ADVIES op het voorstel voor nieuwe Vlaamse reglementering betreffende het maximale geluidsniveau van muziek in een inrichting Op 19 januari 2011 lanceerde minister Schauvliege een voorstel voor een Vlaamse reglementering betreffende een nieuwe geluidsnorm voor elektronisch versterkte muziek. De Vlaamse Jeugdraad schrijft een advies met bijzondere aandacht voor de gevolgen voor de kleine en occasionele organisatoren.
1
VLAAMSE JEUGDRAAD 2 februari 2011
ADVIES 11/04
Advies op het voorstel voor nieuwe Vlaamse reglementering betreffende het maximale geluidsniveau van muziek in een inrichting. De Vlaamse Jeugdraad in vergadering op 2 februari 2011 onder voorzitterschap van Stijn Jacobs en waarbij aanwezig waren:
Dagmar Beernaert, Hakim Benichou, Lieven Casteels, Lies Corneillie, Joris De Bleser, Lieke De Jans, Bert D’hondt, Kara Eestermans, Najim Einauan, Kwinten Fort, Stijn Jacobs, Mieke Nolf, Marlies Smit, Bart Thijs, Tom Van Den Borne, Jef Van Rossum, Liesbeth Vanneste. Brengt unaniem het volgende advies uit:
1. Situering
De jeugdsector is niet doof voor geluid Jongeren en de jeugdsector zijn bezorgd over het thema gehoorschade. Steeds meer initiatieven starten acties op om geluidsexcessen op hun activiteiten af te toppen, om jongeren te informeren en te sensibiliseren over gehoorschaderisico’s. Steeds meer jongeren ruilen de plug‐in oortjes van de mp3‐ speler voor de headphones en dragen oorbescherming tijdens optredens en festivals.
Muziek als onderdeel van jeugdcultuur Muziek en muziekbeleving zijn een onderdeel van jongerencultuur. Jongeren organiseren zelf fuiven, concerten en festivals. Ze vullen hun vrije tijd met het beluisteren en het maken van muziek. Kinderen zingen en springen, ze gaan naar kinderfuiven, voorstellingen van K3 en Kapitein Winokio. Vlaanderen heeft een groot en divers muzieklandschap van kwaliteitsvolle festivals, muziektempels, het clubcircuit,…. De jeugdsector speelt een belangrijke rol in het muzieklandschap in Vlaanderen: repetitieruimtes, podiumkansen en niet‐commerciële fuiven, ondersteuning bij het organiseren van fuiven en optredens. De jeugdsector geeft jongeren ruimte om muziek te maken en muziek te beleven. De Vlaamse jeugdsector is uniek in Europa. Omwille van haar diversiteit en haar duizenden vrijwilligers. Nagenoeg alle jeugdorganisaties zijn, net zoals de jongeren met muziek bezig. Het merendeel van de fuiven, optredens en concerten dat jongeren en de jeugdsector organiseren, wordt gedragen door vrijwilligers. Jongeren kunnen voor ondersteuning bij de organisatie vaak rekenen op het jeugdhuis, de jeugddienst of in een beperkt aantal gemeentes aankloppen bij het fuifloket.
2
De budgetten van de lokale jeugdwerkingen zijn beperkt. Ze krijgen subsidies van de gemeenten en via hun activiteiten proberen ze wat extra centen te verzamelen die ze opnieuw in hun werking kunnen investeren. Maar de jeugdsector heeft het niet altijd gemakkelijk. Kleine en grote organisaties worden bedolven onder regelgeving. Het is voor de vrijwilligers bijna onmogelijk om met al die regels in orde te zijn. Die regulitis fnuikt hun organisatielust. Sabam, billijke vergoeding, de rookwetgeving, de alcoholwetgeving, belastingen voor buitenlandse groepen, de vrijwilligersvergoeding, brandveiligheid, de vzw wetgeving, …..
