voor dat er geen natuurelementen worden geschaad of vernietigd en neemt alle maatregelen die redelijkerwijze van hem mogen worden verwacht om dergelijke schade te voorkomen of beperken, zodat de zorgplicht zoals verwoord in artikel 14 decreet op het natuurbehoud gerespecteerd wordt. 9. De grondwatertafel mag niet verstoord worden en ook de bodemstructuur dient gerespecteerd en in de oorspronkelijke staat hersteld te worden. 10. Er mag onder geen enkel beding schade worden toegebracht aan waterlopen. Doorheen een waterloop mag niet gereden worden. Eventuele schade die ongewild aan een waterloop wordt veroorzaakt, dient op deskundige wijze en op kosten van de inrichters te worden hersteld. 11. Voor eventuele tijdelijke overwelvingen van een waterloop (niet langer dan dertig dagen) moet voorafgaandelijk een toelating bekomen worden van het college van burgemeester en schepenen (artikel 14 van het provinciaal reglement van 27 mei 1955 op de onbevaarbare waterlopen). Eventuele tijdelijke overwelvingen dienen zodanig geconstrueerd te worden dat geen schade berokkend wordt aan de oevers van de waterloop en dat de normale waterafvoer er niet door gehinderd wordt. 12. Het is verboden afval te laten rondslingeren en achter te laten op de standplaats of elders op het terrein. De organisator dient ervoor te zorgen dat afvalstoffen worden opgeslagen in de daartoe geëigende recipiënten die daarna volgens de geldende regelgeving worden verwijderd. 13. Zwerfvuil op en naast het crossterrein en de bijhorende parking wordt door de organisator na afloop van de wedstrijd verwijderd. Achterblijvend afval en zwerfvuil zal behandeld worden als sluikstorten. De kosten voor de verwijdering zullen verhaald worden op de organisator. 14. Het verbranden van afvalstoffen tijdens of na de wedstrijd is ten strengste verboden. 15. Het verontreinigen van de bodem door olie, benzine of andere producten is verboden. Bij het uitvoeren van onderhoudswerken of reinigingswerken aan de motorvoertuigen moet de bodem beschermd worden met een waterdichte folie, het verontreinigd afvalwater moet opgevangen worden en door de organisator op correcte manier verwerkt. Het verontreinigd afvalwater mag in geen geval geloosd worden in bodem, riolering en oppervlaktewateren. 16. De totale grootte van de percelen van omloop en parking dient ten minste 3 ha te bedragen. Voldoende parkeergelegenheid dient in deze oppervlakte opgenomen te zijn, zodat verkeershinder maximaal vermeden wordt. Art. 6.1.16
Afdeling VI - 7
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer mogen de motorvoertuigen, motorrijwielen en motorfietsen met inbegrip van alle rijwielen met hulpmotor en in het algemeen alle verkeersmiddelen geen lawaai veroorzaken door een ongewone wijze van besturen, door het niet afzetten van de motor bij stilstand, door herhaaldelijk gas geven in vrijloopstand, door niet oordeelkundig gebruik van de remmen en dergelijke handelingen die bij dag en nacht abnormaal lawaai veroorzaken. Diefstalalarminstallaties op motorvoertuigen dienen, bij inwerkingtreding, onmiddellijk te worden afgezet. Het is verboden ze nutteloos te laten verder werken. Te gevoelig afgestelde alarminstallaties, dienen te worden bijgeregeld, teneinde geluidshinder te vermijden. Art. 6.1.17 Zonder afbreuk te doen aan de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de jacht is het verboden, behalve na voorafgaande en schriftelijke machtiging van de burgemeester, vuurwapens af te vuren of gelijk welk vuurwerk te ontsteken op de openbare weg en op alle plaatsen palende aan de openbare weg. Het gebruik van vogelschrikkanonnen is verboden, behoudens een expliciete vergunning van de burgemeester. Art. 6.1.18 Iedereen die een beroep uitoefent of een handel exploiteert waarbij gebruik wordt gemaakt van toestellen die buitengewoon luidruchtig zijn en van aard om de rust van de omgeving te storen, kunnen worden verplicht die toestellen te gebruiken onder de door de burgemeester vastgestelde voorwaarden, die tot doel hebben de geruchten of het lawaai te beperken, zowel qua intensiteit als qua tijd. Art. 6.1.19 Wordt niet als hinderlijk aangezien het geluid dat: a) het gevolg is van werken aan de openbare weg of werken voor het aanleggen van openbare nutsvoorzieningen, uitgevoerd met machtiging of in opdracht van de bevoegde overheid en waarbij de nodige voorzorgen worden getroffen om overdreven of niet noodzakelijk lawaai te vermijden. b) het gevolg is van werken of handelingen die bij hoogdringendheid en zonder verder uitstel dienen te geschieden ter bescherming van personen of eigendommen of ter voorkoming van rampen. c) het gevolg is van werken uitgevoerd tussen 7 uur en 20 uur, op de werkdagen, waarvoor toelating werd verleend door de bevoegde overheid, of van noodzakelijke onderhoudswerken, en waarbij de nodige voorzorgen worden getroffen om overdreven of niet noodzakelijk lawaai te vermijden. d) het gevolg is van spelende kinderen (enkel voor gemeente Laarne (G.R. 02.07.08)
Afdeling VI - 8
HOOFDSTUK 2. HORECA-INRICHTINGEN(*) - LUNAPARKEN – DANCINGS – NACHTWINKELS EN PRIVATE BUREAUS VOOR TELECOMMUNICATIE (het woord “Drankslijterijen” vervangen door “Horeca-inrichtingen” GR 23/02/2012) Drankslijterijen en drankautomaten Art. 6.2.1. De opening, heropening, vergroting en instandhouding van een drankslijterij zal slechts mogen gebeuren mits de uitbater aan de moraliteitsvoorwaarden voldoet en de slijterij aan de vereisten inzake de hygiënische geschiktheid. Art. 6.2.2. De exploitant van een drankslijterij die een besluit van de burgemeester overtreedt waarbij, met het oog op de vrijwaring van de openbare rust, de sluiting van zijn inrichting wordt bevolen, wordt bestraft met de maximum straf bepaald bij deze verordening. Art. 6.2.3. De exploitant van een drankslijterij en van iedere inrichting toegankelijk voor het publiek, moet de toegang ontzeggen aan personen die in zichtbare toestand van dronkenschap verkeren. Art. 6.2.4. De plaats waar de toiletten zich bevinden, dient op een duidelijke en leesbare wijze te worden aangeduid. De lichtsterkte in de toiletten dient gedurende de openingsuren minimum 60 lux te zijn. Wat de dancings betreft, dient ook de uitgang duidelijk en leesbaar gesignaleerd. Deze signalisatie moet gedurende de openingsuren vanop elke plaats in de ruimte die voor het publiek toegankelijk is, zichtbaar zijn. Art. 6.2.5. Het is de exploitant van een drankslijterij verboden een besluit van de burgemeester, waarbij met het oog op de vrijwaring van de openbare orde, de sluiting van zijn inrichting wordt bevolen, te overtreden. De officier van de bestuurlijke politie, behorend tot de lokale politie, kan na een eerste waarschuwing en tot de eerstvolgende ochtendopening, de voor het publiek toegankelijke gelegenheid sluiten, wanneer de uitbating ervan de openbare orde verstoort. Inbreuken op de bepalingen van dit hoofdstuk worden gesanctioneerd met een administratieve geldboete van 120 euro. [Horeca-inrichtingen Art. 6.2.1. Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1. Horeca-inrichting: elke voor het publiek toegankelijke plaats of lokaal, ongeacht de toegangsvoorwaarden, waar de belangrijkste en permanente activiteit bestaat uit het voorbereiden en/of aanbieden van maaltijden en/of dranken voor consumptie, al dan niet ter plaatse, en dit zelfs kosteloos. 2.
Tapvergunning: de vergunning die aan de exploitant het recht verleent om gegiste en/of sterke drank te schenken, zoals bedoeld in het Koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken en in de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank.
Afdeling VI - 9
3.
Exploitatievergunning: een vergunning die aan de exploitant het recht verleent op het aangeduide adres een horeca-inrichting uit te baten.
4.
Exploitant: de natuurlijke persoon of personen, de feitelijke vereniging, of de rechtspersoon, ongeacht hun eventuele hoedanigheid van handelaar, voor wiens rekening en risico de horecainrichting wordt uitgebaat.
5.
Uitbater: de fysieke persoon die de verbruikers bedient of zorgt voor de dienstverlening in het algemeen, met inbegrip van het personeel.
6.
Occasionele horecazaken: de horeca-inrichting waarvan de horeca-activiteiten ten hoogste dertig kalenderdagen per jaar worden gehouden naar aanleiding van evenementen. Drankgelegenheden gehouden op tentoonstellingen en op jaarbeurzen worden geacht occasionele horecazaken te zijn voor de gehele duur van de tentoonstelling of jaarbeurs, ongeacht de hoedanigheid van de exploitant.
7.
Reizende horecazaken: drankgelegenheden gehouden in boten, schepen, spoorwagens of andere voertuigen, ook in kramen, tenten of andere inrichtingen, die van de ene naar de andere plaats worden overgebracht.
Art. 6.2.2. Vergunningsplicht § 1. De exploitatie van een horeca-inrichting is onderworpen aan een vergunningsplicht, bestaande uit: • een tapvergunning, indien er in de horeca-inrichting gegiste en/of sterke dranken zullen aangeboden worden; • een exploitatievergunning. Deze vergunningen worden verleend door het college van burgemeester en schepenen. § 2. Moeten niet in het bezit zijn van een exploitatievergunning: occasionele horecazaken reizende horecazaken Indien occasionele horecazaken alcoholhoudende dranken verkopen, dan dienen zij daarvoor over een toelating te beschikken van de burgemeester § 3. Een exploitant moet voor het openen, het openhouden of het heropenen van een horeca-inrichting in het bezit zijn van de vergunning(en) zoals bepaald in artikel 6.2.2 §1. § 4. De vergunningen zijn geldig zolang aan alle voorwaarden van onderhavig reglement is voldaan. § 5. De vergunningen worden afgeleverd aan een exploitant voor een welbepaalde vestigingseenheid. De vergunningen kunnen niet worden overgedragen aan een andere exploitant of naar een andere vestigingseenheid. § 6. De vergunningen kunnen eventueel beperkt worden in tijd. § 7. Het college van burgemeester en schepenen kan beslissen om in de exploitatievergunning bijzondere voorwaarden op te nemen afhankelijk van de specifieke omstandigheden, zoals de aard of de ligging van de horeca-inrichting. Bijzondere voorwaarden kunnen onder meer zijn: de verplichte installatie van één of meerdere bewakingscamera’s, de inzet van bewakingsagenten, het instellen van een toegangscontrole op basis van een lidkaart.
Afdeling VI - 10
§ 8. De vergunningen moeten steeds op eerste vordering van een bevoegde controlerende ambtenaar ter inzage worden voorgelegd en afgegeven. § 9. De exploitant is verplicht alle wijzigingen in de horeca-inrichting die een verandering uitmaken ten opzichte van de veiligheid, en alle wijzigingen van gegevens opgegeven in de aanvraag onmiddellijk te melden aan het college van burgemeester en schepenen. § 10. De plaatsing van kansspelen is onderworpen aan een aparte vergunning. 6.2.3. Tapvergunning § 1. De tapvergunning kan enkel worden toegekend na het voorafgaand onderzoek zoals bepaald in het Koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken en in de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank. § 2. Het college van burgemeester en schepenen weigert de tapvergunning ingeval het onderzoek waarvan sprake in paragraaf 1 een negatief advies oplevert. § 3. De tapvergunning vervalt van rechtswege indien de exploitant, de uitbater of zijn aangestelde(n) definitief veroordeeld is tot één van de misdrijven voorzien in het Koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken en in de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank. 6.2.4. Exploitatievergunning § 1. De exploitatievergunning kan enkel worden toegekend na volgende voorafgaandelijke administratieve onderzoeken met positief gevolg: 1. een brandveiligheidsonderzoek: een onderzoek naar de brandveiligheid, uitgevoerd door de bevoegde brandweerdienst. 2. een stedenbouwkundig onderzoek: een onderzoek naar de conformiteit van de instelling met de geldende stedenbouwkundige bepalingen. 3. een moraliteitsonderzoek: een onderzoek inzake de zedelijkheid, verricht door de lokale politie. Dit onderzoek wordt, al naar gelang het geval, uitgevoerd op de exploitant, op de organen en/of vertegenwoordigers, alsook op de aangestelde(n) en het personeel van de exploitant, en bestaat uit: a. Een onderzoek inzake de zedelijkheid voor het exploiteren van een drankgelegenheid zoals bepaald in het Koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken en in de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank. Concreet betekent dit dat de exploitant, dan wel de organen, vertegenwoordigers of aangestelde(n) van de exploitant: niet veroordeeld mag zijn tot een criminele straf niet veroordeeld mag zijn wegens: • ontvoeringen • aanranding der eerbaarheid • bederf van de jeugd en prostitutie • heling • houden van een speelhuis • onwettig aanvaarden van weddenschappen op paardenwedrennen • houden van een kantoor voor andere weddenschappen dan op paardenwedrennen • driemaal veroordeeld zijn wegens het slijten van geestrijke dranken
Afdeling VI - 11
• • -
art. 4 wet 10.06.1947 betreffende douanen en accijnzen (sluikstoken, sluikinvoer of onregelmatig bezit of vervoer van alcohol). huis van ontucht of geheime prostitutie houden of gehouden niet onbekwaam mag zijn
b. Een onderzoek naar de gerechtelijke en politionele antecedenten. Dit omvat ook een onderzoek gebaseerd op feiten of gebaseerd op een proces-verbaal, of er ernstige aanwijzingen voorhanden zijn dat in de huidige of vroegere private doch voor het publiek toegankelijke plaatsen, herhaaldelijk illegale activiteiten plaatsvinden of plaatsgevonden hebben, die betrekking hebben op de verkoop, de aflevering of het vergemakkelijken van het gebruik van giftstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen, psychotrope stoffen, antiseptiva of stoffen die gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, waardoor de openbare veiligheid en rust in het gedrang komt. In het bijzonder wordt nagegaan of de exploitant / uitbater: - recent – zijnde tijdens het voorbije drie jaar – een veroordeling heeft opgelopen wegens een inbreuk op de wet op het racisme of de xenofobie - recent – zijnde tijdens de voorbije drie jaar – een veroordeling heeft opgelopen wegens een inbreuk op de drugswetgeving 4. een onderzoek naar de vestigingsformaliteiten als ondernemer (inclusief beroepskaart) of enige andere vergunning die wettelijk voorgeschreven is. 5. Een onderzoek naar de milieuwetgeving: dit onderzoek omvat alle aspecten zoals bepaald door het milieuvergunningsdecreet (Vlarem I en II). De onderzoeken worden verondersteld een positief gevolg te hebben indien geen verslag wordt opgemaakt binnen de twee maand tenzij dit te wijten is aan de nalatigheid van de aanvrager. § 2. De exploitatievergunning kan daarenboven enkel worden toegekend na een voorafgaandelijk administratief onderzoek naar de hygiëne, uitgevoerd door de bevoegde politiedienst. Zo het gaat om een horeca-inrichting waar gegiste en/of sterke dranken worden aangeboden, moet deze horeca-inrichting voldoen aan de hygiënische voorwaarden van de artikelen 5 en 6 van het Koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken en aan artikel 3 § 1, 1°van de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drankdranken (het zogenaamde hygiëneattest). Zo moet de drankgelegenheid/slijterij: - gemakkelijk bereikbaar zijn van op de openbare weg; - een oppervlakte 90 kubieke meter hebben; - de hoogte hebben van niet minder dan 2,75 meter tenzij de zaak dateert van voor 11.09.1919; - de verlichting hebben die gelijkmatig en doeltreffend is; - voorzien zijn van lokalen met een kunstmatige verluchting die een genoegzame luchtverversing toelaat; - voorzien zijn van toiletten, voldoende, met waterspoeling en wasbakje; - voorzien van een degelijke verwarming. § 3. Het college van burgemeester en schepenen weigert een exploitatievergunning te verlenen van zodra één van de onderzoeken zoals bedoeld in de paragrafen 1 en 2 een negatief advies oplevert. § 4. De exploitatievergunning kan tevens worden geweigerd als de openbare orde (openbare rust, veiligheid, gezondheid, zindelijkheid of overlast) gevaar loopt. Hiervoor kan het college van burgemeester en schepenen zich o.a. baseren op een negatief advies van de politiediensten met betrekking tot de mogelijke verstoring van de openbare orde door de betrokken horeca-inrichting en eventuele aanbevelingen om deze verstoring te voorkomen.
Afdeling VI - 12
§ 5. De exploitatievergunning vervalt van rechtswege: - Op het moment dat de exploitatie van de inrichting voor een periode langer dan één jaar feitelijk is onderbroken; - In geval van faillissement; - In geval van een veroordeling tot gerechtelijke verzegeling; - In geval van ontbinding van de rechtspersoon; - In geval van schrapping van de exploitant of van de betrokken vestiging in de kruispuntbank van ondernemingen. - bij wijziging van de exploitant/uitbater van de inrichting Art. 6.2.5. vergunningsaanvraag § 1. Voor het verkrijgen van de vergunningen dient de exploitant een schriftelijke aanvraag in bij de gemeentelijke dienst lokale economie van de gemeente waarin de horeca-inrichting wordt uitgebaat. § 2. Bij de aanvraag tot het verkrijgen van een tap- en exploitatievergunning dient te worden gevoegd: - een kopie van de identiteitskaart van de exploitant indien het een natuurlijke persoon betreft; - een kopie van de identiteitskaart van de aangestelde(n) van de exploitant; - het telefoonnummer en e-mailadres waarop de exploitant te bereiken is; - de vermelding van het soort horeca-inrichting; - het juiste adres, telefoonnummer en e-mailadres van de horeca-inrichting; - een ondernemingsnummer uitgereikt door een ondernemingsloket; - in voorkomend geval een kopie van de statuten van de vennootschap - een bewijs van goed gedrag en zeden van de exploitant, van de organen en/of vertegenwoordigers van de exploitant, alsook van de aangestelde(n) van de exploitant (voor het moraliteitsonderzoek); - in voorkomend geval een uittreksel uit het strafregister van het land van de woonplaats of een hieraan gelijkwaardig document desgevallend behoorlijk vertaald door een beëdigd vertaler (voor het moraliteitsonderzoek) - de naam van de horecazaak § 3. De tap- en de exploitatievergunning en andere vergunningen worden gelijktijdig afgeleverd of geweigerd. Art. 6.2.6. Dronkenschap De exploitant / uitbater van een horeca-inrichting en van iedere inrichting toegankelijk voor het publiek, moet de toegang ontzeggen aan personen die in zichtbare toestand van dronkenschap verkeren. Art. 6.2.7. Signalisatie De plaats waar de toiletten zich bevinden, dient op een duidelijke en leesbare wijze te worden aangeduid. De lichtsterkte in de toiletten dient gedurende de openingsuren minimum 60 lux te zijn. Wat de dancings betreft, dient ook de uitgang duidelijk en leesbaar gesignaleerd. Deze signalisatie moet gedurende de openingsuren vanop elke plaats in de ruimte die voor het publiek toegankelijk is, zichtbaar zijn. Art. 6.2.8. Specifieke strafmaatregelen § 1. De officier van de bestuurlijke politie kan na een eerste waarschuwing en tot de eerstvolgende ochtendopening, de voor het publiek toegankelijke gelegenheid sluiten wanneer de uitbating ervan de openbare orde verstoort. § 2. Indien de exploitatie van de horeca-inrichting aanleiding geeft tot verstoring van de openbare orde, kan een administratieve sanctie worden opgelegd zoals voorzien in art. 10.1.1. van dit reglement.
Afdeling VI - 13
§ 3. Het college van burgemeester en schepenen kan overeenkomstig art. 10.1.1. van dit reglement overgaan tot de tijdelijke schorsing of intrekking van de vergunning, dan wel tot de tijdelijke of definitieve sluiting van de horeca-inrichting, in de gevallen zoals vermeld in de navolgende nietlimitatieve lijst: a. Er werd meermaals vastgesteld dat verstoringen van de openbare orde of feiten van overlast in verband staan met activiteiten of feiten die plaatshebben in de horeca-inrichting (vaststellingen opgenomen in processen-verbaal); b. Er werd meermaals vastgesteld dat het gerucht of rumoer in de horeca-inrichting van dien aard is dat de rust van de omwonenden wordt verstoord (vaststellingen opgenomen in processenverbaal); c. Er werd meermaals vastgesteld dat de openbare orde werd verstoord in die mate dat de veiligheid van personen in het gedrang komt (vaststellingen opgenomen in processen-verbaal). § 4. Onverminderd de in dit reglement voorziene administratieve sancties, kan de burgemeester, in de gevallen zoals vermeld in artikelen 134ter en 134quater van de Nieuwe Gemeentewet, bij wijze van administratieve maatregel, overgaan tot de voorlopige schorsing van de vergunning, dan wel de tijdelijke sluiting van een horeca-inrichting. § 5. De exploitant van een horeca-inrichting die een besluit van de burgemeester, dan wel een besluit van het college van burgemeester en schepenen, overtreedt waarbij, met het oog op de vrijwaring van de openbare orde, de sluiting van zijn inrichting wordt bevolen, wordt bestraft met de maximale administratieve sanctie zoals bepaald bij dit reglement, voorzien in art. 10.1.1.] (GR 23/02/2012)
Art. 6.2.9. Het is verboden via automaten alcoholhoudende dranken te koop aan te bieden.
