Examen HAVO
2013 tijdvak 1 maandag 27 mei 13.30 - 16.30 uur
economie
Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.
Dit examen bestaat uit 29 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 56 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, dan worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.
HA-1022-a-13-1-o
Opgave 1 Groeten uit Schierland Schierland is een eiland op drie kwartier varen van het vasteland. De eilanders leven vooral van het toerisme. Het aantal toeristen per dag is afhankelijk van het seizoen. Voor hun dagelijkse boodschappen zijn de eilanders en de toeristen afhankelijk van de op Schierland gevestigde aanbieders. Op het eiland zijn één bakker, één kapper, één supermarkt en twee fietsverhuurders. De supermarkt heeft geen brood in het assortiment. Bakker Van de Wal bakt dagelijks brood. Hij stelt per seizoen een prijs per brood vast waarbij de winst maximaal is. De bakker maakt onderscheid tussen laagseizoen, middenseizoen en hoogseizoen: zie bron 1.
2p
1
2p
2
2p
3
2p
4
2p
5
Gebruik bron 1 bij de vragen 1, 2 en 3. Maak van de onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. − Op de markt voor brood is er op Schierland sprake van de marktvorm ...(1).... − Bij de overgang van het middenseizoen naar het hoogseizoen neemt de vraag naar brood …(2)…. − In het laagseizoen rekent de bakker per brood een …(3)… prijs dan in het hoogseizoen. Kies uit: bij (1) monopolie / monopolistische concurrentie / oligopolie bij (2) af / toe bij (3) hogere / lagere Toon aan dat in het middenseizoen de winst van bakker Van de Wal maximaal is bij een prijs van € 2 per brood. Op een dag in het hoogseizoen verkoopt de bakker 1.200 broden. Bereken hoe groot het verschil in omzet per dag voor de bakker is tussen het middenseizoen en het hoogseizoen. De twee fietsverhuurders op het eiland, Remkens en Ketting, rekenen beiden een tarief van € 5 per dag per fiets. Remkens en Ketting overwegen beiden een verhoging van dit tarief met één euro. Ze hebben geen overleg. De matrix in bron 2 laat de winstverwachtingen zien bij twee opties: handhaving van het huidige tarief of verhoging van het tarief met één euro. Gebruik bron 2 bij de vragen 4 en 5. Leg uit welke optie Ketting zal kiezen. Maak daarbij gebruik van de winstcijfers uit bron 2. Kunnen beide fietsverhuurders op basis van de matrix hun winst vergroten door een prijsafspraak te maken? Verklaar het antwoord.
HA-1022-a-13-1-o
2 / 13
lees verder ►►►
bron 1
vraag naar brood per dag, marginale opbrengst en marginale kosten
De vraag naar brood per dag (Qv) en de marginale opbrengst (MO) zijn verschillend per seizoen: hoog, midden of laag.
laagseizoen middenseizoen hoogseizoen
vraag naar brood Qv = −2000P + 4.600 Qv = −2000P + 5.000 Qv = −2000P + 5.400
P = prijs per brood in euro’s Q = aantal broden per dag De marginale kosten bedragen € 1,50. 3,0
€
2,7 2,5 2,3 2,0 MO MO hoo g MO mid d e laa n g
1,5
1,0
0,5
0 0
bron 2
Remkens
− − −
HA-1022-a-13-1-o
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5 Q x 1.000
prijsconcurrentie tussen aanbieders van fietsverhuur (pay-off matrix)
tarief niet verhogen tarief wel verhogen
Ketting tarief niet verhogen tarief wel verhogen 10 10 14 6 6 14 12 12
Elk getal is een winstbedrag in duizenden euro’s per maand. De cursieve getallen betreffen de winst van Remkens. De vetgedrukte getallen betreffen de winst van Ketting.
3 / 13
lees verder ►►►
Opgave 2 Stijgen en dalen in Zwitserland uit een krant (3 augustus 2011): “Na aanhoudende koersstijgingen is de koers van de Zwitserse frank kortstondig gedaald ten opzichte van de euro. Oorzaak is een renteverlaging van de Zwitserse centrale bank naar een tarief van 0%. Maar de centrale bank vindt de frank nog steeds ‘overgewaardeerd’ en zegt dat de hoge koers van de munt de stabiele Zwitserse economie bedreigt. Ongeveer de helft van het Zwitserse nationaal product wordt verdiend met de uitvoer van goederen en diensten.” Een directielid van de Zwitserse centrale bank beweert: “De hoge koers van de frank ten opzichte van de euro wordt deels veroorzaakt door risicoavers gedrag van sommige beleggers.”
2p
6
Gebruik bron 3. Bereken, in één decimaal nauwkeurig, de procentuele koersdaling van de euro in Zwitserse frank in de periode 1 juli - 1 augustus 2011. Uit de kranten van 2011 komen onderstaande koppen.