Gehoorschade op de agenda Te veel, te luid geluid verhoogt de kans op gehoorschade. De laatste jaren staat het thema gehoorschade steeds hoger op de agenda. De medische sector signaleert een stijging van het aantal personen met gehoorschade. Op politiek niveau vinden de signalen hun weerklank, vaak binnen de context van muziekgerelateerde activiteiten. In 2009 startte men in Vlaanderen met de ontwikkeling van een beleid rond gehoorschade. Minister Schauvliege (milieu) en minister Vandeurzen (gezondheid en welzijn) nemen hiertoe initiatief. Vanuit een gedeelde bezorgdheid nam ook de Vlaamse Jeugdraad deel aan deze rondetafels. Los van de Vlaamse beleidsinitiatieven, ontstaan op provinciaal en lokaal niveau preventie‐ initiatieven en heel wat particuliere organisaties nemen maatregelen om het risico op gehoorschade en geluidshinder in te perken.1 Op 19 januari 2011 stelde Minister Schauvliege haar ‘Voorstel voor een Vlaamse reglementering maximaal geluidsniveau muziek in een inrichting’ voor aan de muziek‐ en jeugdsector. Tijdens dit voorstellingsmoment formuleerden we al enkele bemerkingen. In dit advies gaan we dieper in op de knelpunten binnen het voorstel.
2. Advies
2.1. Een gebrek aan totaal beleid De Vlaamse Jeugdraad is mee bezorgd over de gezondheid van jongeren. En wil constructief meewerken aan het gehoorschadebeleid. We vragen een totaal beleid dat gericht is op verschillende contexten. Het risico op gehoorschade is afhankelijk van een combinatie tussen 3 belangrijke factoren: ‐ genetische factoren eigen aan het individu (elke persoon heeft een ander risico) ‐ intensiteit van het geluid (geluidsniveau) ‐ blootstellingduur aan het geluid (hoe lang blootgesteld aan welk geluidsniveau) Een voorbeeld:
1
All ears campagne in de provincie Limburg, Amai m’n (h)oren in de provincie Antwerpen, Wees niet doof voor te luid in de provincie Vlaams Brabant, campagne van muziekclubs ism CM, ….
3
Zo is het risico op gehoorschade beperkt wanneer men 3 uur naar een fuif of optreden gaat. Combineert men dit echter met luide mp3‐muziek tijdens de uren voor en na de fuif dan verhoogt het risico op gehoorschade aanzienlijk. (duur van blootstelling) Wanneer de persoon overdag in een geluidsvolle omgeving vertoeft verhoogt het risico opnieuw. Of er al dan niet effectief schade zal optreden is afhankelijk van de genetische factoren eigen aan het individu en wijze waarop het individu zichzelf beschermt (door rustpauzes, een kwaliteitsvolle hoofdtelefoon,…). Het voorstel dat momenteel op tafel ligt is enkel van toepassing op elektronisch versterkte muziek. Als we het voorbeeld en de drie criteria indachtig houden concluderen we dat het wetsvoorstel een druppel op een hete plaats is. Wil Vlaanderen een echt gehoorschadebeleid voeren dan zal men moeten inzetten op al deze factoren in verschillende contexten voor verschillende doelgroepen. Tijdens de rondetafel werden door audiologen en andere experten allerhande acties naar voor geschoven die onderdeel kunnen uitmaken van een totaalbeleid. We denken hierbij aan2: ‐ productnormering van muziekdragers (ipod, mp3‐speler, oordopjes, …); ‐ productnormering van kinderspeelgoed; ‐ betere gehoortesten op het CLB tijdens het medisch onderzoek (om eventueel opgelopen schade vroegtijdig in kaart te brengen); ‐ terugbetaling van kwalitatieve gehoorbescherming door de mutualiteiten; ‐ informatie en sensibiliseringscampagnes om het individuele gedrag te beïnvloeden; ‐ informatie en sensibiliseringscampagnes rond akoestische infrastructuur en geluid (vb voor schoolrefters,…); ‐ vergelijkend onderzoek over de reële risico’s op gehoorschade in verschillende contexten (bioscopen, schoolrefters, zwembaden,….); ‐ onderzoek naar de mate waarin het thema leeft en gekend is bij diverse doelgroepen; ‐ …. De Vlaamse Jeugdraad wil graag constructief meewerken aan het gehoorschadebeleid. We vragen om in eerste instantie een totaalbeleid uit te werken. Hiervoor dienen alle risico’s op gehoorschade, (ook bij niet muziekgerelateerde activiteiten) en alle bestaande initiatieven rond risicobeperking in kaart te worden gebracht. Op basis hiervan kunnen gerichte acties opgezet worden. Dit via overleg met relevante sectoren en beleidsniveaus. We vragen om meer budgetten en tijd vrij te maken voor de realisatie van dit beleid.