Afdeling VI - 14
Lunaparken
Art. 6.2.10. In de zogenaamde lunaparken, waar een of meer gebruiksklare al dan niet electronische speelapparaten en alle slag van automatische ontspanningstoestellen, behendigheids- en videospelen zijn opgesteld, is de toegang verboden aan de ongehuwde minderjarigen die niet de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en die niet zijn vergezeld van hun vader, moeder, voogd of persoon aan wiens bewaking zij zijn toevertrouwd. Art. 6.2.11. Het is de houder, de exploitant en alle personen die verantwoordelijk zijn voor de uitbating van de in art. 6.2.6. vermelde inrichtingen waar een of meer speelapparaten gebruiksklaar zijn. opgesteld, verboden toegang te verlenen tot of de aanwezigheid te dulden in hun inrichting van minderjarigen aan wie het, krachtens zelfde art. 6.2.6. verboden is zich in de inrichting op te houden. Art.6.2.12. De houders of exploitanten van de in art. 6.2.7. vermelde inrichtingen waar een of meer speelapparaten gebruiksklaar zijn opgesteld, zijn verplicht aan de toegang tot de inrichting en wel op een plaats waar het voor het publiek gemakkelijk te lezen is, de vermelding aan te brengen “Toegang verboden voor ongehuwde minderjarigen beneden de volle leeftijd van 18 jaar die niet vergezeld zijn van hun vader, hun moeder, hun voogd of de persoon aan wiens bewaking zij zijn toevertrouwd.” Art. 6.2.13. Voormelde bepalingen inzake lunaparken zijn niet van toepassing op de voor het publiek toegankelijke tijdelijke inrichtingen waar gebruiksklare elektrische speelapparaten of automatische ontspanningstoestellen opgesteld zijn, inzonderheid deze opgesteld ter gelegenheid van de door het gemeentebestuur vergunde foren en kermissen of naar aanleiding van niet nader bepaalde vergunde evenementen met, wat deze laatste betreft, een maximum duur van 7 dagen. Nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie Art. 6.2.14. Begripsomschrijving Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder: - uitbater: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van de handelszaak (maar niet noodzakelijk van het handelspand) en voor wiens rekening en risico de instelling wordt uitgebaat - nachtwinkel: een handelszaak die a) ingeschreven is in de KBO (Kruispuntbank van Ondernemingen) uitsluitend onder de rubriek “verkoop van algemene voedingswaren en huishoudelijke artikelen” b) geen andere handelsactiviteit uitoefent dan die hierboven bedoeld c) een maximale netto-verkoopsoppervlakte heeft van 150m² d) en op een duidelijke en permanente manier de vermelding “Nachtwinkel” draagt - privaat bureau voor telecommunicatie: iedere voor het publiek toegankelijke vestigingseenheid voor het verlenen van telecommunicatiediensten
Afdeling VI - 15
Art. 6.2.15. Voorafgaande vergunning § 1. De exploitatie van een nachtwinkel of van een privaat bureau voor telecommunicatie is onderworpen aan een voorafgaande vergunning verleend door het college van burgemeester en schepenen. § 2. Het college van burgemeester en schepenen kan de vergunning voor de exploitatie van een nachtwinkel of van een privaat bureau voor telecommunicatie weigeren op grond van de handhaving van de openbare orde, veiligheid en rust. Hiervoor kan het college van burgemeester en schepenen zich o.a. baseren op een negatief advies van de politiediensten met betrekking tot de mogelijke verstoring van de openbare orde, veiligheid en rust door deze handelszaak en eventuele aanbevelingen om deze verstoring te voorkomen. Art. 6.2.16. Bijkomende voorwaarden tot bekomen van een uitbatingsvergunning § 1. De uitbatingsvergunning vermeld in artikel 2 kan enkel worden toegekend na volgende voorafgaandelijke administratieve onderzoeken: 1. een brandveiligheidsonderzoek: een onderzoek naar de brandveiligheid uitgevoerd door de bevoegde brandweerdienst. 2. een stedenbouwkundig onderzoek: een onderzoek naar de conformiteit van de instelling met de geldende stedenbouwkundige bepalingen. Zo dient onder meer nagegaan te worden of de geldende regelgeving betreffende stedenbouw gerespecteerd wordt en of de uitbater zijn zaak heeft ingepland overeenkomstig de stedenbouwkundige verordeningen, de gewestplannen, de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen. 3. een moraliteitsonderzoek: een onderzoek inzake de zedelijkheid voor het exploiteren van een drankgelegenheid zoals bepaald in het KB van 3 april 1953 inzake de slijterijen van gegiste dranken, verricht door de lokale politie van de woonplaats van de uitbater. 4. een onderzoek naar de vestigingsformaliteiten als ondernemer (inclusief beroepskaart) of enige andere vergunning die wettelijk voorgeschreven is. § 2. Het college van burgemeester en schepenen weigert een vergunning te verlenen voor het openen van een nachtwinkel of van een privaat bureau voor telecommunicatie indien de aanvrager de in paragraaf 1 genoemde documenten niet overhandigt. Bovendien kan op basis van een negatief advies betreffende één van voormelde punten een vergunning geweigerd worden. [De voorwaarden zoals opgesomd onder punt 6.2.4 § 1 op de horeca-bedrijven zijn ook hier van toepassing.] GR 23/02/2012 Art 6.2.17. Vergunningsaanvraag -
Voor het verkrijgen van een vergunning dient de uitbater een schriftelijke aanvraag in bij de burgemeester aan de hand van een daartoe voorzien aanvraagformulier. Wanneer de aanvraag volledig is, ontvangt de uitbater het ontvangstbewijs voor zijn aanvraag. Op de dag van de aflevering van het ontvangstbewijs start de termijn van 60 dagen voor de uitvoering van de administratieve onderzoeken en de beslissing over de uitbatingsvergunning. Binnen deze termijn betekent de burgemeester per aangetekend schrijven aan de uitbater de beslissing over de uitbatingsvergunning.
Bij ontstentenis van een beslissing binnen deze termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.
Afdeling VI - 16
Art. 6.2.18. Nadere regels en voorschriften -
De uitbatingsvergunning dient steeds op eerste vordening van een bevoegd controlerend ambtenaar ter inzage worden afgegeven; De uitbatingsvergunning is geldig te rekenen vanaf de ondertekening door de burgemeester; De uitbater is verplicht alle wijzigingen in de instelling die een verandering uitmaken ten opzichte van de veiligheid, onmiddellijk te melden aan het college van burgemeester en schepenen;
De uitbatingsvergunning wordt afgeleverd aan de uitbater van een welbepaalde instelling, op een welbepaald adres. De vergunning kan dus niet worden overgedragen aan een andere uitbater noch kan zij worden overgedragen naar een andere locatie. Art. 6.2.19. Vergunning van rechtswege vervallen De vergunning vervalt van rechtswege, op het moment dat de uitbating van de inrichting voor een periode van langer dan zes maanden feitelijk is onderbroken. De vaststellingen terzake gebeuren door een lid van de wijkdienst van de lokale politie. Art. 6.2.20. Openings- en sluitingsuren van nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie § 1. In afwijking van artikel 6, c) van de wet van 10 november 2006 betreffende de openings- en sluitingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, wordt de toegang van de consument tot nachtwinkels verboden vóór 18.00 en na 06.00 uur. § 2. Na 23 uur mogen geen sterke (*) ¹ alcoholische dranken, met uitzondering van bier en wijn en alcopops meer te koop aangeboden, verkocht of gekocht worden Dit dient door aanplakking, duidelijk leesbaar, aan te voorgevel te worden bekendgemaakt. § 3. In afwijking van artikel 6, d) van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, wordt de toegang van de consument tot private bureaus voor telecommunicatie verboden vóór 18.00 uur en na 6.00 uur. Art. 6.2.21. Overgangsmaatregel Bij wijze van overgangsmaatregel moeten de instellingen die reeds bestonden bij de inwerkingtreding van de huidige reglementering hun aanvraag ter verkrijging van een uitbatingsvergunning indienen uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van huidig reglement. De aanvraag tot uitbatingsvergunning geldt als voorlopige uitbatingsvergunning voor de bestaande inrichtingen tot zolang de vergunningsaanvraag niet is ingewilligd of geweigerd. Art. 6.2.22. Strafbepalingen § 1. De wet van 10 november 2006 voorziet in correctionele straffen (gevangenisstraffen van één maand tot één jaar en een boete van 250 tot 10.000 euro en sluiting van de inrichting) bij het niet naleven van de bepalingen in die wet gesteld, zoals het niet respecteren van de sluitingsuren (cfr. art. 6.2.14 § 1 en art. 6.2.14 § 3) § 2. Inbreuken tegen andere bepalingen in dit deel worden bestraft met een administratieve geldboete. § 3. Overeenkomstig de wet van 10 november 2006, art. 18, kan de burgemeester de sluiting bevelen van nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie, die worden uitgebaat in overtreding op het gemeentelijk reglement of de beslissing van het college van burgemeester en schepenen. (*)
sterke drank: drank zoals bepaald in artikel 16 van de wet van 7 januari 1998
Afdeling VI - 17
Brandvoorkomingsmaatregelen in publiek toegankelijke inrichtingen (gr 29.11.2007) Artikel 6.2.23. - Algemeen Dit reglement bepaalt de normen betreffende brandpreventie, waaraan het concept, de bouw en de inrichting van publiek toegankelijke inrichtingen moeten voldoen. Deze bepalingen zijn echter niet van toepassing op de inrichtingen van tijdelijke aard zoals kermisinrichtingen, tenten, circussen, inrichtingen in open lucht e.d. en gebouwen waar enkel erkende erediensten in worden gehouden en op publiek toegankelijke inrichtingen waarvoor een specifieke reglementering inzake brandveiligheid van toepassing is. Artikel 6.2.24. - Definities Brandpreventie: het geheel van veiligheidsmaatregelen, zoals omschreven in artikel 1 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Publiek toegankelijke inrichting: gebouwen, lokalen of plaatsen, die gewoonlijk voor het publiek toegankelijk zijn, ook al wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden (kosteloos, tegen betaling of op vertoon van een lidkaart) toegelaten, en waar het aantal gelijktijdig toegelaten personen 50 of meer kan bedragen. Basisnormen: de basisnormen, vastgesteld in het koninklijk besluit van 7 juli 1994, met latere wijzigingen, tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Draaideur: deur met één of meerdere vleugels, die om een verticale as draait. Uitgang: een uitgang leidt de aanwezigen ofwel rechtstreeks naar de openbare weg ofwel naar een plaats van waaruit de openbare weg bereikbaar is, via een veilige plaats, via een ander compartiment, via een trap of via een evacuatieweg. Evacuatietraject: de weg die men aflegt vanaf de inrichting tot op de openbare weg. Netto-oppervlakte: de oppervlakte die beschikbaar is voor het publiek, verminderd met de oppervlakte die wordt ingenomen door het vaste meubiliair, de vestiaire(s) en het sanitair. Verder zijn de definities van bijlage 1 van het KB van 07/07/1994 van toepassing. Artikel 6.2.25. - Brandveiligheidsattest Het openhouden, openen of heropenen van een publiek toegankelijke inrichting is afhankelijk van het bekomen van een gunstig brandveiligheidsattest. Bij elke wijziging van exploitatie of exploitant, bij transformatie- of renovatiewerken, bij vernieuwing van de binneninrichting, bij wijziging van de netto-oppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid en de evacuatiemogelijkheden kan beïnvloeden, dient voorafgaandelijk door de exploitant een brandveiligheidsattest aangevraagd aan de burgemeester. Het brandveiligheidsattest wordt door de burgemeester afgeleverd op advies van de brandweer.
Afdeling VI - 18
Het advies van de brandweer bevat een beschrijving van de bestaande toestand en eventueel de maatregelen, die door de exploitant moeten worden getroffen om in overeenstemming te zijn met onderhavige reglementering. Artikel 6.2.26. - Verzekering Inrichtingen die onder de toepassing vallen van hoofdstuk II van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, bezorgen aan de burgemeester bovendien een duplicaat van het door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringsnemer afgeleverd attest, bepaald bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 8, 8bis en 9 van de wet van 30 juli 1979 betreffende verplichte verzekering van de burgerechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Artikel 6.2.27. - Attesten brandklasse en brandweerstand De exploitant legt op eenvoudige vraag geldige attesten betreffende materiaalklasse en brandweerstanden voor. Artikel 6.2.28. - Aantal toegelaten personen § 1. Onverminderd de verdere bepalingen van dit reglement dient de exploitant alle nodige maatregelen te nemen om brand te voorkomen en de aanwezigen te beschermen tegen de gevolgen van brand en paniek. § 2. De brandweer legt het maximum aantal personen vast dat gelijktijdig binnen de inrichting mag aanwezig zijn, op basis van volgende criteria: het aantal uitgangen, de nuttige breedte van de uitgangen, evacuatiewegen en trappen. Het kleinste resultaat van de uitgevoerde berekeningen geldt als het maximum aantal toegelaten personen voor zover het maximum van 3 personen per m² netto-oppervlakte niet wordt overschreden. De exploitant, of bij afwezigheid zijn aangestelde, neemt alle nodige maatregelen om overschrijding van dit aantal te voorkomen. Het aantal toegelaten personen moet door de exploitant worden aangeduid op een bordje dat duidelijk leesbaar is en voor iedereen zichtbaar. De respectievelijke berekeningswijze is als volgt: - Het aantal uitgangen: Het aantal toegelaten personen is kleiner of gelijk aan de bezetting die overeenkomt met het aantal uitgangen zoals bepaald in artikel 11 van dit reglement.
- De vereiste nuttige breedte van de uitgangen, evacuatiewegen en trappen: De uitgangen, evacuatiewegen en deuren in de evacuatiewegen moeten een totale breedte hebben die ten minste gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen, dat ze moet gebruiken om de uitgangen van het gebouw te bereiken.
Afdeling VI - 19
De trappen moeten een totale breedte hebben die, uitgedrukt in centimeters, ten minste gelijk is aan dat aantal personen, vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang of 2 indien ze er naar opstijgen. Het berekenen van de nuttige breedte moet gesteund zijn op de onderstelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen de naburige verdieping vervoegen en dat deze ontruimd is als zij er aankomen. Bij de berekening wordt steeds rekening gehouden met de smalste doorgang op een evacuatietraject. Artikel 6.2.29. - Brandgedrag van materialen § 1. Vast bevestigde bekledingen Voor vast bevestigde bekledingen van technische lokalen, stookplaatsen, keukens, evacuatiewegen, zowel voor de horizontale als voor de verticale, en voor de publiek toegankelijke lokalen gelden de beproevingsmethoden en de onderverdeling in brandklassen uit bijlage 5 van het KB van 07/07/1994 en de norm NBN EN 13501-01 “Vuurindeling van bouwwaren en bouwdelen - Deel 1: Indeling berustend op uitkomsten van de proeven op de tegenwerking tegen vuur van bouwwaren.” Massief parket (minstens 1,8 cm) op betonnen ondergrond is toegestaan. § 2. Niet-vastbevestigde bekledingen De niet-vastbevestigde bekledingen moeten op zodanige wijze zijn aangebracht dat de mogelijkheid niet bestaat tot ophoping van stof of afval achter de bekledingen. Velums en andere horizontaal aangebrachte doeken zijn verboden. Verticaal hangende doeken mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht ontrekken of het gebruik ervan bemoeilijken. De brandweer kan, mits de nodige motivatie, voor doeken en (over)gordijnen klasse M2 conform NF P 92501-7 of Class 2 conform NBN 13773 opleggen in haar advies. § 3. Versieringen Alle aangebrachte versieringen mogen geen bijzonder risico voor de brandveiligheid met zich mee brengen. Gemakkelijk brandbare materialen als rietmatten, stro, karton, boomschors, papier, evenals gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen mogen niet als versiering worden aangewend.
§ 4. Beklede meubelen De brandweer bepaalt het vereiste brandgedrag van de beklede meubelen in functie van het risico van de inrichting. De volgende normen zijn hierbij van toepassing:
Afdeling VI - 20
• • •
NBN EN 1021-1 “Meubelen – Beoordeling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen - Deel 1: Smeulende sigaret als ontstekingsbron”. NBN EN 1021-2 “Meubelen – Bepaling van de ontsteekbaarheid van beklede meubelen - Deel 2: Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron”. Crib 5 violgens BS 5852 “Methods of test for assessment of the ignitabilithy of upholsterd seating by smouldering and flaming ignition sources”.
Artikel 6.2.30.– Toegangswegen De toegangswegen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer, onverminderd de toepassing van de basisnormen ter zake. Artikel 6.2.31.– Inplanting Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komt. Artikel 6.2.32.– Compartimentering De hoogte van een compartiment stemt overeen met de hoogte van één bouwlaag. Een compartiment mag zich echter uitstrekken over twee boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (duplex) op voorwaarde dat de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m². De wanden tussen compartimenten hebben ten minste de brandweerstand van de structurele elementen. De publiek toegankelijke inrichting dient brandwerend gecompartimenteerd te zijn van de rest van het gebouw. In de publiek toegankelijke inrichting mogen er zich geen lokalen met nachtverblijf bevinden.
Afdeling VI - 21
Artikel 6.2.33. – Evacuatie § 1. Aantal uitgangen Elk compartiment en/of elk lokaal en/of elk niveau van de duplex (met uitzondering van duplexen die het evacuatieniveau omvatten) hebben minimum: - één uitgang indien de bezetting minder dan 100 personen bedraagt; - twee uitgangen indien de bezetting 100 of meer dan 100 en minder dan 500 personen bedraagt; - 2+n uitgangen indien de bezetting 500 of meer dan 500 personen bedraagt waarbij n het gehele getal is onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting van het compartiment. Indien een deel van het gebouw waarin de publiek toegankelijke inrichting is gelegen gebruikt wordt door de exploitant voor privé doeleinden, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte. Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting is gelegen, door derden wordt gebruikt mag dit gedeelte niet evacueren door de publiek toegankelijke inrichting. Bovengrondse of ondergrondse lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten via vaste trappen bereikbaar zijn. Als de totale oppervlakte van een duplexcompartiment kleiner of gelijk is aan 300 m² en als de oppervlakte van de bouwlaag van de duplex die rechtstreeks evacueert via een uitgang, groter is dan de oppervlakte van de andere bouwlaag van het duplexcompartiment, moet enkel het niveau van de duplex met de grootste oppervlakte over het vereiste aantal uitgangen beschikken. Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer in haar advies verhoogd worden in functie van het risico en de configuratie van de lokalen. Rol- en spiltrappen, evenals hellende vlakken met een hellingsgraad groter dan 10% komen niet in aanmerking voor de berekening van het vereiste aantal uitgangen. § 2. Eigenschappen van de uitgangen De nuttige breedte van elke uitgang bedraagt minstens 0,80 m, de vrije hoogte minstens 2 m. De uitgangen zijn zoveel als mogelijk gelegen in tegenovergestelde zones van het compartiment of een lokaal. Alle uitgangen en nooduitgangen moeten bij aanwezigheid van het publiek steeds onmiddellijk bruikbaar zijn en een snelle en gemakkelijke ontruiming van de aanwezigen mogelijk maken. § 3. Evacuatietraject Een publiek toegankelijke inrichting moet minstens over één brandveilig evacuatietraject beschikken. Op een evacuatieniveau mogen geen wanden of deuren, zonder de vereiste brandweerstand uitgeven op een brandveilig evacuatietraject, met uitzondering van de laatste 3 m tot de openbare weg.
