Research Report 0008/A
KTO2000
Een sectormodel naar grootteklasse voor de analyse en prognose van Korte Termijn Ontwikkelingen
SCALES SCientific AnaLysis of Entrepreneurship and SMEs
drs. K.L. Bangma drs. W.H.J. Verhoeven
Zoetermeer, januari 2001
ISBN: 90-371-0805-9 Prijs: ƒ 35,Bestelnummer: H0008
Dit rapport is geschreven in het kader van EIM’s modelbouwprogramma SCALES, dat gefinancierd wordt door het Ministerie van Economische Zaken.
EIM is een onderzoeksbureau met 170 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Postadres: Telefoon: Fax: Website:
Italiëlaan 33 Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer 079 341 36 34 079 341 50 24 www.eim.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoud
Samenvatting .........................................................................5 1
Hoofdlijnen van het KTO-model ...........................................7
1.1
Inleiding .......................................................................................................7
1.2
Toepassingen van het KTO-model .............................................................7
1.3
Meerwaarde van het KTO-model...............................................................8
1.4
Werking van het KTO-model......................................................................9
2
Beschrijving van de vergelijkingen .....................................13
2.1
Inleiding .....................................................................................................13
2.2
Verschillen tussen de aggregatieniveaus.................................................13
2.3
Beschrijving van de variabelen.................................................................13
2.3.1
Omzet, afzet en productie .......................................................................14
2.3.2
Verbruik en afschrijvingen .......................................................................21
2.3.3
Lonen, rente, voorzieningen en winst.....................................................29
2.3.4
Werkgelegenheid en aantal bedrijven ....................................................31
2.3.5
Investeringen .............................................................................................32
2.3.6
Overige variabelen ....................................................................................35
3
Modelresultaten...................................................................37
3.1
Inleiding .....................................................................................................37
3.2
Werking van het KTO-model praktisch geïllustreerd .............................37
4
Resultaten KTO-model uit Kleinschalig Ondernemen .......43
4.1
KTO-model geïllustreerd met Kleinschalig Ondernemen ......................43
Bijlagen 1
Sectoren in het KTO-model ......................................................................49
2
Betekenis symbolen en variabelen met hun onderlinge samenhang ...51
3
Variabelennamen CPB versus -namen KTO .............................................53
4
Overzicht kernvariabelen en afgeleide variabelen.................................55
Samenvatting
In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van het KTO2000-model. Dit is een sectormodel naar grootteklasse van de Nederlandse economie, waarmee EIM kortetermijnprognoses maakt. De korte termijn heeft betrekking op het afgelopen jaar, het huidige jaar en het eerstvolgende jaar. De prognoses worden voor een 58-tal sectoren opgesteld, waarbij voor 55 sectoren een uitsplitsing naar klein-, midden- en grootbedrijf wordt gemaakt. De prognoses die met het KTO-model worden gemaakt, sluiten direct aan bij de prognoses van het Centraal Planbureau (CPB). De meerwaarde van het KTO-model ten opzichte van de CPB-resultaten is gelegen in de grootteklassedimensie; een groot aantal extra (MKB-)sectoren en in extra variabelen. Het KTO-model kent verschillende toepassingen. Elk voorjaar wordt het KTOmodel ingezet ten behoeve van de publicatie Kleinschalig Ondernemen. In Kleinschalig Ondernemen wordt uitgebreid ingegaan op actuele ontwikkelingen binnen het Nederlandse MKB. Het rapport bevat onder andere prognoses van het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Deze prognoses zijn een vertaling voor het MKB van de prognoses uit het Centraal Economisch Plan van het CPB. Om deze vertaling te kunnen maken, wordt het KTO-model gebruikt. Ook in september en januari worden prognoses gemaakt. Evenals in het voorjaar wordt hierbij het KTO-model ingezet. Diverse sectorstudies van EIM maken intensief gebruik van de resultaten van het KTO-model. Tevens worden de resultaten van het KTO-model gebruikt voor andere modellen binnen het SCALES onderzoeksprogramma. Voorbeelden hiervan zijn FAMOS (financieringsmodel), BRUNET (inkomensmodel) en PRISMA (middellangetermijnmodel).
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
5
6
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
1
Hoofdlijnen van het KTO-model
1.1 Inleiding In opdracht van het ministerie van Economische Zaken worden periodiek door EIM de prognoses van het CPB vertaald naar prognoses voor het MKB. Hierbij maakt EIM gebruik van het KTO-model. Het KTO-model is een sectormodel naar grootteklasse van de Nederlandse economie, waarmee EIM kortetermijnprognoses maakt. De korte termijn heeft betrekking op het afgelopen jaar, het huidige jaar en het eerstvolgende jaar. De prognoses worden voor een 58tal sectoren opgesteld, waarbij voor 55 sectoren een uitsplitsing naar klein-, midden- en grootbedrijf1 wordt gemaakt. De meerwaarde van het KTO-model ten opzichte van de CPB-resultaten is gelegen in de grootteklassedimensie; een groot aantal extra (MKB-)sectoren en in extra variabelen. In het voorjaar van 2000 is het KTO-model voor het eerst toegepast. Inmiddels worden de uitkomsten van het KTO-model voor meerdere doeleinden gebruikt. Het is de bedoeling om het KTO-model in de nabije toekomst verder te verbeteren. Verwacht wordt dat in het voorjaar van 2001 een verbeterde versie van het KTO-model operationeel wordt. Dit rapport geeft een beschrijving van de eerste versie van het KTO-model.
1.2 Toepassingen van het KTO-model Elk voorjaar publiceert EIM het rapport Kleinschalig Ondernemen. In deze rapportage wordt uitgebreid ingegaan op actuele ontwikkelingen binnen het Nederlandse MKB. Het rapport bevat onder andere prognoses van het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Deze prognoses zijn een vertaling voor het MKB van de prognoses uit het Centraal Economisch Plan van het CPB. Om deze vertaling te kunnen maken, wordt het KTO-model gebruikt. In september wordt met behulp van het KTO-model een herziening gemaakt van de voorjaarsprognoses. Van deze herziening wordt verslag gedaan in de rapportage Ondernemen in…. Deze rapportage is te beschouwen als een vertaling voor het MKB van de uitkomsten van het Macro Economisch Plan (MEV) van het CPB. In het najaar verschijnen diverse sectorrapportages onder de naam ‘sectorscopen’. Er verschijnen sectorscopen van de industrie, de groothandel, de detailhandel, de dienstensector en de ambachtssector. Deze sectorscopen ontlenen
1
Kleinbedrijf: 0 tot en met 9 werknemers. Middenbedrijf: 10 tot en met 99 werknemers. Grootbedrijf: 100 en meer werknemers.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
7
een belangrijk deel van het datamateriaal aan de uitkomsten van het KTOmodel. Eind december/begin januari verschijnen er prognoses voor het MKB, die minder gedetailleerd zijn dan de voorjaars- en septemberprognoses. Ook bij deze eindejaarsprognoses wordt een beroep gedaan op het KTO-model. Uitkomsten van het KTO-model worden ook gebruikt voor diverse ander onderzoeken en andere modellen. Zo wordt voor het inkomensonderzoek van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s) gebruikgemaakt van het model BRUNET. Dit model maakt gebruik van de uitkomsten van het KTO-model. Dit geldt eveneens voor het model FAMOS, dat een hulpmiddel vormt bij het financieringsonderzoek van EIM. FAMOS levert aanvullend op de resultaten van het KTO-model voor de niet-financiële sectoren de sectorale balans, aangevuld met financiële kengetallen. Het PRISMA-model ontleent zijn basisjaar aan het KTO-model. PRISMA is een sectormodel naar grootteklasse voor de middellange termijn. De gegevens over de ontwikkeling van de energiekosten uit het KTO-model worden gebruikt voor het milieuonderzoek.
1.3 Meerwaarde van het KTO-model De prognoses die met het KTO-model worden gemaakt, zijn een vertaling van de prognoseresultaten van het CPB. De input voor het KTO-model wordt gevormd door de prognoses van variabelen van 23 CPB-sectoren. Deze 23 sectoren worden door het KTO-model uitgesplitst in 58 KTO-sectoren. Voor 55 van deze KTO-sectoren wordt bovendien een grootteklasseverdeling aangebracht. Tevens voegt het KTO-model per sector een groot aantal variabelen toe, zoals omzet en winst. In bijlage 1 is een lijst met CPB- en KTO-sectoren opgenomen. In een aantal gevallen zijn CPB-sectoren en KTO-sectoren aan elkaar gelijk. Voorbeelden hiervan zijn de delfstoffenwinning en de nutssector. Andere CPB-sectoren worden uitgesplitst in diverse KTO-sectoren. Een uitsplitsing in meerdere KTOsectoren vindt plaats, zodat MKB-relevante sectoren ontstaan. Zo wordt de handelssector door het CPB onderscheiden. Deze sector heeft een hoog MKBgehalte en is om deze reden binnen het KTO-model onderscheiden in 14 deelsectoren (7 x groothandel, 5 x detailhandel en 2 x autosector). Sectoren worden ingedeeld in particulier bedrijfsleven en niet-particulier bedrijfsleven. Het niet-particuliere bedrijfsleven wordt gekenmerkt door een sterk overheidsingrijpen. Voorbeelden van niet-particuliere sectoren zijn de landbouwsector, de zorgsector en de overheid. Alleen het particuliere bedrijfsleven wordt onderscheiden naar grootteklasse. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kleinbedrijf, middenbedrijf en grootbedrijf. Per KTO-sector is een groot aantal variabelen opgenomen. In bijlage 2 is een tabel met deze variabelen opgenomen. Bijlage 3 bevat een lijst met variabelen
8
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
die voorkomen in de CPB-sectoren zoals deze door het CPB worden geraamd. Ten opzichte van de CPB-resultaten, wordt door het KTO-model een groot aantal extra variabelen toegevoegd. Deze extra variabelen zijn nodig voor EIM-onderzoek. Bovendien beoogt EIM met deze variabelen beter aan te sluiten bij de belevingswereld van het bedrijfsleven en zijn vertegenwoordigers. Zo sluit het omzetbegrip goed aan bij de belevingswereld van het bedrijfsleven, dit in tegenstelling tot het afzetbegrip. Bovendien geeft het omzetbegrip voor de handelssector een aanvullend inzicht. Bij de handelssector is er een groot verschil tussen de afzet en de omzet, omdat bij deze sector de afzet primair de betekenis van handelsmarges heeft. In bijlage 2 is aangegeven welke variabelen zijn toegevoegd ten opzichte van het CPB. Binnen het KTO-model wordt het verbruik anders behandeld dan bij het CPB. Het verbruik wordt binnen het KTO-model onderscheiden naar grond- en hulpstoffen, energiekosten en overig verbruik. Dit onderscheid wordt gemaakt om een beter inzicht te hebben in de kostenontwikkeling van sectoren en grootteklassen. De energiekosten worden nader uitgesplitst in elektriciteitskosten, kosten van gas, kosten van motorbrandstoffen en overige energiekosten. Het inzicht in de ontwikkeling van de diverse energiekosten is zinvol in het kader van het milieuonderzoek dat door EIM wordt verricht. Eveneens een aanvullende variabele is de winst. Met het winstbegrip wordt beter aangesloten bij de belevingswereld van het bedrijfsleven dan met het CPB-begrip ‘overig inkomen’. Het overig inkomen is een saldovariabele in de exploitatierekening van het CPB en de Nationale Rekeningen. Hiermee is echter de exploitatierekening van EIM niet afgelopen. Aanvullend zijn nog enkele exploitatieposten opgenomen die uiteindelijk resulteren in de winst. Met deze aanvullende exploitatieposten en de winstvariabele wordt bovendien goed aangesloten bij het financiële model FAMOS van EIM. Het KTO-model biedt tevens een uitbreiding van de werkgelegenheidsvariabelen per sector. Door het CPB wordt op sectorniveau alleen aandacht besteed aan het arbeidsvolume van werknemers en zelfstandigen. In het KTO-model wordt per deelsector en grootteklasse tevens een onderscheid gemaakt naar werkgelegenheid, uitgedrukt in personen. Ten slotte is het aantal ondernemingen per sector in het KTO-model opgenomen. Voor de analyse van grootteklasseontwikkelingen is het aantal ondernemingen een belangrijke variabele. Vooral in het kleinbedrijf is bedrijvendynamiek in belangrijke mate bepalend voor de economische ontwikkeling van sectoren.
1.4 Werking van het KTO-model Een overzicht van de werking van het KTO-model wordt in figuur 1.1 gegeven. Deze figuur laat zien dat het vergelijkingenstelsel van het KTO-model doorgerekend wordt op basis van het niveau van het startjaar en de absolute en rela-
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
9
tieve mutaties van het CPB van 23 sectoren. De modelresultaten bestaan uit drie prognosejaren met drie grootteklassen naar een 58-tal sectoren voor een groot aantal variabelen. De drie mutatiejaren zijn het afgelopen jaar, het huidige jaar en het toekomstige jaar. Sectorexperts kunnen met behulp van autonomen nog wijzigingen in de resultaten van het KTO-model aanbrengen. figuur 1.1
ramingsproces van het KTO-model
vergelijkingenstelsel KTO -model
startjaar (niveau) o.b.v geactualiseerde productiestatistieken
autonomen o.b.v. expertkennis
3 jaren 3 grootteklassen ± 45 variabelen ± 58 sectoren niveau + mutaties
eindresultaat niveau + mutaties
absolute en relatieve mutaties van 23 CPB-sectoren plus aanvullende exogenen
Met behulp van het KTO-model kunnen 3 mutatiejaren worden berekend. Het eerste mutatiejaar wordt gevormd door het afgelopen jaar. Het niveau van het noodzakelijke startjaar heeft als basis de geactualiseerde productiestatistieken1. Er is om de volgende redenen gekozen voor de Productiestatistieken in plaats van de Nationale Rekeningen: • Productiestatistieken zijn naar grootteklasse beschikbaar. • Het vereiste lage aggregatieniveau is alleen binnen de Productiestatistiek beschikbaar. Het zijn de MKB-relevante sectoren die binnen het KTO-model nader worden uitgesplitst ten opzichte van het CPB. De detailhandel en de vijf subsectoren van de detailhandel zijn hiervan een voorbeeld. • Productiestatistieken beschikken over voor EIM-onderzoek belangrijke variabelen die in de Nationale Rekeningen ontbreken. Voorbeelden hiervan zijn de omzet, de winst en de rentekosten. EIM beoogt hiermee beter aan te sluiten bij de belevingswereld van het bedrijfsleven en zijn vertegenwoordigers. Het CPB baseert het niveau van zijn startjaar op de Nationale Rekeningen. Dit heeft tot gevolg dat de niveaucijfers van het startjaar van het KTO-model
1
10
De meest recent beschikbare productiestatistiek is veelal één jaar ouder dan het vereiste startjaar. De productiestatistiek wordt geactualiseerd met diverse actuele CBS-statistieken, zoals o.a. de kwartaalstatistieken. Overigens zijn productiestatistieken voor een beperkt aantal sectoren niet beschikbaar. In die situatie zijn alternatieve oplossingen gevonden.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
kunnen afwijken van de niveaucijfers van het CPB. Doordat het KTO-model gebruikmaakt van CPB-ontwikkelingen, kan dit leiden tot fricties. Een voorbeeld van mogelijke fricties bij afwijkende niveaus van startjaren wordt in tabel 1.1 gegeven. In deze tabel wordt uitgegaan van de variabelen afzet, verbruik en bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten. Het verbruik wordt gelijk verondersteld aan het saldo van de afzet en de bruto toegevoegde waarde. Tabel 1.1 laat zien dat niet alle drie mutaties van de variabelen in het KTO-model gelijk kunnen zijn aan de mutaties van het CPB. tabel 1.1
voorbeeld van de gevolgen van de niveauverschillen in het startjaar tussen het CPB en het KTO-model voor de modelresultaten CPB-uitkomsten
afzet verbruik
KTO-uitkomsten
mutatie
eerste
mutatie
eerste
startjaar
(%)
ramingsjaar
startjaar
(%)
ramingsjaar
CPB
CPB
CPB
KTO
KTO
KTO
1.000
4,0
1.040
1.000
4,0
1.040
600
5,3
632
550
5,6
581
400
2,0
408
450
2,0
459
bruto toegevoegde waarde (fk)
Om deze reden worden variabelen die zowel in het KTO-model voorkomen, als door het CPB worden onderscheiden, uitgesplitst in kernvariabelen en afgeleide variabelen1. Hierbij geldt voor kernvariabelen dat de relatieve mutatie in het KTO-model gelijk is aan de relatieve mutatie van het CPB2. Bij afgeleide variabelen hoeft de relatieve mutatie in het KTO-model niet altijd gelijk te zijn aan de relatieve mutatie van het CPB. Kernvariabelen in het voorbeeld3 van tabel 1.1 zijn de afzetmutatie en de mutatie van de bruto toegevoegde waarde. Afgeleide variabelen onderscheiden zich van kernvariabelen doordat de mutatie van de afgeleide variabelen altijd volgt uit definitievergelijkingen van de kernvariabelen. Hierdoor hoeft de relatieve mutatie van afgeleide variabelen niet altijd gelijk te zijn aan de relatieve mutatie van het CPB. In het voorbeeld van tabel 1.1 is het verbruik een afgeleide variabele. De mutatie van het verbruik volgt per definitie uit de kernvariabelen afzet en bruto toegevoegde waarde.