2p
7
2p
8
2p
9
krantenkop 1
Belastingontduiking door Duitse spaarders in Zwitserland niet langer mogelijk: ze wisselen hun franks weer om voor euro’s
krantenkop 2
Landen uit de eurozone importeren minder goederen uit Zwitserland
krantenkop 3
Begrotingstekort en staatsschuld in eurolanden veroorzaken eurocrisis
Leg uit dat krantenkop 3 een verklaring kan geven voor het risicoaverse gedrag dat het directielid noemt in zijn bewering. Kies krantenkop 1 of krantenkop 2 en leg uit dat deze kop géén verklaring kan zijn voor de stijgende koers van de Zwitserse frank in euro’s. Schrijf het nummer op van de gekozen krantenkop. De Zwitserse centrale bank had, behalve met een renteverlaging, ook kunnen ingrijpen met aan- of verkooptransacties op de valutamarkt om de koers van de frank in euro’s te laten dalen. Gebruik bron 4. Welke grafiek uit bron 4 geeft de bedoelde ingreep juist weer?
HA-1022-a-13-1-o
4 / 13
lees verder ►►►
bron 3
koers Zwitserse frank (CHF) in euro (€) 2011
0,93 € 0,91 0,89 0,87 0,85 0,83 0,81 0 1 juli
bron 4
1 augustus
valutamarkt Zwitserse frank (CHF) 1
koers CHF in €
A
2
koers CHF in €
A 0,93
0,93
V2
V1 V2
V1 Q
Q aantal CHF
aantal CHF 3
koers CHF in €
4
koers CHF in €
A1
A2
A2
A1
0,93 0,93 V
V
Q
Q aantal CHF
aantal CHF
− −
HA-1022-a-13-1-o
V of V1 en A of A1: vraag en aanbod op 1 augustus 2011 V2 en A2: vraag respectievelijk aanbod na de ingreep
5 / 13
lees verder ►►►
Opgave 3 Gemeente had liever een Wajonger! twee fragmenten uit een krantenbericht van oktober 2011: “Sinds 2004 neemt het aantal Wajong-uitkeringen sterk toe. Als de instroom in deze regeling zo doorgaat, zijn er méér dan 400.000 Wajongers in het jaar 2040. De Wajong is een sociale regeling voor mensen die vóór hun 18e levensjaar arbeidsongeschikt zijn en voor studenten die voor hun 30ste levensjaar arbeidsongeschikt raken. De Wajong-uitkering wordt door de Rijksoverheid betaald uit de belastingen.” “In januari 2004 werd de nieuwe bijstandswet (WWB) van kracht. De gemeenten in Nederland verzorgen de uitvoering van de WWB. Het geld daarvoor ontvangen ze van de Rijksoverheid op basis van een vast budget dat gerelateerd is aan het inwoneraantal van de gemeente. De gemeenten hebben een prikkel om zoveel mogelijk te besparen op de bijstandsuitkeringen, omdat zij het niet gebruikte deel van het budget voor andere uitgaven kunnen inzetten. De bijstandsuitkering is gebaseerd op het sociaal bestaansminimum: 70% van het brutominimumloon. Bijstand is een sociale voorziening voor mensen zonder betaald werk.” 1p
10
2p
11
2p
12
1p
13
2p
14
Citeer uit bovenstaand krantenbericht de zin waaruit blijkt dat er met betrekking tot de Wajong sprake is van verplichte solidariteit. Gebruik bron 5 bij de vragen 11 en 12. Laat met een berekening zien dat na invoering van de WWB het beroep op de Wajong relatief sterker is toegenomen dan in de voorgaande periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2004. Beschrijf aan de hand van de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen de conjunctuur in Nederland vanaf 2005. De 27-jarige alleenstaande Sander heeft een Wajong-uitkering. Op 1 januari 2011 bedroeg zijn uitkering € 1.076,40 per maand. Jaarlijks per 1 januari wordt het bedrag van de uitkering aangepast. In 2011 bedroeg de gemiddelde stijging van de cao-lonen 1,75%. Gebruik bovenstaande gegevens en bron 6 bij de vragen 13 en 14. Bereken de hoogte van de uitkering die Sander vanaf 1 januari 2012 zou moeten ontvangen, wil er sprake zijn van een waardevaste uitkering. Is die waardevaste uitkering per 1 januari 2012 ook welvaartsvast? Verklaar het antwoord met een berekening.
HA-1022-a-13-1-o
6 / 13
lees verder ►►►
2p
15
De regering is van plan om de gemeenten ook verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van de Wajong. De Wajong wordt dan net als de bijstand een onderdeel van het vaste budget dat gemeenten ontvangen voor alle sociale voorzieningen. Hiermee wil de regering een einde maken aan wat zij noemt ‘het substitutie-effect bij de gemeenten tussen bijstand en Wajong’. Leg de redenering van de regering uit hoe deze maatregel een einde kan maken aan dit substitutie-effect. Gebruik ongeveer 40 woorden.
