Directoraat-generaal: Leefmilieu EUROSTATION – Bloc II – 2de verdieping Victor Hort aplein, 40 bus 10 B – 1060 BRUSSEL
Secretariaat van het Adviescomité SEA : Claire Piens t : + 32 2 524 95 12 e :
[email protected]
www.environment.fgov.be
Adviescomité SEA 22 juni 2010
Ontwerp van prospectieve studie betreffende de zekerheid van aardgasbevoorrading tot 2020
Advies over het ontwerpregister met het oog op de samenstelling van het milieueffectenrapport
1
Context Het SEA-Adviescomité werd op 01 juni 2010 door het DG Energie van de FOD Economie benaderd in het kader van de uitwerking van de Studie over de perspectieven van aardgasbevoorrading, waarnaar verder wordt verwezen als de Prospectieve Studie AardGasbevoorading (PSG)1. Deze studie moet het voorwerp uitmaken van een evaluatie van de milieueffecten (SMB) voorafgaand aan zijn goedkeuring2, rekening houdend met de volgende doelstellingen: • Een hoog niveau van milieubescherming waarborgen (behoud, bescherming en verbetering van de milieukwaliteit); • Bijdragen tot de integratie van milieuoverwegingen in de uitwerking en goedkeuring van Plannen en Programma’s; • Het voorzorgsprincipe in overweging nemen; • De duurzame ontwikkeling bevorderen. Overeenkomstig artikel 10, § 2 van de wet van 13/02/2006 wordt aan het SEA-adviescomité gevraagd zich – in dit stadium van de procedure - uit te spreken over het ontwerp van register dat zal dienen als referentiekader om de milieueffecten van de PSG te beoordelen. Dit advies heeft als doel een analyse te maken van de pertinentie, de omvang en de precisie van de informatie die is vervat in het ontwerpregister dat door de DG Energie werd voorgelegd, en eventueel ontbrekende elementen te identificeren. Deze analyse moet gebeuren overeenkomstig bijlage II van de wet van 13/02/2006. Overeenkomstig de voorschriften van de wet wordt het advies uitgebracht binnen de dertig dagen vanaf de ontvangst van de vraag, zijnde op 01 juli 2010.
Advies van het Adviescomité
Bij lezing van het ontwerpregister en het ontwerp prospectieve studie betreffende de zekerheid van aardgasvoorziening tot 2020 neemt het Comité met genoegen akte van de klaarblijkelijke investering die de opstellers van PSG hebben gedaan om een overzichtelijk, helder leesbaar en grondig gestoffeerd d o c u m e n t o p t e s t e l l e n . Desalniettemin wenst het Comité de volgende opmerkingen te formuleren: I. Algemene opmerkingen Het Comité wenst op te merken dat van alle fossiele brandstoffen, aardgas de beste milieuprestaties levert3 zowel tijdens de verbrandingfase, als de winning, het transport en de distributie. Zij wenst dan ook dat het ontwerpregister hierbij rekening houdt bij de weging van de relevante milieueffecten. Verder dienen alle voorzorgsmaatregelen, om de veiligheidsrisico’s verbonden aan het transport van aardgas te mitigeren, genomen te worden zodat rampen als in Ghislenghien of eerder te Vivegnis vermeden worden.
De opsteller heeft een overzichtelijk en compact ontwerpregister afgeleverd. Het Comité heeft echter een aantal vormelijke en inhoudelijke algemene opmerkingen:
1 De verplichting om de PSG op te stellen wordt opgelegd door artikel 15/13 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, zoals gewijzigd door de wet van 01 juni 2005, artikel 34. 2
Artikel 6, §1, 4 de gedachtestreep van de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu
van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu. 3
Zoals vermeld in de MER van de EPE, p. 26 op 123.