1
Een lijst met kernvariabelen en afgeleide variabelen is te vinden in bijlage 4.
2
Voor kernvariabelen wordt de relatieve mutatie van de betreffende CPB-sector gekozen. In een aantal gevallen wordt de absolute mutatie van de betreffende CPB-variabele overgenomen. Voorbeelden hiervan zijn de voorraadvorming, de kostprijsverhogende belastingen en de kostprijsverlagende subsidies. Behalve dat het KTO-model de relatieve en absolute mutaties van kernvariabelen overneemt, maakt het KTO-model ook gebruik van een aantal CPBexogenen, waaronder de ontwikkeling van de buitenlandse handel en de rentevoet.
3
Ter vereenvoudiging van het voorbeeld in tabel 1.1 is uitgegaan van de definitievergelijking afzet = verbruik + bruto toegevoegde waarde, waabij geen rekening wordt gehouden met veranderingen in voorraad, subsidies en belastingen.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
11
De mutatie van de kernvariabelen wordt altijd top-down bepaald1. Met een top-downbepaling van de mutatie van een variabele wordt bedoeld, dat de mutatie van deze variabelen als gegeven wordt beschouwd op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren. De mutatie van de betreffende variabelen op het onderliggende aggregatieniveau naar grootteklasse, wordt bepaald in afwijking van de mutatie op het hoger liggende (CPB-)aggregatieniveau. Naast kernvariabelen en afgeleide variabelen, biedt het KTO-model ook een groot aantal extra variabelen. Voorbeelden van zulke extra variabelen zijn omzet en winst. Deze extra variabelen worden bottom-up bepaald. Met de bottom-upbepaling van mutaties van variabelen wordt bedoeld, dat deze mutatie op het laagste aggregatieniveau wordt bepaald. Zo wordt bijvoorbeeld op het aggregatieniveau van de detailhandel-food in het kleinbedrijf het winstniveau bepaald. Door de winsten van de diverse subsectoren op te tellen, wordt de winst van de handelssector (is CPB-sector) bepaald. Een belangrijke plaats is ingeruimd voor sectordeskundigen. Nadat een basisrun is gemaakt met het KTO-model, worden de modelresultaten voorgelegd aan sectordeskundigen. Deze deskundigen kunnen wijzigingen aanbrengen met behulp van autonomen. Het toevoegen van expertkennis is een belangrijke laatste stap in het ramingsproces. Het model kan immers met veel zaken zoals trendbreuken geen rekening houden. Bovendien is ernaar gestreefd om het KTO-model inzichtelijk en werkbaar te houden.
1
12
De eerdergenoemde afgeleide variabelen volgen uit definitievergelijkingen, zoals eerder is uiteengezet.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
2
Beschrijving van de vergelijkingen
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de variabelen en vergelijkingen in het KTO-model. De beschrijving gebeurt op hoofdlijnen. De tabellen met coëfficiënten zijn niet in dit rapport opgenomen, maar zijn op verzoek verkrijgbaar bij EIM.
2.2 Verschillen tussen de aggregatieniveaus Er zijn binnen het KTO-model twee aggregatieniveaus te onderscheiden. Dit zijn het CPB- en het KTO-sectorniveau. Het CPB-aggregatieniveau telt 23 sectoren. Deze sectoren zijn direct afgeleid van de overeenkomstige CPBsectoren. Het KTO-aggregatieniveau bestaat uit 58 sectoren. Van deze 58 KTOsectoren zijn er 55 uitgesplitst in grootteklassen. Alleen de landbouw, de zorgsector en de overheid zijn niet in grootteklassen uitgesplitst. Om uitleg van variabelen en vergelijkingen tot de hoofdlijnen te beperken, worden alleen de sectoren beschreven die uitgesplitst zijn naar grootteklassen. Als in het vervolg van dit hoofdstuk wordt gesproken over CPB-sectoren, dan worden één of meer van de 23 CPB-sectoren bedoeld. Met het CPB-aggregatieniveau wordt het aggregatieniveau van één of meer van de 23 CPB-sectoren bedoeld. Met deelsectoren en/of grootteklassen worden altijd één of meer van de 58 KTO-sectoren bedoeld.
2.3 Beschrijving van de variabelen Elke KTO-sector bevat dezelfde variabelen. Een lijst met variabelen is weergegeven in bijlage 2. De variabelen zijn in te delen in de volgende zes blokken met vergelijkingen: • omzet, afzet en productie • verbruik en afschrijvingen • lonen, rente, bijzondere lasten en baten, en winst • werkgelegenheid en aantal bedrijven • investeringen • overige variabelen. Deze blokken variabelen zullen in de volgende paragrafen worden beschreven.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
13
2.3.1 Omzet, afzet en productie Omzet en inkopen handel De omzet en inkopen handel zijn variabelen die in het KTO-model voorkomen, maar niet door het CPB worden geprognosticeerd. Deze variabelen zijn vooral zeer relevant voor de groothandel, de detailhandel en de autosector. Voor deze sectoren geldt de afzet primair als handelsmarge. Het niveauverschil tussen afzet en omzet is doorgaans zeer groot. In het KTO-model volgt de omzetvariabele uit een definitievergelijking. Het niveau van de omzet is de som van de inkopen handel (IHT) en de totale afzet (AFZ). De volgende vergelijking geldt: (2.1)
OMZ = IHT + AFZ
De volumemutatie (VR) en de prijsmutatie (PR) van de inkopen handel, volgen de mutatie van de afzet. De volgende vergelijkingen gelden: (2.2)
IHTVR = AFZVR
(2.3)
IHTPR = AFZPR
Afzet totaal De prognose van de afzetmutatie vormt het hart van het KTO-model. De prognose van vele andere variabelen is indirect afhankelijk van de prognose van de afzetmutatie. Het niveau van de afzet (AFZ) volgt uit een definitievergelijking. Het is de som van de exportafzet (BTX), de consumptieve afzet (CGT), de investeringsafzet (IBH) en de intermediaire leveringen (GOT). De volgende vergelijking geldt: (2.4)
AFZ = BTX + CGT + IBH + GOT
Zoals in het eerste hoofdstuk is aangegeven, zijn de mutaties van de afzonderlijke afzetcategorieën volledig conform het CPB. De totale afzetmutatie volgt uit de bovenstaande definitievergelijking. De totale afzetmutatie is in de praktijk altijd gelijk aan die van het CPB, omdat de relatieve afzetniveaus van het startjaar van het CPB gelijk zijn aan de relatieve afzetniveaus van het startjaar van het KTO-model1. Exportafzet Voor alle vier afzetcategorieën is de afzetmutatie voor de 23 CPB-sectoren volledig conform het CPB. Dit betekent voor de exportafzet dat de volumeontwikkeling (BTXVR), op het CPB-aggregatieniveau, direct volgt uit de ontwikke-
1
14
In de productiestatistieken komt het begrip afzet niet voor. De afzetverdeling wordt samengesteld op basis van gegevens uit de Nationale Rekeningen. Hierdoor kan de relatieve afzetverdeling van het startjaar van het KTO-model gelijk zijn aan de relatieve afzetverdeling van het CPB. Het absolute niveau van de afzet kan wel afwijken.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
ling van de goederenafzet (B_GOEDBI_VR) en de ontwikkeling van de dienstenafzet (B_DIENST_VR) van de betreffende CPB-sector. De vergelijking van de prijsontwikkeling (PR) is analoog geformuleerd. De vergelijkingen luiden als volgt: (2.5)
BTXVR = a * B_GOEDBI_VRcpb + (1-a) B_DIENST_VRcpb
(2.6)
BTXPR = a * B_GOEDBI_PRcpb + (1-a) B_DIENST_PRcpb
hierbij geldt: a
= aandeel goederenafzet in de totale exportafzet
(1-a)
= aandeel dienstenafzet in de totale exportafzet
In de praktijk zullen de mutaties van de exportafzet van de grootteklassen en de deelsectoren afwijken van het CPB-cijfer door afwijkende goederenpakketten, door afwijkende landenoriëntatie of door afwijkend gedrag. Vooralsnog1 wordt in het KTO-model alleen rekening gehouden met verschillen in landenpatronen en verschillen in de trendmatige ontwikkeling van het aantal exporterende bedrijven. • Voor een grootteklasse of deelsector kan de exportmutatie afwijken van het gemiddelde van het CPB, door rekening te houden met verschillen in landenpatronen. Voor een grootteklassemodel zoals het KTO-model is het belangrijk om rekening te houden met het landenpatroon, omdat landen naar grootteklasse sterk kunnen afwijken. Bovendien wordt de exportafzet naar een bepaald land voor een belangrijk deel bepaald door de economische groei in dat land. Indien het landenpatroon van een deelsector of grootteklasse afwijkt van de totale sector (CPB), wordt de afwijkende fractie in een grootteklasse vermenigvuldigd met de groei van de invoer van een bepaald land. Deze correctie betreft alleen goederen en raakt daarmee de industrie en groothandel. Er worden drie landen(clusters) onderscheiden: België, Duitsland en de overige landen. België en Duitsland worden apart onderscheiden, omdat deze landen voor het MKB verreweg de belangrijkste handelspartners zijn. Voor de overige landen is geen invoer bekend en wordt de mutatie genomen van de concurrerende wereldhandel. • Eveneens is het voor een grootteklassemodel belangrijk om rekening te houden met de trendmatige ontwikkeling van het aantal exporterende bedrijven in deelsectoren en grootteklassen. Vooral in het kleinbedrijf kan dit op korte termijn een grote invloed hebben op de mutatie van de exportafzet. Als meer bedrijven gaan exporteren, dan stijgt de export. Indien verondersteld wordt dat de gemiddelde exportquote van een nieuwe exporteur gelijk is aan die van de bestaande exporteurs, dan groeit de export met de stijging van het aantal bedrijven. Er is uitgegaan van de trendmati-
1
Mogelijk wordt in een volgende versie van het KTO-model met meer aspecten rekening gehouden.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
15
ge ontwikkeling in het aandeel exporteurs, met een plafond van +2% of 2% per jaar. Voor het totaal is de groei van de grootteklassen gewogen met hun aandeel in de directe export. Er is per deelsector en grootteklasse alleen naar de afwijking van de totale sector (CPB) gekeken. Voor de deelsectoren en grootteklassen is de vergelijking van de volumemutatie van de exportafzet onderstaand weergegeven. Uit de vergelijking is duidelijk op te maken dat de volumemutatie is gemodelleerd in afwijking van het CPB-gemiddelde. Eerst wordt in de vergelijking de procentuele mutatie van de export van de betreffende CPB-sector genomen. In afwijking hierop wordt gekeken naar het landenpatroon en de trendontwikkeling. De vergelijking voor de deelsectoren en grootteklassen luidt als volgt: (2.7)
BTXVR = a * B_GOEDBI_VRcpb + (1-a) * B_DIENST_VR cpb + å{ml[c] * MGL[c]} + BTXVRtrend
Hierbij geldt: BTXVR
= volumeontwikkeling van de exportafzet
B_GOEDBI_VRcpb = volumeontwikkeling goederenexport van relevante CPBsector B_DIENSTBI_VRcpb = volumeontwikkeling dienstenexport van relevante CPBsector a
= aandeel goederenexport in exportafzet
(1-a)
= aandeel dienstenexport in de exportafzet
ml[c]
= matrix van uitvoeraandelen landen c als afwijking van aandelen CPB-sector
MGL[c]
= invoervolume goederen van betreffende landen c. Er geldt dat over de grootteklassen en deelsectoren heen å{ml[c] * MGL[c]} gelijk is aan nul
BTXVRtrend=
= volumeontwikkeling van de exportafzet als gevolg van de afwijkende ontwikkeling van het aandeel exporterende bestaande bedrijven ten opzichte van de CPB-sector. Er geldt dat over de grootteklassen en deelsectoren heen, BTXWRtrend gelijk is aan nul.
Consumptieve afzet De mutatie van de consumptieve afzet is op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren volledig conform het CPB. Voor de 23 CPB-sectoren, volgt de ontwikkeling van de consumptieve afzet (CGTVR) direct uit de consumptieve afzet aan gezinnen (C_GEZ_BI_VR) en de consumptieve afzet van de overheid
16
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
(OVH_CON_VR) van de betreffende CPB-sector. De prijsontwikkeling volgt eveneens direct uit de CPB-ontwikkeling. De vergelijkingen luiden als volgt: (2.8)
CGTVR = a * C_GEZ_BI_VRcpb + (1-a) OVH_CON_VRcpb
(2.9)
CGTPR = a * C_GEZ_BI_PRcpb + (1-a) OVH_CON_PRcpb
Hierbij geldt: a
=
aandeel van de consumptieve afzet van gezinnen in de totale consumptieve afzet
(1-a)
=
aandeel van de consumptieve afzet overheid in de totale consumptieve afzet.