bron 5
aantal uitkeringen 1999-2010 (in duizendtallen)
peildatum per jaar: 1 januari
400
Legenda:
395,6 350
365,7
300
346,5 339,9 349,7
361,1 361,7
bijstandsuitkeringen 345,3 317,8
334,2
Wajong-uitkeringen
229,3 304 299,3
250 200 150
166,6 147 155,5 142,4 138 130,5 134,2 100 123,6 127,4
178,2
191,7 195,5
50 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
bron 6
consumentenprijsindex (CPI) Nederland 2005-2011
115
113 110
110
107,9 108,3 104,2 104,2
105 100
100
101
0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
HA-1022-a-13-1-o
7 / 13
lees verder ►►►
Opgave 4 Fiducia in Italia? 2p
16
Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. Een staatsobligatie is een lening aan de overheid met een …(1)… looptijd en in de meeste gevallen een …(2)… rente. Staatsobligaties worden door beleggers meestal beoordeeld als beleggingen met een …(3)… risico dan beleggingen in aandelen. Kies uit: bij (1) korte / lange bij (2) variabele / vaste bij (3) hoger / lager uit een krant van november 2011: “De eurocrisis is niet gestopt bij Griekenland, maar verspreidt zich over de andere landen van de eurozone. Italië heeft nu een staatsschuld van 120 procent van het bruto binnenlands product (bbp), terwijl die volgens de afspraken maximaal 60 procent mag zijn.” “De crisis in Italië verergert. Beleggers schatten het risico van beleggen in Italiaanse staatsobligaties hoger in. Mede daardoor is de rente op nieuw uitgegeven Italiaanse staatsobligaties binnen enkele maanden gestegen tot 7,2%. Zo’n hoge rente kan ertoe leiden dat de staatsschuld van Italië nog verder toeneemt. Premier Monti wil met een bezuinigingspakket en belastingverhoging het vertrouwen terugbrengen in de Italiaanse overheidsfinanciën.”
2p
17
2p
18
Leg uit hoe een hoger risico voor beleggers kan leiden tot een hogere rente op nieuw uit te geven staatsobligaties. Leg uit hoe bij aanhoudende overheidstekorten een stijging van de rente op nieuw uit te geven staatsobligaties kan leiden tot een verdere stijging van de totale Italiaanse staatsschuld.
HA-1022-a-13-1-o
8 / 13
lees verder ►►►
Italië overweegt in 2011 een beroep te doen op het Europese Noodfonds (EFSF). Econoom Disconti doet over dat fonds een uitspraak: “In de afspraken die zijn gemaakt bij de start van de eurozone is al een risico op moral hazard (risico op moreel wangedrag) aanwezig. Met de oprichting van het Europese Noodfonds wordt dat risico nog groter.”
2p
19
Gebruik bron 7. Leg uit hoe de oprichting van het EFSF het risico op moral hazard in de eurozone kan vergroten.
bron 7
Europees Noodfonds EFSF en afspraken bij de start van de eurozone
De lidstaten van de eurozone hebben een Europees Noodfonds voor de euro ingesteld. Doel is het verschaffen van financiële steun aan lidstaten die in financiële moeilijkheden verkeren. Hiertoe worden gelden aangetrokken op de vermogensmarkten. Deelnemende landen storten in totaal ongeveer 1.000 miljard euro in het Noodfonds. afspraken bij de start van de eurozone: − Het overheidstekort mag niet meer bedragen dan 3% van het bbp. − De staatsschuld mag niet hoger zijn dan 60% van het bbp. − Het is niet toegestaan dat lidstaten elkaar financieel bijstaan. − Elke lidstaat verplicht zich om regelmatig betrouwbare economischstatistische informatie te geven. − Een lidstaat kan niet door de overige lidstaten uit de eurozone worden gezet, maar kan wel vrijwillig vertrekken.
HA-1022-a-13-1-o
9 / 13
lees verder ►►►
Opgave 5 Steenrijk in een BRIC-land van een website (maart 2011): Méér miljardairs uit BRIC-landen Brazilië, Rusland, India en China “Opvallend op de jaarlijkse ranglijst van de rijkste mensen is dat het aantal miljardairs uit de BRIC-landen nu groter is dan het aantal uit Europa: een kwart van alle miljardairs komt uit deze opkomende markten. Dat aandeel was vijf jaar geleden nog 10%. Miljardairs zijn in dit geval personen met een vermogen van meer dan één miljard dollar. (…) De BRIC-landen kennen de laatste jaren een hoge economische groei. Er zijn jaren waarin het bruto binnenlands product (bbp) stijgt met méér dan 8%.” 2p
20
Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst: Stijging van het bbp in een land betekent een groei van de …(1)… inkomens. Als deze groei meer dan evenredig terechtkomt bij de hogere inkomens is er sprake van …(2)… van de inkomensverdeling. Het bedrag van iemands vermogen kan op een bepaald tijdstip worden geteld en is daarom een voorbeeld van een …(3)…. Kies uit: bij (1) primaire / secundaire bij (2) denivellering / gelijk blijven / nivellering bij (3) stroomgrootheid / voorraadgrootheid In India, één van de BRIC-landen, profiteert een groot deel van de bevolking van de stijgende welvaart. Ook gaat in dit land de inkomensverdeling veranderen. Uit een onderzoeksrapport dat vooruitkijkt naar 2025, komen de gegevens in de bronnen 8 en 9.