Afdeling VI - 22
§ 4. Evacuatiewegen De binnenwanden van evacuatiewegen, gelegen buiten de inrichting, moeten minstens de brandweerstand van de structurele elementen hebben. De deuren die op deze evacuatiewegen uitgeven moeten een brandweerstand van Rf 0,5u hebben. De evacuatiewegen moeten aan deze eisen voldoen in de mate dat er minstens één brandveilig evacuatietraject moet zijn. De minimale nuttige breedte van de evacuatiewegen bedraagt 0,80 m, de vrije hoogte minstens 2 m. De evacuatiewegen moeten zo kort en rechtlijning mogelijk gehouden worden. De lengte van eventueel doodlopende delen in de evacuatiewegen mag niet meer dan 15 m bedragen. De af te leggen afstand vanaf elk punt van de publiek toegankelijke inrichting bedraagt maximaal: - 30 m tot de dichtstbijzijnde uitgang; - 60 m tot een tweede uitgang. Op een evacuatietraject mogen bij aanwezigheid van publiek de deuren niet op slot zijn of ze moeten uitgerust zijn met paniekbeslag; er mogen zich op een evacuatietraject geen voorwerpen bevinden die de evacuatie kunnen belemmeren en er mogen geen spiegels worden aangebracht die het publiek kunnen misleiden. § 5. Trappenhuizen Trappenhuizen gelegen op een evacuatietraject, moeten toegang geven tot een evacuatieniveau. Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij via een evacuatieweg. De binnenwanden van een trappenhuis moeten een brandweerstand hebben van minstens Rf 1u en de deuren, die erop uitgeven Rf 0,5u. De laatste eis geldt niet voor buitentrappenhuizen. In de buitenwanden van een trappenhuis mogen openingen zitten indien deze openingen over ten minste 1 m zijdelings afgezet zijn met een element dat een vlamdichtheid heeft van Rf 0,5u. De trappenhuizen moeten aan bovenstaande eisen voldoen in de mate dat er minstens één brandveilig evacuatietraject moet zijn. § 6. Trappen De trappen moeten volgende kenmerken hebben: 1. evenals de overlopen zijn de trappen vervaardigd uit beton. Als de graad van brandweerstand niet kan bewezen worden moet de trap brandwerend beschermd worden. Deze eis geldt niet voor buitentrappen, duplextrappen en bij buitentrappenhuizen; 2. ze zijn aan beide zijden uitgerust met leuningen. Voor de trappen met een nuttige breedte, kleiner dan 1,20 m, is één leuning voldoende, voor zover er geen gevaar is voor het vallen. Vanaf een breedte van 2,40 m dienen de trappen voorzien te zijn van een bijkomende leuning in hun as; 3. de aantrede van de trede is in elk punt op de looplijn ten minste 20 cm; 4. de optrede van de treden mag niet meer dan 18 cm bedragen;
Afdeling VI - 23
§ 7. Liften Liften moeten, ongeacht het type, brandwerend gescheiden zijn van de publiek toegankelijke inrichting door wanden Rf 1u en deuren Rf 0,5u. Deze eisen gelden niet als de lift slechts één compartiment aandoet. § 8. Deuren De deuren op een evacuatietraject moeten ofwel in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien over een minimale hoek van 90°. Voor publiek toegankelijke inrichtingen met een capaciteit van meer dan 49 en minder dan 100 personen moet ten minste één deur van een uitgang in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien. Voor inrichtingen met een capaciteit vanaf 100 personen moeten de deuren van alle uitgangen in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien. Publiek toegankelijke inrichtingen, waarvan een deur niet in de vluchtzin kan opendraaien omdat ze zich op minder dan haar breedte van de rooilijn bevindt, moet een sas voorzien worden met een binnendeur die opent in de vluchtzin zodat de deur op de rooilijn, bij aanwezigheid van publiek in openstand kan geblokkeerd worden. Automatische schuifdeuren mogen op een evacuatietraject enkel gebruikt worden indien ze, onder een lichte druk van binnenuit, kunnen opengedraaid worden in de vluchtzin (= schuifdeuren met anti-paniekbeslag). Draaideuren, draaipaaltjes en manueel bediende schuifdeuren zijn op een evacuatietraject niet toegelaten. De vleugels van glazen deuren moeten een merkteken dragen dat volstaat om zich rekenschap te geven van hun aanwezigheid. § 9. Signalisatie Iedere uitgang en nooduitgang, evenals de wegen die ernaar toe leiden moeten aangeduid worden met pictogrammen zoals bepaald in bijlage II van het KB van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. Deze pictogrammen moeten zichtbaar zijn bij veiligheidsverlichting. Van om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens één aanduiding van uitgang of nooduitgang zichtbaar zijn. § 10. Verlichting De lokalen toegankelijk voor het publiek moeten behoorlijk verlicht zijn. Alleen elektriciteit is toegelaten als kunstmatige verlichtingsbron. In de inrichting moet veiligheidsverlichting aangebracht zijn met een voldoende lichtsterkte om een veilige en snelle ontruiming te verzekeren. Deze veiligheidsverlichting moet conform de norm NBN EN 1838 zijn. Ze bestaat minstens uit een evacuatieverlichting om een veilige evacuatie van het gebouw te verzekeren en het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen mogelijk te maken. Volgende plaatsen worden voorzien van veiligheidsverlichting, geleverd door noodverlichtingsarmaturen conform NBN EN 60598-2-22:
Afdeling VI - 24
De (nood)uitgangen, de evacuatiewegen, de vluchtterrassen, de overlopen van de trappenhuizen, de liftkooien, de technische lokalen, de belangrijkste elektrische borden, en ook in het bijzonder in de onmiddellijke omgeving van de blusmiddelen en op plaatsen waar het noodzakelijk is nadruk te leggen op mogelijk gevvaar. Lokalen met een bezettingscapaciteit van 100 of meer personen dienen tevens met een antipaniekverlichting uitgerust om de verplaatsing van de aanwezigen naar de evacuatieweg mogelijk te maken en de kans op paniek te verkleinen. Artikel 6.2.34.– Doorvoeringen door wanden Het doorvoeren van leidingen doorheen wanden mag de vereiste brandweerstand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden. Artikel 6.2.35. – Structurele elementen De structurele elementen dienen een weerstand tegen brand te bezitten in overeenstemming met volgende tabel: STRUCTUUR VAN HET GEBOUW aantal bouwlagen 1 2 >2
bovengrondse structuur 0,5u 0,5u 1u
dakstructuur (*) 0,5 u 0,5u 0,5u
ondergrondse structuur (**) 1u 1u 1u
(*) Dit voorschrift is niet van toepassing indien het dak aan de binnenkant beschermd is door een bouwelement met weerstand tegen brand van 0,5u. (**) Met inbegrip van de vloer van het laagste evacuatieniveau. Voor verandadaken worden geen eisen gesteld aan de stabiliteit indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden wordt voldaan: 1. de oppervlakte van de veranda is kleiner dan het gedeelte van de inrichting dat in een gebouw gelegen is dat wel aan de eisen betreffende de structurele elementen voldoet; 2. beide ruimtes hebben minstens één uitgang; Artikel 6.2.36.- Plafonds en valse plafonds In de evacuatiewegen en in de voor het publiek toegankelijke lokalen hebben de valse plafonds een stabiliteit van Rf 0,5u. De ruimte tussen plafond en het valse plafond wordt onderbroken door de verlenging van alle verticale wanden die ten minste een weerstand tegen brand van 0,5u bezitten. Indien de ruimte tussen plafond en het valse plafond niet is uitgerust met een sprinklerinstallatie, dient deze ruimte derwijze onderbroken te worden met verticale scheidingen met een Rf 0,5u dat er ruimten
Afdeling VI - 25
ontstaan waarvan de horizontale projectie kan ingeschreven worden binnen een vierkant met zijden 25 x 25 m. Artikel 6.2.37.- Technische lokalen Een technisch lokaal of een geheel van technische lokalen vormt een compartiment met wanden Rf 1u en deur(en) Rf 0,5u. Artikel 6.2.38. – Verwarming § 1. Stookplaats Indien het nominale vermogen van de centrale stookinstallatie minder is dan 30 kW, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van voldoende boven- en onderverluchting. Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie meer dan 30 kW en minder of gelijk aan 70 kW bedraagt, dient deze ondergebracht in een stookplaats met wanden van minstens Rf 1u; de toegang tot dit lokaal geschiedt via een zelfsluitende deur met minstens Rf 0,5u. Bovendien dient dit lokaal voorzien te worden van onder- en bovenverluchting rechtstreeks uitgevend in de buitenlucht. Gaswandketels tot 70 kW van het type C (gesloten type) moeten niet in een stookplaats worden opgesteld. Er moet geen extra verluchting voorzien worden. Centrale stookinstallaties met een vermogen van 70 kW, worden ondergebracht in stookplaatsen waarvan de opvatting en uitvoering voldoen aan de voorschriften van de norm NBN B61-001. De stookplaats mag niet rechtstreeks uitgeven in een ruimte toegankelijk voor het publiek. Een stookplaats mag enkel voor desbetreffend doel worden aangewend. Een stookplaats met een verwarmingsinstallatie op gas, dient uitgerust te zijn met een gasdetector, gekoppeld aan een buiten deze ruimte voorziene automatische gasafsluiter. § 2. Lokale verwarmingstoestellen met verbranding Deze verwarmingstoestellen moeten aangesloten zijn op een schoorsteen of een speciale inrichting voor de afvoer van verbrandingsgassen. Tevens dient elk toestel minstens voorzien te zijn van een duidelijk gesignaleerde, manueel bedienbare kraan die de brandstoftoevoer afsluit. § 3. Verwarmingsinstallaties met warme lucht Deze installaties moeten aan volgende voorwaarden voldoen: - de temperatuur van de warme lucht mag op de verdelingspunten 80 °C niet overschrijden; - de kanalen van de warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn; - doorvoeringen doorheen wanden met een brandweerstand van Rf 1u mogen deze brandweerstand niet reduceren of teniet doen; - bij abnormale stijging van de temperatuur in de lichtkanalen moet de verwarmingsinstallatie automatisch stilgelegd worden zowel ventilatoren als warmtegeneratoren;
Afdeling VI - 26
-
de te verwarmen lucht mag niet aangezogen worden uit de stookplaats.
§ 4. Gas De gasteller(s) moet(en) geplaatst worden conform de richtlijnen van de gasmaatschappij. Ze moeten ontoegankelijk zijn voor het publiek. Er moet zowel onder- als bovenverluchting voorzien worden met een minimale oppervlakte van elk 150 cm². De gastellers mogen nooit in een stookplaats worden geplaatst. Buiten het gebouw moet een afsluitkraan aangebracht worden op de hoofdtoevoerleiding. De plaats ervan moet aangeduid zijn met de letters “GAS” en de coördinaten. De brandweer moet te allen tijde deze afsluitkraan gemakkelijk kunnen bedienen. Installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen moeten voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap. § 5. Gasrecipiënten Zowel de volle als lege gasrecipiënten moeten op een veilige plaats in open lucht worden ondergebracht. De voedingsleidingen naar de verbruiktoestellen zijn vast. Enkel de laatste twee meter naar het verbruikstoestel kunnen bestaan uit soepele leidingen die moeten voldoen aan NBN EN 559. § 6. Brandstofvoorraad In de inrichting moet de niet-ingegraven brandstofvoorraad in een afzonderlijk goed verlucht lokaal geplaatst worden. De binnenwanden van dit lokaal moeten minimaal een brandweerstand van Rf 1u hebben. De deuren in die wanden moeten zelfsluitend zijn en moeten een brandweerstand Rf 0,5u hebben. § 7. Brandbestrijding Op de brander van de centrale verwarming (met stookolie) moet een automatisch poederblusapparaat NBN EN E3-3, E3-6, E3-7 type ABC P12 geïnstalleerd worden. Dit blusapparaat wordt aangesloten op een alarminrichting (indien aanwezig). § 8. Rookkanalen De afvoer van de verbrandingsgassen moet gebeuren langs vaste, onbrandbare rookkanalen. De rookkanalen mogen nergens in aanraking komen met brandbare materialen. Een veiligheidsafstand van 15 cm moet worden aangehouden tenzij effectieve, brandveilige thermische isolatie is aangebracht.
Afdeling VI - 27
Artikel 6.2.39. - Keukens De keuken van een inrichting moet brandwerend gescheiden worden van de publiek toegankelijke delen door wanden Rf 1u en door (bij brand) zelfsluitende in de vluchtzin opendraaiende deuren met Rf 0,5u. Deze brandwerende compartimentering is niet vereist indien elke dampkap voorzien is van een vaste automatische blusinstallatie die bij activering tevens de energietoevoer van de betrokken keukeninstallaties uitschakelt. Bij gebruik van gasrecipiënten geldt §5 van artikel 16. Artikel 6.2.40. - Principe van goed vakmanschap De technische uitrusting van de inrichting moet ontworpen, geplaatst en onderhouden worden volgens de geldende regels van goed vakmanschap. Artikel 6.2.41. - Elektrische laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie De volledige elektrische installatie moet worden gekeurd door een vanwege de F.O.D. Economie, KMO, Middenstand en Energie erkend keuringsorganisme: - bij haar in bedrijfstelling; - bij belangrijke uitbreidingen of wijzigingen; - om de vijf jaar, met uitzondering van de neonverlichting werkende op hoogspanning die conform het AREI, jaarlijks moet gekeurd worden. Artikel 6.2.42. – Installaties voor melding, alarm en detectie § 1. Melding Elke inrichting moet voorzien zijn van een telefoontoestel met duidelijke vermelding van de oproepnummers van de hulpdiensten, evenals de naam, het adres en het telefoonnummer van de betreffende inrichting. § 2. Algemeen Volgende installaties worden bepaald op advies en in akkoord met de bevoegde brandweerdienst: A. Alarm De brandweer kan in haar advies een auditief alarmsysteem opleggen dat een alarmsignaal in werking stelt dat de aanwezigen er op een duidelijke wijze toe aanzet de inrichting onmiddellijk te verlaten. Het auditieve alarmsignaal moet niet alleen hoorbaar zijn in de inrichting zelf maar ook in het deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen of, indien nodig, zelfs in gans het gebouw; De brandweer kan in haar advies opleggen dat de activering van het auditieve alarmsysteem moet gepaard gaan met het automatisch stoppen van de muziekinstallatie. B. Automatische branddetectie Indien een deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen lokalen bevat voor nachtverblijf, dient in de publiek toegankelijke gedeelten een automatische branddetectie conform de geldende normen voorzien te worden, gekoppeld aan een auditief alarmsysteem. Ook indien er geen nachtverblijf is kan de brandweer, indien nodig automatische branddetectie opleggen.
Afdeling VI - 28
Artikel 6.2.43. - Brandbestrijdingsmiddelen De aard, het aantal en de plaats van de blusmiddelen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer. Er dient minstens voorzien te worden in één bluseenheid per 150 m² vloeroppervlakte met een minimum van twee blustoestellen per niveau. Bijkomend kan de brandweer in haar advies brandhaspels opleggen conform NBN EN 671-1. De exploitant en zijn medewerkers moeten beschikken over duidelijke, schriftelijke instructies in verband met de taakverdeling bij brand en evacuatie en over het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen. Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd tegen vorstgevaar, doelmatig gesignaleerd, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld. Het moet steeds onmiddellijk in werking kunnen gebracht worden. Artikel 6.2.44. - Rook- en warmteafvoerinstallaties De brandweer kan in haar advies in grote onverdeelde ruimten met slechts één bouwlaag, eisen opleggen met betrekking tot de rookafvoer. Artikel 6.2.45.- Roken Om de brandrisico’s verbonden aan het roken te weren dienen een voldoend aantal veilige asbakken ter beschikking gesteld te worden, in de plaatsen waar roken is toegelaten overeenkomstig de geldende reglementering op het roken. Artikel 6.2.46. - Controle De exploitant zal het publiek slechts toelaten na zich er telkens van vergewist te hebben dat alle uitgangen en nooduitgangen goed zichtbaar en onmiddellijk bruikbaar zijn. De exploitant dient te allen tijde toegang te verlenen aan de burgemeester of zijn afgevaardigde. De exploitant moet volgende installaties periodiek laten nazien, hetzij door een bevoegd persoon (BP), hetzij door een bevoegd installateur (BI), hetzij door de externe dienst voor technische controles (EDTC): installatie
controleorgaan
personenliften
EDTC
goederenliften CV en schouwen alarm * branddetectie * brandbestrijdingsmiddelen * indivuele
EDTC BI/BP BI/BP BI/BP BI/BP BI/BP
periodiek 3-maandelijks door niet-gecertificeerde onderhoudsdienst 6-maandelijks door gecertificeerde onderhoudsdienst jaarlijks jaarlijks jaarlijks jaarlijks jaarlijks jaarlijks
Afdeling VI - 29
gasverwarmingstoestellen * dichtheidsproef gasinstallatie * gashouders (tanks >300l) * laagspanning + werking veiligheidsverlichting * neonverlichting werkend op hoogspanning
EDTC EDTC EDTC EDTC EDTC
5-jaarlijks 5-jaarlijks 5-jaarlijks 5-jaarlijks jaarlijks
Installaties aangeduid met een * worden bovendien bij elke wijziging van exploitatie of exploitant, bij transformatie- of renovatiewerken, vernieuwing van de binneninrichting, bij wijziging van de nettooppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid kan beïnvloeden, aan een controle onderworpen . Artikel 6.2.47. - Veiligheidsregister In elke inrichting dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de burgemeester of zijn afgevaardigde. Dit register bevat informatie met betrekking tot de bij dit reglement opgelegde veiligheidscontroles en verificaties, wettelijk opgelegde periodieke controles, exploitatievergunning, stappenplan, aantal toegelaten personen, verzekeringspolis objectieve aansprakelijkheid in geval van brand en ontploffing (indien van toepassing) e.d. De exploitant dient de gegevens van het veiligheidsregister op te volgen en indien nodig te actualiseren. Artikel 6.2.48. - Strafbepaling Overtredingen van onderhavig reglement worden gestraft met politiestraffen onverminderd de bevoegdheid van de burgemeester hem verleend door de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Artikel 6.2.49. - Overgangsbepalingen en afwijkingen § 1. Afwijkend van artikel 3 zullen inrichtingen, die bij de inwerkingtreding van dit reglement beantwoorden aan de definitie van een publiek toegankelijke inrichting maar nog niet beschikken over een brandveiligheidsattest, pas moeten voldoen aan alle bepalingen van dit reglement, uiterlijk 12 maanden na ontvangst van een brief van de burgemeester waarin, op advies van de brandweer, de te nemen maatregelen zijn opgenomen. De burgemeester kan, op advies van de brandweer, mits een stappenplan, een andere uitvoeringstermijn aanvaarden. Indien noodzakelijk voor de veiligheid kan de burgemeester voor sommige maatregelen een kortere termijn opleggen. § 2. Indien het onmogelijk is te voldoen aan één of meerdere vereisten van deze reglementering, kan de burgemeester, op advies van de brandweer, afwijkingen toestaan voor zover deze in overeenstemming zijn met de bepalingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, beantwoorden aan het algemene beveiligingsprincipe en een veiligheidsniveau bieden dat ten minste gelijk is aan het niveau beoogd met deze reglementering. Artikel 6.2.50. - Inwerkingtreding en opheffingsbepalingen Onderhavig reglement trad in werking op 1 januari 2008. (G.R. 29 november 2007)
Afdeling VI - 30
HOOFDSTUK 3. VERHUIZINGEN
Art. 6.3.1. Geen verhuizing mag plaatshebben tussen 21 uur en 6 uur tenzij ter uitvoering van vonnissen of bij dringende noodzakelijkheid wanneer de plaatselijke politie hiervan vooraf in kennis werd gesteld.
Afdeling VI - 31
HOOFDSTUK 4. FOREN-KERMISSEN REGLEMENT HOUDENDE DE ORGANISATIE VAN DE OPENBARE KERMISSEN EN DE ORGANISATIE VAN KERMISACTIVITEITEN OP HET OPENBAAR DOMEIN BUITEN DE OPENBARE KERMISSEN (G.R. 27 MAART 2008) AFDELING 1 : ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 6.4.1. - Definities In dit reglement wordt verstaan onder : 1° kermis : elke manifestatie ingericht of voorafgaand toegelaten door de gemeente om, op vastgestelde plaatsen en tijdstippen, de uitbaters van kermisattracties of van vestigingen van kermisgastronomie, die er producten of diensten aan de consument verkopen, samen te brengen. 2° kermisactiviteit : elke verkoop, te koop aanbieding of uitstalling met het oog op de verkoop van diensten aan de consument in het kader van de uitbating van kermisattracties of van vestigingen van kermisgastronomie 3° openbare kermissen : de kermissen opgesomd in artikel 3 van dit reglement Artikel 6.4.2. – Toepassingsgebied (wet art. 1,5°, art. 2, §2) Dit reglement is van toepassing op de organisatie van kermisactiviteiten en ambulante activiteiten in de kermisgastronomie op de openbare kermissen en buiten de openbare kermissen. Dit reglement is niet van toepassing op pretparken, noch op vast kermisattracties. AFDELING 2 : DE ORGANISATIE VAN OPENBARE KERMISSEN Artikel 6.4.3. – Gegevens van openbare kermissen (wet art. 8,§2) De gemeenteraad geeft volmacht aan het college van burgemeester en schepenen om volgende kermissen in te richten : Plaats
Dag
Periode
Plan van standplaatsen Bijlage 1
1.
Dorp Laarne – Sinksenkermis
(zat-zon-ma & di)
Pinksteren (Sinksen)
2.
Dorp Kalken Septemberkermis
(zat-zon-ma & di)
3e zondag van september
Bijlage 2
3.
Dorp Laarne Oktoberkermis
(zat-zon-ma & di)
1e zondag van oktober
Bijlage 3
4.
Steentjekermis
(zat-zon & ma)
14 dagen voor Pinksteren
Bijlage 4
Artikel 6.4.4. : inname openbaar domein
Afdeling VI - 32
§1. De standplaatsen ingenomen ter gelegenheid van voornoemde kermissen mogen niet langer bezet worden dan gedurende de in artikel 3 vermelde periodes. §2. Het College van burgemeester en schepenen behoudt zich het recht voor: 1° doorgangen en standplaatsen af te schaffen of te verplaatsen, er nieuwe te voorzien of hun afmetingen te wijzigen; 2° het aantal gelijkaardige inrichtingen te bepalen en/of te beperken; 3° standplaatsen voor te behouden voor nieuwe attracties. §3. Het College van burgemeester en schepenen bepaalt voor elke standplaats de ligging, de afmetingen en de bestemming. Dit kan gebeuren aan de hand van een grondplan waarop de figuratieve voorstelling van de standplaatsen is weergegeven. De gegevens van het grondplan worden verstrekt zonder verbintenis vanwege het gemeentebestuur. Artikel 6.4.5. : Voorwaarden inzake toewijzing standplaatsen ( wet art. 8,§2, art. 10,§1 en KB art. 4,§2 en art. 10) §1. Voor kermisattracties en vestigingen van kermisgastronomie met bediening aan tafel worden de standplaatsen op een openbare kermis toegewezen op volgende voorwaarden: 1° aan de houders zijn van een “machtiging als werkgever in kermisactiviteiten” voor eigen rekening 2° aan rechtspersonen door tussenkomst van de persoon verantwoordelijk voor hun dagelijks bestuur houder van de “machtiging als werkgever in kermisactiviteiten” Bijkomende voorwaarden : - uitbater dient behoorlijk gedekt te zijn door verzekeringspolissen inzake burgerlijke aansprakelijkheid en tegen brandrisico’s - wanneer het een kermisattractie met voortbeweging van personen, aangedreven door een nietmenselijke energiebron betreft, de attractie voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het KB van 18 juni 2003 betreffende de uitbating van kermistoestellen - het bewijs dat de uitbating van de kermisattractie met dieren voldoet aan de reglementaire voorschriften betreffende deze materie - het bewijs dat de vestiging van kermisgastronomie met bediening aan tafel en de personen die er werkzaam zijn voldoen aan de reglementaire voorwaarden inzake volksgezondheid §2. Voor vestigingen van kermisgastronomie zonder bediening aan tafel worden de standplaatsen op een openbare kermis toegewezen op volgende voorwaarden: 1° aan de houders zijn van een “machtiging als werkgever in ambulante activiteiten”voor eigen rekening 2° aan rechtspersonen door tussenkomst van de persoon verantwoordelijk voor hun dagelijks bestuur houder van de “machtiging als werkgever in ambulante activiteiten” Bijkomende voorwaarden : - uitbater dient behoorlijk gedekt te zijn door verzekeringspolissen inzake burgerlijke aansprakelijkheid en tegen brandrisico’s - het bewijs dat de vestiging en de personen die er werkzaam zijn voldoen aan de reglementaire voorwaarden inzake volksgezondheid.