Voor de consumptieve afzetmutatie van grootteklassen en deelsectoren wordt, in afwijking van het CPB-gemiddelde, gecorrigeerd voor de trendmatige ontwikkeling. Voor de bepaling van de trendmatige ontwikkeling van de consumptieve afzet van grootteklassen en deelsectoren, is gebruikgemaakt van de trendontwikkeling van goederenpakketten. Uit tabel G17 van de Nationale Rekeningen valt de trendontwikkeling van diverse consumptiegoederenpakketten1 af te leiden. Deze goederenpakketten worden toegewezen aan de onderscheiden ramingsgroepen. In een beperkt aantal gevallen in de detailhandel wordt rekening gehouden met een autonome verschuiving van marktaandeel2. De vergelijking voor de consumptieve afzet voor deelsectoren en grootteklassen luidt als volgt: (2.10) CGTVR = a * C_GEZ_BI_VRcpb + (1-a) OVH_CON_VRcpb + ε + γ Hierbij geldt: CGTVR
= volumeontwikkeling van de consumptieve afzet naar grootteklasse en deelsector
C_GEZ_BI_VRcpb = volumeontwikkeling van de consumptieve afzet aan gezinnen van de relevante CPB-sector OVH_CON_VRcpb = volumeontwikkeling van de consumptieve afzet aan de overheid van de relevante CPB-sector a
= aandeel van de consumptieve afzet aan gezinnen in de totale consumptieve afzet
(1-a)
= aandeel van de consumptieve afzet aan de overheid in de totale consumptieve afzet
1
Voor de weging van de afgelopen jaren is gewerkt met een gestaffelde ontwikkeling. Hierbij weegt het laatste jaar voor 0,5 mee, het voorlaatste jaar voor 0,3 en het eervoorlaatste jaar voor 0,2.
2
In de detailhandel food (speciaalzaak t.o.v. supermarkt) en overig non-food (speciaalzaak t.o.v. warenhuis) is een autonome verschuiving van marktaandeel van klein- naar grootbedrijf verondersteld door een verschuiving van de voorkeur van de consument richting grootwinkelbedrijf.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
17
ε
= trend van goederen en diensten van een deelsector of grootteklasse t.o.v totale sector (CPB), als gevolg van een verschillend goederenpakket met afwijkend groeipad
γ
= trend als gevolg van verschuiving voorkeur consument voor soort winkel (alleen detailhandel).
Investeringsafzet Op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren is de volumeontwikkeling van de investeringsafzet (IHBVR) volledig conform de ontwikkeling van de investeringsafzet van de betreffende CPB-sectoren (INVEST_BI_VR). Hetzelfde geldt analoog voor de prijsontwikkeling (PR). De vergelijkingen luiden als volgt: (2.11) IBHVR = INVEST_BI_VRcpb (2.12) IBHPR = INVEST_BI_PRcpb Voor een aantal deelsectoren en grootteklassen geldt eveneens de bovenstaande vergelijking. Alleen in deelsectoren en grootteklassen met een heterogene samenstelling en waar tevens de investeringsafzet van enige importantie is, is gewerkt met een afwijkende trend. Met een afwijkende trend wordt rekening gehouden in de hout-, bouwmaterialen-, de meubel- en overige industrie, de chemie en kunststofverwerkende industrie, de metaalindustrie, de bouwnijverheid, de handel, de transportsector en de zakelijke dienstverlening. De trendontwikkeling1 is ontleend aan de uitgebreide IO-tabellen in constante prijzen. Voor de genoemde sectoren luidt de vergelijking voor de deelsectoren en grootteklassen als volgt: (2.13) IBHVR =INVEST_BI_VRcpb + τ Hierbij geldt: IBHVR
= volumeontwikkeling van de investeringsafzet van de betreffende deelsector en grootteklasse
INVEST_BI_VRcpb = volumegroei investeringsafzet (binnenlandse herkomst) τ
1
18
= trendmatige afwijking van de deelsector en grootteklasse ten opzichte van de ontwikkeling van de investeringsafzet van de relevante CPB-sector.
Bij de vaststelling van de trend is gewerkt met een gestaffelde weging van de afgelopen 3 jaar. Hierbij weegt het laatste jaar voor 0,5 mee, het voorlaatste jaar voor 0,3 en het eervoorlaatste jaar voor 0,2. Een sterk negatieve ontwikkeling in het recente verleden is afgezwakt tot maximaal -1,6% per jaar.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Intermediaire afzet Op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren is de volumeontwikkeling van de intermediaire afzet (GOTVR) volledig conform de ontwikkeling van de intermediaire afzet van de betreffende CPB-sectoren (GOL_VR). Hetzelfde geldt analoog voor de prijsontwikkeling (PR). De vergelijkingen luiden als volgt: (2.14) GOTVR = GOL_VRcpb (2.15) GOTPR = GOL_PRcpb Voor deelsectoren en grootteklassen wordt naar het leveringspatroon van de onderliggende branches gekeken. Hierdoor ontstaan voor deelsectoren en grootteklassen verschillen met de relevante CPB-sector. Doorgaans hebben deelsectoren en grootteklassen andere samenstellingen van goederen en diensten dan de relevante CPB-sector. De leveringsstructuur is ontleend aan de input-outputtabel over 1995. De leveringsstructuur van de deelsectoren en grootteklassen in de groot- en detailhandel is benaderd door de brutomarge te nemen op de voor deze deelsectoren en grootteklassen relevante goederen van de landbouw en industrie. De intermediaire afzet van de autosector, de groot- en de detailhandel is inclusief de handelsmarge. De afwijkende leveringsstructuur van deelsectoren en grootteklassen wordt gerelateerd aan de ontwikkeling van de componenten van de ontvangen onderlinge leveringen. Dit leidt tot de volgende vergelijking: (2.16) GOTVR
= GOL_VRcpb + Σ{gole[c] * OOL_VRcpb}
Hierbij geldt: GOTVR
= volumeontwikkeling van de intermediaire leveringen van de betreffende deelsector en grootteklasse
GOL_VRcpb
= volumeontwikkeling van de intermediaire afzet van de relevante CPB-sector
gole[c]
= matrix met de afwijkende leveringsstructuur van deelsectoren en grootteklassen ten opzichte van de relevante CPB-sector
OOL_VRcpb
= vector van de volumeontwikkeling van de leverende CPBsectoren.
Voorraadvorming De voorraadvorming is een lastige variabele. De procentuele mutaties zijn sterk afhankelijk van het startniveau. Om de invloed die de voorraadvorming bij het CPB heeft op de ontwikkeling van de brutoproductie te benaderen, wordt hier niet met de procentuele mutatie van het CPB gewerkt, maar met de niveaumutatie.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
19
(2.17) NXXVD = N_BI_VNcpb(t) - N_BI_WNcpb(t-1) (2.18) NXXPR = N_BI_PRcpb Hierbij geldt: NXXVD
= absolute mutatie van de voorraadvorming
N_BI_VN
= voorraadvorming in constante prijzen (VN) volgens het CPB in de relevante CPB-sector
N_BI_WM
= voorraadvorming in lopende prijzen (WN) volgens het CPB in de relevante CPB-sector
t
= aanduiding van het betreffende jaar.
Nadat voor de 23 CPB-sectoren de betreffende niveaumutatie van de voorraadvorming is bepaald, moet deze niveaumutatie verdeeld worden over de onderliggende deelsectoren en grootteklassen. Deze verdeling gebeurt aan de hand van het afzetaandeel van de relevante deelsector en grootteklasse in de afzet van de relevante deelsector. De vergelijking voor de deelsectoren en grootteklassen luidt als volgt: (2.19) NXXVD = ({N_BI_VNcpb(t) - N_BI_WNcpb(t-1)} / AFZVNcpb-agg) * AFZVNsect/grooteklasse Hierbij geldt: NXXVD
= absolute mutatie van de voorraadvorming
N_BI_VN
= voorraadvorming in constante prijzen (VN) volgens het CPB in de relevante CPB-sector
N_BI_WM
= voorraadvorming in lopende prijzen (WN) volgens het CPB in de relevante CPB-sector
AFZVNcpb-agg
= niveau van de afzet zoals berekend door het KTO-model op het aggregatieniveau van de betreffende CPB-sector
AFZVNsect/grooteklasse = niveau van de afzet zoals berekend door het KTO-model op het aggregatieniveau van de betreffende deelsector naar grootteklasse t
= aanduiding van het betreffende jaar.
Brutoproductie De vergelijking van de brutoproductie is een definitievergelijking. De brutoproductie (BPR) is de som van afzet (AFZ) en voorraadverandering (NXX). De definitievergelijking luidt als volgt: (2.20) BPR = AFZ + NXX
20
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
2.3.2 Verbruik en afschrijvingen Kostprijsverhogende belastingen en kostprijsverlagende subsidies Kostprijsverhogende belastingen en kostprijsverlagende subsidies zijn lastige variabelen binnen het KTO-model. Oorzaak hiervan is dat het niveau van deze variabelen volgens de productiestatistiek beduidend kan afwijken van de niveaus uit de Nationale Rekeningen. Het KTO-model hanteert niveaus uit de productiestatistiek, terwijl het CPB de niveaus uit Nationale Rekeningen hanteert. Aangezien de mutatie van het verbruik binnen het KTO-model sterk beinvloed kan worden door de mutatie van belastingen en subsidies, wordt gewerkt met een absolute niveaumutatie in plaats van een procentuele mutatie. De volgende vergelijking laat zien, dat de mutatie van het niveau van de kostprijsverhogende belastingen (TKX) op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren bepaald wordt uit het absolute niveauverschil van de belastingen van de betreffende CPB-sector. (2.21) TKXVD = IND_BEL_VNcpb(t) - IND_BEL_WNcpb(t-1) (2.22) TKXPR = IND_BEL_PRcpb(t) Hierbij geldt: TKXVD
= absolute niveaumutatie van de kostprijsverhogende belastingen in het KTO-model
TKXPR
= prijsmutatie van de kostprijsverhogende belastingen in het KTO-model
IND_BEL_VNcpb
= kostprijsverhogende belastingen in constante prijzen conform het CPB
IND_BEL_WNcpb = kostprijsverhogende belastingen in lopende prijzen conform het CPB IND_BEL_PRcpb
= prijsmutatie van de kostprijsverhogende belastingen conform het CPB
t
= jaaraanduiding.
Uit de bovenstaande vergelijkingen kan tevens de procentuele mutatie van de kostprijsverhogende belastingen afgeleid worden. De procentuele mutaties die door het KTO-model op deze wijze bepaald zijn, gelden dan tevens voor alle onderliggende deelsectoren en grootteklassen. Analoog aan de kostprijsverhogende belastingen, zijn om vergelijkbare redenen de kostprijsverlagende subsidies eveneens afgeleid uit de absolute mutatie van de corresponderende CPB-variabelen. De vergelijkingen luiden als volgt: (2.23) SUXVD = SUBSIDIES_VNcpb(t) - SUBSIDIES_VNcpb(t-1)) (2.24) SUXPR = SUBSIDIES_PRcpb(t))
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
21
Hierbij geldt: SUXVD
= absolute niveaumutatie van de kostprijsverlagende subsidies in het KTO-model
SUXPR
= prijsmutatie van de kostprijsverlagende subsidies in het KTO-model
SUBSIDIES_VNcpb = kostprijsverlagende subsidies in constante prijzen conform het CPB SUBSIDIES_WNcpb = kostprijsverlagende subsidies in lopende prijzen conform het CPB SUBSIDIES_PRcpb = prijsmutatie van de kostprijsverlagende subsidies conform het CPB t
= jaaraanduiding.
Uit de bovenstaande vergelijkingen kan tevens de procentuele mutatie van de kostprijsverhogende belastingen afgeleid worden. De procentuele mutaties die door het KTO-model op deze wijze bepaald zijn, gelden dan tevens voor alle onderliggende deelsectoren en grootteklassen. Bruto toegevoegde waarde Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, behoort de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten tot de categorie kernvariabelen waarvan het belangrijk is dat deze binnen het KTO-model volledig CPB-conform gemodelleerd zijn. De bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten maakt deel uit van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Het CPB-conform modelleren van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten, maakt het goed mogelijk om het aandeel van het MKB in het Nederlandse BBP te bepalen. Op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren is de volumemutatie (VR) van de toegevoegde waarde tegen factorkosten (YBF) gelijk aan de corresponderende CPB-variabele (BTW-FK). De vergelijking luidt als volgt: (2.25) YBFVR = BTW-FK_VRcpb Voor de deelsectoren en grootteklassen wordt, in afwijking van het CPBgemiddelde, gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de brutoproductie van de betreffende deelsector en grootteklasse. De vergelijking luidt als volgt: (2.26) YBFVR = BTW-FK_VRcpb + (BPRVRsect, gk – BPRVRsect, gk) De prijsontwikkeling van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten wordt afwijkend behandeld. De prijsontwikkeling van de toegevoegde waarde volgt uit een definitievergelijking. Hiervoor is gekozen, omdat het bepalen van de prijsontwikkeling van de bruto toegevoegde waarde relatief moeilijk is, maar voor het verbruik relatief eenvoudig is. Het niveau van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten in lopende prijzen valt af te leiden uit
22
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
de brutoproductie (BPR), het verbruik (VBR), de kostprijsverhogende belastingen (TKX) en de kostprijsverlagende subsidies (SUX). (2.27) YBF = BPR - VBR – (TKX-SUX) De verbruiksvergelijking (2.28) vormt het spiegelbeeld van vergelijking (2.27), aangezien de volumemutatie van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten volledig CPB-conform is en de prijsmutatie het resultaat is van een definitievergelijking. Totaal verbruik1 De gekozen vergelijkingen bij de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten, hebben als gevolg dat het niveau in constante prijzen van het totale verbruik wordt bepaald op basisniveau van de brutoproductie, de kostprijsverhogende belastingen, de kostprijsverlagende subsidies en de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten. Dit betekent dat de definitievergelijking voor de bepaling van het niveau van het verbruik in constante prijzen luidt als volgt: (2.28) VBR = BPR – (TKX – SUX) - YBF Hierbij geldt: VBR
= verbruik
BPR
= brutoproductie
TKX
= kostprijsverhogende belastingen
SUX
= kostprijsverlagende subsidies
YBF
= bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten.