2p
2p 2p
2p
21
22 23
24
Gebruik bron 8. Leid uit deze bron twee factoren af die bepalend zijn voor de hoogte van iemands primaire inkomen. In 2025 zal groep IV een procentueel aandeel hebben in de totale primaire inkomens dat twee keer zo groot is als het aandeel van groep II. Gebruik bron 9 bij de vragen 22 en 23. Bereken het ontbrekende percentage bij (a) in de tabel van bron 9. Zullen de inkomensverschillen in India in de periode 2005-2025 groter worden, gelijk blijven of kleiner worden? Verklaar het antwoord met behulp van de gegevens in bron 9. Gebruik bron 8 en bron 9. Leg uit hoe de informatie uit beide bronnen een indicatie kan zijn dat ook huishoudens uit de laagste inkomensgroep van 2005 profiteren van de gestegen welvaart in 2025.
HA-1022-a-13-1-o
10 / 13
lees verder ►►►
bron 8
huishoudens van India in vijf groepen van laag naar hoog primair inkomen
groep
kenmerken
I
inkomen onder de armoedegrens: huishoudens zonder werk of met ongeschoold werk inkomen op of net boven de armoedegrens: o.a. fabrieksarbeiders, kleine middenstanders, kleine pachters (boeren) modale inkomens: zeer gemengde groep met onder andere hoger opgeleide starters op de arbeidsmarkt, ambtenaren, middenstanders, vertegenwoordigers bovenmodale inkomens: hoger opgeleiden met vaste banen bij bedrijven of overheid en boeren met veel eigen grond en/of vee topverdieners met een internationaal netwerk voor werk en sociaal leven: eigenaren van multinationals, topambtenaren, hoge regeringsfunctionarissen
II
III
IV
V
bron 9
primaire inkomens per huishouden (bedragen 2005) < 90.000 rupees
90.000-200.000 rupees
200.000-500.000 rupees
500.000-1.000.000 rupees
> 1.000.000 rupees
verdeling primaire inkomens per groep huishoudens in India
1) 2005 2025 % aandeel van % aandeel van % aandeel van groep2) % aandeel van huishoudens primaire inkomens huishoudens primaire inkomens cumulatief cumulatief cumulatief cumulatief I 50% 25% 20% 5% II 95% 75% 50% 20% III 98% 85% 85% 50% IV 99% 95% 95% (a) V 100% 100% 100% 100% 1) prognose 2) groepsindeling identiek aan de indeling op basis van kenmerken van bron 8
HA-1022-a-13-1-o
11 / 13
lees verder ►►►
Opgave 6 Huizenmarkt op slot? Nederland telt in januari 2012 ruim 4,1 miljoen koopwoningen, waarvan er op dat moment 255.000 te koop staan. Sinds 2010 is het aanbod van bestaande koopwoningen flink toegenomen, maar de vraag juist afgenomen. Philip Maison van de Vereniging Ons Eigen Huis (VOEH): “In januari 2012 heeft een vrager gemiddeld keuze uit 25 koopwoningen. We spreken dan van een ‘kopersmarkt’: een situatie in het voordeel van de vrager, die kan leiden tot een forse prijsverlaging. Maar door de aanhoudende economische crisis maken vragers weinig gebruik van deze voordeelpositie.” In bron 10 staat een overzicht van enkele factoren die de verkoopprijs van koopwoningen in Nederland beïnvloeden.
3p
25 26
2p
27
1p
2p
2p
28
29
Gebruik bron 10 bij de vragen 25, 26 en 27. Beschrijf het verband dat wordt weergegeven door pijl 6. Verklaar dat een stijging van de werkloosheid kan leiden tot zowel een daling als een stijging van het aanbod van koopwoningen. Leg uit dat de beperking van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente invloed kan hebben op de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen. Er zijn nog meer factoren, dan de al genoemde in bron 10, die via de vraagzijde de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen beïnvloeden. Gebruik bron 10. Noem een factor die boven pijl 5 ingevuld kan worden en leg het negatieve verband met de vraag naar koopwoningen uit. Maison beweert: “De gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen is dan wel gedaald in de laatste jaren, maar over de gehele periode 1986-2011 is de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen met ruim 265% gestegen. Als ik de beide prijsontwikkelingen in bron 11 vergelijk, concludeer ik: een koopwoning is in deze periode meer waard geworden.” Gebruik bron 11. Leg de conclusie van Maison uit.
HA-1022-a-13-1-o
12 / 13
lees verder ►►►
bron 10 schema gemiddelde verkoopprijs koopwoningen omvang werkloosheid
omvang hypotheekrente aftrek
1 –/+
2–
omvang kredietverstrekking door banken
3+
4+
aanbod van koopwoningen
........................
5–
vraag naar koopwoningen
6–
7...
