Bewonersplatform Ypenburg (BPY) P/A Boswinde 26 2496WB Den Haag
Den Haag, 26 januari 2010
Aan de Minister van Economische Zaken Mw. M.J.A. van der Hoeven Door tussenkomst van projectleider Drs. Lineke den Ouden, Postbus 20101 2500 EC DEN HAAG per E-mail:
[email protected] Betreft : Herziene versie febr. 2010 Zienswijze Maximumprijs ontwerp-Warmtebesluit & -Warmteregeling Geachte mevrouw Den Ouden, Met verbazing en teleurstelling hebben wij begin december 2009 kennis genomen van het Ontwerp Warmtebesluit en de Ontwerp Warmteregeling (hierna verder te noemen OWB en OWR). Gaarne maken wij hierbij onze zienswijze kenbaar. Wat het meeste opvalt is dat het variabele maximumtarief na invoering van de voorliggende regeling slechts ietsje lager zal zijn dan in de huidige situatie. De gebonden warmteverbruiker waar het allemaal om begonnen was, gaat er dan door de invoering van de warmtewet relatief niet veel op vooruit, en al helemaal niet als hij zuinig met warmte wil omgaan. Deze uitwerking in de AMvB uit de Warmtewet en bijbehorende Ministeriële Regeling zijn niet transparant en daardoor voor de gemiddelde consument niet te volgen. Daarmede wordt niet tegemoet gekomen aan de kritiek van de te hoge prijzen van de Algemene Rekenkamer in haar rapport van april 2007. Naar ons oordeel is dit geheel in strijd met de intentie van de initiatiefnemers van de “Warmtewet”. In 2003 zijn 2 CDA kamerleden met deze initiatiefwet gekomen om de gebonden verbruikers van warmte te beschermen. Zij waren stellig van mening dat de Warmteverbruikers € 250,- tot € 300,- per jaar teveel betaalden en niet zoals op bijgevoegde uitwerking op bijlage 3 blijkt uiteindelijk slechts op ca. € 150,- restitutie over 2009 mogen gaan rekenen. In bijlage 4 hebben wij gemotiveerd berekenend dat deze restitutie € 427,- zou moeten zijn. In deze berekening is dan (nog) geen rekening gehouden met de dunnere isolatie en dus hogere stookkosten (€ 122,-) van de warmtewoning en de kapitaalslast van de extra geïnvesteerde aansluitbijdrage van € 2350,-. In dit OWB en OWR wordt op geen enkel onderdeel de mogelijkheid geboden het goedkoopste gas en elektra in te kopen bij bijv. de 3 goedkoopste energieleveranciers. De wettelijk voorgeschreven rendementsmethode volgens het “Niet Meer Dan Anders” principe wordt naar ons oordeel niet waargemaakt. In feite wordt er teruggegrepen op de al jaren gangbare omstreden Marktwaardemethode volgens het jaarlijks Tariefadvies warmte van Energiened. Zie hiertoe de formulering op bijlage 2 van dat Tariefadvies dat nu onverkort is geïntegreerd in dit OWB onder artikel 4, lid 3 en deze OWR onder artikel 3. De (te lage) rendementsfactor voor het aandeel warmteverbruik ten behoeve van tapwaterverbruik wordt nu ook weer op grond van het oude BWK-enquete-onderzoek d.w.z
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
de oude marktwaardemethode vastgesteld aan de hand van één vóórondersteld warm waterverbruik van 21% van het totale warmteverbruik op jaarbasis. Dit conform de al jarenlange huidige omstreden Energienedmethodiek. Door de voorgestelde EZ-formule wordt het warm tapwatergebruik bijna dubbel afgerekend (zie verder artikel 4 bijlage 1)! De onderliggende rapporten Op 25 augustus 2009 is door TNO in opdracht van EZ de onderliggende rapportage voor “De ontwikkeling van een Gelijk-Als-Anders (GAA) rekenmodel voor de berekening van de integrale kosten van warmte ten behoeve van de Warmtewet” uitgebracht. Waarom hier een nieuw begrip GGA naast het NMDA wordt toegevoegd is ons niet duidelijk geworden. Op 21 september, bijna een maand later, is eveneens in opdracht van EZ door Royal Haskoning, bekend voor ons en naar wij aannemen ook voor u, als destijds eveneens adviseur maar toen in opdracht van Energiebedrijf Eneco met 2 contra-rapporten op de TNO warmterapporten voor respectievelijk Den Haag Ypenburg en Zoetermeer Oosterheem, de onderliggende rapportage “Ontwikkeling rekenmodel Warmtewet” aangeboden. Op pagina 7 van dit rapport schrijft Haskoning onder het kopje: “Onafhankelijk advies”:
“De adviesaanvraag van het Ministerie van Economische Zaken moet nog niet in verband gebracht worden met de in Artikel 4 lid 5 van de Warmtewet bedoelde adviesaanvraag bij onafhankelijke adviseurs. Desondanks hechten wij er aan te benadrukken dat Royal Haskoning een onafhankelijk adviesbureau is. Geen enkel bedrijf of instelling heeft invloed op het beleid dat Royal Haskoning voert bij het uitvoeren van haar adviesopdrachten. De aandelen van de onderneming worden beheerd door een stichting waarvan het bestuur wordt gevormd door een afvaardiging van de directie en van de werknemers. Ons bureau is baas in eigen huis.”