Artikel 6.4.6. : diversiteit
Afdeling VI - 33
Om de diversiteit van het aanbod te waarborgen is het aantal standplaatsen per onderneming beperkt tot drie. Vacante plaatsen kunnen enkel ingenomen worden door attracties voor zover ze de commerciële activiteit van de aanpalende attracties niet schaden. Artikel 6.4.7. : retributie De toewijzing van de standplaats is slechts definitief indien de retributie, voorzien in het retributiereglement op de opstelling van kermisinrichtingen op het grondgebied van de gemeente Laarne, betaald is op de datum vermeld op de factuur. Bij niet-tijdige betaling van het bedrag kan zonder enige verwittiging of ingebrekestelling de toestemming voor inname van de betreffende standplaats ingetrokken worden. Het gemeentebestuur zal dan naar eigen goeddunken over deze plaats beschikken. Artikel 6.4.8.: verhouding abonnement – losse plaatsen (KB art. 8, 9,§1) De standplaatsen op de openbare kermissen worden toegewezen hetzij voor de duur van de kermis, hetzij per abonnement. Het abonnement is de regel. De toewijzing voor de duur van de kermis is mogelijk: 1° in geval van absolute noodzaak; 2° wanneer de verplichtingen onafscheidelijk zijn verbonden aan de hernieuwing van de kermis. De standplaatsen per abonnement worden toegewezen aan de uitbater die eenzelfde standplaats op een abonnementsplaats heeft verkregen gedurende drie opeenvolgende jaren. Voor de berekening van de termijn, worden de opeenvolgende jaren van verkrijging van de standplaats door de overlater verrekend in het voordeel van de overnemer, op voorwaarde dat er geen onderbreking was bij de overname. De regel van drie jaar geldt niet wanneer de standplaats werd verkregen naar aanleiding van een opschorting van het abonnement. Deze beperking is echter niet van toepassing op de persoon die daarna de nieuwe overnemer is geworden van de standplaats. Artikel 6.4.9. : Toewijzingsregels voor standplaatsen op de openbare kermissen (KB art. 13) §1. Vacature en kandidatuurstelling standplaats (KB art. 13 en 14) Wanneer een standplaats vrijkomt, zal het College van burgemeester en schepenen deze vacature bekend maken door publicatie van een kennisgeving ten minste via de gemeentelijke website en de gemeentelijke infoborden. De kandidaturen worden ingediend hetzij per post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, hetzij bij persoonlijke overhandigde brief tegen ontvangstmelding, hetzij per duurzame drager (fax of e-mail) met ontvangstmelding. Kandidaturen die niet worden ingediend op de wijze bepaald in dit artikel of die niet worden ingediend binnen de termijn voorzien in de kennisgeving van de vacature, worden niet weerhouden. §2. Onderzoek van de kandidaturen (KB art. 15) Voor de vergelijking van de kandidaturen onderzoekt het College van burgemeester en schepenen of voldaan is aan de voorwaarden inzake toewijzing vermeld in artikel 5 van dit reglement. De standplaatsen worden toegewezen op basis van één of meer van de volgende criteria : 1° de aard van de attractie of van de vestiging; 2° de technische specificaties van de attractie of van de vestiging; 3° de graad van veiligheid van de attractie of van de vestiging; 4° de aantrekkingskracht van de attractie of van de vestiging; 5° de deskundigheid van de uitbater, van de « aangestelde - verantwoordelijken » en van het tewerkgesteld personeel; 6° desgevallend, de nuttige ervaring; 7° de ernst en het zedelijk gedrag van de kandidaat.
Afdeling VI - 34
Het openen van de kandidaturen, hun vergelijkend onderzoek, de controle van de voorwaarden en de gemotiveerde beslissing tot toewijzing van de standplaats worden opgenomen in een proces-verbaal. §3. Bekendmaking van de toewijzing van de standplaats (KB art. 15, §5) Het College van burgemeester en schepenen deelt zowel aan de kandidaat die de standplaats toegewezen kreeg als aan elke niet weerhouden kandidaat de beslissing die hem aanbelangt mee : - hetzij bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, - hetzij bij persoonlijk overhandigde brief tegen ontvangstmelding, - hetzij per duurzame drager (fax of e-mail) met ontvangstmelding. Artikel 6.4.10. : Het register of plan van de toegewezen standplaatsen (KB art. 16) Een plan of register wordt bijgehouden waarin voor elke toegewezen standplaats vermeld staat: 1° de situering van de standplaats; 2° de toewijzingsmodaliteiten van de standplaats; 3° de duur van het gebruiksrecht of het abonnement; 4° de naam, voornaam, adres van de persoon aan wie of door tussenkomst van wie de standplaats toegewezen werd; 5° desgevallend, het maatschappelijk doel van de rechtspersoon aan wie de standplaats toegewezen werd en het adres van haar maatschappelijke zetel; 6° het ondernemingsnummer; 7° de aard van de attractie of van de vestiging die de standplaats inneemt of die op de standplaats toegelaten is; 8° de prijs van de standplaats behalve wanneer deze uniform werd vastgesteld; 9° desgevallend, de identificatie van de overlater en de datum van de overdracht. Artikel 6.4.11. : Spoedprocedure (KB art. 17) §1. Indien, in de vijftien dagen voorafgaand aan de opening van de kermis, de standplaatsen vacant blijven kan er worden voorzien in een spoedprocedure. De spoedprocedure wordt ingesteld - hetzij omdat zij niet konden worden toegewezen na afloop van de gewone procedure, - hetzij omdat ze dit indie tussentijd zijn geworden, - hetzij tengevolge van hun niet-bezetting resulterend uit de afwezigheid van hun houder. §2. De spoedprocedure 1° het College van burgemeester en schepenen raadpleegt de door hem gekozen kandidaten. Het College richt zich, in de mate van het mogelijke, tot verscheidene kandidaten per voorziene standplaats; 2° de kandidaturen worden ingediend hetzij per duurzame drager tegen ontvangstbewijs, hetzij schriftelijk tegen ontvangstbewijs; 3° het College gaat over tot de toewijzing van de standplaatsen; 4° het College stelt een proces-verbaal op dat per vacature of onbezette standplaats de kandidaten vermeldt die hun kandidatuur hebben ingediend; 5° indien meerdere kandidaten naar eenzelfde standplaats dingen, geeft hij in het proces-verbaal de motivatie van zijn keuze aan; 6° het deelt aan iedere kandidaat, hetzij bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, hetzij bij persoonlijk overhandigde brief tegen ontvangstmelding, hetzij per duurzame drager (bijv. fax of e-mail) met ontvangstmelding, de beslissing mede die hem aanbelangt. §3. Het plaatsen van uitbaters van kermisattracties of vestigingen waaraan een standplaats werd toegewezen op basis van de spoedprocedure, kan leiden tot aanpassingen aan het plan van de kermis, voor zover deze beperkt blijven en nauwkeurig worden gemotiveerd door de technische noodzakelijkheden van de toevoeging van de nieuwkomers op het kermisterrein. De aanpassingen zullen onderworpen worden aan de goedkeuring van het College van burgemeester en schepenen.
Afdeling VI - 35
Artikel 6.4.12. : Duur abonnement (KB art. 12, §1 en 2) §1. Het abonnement heeft een duur van vijf jaar. Na afloop wordt het stilzwijgend verlengd, behalve in geval van opschorting zoals bepaald in artikel 13 of het afstand doen van het abonnement zoals bepaald in artikel 14 van dit reglement. §2. De houder van het abonnement kan, op gemotiveerd verzoek, het abonnement voor een kortere duur verkrijgen. Deze aanvraag wordt ingewilligd bij de stopzetting van de activiteiten aan het einde van de loopbaan. Indien zij omwille van andere motieven aangevraagd wordt, hangt ze af van de beoordeling van de burgemeester, van zijn afgevaardigde of van de concessionaris. Artikel 6.4.13. : Opschorten abonnement (KB Art. 12, §3) §1. De houder van het abonnement kan het abonnement opschorten wanneer: 1° hij tijdelijk ongeschikt is om zijn activiteit uit te oefenen door ziekte of ongeval op grond van een medisch attest of door overmacht op een verantwoorde wijze aangetoond. In dit geval gaat de opschorting onmiddellijk in na de bekendmaking van de ongeschiktheid en houdt op op het einde van de kermis. Indien de opschorting één jaar overschrijdt, moet zij minstens dertig dagen voor het begin van de kermis hernieuwd worden. 2° hij over een abonnement beschikt voor een andere kermis die op hetzelfde ogenblik plaats heeft. §2. De opschorting moet worden bekend gemaakt tenminste drie maanden voor de begindatum van de kermis. Zij mag geen drie opeenvolgende jaren overschrijden. §3. De opschorting impliceert de opschorting van de wederzijdse verplichtingen die uit de overeenkomst voortkomen. §4. De vraag tot opschorting dient te gebeuren hetzij bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, hetzij bij persoonlijk overhandigde brief tegen ontvangstmelding, hetzij per duurzame drager (fax of e-mail) met ontvangstmelding. Artikel 6.4.14. : Afstand van het abonnement (KB art. 12, §4) De houder van het abonnement kan van het abonnement afstand doen: 1° bij de vervaldag van het abonnement, mits een opzegtermijn van tenminste drie maanden 2° bij de stopzetting van zijn activiteiten, mits een opzegtermijn van tenminste drie maanden. 3° indien hij definitief ongeschikt is om zijn activiteit uit te oefenen omwille van redenen vermeld in artikel 15 van dit reglement. De opzegging gaat in onmiddellijk volgend op de bekendmaking van de ongeschiktheid. 4° door andere motieven. De aanvraag wordt ter beoordeling voorgelegd van de burgemeester, zijn afgevaardigde of de concessionaris. 5° De rechthebbenden van de natuurlijke persoon die voor eigen rekening zijn activiteit uitoefent, kunnen bij zijn overlijden, zonder vooropzeg, afstand doen van het abonnement waarvan hij de houder was. Artikel 6.4.15. : Schorsing en opzegging van het abonnement (KB art. 12,§6) Het College van burgemeester en schepenen kan het abonnement intrekken of opschorten: 1° hetzij omdat de titularis van de standplaats niet langer voldoet aan de wettelijke verplichtingen
Afdeling VI - 36
betreffende de uitoefening van kermisactiviteiten of aan deze die van toepassing zijn op de betrokken attractie of vestiging; 2° hetzij bij herhaalde niet-naleving van de richtlijnen van de kermisleider. De bedragen betaald als retributie zullen in deze gevallen definitief verworven zijn door de gemeente Laarne, onverminderd het recht van de gemeente om schadevergoeding te vorderen. De beslissing tot schorsing wordt betekend bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs of op een duurzame drager tegen ontvangstbewijs. Artikel 6.4.16. : Overdracht standplaats (KB art. 18) De overdracht van een standplaats is toegelaten wanneer de houder van een standplaats op een openbare kermis de uitbating van zijn attractie of zijn vestiging stopzet of wanneer de houder van een standplaats overlijdt. Bij overlijden kunnen de rechthebbenden de standplaats overlaten. De overdracht is slechts mogelijk op voorwaarde dat: 1° de overnemer de attractie of vestiging uitgebaat op de overgedragen standplaatsen overneemt; 2° de overnemer voldoet aan de voorwaarden tot het toewijzen van een standplaats op de kermis (cf.artikel 5 van dit reglement); 3° het College van burgemeester en schepenen vastgesteld heeft dat de overnemer voldoet aan de voorwaarden tot overdracht. Artikel 6.4.17.: Inname standplaatsen (KB art. 11) §1. De standplaatsen kermisattractie of vestiging van kermisgastronomie met bediening aan tafel kunnen ingenomen worden door : 1° de personen aan wie standplaats toegewezen is (cf. artikel 5 van dit reglement) houders “machtiging als werkgever in kermisactiviteiten”; 2° de verantwoordelijke van het dagelijks bestuur van een rechtspersoon aan wie de standplaats is toegewezen, houder van de “machtiging als werkgever in kermisactiviteiten”; 3° de echtgenoot of echtgenote of wettelijk samenwonende van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houders van de “machtiging als werkgever in kermisactiviteiten” voor de uitoefening van de kermisactiviteit voor eigen rekening; 4° de feitelijke vennoten van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houders van de “machtiging als werkgever in kermisactiviteiten” voor de uitoefening van de kermisactiviteit voor eigen rekening; 5° de personen die beschikken over de “machtiging als aangestelde-verantwoordelijke in kermisactiviteiten” die de kermisactiviteit uitoefenen voor rekening of in dienst van de personen bedoeld in 1° tot en met 4°; 6° aangestelden die de kermisactiviteit uitoefenen voor rekening of in dienst van de personen bedoeld in 1° tot en met 4° onder het gezag en in aanwezigheid van deze of van een persoon bedoeld in 5°. De personen bedoeld in 2° tot en met 5° kunnen deze standplaatsen innemen voor zover hun machtiging geldig is voor de attractie of vestiging die erop uitgebaat worden. Zij kunnen deze standplaatsen innemen buiten de aanwezigheid van de personen aan wie of door middel van wie ze werden toegewezen. §2. De standplaatsen voor een ambulante activiteit in kermisgastronomie zonder bediening aan tafel kunnen ingenomen worden door : 1° de personen aan wie de standplaats toegewezen is (cf. art. 3 van dit reglement) houders “machtiging als werkgever in ambulante activiteiten” 2° de verantwoordelijke voor het dagelijks bestuur van een rechtspersoon, aan wie de standplaats is toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever in ambulante activiteiten” 3° de feitelijke vennoten van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen,
Afdeling VI - 37
houder van een “machtiging als werkgever” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor eigen rekening; 4° de echtgenoot of echtgenote en wettelijk samenwonende van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor eigen rekening; 5° door de personen die beschikken over een “machtiging als aangestelde A” of een “machtiging als aangestelde B”, die een ambulante activiteit uitoefenen voor rekening of in dienst van de natuurlijke persoon of rechtspersoon bedoeld in 1° tot en met 4° 6° door de personen vrijgesteld van de machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten1 in een vestiging kermisgastronomie zonder bediening aan tafel, in aanwezigheid en onder het gezag van de houder van de “machtiging ambulante activiteiten als werkgever” of van de houder van de “machtiging ambulante activiteiten als aangestelde A of B” De personen opgesomd in 2° tot en met 5° kunnen de standplaatsen innemen buiten de aanwezigheid van de personen aan wie of door middel van wie ze werden toegewezen. AFDELING 3: DE ORGANISATIE VAN KERMISACTIVITEITEN OP HET OPENBAAR DOMEIN BUITEN DE OPENBARE KERMISSEN Artikel 6.4.18. : Toepassingsgebied (KB art. 19 en 20) Kermisactiviteiten op het openbaar domein buiten de openbare kermissen kunnen georganiseerd worden: 1° op aanvraag van een kermisuitbater: Eenieder die een standplaats wenst in te nemen op één of meerdere plaatsen van het openbaar domein buiten de openbare kermissen om een kermisattractie of vestiging van kermisgastronomie met bediening aan tafel uit te baten dient dit voorafgaand aan te vragen bij het College van burgemeester en schepenen. Deze aanvraag dient te gebeuren via ons standaardformulier. (cf. bijlage) 2° vanuit het College: Wanneer het College een standplaats op het openbaar domein wenst toe te kennen, wordt de procedure zoals omschreven in artikel 9, 10 en 11 van dit reglement gevolgd. Artikel 6.4.19. : Voorwaarden inzake toewijzing en inname standplaatsen (KB art. 21) De personen die voldoen aan de voorwaarden tot het verkrijgen en innemen van de standplaatsen op de openbare kermis kunnen standplaatsen op het openbaar domein verkrijgen en innemen. Artikel 6.4.20. : Duur machtiging (KB art. 22) De machtiging wordt door de gemeente toegekend - hetzij voor een bepaalde periode, - hetzij per abonnement. Een abonnement kan toegekend worden van zodra de kermisuitbater een zelfde standplaats heeft verkregen gedurende drie opeenvolgende jaren. Voor de berekening van de termijn, worden de opeenvolgende jaren van verkrijging van de standplaats door de overlater verrekend in het voordeel van de overnemer, op voorwaarde dat er geen onderbreking was bij de overname. De regel van drie jaar geldt niet wanneer de standplaats werd verkregen naar aanleiding van een opschorting van het abonnement. Deze beperking is echter niet van toepassing op de persoon die daarna de nieuwe overnemer is geworden van de standplaats.
AFDELING 4: OPSTELLING EN EXPLOITATIE VAN DE INRICHTINGEN Artikel 6.4.21.
Afdeling VI - 38
De personen belast met de praktische organisatie van de openbare kermissen en de kermisactiviteiten op het openbaar domein, hiertoe aangesteld door de burgemeester, zijn afgevaardigde of de concessionaris, zijn gemachtigd om de documenten vermeld in artikel 5 van dit reglement te controleren. Artikel 6.4.22. De standplaatsen worden toegewezen in de toestand waarin ze zich bevinden. De kermisreiziger wordt geacht de hem toegewezen standplaats goed te kennen. Door het betalen van de retributie aanvaardt hij de toewijzing en verzaakt hij aan elk verhaal tegen het gemeentebestuur omtrent hinder, last of schade die hij zou kunnen ondervinden door de aanwezigheid of het ontbreken van o.m. bomen, palen, banken, draden, kabelkasten, enz. Het is verboden schade toe te brengen aan het wegdek, de aanpalende wandel- en rijwegen, voetpaden en parkeerterreinen. Onder geen enkel voorwendsel mogen de inrichtingen worden vastgehecht aan de weg, bomen, verlichtingspalen of verkeerstekens. De beschadigingen, die de kermisreizigers toch zouden aangericht hebben zullen door de zorgen van het gemeentebestuur geschat en hersteld worden op kosten van de kermisreiziger. De kermisreizigers moeteen zich gedragen naar de onderrichtingen die verstrekt worden door de afgevaardigde van het gemeentebestuur. Artikel 6.4.23. Op het kermisterrein worden enkel die wagens geplaatst die onmisbaar zijn voor de exploitatie van de inrichting. Laadwagens, personenwagens en woonwagens worden opgesteld op een plaats aangeduid door een persoon afgevaardigd door het gemeentebestuur. De wagens die onmisbaar zijn voor de exploitatie van de inrichting moeten, indien mogelijk, onmiddellijk tegen de inrichting worden opgesteld. Artikel 6.4.24. Het kermisterrein mag door geen inrichting of wagen worden ingenomen zonder voorafgaande toelating van het gemeentebestuur. Wagens een inrichtingen, die zonder toelating op het kermisterrein zijn opgesteld, worden ambtshalve verwijderd op kosten en risico van de kermisreiziger. Bij het opstellen van de inrichtingen moeten de laadwagens, zodra zij afgeladen zijn, onmiddellijk van het kermisterrein, wandelwegen of doorgangen verwijderd worden. Artikel 6.4.25. Elke foorkramer dient individueel in te staan voor de voeding van zijn attractie, vb via stroomgroepen die voldoen aan de voorwaarden volgens Vlarem II. De aansluiting op nutsvoorzieningen kan tevens rechtstreeks bij de netbeheerders worden aangevraagd, respectievelijk elektriciteit en water (Eandis en VMW). De kosten en de eventuele borgsommen wegens aansluiting en verbruik zijn ten laste van de kermisreiziger. Het College van burgemeester en schepenen kan hiervan afwijken wanneer de capaciteit van het gemeentelijk aftakpunt voor elektriciteit voldoende vermogen bezit om alle foorreizigers te bevoorraden. De verrekening van de energiekost kan worden gerealiseerd via het retributiereglement. De foorreiziger moet minimum 6 weken op voorhand zijn aanvraag tot aansluiting overmaken aan het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur kan in geen geval aansprakelijk gesteld worden in geval van stroomonderbreking of stroombeperking, wat de oorzaak ervan mag zijn. Het is de foorkramers verboden gebruik te maken van verwarmingstoestellen die niet voldoen aan de vigerende veiligheidsvoorschriften, of die gassen of rook doen ontsnappen. Elke kermisattractie of vestiging met kermisgastronomie moet uitgerust zijn met een poederbrandblusapparaat 6kg ABC. De kermisattracties en vestigingen met kermisgastronomie moeten zodanig worden ingericht dat geen brandbare, schadelijke, hinderlijke en/of onwelriekende vloeistoffen op de grond kunnen druipen. Indien
Afdeling VI - 39
zulks onmogelijk blijkt, moeten de foorkramers deze vloeistoffen in emmers of waterdichte kuipen opvangen. Artikel 6.4.26. De gemeenteraad kan beslissen om de periode tijdens dewelke de kermis gehouden wordt, te wijzigen of de kermis om één of andere reden, hetzij tijdelijk, hetzij definitief , niet meer te laten doorgaan. In deze gevallen heeft de kermisreiziger geen enkel recht op een vergoeding. Artikel 6.4.27. Het uur van aankomst en installatie wordt bepaald in de overeenkomst. Iedere standplaats moet bezet zijn bij de opening van de kermis, zoniet wordt de toelating voor de standplaats ingetrokken zonder terugbetaling van de retributie. Het College van Burgemeester en schepenen kan in uitzonderlijke gevallen een afwijking toestaan. AFDELING 5: VOORWAARDEN INZAKE VEILIGHEID EN OPENBARE NETHEID Artikel 6.4.28. Indien de omstandigheden het vereisen (besmettelijke ziekten, rampen en alle andere ernstige, onvoorziene gevallen) kan het College van burgemeester en schepenen, zelfs na het opstellen van de inrichtingen, de toelating tot het houden van de kermis intrekken en de duur ervan wijzigen, zonder dat de kermisreizigers enige schadevergoeding kunnen eisen. De terugbetaling van de retributie zal gebeuren in verhouding tot de duur van de exploitatie van de standplaatsen. Artikel 6.4.29. Het kermisterrein en elk ander plein ter beschikking gesteld van de kermisreizigers, moet door hen schoongemaakt en ontruimd zijn uiterlijk de dag na het einde van de kermis. Artikel 6.4.30. Het gemeentebestuur neemt geen bewaking op zich van de inrichtingen en wagens die op het kermisterrein of elders zijn opgesteld. Het is evenmin aansprakelijk voor beschadiging, diefstal of verlies van de in de wagens of inrichtingen geborgen of tentoongestelde zaken. Alvorens de attractie voor de consumenten open te stellen, moet de uitbater of de “aangesteldeverantwoordelijke” van een kermisattractie met voortbeweging van personen aangedreven door een niet-menselijke energiebron, een kopie van het document dat bevestigt dat de inspectie van de opstelling van de attractie voorzien in artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juni 2003 werd verwezenlijkt, tegen ontvangstmelding, aan de burgemeester, aan zijn afgevaardigde of aan de concessionaris afleveren. Artikel 6.4.31. Elke kermisreiziger moet de nodige voorzorgen treffen om vervuiling van de omgeving door weggeworpen verpakking e.d. te voorkomen. Hiervoor zal de kermisreiziger : 1° voldoende vuilnisrecipiënten rond zijn inrichting plaatsen; 2° het ingezamelde afval aanbieden in de daartoe door het gemeentebestuur vastgestelde recipiënten; 3° die een inrichting exploiteert waarbij voedingswaren verhandeld worden, er voor zorgen dat hij dagelijks, na het sluiten van zijn inrichting, binnen een straal van 15 meter rond de inrichting de verpakking en afval van zijn waren opruimt. Het is streng verboden de afloop van oppervlaktewater naar de rioolmonden op enige wijze te belemmeren. Daartoe dienen de greppels van de rijwegen en de rioolmonden vrijgehouden te worden. Alle afvalwater zal langs waterdichte leidingen van voldoende doorsnede en degelijke kwaliteit tot de rioolmonden worden gevoerd.