gemiddelde verkoopprijs koopwoningen
Toelichting: − − −
elke genummerde pijl, 1 tot en met 7, staat voor een oorzaak-gevolgverband een − betekent een negatief verband, een + betekent een positief verband een voorbeeld dat uitlegt hoe het schema gelezen moet worden: pijl 3: als de hypotheekrenteaftrek wordt beperkt, zal de vraag naar koopwoningen afnemen; als deze aftrek wordt uitgebreid, zal die vraag toenemen bij pijl 1 kan het verband zowel positief als negatief zijn bij pijl 7 is het oorzaak-gevolgverband niet gegeven
− −
bron 11 gemiddelde verkoopprijs koopwoningen en inflatie (indexcijfers) 140
125
120 100 80 74,75 60 40 20 35
38
41
46
55
62
74
100
113
119
130 135 129 128
0 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2011 Legenda: gemiddelde verkoopprijs koopwoningen (2000 = 100) consumentenprijsindex (2000 = 100)
Bronvermelding Een opsomming van de in dit examen gebruikte bronnen, zoals teksten en afbeeldingen, is te vinden in het bij dit examen behorende correctievoorschrift, dat na afloop van het examen wordt gepubliceerd. HA-1022-a-13-1-o
13 / 13
lees verdereinde ►►►
Correctievoorschrift HAVO
2013
tijdvak 1
economie
Het correctievoorschrift bestaat uit: 1 Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores 6 Bronvermeldingen
1 Regels voor de beoordeling Het werk van de kandidaten wordt beoordeeld met inachtneming van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. Voorts heeft het College voor Examens (CvE) op grond van artikel 2 lid 2d van de Wet CvE de Regeling beoordelingsnormen en bijbehorende scores centraal examen vastgesteld. Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 36, 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang: 1 De directeur doet het gemaakte werk met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen en het proces-verbaal van het examen toekomen aan de examinator. Deze kijkt het werk na en zendt het met zijn beoordeling aan de directeur. De examinator past de beoordelingsnormen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door het College voor Examens. 2 De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces-verbaal en de regels voor het bepalen van de score onverwijld aan de gecommitteerde toekomen. 3 De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past de beoordelingsnormen en de regels voor het bepalen van de score toe die zijn gegeven door het College voor Examens.
HA-1022-a-13-1-c
1
lees verder ►►►
4 5
De gecommitteerde voegt bij het gecorrigeerde werk een verklaring betreffende de verrichte correctie. Deze verklaring wordt mede ondertekend door het bevoegd gezag van de gecommitteerde. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het aantal scorepunten voor het centraal examen vast. Indien de examinator en de gecommitteerde daarbij niet tot overeenstemming komen, wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Dit bevoegd gezag kan hierover in overleg treden met het bevoegd gezag van de examinator. Indien het geschil niet kan worden beslecht, wordt hiervan melding gemaakt aan de inspectie. De inspectie kan een derde onafhankelijke gecommitteerde aanwijzen. De beoordeling van de derde gecommitteerde komt in de plaats van de eerdere beoordelingen.
2 Algemene regels Voor de beoordeling van het examenwerk zijn de volgende bepalingen uit de regeling van het College voor Examens van toepassing: 1 De examinator vermeldt op een lijst de namen en/of nummers van de kandidaten, het aan iedere kandidaat voor iedere vraag toegekende aantal scorepunten en het totaal aantal scorepunten van iedere kandidaat. 2 Voor het antwoord op een vraag worden door de examinator en door de gecommitteerde scorepunten toegekend, in overeenstemming met het beoordelingsmodel. Scorepunten zijn de getallen 0, 1, 2, ..., n, waarbij n het maximaal te behalen aantal scorepunten voor een vraag is. Andere scorepunten die geen gehele getallen zijn, of een score minder dan 0 zijn niet geoorloofd. 3 Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels: 3.1 indien een vraag volledig juist is beantwoord, wordt het maximaal te behalen aantal scorepunten toegekend; 3.2 indien een vraag gedeeltelijk juist is beantwoord, wordt een deel van de te behalen scorepunten toegekend, in overeenstemming met het beoordelingsmodel; 3.3 indien een antwoord op een open vraag niet in het beoordelingsmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het beoordelingsmodel; 3.4 indien slechts één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld; 3.5 indien meer dan één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal; 3.6 indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of afleiding of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend, tenzij in het beoordelingsmodel anders is aangegeven; 3.7 indien in het beoordelingsmodel verschillende mogelijkheden zijn opgenomen, gescheiden door het teken /, gelden deze mogelijkheden als verschillende formuleringen van hetzelfde antwoord of onderdeel van dat antwoord; 3.8 indien in het beoordelingsmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes staat, behoeft dit gedeelte niet in het antwoord van de kandidaat voor te komen; HA-1022-a-13-1-c
2
lees verder ►►►
4
5
6 7
8 9
3.9 indien een kandidaat op grond van een algemeen geldende woordbetekenis, zoals bijvoorbeeld vermeld in een woordenboek, een antwoord geeft dat vakinhoudelijk onjuist is, worden aan dat antwoord geen scorepunten toegekend, of tenminste niet de scorepunten die met de vakinhoudelijke onjuistheid gemoeid zijn. Het juiste antwoord op een meerkeuzevraag is de hoofdletter die behoort bij de juiste keuzemogelijkheid. Voor een juist antwoord op een meerkeuzevraag wordt het in het beoordelingsmodel vermelde aantal scorepunten toegekend. Voor elk ander antwoord worden geen scorepunten toegekend. Indien meer dan één antwoord gegeven is, worden eveneens geen scorepunten toegekend. Een fout mag in de uitwerking van een vraag maar één keer worden aangerekend, tenzij daardoor de vraag aanzienlijk vereenvoudigd wordt en/of tenzij in het beoordelingsmodel anders is vermeld. Een zelfde fout in de beantwoording van verschillende vragen moet steeds opnieuw worden aangerekend, tenzij in het beoordelingsmodel anders is vermeld. Indien de examinator of de gecommitteerde meent dat in een examen of in het beoordelingsmodel bij dat examen een fout of onvolkomenheid zit, beoordeelt hij het werk van de kandidaten alsof examen en beoordelingsmodel juist zijn. Hij kan de fout of onvolkomenheid mededelen aan het College voor Examens. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het beoordelingsmodel. Met een eventuele fout wordt bij de definitieve normering van het examen rekening gehouden. Scorepunten worden toegekend op grond van het door de kandidaat gegeven antwoord op iedere vraag. Er worden geen scorepunten vooraf gegeven. Het cijfer voor het centraal examen wordt als volgt verkregen. Eerste en tweede corrector stellen de score voor iedere kandidaat vast. Deze score wordt meegedeeld aan de directeur. De directeur stelt het cijfer voor het centraal examen vast op basis van de regels voor omzetting van score naar cijfer.