Men zegt in feite dat men inzake dit gevoelige onderwerp meerdere heren kan dienen. Er van uitgaande dat de wet vooral, de consumentenbescherming heeft beoogd, vinden wij het op z’n zachtst gezegd merkwaardig dat deze adviseur uiteindelijk ook door EZ is ingeschakeld. Wat ons bijzonder opvalt is dat zij een maand nadat TNO rapporteert haar eindrapport inleveren! Het is naar ons oordeel daarom niet het adviesbureau dat voldoet aan artikel 4 lid 5 van de Warmtewet (onafhankelijk adviseur). Over de HR-ketelprijzen wordt uiteindelijk wederom een adviseur (Deerns uit Rijswijk) door EZ ingeschakeld om op 12 november 2009 de “contra-rapportage Ketelprijzen” uit te brengen. Deerns kiest voor de begrotingsopzet de jarenlange methodiek die Energiened in haar “Rapport tariefadvies voor de levering van warmte aan kleinverbruikers” hanteert. Er wordt daarbij echter ten onrechte alleen uitgegaan van een eerste en dus duurdere nieuwbouw-ketel-plaatsing. Bij 2e en verdere vervangingen zijn de (plaatsings)kosten aanzienlijk lager. In bijlage 1 onder Elementen en wijze van berekening is dit nader door ons toegelicht. Over de waarde van de rapportage van TNO constateren wij dat dit instituut voor de ketelfabrikanten, Gasterra, Senternovem en voor de overheid de Normen en gasketelspecificaties test en vaststelt. TNO is een gezaghebbend door de overheid geïnitieerd instituut dat onafhankelijke rapportages uitbrengt. Dit is dus wel een goede adviseur voor de overheid en de consumenten. Zij mag dus als hét instituut bij uitstek worden beoordeeld voor dit soort projecten. Waarom die deskundigheid van TNO en dan met name voor de gemotiveerde rendementen en de hieruit voortvloeiende omrekenfactor 31,59 x de gasprijs voor het variabel tarief dan in het OWB en de OWR niet serieus wordt genomen is voor ons volslagen onduidelijk. De Algemene Rekenkamer heeft in 2007 kritiek geuit tegen de Energiened-methodiek die niet transparant en in sommige opzichten niet betrouwbaar is inzake de totstandkoming van de warmteprijs per Gigajoule (Gj.). 2
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
De kritiek volgens de Algemene Rekenkamer werd veroorzaakt door het feit dat niet alle variabelen die Energiened aanhoudt significant zijn voor het aardgasgebruik. Zo gaat Energiened er vanuit dat bijna 100% van de gaswoningen over een HR-ketel zou beschikken. De Algemene Rekenkamer constateert echter dat dit in werkelijkheid slechts 73% is. En dit omstreden Energiened-tariefadvies wordt nu weer via de achterdeur binnengehaald. Daardoor kan er van een zuivere toepassing van het Niet-Meer-Dan-Anders-principe beslist geen sprake zijn, mede omdat het BWK-marktwaardeonderzoek weer maatgevend wordt gemaakt in de verdeelsleutel ruimteverwarming en tapwaterverbruik. Wij komen dan ook tot de conclusie dat anno 2010 met deze ontwerp-regelgeving niet tegemoet wordt gekomen aan de in 2007 geuite kritiek van de Algemene Rekenkamer tegen de Energiened-methodiek. Om de regelgeving eenvoudig en transparant te houden en aan het NMDA-principe te voldoen, stellen we voor de maximumprijs voor de gebonden warmteverbruikers als volgt op te bouwen: • Vaste kosten: 1) Vaste kosten voor levering, transport en aansluiting van gas: Conform specificaties op de jaarlijkse nota van de 3 laagste prijsvechters voor de gasverbruikers in plaats van de 3 grootste en dus de 3 duurste gasleveranciers. 2) Vermeden gebruikskosten bestaande uit: - Kapitaallasten HR-ketel (gassituatie) wegstrepen tegen nagenoeg gelijke kapitaallasten afleverset en die van de (straks oudere) hogere eenmalige aansluitbijdrage en ten slotte het “verplicht” elektrisch koken in de warmtesituatie. - Resteren alleen nog de onderhoudskosten van de HR-ketel, waarbij niet zonder meer het duurste all-inclusief contract als referentie mag dienen. Deze kosten zijn in werkelijkheid aanzienlijk lager dan de € 141,- die in de OWR zijn bepaald namelijk € 100,-. Zie bijlage 1 onder 2.1 “Elementen en wijze van berekening” pag. 9 toegelicht. - Bij eigendom van de warmtewisselaar vervallen de onderhoudskosten van de wisselaar groot € 45,- (pagina 47 TNO-rapport). - Bij huur van de wisselaar is het (fictieve) onderhoud inbegrepen. • Variabele kosten: - Uitgaan van het totaalrendement 0,90 van de HR-ketel afgeleid van de hogere praktijkfactor 0,9282 (volgens testen van de Consumentenbond uit 2009) voor ruimteverwarming, waarbij aspecten als leidingverliezen in de gassituatie weggestreept kunnen worden tegen vergelijkbare verliezen in de warmtesituatie (zie o.m. pag. 19 bijlage 1 onder “Variabele kosten”). - Het iets lagere rendement voor warm tapwater in de gassituatie wegstrepen tegen rendements- en stilstandsverliezen van de afleverset in de warmtesituatie (zie o.m. pag. 19 en 20 bijlage 1 onder “Artikel 3 a t/m f”). - Voor zover het voorgaande misschien iets in het voordeel van de warmteklant zou uitpakken, compenseren we nog het saldo van het hogere elektriciteitsverbruik van diezelfde warmteklant (“verplicht” elektrisch koken in de warmtesituatie, minus het elektraverbruik van m.n. de pomp van de HR-ketel). Dat veel wisselaars ook een pomp hebben zullen we maar even buiten beschouwing laten (zie o.m. pag. 11 en 12 bijlage 1 onder”Rendement afleverset”). - Met de huidige stand van de 107 HR-keteltechniek, moet wat ons betreft voor de eenvoud het rendement voor stadsverwarming de komende jaren op 100% op onderwaarde ofwel 90% op bovenwaarde gesteld worden (hieruit volgt 31,59 x gasprijs per 3