De prijsontwikkeling van de bruto toegevoegde waarde volgt uit een definitievergelijking, zoals eerder in dit hoofdstuk is aangegeven. De consequentie hiervan is dat de prijsontwikkeling van het totaal verbruik nog bepaald moet worden. Voor de prijsontwikkeling van het totaal verbruik wordt gekeken naar het ontvangstpatroon van de onderliggende branches. Het betreft hier ontvangsten van zowel binnen- als buitenlandse herkomst. Hierdoor ontstaan voor deelsectoren en grootteklassen verschillen met de relevante CPB-sector. Doorgaans hebben deelsectoren, maar ook grootteklassen, andere samenstellingen van ontvangen goederen en diensten met hun eigen prijsontwikkeling. De ontvangststructuur is ontleend aan de input-outputtabel over 1995. De invoer is net als de ontvangsten van binnenlandse herkomst uitgesplitst naar deelsectoren. Binnen- en buitenlandse herkomst worden gewogen met hun aandeel in het verbruik. De ontvangsten van de autosector, de groot- en de detailhandel zijn inclusief de handelsmarge. De leveringsstructuur van de sub-
1
Bij de eerstvolgende revisie van het KTO-model zullen de vergelijkingen van de volume- en prijsontwikkeling van het (overige) verbruik herzien worden. Een herzien KTO-model zal in het voorjaar van 2001 operationeel zijn.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
23
groepen in deze subsectoren is benaderd door de brutomarge op de voor deze subgroepen relevante goederen van de landbouw en industrie te nemen. De afwijkende ontvangststructuur wordt gerelateerd aan de ontwikkeling van de componenten van de totale geleverde onderlinge leveringen (van binnenlandse en buitenlandse herkomst). De niet-concurrerende invoer wordt daarbij gerelateerd aan de CPB-‘sector’ Correctie. De vergelijking luidt als volgt: (2.29) VBRPR
= VERBRUIK_PRcpb + (1-ainv) * Σ{oole[c] * GOL_PRcpb} + ainv * {Σ Σinve[c] * MGH_CONC_PRcpb}
Hierbij geldt: VBRPR
= procentuele mutatie van de verbruiksprijs van de betreffende deelsector en grootteklasse
VERBRUIK_PRcpb = procentuele mutatie van het totaal verbruik van de relevante CPB-sector GOL_PRcpb
= vector van de procentuele mutatie van de onderlinge leveringen van binnenlandse herkomst van de relevante CPBsector
oole[c]
= matrix van afwijkende ontvangen leveringsstructuur ten opzichte van de relevante CPB-sector
inv[c]
= matrix van de afwijkende invoerstructuur ten opzichte van de relevante CPB-sector
ainv
= aandeel invoer binnen het verbruik van de deelsector en grootteklasse.
Verbruik onderscheiden naar drie categorieën Het totale verbruik is in het KTO-model op een andere manier gesplitst dan bij het CPB het geval is. Het CPB maakt een onderscheid tussen verbruik van binnenlandse en verbruik van buitenlandse herkomst. Binnen het KTO-model wordt een onderscheid gemaakt tussen verbruik van grond- en hulpstoffen, verbruik van vier energiecategorieën en het overig verbruik1. Dit onderscheid wordt gemaakt om een beter inzicht te hebben in de kostenontwikkeling van sectoren en grootteklassen. Het onderscheid naar vier energiecategorieën wordt gemaakt in verband met het milieuonderzoek van EIM naar het MKB. Aangezien het totale verbruik (VBR) binnen het KTO-model al bepaald is, fun-
1
24
Tot overig verbruik kan onder andere worden gerekend: onderhoud en schoonmaak; verkoopkosten; algemene kosten; communicatiekosten; kosten klein gereedschap; S&O, automatisering (deels); bank- en verzekeringskosten; personeelsgerelateerde kosten; kosten accountants; rechtsbijstand; advies; huur/leasing; verpakkingskosten.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
geert een van de drie afzonderlijke verbruikscategorieën als restcategorie. Het niveau in constante prijzen van de grond- en hulpstoffen (VGE) en de energiekosten (VET) worden door het KTO-model bepaald. Het niveau van de overige verbruikskosten (VOV) volgt dan uit een definitievergelijking. Deze vergelijking1 luidt als volgt: (2.30) VOV= VBR – VGE - VET Bij de bepaling van het niveau van drie verbruiksposten in lopende prijzen is gekozen voor de grond- en hulpstoffen als restpost. Dit is gedaan omdat de prijzen van het overig verbruik en de energiekosten eenvoudiger te modelleren zijn dan de prijzen van de grond- en hulpstoffen. De vergelijking voor de bepaling van de grond- en hulpstoffen in lopende prijzen, is weergegeven in de volgende definitievergelijking: (2.31) VGE = VBR – VET - VOV Verbruik grond- en hulpstoffen De volumeontwikkeling van de grond- en hulpstoffen wordt volledig bottomup bepaald. Er is in het KTO-model dus alleen een vergelijking voor de deelsectoren en grootteklassen. De volumeontwikkeling van de grond- en hulpstoffen (VBR) is afhankelijk gemaakt van de brutoproductie (BPR). Jaarlijks zal enige efficiencywinst behaald worden. In de onderstaande vergelijking komt dit tot uiting in de coëfficiënt a, die kleiner dan 1 is. (2.32) VGEVR = a * BPRVR Totale energiekosten Het niveau van de totale energiekosten volgt uit de som van de onderliggende vier categorieën energiekosten. De definitievergelijking luidt als volgt: (2.33) VET = VEG + VED + VEM + VEO Hierbij geldt: VET
= totale energiekosten
VEG
= kosten van gas
VED
= kosten van elektra
VEM
= kosten van motorbrandstoffen
VEO
= overige energiekosten.
1
De volumeontwikkeling van het overig verbruik wordt niet alle gevallen juist geraamd, mede doordat deze post in de huidige versie van het KTO-model als restpost is gemodelleerd. Het voornemen is om de modellering van het overig verbruik in een volgende versie van het KTOmodel te herzien. Zie hiervoor ook de onderzoeksagenda in bijlage 4.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
25
Energiekosten gas De volumeontwikkeling van de energiekosten gas wordt volledig bottom-up bepaald. De volumeontwikkeling van de grond- en hulpstoffen (VBR) is afhankelijk gemaakt van de brutoproductie (BPR). Jaarlijks zal enige efficiencywinst behaald worden. In de onderstaande vergelijking komt dit tot uiting in de coefficiënt a, die kleiner dan 1 is. (2.34) VEGVR = a * BPRVR De prijsverandering van gas van de zeer energie-intensieve bedrijven is afwijkend van die bij de overige bedrijven in verband met de kleinverbruikersheffing. Tevens kan de prijsverandering voor energie-intensieve bedrijven anders zijn, omdat deze bedrijven veelal een korting ontvangen op hun energierekening. De prijsverandering van gas voor de meeste bedrijven wordt benaderd door de prijsverandering van de consumptieve afzet (C_GEZ_BI_PR) van de nutssector van het CPB te nemen. Immers, de nutssector is de leverancier van gas. Bovendien komt de consumentenprijsverandering overeen met de energieprijsverandering voor de meeste bedrijven. Voor de energie-intensieve bedrijven is de prijsverandering benaderd door de prijsverandering te nemen van de intermediaire afzet (GOL_TOT_PR) van de nutssector. Immers, de intermediaire afzet van de nutsector betreft alleen leveringen aan bedrijven. De vergelijking van de prijsverandering van gas (VEGPR) voor de meeste deelsectoren en grootteklassen: (2.35) VEGPR = C_GEZ_BI_PRcpb_nutsbedr De sectoren naar grootteklasse die tot de energie-intensieve sectoren gerekend kunnen worden, zijn: de middelgrote en grote bedrijven in de aardolieindustrie, de bedrijven in de chemische industrie, de middelgrote en grote bedrijven in de basisindustrie en de middelgrote en grote bedrijven in de papierindustrie. Voor deze bedrijven geldt de volgende vergelijking voor de prijsverandering van gas: (2.36) VEGPR = GOL_TOT_PRcpb_nutsbedr Elektra Voor kosten van elektra gelden vergelijkbare vergelijkingen als bij de gaskosten. De volumemutatie van de elektrakosten (VED) volgt de ontwikkeling van de brutoproductie (BPR). De jaarlijkse efficiencywinst komt tot uiting in de coefficiënt c. (2.37) VEDVR = c * BPRVR Voor de meeste sectoren en grootteklassen (de minder energie-intensieve bedrijven) geldt de volgende vergelijking voor de prijsverandering van de elektrakosten:
26
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
(2.38) VEDPR = C_GEZ_BI_PR Voor de deelsectoren en grootteklassen1 met overwegend energie-intensieve bedrijven geldt de volgende vergelijking: (2.39) VEDPR = GOL_TOT_PR Motorbrandstoffen Voor deelsectoren en grootteklassen loopt de mutatie van de volumeontwikkeling van de motorbrandstofkosten (VEM) mee met de brutoproductie (BPR). De coëfficiënt d veronderstelt een jaarlijkse efficiencywinst. (2.40) VEMVR = d * BPRVR De prijsverandering van motorbrandstoffen (VEM) is voor alle grootteklassen en deelsectoren gelijk. De prijsverandering is benaderd door de prijsverandering van de intermediaire afzet van de oliesector van het CPB te nemen: (2.41) VEMPR = GOL_TOT_PR Overige energie Alle energiekosten die niet tot een van de drie andere categorieën energiekosten gerekend kunnen, worden tot de overige energiekosten gerekend. De volumemutatie van de overige energiekosten (VEO) loopt mee met de volumemutatie van de brutoproductie (BPR), waarbij de coëfficiënt e staat voor een jaarlijkse efficiencyverbetering. (2.42) VEOVR = e * BPRVR De prijsverandering van de overige energiekosten is een gewogen gemiddelde van de prijsverandering van de drie overige energiecategorieën. De coëfficiënten a en b in de volgende vergelijking zijn een weergave van dit gewogen gemiddelde. (2.43) VEOPR = a* VEGPR + b* VEDER + (1-a-b) * VEMPR Overig verbruik Zoals eerder in deze paragraaf is aangegeven, volgt het niveau van het overige verbruik in constante prijzen uit een definitievergelijking. Om de prijzen voor het overig verbruik te bepalen, wordt gekeken naar de omvang in de IO-tabel (met invoerspecificatie) die vervolgens op basis van de grootteklasseaandelen wordt gesplitst naar grootteklassen. Hiervoor zijn de
1
Onder de subparagraaf over gaskosten staat een opsomming van de deelsectoren en grootteklassen die als energie-intensief worden beschouwd in het KTO-model.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
27
cruciale inkopen van grond- en hulpstoffen alsmede de energiedragers geëlimineerd. De IO-tabel is naar kostendragers geaggregeerd tot de CPB-sectoren. In de volgende vergelijking geldt dat Σ {oolo [c] +invo [c]} gelijk is aan 1. De vergelijking luidt als volgt: (2.44) VOVPR = Σ {oolo [c] * GOL_PRcpb } + Σ {invo [c] * MGH_CONC_PRcpb } Afschrijvingen Op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren is zowel de volume- als de prijsontwikkeling van de afschrijvingen (DBX) gelijk aan de ontwikkeling van afschrijvingen de corresponderende CPB-sector (AFSCHR). De vergelijkingen luiden als volgt: (2.45) DBXVR = AFSCHR_VRcpb (2.46) DBXPR = AFSCHR_PRcpb Voor de deelsectoren en grootteklassen wordt bij de volumeontwikkeling afgeweken voor verschillen in de volumeontwikkeling van de brutoproductie van de relevante CPB-sector en de betreffende deelsector naar grootteklasse. Vervolgens wordt het verschil afgezwakt. De prijsontwikkeling is op het KTOaggregatieniveau gelijk aan de prijsontwikkeling van het corresponderende CPB-aggregatieniveau. De volumeontwikkeling van de afschrijving voor deelsectoren en grootteklassen is als volgt weer te geven: (2.47) DBXVR = AFSCHR_VRcpb + (BPRVR – BPRVRagg-cpb) * (1+( AFSCHR_VRcpb /100))/(1+(BPRVRagg_cpb)) Hierbij geldt: DBXVR
= volumemutatie van de afschrijvingen van de betreffende deelsector naar grootteklasse
AFSCHR_VRcpb
= volumemutatie van de afschrijvingen conform de corresponderende CPB-sector
BPRVR
= volumemutatie van de brutoproductie van de betreffende deelsector naar grootteklasse
BPRVRagg-cpb
= volumemutatie van de brutoproductie van de relevante CPB-sector.
2.3.3 Lonen, rente, voorzieningen en winst Loonkosten Zowel de prijsmutatie van de brutolonen, als de prijsmutatie van de sociale lasten worden gelijk gesteld aan de totale loonvoetmutatie van de betreffende CPB-sector. Door de brutolonen (LBB) en sociale lasten (SOC) gescheiden op
28
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
te nemen, blijft het KTO-model voldoende flexibel om in de toekomst alsnog de mutaties van beide posten apart te bepalen. De volumeontwikkeling van de brutolonen (LBB) en van de sociale lasten (SOC) wordt gelijk gesteld aan de volumeontwikkeling van het aantal werknemers (ALX). Uitgedrukt in vergelijkingen, levert dit het volgende op: (2.48)
LBT = LBB + SOC
(2.49)
LBBVR = ALXVR
(2.50)
LBBPR = LONEN_PRcpb
(2.51)
SOCVR = ALXVR
(2.52)
SOCPR = LONEN_PRcpb
Saldo rentekosten1 De volumeontwikkeling van de rentekosten kan veranderen door wijzigingen in de financieringsbehoefte. De financieringsbehoefte wordt beïnvloed door de investeringsintensiteit (IBB), de hoogte van de afschrijvingen (DBX), de hoogte en ontwikkeling van de winst (WIN), heffing van vennootschapsbelasting (35%) en winstuitkeringen (gesteld op 50% van de winst na belasting). Bovendien neemt de financieringsbehoefte van lopende uitgaven toe, bij een stijging van de bedrijfsactiviteiten. In het KTO-model is dit benaderd door 10% van de stijging van het verbruik in de vergelijking mee te nemen. Dit betekent voor de deelsectoren en grootteklassen, dat de absolute mutatie van de rentekosten als volgt bepaald wordt2: (2.53)
RENVD = IBBWM_(t) – DBXWM_(t) - (WINWN_(t-1) * 0,65 * 0,5) + (0,1 * (VBRWN_(t) – VBRWN_(t-1))
Deze prijscomponent van de rentekosten wordt bepaald door de lange rente en de korte rente. Tevens geldt voor veel bedrijven een risico-opslag boven op de gebruikelijke marktrente. In de volgende vergelijking is deze risico-opslag op 2% bepaald. De coëfficiënt a geeft de verhouding weer tussen lange en korte rente per deelsector naar grootteklasse. (2.54)
RENPR~ = ((a * lange_rentePRcpb )+0,02) + ((1-a) * korte_rentePRcpb)+0,02)
1
Uit de analyse van de modelresultaten van de KTO-run in april 2000, is gebleken dat de vergelijking van volumeontwikkeling van het saldo van rentekosten onvoldoende stabiel is. Deze vergelijking zal binnenkort herzien worden.