NB1 Het aangeven van de onvolkomenheden op het werk en/of het noteren van de behaalde scores bij de vraag is toegestaan, maar niet verplicht. Evenmin is er een standaardformulier voorgeschreven voor de vermelding van de scores van de kandidaten. Het vermelden van het schoolexamencijfer is toegestaan, maar niet verplicht. Binnen de ruimte die de regelgeving biedt, kunnen scholen afzonderlijk of in gezamenlijk overleg keuzes maken. NB2 Als het College voor Examens vaststelt dat een centraal examen een onvolkomenheid bevat, kan het besluiten tot een aanvulling op het correctievoorschrift. Een aanvulling op het correctievoorschrift wordt zo spoedig mogelijk nadat de onvolkomenheid is vastgesteld via Examenblad.nl verstuurd aan de examensecretarissen. Soms komt een onvolkomenheid pas geruime tijd na de afname aan het licht. In die gevallen vermeldt de aanvulling: NB a. Als het werk al naar de tweede corrector is gezonden, past de tweede corrector deze aanvulling op het correctievoorschrift toe. b. Als de aanvulling niet is verwerkt in de naar Cito gezonden WOLF-scores, voert Cito dezelfde wijziging door die de correctoren op de verzamelstaat doorvoeren. HA-1022-a-13-1-c
3
lees verder ►►►
Een onvolkomenheid kan ook op een tijdstip geconstateerd worden dat een aanvulling op het correctievoorschrift ook voor de tweede corrector te laat komt. In dat geval houdt het College voor Examens bij de vaststelling van de N-term rekening met de onvolkomenheid.
3 Vakspecifieke regels Voor dit examen kunnen maximaal 56 scorepunten worden behaald. Voor dit examen is de volgende vakspecifieke regel vastgesteld: Voor rekenfouten worden geen scorepunten afgetrokken. Wanneer echter de kandidaat bij een berekening kennelijk verzuimd heeft door schatting controle op het antwoord uit te oefenen, wordt voor deze fouten één scorepunt afgetrokken tot een maximum van drie scorepunten voor het hele examen.
4 Beoordelingsmodel Vraag
Antwoord
Scores
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke.
Opgave 1 1
maximumscore 2 bij (1) monopolie bij (2) toe bij (3) lagere indien alle drie juist indien twee van de drie juist indien één of géén van de drie juist
2 1 0
2
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: MO = MK MO midden is gelijk aan 1,5 bij Q = 1,0 → 1.000 broden −1 P= × 1.000 + 2,5 = 2 (euro) 2.000
3
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: • 1.200 = −2.000P + 5.400 → P = 2,10 • verschil in omzet: 1.200 × 2,10 − 1.000 × 2 = € 520
HA-1022-a-13-1-c
4
1 1 lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
4
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat Ketting het tarief niet verhoogt, omdat ongeacht de keuze van Remkens, de winst voor Ketting hoger zal zijn dan bij wel verhogen (respectievelijk 14 tegen 12 als Remkens wel verhoogt en 10 tegen 6 als Remkens niet verhoogt).
5
maximumscore 2 ja Uit de verklaring moet blijken dat als beide fietsverhuurders afspreken hun tarief te verhogen (met 1 euro) de winst per maand voor ieder € 12.000 zal zijn in plaats van € 10.000 / voor ieder € 2.000 hoger zal zijn.
Opgave 2 6
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: 1 1 − 0,81 0,93 × 100% = 12,9% 1 0,81
7
maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Een antwoord waaruit blijkt dat deze beleggers het risico van niet (volledig) terugontvangen van in euro’s belegde bedragen (bijvoorbeeld kwijtschelding deel staatsschuld uit obligaties van eurolanden) willen vermijden door te kiezen voor beleggen / sparen in Zwitserse franks, hetgeen de vraag naar deze franks verhoogt. − Een antwoord waaruit blijkt dat deze beleggers verwachten dat de eurocrisis zal leiden tot lage(re) rendementen van aandelen / deelnemingen in de eurozone en daarom kiezen voor beleggen in Zwitserland, hetgeen de vraag naar de Zwitserse frank verhoogt. − Een antwoord waaruit blijkt dat deze beleggers verwachten dat de eurocrisis zal leiden tot veel koersschommelingen van de euro waardoor het risico op vermogensverlies bij beleggen in euro’s groter is dan bij beleggen in Zwitserse franks en daarom kiezen voor beleggen in franks, hetgeen de vraag naar deze franks verhoogt.