Afdeling VI - 40
Artikel 6.4.32. Het gemeentebestuur heeft te allen tijde het recht bijkomende verplichtingen aan de kermisreizigers op te leggen om de veiligheid en de goede orde op het kermisterrein te verzekeren. Het gemeentebestuur kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor de schade of een ongeval veroorzaakt door de foorinrichtingen, hun uitbater of zijn personeel, zowel binnen de inrichting als op de openbare weg. Artikel 6.4.33. Onverminderd de bepalingen vermeld in de wet van 18 juli 1973 en in het K.B. van 24 februari 1977, zal de geluidsemissie afkomstig van elektronisch versterkte muziek tot 12.00 u nooit de drempel van 90 dB(A) mogen overschrijden. Na 12.00u is elektronisch versterkt geluid verboden. Het college van burgemeester en schepenen, de politie en/of de toezichthoudende ambtenaar kan steeds, gelet op onvoorziene en tijdelijke omstandigheden, strengere normen opleggen. De metingen dienen te gebeuren op1 meter van de gevels van de woningen rond de foor waarin zich in normale omstandigheden personen kunnen bevinden. De luidsprekers mogen niet worden aangebracht aan de buitenkant van de inrichting, doch wel aan de binnenkant en de opening van deze luidsprekers moet binnenwaarts gericht zijn. Elke inrichting mag te allen tijde door de politie en/of de toezichthoudende ambtenaar worden gecontroleerd. Deze controle zal in principe slechts worden uitgevoerd tijdens de uren waarop de inrichting voor het publiek is opengesteld of na afspraak met de verantwoordelijke uitbater. AFDELING 6 : DIVERSE BEPALINGEN Artikel 6.4.34.: Sancties Overtredingen worden bestraft overeenkomstig de wet van 25 juni 1993 betreffende de organisatie van ambulante kermisactiviteiten. Overtredingen op de artikelen 30, 31, 32 en 33 zullen worden bestraft met een administratieve geldboete van minimum 1,00 euro en maximum 250,00 euro. Artikel 6.4.35. Dit reglement wordt binnen de maand na aanneming ervan overgemaakt aan de Minister van Middenstand en Landbouw en treedt in werking 5 dagen na bekendmaking en zal worden bekendgemaakt conform artikel 186 van het gemeentedecreet. Van dit reglement wordt eveneens kennis geven aan de heer Gouverneur van de Provincie, de zonechef, het gemeentelijk secretariaat en de financieel beheerder.
Afdeling VI - 41
HOOFDSTUK 5. PARKEN, PLANTSOENEN EN STADSWATERS
Art. 6.5.1. In de openbare parken en plantsoenen is het verboden : a) de aanplantingen te betreden, er zich op neer te zetten of er te spelen of sport op uit te oefenen met uitzondering van de speelpleinen als dusdanig aangewezen; b) koorden of enig ander voorwerp aan de bomen vast te maken; c) bloemen, zaden of vruchten te plukken, gewassen uit te trekken, jonge scheuten of takken af te breken, af te snijden of op eender welke wijze van de stam te verwijderen, tussen het houtgewas te gaan, in de bomen te klimmen, dor hout op te rapen, vogels te vangen en hun eieren of nesten te roven. In tegenstelling tot voorgaande bepaling is het snijden van scheuten wel toegestaan aan die personen die over een schriftelijke toelating, afgeleverd door het College van Burgemeester en Schepenen beschikken; d) buiten in de daartoe bestemde bakken, gelijk welke afvalstoffen of andere voorwerpen ook te werpen of te deponeren; e) bomen, planten, aanplantingen, wegen en ook alle voorwerpen van algemeen nut of ter verfraaiing aangebracht, te vernielen, te beschadigen of te misbruiken; f) afsluitingen te beklimmen, er door te kruipen of ze te beschadigen; g) de bezoekers door wild of hinderlijk spel lastig te vallen, de wandelaar op welkdanige wijze te hinderen, samenscholingen te veroorzaken die de doorgang kunnen belemmeren of zich onbetamelijk te gedragen; h) zich voort te bewegen met enig voertuig of deze te betreden met paarden, vee of enig ander gevaarlijk of hinderlijk voorwerp, uitgezonderd ten behoeve van openbare diensten. De burgemeester kan echter hierop schriftelijk en voorafgaand afwijkingen toestaan; i) honden te laten loslopen of deze aan de leiband op de aanplantingen te laten lopen; j) met enig voorwerp te werpen. Art. 6.5.2. Op verzoek van de plaatselijke politie moet ieder persoon de parken en plantsoenen verlaten. Art. 6.5.3. Zonder voorafgaande schriftelijke toelating van het college van burgemeester en schepenen is het verboden in de openbare parken en plantsoenen koopwaren uit te stallen, te leuren of te verkopen, schouwspelen te vertonen of muziekuitvoeringen te houden. Art. 6.5.4. De vrije toegang tot de gemeenteparken en openbare pleinen kan geheel of gedeeltelijk verboden worden door de burgemeester naar aanleiding van concerten, openluchtvertoningen of ter gelegenheid van plechtigheden of feestelijkheden ingericht door het gemeentebestuur of door andere verenigingen met toelating van het gemeentebestuur.
Afdeling VI - 42
HOOFDSTUK 6. MARKTEN REGLEMENT M.B.T. AMBULANTE ACTIVITEITEN OP DE OPENBARE MARKTEN EN OP HET OPENBAAR DOMEIN (G.R. 29 NOVEMBER 2007) AFDELING 1 : ORGANISATIE VAN AMBULANTE ACTIVITEITEN OP DE OPENBARE MARKTEN Art. 6.6.1. : Gegevens van openbare markten (wet art. 8 §2) De gemeente richt op het openbaar domein volgende openbare markt in : Plaats : kerkwegel tussen Achterstraat en Kerkhof Dag : wekelijks elke vrijdagvoormiddag Uur : van 8 tot 12u Plan van de standplaatsen : zie bijlage bij dit reglement Ook op feestdagen gaat de markt door. Een specialisatie van producten is niet bepaald. De gemeenteraad vertrouwt aan het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid toe om de markten in te delen en wijzigingen door te voeren. Het college van burgemeester en schepenen zal voor elke standplaats de ligging, de grootte en het gebruik bepalen. Bij bezetting van de voorbestemde marktplaats, evenals bij de uitvoering aldaar van openbare werken, kan het college van burgemeester en schepenen beslissen de markten op andere plaatsen in te richten. Art. 6.6.2.: Voorwaarden inzake toewijzing standplaatsen (wet art. 8 §2, art. 10 §1 en KB art. 25) Een standplaats op de openbare markt kan enkel toegewezen worden aan : - de natuurlijke personen die voor eigen rekening een ambulante activiteit uitoefenen houders van een “machtiging als werkgever” - rechtspersonen die dezelfde activiteit uitoefenen. De standplaatsen worden toegekend door tussenkomst van een persoon verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de vennootschap die houder is van de “machtiging als werkgever” De standplaatsen kunnen occasioneel ook toegewezen worden aan de verantwoordelijken van verkoopsacties zonder commercieel karakter, hiervoor toegelaten overeenkomstig artikel 7 van voornoemd KB van 24 september 2006. Teneinde de diversiteit van het aanbod te waarborgen is het aantal standplaatsen per onderneming beperkt tot één. Art. 6.6.3.: Verhouding abonnementen – losse plaatsen (KB art.24 §1) De standplaatsen op de openbare markt worden toegewezen : - hetzij per abonnement (maximum 95 % van het totaal aantal standplaatsen) - hetzij van dag tot dag (minimum 5% van het totaal aantal standplaatsen) Bij de standplaatsen die per abonnement worden toegewezen, wordt voorrang gegeven aan de standwerkers tot 5% van het totaal aantal standplaatsen (vaste abonnementen) op de markt. Art. 6.6.4.: Toewijzingsregels losse plaatsen (KB art. 27)
Afdeling VI - 43
De toewijzing van losse plaatsen gebeurt om 8u bij loting. De loting gebeurt op de bordes of aan de balie van het gemeentehuis. De standwerkers (losse marktkramers) worden enkel toegestaan op de markt met een artikel dat niet verkocht wordt door de marktkramers met abonnement. De houder van de machtiging als werkgever moet bij de toewijzing van de standplaats aanwezig zijn. Art. 6.6.5.: Toewijzingsregels per abonnement op de openbare markten 5.1. Vacature en kandidatuurstelling standplaats per abonnement (KB art. 28 en 30) Wanneer een standplaats die per abonnement toegewezen wordt, vrijkomt, zal deze vacature bekend worden gemaakt door publicatie van een kennisgeving. Deze kennisgeving zal gebeuren door middel van een bericht aangeplakt aan het gemeentehuis en via de website http://www.laarne.be en het informatieblad. De kandidaturen kunnen worden ingediend na een melding van vacature of op elk ander tijdstip. De kandidaturen worden ingediend volgens de voorschriften van artikel 30 §1, tweede lid van het KB van 24 september 2006 en binnen de termijn voorzien in de kennisgeving van de vacature. De kandidaturen tot het innemen van een standplaats met abonnement moeten volgende gegevens bevatten : • volledige naam en adres van de aanvrager ; • soort van producten die te koop worden aangeboden, of in voorkomend geval het soort aangeboden diensten; • kopie van de machtiging of kaart ambulante handel ; • ondernemingsnummer ; • minimum en maximum gevraagd aantal meters ; • soort van uitstalling (kraam of winkelwagen). Kandidaturen die hieraan niet voldoen, worden niet weerhouden. De indiening van de kandidatuurstelling gebeurt op één van volgende wijzen : - bij ter post aangetekend schrijven - bij overhandiging tegen ontvangstbewijs van een schrijven - op een duurzame drager (fax, e-mail) tegen ontvangstbewijs 5.2.
Register van de kandidaturen (KB art. 31)
Alle kandidaturen worden naargelang hun ontvangst (chronologisch) bijgehouden in een register. Overeenkomstig het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur kan dit register steeds worden geraadpleegd. De kandidaturen blijven geldig zolang ze niet werden nagekomen of ingetrokken door hun auteur. Om de 2 jaar dienen de kandidaten opgenomen in het register hun kandidatuur te bevestigen om in het register opgenomen te blijven. 5.3.
Volgorde van toekenning van de standplaatsen (KB art. 29 en 31)
Bij het vacant komen van een standplaats per abonnement worden met het oog op de toekenning ervan, de kandidaturen als volgt geklasseerd in het register, rekening houdend met de eventuele specialisatie : -
aan standwerkers voor zover ze 5 %van het totaal aantal standplaatsen niet bereiken en dan volgens de kandidaturen bij dalende voorrang van volgende categorie(ën) :
Afdeling VI - 44
a) personen die een standplaats vragen als gevolg van de opheffing ervan die ze op de markt innamen of aan wie de gemeente een vooropzeg heeft gegeven omwille van definitieve opheffing van de markt of een deel van de standplaatsen ; b) personen die een uitbreiding van hun standplaats vragen ; c) personen die een wijziging van hun standplaats vragen ; d) de externe kandidaten. Aan een ontbrekend artikel op de markt kan door het college voorrang worden verleend -
en dan binnen elke categorie, in voorkomend geval, volgens de gevraagde standplaats en specialisatie, en tenslotte volgens datum (van inschrijving in het register van de kandidaturen).
Wanneer twee of meerdere aanvragen behorend tot dezelfde categorie tezelfdertijd worden ingediend, wordt als volgt voorrang gegeven : a) voorrang wordt gegeven (uitgezonderd de categorie externe kandidaten) aan de aanvrager die de hoogste anciënniteit op de markten van de gemeente heeft ; wanneer de anciënniteit niet kan worden vergeleken, wordt de voorrang bepaald bij loting ; b) voor de externe kandidaten wordt de voorrang bepaald bij loting. 5.4.
Bekendmaking van de toewijzing van de standplaatsen (KB art. 33)
De toewijzing van de standplaats wordt bekend gemaakt aan de aanvrager : 5.5.
bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ; of door overhandiging van een brief tegen ontvangstbewijs ; of bij elektronische post met ontvangstbewijs. Het register van de standplaatsen toegewezen per abonnement (KB art. 34)
Een plan of register wordt bijgehouden waarin voor elke standplaats toegewezen per abonnement vermeld staat : • • • • • • • • •
de naam, voornaam, het adres van de persoon aan of door wiens tussenkomst de standplaats werd toegekend ; in voorkomend geval, de handelsnaam van de rechtspersoon aan wie de standplaats toegekend werd en het adres van haar maatschappelijke zetel ; het ondernemingsnummer ; de producten en/of diensten die te koop worden aangeboden ; in voorkomend geval, de hoedanigheid van standwerker ; de datum van de toewijzing van de standplaats en de duur van het gebruiksrecht ; indien de activiteit seizoensgebonden is, de periode van activiteit ; de prijs van de standplaats, behalve indien deze op een uniforme wijze vastgelegd is ; desgevallend, de naam en het adres van de overlater en de datum van de overdracht.
De marktkramers die houder zijn van een abonnement zijn er toe gehouden elke wijziging schriftelijk mee te delen aan het college van burgemeester en schepenen. Het register wordt in een boek bijgehouden. Overeenkomstig het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur kan dit register steeds worden geraadpleegd.
Afdeling VI - 45
Art. 6.6.6. : Identificatievereiste bij uitoefenen ambulante activiteiten op openbare markt (KB art. 21) Elke persoon die een ambulante activiteit uitoefent op de openbare markt, dient zich te identificeren aan de hand van een leesbaar uithangbord, zichtbaar geplaatst op het kraam of het voertuig, indien hij de activiteit aan het kraam of het voertuig uitoefent. Het bord moet eveneens door de aangestelden worden aangebracht wanneer deze alleen werken. Het bord bevat volgende vermeldingen : 1° hetzij de naam, de voornaam van de persoon die een ambulante activiteit uitoefent als natuurlijk persoon voor eigen rekening of voor wiens rekening of in wiens dienst de activiteit wordt uitgeoefend ; hetzij de naam, de voornaam van de persoon die het dagelijks bestuur binnen een rechtspersoon waarneemt of voor wiens rekening of in wiens dienst de activiteit wordt uitgeoefend ; 2° de firmanaam en/of de benaming van de onderneming ; 3° al naargelang het geval, de gemeente van haar maatschappelijke zetel of van de uitbatingszetel ; en indien de onderneming niet in België gelegen is, het land en de gemeente waar deze zich bevindt ; 4° het inschrijvingsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen (of een identificatie die deze vervangt, indien het om een buitenlands bedrijf gaat). Art. 6.6.7.: Duur abonnement (KB art. 32) De abonnementen worden toegekend voor de duur van 3 maanden. De duur van de driemaandelijkse abonnementen wordt als volgt vastgesteld : a) van 1 januari tot en met 31 maart b) van 1 april tot en met 30 juni c) van 1 juli tot en met 30 september d) van 1 oktober tot en met 31 december Na verloop van deze termijn worden zij stilzwijgend verlengd behoudens anders bepaald door de aanvrager (cf. artikel 8 en 9 van onderhavig marktreglement) en behoudens intrekking bij aangetekend schrijven door het gemeentebestuur in de gevallen bepaald in artikel 10 van onderhavig marktreglement. Art. 6.6.8.: Opschorting abonnement (KB art. 32) De houder van een abonnement kan het abonnement opschorten voor een voorziene periode van tenminste een maand wanneer hij ongeschikt is zijn activiteit uit te oefenen : - door ziekte of ongeval op grond van een medisch attest - door overmacht op een verantwoorde wijze aangetoond De opschorting gaat in de dag waarop de gemeente op de hoogte gebracht wordt van de ongeschiktheid en houdt op ten laatste vijf dagen na de melding van het hernemen van de activiteiten. Na afloop van de opschorting krijgt de geabonneerde zijn standplaats terug. De opschorting impliceert de opschorting van de wederzijdse verplichtingen die uit de overeenkomst voorkomen. Gedurende de periode van opschorting kan de standplaats worden toegewezen als losse plaats. Art. 6.6.9. : Afstand van het abonnement (KB art. 32) De houder van een abonnement kan afstand doen van het abonnement : - bij de vervaldag van het abonnement mits een opzegtermijn van tenminste 30 dagen - bij stopzetting van de ambulante activiteiten mits een opzegtermijn van tenminste 30 dagen - indien hij definitief ongeschikt is om zijn activiteit uit te oefenen omwille van redenen vermeld in artikel 8 van dit reglement. In dit geval is geen vooropzeg nodig.
Afdeling VI - 46
-
op ieder ogenblik mits een opzegtermijn van tenminste 30 kalenderdagen. Indien de opzegging niet gebeurt binnen voormelde 30 kalenderdagen dient de standplaatsvergoeding voor het eerstvolgende kwartaal nog betaald.
De rechthebbenden van de natuurlijke persoon die voor eigen rekening zijn activiteit uitoefent kunnen bij zijn overlijden, zonder vooropzeg afstand doen van het abonnement waarvan hij de houder was. De aanvragen van opschorting, herneming of opzegging van een abonnement worden betekend volgens één van de vermelde modaliteiten : - bij per post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs - bij overhandiging tegen ontvangstbewijs - op een duurzame drager (fax, email) tegen ontvangstbewijs Art. 6.6.10.: Schorsing en opzegging van abonnement (KB art. 32 laatste lid) Het abonnement kan door het college van burgemeester en schepenen geschorst of worden ingetrokken in volgende gevallen : - bij niet of niet-tijdige betaling van de standplaatsvergoeding - bij afwezigheid gedurende drie opeenvolgende weken zonder de marktleider vooraf of tijdens zijn eerste week van afwezigheid ervan op de hoogte te stellen - bij overdracht van een abonnement aan een derde zonder te voldoen aan voorwaarden bepaald in artikel 14 van onderhavig gemeentelijk reglement - wanneer andere waren of diensten verkocht worden dan diegene vermeld op zijn abonnement De beslissing tot schorsing of opzegging wordt betekend bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs of op een duurzame drager tegen ontvangstbewijs. Art. 6.6.11.: Vooropzeg vanuit de gemeente (Wet art. 8 §2) Wanneer een deel van de standplaatsen definitief worden opgeheven, geldt een termijn van vooropzeg van één jaar aan de houders van een standplaats per abonnement. Deze personen krijgen voorrang bij het toekennen van een vacante standplaats per abonnement (cf. artikel 5.3). Art. 6.6.12.: Seizoensgebonden ambulante activiteiten (KB art. 37) Een seizoensgebonden activiteit is in het algemeen een activiteit die betrekking heeft op producten of diensten die wegens hun aard of traditie slechts gedurende een periode van het jaar worden verkocht. De abonnementen die worden toegekend voor de verkoop van hoger vernoemde activiteiten worden geschorst gedurende de periode van non-activiteit. Gedurende de periode van non-activiteit kunnen deze standplaatsen toegewezen worden als losse standplaatsen. Art. 6.6.13.: Inname standplaatsen (KB art. 26) De standplaatsen op de openbare markt kunnen worden ingenomen door : a)
b)
1° de natuurlijke personen die voor eigen rekening een ambulante activiteit uitoefenen houders van een “machtiging als werkgever”, aan wie een standplaats is toegewezen 2° de verantwoordelijke voor het dagelijks bestuur van een rechtspersoon, aan wie de standplaats is toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever” De feitelijke venno(o)t(en) van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor eigen rekening
Afdeling VI - 47
c) d)
e) f)
De echtgenoot of echtgenote en wettelijk samenwonende van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor eigen rekening De standwerker, houder van een “machtiging als werkgever” aan wie het tijdelijk gebruikrecht van de standplaats werd onderverhuurd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 36 van voornoemd KB van 24 september 2006 alsook aan de standwerker, houder van een “machtiging als aangestelde A en B” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor rekening of in dienst van de persoon aan wie de standplaats werd toegewezen of onderverhuurd Door de personen die beschikken over een “machtiging als aangestelde A” of een “machtiging als aangestelde B”, die een ambulante activiteit uitoefenen voor rekening of in dienst van de natuurlijke persoon of rechtspersoon bedoeld in a) tot c) De personen die verkopen realiseren zonder commercieel karakter binnen het kader van de acties bedoeld in artikel 7 van voornoemd KB van 24 september 2006, kunnen een standplaats innemen, toegewezen aan de verantwoordelijke van de actie. Desgevallend kunnen zij deze innemen buiten de aanwezigheid van deze.
De personen opgesomd in a) 2° tot e) kunnen de standplaatsen innemen, toegewezen of onderverhuurd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening of in wiens dienst zij de activiteit uitoefenen, buiten de aanwezigheid van de persoon aan wie of door middel van wie de standplaats werd toegewezen of onderverhuurd. Art. 6.6.14.: Overdracht standplaats (KB art. 35) 14.1. De overdracht van een standplaats is toegelaten onder de volgende voorwaarden : 1°
2°
3°
wanneer de houder van de standplaats(en) zijn ambulante activiteiten als natuurlijk persoon stopzet of overlijdt of wanneer de rechtspersoon haar ambulante activiteiten stopzet. Bij stopzetting bezorgt de overlater of zijn rechthebbenden een document als bewijs van schrapping van zijn ambulante activiteit in de Kruispuntbank van Ondernemingen. en indien de overnemer(s) houder(s) is (zijn) van een machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten als werkgever en de specialisatie van de overlater voortzetten op elke overgedragen standplaats. Een eventuele wijziging van de specialisatie dient te worden aangevraagd per aangetekend schrijven bij het college van burgemeester en schepenen. In beide gevallen (behoud specialisatie of toegelaten wijziging van specialisatie dient) de overnemer over de gepaste machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten te beschikken. de onderneming van de overnemer mag door de overname over niet meer dan één standplaats beschikken (cf. art. 2).