2
Uit de analyse van de resultaten van het KTO-model is gebleken, dat deze vergelijking niet in alle situaties voldoende stabiel is. In een volgende versie van het KTO-model zal deze vergelijking worden herzien. Zie hiervoor ook de onderzoeksagenda in bijlage 4.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
29
Nettobedrijfsresultaat Het nettobedrijfsresultaat volgt uit een definitievergelijking. Het betreft de volgende vergelijking: (2.55)
YBR = YBF - DBX - LBT – REN
Hierbij geldt: YBR
= nettobedrijfsresultaat
YBF
= bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten
DBX
= afschrijvingen
LBT
= loonkosten
REN
= saldo rentekosten en renteopbrengsten.
Mutatie voorzieningen en bijzondere lasten en baten De mutatie voorzieningen en bijzondere lasten en baten (BBL) loopt voor de deelsectoren en grootteklassen vooralsnog1 gelijk aan de ontwikkeling van de brutoproductie (BPR). Dit leidt tot de volgende vergelijkingen: (2.56)
BBLVR
= BPRVR
(2.57)
BBLPR
= BPRPR
Winst De winst is het verschil tussen het nettobedrijfsresultaat en de voorzieningen en bijzondere lasten en baten. De winst is exclusief de afdracht van vennootschapsbelasting. De winst (WIN) volgt uit de volgende definitievergelijking: (2.58)
WIN = YBR - BBL
2.3.4 Werkgelegenheid en aantal bedrijven Arbeidsvolume Op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren is de ontwikkeling van het totale arbeidsvolume gelijk aan de ontwikkeling van het totale arbeidsvolume van de betreffende CPB-sector. Dit leidt tot de volgende vergelijking: (2.59)
ALZMR = A8_M_MRcpb
Bij de bepaling van het niveau van het totale arbeidsvolume voor deelsectoren en grootteklassen wordt rekening gehouden met verschillen in arbeidsproduc-
1
30
Mogelijk wordt deze vergelijking in een volgende versie van het KTO-model nader uitgewerkt. Uit gegevens blijkt dat de post voorzieningen en bijzonderen baten en lasten jaarlijks sterk kan fluctueren. Nader onderzoek is noodzakelijk om een betrouwbare vergelijking te kunnen schatten voor het KTO-model.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
tiviteitsontwikkelingen. Hiervoor is in de vergelijking een constante opgenomen. Bovendien wordt rekening gehouden met verschillen in brutoproductie, waarbij een correctieterm is opgenomen die de verschillen afzwakt. (2.60)
ALZMR = A8_M_MRcpb + (BPRVRagg_cpb - BPRVR) * (1+(ALZMRagg_cpb /100))/(1+(BPRVR)) + CONSTANTE
Bedrijvendynamiek is een belangrijke component in de ontwikkeling van het MKB. Er is een nauwe samenhang tussen de ontwikkeling van het aantal bedrijven (ONDVR) en de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen (AZXMR). Zo blijkt dat 90% van alle starters als zelfstandige begint. Bovendien worden twee van de drie nieuwe ondernemingen opgericht door starters. De overige nieuw opgerichte ondernemingen zijn dochterondernemingen. Door de nauwe samenhang tussen de ontwikkeling van het aantal ondernemingen (ONDVR) en de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen (AZXMR) wordt de ontwikkeling van het aantal zelfstandingen van het CPB door het KTO-model niet overgenomen. Bovendien wordt de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen door het CPB veelal afgerond op duizendtallen. Het KTO-model maakt een prognose van de ontwikkeling van het aantal ondernemingen. De ontwikkeling van het aantal zelfstandigen1 volgt deze ontwikkeling direct en kan in de volgende vergelijking worden weergegeven: (2.61)
AZXMR = ONDVR
Het niveau van het arbeidsvolume van werknemers (ALX) kan vervolgens uit een definitievergelijking bepaald worden en betreft het verschil tussen het totaal arbeidsvolume (ALZ) en het aantal zelfstandigen (AZX). Voorgaande twee vergelijkingen hebben als consequentie, dat de mutatie van het arbeidsvolume van werknemers kan afwijken van de mutatie van het CPB. (2.62)
ALXVN = ALZVN - AZXVN
Werknemers De ontwikkeling van het aantal werknemers naar deelsector en grootteklasse wordt bepaald met behulp van de p/a-ratio. De verandering van de p/a-ratio voor grootteklassen en sectoren wordt gelijkgesteld aan de verandering van de p/a-ratio voor heel Nederland. De bepaling van de verandering van de p/aratio gebeurt als volgt. De absolute werkgelegenheidsmutatie van het totaal aantal werkenden op het niveau van de totale economie, wordt rechtstreeks van het CPB overge-
1
In de huidige versie van het KTO-model wordt uitgegaan van een één-op-één ontwikkeling van het aantal zelfstandigen en het aantal ondernemingen. Ten behoeve van de volgende versie van het KTO-model zal onderzocht worden of deze veronderstelling juist is. Vermoedelijk wijkt de ontwikkeling iets af, doordat de groei van het aantal dochterbedrijven hoger ligt dan de groei van het aantal starters.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
31
nomen. De absolute mutatie van het arbeidsvolume wordt op basis van het KTO-model bepaald. Op basis van deze gegevens berekent het KTO-model de verandering van de p/a-ratio. Doordat de werkgelegenheidsniveaus binnen het KTO-model kunnen afwijken van de werkgelegenheidsniveaus van het CPB, kan de absolute verandering van het aantal werkenden tussen het KTO-model en het CPB iets afwijken. Hoe deze afwijking in de praktijk kan uitpakken, wordt in hoofdstuk 4 geïllustreerd. Saldo in- en uitleen van personeel Voor de deelsectoren naar grootteklasse geldt dat het saldo in- en uitleen van personeel gelijkloopt aan de ontwikkeling van het aantal werknemers. (2.63)
ALLMR = WPLMR
Ondernemingen Voor de deelsectoren naar grootteklasse geldt dat de ontwikkeling van het aantal ondernemingen (OND) bepaald wordt op basis van de ontwikkeling in de voorgaande drie jaren. Hierbij weegt het laatste jaar voor 50% mee, het voorlaatste jaar voor 30% en het oudste jaar voor 20%. Dit leidt tot de volgende vergelijking: (2.64)
ONDVRt = 0,5 * ONDVR(t-1) + 0,3 * ONDVR(t-2) + 0,2 * ONDVR(t-3)
2.3.5 Investeringen Investeringen in gebouwen Op het aggregatieniveau van de 23 CPB-sectoren, volgt de ontwikkeling van de investeringen direct uit de ontwikkeling van de investeringen in de betreffende CPB-sector. Voor de investeringen in gebouwen leidt dit tot de volgende vergelijkingen voor de investeringen in gebouwen: (2.65)
IBGVR
= a * E_GEB_VRcpb + (1-a) * E_OVERDK_VRcpb
(2.66)
IBGPR
= a * E_GEB_PRcpb + (1-a) * E_OVERDK_PRcpb
Hierbij geldt: IBGVR
= volumemutatie van de investeringen in gebouwen naar deelsector en grootteklasse
IBGVRagg_cpb
= volumemutatie van de investeringen in gebouwen op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector
a
= aandeel van de investeringen in gebouwen in het totaal van investeringen in gebouwen plus overdrachtskosten
32
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
1-a
= aandeel van overdrachtskosten in gebouwen in het totaal van investeringen in gebouwen plus overdrachtskosten
E_GEB_VRcpb
= volumemutatie van de investeringen in gebouwen conform het CPB voor de relevante CPB-sector
E_OVERDK_VRcpb = volumemutatie van de overdrachtskosten van gebouwen conform het CPB voor de relevante CPB-sector. De investeringen in gebouwen voor de deelsectoren en grootteklassen kunnen afwijken van de gemiddelde mutatie van de investeringen in de corresponderende CPB-sector, door rekening te houden met de ontwikkeling van de brutoproductie in de betreffende deelsector en grootteklasse. (2.67)
IBGVR = a * E_GEB_VRcpb + (1-a) * E_OVERDK_VRcpb + (BPRVRagg_cpb - BPRVR) * (1+(IBGVRagg_cpb /100))/(1+(BPRVRagg_dpb))
Hierbij geldt: IBGVR
= volumemutatie van de investeringen in gebouwen naar deelsector en grootteklasse
IBGVRagg_cpb
= volumemutatie van de investeringen in gebouwen op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector
a
= aandeel van de investeringen in gebouwen in het totaal van investeringen in gebouwen plus overdrachtskosten
1-a
= aandeel van overdrachtskosten in gebouwen in het totaal van investeringen in gebouwen plus overdrachtskosten
E_GEB_VRcpb
= volumemutatie van de investeringen in gebouwen conform het CPB voor de relevante CPB-sector
E_OVERDK_VRcpb = volumemutatie van de overdrachtskosten van gebouwen conform het CPB voor de relevante CPB-sector BPRVRagg_cpb
= volumemutatie van de brutoproductie op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector.
BPRVR
= volumemutatie van de brutoproductie van de deelsector naar grootteklasse.
Investeringen outillage De vergelijkingen van de investeringen in outillage volgen hetzelfde stramien als de investeringen in outillage. De volgende vergelijkingen zijn te onderscheiden: (2.68) IBOVR
= a * E_OUT_VRcpb + (1-a) * E_VEE_VRcpb
(2.69) IBOPR
= a * E_OUT_PRcpb + (1-a) * E_VEE_PRcpb
(2.70) IBOVR
= a * E_OUT_VRcpb + (1-a) * E_VEE_VRcpb
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
33
+ (BPRVR - BPRVRagg_cpb) * (1+(IBOVRagg_cpb /100))/(1+(BPRVRagg_cpb)) Hierbij geldt: IBOVR
= volumemutatie van de investeringen in outillage naar deelsector en grootteklasse
IBGVRagg_cpb
= volumemutatie van de investeringen in outillage op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector
a
= aandeel van de investeringen in outillage in het totaal van investeringen in outillage plus vee
1-a
= aandeel van investeringen in vee in het totaal van investeringen in outillage plus vee
E_OUT_VRcpb
= volumemutatie van de investeringen in outillage conform het CPB voor de relevante CPB-sector
E_OVERDK_VRcpb = volumemutatie van de investeringen in vee conform het CPB voor de relevante CPB-sector BPRVRagg_cpb
= volumemutatie van de brutoproductie op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector
BPRVR
= volumemutatie van de brutoproductie van de deelsector naar grootteklasse.
Investeringen in transportmiddelen De vergelijkingen van de investeringen in transportmiddelen volgen hetzelfde stramien als de investeringen in outillage. De volgende vergelijkingen zijn te onderscheiden: (2.71)
IBTVR
(2.72)
IBTPR
(2.73)
IBTVR
= a * E_AUTOS_VRcpb + (1-a) * E_OV_TRM_VRcpb = a * E_AUTOS_PRcpb + (1-a) * E_OV_TRM_PRcpb = a * E_AUTOS_VRcpb + (1-a) * E_OV_TRM_VRcpb + (BPRVR - BPRVRagg_cpb) * (1+(IBTVRagg_cpb /100))/(1+(BPRVRagg_cpb))
Hierbij geldt: IBTVR
= volumemutatie van de investeringen in transportmiddelen naar deelsector en grootteklasse
IBTVRagg_cpb
= volumemutatie van de investeringen in transportmiddelen op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector
a
= aandeel van de investeringen in auto’s in het totaal van investeringen in auto’s plus overige transportmiddelen
1-a
= aandeel van investeringen in overige transportmiddelen in het totaal van investeringen in auto’s plus overige transportmiddelen
34
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
E_AUTOS_VRcpb = volumemutatie van de investeringen in auto’s conform het CPB voor de relevante CPB-sector E_OV_TRM_VRcpb = volumemutatie van de investeringen in overige transportmiddelen conform het CPB voor de relevante CPB-sector BPRVRagg_cpb
= volumemutatie van de brutoproductie op het aggregatieniveau van de relevante CPB-sector
BPRVR
= volumemutatie van de brutoproductie van de deelsector naar grootteklasse.
Totale investeringen Het niveau van de totale investeringen (IBB) is een som van het niveau van de investeringen in gebouwen (IBG), de investeringen in outillage (IBO)en de investeringen in transportmiddelen (IBT). De vergelijking luidt als volgt: (2.74)
IBB = IBG + IBO + IBT
2.3.6 Overige variabelen In de voorgaande paragrafen is het KTO-model beschreven. Standaard genereert het KTO-model een groot aantal aanvullende relevante variabelen. Al deze variabelen betreffen definitievergelijkingen. Voor de betekenis van de afkortingen wordt verwezen naar de bijlage. Netto toegevoegde waarde tegen factorkosten (2.75) YNF = YBF - DBX Bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen (2.76) YBM = YBF + TKS Netto toegevoegde waarde tegen marktprijzen (2.77) YNM = YBF - DBX + TKS Overig inkomen (2.78) WMR = YBF - DBX - LBT Overige bedrijfskosten (2.79) KOX = DBX + TKS + REN + BBL Cashflow (2.80) CFL = DBX + WIN Arbeidsproductiviteit (2.81) APT = YBF / ALZ
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
35
Kostprijs per eenheid product (2.82) KPP = (BPR - WIN) / BPR Arbeidsinkomensquote (AIQ) (2.83) AIQ = ((( LBT / ALX ) * ALZ) / YBM) * 100
36
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
3
Modelresultaten
3.1 Inleiding De meerwaarde van prognoses die gemaakt zijn met het KTO-model ten opzichte van CPB-prognoses is gelegen in de grootteklassedimensie, de aanvullende variabelen en de uitsplitsing naar een groot aantal (MKB-)sectoren. Om de werking van het KTO-model inzichtelijk te maken, worden de uitkomsten van één sector naar grootteklasse naast elkaar gezet voor het jaar 1999 en geconfronteerd met de resultaten van het CPB. Tevens wordt de opbouw van het eindresultaat voor de vier afzetcategorieën gepresenteerd. In april 2000 is het KTO-model voor het eerst in de praktijk toegepast. Dit heeft geresulteerd in de rapportage Kleinschalig Ondernemen 2000. Aan de hand van voorbeelden uit deze rapportage wordt in het volgende hoofdstuk de meerwaarde van het KTO-model geïllustreerd.