2.2. Het proces Om een beleid voor muziekgerelateerde activiteiten vorm te geven organiseerde de minister rondetafels en expertengroepen. We zijn tevreden met de brede samenstelling en het proces dat uitgestippeld werd. Helaas werden de aandachtpunten en signalen van de jeugd‐ en muzieksector onvoldoende meegenomen in het voorstel tot reglementering. Tijdens de eerste rondetafel was er eensgezindheid over een eventuele normering. Hieraan werden echter meteen een aantal voorwaarden gekoppeld: 2
Een aantal van deze voorstellen zijn eveneens terug te vinden in het ‘Advies van de Hoge Gezondheidsraad betreffende het gebruik van draagbare digitale muziekspelers en het risico op gehoorbeschadiging.’ Nr 8187
4
‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
de normering moet bijdragen tot een positief fuif ‐ en muziekklimaat; de normering moet eenvoudig, haalbaar en werkbaar zijn voor grote, kleine en occasionele organisatoren; de normering moet een evenwicht zijn tussen muziekbeleving en bescherming; de normering mag geen extra financiële, administratieve of organisatorisch drempels met zich mee brengen; de normering moet Belgisch of Europees zijn en rekening houden met de normen in andere landen; er moet duidelijkheid zijn over de aansprakelijkheid. Met bijzondere aandacht voor de kleine en occasionele organisatoren.
Het ontbreekt aan gefundeerd onderzoek om de consequenties van het voorstel in te schatten op het vlak van gehoorschadebeperking, administratieve overlast, financiële implicaties voor de organisatoren, haalbaarheid van de normen. We vragen alsnog om de reacties van de sector op het voorstel te verwerken, met bijzondere aandacht voor de bekommernissen van de kleine en occasionele organisatoren. Die zijn gericht op de effecten van de overregulering van de activiteiten, haalbaarheid van de norm en op administratieve, financiële en technische overlast. Bovendien adviseren we om onderzoek te doen naar de consequenties van het wetsvoorstel.