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
m³ conform het gemotiveerde advies van TNO; zie ook pag.20 en 21 bijlage 1 onder “Verdere toelichting BPY ad a t/m f”). - Om de zaken nog eenvoudiger te maken, stellen we voor om het variabele deel van de maximumprijs niet in euro’s, maar daadwerkelijk in 31,59 m³ gas per Gj. (conform advies TNO) als omrekenfactor vast te stellen. Elke leverancier kan die factor dan simpelweg vermenigvuldigen met de laagste gasprijs van concurerende prijsvechters. Hierdoor kan de maximumprijs uitgedrukt in euro’s ook mee variëren met de 2x per jaar wijzigende gasprijs voor consumenten. Voor leveranciers die zelf geen gas leveren, kan dan dezelfde referentieprijs vastgesteld worden. Via de NMa kan deze prijs per gasregio worden bepaald volgens het criterium, dat de laagste 3 prijsvechters voor de levering van gas het uitgangspunt vormen. • Restpunten die nog niet in het bovenstaande zijn verwerkt, maar ons inziens nog wel een goede plek moeten krijgen in de definitieve uitwerking, zijn met name: - Mindere isolatie groot deel van de warmtewoningen als gevolg van EPN-wetgeving (zie o.m. pag. 12 bijlage 1 onder “EPN-wetgeving”); - Separate levering van warmte en tapwater (zie o.m. pag. 21 bijlage 1 onder “Verdere toelichting BPY ad a t/m f”); - Huur en eigendom warmtewisselaar voor de oude en de nieuwe verbruikers (zie o.m. pag. 7 bijlage 1 onder “Elementen en wijze van berekening” en pag.14); - Het nader regelen van de maximale jaarlijkse en eenmalige aansluitbijdrage voor de oude en nieuwe verbruikers warmte in relatie tot de betaalde hogere aansluitbijdrage (zie o.m. pag. 14 bijlage 1 onder ”Aansluitbijdrage”); - Om (juridische) begripsverwarring te voorkomen overal waar in het OWB en de OWR “CV-ketel” vermeld staat de term “HR 107 CW 4 CV-ketel” te gebruiken (Een CV-ketel kan conventioneel, verbeterd rendement (VR) of hoog rendement (HR) zijn toegerust). - De terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 nader uitwerken waarin alle maximumprijzen voor 2007, 2008 en 2009 zowel variabel als vast zijn vastgelegd in het OWB en de OWR. Toelichtingen op onze zienswijze treft u aan in 4 bijlagen. Wij realiseren ons dat deze zienswijze het er voor u niet gemakkelijker op maakt. Door onze uitgebreide toelichting met motiveringen, feiten en achtergrondinformatie vertrouwen wij er evenwel op u van dienst te zijn geweest. Wij menen een zienswijze voorzien van suggesties te hebben uitgebracht die daadwerkelijk recht doet aan het primaire doel van de Warmtewet, namelijk bescherming van de gebonden afnemer van warmte, maar dat tevens voldoet aan het uitgangspunt van eenvoud en transparantie. Wij stellen het ook op prijs dat deze zienswijze openbaar gemaakt wordt via de website. Mochten er nog vragen of onduidelijkheden zijn, dan zijn wij gaarne bereid deze zienswijze nader toe te lichten. Met vriendelijke groeten, Namens het Bewonersplatform Ypenburg (BPY) P/A Ing. I. F.A.J. van Elk Boswinde 26 2496WB Den Haag T: 0153619965 E:
[email protected] 4
Bijlage(n): 1 Toelichting
Blz. 5- 22
2 Overdruk
Blz. 23-24
3 Maximumprijs EZ 4 Maximumprijs BPY
Blz. 25-26 Blz. 27-28
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
Bijlage 1 Zienswijze BPY op het ontwerp Warmtebesluit en Warmteregeling hierna verder te noemen het OWB en de OWR. Alle vermelde prijzen zijn incl. BTW. Wij volgen zoveel mogelijk de lijn van met name de volgorde in de nota van toelichting, maar uiteindelijk het Besluit en de Regeling in zijn totaliteit. In de ontwerp regelgeving gaat het Niet-Meer-Dan-Anders-beginsel (NMDA) verloren of wordt daar op belangrijke onderdelen niet aan voldaan of worden ze juist zo strak doorgevoerd dat de essentie ervan verloren gaat. Verderop in onze reactie zullen we hier meer gedetailleerd op ingaan, maar hieronder volgen alvast enkele voorbeelden: - Eenvoud Bijvoorbeeld het verschil in (vaste en jaarlijkse) gebruikskosten tussen de gas- en warmtesituatie grotendeels baseren op de afschrijving en het onderhoud van een HRketel, is een veel te grote simplificering van de werkelijkheid. Warmteverbruikers hebben namelijk initieel ook al een “virtuele HR-ketel” gekocht, via een veel hogere aansluitbijdrage. Pas na zo’n 15 jaar ontstaat er op dit punt dus pas een verschil in gebruikskosten en niet zoals in de ontwerp regelgeving wordt aangenomen vanaf het begin af aan. - Transparantie Een aantal belangrijke parameters worden niet in het Warmtebesluit (AMvB) maar in de Warmteregeling vastgelegd, zodat deze in de toekomst makkelijker gewijzigd kunnen worden. Bij een aantal parameters is echter slechts globaal of niet beschreven hoe die in de huidige regeling zijn bepaald c.q. een toekomstige regeling bepaald moeten worden (voorbeelden: huurkosten wisselaar en de meter, onderhoudskosten, gebruikskosten, de reële vermogenskostenvoet, leidingverlies, terugwerkende kracht, etc). Dit staat haaks op het uitgangspunt van transparantie. - Objectiviteit en zuiverheid Vanzelfsprekend steunen we het uitgangspunt dat de maximumprijs objectief wordt vastgesteld en dat daarbij het NMDA-beginsel zo zuiver mogelijk wordt toegepast (en dus niet grofweg voor de hele groep het Ongeveer-Gelijk-Aan-beginsel). In die context willen we wijzen op het volgende citaat uit de warmtewet (art 4 lid 1):
“De maximumprijs is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron.”