3.2 Werking van het KTO-model praktisch geïllustreerd Tabel 3.1 bevat de resultaten van het KTO-model voor het jaar 1999 van de textiel- en kledingindustrie. In deze tabel staan de niveauwaarden en de volumemutaties van een aantal KTO-variabelen weergegeven. De CPB-sector textiel- en kledingindustrie wordt door het KTO-model uitgesplitst naar grootteklassen. Het KTO-model splitst de textiel- en kledingindustrie niet nader uit in deelsectoren. Tevens voegt het KTO-model een aantal variabelen toe die in de prognoses van het CPB ontbreken. Van de CPB-variabelen is in de volgende tabel aangegeven wat de volumemutaties zijn volgens de CPB-prognoses. Voor een aantal variabelen is binnen het KTO-model opgelegd dat de mutaties conform het CPB moeten zijn. Zo is de mutatie van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten en de vier afzonderlijke afzetvariabelen, volledig conform de resultaten van het CPB. Door afwijkingen in de niveaus van het startjaar, kunnen de mutaties van een aantal andere variabelen niet volledig conform het CPB zijn. Zo blijkt uit tabel 3.2 dat de totale volumemutatie van 1 de afzet 0,7%-punt afwijkt van het CPB . Als gevolg van deze afwijkende afzetmutatie wijkt eveneens de verbruiksmutatie af van de resultaten van het CPB. Uit tabel 3.1 blijkt dat de verbruiksmutatie 1,2%-punt verschilt tussen het KTO-model en de CPB-resultaten. De mutatie van het totaal arbeidsvolume is volledig CPB-conform. De mutatie van het aantal zelfstandigen wijkt wel af van de CPB-uitkomsten. Dit komt
1
Aan het startjaar bij de KTO-modelrun in april 2000, was nog niet de data-eis opgelegd dat de relatieve afzetverdeling gelijk moest zijn aan die van het CPB. Vanaf 2001 zal deze eis wel gelden voor het basisjaar.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
37
doordat de mutatie van het aantal zelfstandigen binnen het KTO-model de mutatie van het aantal ondernemingen volgt. De consequentie van een afwijkende mutatie van het aantal zelfstandigen is dat de mutatie van het arbeidsvolume werknemers eveneens afwijkt. Dit laatste impliceert tevens dat de loonkosten van werknemers een afwijkende ontwikkeling hebben ten opzichte van het CPB. Een forse mutatie is te zien bij het overig verbruik. De mutatie van het overig verbruik is geformuleerd als restpost. Deze restpost laat een fors negatieve mutatie zien, die modeltechnisch een gevolg is van de hoge volumemutatie van het totale verbruik. De mutatie van het totale verbruik pakt modelmatig fors uit door een groot mutatieverschil tussen de afzet en de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten. Inhoudelijk zijn er goede argumenten te geven voor een forse negatieve mutatie van het overig verbruik. De afzetontwikkeling in de textiel- en kledingindustrie is in 1999 zeer ongunstig geweest. Dit heeft veel bedrijven genoopt tot bezuinigen op de overheadkosten. Bovendien zijn er een aantal bedrijven verdwenen als gevolg van de ongunstige marktomstandigheden. Het zijn vooral de bedrijven met hoge vaste kosten, die het eerst de markt (gedwongen) verlaten. Binnen het KTO-model kan de mutatie van het overig verbruik aangepast worden met behulp van een autonoom. Mogelijk is de negatieve mutatie iets te fors geweest en had met behulp van autonomen ingegrepen moeten worden. Bij de eerstvolgende herziening van het KTO-model zal de modellering van de verbruiksmutaties mogelijk herzien worden.
38
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
tabel 3.1
niveau en volumemutaties op basis van het KTO-model voor de textiel- en kledingindustrie naar grootteklasse voor het jaar 1999 mutatie niveau
(%)
mutatie
mutatie niveau
(%)
niveau
mutatie
(%)
niveau
(%) mutatie
KTO
KTO
KTO
KTO
KTO
KTO
KTO
KTO
klein-
klein-
midden-
midden-
groot-
groot-
alle
alle
(%)
model
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedr.
bedr.
CPB
omzet
variabele in het KTO-
2.540
-5,9
4.236
-4,4
4.119
-3,3
10.894
-4,3
n.v.t
inkopen handel
740
-5,7
604
-4,2
208
-3,1
1.552
-4,8
n.v.t.
afzet uitvoer
664
-5,1
2.288
-2,2
3.255
-2,5
6.208
-2,7
-2,7
afzet consumptie
427
9,7
517
7,6
274
7,4
1.218
8,3
8,3
afzet investeringen
72
4,2
106
2,2
61
2,2
238
2,8
2,8
afzet intermediair
636
-18,5
721
-21,2
321
-21,5
1.678
-20,2
-20,2
1.800
-5,9
3.631
-4,4
3.911
-3,3
9.342
-4,2
-3,5
878
-5,4
1.882
-4,0
2.161
-3,1
4.920
-3,8
n.v.t
totale afzet
verbruik grond- en hulpstoffen verbruik energie
24
-4,0
56
-3,0
72
-2,1
152
-2,7
n.v.t
overig verbruik
428
-16,4
432
-15,5
426
-13,9
1.106
-15,1
n.v.t
totaal verbruik
1.151
-7,7
2.369
-6,1
2.658
-4,8
6.177
-5,8
-4,6
indirecte belastingen
0
0
0
0
0
0
0
0
-1,7
subsidies
0
0
31
0
35
0
66
0
0,0
saldo belastingen en
0
0
-31
0
-35
0
-66
0
-3,7
649
-2,8
1.292
-1,4
1.378
-0,1
3.319
-1,1
-1,1
afschrijvingen
63
-0,7
127
0,8
155
2,1
346
1,1
1,1
arbeidskosten
275
1,0
817
0,5
794
0,5
1.886
0,6
0,4
24
0,2
40
0,2
41
-0,8
105
-0,2
n.v.t.
9
-5,9
6
-4,5
18
-3,2
33
-4,5
n.v.t
277
-7,3
302
-7,4
371
-2,1
1.058
-15,0
n.v.t
3.843
1,0
13.827
0,5
10.419
0,5
28.089
0,6
0,4
4.388
-0,7
405
-1,5
0
0
4.793
-0,8
0,2
totaal arbeidsvolume
8.231
0,1
14.232
0,4
10.419
0,5
32.882
0,4
0,4
aantal ondernemingen
3.315
-0,7
449
-1,5
52
-8,7
3.816
-0,9
n.v.t.
subsidies toegevoegde waarde (btw, fk)
rentekosten mutatie bijzondere lasten/baten winst voor belastingen
arbeidsvolume werknemers arbeidsvolume zelfstandigen
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
39
Het hart van het KTO-model wordt gevormd door het afzetblok. Mutaties van veel van de overige variabelen zijn indirect afhankelijk van de totale afzetmutatie. De uitkomsten van de mutaties van de verschillende afzetvariabelen zijn in de tabellen 3.2 tot en met 3.5 nader geanalyseerd. In al deze tabellen is aangegeven wat het effect is geweest van de CPB-mutaties. Bovendien is aangegeven welke wijzigingen er op deze mutaties zijn geweest door het vergelijkingenstelsel van het KTO-model. Tevens is de invloed van expertkennis op de uitkomsten weergegeven. Met behulp van autonomen hebben sectorexperts de mogelijkheid om de uitkomsten aan te passen. Sectorexperts zijn echter wel beperkt in de aanpassingsmogelijkheden. Het KTO-model heeft een voorziening die ervoor zorgt dat de aanpassingen altijd CPB-conform zijn. Dit betekent dat een autonome aanpassing van een mutatie in het kleinbedrijf, altijd een verandering in het midden- en/of grootbedrijf noodzakelijk maakt. De basis van de volumemutatie van de export wordt gevormd door de volumemutaties van het CPB. De exportafzet is in 1999 volgens het CPB met 2,7% afgenomen. Tabel 3.2 laat zien dat een afwijkende landenoriëntatie in 1999 een maximaal effect van 0,1%-punt heeft op de grootteklasseverdeling. Een toename van het aantal exporterende kleine bedrijven heeft een positief effect van 1,2%-punt op de exportafzet in het kleinbedrijf. De tabel laat eveneens zien dat de exportmutatie is aangepast op basis van expertkennis. De uitkomsten van andere statistieken zijn aanleiding geweest om de exportmutatie aan te passen in het voordeel van het midden- en grootbedrijf. tabel 3.2
analyse van de volumemutatie (%) van de exportafzet van de textiel- en kledingindustrie in het KTO-model kleinbedrijf
middenbedrijf
mutatie CPB
-2,7
-2,7
grootbedrijf -2,7
totaal -2,7
landheroriëntatie
-0,0
-0,1
-0,1
0,0
trend exporteurs
1,2
0,1
-0,3
0,0
ingrijpen experts
-3,6
0,5
0,6
0,0
totaal
-5,1
-2,2
-2,5
-2,7
Uit tabel 3.3 blijkt dat het effect van een afwijkende trendmatige ontwikkeling van de consumptieve afzet betrekkelijk gering is voor de grootteklassen in de textiel- en kledingindustrie. Het toevoegen van expertkennis heeft wel een beduidende invloed gehad op de uitkomsten. Uit andere statistische bronnen bleek een gunstige ontwikkeling van de binnenlandse afzet in 1999 voor het kleinbedrijf ten opzichte van het midden- en grootbedrijf.
40
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
tabel 3.3
analyse van de volumemutatie (%) van de consumptieve afzet van de textiel- en kledingindustrie in het KTO-model kleinbedrijf
middenbedrijf
grootbedrijf
totaal
mutatie CPB
8,3
8,3
8,3
trendontwikkeling
0,1
0,0
-0,2
8,3 0,0
ingrijpen experts
1,3
-0,7
-0,7
0,0
totaal
9,7
7,6
7,4
8,3
De mutatie van de investeringsafzet wordt door het KTO-model voor de textiel- en kledingindustrie rechtstreeks van het CPB overgenomen. Voor een trendmatige ontwikkeling van de investeringsafzet wordt binnen de textielen kledingindustrie niet gecorrigeerd, omdat de investeringsafzet in deze sector relatief gering is. Op basis van gegevens uit andere bronnen heeft de sectorexpert de resultaten aangepast. tabel 3.4
analyse van de volumemutatie (%) van de investeringsafzet van de textiel- en kledingindustrie in 1999 in het KTO-model kleinbedrijf
middenbedrijf
grootbedrijf
totaal
2,8
2,8
2,8
2,8
mutatie CPB trendmatige ontwikkeling
0,0
0,0
0,0
0,0
ingrijpen experts
1,4
-0,6
-0,6
0,0
totaal
4,2
2,2
2,2
2,8
De volumemutatie van de intermediaire afzet is volgens het CPB in 1999 sterk negatief geweest. Deze mutatie is naar grootteklasse aangepast, doordat de sectoren waaraan de verschillende grootteklassen leveren, een verschillende groei hebben doorgemaakt in 1999. Dit resulteert in een gunstiger afzetmutatie voor het kleinbedrijf. Tevens heeft de sectorexpert op basis van gegevens uit andere bronnen de resultaten verder in het voordeel van het kleinbedrijf aangepast. tabel 3.5
analyse van de volumemutatie (%) van de intermediaire afzet van de textiel- en kledingindustrie in 1999 in het KTO-model kleinbedrijf
middenbedrijf
grootbedrijf
totaal
-20,2
-20,2
-20,2
-20,2
afwijkende bestemming
0,5
-0,1
-0,4
0,0
ingrijpen experts
1,2
-0,7
-0,9
0,0
-18,5
-21,2
-21,5
-20,2
mutatie CPB
totaal
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
41
42
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
4
Resultaten KTO-model uit Kleinschalig Ondernemen
4.1 KTO-model geïllustreerd met Kleinschalig Ondernemen De belangrijkste meerwaarde van het KTO-model is het kunnen prognosticeren van de ontwikkelingen naar grootteklasse. De volgende kerntabel uit Kleinschalig Ondernemen 2000 illustreert deze meerwaarde. De tabel geeft voor het jaar 2000 belangrijke niveaus en ontwikkelingen van belangrijke MKB-variabelen. Bovendien wordt de werkgelegenheidsontwikkeling van het MKB afgezet tegen de ontwikkeling in het grootbedrijf en het niet-particuliere bedrijfsleven. tabel 4.1
kerngegevens MKB, 1999-2001 1999
2000
2001
MKB niveau omschrijving
(x mld. gulden)
volumemutaties t.o.v. vorig jaar in %
omzet
878.297
4,50
4,25
afzet
469.318
4,50
4,00
waarvan: - export - consumentengoederen - investeringsgoederen
67.233
7,00
6,25
115.751
2,50
3,25
71.109
5,25
4,00
- intermediaire goederen
215.225
4,50
3,75
bruto toegevoegde waarde
221.489
3,75
3,50
loonsom
129.802
2,75
2,00
94
1,00
1,25
arbeidsproductiviteit (x 1.000 gld.)
prijsmutaties per jaar in % omzet
878.297
2,75
2,00
afzet
469.318
2,75
2,25
loonvoet
129.802
4,00
3,00
overige gegevens:
mutaties per jaar in %
winst uit onderneming (nominaal)
3,75
8,00
niveau (x 1.000) mutaties (x 1.000) aantal banen MKB
2.699
74
70
aantal banen grote bedrijven
2.249
72
67
aantal banen overige sectoren (incl. overheid)
2.658
36
35
totaal aantal banen
7.606
182
171
Bron: EIM, Ramingen voor het particulier bedrijfsleven, 1999-2001.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
43
Het KTO-model is niet alleen waardevol voor het weergeven van ontwikkelingen, maar ook voor het weergeven van de niveaugegevens voor alle drie prognosejaren. Tabel 4.2 illustreert dit. Tevens laat deze tabel een aantal kernvariabelen voor het MKB zien, die met het KTO-model aanvullend bepaald kunnen worden ten opzichte van het CPB. In deze tabel zijn dit de omzet, de winst, het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid in personen. tabel 4.2
kerngegevens van het MKB, grote bedrijven en de overige sectoren, 1999 totaal MKB
grootbedrijf
overige
particuliere
sectoren
alle
bedrijven
(incl. overheid)
sectoren
ondernemingen per 1-1-‘99 (x 1.000)
515
4
519
169
688
omzet (in mld. gld.)
878
764
1.642
434
2.076
(mld. gld.)
221
238
459
285
744
loonsom (in mld. gld.)
130
152
282
152
433
62
51
114
26
139
arbeidsvolume (x 1.000)
2.350
1.864
4.213
2.193
6.407
aantal werkenden
2.699
2.249
4.948
2.658
7.606
w.v. werknemers
2.148
2.246
4.394
2.443
6.838
551
2
553
215
768
bruto toegevoegde waarde (fk)
winst (in mld. gld.)
w.v. zelfstandigen
Bron: EIM, Ramingen voor het particulier bedrijfsleven, 1999-2001.