2.3. Een beleid op maat van de organisatoren Diversiteit onder organisatoren Het huidige voorstel bevat veel verplichtingen, financiële, administratieve en technische drempels. Muziekactiviteiten worden gecategoriseerd op basis van decibels. Dit werkt beperkend voor de grote variëteit binnen de muziekwereld en het jeugdige vrijwilligerswerk. De realiteit is een landschap dat divers is omwille van het soort muziekactiviteit, de locatie, de infrastructurele, technische en financiële mogelijkheden en de organisatorische draagkracht. (jeugdhuizen, clubs, discotheken, cafés, grote concertzalen, cultuurhuizen en centra, tentfuiven van jeugdbewegingen, fuifzalen, …) Het voorstel beantwoordt niet aan die diversiteit. Een evenwicht tussen muziekbeleving en bescherming Eventuele normering met betrekking tot gehoorschade moet eenduidig en haalbaar zijn en mag in geen geval een hypotheek leggen op een positief fuif‐ en muziekbeleid. Het moet voor de jonge occasionele organisatoren haalbaar, leuk en uitdagend blijven om een fuif of een concert te organiseren. Het voorstel dat nu op tafel ligt is voor de kleine fuif‐ en concertorganisator niet werkbaar wegens te duur en te ingewikkeld op technisch vlak. ‐ 100 dB(A) is de maximumnorm binnen categorie 3. Binnen categorie 2 is dit 95 dB(A). Voor een live optreden is het technisch onmogelijk om onder de grens van 95dB(A) of 100 dB(A) te blijven, zelfs met maar één onversterkte drum. Dit betekent dat live optredens in kleine zalen met een normale geluidsinfrastructuur, onmogelijk worden. ‐ Muziekactiviteiten die hoofdzakelijk gericht zijn op kinderen en jongeren onder de 16 jaar krijgen een norm opgelegd van 90 dB(A). Ook hier is de normering niet realistisch. Er worden
5
‐
‐
ook live optredens georganiseerd voor kinderen, en vaak worden dezelfde zalen en dezelfde apparatuur gebruikt. Een optreden voor kinderen maar ook voor jongeren tussen bijvoorbeeld 14 en 16 jaar wordt met deze norm onmogelijk. De maximumnorm geldt voor elke plaats die voor het publiek toegankelijk is, ook aan de boxen vooraan. Kleine organisatoren hebben niet de middelen, noch de kennis om dure en zware technische geluidsapparatuur te huren of aan te kopen die een afdoende spreiding van het geluid mogelijk maakt. Bovendien kunnen kleine zalen, jeugdhuizen, clubs géén ruimte creëren tussen de boxen en het publiek. Concerten, optredens in kleine zalen worden onmogelijk. In de normering wordt geen rekening gehouden met het omgevingsgeluid noch met de niet elektronisch versterkte instrumenten. Bij meting is het niet mogelijk een onderscheid te maken welk geluid van waar afkomstig is.
In juni 2010 ondertekende de muzieksector een charter met hierin een engagement naar flankerende maatregelen. Het initiatief werd een succes en werd ondertekend door 158 organisatoren. De muzieksector controleert hierin zichzelf en het effect daarvan was deze zomer onmiddellijk voelbaar op diverse podia in Vlaanderen. Een complexiteit binnen de regulerende kaders De regulering van de maximale geluidsniveaus zou opgenomen worden binnen de VLAREM. De complexiteit van die regelgeving m.b.t. de geluidslimieten is bijzonder groot. Het invoegen van het huidige voorstel (met verschillende categorieën, voorwaarden en verplichtingen) binnen de VLAREM zal de complexiteit enkel laten toenemen. Het is voor de organisatoren niet meer duidelijk wanneer zij aan welke limiet zullen moeten voldoen, welke apparatuur zij nodig hebben, op welke wijze controles kunnen gevoerd worden, wie aansprakelijk is enz. De wetgeving wordt zo complex dat het naleven van de normen gewoonweg onmogelijk wordt. Aansprakelijkheid Bij het formuleren van harde wetgeving moet ook de aansprakelijkheid in rekening gebracht worden. (wie is verantwoordelijk, …). Het huidige voorstel geeft geen antwoord op de aansprakelijkheid van de organisator. Milieuwetgeving wordt strafrechtelijk vervolgd. Betekent dit dat bij het overschrijden van de geluidsnorm, de organisator risico loopt op strafrechtelijke vervolging? Op welke wijze zullen de controles gebeuren, is de organisator de enige aansprakelijke of hebben ook de artiest, de bezoeker en de uitbater een verantwoordelijkheid? Het voorstel creëert onduidelijkheid. Deze onduidelijkheid werkt ontmoedigend voor de kleine en occasionele organisatoren. We adviseren: • om de normering van het maximale geluidsniveau voor elektronisch versterkte muziek, niet te realiseren via reglementering. We vragen dat de minister verder bouwt op de initiatieven die nu bestaan binnen de sector. Vlaanderen kan hier een belangrijke ondersteunende rol spelen. • bijkomend onderzoek naar haalbare richtlijnen, zowel bij grote als kleine organisatoren.