Hier wordt nadrukkelijk gesproken over “een verbruiker” en niet over alle verbruikers tezamen. Ons inziens moet de maximumprijs dus zodanig worden vastgesteld dat voor een overgrote meerderheid van de individuele warmteverbruikers daadwerkelijk het NMDAbeginsel van toepassing is. Vanzelfsprekend begrijpen we dat bij een praktische uitwerking op onderdelen sprake zal moeten zijn van een vorm van “middeling”. Om echter te blijven voldoen aan het NMDA-beginsel zal daarbij steeds grote voorzichtigheid ingebouwd moeten worden. Verder mag het natuurlijk niet zo zijn dat als op voorhand blijkt dat bij veel warmtenetten de redelijke prijs boven de maximumprijs komt, de regelgeving dan maar wat wordt bijgesteld. Het probleem van verlieslatende netten zal dan op een andere wijze opgelost moeten worden. Het mag in elk geval niet worden afgewenteld op de warmteverbruikers. Wij krijgen de indruk dat dit nu wel het geval is. 5
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
- Groepsfactoren buiten beschouwing gelaten. Factoren die slechts gelden voor (een) bepaalde (groep)en (van) verbruikers, zijn in de ontwerp regelgeving niet meegenomen. Voor zover het allerlei extreme uitzonderingen betreft, die slechts aan de orde zijn voor enkele individuele warmteverbruikers, kunnen wij ons daarin vinden. In de ontwerp regelgeving is dit punt echter zover doorgevoerd, dat meerdere factoren die ieder voor zich gelden voor tientallen procenten (tot wel 80%) van de warmteverbruikers, expliciet buiten beschouwing zijn gelaten. Mede omdat voor bijna elke warmteverbruiker wel minimaal een van die factoren van toepassing is, voldoet de maximumprijs volgens de ontwerp-regelgeving niet aan het NMDA-beginsel. - Keuzefactoren buiten beschouwing gelaten. Ook factoren waarop verbruikers zelf invloed hebben, zijn niet meegenomen in de prijsformule. Ook daarvoor geldt dat we begrijpen dat allerlei extreme, individuele uitzonderingen buiten beschouwing worden gelaten. Dat mag echter niet gelden voor zaken waarbij alleen de gasverbruiker die keuzemogelijkheid heeft en de warmteverbruiker niet. Hierbij moet dan met name worden gedacht aan het “verplicht” elektrisch koken en de dure verplichte winkelnering bij de gebonden leverancier. Ook “keuzes” die de warmteverbruiker moet maken om hetzelfde kwaliteitsniveau te halen als in de gassituatie, moeten ons inziens niet zonder meer van tafel worden geveegd. Nota van Toelichting Warmtebesluit (AMvB) Algemeen 1. Doel en inhoud van het besluit Citaat:“Ten tweede omvat dit besluit bepalingen omtrent de aansluitbijdrage voor een
gebonden gebruiker, waarvoor dit NMDA principe eveneens geldt. In situaties waarin al een warmtenet aanwezig is, bijvoorbeeld in bestaand stedelijk gebied, en een verbruiker daardoor geen andere keus heeft dan om op warmte te worden aangesloten, moeten de kosten die een verbruiker daarvoor betaalt niet hoger zijn dan de aansluitbijdrage voor gas.” De wetgever heeft beoogd alle aansluitingen nieuw en oud gelijk te behandelen. Uw uitleg hierover is naar onze mening in strijd met de wet.
2. Maximumprijs voor levering 2.1 Elementen en wijze van berekening • Toetsing van de redelijke prijs aan de totale maximumprijs, in plaats van aan de losse componenten, en de opbouw van de prijsformule heeft tot gevolg dat ook binnen één en hetzelfde net de situatie kan ontstaan waarbij de ene verbruiker de redelijke prijs betaalt en de ander de maximumprijs. Een vorm van uitmiddeling over alle verbruikers (“micropooling”) van dat specifieke warmtenet lijkt ons niet aan de orde. Verder zou die situatie op zichzelf ons inziens nog geen grond mogen zijn voor een ontheffing. Overigens pleiten wij er voor om, in het kader van eenvoud en transparantie, wèl een afzonderlijk maximum vast te stellen voor het variabele en voor het vaste deel van de warmteprijs. • Wij willen er nog op wijzen dat in 2007 van het Warmteforum, bestaande uit de grote leveranciers, Energiened en de Stichting actie Gigajoule te Houten onder leiding van Guusje Ter Horst het er destijds allen over eens waren dat bij de tariefstelling uit moet worden gegaan van de energetische opwekrendementen van een gasgestookte installatie op basis 6
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
van de meest gangbare technologie in nieuwe situaties. De huidige ontwerp regelgeving voldoet niet aan dit uitgangspunt. • Wij zijn het met de Algemene Rekenkamer eens dat het huidige tariefadvies van Energiened en de onderbouwing daarvan complex en ondoorzichtig is. De Algemene Rekenkamer noemde het Tariefadvies bovendien ook nog onvoldoende betrouwbaar. Dat geldt echter met name voor het variabele deel daarvan. Voor de structuur van het Tariefadvies voor het vaste deel is dat in veel mindere mate het geval. Wel is de hoogte van bepaalde parameters (zoals de prijs van een HR-ketel) voor de berekening van het vaste deel zeer discutabel, maar dat is in de nieuwe ontwerp regelgeving niet anders. Door de nieuwe werkwijze wordt ons inziens geen grotere transparantie gerealiseerd. Vooral het feit dat tot op heden de warmteverbruikers een veel hogere eenmalige aansluitbijdrage hebben betaald, wordt in het huidige Tariefadvies van Energiened beter vertaald naar een jaarlijkse tariefcomponent (“levensduurverschillen”) dan in de nieuwe ontwerp regelgeving. • Naast de (maximum/ redelijke) prijs voor warmte maakt de warmteverbruiker inderdaad ook kosten voor de afleverset. Door u wordt aangegeven “dat die kosten los staan van de maximumprijs”. Bij de bepaling van die maximumprijs moet echter juist wel rekening worden gehouden met het feit dat de warmteverbruiker reeds kosten heeft gemaakt, en bij uitvoering van deze concept-regeling nog zal gaan maken, voor de afleverset. Bedoeld wordt waarschijnlijk dat de daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten voor de afleverset buiten de toetsing vallen van de redelijke prijs aan de maximumprijs. Het cursieve uitgangspunt is dus niet juist en zou wel moeten worden meegenomen in de maximumprijs. • Tot op zekere hoogte begrijpen we dat bij de bepaling van de maximumprijs wordt uitgegaan van een gemiddeld landelijk huishouden. Om te voorkomen dat het NMDAbeginsel niet opgaat voor een groot deel van de huishoudens die maar iets afwijken van dat gemiddelde, pleiten we er voor om daar in de uitwerking echter een grotere mate van voorzichtigheid te betrachten. Zie in deze context onder meer onze opmerkingen op de eerste pagina van deze bijlage onder het kopje “Objectiviteit en zuiverheid” en opmerkingen over “het buiten beschouwing laten van bepaalde groeps- en keuzefactoren”. 2.1 Elementen en wijze van berekening Zie voor citaat ter toelichting bijlage 2 met een gedeeltelijke overdruk van uw toelichting. Tegen de voorgestelde opbouw van het onderdeel onder “Vermeden gebruikskosten” zoals geel gemarkeerd hebben we grote bezwaren. Het is namelijk niet zo dat de warmteverbruiker de afschrijvingskosten van een CV-ketel uitspaart. In de meeste gevallen heeft die warmteverbruiker namelijk een veel hogere aansluitbijdrage betaald dan de gasverbruiker. Vaak wordt de aansluitbijdrage in rekening gebracht bij de ontwikkelaar. Maar die heeft die kosten verdisconteerd in de koopprijs van die woning. Indirect is het ook dan toch de verbruiker die de lasten hiervan draagt, via de aankoopkosten van zijn woning. De bestaande verbruikers, die met de wet in de hand alsnog de vrije keus om de warmtewisselaar al dan niet te huren of te kopen volgens artikel 5 lid 6 van de Warmtewet, worden geheel buiten beschouwing gelaten. Voor die groep moet via een nadere uitwerking in het Warmtebesluit alsnog die wettelijk geboden mogelijkheden in deze AMvB worden waargemaakt. Huur of koop moet voor hen mogelijk worden gemaakt. De bestaande aansluitingen hebben al fors meer geïnvesteerd bij de warmteaansluiting van hun woning en zouden tegen een te verwaarlozen restwaarde 7
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
de wisselaar in eigendom moeten kunnen verwerven. Onderhoud en afschrijving komen dan voor rekening van de verbruiker en de vastrechtkosten komen dan geheel overeen met die van de gasverbruiker. Het Warmtebesluit zal de huur of koop van de wisselaar en/of de warmtemeter in alle mogelijke variaties nader uitgewerkt moeten regelen. In de toelichting “2.2 Vaste kosten onder 2) vermeden gebruikskosten” (zie overdruk bijlage 2 pag. 23) wordt vermeld dat de gebruikskosten van een CV-ketel duurder zou zijn dan een afleverset in een warmtesituatie. Uit de rapportage van TNO blijkt het tegendeel. (zie pagina 47 TNO rapport). Bij een werkelijke aanschafprijs van de ketel van rond de € 1100,- komen de werkelijke vervangingskosten inclusief plaatsing en bijkomende materialen op € 1600, -tot € 1900,Zie www.van-trigtinstallaties.nl (CW 4 € 1545,-) en http://www.tempus.nl/Producten/CVketels/Pages/Cv-keteloverzicht.aspx (CW4 € 1896,-) en het TNO rapport op pagina 47 € 1860,-. Overigens ontvangen de bewoners van Ypenburg ook regelmatig flyers van beide firma’s met nog lagere aanbiedingen voor ketelvervanging. Desgewenst zijn die door ons aan u te overleggen. Wij willen er op wijzen dat correctie voor de relatieve wijzigingen van de consumentenprijsindex voor dergelijke componenten ons inziens niet aan de orde zijn. Zolang met name hetzelfde type HR-ketel als referentie wordt gehanteerd, geldt dat de prijs daarvan in de loop der jaren over het algemeen alleen maar daalt. Ook TNO heeft u dienovereenkomstig in haar rapportage geadviseerd. Iedere vergelijking met de HR CW4 107 ketel in de OWR ad € 2474,- gaat daarom volledig mank. Niet de kosten bij plaatsing in de nieuwbouw maar de vervangingswaarde als investeringskosten dienen in (het OWB en) de OWR de maatstaf te zijn! Even verder in “2.1 Elementen en wijze van berekening” in de 5e alinea wordt de huurprijs of gebruikskosten voor de afleverset en passant in de toelichting voor 2009 beschreven groot € 270,- Maar dit bedrag is in geen enkel artikel nader gemotiveerd hoe u aan die prijs bent gekomen. Dit is temeer van belang aangezien u de huurprijs gelijk stelt aan de gebruikskosten van de warmtewisselaar. Ook wordt in het midden gelaten wat wordt bedoeld met de warmtewisselaar met warmtemeter. Wij gaan er van uit dat voor de opgesomde huurprijs de warmtewisselaar inclusief de warmtemeter word bedoeld. Zoals gezegd is de prijsvechter wel dé maatstaf voor de vaststelling van de aftrek vaste (vervangings-)kosten van de HR-ketel met hulpmaterialen. Bovendien