De afzetvariabelen worden zowel door het CPB als het KTO-model gegenereerd. De mutaties van de afzonderlijke afzetvariabelen zijn volledig consistent met de afzetmutaties van het CPB. Tabel 4.3 geeft de volumeontwikkeling van de vier afzetcategorieën naar grootteklasse. tabel 4.3
volumeontwikkeling van de afzet in het totale particuliere bedrijfsleven, het MKB en het grootbedrijf naar afzetcategorieën, 1999-2001 particulier bedrijfsleven
afzetcategorie
1999
2000
2001
MKB 1999
2000
grootbedrijf 2001
1999
2000
2001
mutatie t.o.v. voorafgaand jaar in % export
3,00
7,25
6,50
3,50
7,00
6,25
3,00
7,50
6,75
consumptiegoederen
3,50
3,25
3,50
3,25
2,50
3,25
4,00
3,75
4,25
investeringsgoederen
4,25
5,25
3,75
4,00
5,25
4,00
4,50
5,25
3,75
intermediaire leveringen
4,50
5,00
4,25
4,25
4,50
3,75
4,75
5,25
4,75
totale afzet
4,00
5,25
4,75
4,00
4,50
4,00
4,00
5,75
5,25
Een veelgebruikte compacte uitsplitsing in MKB-sectoren is gegeven in tabel 4.4. De tabel laat de volumeontwikkeling van de afzet zien, waarbij acht hoofdsectoren binnen het MKB worden onderscheiden. Binnen het MKB zijn de handel (autosector groot- en detailhandel) en de dienstverlening erg be-
44
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
langrijk. Aan deze sectoren wordt binnen het KTO-model veel aandacht besteed. Het nader specificeren van MKB-sectoren maakt deel uit van de meerwaarde van het KTO-model ten opzichte van CPB-resultaten. tabel 4.4
volumeontwikkeling van de totale afzet van het MKB naar sectoren, 1999-2001 1999
2000
2001
MKB-sector
mutatie t.o.v. voorafgaand jaar in %
industrie
2,50
4,50
4,25
bouw
4,00
4,25
2,25
groothandel
5,00
6,75
6,00
detailhandel
2,50
2,25
2,75
horeca
2,25
2,75
3,00
autosector
4,50
2,25
3,00
transport
4,25
4,50
4,50
zakelijke en overige diensten
5,00
4,50
4,25
totaal MKB
4,00
4,50
4,00
Bron: EIM, Ramingen voor het particulier bedrijfsleven, 1999-2001.
Ook bij de werkgelegenheidsvariabelen onderscheidt het KTO-model zich van CPB-resultaten. Door het CPB wordt op sectorniveau alleen aandacht besteed aan de volumeontwikkeling van de werkgelegenheid en wordt geen aandacht besteed aan de werkgelegenheidsontwikkeling, uitgedrukt in personen. Alleen voor Nederland als geheel maakt het CPB een onderscheid tussen arbeidsvolume en werkgelegenheid in personen. In de volgende tabel zijn de werkgelegenheidsniveaus voor de drie jaren weergegeven, voor het MKB, het grootbedrijf en de overige sectoren. Als de uitkomsten uit deze tabel worden vergeleken met de cijfers uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB, dan kunnen er kleine verschillen geconstateerd worden. Uit het CEP volgt dat het arbeidsvolume in de jaren 1999, 2000 en 2001 toeneemt met respectievelijk 162.000, 147.000 en 122.000. De onderstaande tabel wijkt hier respectievelijk 9.000, 8.000 en 4.000 van af. Oorzaak hiervan is het iets afwijkende niveau van het basisjaar in het KTO-model ten opzichte van het basisjaar dat het CPB hanteert. Aangezien de mutaties van het arbeidsvolume in het KTO-model volledig consistent zijn met de arbeidsvolumemutatie van het CPB voor de 23 afzonderlijke CPB-sectoren, kan de absolute werkgelegenheidsmutatie iets afwijken.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
45
tabel 4.5
ontwikkeling werkgelegenheid particulier bedrijfsleven en overige sectoren (arbeidsjaren x 1.000, personen x 1.000), 1999-2001 1999 arbeidsjaren
2000 personen
arbeidsjaren
2001 personen
arbeidsjaren
personen
MKB
75
92
62
74
55
70
grootbedrijf
53
72
54
71
46
67
totaal particulier
129
164
116
146
100
137
overige sectoren
24
40
23
36
17
35
153
204
139
182
118
171
totaal
Bron: EIM, Ramingen voor het particulier bedrijfsleven, 1999-2001.
De prognose van de winstontwikkeling is een van de aanvullende onderdelen die het KTO-model kan berekenen ten opzichte van het CPB. De volgende tabel geeft voor de acht MKB-sectoren de winstontwikkeling voor de jaren 1999, 2000 en 2001. Elke MKB-sector is hierbij vergeleken met de winstontwikkeling in de sector als geheel. tabel 4.6
nominale winstontwikkeling in het MKB en het particuliere bedrijfsleven naar sector, 1999-2001 1999
2000
particuliere
2001
particuliere
bedrijven
industrie
-1,25
-6,75
2,75
0,50
5,50
8,00
bouw
sector
MKB
bedrijven
particuliere
MKB
MKB
bedrijven
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in %
20,75
22,50
12,25
13,00
19,25
21,00
groothandel
2,75
1,75
5,50
5,25
6,25
6,25
detailhandel
2,00
2,00
0,25
-0,50
1,25
1,00
horeca
9,50
8,75
5,25
5,50
13,75
13,25
autosector
8,25
8,25
-3,75
-3,75
4,00
4,00
transport
0,75
-3,25
3,75
-2,00
6,25
6,25
diensten
7,25
9,50
1,50
4,25
8,75
8,75
totaal
5,25
3,00
3,75
3,25
8,00
8,25
zakelijke en overige
Bron: EIM, Ramingen voor het particulier bedrijfsleven, 1999-2001.
De kerngegevens van sectoren kunnen samengevat worden in een kerntabel. De volgende tabel is een voorbeeld van een kerntabel van het MKB in de industrie. De tabel bevat veel variabelen die niet door het CPB worden geraamd, terwijl deze variabelen wel tot de kerngegevens van een MKB-sector gerekend kunnen worden.
46
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
tabel 4.7
kerngegevens van het MKB in de industrie bedrag MKB aandeel
(mld. gld.)
MKB (%)
1998
volumemutatie (%) 2000
2001
omzet
30,3
134,4
1999 2,50
4,50
4,25
waarvan export
18,3
36,9
3,25
6,50
6,00
bruto toegevoegde waarde (fk)
34,1
40,0
2,00
3,00
2,75
waardemutatie (%) winst
32,4
9,5 aantal (x 1.000)
aantal MKB-ondernemingen
46,5
-1,25
2,75
5,50
mutatie (%) 3,25
3,75
3,50
aandeel MKB (%)
aantal (x 1.000)
mutatie (%)
arbeidsvolume
46,2
397,0
1,00
0,75
0,75
aantal werkenden
47,2
425,3
1,25
1,00
1,00
van wie werknemers
44,4
379,3
1,25
0,75
1,00
100,0
46,0
1,50
1,75
1,50
van wie zelfstandigen
Bron: EIM, Ramingen voor het particulier bedrijfsleven, 1999-2001.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
47
48
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Bijlage 1:
tabel A EIMcode lan del ivg
itk ihb
Sectoren in het KTO-model
Sectoren in het KTO-model
CPB-sector landbouw delfstoffenwinning voedings- en genotmiddelenindustrie textielindustrie hout, etc.
EIMcode lan del idv iov igm ire ihb
ipg
papier/grafisch
ipa
ipg ich
chemie
igu ich
iao ime
olie-industrie metaal
nut bou
openbaar nut bouwnijverheid
iao iba imp ima iet itr nut but bgw
han
handel en reparatie
KTO-sector landbouw delfstoffenwinning dierlijke voedingsmiddelenindustrie overige voedingsmiddelen genotmiddelen textiel/kleding/leder hout- en bouwmaterialenindustrie meubelindustrie en voorbereiding tot recycling en overige industrie papier- en papierwarenindustrie grafische industrie chemie, rubber en kunststof aardolie basismetaalindustrie metaalproductenindustrie machine-industrie elektrotechnische en instrumenten- en optische industrie transportmiddelenindustrie openbaar nut burgerlijke en utiliteitsbouw grond-, weg- en waterbouw
bsa bin
afwerkers bouwinstallatiebedrijven
agr
autogroothandel
are
autodetailhandel en benzineservicestations
grt grl
handelsbemiddeling groothandel in agrarische producten en levende dieren groothandel in voedings- & genotmiddelen groothandel in consumptiegoederen groothandel in investeringsgoederen groothandel in intermediaire goederen
grv grc gri gin
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
SBI‘93-code 01,02,05 10,11,14 151+155
EIMcode npb npb ind
EIM-sector niet-particulier niet-particulier industrie
15 ex 151,155,159 159+16 17+18+19 20+26
ind ind ind ind
industrie industrie industrie industrie
21
ind
industrie
22 24, 25
ind ind
industrie industrie
23 27 28 29+30 31+32+33
ind ind ind ind ind
industrie industrie industrie industrie industrie
34+35 40,41 45111, 45211, 4522, 45253, 4550 45112, 4512, 45212, 45213, 45231, 45232, 4524, 45251, 45252, 45254 454 4531, 4532, 4533, 4534 50101, 50103, 50105,50102, 50301, 50302, 50401 50104,50205,50402, 50201 t/m 50203, 50303, 50204,505 511 512
ind npb bou
industrie niet-particulier bouw
bou
bouw
bou bou
bouw bouw
aut
autosector
aut
autosector
grh grh
groothandel groothandel
513
grh
groothandel
514
grh
groothandel
516
grh
groothandel
515 ex5153, 517
grh
groothandel
36 (ex 36631), 37
49
grb dfo dwd dtk
com zbv zau onr onr hor
5211, 522 5244, 5245, 5246, 52494, 52495, 52497, 52498 5241, 5242, 5243
det det
detailhandel detailhandel
det
detailhandel
det
detailhandel
det tra
tgw
goederenvervoer over land
6024,603
tra
tsl
scheep- en luchtvaart
611, 612, 62
tra
tvv
vervoer, verwant
631,632,633,634
tra
post en communicatie bank en verzekering uitzendbureaus onroerend goed
com
post en telecommunicatie
64
tra
zbv
65, 66, 671,672
die
745 701,703 702
die die npb
dienstverlening dienstverlening dienstverlening
horeca
hhp hvj
bank- en verzekeringswezen uitzendbureaus makelaars exploitatie onroerend goed hotels/pensions vakantiecentra en jeugdherbergen restaurants, cafetaria's, snackbars e.d. cafés e.d. besloten horecainrichtingen juridische en economische dienstverlening
detailhandel transport en communicatie transport en communicatie transport en communicatie transport en communicatie transport en communicatie dienstverlening
551 552
hor hor
horeca horeca
553
hor
horeca
554 555
hor hor
horeca horeca
7411,7412,7413,7414
die
dienstverlening
742
die
dienstverlening
744 71,72,743,747
die die
dienstverlening dienstverlening
8041, 93 73,853,91,95
die npb
dienstverlening niet-particulier
92 5231,851,852 75,80(excl.8041), 90, 99, 36631
npb npb npb
niet-particulier niet-particulier niet-particulier
zau zog won
tertiair-overig (excl.horeca en cult.sport,rtv)
zpr
zte zma zco oov onp
50
groothandel
detailhandel niet in winkel personenvervoer
hca hbi
ocr zrg ovh
grh
dnw tpv
transport
hre
tet
5153
5232, 5233, 5212, 5247, 5248, 52491 t/m 52493, 52496, 52499, 525, 527 526 601,6021,6022,6023
don
trp
groothandel in bouwmaterialen detailhandel food detailhandel in woninginrichting, DhZ-artikelen, verf en huishoudelijke art. detailhandel textiel, kleding en leder detailhandel overige nonfood, incl. reparatie t.b.v. particulieren
cultuur, sport, rtv zorg overheid
ocr zrg ovh
architecten- en ingenieursbureaus marketingbureaus overige zakelijke dienstverlening overige diensten particulier overige diensten nietparticulier cultuur, sport, rtv zorg overheid
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Bijlage 2:
Betekenis symbolen en variabelen met hun onderlinge samenhang
In tabel B is de lijst opgenomen van variabelen die voorkomen in het KTOmodel. In tabel B is tevens het onderlinge verband tussen de variabelen weergegeven. Per variabele is eveneens aangegeven of de variabelen ook door het CPB geprognosticeerd wordt. In het KTO-model worden aan de variabelen afgekorte namen gegeven van vijf letters. De betekenis van deze afgekorte namen is gedefinieerd aan de hand van de positie van de letters: • de eerste drie letters van de naam geven de economische betekenis weer. In tabel B wordt deze betekenis uitgelegd. • de vierde letter geeft de eenheid weer. Deze vierde letter heeft de volgende betekenis: F aantal H volume zonder het corresponderende waardeniveau M arbeidsjaren W waarde V volume: waarde in prijzen van het voorgaande jaar Q fractie van een andere variabele (expliciet gedefinieerd) • de vijfde letter van de naam geeft het soort verandering in de tijd weer: D absolute verandering (‘delta’) G gemiddeld voorraadniveau N niveau (stroomgrootheid) R relatieve verandering Z niveau per ultimo tabel B
overzicht variabelen in het KTO-model met de onderlinge samenhang, waarbij aangegeven is of de variabele bij het CPB onbekend is
variabele afzet en productie omz omzet iht
inkopen handel (totaal)
btx
afzet uitvoer
cgt
afzet consumptie (incl. overheidscons.)