6
• •
om gemeentebesturen en organisatoren te ondersteunen zodat verschillende risicobeperkende acties ook voor hen mogelijk worden. duidelijkheid te creëren omtrent de aansprakelijkheid. In het bijzonder voor de kleine, vrijwillige organisatoren.
2.4. Het voorstel: administratieve overlast Met de start van het beleidsinitiatief werd onmiddellijk de piste van regulering gekozen. Alle acties die het risico op gehoorschade moeten beperken werden hierin meegenomen. Ze brengen een kluwen aan administratie en organisatorische lasten met zich mee. Hieronder bespreken we de haalbaarheid van de verschillende criteria / normen en flankerende maatregelen die opgenomen zijn binnen het voorstel. Oordopjes Oorbescherming is belangrijk. Het stelt het individu, de bezoeker in staat zichzelf te beschermen. Zowel audiologen als onderzoek van Test‐Aankoop bevestigen echter dat de meeste van de producten voor gehoorbescherming niet voldoen. Ze geven een vals gevoel van veiligheid. Ze sluiten het oor niet voldoende af. De bezoeker denkt dat hij beschermd is terwijl het risico op gehoorschade groot blijft en er bovendien verlies is van kwaliteit van het geluid. Het enige positieve effect van het verspreiden van oordopjes van lage kwaliteit is dat men het thema onder de aandacht brengt. We moeten ons echter afvragen of dit opweegt tegen het negatieve effect van het valse gevoel van veiligheid. Verplicht informeren van de bezoekers: u betreedt een risicozone Het is belangrijk om de bezoekers de juiste informatie te geven zodat zij zichzelf kunnen beschermen wanneer nodig. Het informeren van de bezoeker wordt verplicht en zal gebeuren volgens een standaard formulering. Beter zou zijn dat jongeren of de organisatoren zelf de boodschap vorm geven voor andere jongeren, vanuit een overtuiging in de noodzaak aan risicobeperking. ‘Peer 2 peer’ blijkt immers de beste vorm van preventie te zijn. Meet‐ en registratiesysteem Het meet‐ en registratiesysteem vormt momenteel een van de grootste hindernissen voor de kleine en occasionele organisatoren. Zij zijn geen geluidstechniekers en hoeven dat ook niet te worden. Ze beschikken niet over het juiste materiaal en de nodige kennis om te voldoen aan het meet‐ en registratiesysteem zoals dit in het voorstel wordt opgelegd. De aankoop van zo een systeem is erg duur. Dit is een financiële drempel voor de mogelijke organisator. Maar evengoed een technische drempel. Immers het systeem moet ook aangestuurd worden, de loggers moeten bijgehouden worden, de vrijwilligers en geluidstechniekers moeten opgeleid worden. Maar ook de controleurs moeten opgeleid worden om met deze toestellen aan de slag te gaan en een degelijke controle te kunnen uitvoeren. Momenteel is er geen middelgrote of kleine gemeente in Vlaanderen die over zo een meet‐ en registratiesysteem beschikt. Niet om eigen controles uit te voeren, niet om te verhuren of uit te lenen aan de organisatoren.