14.2 In afwijking van 14.1. wordt de overdracht van standplaatsen toegelaten tussen • echtgenoten bij feitelijke scheiding, • echtgenoten bij scheiding van tafel en bed en van goederen • echtgenoten bij echtscheiding • wettelijk samenwonenden bij stopzetting van de wettelijke samenwoning op voorwaarde dat : - de overlater of de overnemer aan de gemeente een document voorlegt als bewijs van de vermelde toestand in 14.2. - de overnemer voldoet aan de voorwaarden vermeld in 14.1 2° en 3° De overdracht is geldig voor de resterende geldigheidsduur van het abonnement van de overlater. Ingeval van overdracht wordt het abonnement eveneens stilzwijgend vernieuwd. Art. 6.6.15.: Onderverhuur standwerkers (KB art. 36)
Afdeling VI - 48
De standwerkers, die een abonnement voor een standplaats hebben verkregen, kunnen hun tijdelijk gebruiksrecht op deze standplaats onderverhuren aan andere standwerkers namelijk : - rechtstreeks aan een andere standwerker ; - via een vereniging om die voor alle standwerkers zonder discriminatie openstaat. Al naargelang, deelt de standwerker of de vereniging de lijst van standwerkers mee, aan wie het tijdelijk gebruiksrecht van de standplaats werd onderverhuurd. De prijs van de onderverhuring mag niet hoger zijn dan het deel van de abonnementprijs voor de duur van de onderverhuring. Art. 6.6.16. : Plaats van verkoop Alle koopwaren moeten op het marktplein, gelegen naast de kerk worden uitgestald en verkocht. Het is aan iedereen verboden, zowel voor als tijdens de markt waren te koop te bieden, uit te stallen of te verkopen langs de openbare weg of op openbare plaatsen, elders dan door het college van burgemeester en schepenen aangewezen. Art. Art. 6.6.17. : Ligging en schikking van de kramen De ligging en schikking van de kramen worden bepaald door het college van burgemeester en schepenen, op advies van de marktleider. Tevens zullen de kramen zo moeten worden geschikt dat er steeds een vrije doorgang voor de hulpdiensten wordt gewaarborgd en dienen de kramen steeds op een zelfde rooilijn te worden geplaatst zonder enige hindernis tussen de gangen. De geopende luifels van de winkelwagens en kramen moeten een minimum hoogte hebben van 2,10 m, zodat zij geen hinder vormen voor de voetgangers. Voorbij de rooilijn mogen geen blikvangers of obstakels worden opgesteld of opgehangen. De normale norm voor doorgang hulpdiensten = 4 meter. Art. 6.6.18.: Gebruik verwarmingstoestellen Marktkramers die tijdens de markt gebruik maken van verwarmingstoestellen zijn verplicht verzekerd te zijn voor burgerlijke aansprakelijkheid en risico’s van brand en burenverhaal. De desbetreffende verzekeringspolis moet op verzoek van de marktleider dat aan deze verplichtingen werd voldaan worden voorgelegd. Het is verboden verwarmingstoestellen te gebruiken die niet voldoen aan de vigerende veiligheidsvoorschriften, of die gassen of rook doen ontsnappen. Elk kraam of winkelwagen moet uitgerust zijn met een poederbrandblusapparaat 6 kg ABC/5kg CO2. De kramen of winkelwagens moeten op zodoende wijze worden ingericht dat geen brandbare, schadelijke, hinderlijke en/of onwelriekende vloeistoffen op de grond kunnen druipen. Indien zulks onmogelijk blijkt, moeten de marktkramers deze vloeistoffen in emmers of waterdichte kuipen opvangen. Art. 6.6.19.: Verplaatsen markt – wijzigen aanvangs- en sluitingsuur Het college van burgemeester en schepenen heeft het recht de markt tijdelijk te verplaatsen, te schorsen of het aanvangs- en sluitingsuur te wijzigen, telkens wanneer bijzondere omstandigheden dit vereisen zonder dat de houders van een abonnement hiervoor enige schadevergoeding kunnen eisen. Het college kan eveneens beslissen of enkele abonnementsplaatsen hun rechten op die plaats definitief verliezen door wijzigingen in de verkeerscirculatie, aanleg van nuts- of groenvoorzieningen, renovatie van het openbaar domein. In deze gevallen krijgen de betrokkenen een voorlopige standplaats toegewezen en hebben voorrang op de chronologische wachtlijst voor een betere vaste standplaats.
Afdeling VI - 49
Het recht op de verworven standplaats kan ingetrokken worden als : • betrokkene na twee schriftelijke aanmaningen de goede gang van zaken blijft storen, en tegen het marktreglement blijft handelen ; • wanneer betrokkene niet langer beschikt over een machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten. Art. 6.6.20. : Inname van de ruimte voor andere doeleinden Gedurende de gemeentelijke kermissen of wanneer ingevolge feestelijkheden of andere omstandigheden het marktplein geheel of gedeeltelijk door andere instellingen zou bezet zijn, moeten de marktkramers voor het opstellen van hun inrichting zich schikken naar de onderrichtingen en bevelen van de marktleider of zijn plaatsvervanger. Art. 6.6.21. : Overtreden van het reglement Aan de marktkramers die zouden weigeren zich te onderwerpen aan de schikkingen van het college of de marktleider, kan verbod worden opgelegd voor een te bepalen termijn een standplaats in te nemen. In geval van herhaalde overtredingen kan het college van burgemeester en schepenen, na advies van de marktleider, overgaan tot het heffen van passende sancties en/of maatregelen (waarschuwing, schorsing, opzegging) zonder enig recht op schadevergoeding noch terugbetaling van plaatsrecht. In het laatste geval dient betrokkene eerst de mogelijkheid te worden geboden om gehoord te worden door het college van burgemeester en schepenen. Art. 6.6.22. : Wettelijke controles De marktkramers zijn steeds onderworpen aan de wettelijke controles en moeten ten allen tijde het onderzoek van hun waren toelaten door de politiediensten en aangestelde ambtenaren en controleurs, die op de goede trouw van de verkoop en de goede kwaliteit van hun waren moeten letten. Art. 6.6.23. : Betaling belasting De belasting voor het innemen van een standplaats op het openbaar domein wordt, tegen ontvangstbewijs, van hand tot hand en ter plaatse betaald aan een rekenplichtig ambtenaar/marktleider van het gemeentebestuur, hiertoe aangesteld door het schepencollege. Marktkramers die een driemaandelijkse abonnement hebben, dienen het plaatsgeld te vereffenen voor de tweede marktdag van het trimester vermeld in artikel 7 aan de kas van de gemeente of door overschrijving op rekeningsnummer van het gemeentebestuur Laarne, met vermelding marktabonnement 1e, 2e, 3e of 4e kwartaal. De andere marktkramers dienen de belasting te betalen op het ogenblik van inname van hun standplaats. Art. 6.6.24. : Uur van aanbieden en ontruiming van de markt Marktkramers mogen zich ten vroegste op de markt aanbieden vanaf 5.00 uur. Het uitzetten van de signalisatie en het voorzien van verkeersomleidingen, gebeurt om 6.00 uur door personeelsleden van de gemeentelijke technische dienst. De markt vangt aan om 8.00 uur en eindigt om 12.00 uur. Uiterlijk te 8u30 dienen alle koopwaren te zijn afgelost en opgesteld en moeten alle voertuigen die niet bij het kraam behoren van de markt verwijderd zijn. De voertuigen van de handelaars mogen niet langer op het marktplein blijven dan de tijd vereist voor het in- en uitladen. Uitzonderingen hierop kunnen worden toegestaan door de marktleider. Met het laden van voertuigen mag ten vroegste om 12.00 uur worden aangevangen en uiterlijk om 13u30 moet de markt volledig ontruimd zijn van alle koopwaren, kramen en voertuigen. Art. 6.6.25.: Verkeer van voertuigen
Afdeling VI - 50
Alle verkeer van voertuigen (behoudens deze van de marktkramers) is verboden op de plaats van de marktopstelling tussen 5.00 u en 13u30. De marktleider kan de tussenkomst van de politie vragen om aldaar geparkeerde voertuigen die een hinder vormen te laten takelen op kosten en risico van de eigenaar of bestuurder. Alle voertuigen, andere dan winkelwagens, gebruikt voor het vervoer van goederen of als trekkracht, moeten van de standplaatsen verwijderd zijn tijdens de openbare markt. Gedurende de markt is het absoluut verboden om zich door middel van een voertuig over de markt te verplaatsen. Art. 6.6.26.: Verbodsbepalingen Het is verboden : a) de personen die hun waren naar de markt brengen om er te worden verkocht, tegemoet te gaan om ze te kopen of trachten te kopen buiten de markt of op de markt zelf vooraleer de waren uitgestald zijn ; b) de goede orde op de markt te storen ; c) de openbare wegen, toegangswegen of gangen in de markt te belemmeren met manden, dozen, bakken of met welke voorwerpen ook ; d) in de gangen tussen de kramen een rijwiel met of zonder hulpmotor, een moto of een scooter te berijden ; e) aan de marktkramers het publiek lastig te vallen of te verwijten omwille van hun aanbod of voor om het even welke reden ook ; f) aan de leurders met hun waren te venten op of rond de wekelijkse markt. g) Enige vuilnis, afval, dozen of om het even welke gebruikte materialen na vertrek te laten liggen. De marktkramers dienen bij het sluiten van de markt hun plaatsen te reinigen. De verkopers van verse vis dienen bij het reinigen van vis de afval ervan in waterdichte bakken onder hun kraam te verzamelen en deze mee te nemen naar huis. De verkopers van ingezouten vis en van ingezouten haring moeten bij het eindigen van de markt hun standplaats met water spoelen. Markthallen die vet verbruiken voor de verkoop van hun producten (bv. Kramen met kip aan ’t spit), worden verplicht om detergenten te gebruiken voor het reinigen van hun standplaats. Alle kramen dienen te zijn gereinigd tegen uiterlijk 13u30. h) Het wegdek te beschadigen door het inslaan van piketten of andere voorwerpen dienende voor het vastmaken van het kraam of de winkelwagen i) Gebruik te maken van geluidsversterkers behoudens toelating van de marktleider Art. 6.6.27.: Inrichting en organisatie – onvoorziene gevallen Elke aangelegenheid die verband houdt met de inrichting van de wekelijkse markt, behoort tot de bevoegdheid van het schepencollege dat indien het dit nodig acht het advies kan inwinnen van de marktleider, de marktkramers of hun beroepsverenigingen. Het college van burgemeester en schepenen beslecht alle onvoorziene gevallen na de marktleider vooraf gehoord te hebben. Art. 6.6.28.: Dagelijkse leiding Voor de dagelijkse leiding van de markt wordt door het schepencollege een gemachtigde marktleider aangesteld. De aanstellingstermijn geldt voor een periode van 6 jaar, samenvallend met de ambtsperiode van de gemeenteraad. De aanstelling zal dus een eerste maal vervallen op 31.12.2012, waarna een nieuwe aanstelling kan gebeuren. Voor iedere aangelegenheid in verband met de markt zal hij advies verstrekken aan het college van burgemeester en schepenen. Art. 6.6.29.: Bevoegdheid marktleider (KB art. 44)
Afdeling VI - 51
De marktleider is bevoegd om documenten die de machtiging en identiteit van de personen die een ambulante activiteit uitoefenen aantonen te controleren. AFDELING 2 : ORGANISATIE VAN AMBULANTE ACTIVITEITEN OP HET OPENBAAR DOMEIN BUITEN DE OPENBARE MARKTEN Art. 6.6.30.: Toepassingsgebied (KB art. 43) Eenieder die een standplaats wenst in te nemen op één of meerdere plaatsen van het openbaar domein buiten de openbare markten om ambulante activiteiten uit te oefenen dient dit voorafgaand aan te vragen bij de gemeente. Art. 6.6.31.: Voorafgaande machtiging 1. Aanvraag machtiging (KB art. 43) Om een standplaats in te nemen zoals vermeld in artikel 1 moet voldaan zijn aan de voorwaarden vermeld in afdeling 1 – artikel 2 en dient men te beschikken over een machtiging. Deze machtiging dient voorafgaand aan het uitoefenen van de ambulante activiteit te worden aangevraagd bij de gemeente (contactgegevens vermelden). 2. Beslissing machtiging In geval van positieve beslissing verkrijgt de aanvrager een machtiging met daarin vermeld : -
de aard van de producten of diensten die hij gemachtigd is te verkopen de plaats de datum en duur van de verkoop
De gevraagde machtiging kan worden geweigerd omwille van één of meerdere van onderstaande redenen : -
redenen van openbare orde redenen van volksgezondheid bescherming van de consument activiteit kan het bestaand commercieel aanbod in gevaar brengen
De gemeente zal deze reden(-en) motiveren in zijn kennisgeving van de negatieve beslissing aan de aanvrager en verwijst tevens naar rechtsmiddelen inzake beroep. Art. 6.6.32.: Voorwaarden inzake toewijzing en inname standplaatsen De personen die voldoen aan de voorwaarden tot het verkrijgen (cf. supra Afdeling 1 artikel 2) en innemen van de standplaatsen op de openbare markt (cf. supra Afdeling 1 artikel 13) kunnen standplaatsen op het openbaar domein verkrijgen en innemen. Art. 6.6.33.: Toewijzingsregels losse standplaatsen (KB art. 43 §2) De toewijzing van losse plaatsen gebeurt volgens de chronologische volgorde van aanvragen en desgevallend in functie van de gevraagde plaats en specialisatie. Wanneer twee of meerdere aanvragen voor standplaatsen gelijktijdig worden ingediend, gebeurt de toewijzing via loting.
Afdeling VI - 52
Art. 6.6.34.: Toewijzingsregels per abonnement Hier gelden dezelfde regels als voor de openbare markten (cf. supra). Voorwaarden inzake melding van vacature (cf. Afdeling 1 artikel 5.1 van dit reglement) geldt niet. Art. 6.6.35.: Identificatievereiste bij uitoefenen ambulante activiteiten (KB art. 21) Elke persoon die een ambulante activiteit uitoefent op het openbaar domein, dient zich te identificeren aan de hand van een leesbaar uithangbord, zichtbaar geplaatst op het kraam of het voertuig, indien hij de activiteit aan het kraam of het voertuig uitoefent. Het bord moet eveneens door de aangestelden worden aangebracht wanneer deze alleen werken. Het bord bevat volgende vermeldingen : 1° hetzij de naam, de voornaam van de persoon die een ambulante activiteit uitoefent als natuurlijk persoon voor eigen rekening of voor wiens rekening of in wiens dienst de activiteit wordt uitgeoefend ; hetzij de naam, de voornaam van de persoon die het dagelijks bestuur binnen een rechtspersoon waarneemt of voor wiens rekening of in wiens dienst de activiteit wordt uitgeoefend ; 2° de firmanaam en/of de benaming van de onderneming ; 3° al naargelang het geval, de gemeente van haar maatschappelijke zetel of van de uitbatingszetel ; en indien de onderneming niet in België gelegen is, het land en de gemeente waar deze zich bevindt ; 4° het inschrijvingsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen (of een identificatie die deze vervangt, indien het om een buitenlands bedrijf gaat). AFDELING 3 : OVERIGE MODALITEITEN Art. 6.6.36.: Bevoegdheden van de marktleider De marktleider wordt door het college van burgemeester en schepenen aangesteld voor de organisatie van de openbare markten en ambulante activiteiten op het openbaar domein. Bij de uitoefening van deze opdracht is hij bevoegd om identiteitspapieren en machtigingen te controleren van de personen die een ambulante activiteit uitoefenen op het grondgebied van de gemeente Laarne. De marktleider waakt over de stipte toepassing van dit reglement en bespreekt alle voorstellen in verband met de organisatie markten en de ambulante handel indien nodig met het college. Het college beslecht alle onvoorziene gevallen, na advies van de marktleider. Het college kan hiertoe vragen om de marktleider vooraf te horen. Art. 6.6.37.: In werking treden reglement (cf wet, art. 10 §2) Dit reglement wordt binnen de maand na de aanneming ervan gestuurd naar de minister van Middenstand en treedt in werking de vijfde dag na de bekendmaking ervan overeenkomstig art. 186 gemeentedecreet.
Art. 6.6.38.: Sancties bij overtreding van het reglement Marktkramers en personen die een ambulante activiteit uitoefenen die zich niet houden aan de bepalingen van dit reglement kunnen door de marktleider van de markt of hun standplaats worden verwijderd. In geval van herhaalde overtredingen kan het college van burgemeester en schepenen, na advies van de algemeen administratief verantwoordelijke, overgaan tot het heffen van passende sancties en/of maatregelen (waarschuwing, schorsing, opzegging) zonder enig recht op schadevergoeding noch
Afdeling VI - 53
terugbetaling van plaatsrecht. In het laatste geval dient betrokkene eerst de mogelijkheid te worden geboden om te worden gehoord door het college van burgemeester en schepenen. Art. 6.6.39.: Opheffingsbepaling Het politiereglement van 14.12.1995 op de organisatie van de openbare markten wordt opgeheven van zodra het huidig reglement in werking treedt.
Afdeling VI - 54
HOOFDSTUK 7 CIRCUSSEN EN AMUSEMENTSBEDRIJVEN ZONDER VASTE STANDPLAATS. (TOEGEVOEGD BIJ GEMEENTERAADSBESLUIT VAN 31 MAART 2011)
Art 6.7.1: Toepassingsgebied Dit reglement is van toepassing op circussen of andere amusementsbedrijven zonder vaste standplaats die plaatsvinden op het grondgebied van de politiezone Wetteren-Laarne-Wichelen. Het is niet van toepassing op kermissen. Art.6.7.2. Toelating Circussen en andere amusementsbedrijven zonder vaste standplaats zijn onderworpen aan een voorafgaande schriftelijke toelating van het college en burgemeester om voorstellingen te kunnen geven op het grondgebied van de gemeente. Art.6.7.3. De aanvraag Circusexploitanten of exploitanten van amusementsbedrijven zonder vaste standplaats moeten de toelating om op te treden minstens 2 maanden op voorhand aanvragen bij het gemeentebestuur. De aanvraag bevat de volgende gegevens: - ondernemingsnummer en de contactgegevens van de exploitant en aanvrager - een bewijs dat een geldige brandverzekering is afgesloten, verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheidsverzekering - een positief keuringsattest voor elektriciteit dat maximum een jaar oud is op het moment van de voorstellingen - een inplantingsplan en een technisch beschrijving van de installaties (afmetingen van het circus of amusementsbedrijf, tent en een opgave van de minimumafmetingen voor het verblijf van het aantal opgegeven dieren) - een speellijst (datum en uren van de geplande voorstellingen in de gemeente) - schema van de tournee - rekeningnummer - datum van aankomst en vertrek - voorstel van locatie - toelating van de eigenaar indien de grond geen openbaar domein is. - een kopie van het contract met een erkend dierenarts indien er dieren optreden - een inventaris van de diersoorten die in het circus gehouden worden (diersoort – leeftijd - aantal). Wilde, niet-gedomesticeerde dieren die voorkomen op lijst B van het KB van 02/09/2005 betreffende het welzijn van dieren gebruikt in circussen en rondreizende tentoonstellingen en latere wijzigingen, worden niet toegelaten. Art. 6.7.4. Weigering en modaliteiten van de toelating. Het college van burgemeester en schepenen kan de toelating gemotiveerd weigeren. Er worden in totaal maximaal 2 toelatingen voor circussen of amusementsbedrijven per jaar verleend. Indien er een keuze moet worden gemaakt tussen meerdere aanvragen houdt het college van burgemeester en schepenen rekening met de attractiviteit van het circus of het amusementsbedrijf en de datum van de aanvraag. Het college van burgemeester en schepenen kan steeds bijkomende voorwaarden opleggen met betrekking tot de toelating. Art.6.7.5. Specifieke bepalingen.
Afdeling VI - 55
1. Netheid. Bij vertrek van het circus of ander niet-permanent amusementsbedrijf moet de standplaats in zijn oorspronkelijke staat worden achtergelaten. Dit betekent dat er geen beschadigingen mogen aangebracht zijn op het terrein, dat het terrein vrij moet zijn van afval en dat het circus of amusementsbedrijf het afval moet meenemen en vervoeren naar een voor afval bestemde locatie of een afvalverwerkende firma. 2. Publiciteit. Tijdelijke wegneembare reclameborden ter aankondiging van de circusvoorstellingen of voorstellingen van andere amusementsbedrijven zonder vaste standplaats kunnen pas worden geplaatst nadat het college van burgemeester en schepenen een schriftelijke toelating heeft afgeleverd voor de inname van een standplaats op het grondgebied van de gemeente en nadat de exploitant ook een schriftelijke toelating heeft gekregen om borden te plaatsen. De reclameborden kunnen alleen langs gemeentewegen geplaatst worden, en enkel aan elektriciteitspalen en verlichtingspalen worden bevestigd. Publiciteitsborden mogen de doorgang voor voorbijgangers niet hinderen. In afwijking van art. 2.13.4. moeten alle tijdelijke reclameborden binnen de 48 uur na de laatste voorstelling onmiddellijk door de exploitant van de circussen of andere amusementsbedrijven zonder vaste standplaats worden verwijderd. 3. Verbruik water en elektriciteit. Het energieverbruik en waterverbruik wordt volledig door de verbruiker betaald. De meterstanden van water, elektriciteit en gas zullen bij het begin en het einde van de activiteit door een afgevaardigde van de technische dienst in aanwezigheid van de verantwoordelijke van het circus of amusementsbedrijf worden genoteerd. 4.Waarborg Exploitanten van circussen of andere niet-permanente amusementsbedrijven die een standplaats innemen op het grondgebied van de gemeente, moeten na het bekomen van de toelating en uiterlijk drie weken voor aankomst een waarborg van 1.000 euro op de rekening van het gemeentebestuur storten. De waarborg wordt na het vertrek teruggestort, desgevallend verminderd met standgelden, kosten voor energieverbruik, kosten voor beschadiging van het terrein, kosten voor het opruimen van afval of andere kosten veroorzaakt door het circus of amusementsbedrijf zonder vaste standplaats.