2
De opsteller doet er goed aan het document na te lezen om verwijzingen naar regiospecifieke wetgeving, instrumenten en statussen, óf weg te laten óf deze aan te vullen met hun analogen uit de andere gewesten óf deze te veralgemenen. Voorbeelden ter verduidelijking: Ven-gebieden, Aminal (ondertussen LNE) & natuurpunt…
II. Opmerkingen over de inlichtingen die moeten voorkomen in het register De structuur van dit advies verschilt van de structuur van bijlage II van de wet van 13/02/2006 zoals gehanteerd bij de vorige adviezen (het nationaal visserij plan, de PSE en het afvalplan). De structuur van dit advies baseert zich op deze van het toelichtingsdocument voor scoping uit de begeleidingsinstrument brochure. Deze laatste werd ontwikkeld op basis van bijlage II van de wet. Met het oog op een verbeterde leesbaarheid van de verschillende plannen en programma’s die aan het Comité worden voorgelegd, vraagt het secretariaat aan de auteurs om bij het opstellen van het ontwerpregister gebruik te maken van dit begeleidingsinstrument. Enkel de punten die een commentaar vereisten, werden opgenomen.
Gelet op het bijzondere karakter van de PSG is het aanbevolen om het beschrijvende deel goed te stofferen, inzonderheid wat betreft de doelstellingen van de studie; deze moet immers binnen de context van een passend juridisch en politiek kader worden geplaatst.
DEEL 2. BESCHRIJVENDE GEDEELTE Rubriek 1. Context van de prospectieve studie aardgas 1.1 Doelstelling Dit is geen getrouwe weergave van de vereisten geciteerd in artikel 34 van de wet van 1 juni 2005. Onderstaande elementen uit de wet worden onvoldoende naar voor worden gebracht. “2° de richtsnoeren inzake diversificatie van de bevoorradingsbronnen en de identificatie van de nieuwe behoeften inzake bevoorrading in aardgas; 4° het niveau en de kwaliteit van het onderhoud van het net en de installaties; 5° de maatregelen waarin voorzien wordt voor het geval dat één of meer aardgasproducenten of een aardgasleverancier zouden tekortschieten in de bevoorrading van het land”; 1.2 Onderdelen van de studie Het Comité adviseert om de link te maken met de doelstellingen beschreven in punt 1.1 De punten vermelden waarop wordt ingegaan: - de vooruitzichten van de vraag naar aardgas tegen 2020, - de behoefte aan aardgasinfrastructuren, - en tenslotte de projecten die een oplossing moeten bieden voor de knelpunten op het aardgasnetwerk. Het is evenzo wenselijk om de onderliggende scenario’s, die invulling geven aan de studie hier reeds te benaderen ipv. ze pas te introduceren in punt 5. Deze scenario’s kunnen immers gezien worden als de alternatieven of varianten. In punt 5 kan er dieper op ingegaan worden. De factuele beschrijving van de soorten infrastructuur past beter in een woordenlijst achteraan het document. 1.3 Nut en Noodzaak van de Studie Bij de aanzet van het document is het wenselijk meer in detail te stipuleren wat de precieze scope is van de strategische milieubeoordeling en de oefening. Hiermee bedoelen wij niet noodzakelijk of alleen de geografische afbakening maar in hoofdzaak de inhoudelijke afbakening. Het Comité vraagt
3
zich met andere woorden af waarop deze SMB zich precies richt? Wenst het ontwerpregister de milieu-impact te bekijken van de vooruitzichten van de wijzigende vraag naar aardgas en behoefte aan aardgasinfrastructuren en/of wenst zij zich ook concreter uit te spreken over de gecumuleerde effecten van geplande nieuw vervoer – eenheden tot 20174. Het ophelderen van dit punt zal de leesbaarheid en nut van deze oefening sterk verhogen. Het Comité maakt hierover een voorstel onder rubriek 10. 