zijn de vervangingskosten van de wisselaar in het OWB en de OWR niet aan de orde gesteld. TNO noemt die prijs op pagina 47 wel: € 1815,- en blijkt nauwelijks te verschillen van de vervangingskosten van de HR-ketel (zie TNO rapport pag. 47). De vervangingsprijs van de HR-ketel en de wisselaar kunnen dus tegen elkaar worden weggestreept. Graag zouden wij vernemen hoe de opbouw van de huurkosten gespecificeerd naar de meetkosten en kosten voor de wisselaar zijn onderverdeeld en berekend. Bovendien moet de via de Warmtewet mogelijk gemaakte installatie van de verzegelde al dan niet in eigendom verworven warmtemeter in het OWB worden geformaliseerd. Vooral in die gevallen dat men zijn eigen wisselaar wenst te plaatsen conform artikel 5 lid 6 van de Warmtewet. Wij vragen ons af of het bekend is dat huurders zonder enige verhoging in de servicekosten voor warmte een vastrecht betalen groot € 177,- en dat dit voor 2009 € 162,8
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
minder is dan dat voor eigenaren? Eneco is ook voor de huurwoningen eigenaar van de wisselaar. Ook hier steekt de in het OWB vermelde € 270,- huur- c.q. gebruikskosten van de wisselaar erg bij af. De component die ons inziens nog wel resteert onder de post “vermeden gebruikskosten” is het onderhoud van de CV-ketel. Dit is ons inziens nu typisch zo’n post waar “iets onder het gemiddelde” de referentie zou moeten zijn (omdat de warmteklant niet de keuze heeft om te “shoppen”). Verder dient rekening gehouden te worden met het feit dat de eigenaar van een CV-ketel de eerste 2 tot 5 jaren geen onderhoud betaalt, omdat hij dan nog garantie op de CV-ketel heeft. Voor onderhoudscontracten zie www.feenstra.com onderdeel van NUON of www.van-trigtinstallaties.nl . Het is ook zeer gebruikelijk in deze markt dat collectiviteitskortingen bedongen kunnen worden, bijvoorbeeld door bewonersverenigingen, maar ook voor o.a. leden van Vereniging Eigen Huis (VEH). Een gewoon onderhoudscontract met betaling alleen materialen en loon bij Feenstra met VEH-korting kost € 56,- per jaar. Bovendien kan voor een bedrag van ca. € 250,- vijf jaar garantie worden bijgekocht. (zie TNO-rapport pag. 39). In die 5 garantiejaren is het materiaal garantie. Het kan dus nog goedkoper, want bij van Trigt zijn er soortgelijke contracten voor alleen het materiaal bij te betalen. Uitgaande van een afschrijvingstermijn voor een HR-ketel van 15 jaar zouden de onderhoudskosten er in de OWR als volgt uit moeten zien: 15 jaar minus 2 garantiejaren minus 5 extra afgekochte garantiejaren inclusief een onderhoudscontract exclusief materialen (Feenstra,) en voor de resterende 8 jaar een af te sluiten all-in onderhouds-contract (Feenstra) uitwerkende: (€ 122,- x 8)+ (€ 250,-) + (€56 x 5) = € 1506,- Dit is per jaar € 1506,-: 15=€ 100,40 Nog een andere mogelijkheid is installateur Helm-Ruijgt Installaties B.V. te Nootdorp: Nadat de garantie van 2 jaar verloopt een all in servicecontract € 115,- per jaar uitwerkend 13x € 115 = € 1495 : 15= € 99,66 per jaar. Samen met de garantie en de afgekochte garantie zijn deze onderhoudsbegrotingen zeer reëel. Beide voorbeelden komen dan afgerond op € 100,- . Dit bedrag is dus zeer reëel en aantoonbaar lager dan het bedrag door u bepaald in de OWR op € 141,-. Temeer daar de gebonden verbruiker niet kan shoppen bij de goedkoopste installateur voor het onderhoud. Met renteverlies behoeft voor deze post geen rekening te worden gehouden. Onder 2.2 Vaste Kosten 1) Vaste kosten voor levering, transport en aansluiting van gas: Hier valt het volgende citaat op:
“Bovenstaande kostencategorieën omvatten alleen de vaste kosten voor levering, transport en aansluiting van regionale netbeheerders. De kosten voor de transportdiensten van de landelijk gasnetbeheerder komen in het gasleveringscontract terug in het tarief per kubieke meter gas. Dit deel van de kosten komt in de maximumprijs voor warmte tot uiting in het variabele deel van het maximumtarief.” Deze zinsnede uit de toelichting is formeel niet juist. Indien het wijzigingsvoorstel zoals door ons verwoord op pagina 16 van deze bijlage voor artikel 3 in de OWR, wordt overgenomen, is er geen verschil met de gebezigde praktijk. Als dit niet wordt aangepast dreigen deze kosten anders 2 keer zowel in rekening te worden gebracht van zowel het variabele als het vaste tarief via de gasnota als referentie. En dat zal dan weer zwaarder drukken op onze maximumtarieven voor de levering van warmte. 9
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
Onder de toelichting 2.3 Variabele Kosten valt het volgende citaat op:
“Leidingverliezen spelen een rol als leidingen door onverwarmde ruimten lopen. Bij de bepaling van de warmteprijs is dit alleen van belang indien er een significant verschil bestaat tussen de verliezen in warmte- en de gassituatie. Dit verschil speelt bijvoorbeeld een rol in woningen met meerdere verdiepingen omdat in dergelijke gevallen de ketel vaak op de bovenste verdieping wordt geplaatst en dus verder van de meter kast staat. In appartementen en galerijwoningen is dit verschil niet aannemelijk te maken. De absolute waarde van het verlies speelt echter wel een bescheiden rol, omdat de ketel in elk geval niet in de meterkast staat.”