Afdeling VI - 56
HOOFDSTUK 8 EVENEMENTEN (toegevoegd GR 23/02/2012) Art. 6.8.1. Iedere organisator van een evenement dat impact kan hebben op de buurt, is verplicht die buurt kort vóór het evenement met een flyer te verwittigen. In die flyer moet minstens worden vermeld: dag en tijdsvork waarbinnen het evenement doorgaat aard van het evenement contactpersoon met gsm-nummer
Afdeling VI - 57
AFDELING 7.: BEGRAAFPLAATSEN
Afdeling VII - 1
POLITIEREGLEMENT OP DE BEGRAAFPLAATSEN EN DE LIJKBEZORGING (gemeenteraad 25 oktober 2001)
HOOFDSTUK I: BEGRAAFPLAATSEN Art. 7.1.1. De beide gemeentelijke begraafplaatsen zijn bestemd voor de teraardebestelling van het stoffelijk overschot of de as van gecremeerde lijken, voor het bijzetten in een columbarium van de as van gecremeerde personen of voor het verstrooien van de as ervan op een daartoe bestemd perceel. Op de begraafplaatsen van onze gemeente mogen enkel begraven worden: ⇒ A) personen overleden op het grondgebied van de gemeente ⇒ B) personen overleden buiten het grondgebied van de gemeente, doch die er hun wettelijke woonplaats hebben ⇒ C) de personen opgenomen in een instelling buiten de gemeente, die voor hun opneming hun gewone verblijfplaats in Laarne of Kalken hadden ⇒ D) de personen die op het ogenblik van overlijden niet meer op Laarne woonden maar wel gedurende 30 jaar in de gemeente hebben gewoond. De categorieën van personen vermeld onder C en D worden wat de retributie betreft gelijkgesteld met de inwoners. ⇒ E) personen, die recht hebben op een begrafenis in een grafkelder of in een concessie gegeven graf ⇒ F) niet-inwoners van de gemeente, mits het vereffenen van een retributietaks waarvan het tarief is vast te stellen door de gemeenteraad Art. 7.1.2. Op de begraafplaatsen worden graf - of columbariumconcessies toegestaan. Het tarief en de voorwaarden worden door de gemeenteraad in een afzonderlijk reglement vastgesteld. Art. 7.1.3. Op de begraafplaatsen is het verboden: ⇒ graftekens, symbolen, opschriften, bloemen, kransen en beplantingen te beschadigen, te besmeuren of neer te halen ⇒ zonder toelating van de burgemeester of zijn afgevaardigde graftekens te verwijderen ⇒ afval of ander vuilnis achter te laten, elders dan op de daartoe aangewezen plaatsen ⇒ daden te stellen of iets te ondernemen in strijd met de eerbied verschuldigd aan de doden ⇒ voorwerpen uit te stallen of enig ander voorwerp te koop aan te bieden ⇒ aankondigingen of aanbevelingen te plaatsen ⇒ de grasperken of de strooiweide te betreden Art. 7.1.4. De toegang toe de begraafplaats is verboden voor dieren en voertuigen. Dit verbod geldt niet met het oog op het aanbrengen van materialen en gereedschappen voor dienst- en onderhoudswerken. Art. 7.1.5. Er worden geen teraardebestellingen, bijzettingen of asverstrooiingen verricht op zon- en wettelijke feestdagen, tenzij er vooraf toelating is verleend door de burgemeester of zijn afgevaardigde. Art. 7.1.6. Het plaatsen of afbreken van graftekens op zon - en wettelijke feestdagen is verboden.
Afdeling VII - 2
HOOFDSTUK 2: LIJKBEZORGING Art. 7.2.1. Is toegelaten, behoudens een attest van de behandelende geneesheer of geneesheer die het overlijden heeft vastgesteld waarin hij verklaart dat het om een natuurlijke doodsoorzaak gaat en dat er geen gevaar voor de volksgezondheid is: a) het vervoer, buiten het grondgebied van de gemeente, van de lijken van de personen die er overleden of dood aangetroffen werden; b) het vervoer, naar een plaats op het grondgebied van de gemeente, van de lijken van personen die er niet zijn overleden of dood aangetroffen werden; Art. 7.2.2. Teraardebestellingen en lijkverbrandingen mogen niet geschieden zonder toelating van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Personen belast met de lijkbezorging nemen daartoe de nodige maatregelen. Het spreekt vanzelf dat de aangifte van het overlijden zo spoedig mogelijk moet gebeuren. Art. 7.2.3. Het aantal dagen tussen het overlijden en de lijkbezorging bedraagt maximaal 7 kalenderdagen (niet inbegrepen: de dag van het overlijden en de dag van de begrafenis). Wanneer de vervaldag een zon- of feestdag is, kan deze verschoven worden naar de eerstvolgende werkdag. Uitzonderingen worden alleen door de Burgemeester toegestaan. Art. 7.2.4. Het is verboden tot kisting over te gaan, voordat het overlijden is vastgesteld door een geneesheer aangesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het gebruik van doodskisten, foedralen en dergelijke, die het ontbinden van het stoffelijk overschot beletten, zijn verboden. Art. 7.2.5. De burgemeester of zijn afgevaardigde mogen de kisting bijwonen, om de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen na te gaan. Art. 7.2.6. Behalve om te voldoen aan een gerechtelijke beslissing, mag de kist niet meer geopend worden. Art. 7.2.7. De burgemeester of ambtenaar van de Burgerlijke Stand verleent de toelating voor het vervoer van stoffelijke overschotten naar het crematorium en van de asurn naar de begraafplaats, waar deze zal worden bijgezet in het columbarium, hetzij begraven op het urnenveld, of waar de as zal worden verstrooid. Art. 7.2.8. Over de wijze van de overbrenging van de asurn van het crematorium naar de plaats waar deze zal bijgezet, begraven of de as verstrooid worden, beslist degene die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien. Dit gebeurt volgens de eisen van de welvoeglijkheid.
Afdeling VII - 3
Art. 7.2..9. Het vervoer van stoffelijke overschotten wordt verricht door private ondernemingen onder het toezicht van het gemeentebestuur. Het stoffelijk overschot van behoeftigen wordt kosteloos gekist en vervoerd. Art. 7.2.10. De lijkstoeten dienen ordelijk te verlopen met eerbied verschuldigd aan de doden. Het vervoer van de overledene naar de begraafplaats of naar het crematorium geschiedt per lijkwagen.
Afdeling VII - 4
HOOFDSTUK 3: BEGRAVINGEN Art. 7.3.1. Op de gemeentelijke begraafplaatsen zijn de volgende mogelijkheden voorzien: Met het oog op begraven van stoffelijke overschotten ⇒ een perk voor gesneuvelden en oorlogsslachtoffers ⇒ een perk met grafkelders, door de gemeente gebouwd, in geconcedeerde grond (50 jaar) ⇒ een perk voor het begraven in geconcedeerde volle grond 25 jaar of 50 jaar (maximum 2 personen) ⇒ een perk met gratis grond voor maximum 1 persoon ⇒ een perk met gratis grond voor het begraven van het stoffelijk overschot van kinderen beneden de 7 jaar Met het oog op lijkverbranding zijn voorzien: ⇒ een gratis nis voor 1 urne ⇒ een geconcedeerde nis voor 25 of 50 jaar ( maximum 2 urnen) ⇒ gratis grond in het urnenveld maximum 1 urne ⇒ geconcedeerde grond in urnenveld 25 jaar of 50 jaar maximum 2 urnen ⇒ een asweide voor het verstrooien van de as van gecremeerde lijken ⇒ een grafkelder waarin maximum 10 urnen kunnen worden begraven, mits het bijbetalen van een taks vanaf de tweede bijzetting. Art. 7.3.2. De volgorde en de plaats van de begraving wordt vastgesteld door de burgemeester of zijn afgevaardigde. Art. 7.3.3. De begravingen hebben plaats in afzonderlijke kuilen van minstens 1,50 meter diep. De percelen voorzien voor een begraving in volle grond zijn 1 meter breed en hebben een lengte van 2 meter. De ruimte tussen 2 kuilen is 0,60 m. Het gegraven van urnen gebeurt op een diepte van minstens 0,80 m. De percelen voorzien voor het begraven van asurnen in het urnenveld hebben een breedte en een lengte van 0,50 op 0,50 meter, in deze oppervlakte kunnen maximum twee urnen worden begraven. In grafkelders worden de kisten bijgezet op een diepte van minstens 0,80 m. De percelen voorzien van een grafkelder zijn 1 meter breed en 2 meter lang. Art. 7.3.4. Geen ontgraving mag geschieden, zonder de toelating van de burgemeester, hetzij ingevolge een gerechtelijke beslissing. Van elke ontgraving wordt een proces verbaal opgesteld. De burgemeester kan alle maatregelen opleggen in verband met de openbare gezondheid en veiligheid. Eventuele onkosten verbonden aan ontgravingen blijven ten laste van de aanvragers, met uitzondering van deze welke gerechtelijk werden bevolen. Art. 7.3.5. Ontgravingen zullen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden toegestaan door de burgemeester. Deze zullen moeten uitgevoerd worden: ⇒ binnen de zes maanden na overlijden ⇒ na vijftien jaar te rekenen vanaf de datum van overlijden. De grafmaker stelt proces-verbaal op van de verrichting
Afdeling VII - 5
Art. 7.3.6. Het is niet toegelaten een stoffelijk overschot te ontgraven om dit opnieuw te begraven in een concessie van kortere duur dan oorspronkelijk gepland, behalve bij een overbrenging van een columbariumis naar het urnenperk en enkel wanneer het gaat om columbariumconcessies verleend voor de ingebruikneming van het urnenperk. Art. 7.3.7. Het overbrengen van een ontgraven stoffelijk overschot naar de begraafplaats van een andere gemeente kan slechts gebeuren na toelating van de burgemeester of zijn afgevaardigde en na voorlegging van de toelating van het gemeentebestuur van de gemeente naar waar het wordt overgebracht. Art. 7.3.8. De gemeenteraad bepaalt het tarief inzake ontgravingen en het openen van grafkelders. Art. 7.3.9. De grafmaker is, onder het gezag van de burgemeester, belast met ontgravingen en onder het gezag van de burgemeester of zijn afgevaardigde belast met de begravingen. Hij zorgt tevens voor het onderhoud van de begraafplaatsen en brengt verslag uit over de door hem vastgestelde inbreuken. De grafmaker houdt een register bij, waarin hij in volgorde van aankomst op het kerkhof de n amen inschrijft met de aanduiding van park, rij en nummer. Art. 7.3.10. Begravingen/bijzettingen en asverstrooiingen zijn verboden na zonsondergang om redenen van veiligheid
Afdeling VII - 6
HOOFDSTUK 4 GRAFTEKENS Art. 7.4.1. Tenzij de overledene het anders heeft beschikt, of zijn aanverwanten er zich tegen verzetten, heeft eenieder het recht op het graf van zijn verwant of vriend een grafteken te plaatsen. Art. 7.4.2. Elke columbariumnis is afgesloten met een sluitsteen. Het aanbrengen van teksten hierop moet gebeuren op kosten van de aanvrager. Het is ook toegelaten een andere sluitsteen aan te brengen met dezelfde afmeting. Dit mag enkel gebeuren na voorafgaandelijk contact met de grafmaker. Art. 7.4.3. De afmetingen der graftekens worden vastgesteld als volgt: a) volwassenen lengte: maximum 2 meter breedte: maximum 90 voor een graf van een persoon en 1.80 meter breed twee personen hoogte: maximum 1,20 meter te rekenen vanaf de grond b) kinderen lengte : maximum 1 meter lang breedte: maximum 0,80 meter hoogte: maximum 0.75 meter van aan de grond c) urnenperk
voor een concessie van
De gedenktekens mogen maximum 0,50 m lang op 0,50 breed en 0,75 meter hoog zijn, te rekenen vanaf de grond. Ervoor wordt eveneens een open ruimte voorzien van dezelfde afmetingen voor het plaatsen van een bloemstuk of dergelijke. c) begravingen in grafkelders Deze worden aansluitend geplaatst. Wat betreft de gedenkstenen: hier gelden dezelfde afmetingen als voor begravingen in volle grond. Art. 7.4.4. Het aanbrengen van grafschriften, levensbeschouwelijke of godsdienstige symbolen zijn vrij, zij mogen echter niet in strijd zijn met de eerbied aan de doden verschuldigd. Art. 7.4.5. Het maken van volle omheiningen en afsluitingen rond de graven is verboden, evenals het plaatsen van banken. Art. 7.4.6. Beplantingen en bloemen mogen niet over de aanpalende graven, noch over de wegen hangen. Het planten van bomen of grotere heesters op de graven is verboden. Verwelkte bloemen of verwaarloosde bloemstukken worden ambtshalve verwijderd. Op het urnenveld is het niet toegelaten beplantingen aan te brengen tussen de gedenkstenen. Gezien de omvang van de geconcedeerde grond is het hier ook niet toegelaten grotere vaste planten te plaatsen. Art. 7.4.7. Alle bouwwerken en plaatsingen van graftekens moeten gebeuren onder het toezicht van het dienstpersoneel. Zij moeten gebeuren tijdens de diensturen, dit is van 8 tot 12uur en van 13 tot 16uur. De materialen tot het oprichten ervan worden geheel of afgewerkt aangevoerd, klaar om te worden geplaatst. Eventuele inscripties dienen eveneens op de graftekens te zijn aangebracht. Afdeling VII - 7
Art. 7.4.8. Zij die graftekens plaatsen moeten ervoor zorgen dat: ⇒ de materialen zodanig worden opgericht en vastgezet dat zij niet kunnen overhellen of omvallen ⇒ begonnen werken moeten zonder onderbreking worden voortgezet en uitgevoerd ⇒ geen materialen of materieel mag op de begraafplaats worden achtergelaten na 17 uur ⇒ overblijvende aarde en andere voorwerpen worden verzameld en gebracht naar plaatsen aangewezen door het dienstpersoneel Art. 7.4.9. Het onderhoud van de graven rust op de eigenaars. Onderhoudsverzuim staat vast wanneer het graf doorlopend onzindelijk, door plantengroei overwoekerd, vervallen, bouwvallig of ingestort is. Het verzuim wordt vastgesteld in een akte van de burgemeester of zijn gemachtigde. Die akte blijft een jaar bij het graf en aan de ingang van de begraafplaats aangeplakt. Na het verstrijken van die termijn en bij niet-herstelling kan op bevel van de burgemeester of zijn afgevaardigde van ambtswege overgegaan tot wegneming van de materialen op kosten van de in gebreke zijnde familie. De van ambtswege verwijderde graftekens en versiertekens worden eigendom van de gemeente. Daarenboven wanneer het een geconcedeerd graf betreft, kan door de gemeentelijke overheid een einde worden gesteld aan de concessie. Art. 7.4.10. Het gemeentebestuur staat niet in voor de bewaking van de op de graven geplaatste voorwerpen Art. 7.4.11. De schade aangebracht aan het openbaar domein van de gemeente wordt van ambtswege hersteld op kosten van de aansprakelijke persoon. Art. 7.4.12. Wanneer niet-geconcedeerde gronden worden ontruimd, wordt aan de belanghebbenden kennis gegeven van de termijn binnen dewelke de graftekens dienen te worden verwijderd. Na het verstrijken van die termijn wordt tot ambtshalve wegneming ervan overgegaan en worden de materialen eigendom van de gemeente. Het College van burgemeester en schepenen regelt de bestemming van deze materialen. Art. 7.4.13. De personen die gewerkt hebben aan een versiering of het onderhoud van een graf, moeten dit net achterlaten. Zij moeten het vuil naar de daartoe bestemde plaatsen brengen. Het is uitdrukkelijk verboden vuil in de perken, dreven of op de graven achter te laten of het ter plaatse in te delven.
Afdeling VII - 8
HOOFDSTUK 5
ORDE- EN POLITIEMAATREGELEN
Art. 7.5.1. De begraafplaatsen zijn toegankelijk voor het publiek alle dagen op de volgende uren: van 1 april tot 31 oktober: van 8 uur tot 21 uur van 1 november tot 31 maart: van 8 uur tot 18 uur Art. 7.5.2. De toegang tot de begraafplaatsen wordt ontzegd aan dronken personen. Dieren zijn niet toegelaten. Art. 7.5.3. Men mag er niets doen dat in strijd is met de eerbied aan de doden verschuldigd. Zoals wegen en lanen of graftekens beschadigen. Het is eveneens verboden op de begraafplaatsen te spelen, er muziek te maken of er zich luidruchtig en onbehoorlijk te gedragen. Art. 7.5.4. Inbreuken op dit reglement worden met politiestraffen bestraft, ongeacht de straffen die door andere wetsbepalingen zijn bepaald. Voor inbreuken op dit reglement door kinderen, zijn de ouders burgerlijk aansprakelijk, zoals de werkgevers aansprakelijk zijn door inbreuken gepleegd door hun personeel.
Afdeling VII - 9
REGLEMENT VAN INWENDIGE ORDE OP HET VERLENEN VAN GRAF - EN COLUMBARIUMCONCESSIES Art. 7.6.1. Alle bestaande reglementen worden opgeheven. Art. 7.6.2. Op de gemeentelijke begraafplaatsen worden door het College van Burgemeester en Schepenen grafconcessies verleend. Deze hebben betrekking op: ⇒ ofwel een perceel grond of een kelder ⇒ ofwel een nis in het columbarium ⇒ ofwel een urne in een urnenveld Art. 7.6.3. Eenzelfde concessie kan dienen voor de aanvrager, zijn echtgenoot, zijn bloed- of aanverwanten evenals voor allen daartoe aangewezen door de concessiehouder en die daartoe bij de gemeentelijke overheid een wil te kennen hebben gegeven. Wanneer iemand overlijdt terwijl hij op dat ogenblik een feitelijk gezin vormde, kan de overlevende een concessie aanvragen. Een concessie aanvraag kan worden ingediend ten behoeve van een derde en zijn familie. Art. 7.6.4. Een grafconcessie verleent aan de concessiehouder enkel het recht van het gebruik en genot van de in concessie verleende grond of columbariumnis, met een speciale en nominatieve bestemming en dit voor de duur van de concessietermijn. Concessies zijn onoverdraagbaar. Art. 7.6.5. De aanvraag om een grafconcessie wordt gericht aan het College van Burgemeester en Schepenen, daartoe aangesteld door de gemeenteraad. Deze aanvraag gebeurt op een daarvoor bestemd formulier. Art. 7.6.6. De aanvraag van een columbariumconcessie houdt voor de aanvrager de verbintenis in het eens te zijn met de ontruiming van de columbariumnis, na verloop van de concessietermijn en met het feit dat de as op dat ogenblik verstrooid zal worden op de strooiweide van de begraafplaats. De asverstrooiing zal gebeuren door de toedoen van het gemeentebestuur, al dan niet in aanwezigheid van de concessiehouder of zijn rechthebbenden. Deze zullen van de ontruiming en van de asverstrooiing schriftelijk worden in kennis gesteld. Art. 7.6.7. De concessies voor de begraving in een kelder worden verleend voor een periode van 50 jaar. De concessies voor de begraving in volle grond worden verleend voor een periode van 25 of 50 jaar. De concessies voor bijzetting in het columbarium of in het urnenveld worden verleend voor een periode van 25 of 50 jaar. Een gratis nis of gratis grond wordt verleend voor een periode van 15 jaar. Bij een tweede bijzetting in een concessie kunnen bestaande concessies vernieuwd worden voor dezelfde termijn. Deze vernieuwing moet op het moment van de bijzetting geschieden. Voor deze vernieuwing wordt een proportionele retributie aangerekend.
Afdeling VII - 10
Na het verloop van de oorspronkelijke termijn kunnen de concessies met uitzondering van een concessie met kelder onbeperkt verlengd worden met een termijn van 5 jaar. De concessie met kelder kan enkel verlengd worden met dezelfde duur van de oorspronkelijke termijn. Het spreekt vanzelf dat er geen verlenging van termijn mogelijk is bij ongekochte grond, na vijftien jaar kunnen deze graven onherroepelijk verwijderd worden. Enkel kelders kunnen voor datum van overlijden aangekocht worden, op voorwaarde dat de plaatsing van een monument binnen de zes maand wordt voorzien. De lijken en asurnen worden begraven de ene naast de andere, naargelang hun aankomst op de begraafplaats. Art. 7.6.8. De grafconcessies worden verleend met inachtneming van het tarief van het retributiereglement, dat door de gemeenteraad afzonderlijk wordt gestemd. De beslissing waarbij een concessie wordt toegestaan, vermeldt de voorwaarden waaronder deze toegekend wordt. De aanvrager wordt in het bezit gesteld van een afschrift van het Collegebesluit Art. 7.6.9. De verschuldigde concessievergoeding is opeisbaar op de datum van het verlenen van de concessie. De betaling gebeurt op uitnodiging van de gemeenteontvanger, hetzij in speciën of overschrijving op de rekening van het gemeentebestuur. Art. 7.6.10.
De grafconcessies kunnen hernieuwd worden a) voor de vervaldatum Op aanvraag ingediend door enig belanghebbende, voor het concessiecontract is verstreken kan de verleende concessie worden vernieuwd bij beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen, met inachtneming van de prijs, de duur en de voorwaarden die gelden bij het ingaan van de vernieuwing. Indien een belanghebbende erom verzoekt voor het verstrijken van de vastgestelde termijn, neemt een nieuwe termijn van dezelfde duur een aanvang vanaf elke nieuwe bijzetting in de concessie. Voor deze verlenging van rechtswege op eenvoudige aanvraag moet wel een proportionele retributie worden betaald. (zie artikel 3 taksreglement). De rechthebbenden van een grafconcessie kunnen afstand doen van de van rechtswege voorgeschreven vernieuwing. Als er geen vernieuwing wordt aangevraagd tussen de datum van de laatste bijzetting in een concessie en het verstrijken van de periode waarvoor deze werd verleend, blijft het graf bestaan gedurende een termijn van minimum 15 jaar die begint te lopen op de datum van het overlijden, indien het overlijden zich minder dan 15 jaar voor het verstrijken van de concessie heeft voorgedaan. b) op vervaldatum Deze hernieuwingen worden onbeperkt toegestaan voor wat de grond- en columbariumconcessies betreft, telkens voor een termijn van 5 jaar. Concessies voor grond met kelder zijn enkel verlengbaar met de oorspronkelijke termijn. Deze verlengingen worden alleen toegestaan als voldaan wordt aan de voorwaarden voorzien in het retributiereglement. Art. 7.6.11. De concessiehernieuwingen worden toegekend door het College van Burgemeester en Schepenen. Art. 7.6.12. De grafkelders worden geplaatst in opdracht van het gemeentebestuur. Art. 7.6.13. Het parket kan in bepaalde gevallen bevelen tot de opening van een kelder. Een grafkelder mag anders slechts open gedaan worden bij een bijzetting en mits voorafgaandelijke toestemming van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Art. 7.6.14.