HA-1022-a-13-1-c
5
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
8
maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − indien gekozen voor krantenkop 1 Een voorbeeld van een juiste uitleg is: Een uitleg waaruit blijkt dat deze Duitse spaarders franks zullen aanbieden in ruil voor euro’s, waardoor de koers van de frank in euro’s juist zal dalen. − indien gekozen voor krantenkop 2 Een voorbeeld van een juiste uitleg is: Een uitleg waaruit blijkt dat minder import uit Zwitserland zal leiden tot minder vraag naar franks in ruil voor euro’s, waardoor de koers van de frank in euro’s juist zal dalen.
9
maximumscore 2 grafiek 3 Opmerking Uitsluitend 2 of 0 scorepunten toekennen.
Opgave 3 10
maximumscore 1 De Wajong-uitkering wordt door de Rijksoverheid betaald uit de belastingen.
11
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: 1-1-1999 tot 1-1-2004: 142,4 aantal Wajong-uitkeringen stijgt met × 100 − 100 = 15,2% in 5 jaar 123,6 1-1-2004 tot 1-1-2009: 191,7 aantal Wajong-uitkeringen stijgt met × 100 − 100 = 34,6% in 5 jaar 142,4 Opmerking Wanneer voor de periode vanaf de invoering WWB zes jaren in de berekening zijn opgenomen (dus tot 1-1-2010) dit ook goed rekenen mits de kandidaat aantoont dat de gemiddelde jaarlijkse stijging groter is dan in de periode vóór de invoering.
HA-1022-a-13-1-c
6
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
12
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat het aantal bijstandsuitkeringen na 2005 daalt in samenhang met dalende werkloosheid, die weer het gevolg is van hoogconjunctuur/opgaande conjunctuur, terwijl vanaf 2008 het aantal uitkeringen weer oploopt in samenhang met stijgende werkloosheid, die het gevolg is van laagconjunctuur/neergaande conjunctuur.
13
maximumscore 1 Een voorbeeld van een juiste berekening is: 113 × € 1.076,40 = € 1.105,76 110
14
maximumscore 2 ja Voorbeelden van een juiste berekening zijn: 113 × 100 − 100 = 2,7% stijgt zijn uitkering, hetgeen meer is dan de − 110 gemiddelde stijging van de cao-lonen (1,75%) − 1,0175 × € 1.076,40 = € 1.095,24 is nodig voor welvaartsvast, hetgeen lager is dan € 1.105,76
15
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een redenering waaruit blijkt dat indien de gemeenten ook verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wajong en dit moeten betalen uit hetzelfde (vaste) budget, zij geen financiële prikkel meer hebben om jongeren van bijstand naar Wajong te verwijzen / door te schuiven.
HA-1022-a-13-1-c
7
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
Opgave 4 16
maximumscore 2 bij (1) lange bij (2) vaste bij (3) lager indien twee van de drie juist indien één of geen van de drie juist
17
18
19
1 0
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat • in een rentepercentage ook het risico van het niet-terugbetalen van een staatsobligatie wordt verdisconteerd • hetgeen betekent dat een hoger risico op niet-terugbetalen leidt tot een hogere rente bij de uitgifte van een nieuwe staatsobligatie maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt • dat een stijgende rente leidt tot stijgende rentelasten voor de overheid • hetgeen in tijden van een overheidstekort zal leiden tot oplopende tekorten waarvoor de overheid nieuwe leningen moet aangaan maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat • landen uit de oprichting van het EFSF kunnen afleiden dat ze bij financiële problemen toch wel gered zullen worden door het fonds (dus indirect ook door de andere landen) • hetgeen aanleiding kan zijn om meer financiële risico’s aan te gaan / minder sterk te werken aan terugdringen van het overheidstekort / de staatsschuld
HA-1022-a-13-1-c
8
1 1
1 1
1
1
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
Opgave 5 20
maximumscore 2 bij (1) primaire bij (2) denivellering bij (3) voorraadgrootheid indien twee van de drie juist indien één of geen van de drie juist
21
1 0
maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn (twee van de volgende): − wel of geen werk (groep I t.o.v. de overige groepen) − opleiding of scholingsgraad (groepen II en III t.o.v. groep I) − bezit, zoals wel of geen grond en/of vee (groep IV t.o.v. groep II) − omvang van de eigen onderneming (groep V t.o.v. groep II) per juiste factor
1
Opmerking Uit de antwoorden moet blijken dat het gaat om factoren die invloed hebben op de hoogte van één of meerdere primaire inkomens, te weten loon, pacht, huur, rente, winst, zonder dat deze categorieën expliciet genoemd hoeven te worden. 22
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: • (20 − 5) × 2 = 30% • (a) = 50% + 30% = 80%
1 1
23
maximumscore 2 groter worden Een voorbeeld van een juiste verklaring is: In 2005 heeft van alle huishoudens de helft met de laagste (primaire) inkomens een aandeel van 25% tegen 75% voor de helft met de hoogste inkomens, terwijl die verhouding in 2025 zal veranderen naar 20% voor de laagste helft tegen 80% voor de hoogste helft.