1.4 “Juridisch en beleidsmatige randvoorwaarden” Dit punt moet op een zo exhaustief mogelijke wijze het relevante juridische en politieke kader voor de PSG bevatten. In die zin moet de in de tabel gebruikte methodologie beter doen uitschijnen waarom sommige juridische instrumenten worden meegenomen in de beoordeling. Met andere woorden waarop de beslissing “relevant/niet relevant”, in tabel 1-3, gebaseerd is. Zo gaat het Comité niet akkoord met het uitsluiten van de vogel- & habitatrichtlijn als relevante wetgeving. Verder en bij wijze van voorbeeld kan het verantwoord zijn volgende thema’s aan deze tabel toe te voegen: Thema Landschap: - Conventie van Raad van Europa van Firenze van 20 oktober 2000 van het landschap Thema Lucht: - Richtlijn 2008/1/EG van het Europese Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (Richtlijn IPPC). Thema Ecosystemen: - De Conventie van Bern van 19 september 1979) inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu in Europa - Regionale reglementering over natuur bescherming (natuurdecreet etc). - Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie), vooral mbt de doelstelling tot het behalen van de Goede Ecologische Status (GES) en de relevante beschrijvende elementen (bijlage I). Thema transversaal: - De Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Richtlijn SEVESO). - het Verdrag van Helsinki van 17 maart 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren. - Het verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. 1.5 Oplijsting van projecten Hier wordt geschreven dat “de studie enkel een kader schetst waarbinnen de aardgasvoorziening zich over de komende jaren zou kunnen ontwikkelen”, en dat “individuele projecten daar geen deel van uitmaken”. Het Comité wenst, zoals uitgewerkt in rubriek 10, dat de milieu-impact van de som van projecten bekeken wordt, alsook een inschatting van de milieu-impact van aankomende projecten, die volgens de evolutie van de vraag noodzakelijk blijken, maar waarvan de exacte plaats nog niet is meegedeeld. Het Comité acht het ook belangrijk dat verduidelijkt wordt hoe deze lijst van projecten m.b.t. bestaande en nieuwe infrastructuren in België5 tot stand is gekomen en wat de relatie is met de twee varianten beschreven onder Rubriek 5 (Variant CREG – EPB en Variant 20-20 FPB). Verdere verduidelijkingen over de relatie tussen deze varianten en de oplijsting van projecten (m.a.w. de link met het SIMONE model) kunnen aangebracht worden in Rubriek 5. 4
Zoals aangehaald in de tabel 1-2 van het ontwerprepertorium. 5 Zoals aangehaald in de tabel 1-1 en 1-2 van het ontwerprepertorium.
4
Rubriek 2. Omgeving waarin de studie zal worden uitgevoerd 2.1 Geografische locatie De keuze om de studie te laten slaan op het gehele Belgische grondgebied, zoals bedoeld in rubriek « Studiegebied van PSG» van het ontwerpregister, is opportuun gelet op het algemene karakter van het plan en gelet op het feit dat dit plan geen enkele precieze lokalisatie vastlegt voor de vestiging van toekomstige projecten. Het gehele Belgische grondgebied omvat echter ook het Belgische Deel van de Noordzee (BDNZ).6 Het Comité acht het dan ook nodig dat het ontwerpregister rekening moet houden met de federale bevoegdheid met betrekking tot het mariene milieu. Wat de ontwikkeling en inplanting van de aardgas bevoorradingsinfrastructuur betreft is het weliswaar zo dat het Comité begrijpt dat het voorbarig ware geweest om de verschillende locaties op exhaustieve wijze in overweging te nemen (aangezien die op dit moment nog niet volledig gekend is), niettemin wijst het Comité er op dat deze infrastructuur werken mogelijks aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor het milieu. 