En als nou de grotere vereiste meterkast van die warmtewoning dan de kleinere vereiste meterkast van de gaswoning nu eens aan de buitengevel grenst en we voeren de rookgassen direct door een muurdoorvoer af! Wat is dan nog het verschil? Voor warm tapwater kunnen we ons voorstellen dat er in sommige situaties sprake kan zijn van een bescheiden verschil. Dat geldt dan alleen in sommige woningen met warm tapwater waar de keuken dicht bij de meterkast ligt. De meeste tappunten liggen in de gaswoning echter even ver van de warmtebron als in de warmtewoning. Het grootste deel van het warm tapwater wordt verbruikt in de badkamer, die doorgaans op de 1e verdieping ligt. We kunnen ons niet voorstellen dat het qua leidingverliezen veel uitmaakt of dat warm tapwater van zolder moet komen (gassituatie) of van de begane grond uit de meterkast (warmtesituatie). Bij 2 laagse woningen, bungalows, galerijwoningen en appartementen doet zich dat verschil zoals u zelf al stelt helemaal niet voor. Bovendien komt het bij appartementen met SV om technische redenen vaak voor, dat de wisselaars centraal nabij het trappenhuis worden geplaatst om zo kortere dienstleidingen maar des te meer verlieslatende lange tapleidingen naar de woningen toe te passen. Het invoeren van een verliesfactor 0,10 voor leidingverlies voor het warme tapwater (LVT) en 0,05 voor de ruimteverwarming (LVR) is dan ook uiterst merkwaardig: SV huizen hebben evenveel leidingverliezen als huizen met een gasaansluiting. Voor ruimteverwarming is dat verschil naar ons oordeel zeker niet significant: bij appartementen en galerijwoningen speelt dit überhaupt niet en bij woningen met meerdere verdiepingen is het veelal niet zo dat de (tegenwoordig goed geïsoleerde) warmteleidingen door (volledig) onverwarmde ruimtes lopen. Dit zelfde uitgangspunt geldt eveneens voor de ruimteverwarming. SV huizen hebben evengoed loze ruimtes waardoor CV leidingen lopen als huizen met een gasaansluiting. Het verbaast ons dan ook zeer dat hier in de ontwerp regelgeving wel rekening mee wordt gehouden. Haskoning meldt immers op pagina iii dat die LVR in de rendementsformule geen rol speelt. Intermitterend (met tussenpozen werkend) warm water tappen komt in beide typen woningen voor. Mogen wij u vragen op welke cijfermateriaal het adviesbureau Haskoning en u die 10% verschil voor LVT dan wel op baseren? En waarom stelt EZ via het OWB en de OWR uiteindelijk nog hogere eisen dan Haskoning voor de LVR ? Ten aanzien van leidingverliezen wordt door u immers terecht gesteld dat daar alleen rekening mee gehouden moet worden voor zover er sprake is van een significant verschil tussen de gas- en warmtesituatie. De LVT- en LVR factoren zijn derhalve naar onze mening totaal ten onrechte ingevoerd en dienen dan ook op 0 gesteld te worden.
10
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
• De ketelrendementen verdeeld naar ruimteverwarming en warm tapwater Er is inderdaad een verschil tussen het ketelrendement op ruimteverwarming (ηruimte) en het rendement voor de bereiding van warm tapwater (ηtap). De laatste jaren worden die verschillen echter steeds kleiner. Ruimteverwarmingsrendementen van 92,82 % op de onderwaarde zijn inmiddels blijkens praktijktesten uit 2009 van de Consumentenbond heel gangbare praktijkspecificaties. Uw rendement van 90 % is derhalve niet meer reëel. In de OWR wordt een gemiddeld warm tapwater rendement ηtap vastgesteld op 0,65. Ook hier zou moeten worden gerekend met het opwekrendement volgens NEN 5128 laatste Uitgave, waaruit blijkt dat voor het warm tapwaterdeel van de CV “combi” ketel type HR CW4 107 een opwekrendement van 0,675 geldt. Inmiddels wordt in de praktijk volgens genoemde testresultaten uit 2009 van de Consumentenbond een opwekrendementen van 0,7735 behaald. Uiteindelijk wordt door u ook hier weer van de ongunstigste of nog lagere rendementsfactor uitgegaan. De respectievelijke factoren die in de ontwerp regelgeving worden meegenomen zijn naar onze overtuiging niet of nauwelijks terug te voeren op een daadwerkelijk verschil tussen de gas- en warmtesituatie. De vaststelling van de rendementen worden daardoor onnodig ingewikkeld gemaakt. Ons inziens zou in het kader van eenvoud en transparantie nu al uitgegaan kunnen worden van een rendement van 100% op onderwaarde ofwel 90% op bovenwaarde en dus alleen van de stookwaarde van aardgas (zie ook TNO rapport pagina 65 6e alinea). Het variabele deel van de maximumprijs kan ook daadwerkelijk worden vastgesteld in een aantal m³ gas per Gj. in plaats van een bedrag in euro’s. Elke leverancier kan die factor dan simpelweg vermenigvuldigen met de laagste gasprijs. Hierdoor kan de maximumprijs uitgedrukt in euro’s ook mee variëren met de 2x per jaar wijzigende gasprijs voor consumenten. Voor leveranciers die zelf geen gas leveren, kan dan dezelfde referentieprijs vastgesteld worden. Via de NMa kan deze prijs per gasregio worden bepaald volgens het criterium, dat de laagste 3 prijsvechters voor de levering van gas het uitgangspunt vormen. 2.4 Overige factoren • Wij vinden het een prima uitgangspunt om niet met elke extreme uitzondering rekening te houden en om bepaalde factoren tegen elkaar “weg te strepen”. Echter, factoren die voor grote groepen (warmte-)verbruikers gelden kunnen niet zonder meer buiten beschouwing worden gelaten. Datzelfde geldt voor factoren waarbij gasverbruikers wel een keuze hebben, maar warmteverbruikers niet. • Rendement afleverset en elektriciteitsverbruik combiketel De afleverset heeft volgens uw toelichting ook de nodige rendements- en stilstandsverliezen en u stelt die op 1,26 Gj. Maar deze aanname is gebaseerd op alleen de warmtemeting buiten het stookseizoen. Als we gedurende het stookseizoen doormeten, en de modulerende HR-ketel in de winter stand-by staat, dus als er in de winter geen warmte van de ketel wordt gevraagd, komt er bij het werkelijk jaargebruik een aanzienlijk hoger warmteverbruik uit te weten ca. 2 Gj. De genoemde 1,26 Gj. zou volgens de toelichting van het OWB € 20,- zijn. Volgens het OWB en de OWR berekende maximumprijs (zie bijlage 3 per Gj.) kost een Gj. € 24,77. Dit maakt € 24,77 x 1,26= € 31,21. Eneco rekende in werkelijkheid af met € 26,18 x 1,26 = € 33,-. Het OWB bevat dus met € 20,- een foutieve aanname. In het kader van “eenvoud” stellen we dan in tegenstelling tot uw aanname van € 20,deze kosten in werkelijkheid op 2x € 24,77= € 50,- Wij stellen voor dit bedrag tegen het ietsje lagere ketelrendement voor het warme tapwater weg te strepen. In de toelichting van het OWB wordt aangegeven dat het genoemde rendementsverlies ad 11