7
Het geluidsplan en het grondplan De aard van het initiatief of de locatie vereisen vaak dat ook de kleine of occasionele organisatoren kiezen voor categorie 33. Binnen deze categorie betekent dat zij ook verplicht worden een geluidsplan op te stellen. Het opstellen van zo een geluidsplan vereist geschoolde technici en de juiste (dure )software en apparatuur. Om de 24 maanden moet het grondplan gecontroleerd worden door een erkende externe milieudeskundige. Ook hier is er een enorme financiële en administratieve drempel voor de kleine en occasionele organisatoren. Het wordt voor de kleine en occasionele organisatoren onmogelijk om een festival of concert te organiseren. De motivatie voor het verplicht opmaken van een grondplan (categorie 2) of geluidsplan(categorie 3) is niet duidelijk. We adviseren om de flankerende maatregelen in geen geval verplicht te maken. Ze maken de organisatie van muziekactiviteiten onmogelijk. We adviseren om de flankerende maatregelen onderwerp te maken van sensibilisatie‐ en informatie acties voor de organisator en de bezoeker. Er bestaan op het terrein bijzonder sterke initiatieven die hun nut bewezen hebben.4 We vragen de expertise die hier werd opgebouwd te benutten en om te zetten in een Vlaams stimuleringsbeleid.
2.5. Preventie en sensibilisatie in plaats van regulering Er leven op het terrein bijzonder waardevolle initiatieven die de risico’s op gehoorschade beperken. Ook de publiek opinie is mee met het gehoorschade debat en we zien steeds meer en meer dat jongeren zichzelf beschermen, door het gebruik van oordopjes en headphones,… Maar er liggen op het terrein ook nog heel wat kansen om individuen, jongeren, organisatoren, gemeentebesturen, scholen te ondersteunen in de implementatie van het totale gehoorschadebeleid. We vragen dat Vlaanderen binnen een totaalbeleid bestaande initiatieven op het terrein versterkt, de expertise gebruikt en ondersteuning opzet. Dat kan door een beleid uit te werken naar verschillende doelgroepen en binnen verschillende contexten. De flankerende maatregelen die in het voorstel verplicht worden kunnen ook zonder verplichting deel uitmaken van een preventie en ondersteuningsbeleid. Onder de bevoegdheid van minister Vandeurzen (gezondheid, welzijn) werd een eerste rondetafel opgericht om mogelijke preventieacties vorm te geven. Het budget voor preventie is echter te beperkt.5 We adviseren binnen een totaal beleid preventie en sensibilisatie op te zetten. We vragen volgende acties hier deel van uit te laten maken: 3
Een drum produceert meer dan 100 dba. Wanneer hieraan elektronisch versterkte zang wordt toegevoegd moet men voor de hoogste categorie kiezen. Al is die in realiteit zelfs niet haalbaar. 4 All ears campagne in de provincie Limburg, Amai m’n (h)oren in de provincie Antwerpen, Wees niet doof voor te luid in de provincie Vlaams Brabant, campagne van muziekclubs ism CM, …. 5 Voor de preventie van gehoorschade is er 150 000 euro voorzien. De actie is éénmalig en zal in 2011 plaatsvinden. Ter vergelijking het budget voor de All ears camapgne (enkel) voor de provinciale Limburg bedroeg 100 000 euro / jaar. Minister Schauvliege gaf geen duidelijkheid over de voorziene budgetten nodig voor ondersteuning en implementatie van beleidsinitiatieven binnen haar bevoegdheid.
8
• • • • • • • • • • •
goed meetmateriaal dat ter beschikking wordt gesteld van de organisatoren grondig onderzoek naar kwalitatieve en betaalbare oordopjes laagdrempelige en betrouwbare gehoorcentra waar jongeren tegen een minimale vergoeding hun gehoor kunnen laten testen. technische onderbouw van gehoorcontroles op het CLB ondersteuning van scholen door middel van educatieve pakketten een terugbetalingssysteem voor kwalitatieve oordoppen via de mutualiteiten (zeker voor jongeren) stimulering van organisaties in het voorzien van opleidingen geluidstechnieken informatie en sensiblisering van organisatoren over geluid en gehoorschade informatie en sensibilisatie over akoestische infrastructuur. Voor gemeentebesturen, bouwheren en architecten. ondersteuning van gemeentebesturen in de uitvoer van een fuif‐ muziek en cultuurbeleid bijkomend onderzoek naar de mate waarin het thema leeft en gekend is bij diverse doelgroepen.
9