2.2 Milieugegevens van de omgeving van de studie Voor wat betreft de milieugegevens inzake lucht stelt het Comité voor dat de auteur ook informatie inwint bij het Europees Milieu Agentschap. Rubriek 3. studiegebied van de plan-MER Het Comité vindt het noodzakelijk om het punt 2.1 “beschrijving van plangebied van de studie” te onderscheiden van het punt 3 studiegebied van het plan-MER daar deze zich lijken te herhalen, of beiden te integreren. Het Comité schraagt zich achter de opmerking van de opsteller volgens dewelke «Bepaalde milieu-effecten die gerelateerd zijn aan de studie, zullen echter gevolgen hebben buiten het plangebied». Het Comité vindt inderdaad dat het essentieel is dat wordt gezegd dat de effecten van de PSG op het milieu moeten worden geïntegreerd in een globaler perspectief dan het zuiver nationale. Het Comité vraagt dat dit vermeld zou worden in algemenen termen en enkel ten opzichte van de andere energiebronnen: - het beschouwen van de levenscyclus van aardgas, met inbegrip van de ecologische afdruk ervan vanaf de ontginning en/of de productie ervan; - de gevolgen van de wereldwijde klimaatveranderingen. Het Comité vraagt zich af waarop de scopingsfiches beschreven in deel 10 zullen betrekking hebben. Wordt de milieu-impact van de verschillende ontwikkelde alternatieven/varianten (scenario’s) bestudeerd of worden de scopingsfiches alleen toegepast op de huidige projecten vermeld in de lijst7. Rubriek 4. Tijdshorizon van het plan-MER Het Comité is van mening dat de strategische milieubeoordeling er goed aan doet om verder te kijken dan de tijdshorizon van de studie bvb. tot 2030. Zij motiveert dit als volgt: Eerstens, aangezien de keuzes die zullen worden gemaakt op basis van de PSG, investeringen met zich meebrengen met een uiterst lange levensduur hebben, zullen ook de milieueffecten zich nog lang na de referentieperiode van 2020 laten voelen. Die milieueffecten zullen overigens gelet op de Europese emissiereductie-doelstellingen van 80 to 95 % in 2050 ten opzichte van 1990 zoals beschreven in de Conclusies van de Europese Raad van oktober 2009 een belangrijke rol spelen bij de uitwerking van het lange termijnbeleid. 6 Noordzee inclusief territoriale zee Zone (tot 12 zeemijl) en de Exclusief Economische Zone (EEZ) 7
Zoals aangehaald in de tabel 1-1 en 1-2 van het ontwerprepertorium.
5
Op de tweede plaats laat de langere tijdshorizon laat toe om het effect van een kernuitstap (al dan niet vervroegd) op de zekerheid van aardgasbevoorrading beter in rekening te brengen. Tenslotte, laten zowel de wet8 als het PRIMES model, waarop zowel het CREG-PSE scenario als het FPB 2020 WP 21-08 scenario gebaseerd zijn, toe om de tijdshorizon van de studie in de toekomst verder te leggen dan wat nu voorzien is. Rubriek 5. Beschrijving 5.1. Inschatting van jaarlijkse vraag (op basis van de studie van de CREG & de PSE & WP 21-08) Het Comité maakt de aanbeveling om ook het initiële scénario betreffende de sluiting van de drie oudsje kerncentrales te beschouwen. Verder moet de nodige aandacht geschonken worden aan de leesbaarheid en het kaderen van de beschreven scenario’s). Verder vraagt het Comité te motiveren waarom biogas, als substituut voor aardgas, en diens effect op de vraag, buiten de scope van de SMB en prospectieve studie valt. 5.3 Geplande projecten transportinfrastructuur In dit punt kan de verdere verduidelijking over de relatie tussen bovenstaand beschreven “alternatieven” en de vastlegging van de vereiste transportinfrastructuur via het SIMONE model aan bod komen. Rubriek 6. Alternatieven Dit punt stelt dat de toekomstige SMB “niet echt een plan is waarvoor alternatieven ontwikkeld kunnen worden”, maar “eerder een vork van mogelijke vooruitzichten beschrijft zonder hierbij stelling te nemen welke vooruitzichten hierbij als referentie dan wel als alternatief dienen beschouwd te worden”. Het Comité kan de opsteller bijtreden in deze denkwijze maar wijst erop dat dit idee van varianten best geïntroduceerd wordt onder punt 5 en onder deze noemer. Het is eveneens aangewezen om de punten 5 en 6 beter op elkaar af te stemmen, of zelfs volledig in elkaar te integreren. Waar het Comité op aandringt is om in de SMB, analoog aan het ontwerpregister van het PSE, een overzicht te geven van de belangrijkste onzekerheden en hun impact. Ondermeer de al of niet verlenging van de levensduur van de kerncentrales en het in rekening brengen van een ambitieuze “lowcarbon”- strategie op langere termijn, dienen aan bod te komen.