ibh
afzet investeringen
got
afzet intermediair
afz
afzet
nxx
voorraadvorming
bpr
brutoproductie
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
samenhang met overige variabelen omz= afz+iht
variabele ontbreekt bij CPB X X
afz=btx+cgt+ibh+got bpr=afz+nxx
51
verbruik, indirecte belastingen en afschrijvingen vge verbruik grond- en hulpstoffen (ex. energie)
X
vet
totaal verbruik energie
veg
verbruik energie: gas
X
vee
verbruik energie: elektriciteit
X
vem
verbruik energie: motorbrandstoffen
X
veo
verbruik energie: overige energiedragers
X
vov
overig verbruik
vbr
verbruik
zie hfst. 2
ybm
toegevoegde waarde, brutomarktprijzen
ybm=bpr-vbr
tkx
indirecte belastingen
sux
kostprijsverlagende subsidies
tks
netto indirecte belastingen
tks=tkx-sux
ybf
toegevoegde waarde, brutofactorkosten
zie hfst. 2
dbx
afschrijvingen
ynf
toegevoegde waarde, nettofactorkosten
vet=veg+vee+vem+veo
X
X
ynf=ybf-dbx
loonkosten, rente, voorzieningen en winst lbb brutolonen soc
sociale premies werkgevers
lbt
arbeidskosten
ren
saldo betaalde rente
ybr
nettobedrijfsresultaat
bbl
mutatie voorzieningen, bijzondere lasten
win
winst voor belastingen
lbt=lbb+soc X ybr=ynf-(lbt+ren)
X
win=ybr-bbl
X
X
werkgelegenheid en aantal bedrijven alx werknemers azx
zelfstandigen en meew. gezinsleden
alz
loontrekkers en zelfstandigen
par
p/a-ratio
alz= alx+azx
wpl
aantal werknemers
wpl=alx*parq
wpz
aantal zelfstandigen en meew. gezinsleden
wpz=azx
wpx
werkzame personen
wpx=wpl+wpz
all
saldo in- en uitleen personeel
ond
ondernemingen
X X X
investeringen ibg investeringen gebouwen ibo
investeringen outillage
ibt
investeringen transportmiddelen
ibb
investeringen bedrijven (totaal)
ibb=ibg+ibo+obt
overige variabelen kox overige bedrijfskosten
X
cfl
cashflow
X
apt
arbeidsproductiviteit
wmr overig inkomen kep
kostprijs per eenheid product
aiq
arbeidsinkomensquote
52
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Bijlage 3:
Variabelennamen CPB versus -namen KTO
CPB-code
code KTO-model
omschrijving
C_GEZ_BI
CGT
consumptieve afzet naar gezinnen uit het binnenland
C_GEZ_BU
CGF
consumptieve afzet naar gezinnen uit het buitenland
C_GEZ_T
CGA
totale consumptieve afzet naar gezinnen
OVH_CON
COT
overheidsconsumptie
INVES_BI
IBH
investeringsafzet afkomstig uit het binnenland
INVES_BU
IBF
investeringsafzet afkomstig uit het buitenland
INVES_T
IBA
totale investeringsafzet
G_O_L_
GOT
intermediaire afzet uit het binnenland
MGH CONC
GOC
concurrerende invoer van intermediaire goederen en diensten
GOL_TOT
GOX
totale intermediaire afzet
B_GOEDBI
BTG
export goederen van bedrijven
B_GOEDBU
BGW
export van ingevoerde goederen wederuitvoer
B_GOED_T
BGX
totale export van goederen
B_DIENST
BDX
totale export van diensten
N_BI
NXX
voorraadvorming goederen geproduceerd in het binnenland
N_BU
NXF
voorraadvorming goederen geproduceerd in het buitenland
O_O_L_
OOT
intermediair verbruik van binnenlandse herkomst
MGH_ONTV
MGH
intermediair verbruik van buitenlandse herkomst
IND_BEL
TKX
indirecte belasting
SUBSIDIES
SUX
subsidie negatief gedefinieerd
AFSCHR
DBX
afschrijvingen
LONEN
LBT
loonkosten inclusief werkgeverspremies
A8_M
ALZ
arbeidsvolume werknemers + zelfstandigen
E_GEB
IGB
investeringen in gebouwen
E_OUT
IOU
investeringen in outillage
E_AUTOOS
IAU
investeringen in wegtransportmiddelen
E_OV_TRM
IOT
investeringen in schepen/vliegtuigen
E_VEE
IVE
investeringen in vee
E_WONING
IWO
investeringen in woningen
E_OVERDK
IOK
overdrachtskosten kosten notaris, makelaar, e.d.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
53
54
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Bijlage 4:
tabel C
Overzicht kernvariabelen en afgeleide variabelen
overzicht kernvariabelen en afgeleide variabelen
variabele
kern- of afgeleide variabele
afzet uitvoer
kernvariabele
afzet consumptie
kernvariabele
afzet investeringen
kernvariabele
afzet intermediair
kernvariabele
afzet totaal
afgeleide variabele
voorraadvorming
kernvariabele2
brutoproductie
afgeleide variabele
verbruik
kernvariabele voor de procentuele prijsmutatie, afgeleide variabele voor de volumemutatie
indirecte belastingen
kernvariabele1
kostprijsverlagende subsidies
kernvariabele1
toegevoegde waarde
kernvariabele voor de procentuele volumemutatie, afgeleide variabele voor de prijsmutatie
afschrijvingen
kernvariabele
arbeidskosten
kernvariabele voor de procentuele prijsmutatie, EIMprognose2 voor de volumemutatie
overig inkomen
afgeleide variabele
totaal arbeidsvolume
kernvariabele
arbeidsvolume werknemers
EIM-prognose2
zelfstandigen
EIM-prognose2
investeringen gebouwen
kernvariabele
investeringen outillage
kernvariabele
investeringen transportmiddelen
kernvariabele
totaal investeringen
afgeleide variabele
1.
De voorraadvorming, de indirecte belasting en de subsidies functioneren in principe als kernvariabele in het KTO-model. Als de afgeleide variabele verbruik te veel gaat afwijken van de CPB-mutatie, kan de mutatie aangepast worden van de voorraadvorming, indirecte belastingen en/of subsidies.
2.
Het KTO-model wijkt voor de prognose van het aantal zelfstandigen af van de CPB-prognose. Zie hiervoor hoofdstuk 2. Hiermee is de variabele zelfstandigen een eigen EIM-prognose geworden, die daarmee geen kernvariabele of afgeleide variabele genoemd kan worden. Alle andere variabelen die (indirect) afgeleid worden uit de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen, zijn hiermee eveneens eigen EIM-prognoses geworden.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
55
56
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
List of Research Reports The research report series is the successor of both the research paper and the 'researchpublicatie' series. There is a consecutive report numbering followed by /x. For /x there are five options: /E: /N: /F: /A: /I:
9301/E 9302/E 9303/E 9304/I 9305/E 9306/A 9307/N 9308/E 9309/E 9310/E
9401/E 9402/N
9403/E 9404/E
a report of the business unit Strategic Research, written in English; like /E, but written in Dutch; like /E, but written in French; a report of one of the other business units of EIM/Small Business Research and Consultancy; a report of the business unit Strategic Research for internal purposes; external availability on request.
The intertemporal stability of the concentration-margins relationship in Dutch and U.S. manufacturing; Yvonne Prince and Roy Thurik Persistence of profits and competitiveness in Dutch manufacturing; Aad Kleijweg Small store presence in Japan; Martin A. Carree, Jeroen C.A. Potjes and A. Roy Thurik Multi-factorial risk analysis and the sensitivity concept; Erik M. Vermeulen, Jaap Spronk and Nico van der Wijst Do small firms' price-cost margins follow those of large firms? First empirical results; Yvonne Prince and Roy Thurik Export success of SMEs: an empirical study; Cinzia Mancini and Yvonne Prince Het aandeel van het midden- en kleinbedrijf in de Nederlandse industrie; Kees Bakker en Roy Thurik Multi-factorial risk analysis applied to firm evaluation; Erik M. Vermeulen, Jaap Spronk and Nico van der Wijst Visualizing interfirm comparison; Erik M. Vermeulen, Jaap Spronk and Nico van der Wijst Industry dynamics and small firm development in the European printing industry (Case Studies of Britain, The Netherlands and Denmark); Michael Kitson, Yvonne Prince and Mette Mönsted Employment during the business cycle: evidence from Dutch manufacturing; Marcel H.C. Lever and Wilbert H.M. van der Hoeven De Nederlandse industrie in internationaal perspectief: arbeidsproduktiviteit, lonen en concurrentiepositie; Aad Kleijweg en Sjaak Vollebregt A micro-econometric analysis of interrelated factor demand; René Huigen, Aad Kleijweg, George van Leeuwen and Kees Zeelenberg Between economies of scale and entrepreneurship; Roy Thurik
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
57
9405/F 9406/I 9407/E 9408/N
9409/E 9410/I 9411/N
9412/E 9413/A 9414/I 9501/N 9502/E
9503/E 9504/E 9505/A 9506/I 9507/E 9508/N 9509/E 9510/N 9511/A
9512/N
58
L'évolution structurelle du commerce de gros français; Luuk Klomp et Eugène Rebers Basisinkomen: een inventarisatie van argumenten; Bob van Dijk Interfirm performance evaluation under uncertainty, a multidimensional frame-work; Jaap Spronk and Erik M. Vermeulen Indicatoren voor de dynamiek van de Nederlandse economie: een sectorale analyse; Garmt Dijksterhuis, Hendrik-Jan Heeres en Aad Kleijweg Entry and exit in Dutch manufacturing industries; Aad Kleijweg and Marcel Lever Labour productivity in Europe: differences in firm-size, countries and industries; Garmt Dijksterhuis Verslag van de derde mondiale workshop Small Business Economics; Tinbergen Instituut, Rotterdam, 26-27 augustus 1994; M.A. Carree en M.H.C. Lever Internal and external forces in sectoral wage formation: evidence from the Netherlands; Johan J. Graafland and Marcel H.C. Lever Selectie van leveranciers: een kwestie van produkt, profijt en partnerschap?; F. Pleijster Grafische weergave van tabellen; Garmt Dijksterhuis Over de toepassing van de financieringstheorie in het midden- en kleinbedrijf; Erik M. Vermeulen Insider power, market power, firm size and wages: evidence from Dutch manufacturing industries; Marcel H.C. Lever and Jolanda M. van Werkhooven Export performance of SMEs; Yvonne M. Prince Strategic Niches and Profitability: A First Report; David B. Audretsch, Yvonne M. Prince and A. Roy Thurik Meer over winkelopenstellingstijden; H.J. Gianotten en H.J. Heeres Interstratos; een onderzoek naar de mogelijkheden van de Interstratosdataset; Jan de Kok Union coverage and sectoral wages: evidence from the Netherlands; Marcel H.C. Lever and Wessel A. Marquering Ontwikkeling van de grootteklassenverdeling in de Nederlandse Industrie; Sjaak Vollebregt Firm size and employment determination in Dutch manufacturing industries; Marcel H.C. Lever Entrepreneurship: visies en benaderingen; Bob van Dijk en Roy Thurik De toegevoegde waarde van de detailhandel; enkele verklarende theorieën tegen de achtergrond van ontwikkelingen in distributiekolom, technologie en externe omgeving; J.T. Nienhuis en H.J. Gianotten Haalbaarheidsonderzoek MANAGEMENT-model; onderzoek naar de mogelijkheden voor een simulatiemodel van het bedrijfsleven, gebaseerd
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
9513/A
9601/N 9602/N 9603/E 9604/E 9605/N 9606/N 9607/E 9701/N 9702/E 9703/A 9704/N 9705/N 9801/E 9802/A 9803/E 9804/E 9805/N 9806/A 9807/A 9808/A 9809/E
op gedetailleerde branche- en bedrijfsgegevens; Aad Kleijweg, Sander Wennekers, Ton Kwaak en Nico van der Wijst Chippen in binnen- en buitenland; De elektronische portemonnee in kaart gebracht; een verkenning van toepassingen, mogelijkheden en consequenties van de chipcard als elektronische portemonnee in binnenen buitenland; drs. J. Roorda en drs. W.J.P. Vogelesang Omzetprognoses voor de detailhandel; Pieter Fris, Aad Kleijweg en Jan de Kok Flexibiliteit in de Nederlandse Industrie; N.J. Reincke The Decision between Internal and External R&D; David B. Audretsch, Albert J. Menkveld and A. Roy Thurik Job creation by size class: measurement and empirical investigation; Aad Kleijweg and Henry Nieuwenhuijsen Het effect van een beursnotering; drs. K.R. Jonkheer Een Micro-werkgelegenheidsmodel voor de Detailhandel; drs. P. Fris Demand for and wages of high- and low-skilled labour in the Netherlands; M.H.C. Lever and A.S.R. van der Linden Arbeidsomstandigheden en bedrijfsgrootte. Een verkenning met de LISREL-methode; drs. L.H.M. Bosch en drs. J.M.P. de Kok The impact of competition on prices and wages in Dutch manufacturing industries; Marcel H.C. Lever FAMOS, een financieringsmodel naar grootteklassen; drs. W.H.J. Verhoeven Banencreatie door MKB en GB; Pieter Fris, Henry Nieuwenhuijsen en Sjaak Vollebregt Naar een bedrijfstypenmodel van het Nederlandse bedrijfsleven; drs. W.H.M. van der Hoeven, drs. J.M.P. de Kok en drs. A. Kwaak The Knowledge Society, Entrepreneurship and Unemployment; David B. Audretsch and A. Roy Thurik Firm Failure and Industrial Dynamics in the Netherlands; David B. Audretsch, Patrick Houweling and A. Roy Thurik The determinants of employment in Europe, the USA and Japan; André van Stel PRISMA'98: Policy Research Instrument for Size-aspects in Macroeconomic Analysis; Ton Kwaak Banencreatie bij het Klein-, Midden- en Grootbedrijf; Henry Nieuwenhuijsen, Ben van der Eijken en Ron van Dijk Milieumodel; drs. K.L. Bangma Barriers for hiring personnel; Jacques Niehof Methodiek kosten en baten Arbowetgeving; drs. K.M.P. Brouwers, dr. B.I. van der Burg, drs. A.F.M. Nijsen en ir. H.C. Visee Business Ownership and Economic Growth; An Empirical Investigation; Martin Carree, André van Stel, Roy Thurik and Sander Wennekers
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
59
9810/E 9811/E
9812/E 9901/E 9902/E
9903/E 9904/E
9905/E
9906/E 9907/N 9908/E 9909/E 9910/E 9911/E 9912/A 9913/A 0001/E 0002/E 0003/E 0004/A 0005/E
60
The Degree of Collusion in Construction; M.H.C. Lever, H.R. Nieuwenhuijsen and A.J. van Stel Self-employment in 23 OECD countries; Ralph E. Wildeman, Geert Hofstede, Niels G. Noorderhaven, A. Roy Thurik, Wim H.J. Verhoeven and Alexander R.M. Wennekers SICLASS: Forecasting the European enterprise sector by industry and size class; Niels Bosma and Ton Kwaak Scanning the Future of Entrepreneurship; drs. N.S. Bosma, drs. A.R.M. Wennekers and drs. W.S. Zwinkels Are Small Firms Really Sub-optimal?; Compensating Factor Differentials in Small Dutch Manufacturing Firms; David B. Audretsch, George van Leeuwen, Bert Menkveld and Roy Thurik FAMOS; A size-class based financial analysis model; W.H.J. Verhoeven and E.A. van Noort Conduct and Performance in Dutch Manufacturing; An Application of Appelbaum 1982 with a Plausibility-Check; Frank A. Hindriks, Henry R. Nieuwenhuijsen and Adriaan J. van Stel Non-competitive Rents in Dutch Manufacturing; Conduct and Performance in the New Empirical Industrial Organization; Frank A. Hindriks A human-resource-based theory of the small firm; Charlotte Koch and Jan de Kok Van werknemer naar ondernemer; Een hybride of directe start?; ir. H.C. Visee en drs. W.S. Zwinkels Modelling returns to R&D: an application on size effects; Peter Brouwer and Henry Nieuwenhuijsen Turbulence and productivity in the Netherlands; Niels Bosma and Henry Nieuwenhuijsen Start-up capital: Differences between male and female entrepreneurs. ‘Does gender matter?’; Ingrid Verheul and Roy Thurik Modelling Business Ownership in the Netherlands; Niels Bosma, Sander Wennekers, Gerrit de Wit and Wim Zwinkels Measuring innovative intensity: Scale construction; J.P.J. de Jong Determinants of firm size; Y. Bernardt and R. Muller Strategies, uncertainty and performance of small business startups; Marco van Gelderen, Michael Frese and Roy Thurik Determinants of Successful Entrepreneurship; Niels Bosma, Mirjam van Praag and Gerrit de Wit Comparative Advantages in Estimating Markups; Frank A. Hindriks, Henry R. Nieuwenhuijsen and Gerrit de Wit The ARKO labour-cost model: Characteristics and application; G.Th. Elsendoorn and A.H. Nieuwland The impact of contestability on prices in manufacturing industries; Frank Bosman
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
0006/A 0007/N
Estimating missing data within an accounting and aggregation framework; Ton Kwaak and Niels Bosma Kennis-spillovers en economische groei; Henry Nieuwenhuijsen en André van Stel
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
61