Afdeling VII - 11
In geval van terugneming van een geconcedeerd perceel of een geconcedeerde nis, wegens openbare of dienstnoodwendigheden, kunnen de concessiehouders geen aanspraak maken op enige vergoeding en hebben de concessiehouders slechts het recht op het bekomen van een perceel van dezelfde oppervlakte of een nis van dezelfde grootte, op dezelfde begraafplaats of op een andere begraafplaats. Art. 7.6.15. Ook in geval van sluiting van een begraafplaats kunnen de concessiehouders geen aanspraak maken op enige vergoeding en hebben zij slechts recht op het bekomen van een perceel van dezelfde oppervlakte of een nis van dezelfde grootte, op de nieuwe begraafplaats, voor zover een verzoek tot overbrenging werd ingediend door enige belanghebbende voor de datum van de terugneming. Art. 7.6.16. Indien, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 en 15 kosteloos een perceel van dezelfde oppervlakte of een nis van dezelfde grootte bekomen wordt, zijn de kosten van de overbrenging van de stoffelijke resten en van de graftekens, evenals deze van het eventueel bouwen van een nieuwe kelder, ten laste van de gemeente. Art. 7.6.17. Wanneer een grafconcessie om welke reden ook een einde neemt, worden de niet weggenomen graftekens, na verwittiging van de concessiehouders en na het verstrijken van de vastgestelde termijn, eigendom van de gemeente. Wanneer men vaststelt dat een graf verwaarloosd wordt, en als er geen belanghebbende gekend is, zal gedurende 1 jaar een bericht worden uitgehangen aan de ingang van het kerkhof en aan het graf. Na die periode kan worden overgegaan tot verwijdering Art. 7.6.18. Het College van Burgemeester en Schepenen kan een concessie voortijdig beëindigen op schriftelijk verzoek van de concessiehouder of zijn erfgenamen, of bij ontstentenis hiervan, iedere belanghebbende. Nadat de intentie om de concessie te beëindigen en het graf te verwijderen zes maand aangeplakt werd aan het graf en als er zich geen andere beheerder van de concessie heeft aangemeld, kan het college deze beslissing nemen. Art. 7.6.19. Het verwijderen en terugplaatsen van grafzerken om latere bijzettingen van stoffelijke resten of urnen mogelijk te maken gebeurt in opdracht en op kosten van de familie of belanghebbenden.
Afdeling VII - 12
AFDELING 8. : VERNIELING, BESCHADIGING OF DIEFSTAL VAN ONROERENDE EN ROERENDE EIGENDOMMEN Artikel 8.1.1. Hij die volgende goederen vernielt, neerhaalt, verminkt of beschadigt kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement : grafsteden, gedenktekens of grafstenen; monumenten, standbeelden of andere voorwerpen die tot algemeen nut of tot openbare versiering bestemd zijn en door de bevoegde overheid of met haar machtiging zijn opgericht; monumenten, standbeelden, schilderijen of welke kunstvoorwerpen ook, die in kerken, tempels of andere openbare gebouwen zijn geplaatst. Artikel 8.1.2. Hij die zonder toestemming graffiti aanbrengt op roerende of onroerende goederen kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement. Artikel 8.1.3. Hij die opzettelijk andermans onroerende eigendommen beschadigt kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement Artikel 8.1.4. Hij die vruchten te velde of natuurlijk opgekomen of gepoot plantsoen kwaadwillig afsnijdt of verwoest,hij die kwaadwillig een bezaaide akker verwoest, zaad van enig schadelijk kruid of gewas op een akker strooit, landbouwgereedschappen, omheiningen voor het vee of wachtershutten stukbreekt of onbruikbaar maakt, hij die kwaadwillig een of meer bomen omhakt of zodanig snijdt, verminkt of ontschorst dat zij vergaan, of een of meer enten vernielt, kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement. Artikel 8.1.5. Zij die geheel of ten dele grachten dempen, levende of dode hagen afhakken of uitrukken, landelijke of stedelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, vernielen; grenspalen, hoekbomen of andere bomen, geplant of erkend om de grenzen tussen verschillende erven te bepalen, verplaatsen of verwijderen kunnen worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement. Artikel 8.1.6. Zij die andermans roerende eigendommen opzettelijk beschadigen of vernielen kunnen gesanctioneerd worden in toepassing van dit reglement Artikel 8.1.7. Hij die een zaak die hem niet toebehoort, bedrieglijk wegneemt, is schuldig aan diefstal en kan gesanctioneerd worden in toepassing van het reglement. Met diefstal wordt gelijkgesteld het bedrieglijk wegnemen van andermans goed voor een kortstondig gebruik
Afdeling VIII - 1
AFDELING 9. : SLAGEN, VERWONDINGEN, BEDREIGINGEN EN BELEDIGINGEN Artikel 9.1.1. Daders van feitelijkheden of lichte gewelddaden, mits zij niemand gewond of geslagen hebben en mits de feitelijkheden niet tot de klasse van de beledigingen behoren; in het bijzonder zij die opzettelijk, doch zonder het oogmerk om te beledigen, enig voorwerp op iemand werpen dat hem kan hinderen of bevuilen kunnen worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement Artikel 9.1.2. Hij die, hetzij mondeling, hetzij bij een naamloos of ondertekend geschrift, iemand al dan niet onder een bevel of onder een voorwaarde, bedreigt met een aanslag op personen of op eigendommen kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement Artikel 9.1.3. Hij die, hetzij mondeling, hetzij bij een naamloos of ondertekend geschrift, (hetzij door welke gedraging ook,) wetens en willens een vals bericht geeft over het bestaan van gevaar voor een aanslag op personen of eigendommen, kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement Hij die op om het even welke wijze stoffen verspreidt die, zonder op zichzelf gevaar in te houden, de indruk geven gevaarlijk te zijn en waarvan hij weet of moet weten dat hierdoor ernstige gevoelens van vrees kunnen worden teweeg gebracht voor een aanslag op personen of op eigendommen kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement. Artikel 9.1.4. Hij die iemand door gebaren of zinnebeelden bedreigt met een aanslag op personen of eigendommen kan worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement Artikel 9.1.5. Hij die hetzij door daden, hetzij door geschriften, prenten of zinnebeelden iemand beledigt in een van de omstandigheden die hierna worden vermeld kan worden gesanctioneerd in toepassing van het reglement: -hetzij in openbare bijeenkomsten of plaatsen; -hetzij in tegenwoordigheid van verscheidene personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken; -hetzij om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen; -hetzij door geschriften, al dan niet gedrukt, door prenten of zinnebeelden, die aangeplakt, verspreid of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld worden; -hetzij ten slotte door geschriften, die niet openbaar gemaakt, maar aan verscheidene personen toegestuurd of meegedeeld worden. Hij die, in een van de omstandigheden zoals hierboven vermeld, iemand die drager is van het openbaar gezag of van de openbare macht of die met een openbare hoedanigheid is bekleed, door woorden beledigt in zijn hoedanigheid of wegens zijn bediening kan eveneens worden gesanctioneerd in toepassing van dit reglement.
Afdeling VIII - 1
AFDELING 10 : ALGEMENE STRAFBEPALINGEN . Art. 10.1.1 Inbreuken op de artikelen 2.2.1 - 2.2.3 - 2.2.6 - 2.3.5. - 2.3.7 - 2.4.1 - 2.4.2 - 2.4.3 – 2.5.3 – 2.5.4 – 2.6.1 – 2.6.2 – 2.6.3 – 2.6.4 – 2.7.1 – 2.7.2 – 2.7.3 – 2.7.4 – 2.7.5 – 2.7.6 – 2.7.7 – 2.7.8 – 2.7.9 – 2.7.10 – 2.7.11 – 2.7.12 – 2.7.13 – 2.8.3 – 2.9.1 – 2.9.2 – 2.9.3 – 2.11.1 – 2.13.1 – 2.13.2 – 2.13.3 – 2.13.4 – 2.13.5 – 2.13.6 – 2.13.7 – 2.13.8 – 2.13.9 – 2.13.10 – 3.1.4 – 3.1.5 – 3.1.6 – 3.1.7 – 3.1.8 – 3.1.9 – 3.1.10 – 3.1.11 – 3.1.12 – 3.1.13 – 3.1.14 – 3.1.15 – 3.1.16– 3.2.2 – 3.2.3 - 3.4.4 – 3.15.2 – 3.15.8 - 3.16.2 – 3.16.5 - 4.3.1 – 5.5.2 - 5.5.3 - 5.5.4 - 5.5.5- 5.5.6 - 5.5.7 - 5.5.8. - 6.1.1 – 6.1.2 – 6.1.3 – 6.1.4 – 6.1.5 – 6.1.6 – 6.1.7 – 6.1.8 – 6.1.9 – 6.1.10 – 6.1.11 – 6.1.12 – 6.1.13 – 6.1.14 – 6.1.15 – 6.1.16 – 6.1.17 - 6.2.5 - 6.2.6 – 6.2.7 –6.2.8. 6.2.12§1 -6.2.16 - 6.5.1 – 6.5.2 – 6.5.3 – 6.5.4 - 6.7.5 - 8.1.1 – 8.1.2.– 8.1.3 - 8.1.4 – 8.1.5 – 8.1.6 - 8.1.7 – 9.1.1 – 9.1.2 - 9.1.3 – 9.1.4 – 9.1.5 worden bestraft met een administratieve geldboete, opgelegd door de hiertoe aangestelde ambtenaar, conform de procedure in artikel 119bis, § 9 tot en met 12 van de nieuwe gemeentewet. Als deze inbreuken worden gepleegd door een of meer minderjarigen die de volle leeftijd van 16 jaar hebben bereikt op het tijdstip van de feiten, kan een administratieve geldboete worden opgelegd conform de procedure in artikel 119bis, § 12, 2° tot en met 6°lid van de nieuwe gemeentewet. De omvang van de administratieve geldboete is proportioneel op grond van de ernst van de inbreuk die de boete verantwoordt en eventuele herhaling. De boete overschrijdt, ongeacht de omstandigheden in elk geval niet het bedrag van het wettelijk vastgestelde maximum van 250 euro. Het niet-naleven van de voorwaarden van de vergunning kan altijd leiden tot de intrekking of schorsing van de vergunning door de instantie die de vergunning heeft verleend. Inbreuken op overige artikelen van deze verordening en van eventuele uitvoeringsbesluiten worden bestraft met politiestraffen tenzij wetten, decreten en bovengemeentelijke verordeningen andere straffen voorzien.
(*)de in de 1ste alinea opsomde artikelen worden aangevuld met de artikelen 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4, 5.5.5, 5.5.6, 5.5.7, 5.5.8 en 6.7.5. bij gemeenteraadsbesluit van 31 maart 2011 [§1. Tenzij de wet of het decreet andere strafbepalingen voorziet, wordt elke overtreding van het politiereglement bestraft met een administratieve sanctie overeenkomstig de bepalingen van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet. Deze administratieve sanctie kan de vorm aannemen van: een administratieve geldboete gelijk aan het maximale wettelijk bedrag; of een administratieve schorsing of intrekking van een afgeleverde vergunning; en/of een tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van de inrichting. Indien de dader een minderjarige is, die de wettelijke minimumleeftijd heeft bereikt op het ogenblik van de feiten, bedraagt het maximum van de administratieve geldboete de helft van de maximale wettelijke geldboete. Overtrederingen van de art. 2.7.2 en 2.7.3 van dit reglement geven pas aanleiding tot de toepassing van administratieve sancties vanaf de 2de vaststelling van een overtreding van de betrokken artikelen. Indien er 5 jaar verloopt tussen de vaststelling van een overtreding en de daaropvolgende vaststelling wordt deze laatste overtreding van de in dit lid genoemde artikelen als een 1ste overtreding beschouwd.
Afdeling XI - 1
§ 2. In geval van herhaling: bedraagt de administratieve geldboete ten minste het dubbele van de geldboete die bij de eerste overtreding werd opgelegd, met dien verstande dat het de maximale wettelijke geldboete niet mag overschrijden; bedraagt de administratieve sluiting ten minste 1 maand. In geval van nieuwe herhaling: bedraagt de administratieve geldboete ten minste het driedubbele van de geldboete die bij de eerste overtreding werd opgelegd, met dien verstande dat het de maximale wettelijke geldboete niet mag overschrijden; bedraagt de administratieve sluiting ten minste 3 maanden. Herhaling wordt weerhouden wanneer de overtreder binnen de 12 maanden dezelfde overtreding begaat. Nieuwe herhaling wordt weerhouden wanneer de overtreder binnen de 12 maanden volgend op de eerste herhaling voor de derde maal dezelfde overtreding begaat. § 3. Onverminderd de in het politiereglement voorziene maatregelen, kan de burgemeester, telkens wanneer de openbare orde in gevaar is, maatregelen bevelen om de openbare orde te herstellen en het gevaar te doen ophouden. Indien deze bevelen niet worden uitgevoerd, kan de burgemeester van ambtswege op kosten en risico van degene die in gebreke is gebleven, tot uitvoering laten overgaan. Het niet naleven van het bevel van de burgemeester wordt bestraft met de in §1 voorziene administratieve sancties. § 4. Alle vormen van overlast zoals beschreven in dit politiereglement worden beteugeld met administratieve sancties.] GR 23/02/2012
Afdeling XI - 2
ALGEMEEN POLITIEREGLEMENT VAN LAARNE IN OVERLEG MET LAARNE ENWICHELEN
INHOUDSOPGAVE AFDELING 1. : ALGEMENE BEPALINGEN .......................................................................... 1
AFDELING 2. : VEILIGHEID EN GEMAK VAN DOORGANG .......................................... 1 HOOFDSTUK 1. OPTOCHTEN EN ANDERE MANIFESTATIES OP EEN OPENBARE PLAATS ................................................................................................................. 2 HOOFDSTUK 2. PRIVATIEF GEBRUIK VAN DE OPENBARE WEG ......................................... 3 HOOFDSTUK 3. UITVOEREN VAN WERKEN OP DE OPENBARE WEG .................................. 4 HOOFDSTUK 4. SNOEIEN VAN BOMEN EN PLANTEN OP EIGENDOMMEN LANGS DE OPENBARE WEG EN WEREN VAN ONGEDIERTE ......................................... 6 HOOFDSTUK 5. BOUWVERORDENING MET BETREKKING TOT DE BEPLANTINGEN ..... 8 HOOFDSTUK 6. HINDEREN VAN WEGGEBRUIKERS VANUIT AANPALENDE GEBOUWEN OF EIGENDOMMEN ................................................................... 10 HOOFDSTUK 7. DIEREN ............................................................................................................... 11 HOOFDSTUK 8. GEBRUIK VAN WAPENS EN MUNITIE ......................................................... 14 HOOFDSTUK 9. BESTRIJDING VAN SNEEUW EN IJS ............................................................. 15 HOOFDSTUK 10. PLAATSEN VAN VERKEERS- EN STRAATNAAMBORDEN EN LEIDINGEN VAN OPENBAAR NUT; NUMMERING DER GEBOUWEN ..... 16 HOOFDSTUK 11. SPELEN OP OPENBARE PLAATS ................................................................. 17 HOOFDSTUK 12. MASKEREN EN VERMOMMEN ................................................................... 18 HOOFDSTUK 13. PUBLICITEIT .................................................................................................... 19 HOOFDSTUK 14. WOONWAGENS EN BARAKKEN................................................................. 21 HOOFDSTUK 15. PARKEREN OP DE OPENBARE WEG ..................................................................... 22
AFDELING 3. : REINHEID OP DE OPENBARE PLAATS ................................................... 1 HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................... 2 Titel 1 – Definities en toepassingsgebied ................................................................................. 2 Titel 2 – Verbranden en sluikstorten van afvalstoffen .............................................................. 3 Titel 3 – Aanbieding van afvalstoffen ...................................................................................... 4
Titel 4 – Afval op standplaatsen ............................................................................................... 5 Titel 5 – Uitwerpselen van huisdieren ...................................................................................... 5 Titel 6 – Afval op evenementen ................................................................................................ 6 Titel 7 - Reclamedrukwerk en gratis regionale pers ................................................................. 6 HOOFDSTUK 2. : INZAMELING VAN RESTAFVAL/HUISVUIL ................................................................. 7 Titel 1 - Definitie ...................................................................................................................... 7 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................... 7 Titel 3 - Wijze van aanbieding .................................................................................................. 7 HOOFDSTUK 3. :INZAMELING VAN GROFVUIL ..................................................................................... 8 Titel 1 - Definitie ...................................................................................................................... 8 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................... 8 Titel 3 - Wijze van aanbieding .............................................................................................. 8-9 HOOFDSTUK 4. : SELECTIEVE INZAMELING VAN HOL GLAS .............................................................. 10 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 10 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 10 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 10 HOOFDSTUK 5. : SELECTIEVE INZAMELING VAN PAPIER EN KARTON ............................................... 11 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 11 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 11 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 11 HOOFDSTUK 6. : SELECTIEVE INZAMELING VAN KLEIN GEVAARLIJK AFVAL ................................... 12 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 12 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 12 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 12 Titel 4 - Gebruik van de milieubox ......................................................................................... 12 HOOFDSTUK 7. : SELECTIEVE INZAMELING VAN GROENTE-, FRUIT- EN TUINAFVAL ........................ 14 Titel 1 – Definitie.................................................................................................................... 14 Titel 2 – Inzameling ................................................................................................................ 14 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 14 Titel 4 - Gebruik van de GFT-container ................................................................................. 15 HOOFDSTUK 8. : SELECTIEVE INZAMELING VAN SNOEIHOUT ........................................................... 16 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 16 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 16 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 16 HOOFDSTUK 9. : SELECTIEVE INZAMELING VAN PLASTICFLESVERPAKKINGEN, METALEN VERPAKKINGEN EN DRANKKARTONS .................................................................... 17 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 17 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 17 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 17 HOOFDSTUK 10. : SELECTIEVE INZAMELING VAN GEMENGDE METALEN ......................................... 18 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 18 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 18 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 18 HOOFDSTUK 11. : SELECTIEVE INZAMELING VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATEN . 19 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 19
Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 19 Titel 3 - Wijze van aanbieding .......................................................................................... 19-20 HOOFDSTUK 12.: SELECTIEVE INZAMELING VAN HOUTAFVAL ......................................................... 21 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 21 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 21 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 21 HOOFDSTUK 13.: SELECTIEVE INZAMELING VAN TEXTIEL EN HERBRUIKBARE GOEDEREN.............. 22 Titel 1 - Definitie .................................................................................................................... 22 Titel 2 - Inzameling................................................................................................................. 22 Titel 3 - Wijze van aanbieding ................................................................................................ 23 HOOFDSTUK 14. : HET CONTAINERPARK........................................................................................... 24 Titel 1 - Algemeen .................................................................................................................. 24 Titel 2 - Gebruik van het containerpark ............................................................................ 24-26 HOOFDSTUK 15. BESCHERMING VAN WATERS EN RIOLEN .............................................. 27 HOOFDSTUK 16. REINIGEN VAN DE OPENBARE PLAATS ................................................... 28
AFDELING 4. : DE OPENBARE GEZONDHEID ................................................................... 1 HOOFDSTUK 1. WONINGEN DIE EEN GEVAAR OPLEVEREN VOOR DE OPENBARE GEZONDHEID ...................................................................................................... 2 HOOFDSTUK 2. VERPLICHTE AFFICHERING HUURPRIJS - GEMEENSCHAPPELIJKE LASTEN – GEGEVENS ENERGIEPRESTATIECERTIFICAAT…………………………………..3 HOOFDSTUK 3. OPSTAPELEN, VERSPREIDEN, EN VERVOEREN VAN HINDERLIJKE OF SCHADELIJKE VOORWERPEN ......................................................................... 4 HOOFDSTUK 4. DRINKWATERBEVOORRADING .................................................................... 5
AFDELING 5. : DE OPENBARE VEILIGHEID ...................................................................... 1 HOOFDSTUK 1. MAKEN VAN VUUR ............................................................................................ 2 HOOFDSTUK 2. VERPLICHTINGEN OPGELEGD IN GEVAL VAN BRAND, OVERSTROMING EN ANDERE GEVAREN ...................................................... 3 HOOFDSTUK 3. BRANDVOORKOMING ..................................................................................... 4 HOOFDSTUK 4. ALARMSYSTEMEN EN NODELOZE OPROEPEN ......................................... 5 HOOFDSTUK 5. SLEUTELKLEUZEN…………………………………………………….………6
AFDELING 6.: DE OPENBARE RUST ..................................................................................... 1
HOOFDSTUK 1. LAWAAI ........................................................................................................... 2-8 HOOFDSTUK 2. HORECA-INRICHTINGEN- LUNAPARKEN – DANCINGS – NACHTWINKELS EN PRIVATE BUREAUS VOOR TELECOMMUNICATIEPUBLIEKTOEGANKELIJKE INRICHTINGEN .................................................. 9 HOOFDSTUK 3. VERHUIZINGEN ............................................................................................... 32 HOOFDSTUK 4. FOREN-KERMISSEN ........................................................................................ 33 Afdeling 1 : Algemene bepalingen ......................................................................................... 33 Afdeling 2 : De organisatie van openbare kermissen ............................................................. 33 Afdeling 3 : De organisatie van kermisactiviteiten op het openbaar domein buiten de openbare kermissen ............................................................................ 39 Afdeling 4: Opstelling en exploitatie van de inrichtingen ...................................................... 40 Afdeling 5: Voorwaarden inzake veiligheid en openbare netheid .......................................... 41 Afdeling 6: Diverse bepalingen .............................................................................................. 42 HOOFDSTUK 5. PARKEN, PLANTSOENEN EN STADSWATERS ............................................................. 43
HOOFDSTUK 6.
MARKTEN ............................................................................................................. 44
Afdeling 1 : Organisatie van ambulante activiteiten op de openbare markten ....................... 44 Afdeling 2 : Organisatie van ambulante activiteiten op het openbaar domein buiten de openbare markten ................................................... 53 Afdeling 3 : Overige modaliteiten .......................................................................................... 54 HOOFDSTUK 7.
CIRCUSSEN EN AMUSEMENTSBEDRIJVEN ZONDER VASTE STANDPLAATS .................................................................................................. 56
HOOFDSTUK 8.
EVENEMENTEN ................................................................................................... 58
AFDELING 7.: BEGRAAFPLAATSEN ..................................................................................... 1 POLITIEREGLEMENT OP DE BEGRAAFPLAATSEN EN DE LIJKBEZORGING
1
HOOFDSTUK I: BEGRAAFPLAATSEN ......................................................................................... 2 HOOFDSTUK 2: LIJKBEZORGING ................................................................................................ 3 HOOFDSTUK 3: BEGRAVINGEN ................................................................................................... 5 HOOFDSTUK 4 : GRAFTEKENS ................................................................................................... 7 HOOFDSTUK 5 : ORDE- EN POLITIEMAATREGELEN ............................................................. 9 REGLEMENT VAN INWENDIGE ORDE OP HET VERLENEN VAN GRAF - EN COLUMBARIUMCONCESSIES
10
AFDELING 8. : VERNIELING, BESCHADIGING OF DIEFSTAL VAN ONROERENDE EN ROERENDE EIGENDOMMEN .............................................................. 1
AFDELING 9. : SLAGEN, VERWONDINGEN, BEDREIGINGEN EN BELEDIGINGEN 1
AFDELING 10 : ALGEMENE STRAFBEPALINGEN ............................................................ 1