Rubriek 7. Link van de studie met andere PPP’s Gelet op de erg belangrijke doorvoerfunctie van ons aardgastransport netwerk acht het Comité het nuttig om de strategische milieubeoordeling van de prospectieve studie aardgasbevoorrading te voeden met gelijkaardige studies uit de buurlanden of hieromtrent de dialoog op te starten, uit te breiden of te onderhouden. Aldus kan de evolutie van de Europese vraag en haar milieu-impact via infrastructuurwerken in België beter ingeschat worden. Het Comité vraagt zich af of er rekening werd gehouden met het PP Kustveiligheidsplan.
Rubriek 9. Betrokken experts, instanties, bedrijven of belangenorganisaties Het Comité wenst dat de instelling Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium BMM-MUMM, actief op het gebied van het mariene milieu ook betrokken wordt.
8 Wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen waarvan het hoofdstuk 1 vervangt de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, in zijn artikel 160 Zoals aangehaald in: Artikel 3 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, zoals gewijzigd door de wet van 1 juni 2005 is vervangen door de volgende bepaling : " Art. 3. § 1. … De prospectieve studie strekt zich uit over minstens tien jaar. Ze wordt om de vier jaar na de publicatie van de vorige studie aangepast.
6
DEEL 3. TE BESTUDEREN MILIEUEFFECTEN Rubriek 10. Scoping-in en scoping-out van milieueffecten Het Comité kan zich grotendeels vinden in de activiteiten/factoren die worden uitgesloten in het kader van de scoping-out. Echter de werkmethode zou beter moeten worden gepreciseerd, meer bepaald wat betreft de keuzes die geleid hebben tot de uitsluiting van bepaalde milieu impacten en dan vooral scoping “in” in plaats van “out” voor de volgende milieueffecten: -
de impact op de biodiversiteit van diersoorten (ten aanzien van fiche 7 en 8), in het bijzonder wat betreft de bestemming van dier - en plantensoorten tijdens de fase van inrichting (bvb. de akoestische schade aan zeezoogdieren, in het bijzonder de beschermde bruinvis, bij aanleg pijnleidingen op het BDNZ) en exploitatie(bvb. de hinder veroorzaakt door vluchten boven natuur- en rustgebieden voor de controle en het onderhoud van het transportnetwerk van pijpleidingen).
-
wijziging stroomsnelheid en richting oppervlaktewater (zoete en mariene milieu): (bvb. het geaccumuleerde effect van de uitbouw van Flyxus in de haven voor Zeebrugge moeten ingeschat worden);
-
wijziging van sedimentatie en erosieregime oppervlaktewater: idem.
De relevante fiches van de bestudeerde aspecten van de milieueffecten dienen in deze zin aangepast te worden. Het Comité acht het noodzakelijk dat de strategische milieubeoordeling de geaccumuleerde milieueffecten van de opgelijste nieuwe infrastructuur nagaat aan de hand van fiches die zijn opgesteld per milieueffect. De beoordeling dient verder aangevuld te worden met de bijkomende verwachte milieueffecten, voor zover deze pertinent worden geacht, ingeschat op basis van de twee ontwikkelde varianten en voor zover deze nog niet voorkomen op de lijst van nieuwe infrastructuur. Rubriek 11. Bestudeerde aspecten van de relevante milieueffecten Aangezien aardgas een fossiele energiebron is waarvan de milieuprestaties beter zijn dan van de andere fossiele brandstoffen moeten deze ook in dit opzicht belicht en vergeleken worden t.o.v. een eventuele substitutie met een andere brandstof. Bovendien speelt ons land een belangrijke rol als transitplatform voor de aardgasbevoorrading van de ons omringende landen dit maakt het moeilijker om het getransporteerd volume en de vereiste infrastructuur te relateren aan een reeks binnenlandse parameters en indicatoren. Met betrekking tot de evolutie van de vraag en de geplande projecten die eraan tegemoet moeten komen en hun milieueffecten, vraagt het Comité zich af in hoeverre de deze projecten belangrijk zijn voor de eigen nationale bevoorrading dan wel of voor de verdeling van gas over het Europees netwerk of voor andere markten.