24
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat het (relatieve) aantal huishoudens in de laagste inkomensgroep (fors) daalt van 50% naar 20% (bron 9), hetgeen betekent dat in 2025 meer huishoudens boven de armoedegrens komen (bron 8).
HA-1022-a-13-1-c
9
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
Opgave 6 25
maximumscore 1 Uit de beschrijving moet blijken dat door een stijging / daling van het aanbod van koopwoningen (bij een gegeven vraag) de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen daalt / stijgt.
26
maximumscore 3 • daling van het aanbod Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Werklozen gaan er in inkomen op achteruit. Ze zullen minder snel willen / kunnen verhuizen naar een andere (duurdere) woning en de huidige woning aanhouden. Daardoor daalt het aantal aangeboden (bestaande) koopwoningen (ten opzichte van een situatie zonder stijgende werkloosheid). − Stijgende werkloosheid kan leiden tot lagere rendementsverwachtingen voor nieuwbouwprojecten, waardoor deze worden uitgesteld of ingekrompen, hetgeen het aanbod van (nieuwe) koopwoningen afremt (ten opzichte van een situatie zonder stijgende werkloosheid). • stijging van het aanbod Een voorbeeld van een juist antwoord is: Werklozen gaan er in inkomen op achteruit. De hypotheeklast kan dan te hoog worden, in verhouding tot het inkomen, hetgeen aanleiding kan zijn om de eigen woning te koop te zetten.
27
2
1
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Door vermindering van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente zullen de netto woonlasten voor woningeigenaren stijgen (indien zij de aankoop hypothecair financieren), waardoor de vraag afneemt (pijl 3) hetgeen (bij een gegeven aanbod) leidt tot een daling van de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen (pijl 7).
HA-1022-a-13-1-c
10
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
28
maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − hoogte van de hypotheekrente Uit de uitleg moet blijken dat een hogere / lagere hypotheekrente geld lenen duurder / goedkoper maakt, hetgeen de vraag naar koopwoningen afremt / stimuleert. − tarief van de overdrachtsbelasting Uit de uitleg moet blijken dat een hoger / lager tarief de totale aankoopkosten hoger / lager maakt, hetgeen de vraag naar koopwoningen afremt / stimuleert. − hoogte van het eigenwoningforfait Uit de uitleg moet blijken dat een stijging / daling van het eigenwoningforfait de netto woonlasten van een woningeigenaar hoger / lager maakt, hetgeen de vraag naar koopwoningen afremt / stimuleert. − hoogte van de huursubsidie (huurtoeslag) Uit de uitleg moet blijken dat een stijging / daling van deze subsidie de (netto) woonlasten voor huurders lager / hoger maakt, waardoor minder / meer huurders zullen overwegen over te stappen naar een koopwoning, hetgeen de vraag naar koopwoningen afremt / stimuleert.
29
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat een huis dat in 1986 is gekocht reëel in waarde is gestegen tussen 1986 en 2011, omdat de gemiddelde verkoopprijs sterker is gestegen dan het gemiddelde prijspeil (inflatie).
5
Inzenden scores Verwerk de scores van de alfabetisch eerste vijf kandidaten per school in het programma WOLF. Zend de gegevens uiterlijk op 3 juni naar Cito.
6
Bronvermeldingen cartoon opgave 4
HA-1022-a-13-1-c
International Herald Tribune / Patrick Chappatte
11
lees verdereinde ►►►
aanvulling op het correctievoorschrift
2013-1
economie Centraal examen havo Tijdvak 1 Correctievoorschrift
Aan de secretarissen van het eindexamen van de scholen voor havo. Bij het centraal examen economie: Op pagina 9 van het correctievoorschrift, vraag 23, moeten altijd 2 scorepunten worden toegekend, ongeacht of er wel of geen antwoord gegeven is, en ongeacht het gegeven antwoord.
Toelichting Op vraag 23 is geen eenduidig antwoord mogelijk op basis van de verstrekte gegevens. Al naar gelang de gekozen waarden betreffende de inkomensverdeling, zijn tegengestelde conclusies mogelijk. NB a. Als het werk al naar de tweede corrector is gezonden, past de tweede corrector deze aanvulling op het correctievoorschrift toe. b. Als eerste en tweede corrector al overeenstemming hebben bereikt over de scores van de kandidaten, past de eerste corrector deze aanvulling op het correctievoorschrift toe en meldt de wijzigingen in de score aan de tweede corrector. c. Als de aanvulling niet is verwerkt in de naar Cito gezonden WOLF-scores, voert Cito dezelfde wijziging door die de correctoren op de verzamelstaat doorvoeren. Het CvE is zich ervan bewust dat dit leidt tot enkele aanvullende handelingen van administratieve aard. Deze extra werkzaamheden zijn in het belang van een goede beoordeling van de kandidaten.
Ik verzoek u dit bericht door te geven aan de correctoren economie havo.
Het College voor Examens, Namens deze, de voorzitter,
drs H.W. Laan
HA-1022-a-13-1-c-A*