Fiche 3. Uitstoot broeikasgassen Het Comité is van oordeel dat de hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen (BKG) van de aardgas bevoorradingssector niet noodzakelijk een goede indicator is van zijn impact op het klimaat. Vooreerst dient bij het inschatten van BKG-emissies niet vergeleken te worden met de bestaande situatie maar ten opzichte van een referentie situatie. Bvb. Substitutie aansluitingen van huishoudens op het aardgasnet hebben op zich geen negatieve invloed op het milieu. Verder wordt terecht verwezen naar de verschuiving tussen energievectoren en is er de kwestie dat de milieueffecten van aardgasbevoorradinginfrastructuur niet overeenstemmen met wat de gevolgen zouden zijn van een louter binnenlands verbruik. Zo dient bvb. het percentage lekken/verliezen gerelateerd te worden met het volume aan getransporteerd gas. Ook bij de opvolging van de BKG emissies bij verschillende sectoren spelen deze effecten. Zo kan slechts de evolutie van het aardgasverbruik van de huishoudens, gecorrigeerd met het aantal graaddagen en gedeeld door het aantal aangesloten huishoudens een indicatie geven
7
van efficiënter gebruik. Fiche 7. Impact op de biodiversiteit De fiche behandelt in de eerste plaats de inname van het grondgebied in ‘biologisch waardevol gebied’ en de eventueel gewijzigde vegetatie. Het Comité wenst er ook op te wijzen dat het plan-MER een relevante impact kan hebben op de locatie van de alternatieven, daar waar het project-MER niveau zich eerder zal richten op uitvoeringsalternatieven. Omwille van die reden hebben de vogel- en habitatrichtlijnen (79/409/EEG & 92/43/EEG) & hierin zeker hun relevantie. Bovendien wenst het Comité dat er ook voldoende aandacht geschonken wordt aan de effecten op het mariene milieu in het bijzonder in verband met: De Kaderrichtlijn Europese Mariene Strategie van 2008 met als doelstelling om tegen 2020 de “Goede Ecologische Toestand’ te bereiken – vooral de descriptor: “integriteit van de zeebodem” en “toevoer van energie9, waaronder onderwatergeluid”. Zie ook de indicatieve lijst van kenmerken, belastende en beïnvloedende factoren (bijlage III van de Kaderrichtlijn); De Habitatrichtlijn van 1992 (1 gebied ingesteld en één gebied bij de EC aangemeld) De Vogelrichtlijn van 1987 (zie 3 SBZ-Vs)
Conclusie
Het SEA Comité adviseert aan de auteur van het Ontwerp register voor de prospectieve studie betreffende de zekerheid van aardgasbevoorrading tot 2020 om zijn ontwerpregister aan te passen in functie van de hierboven vermelde opmerkingen vooraleer die als beslist te beschouwen in de zin van artikel 10, §2 derde lid van de wet van 13/02/2006 (als basis voor de voorbereiding van het milieueffectenrapport). Overeenkomstig Art.14 §1 van het koninklijk besluit van 22/10/2006 betreffende de organisatie en de werking van het AdviesComité voor de beoordelingsprocedure van de gevolgen van de plannen en programma’s die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu, werd dit advies bij consensus uitgebracht.
9
Hiermee niet specifiek « aanvoer van gas via de zee» bedoeld.
8