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
€ 20,-van de afleverset tegen het elektriciteitsverbruik van de combiketel kan worden wegstreept. Vanwege genoemde argumenten en verschillen in uw berekeningen stellen wij voor: -
het iets grotere tapwater-rendement van de afleverset in de ruimtewarmtesituatie weg te strepen tegen het in het OWB en de OWR toe te passen lagere rendementsfactor van 0,9 voor ruimteverwarming dan (het in werkelijkheid hogere rendement in) de gassituatie te bereiken rendement en kan ηtap ook op 0,90 worden gesteld, maar zeker niet op 0,65! - Voor zover het voorgaande restant rendementsverschil nog een beetje voordeel bij het tappen zou opleveren wordt dat ruimschoots gecompenseerd door het per saldo hogere elektriciteitsverbruik van diezelfde warmteklant (“verplicht” elektrisch koken in de warmtesituatie, minus het elektraverbruik van met name de pomp van de CV-ketel) en het niet hoger kunnen tappen dan 60°C, waardoor naast het gebruikscomfortnadeel dat het water nagenoeg altijd via electrische hulpenergie moet worden bijgewarmd. Dit in tegenstelling tot de HR-ketel met tapwater die hiervoor wel tot 85°C kan presteren. Voorts zijn er ook nogal wat wisselaars in de praktijk geplaatst waarin eveneens een electrische pomp meedraait. In het kader van de eenvoud zullen we dit laatste argument maar verder buiten beschouwing laten. Alle genoemde argumenten tezamen rechtvaardigen dat het OWB en de OWR zodanig wordt aangepast dat de LVR en LVT percentages verdwijnen (zie hiertoe ook pag. 17 bijage 1 onder artikel 4) en de rendementsfactor voor het gebruik van de wisselaar tezamen met de ruimteverwarming op 0,9 wordt gesteld. Deze factor is conform het advies van TNO en komt eveneens de transparantie ten goede. • EPN-wetgeving Het is merkwaardig dat zowel TNO als Haskoning vanwege de “EPC gelijk” op grond van NEN 5128 wel constateren dat de warmtewoningen een grotere warmtevraag vertonen dan de overeenkomstige aardgaswoning, maar beiden deze opmerkelijkheid van 15% !! meer equivalent aardgasverbruik voor de warmtewoningen niet verder uitwerken! Zie Haskoning pag. 40 en TNO pag. 24. Behoorde dit bij de opdrachten, omdat in het OWB onder de toelichting “Overige factoren” wordt gesteld dat “de EPC in de toekomst wordt aangepast en het niet voor alle woningen geldt!” Inderdaad particuliere opdrachtgevers hebben bij nieuwbouw de mogelijkheid om meer isolatie toe te passen dan is vereist! Maar dit zullen maar heel weinig verbruikers zijn om een algemene aftrek (compensatie) van dit bedrag in de vaste kosten niet te kunnen legitimeren! (15% van 1200m3 gas= € 122,- per jaar). De meeste woningen worden projectmatig gebouwd en volgens de lagere isolatie-eis uitgevoerd. In de toelichting van het OWB wordt naar ons oordeel daarom wat te gemakkelijk gesteld dit punt verder maar buiten beschouwing te laten. Wij zijn van mening dat eerst een poging gedaan moet worden om vast te stellen hoe groot de groep van warmteverbruikers uiteindelijk is en waarvoor dit geldt. Als blijkt dat het om meer dan een paar procent van alle warmtewoningen gaat, dan zal hier bij de bepaling van de maximumprijs wel degelijk rekening mee gehouden moeten worden. Het gaat immers om 15 % meer variabele kosten (€ 122,-) vergelijkbaar aan de gaswoning. En dat voor een te onderzoeken percentage op de groep van maar liefst 280.000 SV-woningen (warmtewoningen)! Voor het minder goed isoleren van nieuwbouw SV huizen, doordat in de EPC regeling voor stadswarmte een hogere waarde dan voor de HR-ketel mag worden meegenomen 12
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
valt strikt genomen niet te verwijten aan de energie-leverancier. Deze verdient echter tot op heden wel aan de ontstane situatie ten koste van de SV-woningen! • Duurzaamheid Het argument dat stadsverwarming bijdraagt aan duurzaamheid resulteert tot zo’n 15% meer warmtevraag, wat maakt dat meer gas moet worden verstookt in de SV centrale. Wat is daar duurzaam aan? Het is bijzonder unfair dat de baten uit deze (onbedoelde?) effecten van de EPC normering terechtkomen bij de energieleveranciers. Wij vinden dat hiervoor een oplossing moet worden gevonden die gunstig uitvalt voor de SV-verbruikers en hen met terugwerkende kracht compenseert, in plaats van simpelweg te gedogen dat de leverancier meer warmte kan verkopen. Het feit dat in 2010 ?? de minimale isolatieeisen voor nieuwbouwwoningen worden opgetrokken is goed voor onze planeet. Voor de belanghebbenden bij de invoering van de Warmtewet, vooral de bestaande SV-gebruikers, zet het geen zoden meer aan de dijk. Feitelijk presteren warmtewoningen eigenlijk minder voor het Energielabel dan gaswoningen. Als hier (nog meer) publiciteit over komt zullen weinig consumenten nog eens willen verhuizen naar een woning met stadsverwarming. De nieuwe EPC-normering is bovendien voorlopig nog niet in de nieuwe NEN-regelingen verwerkt. Wij verzoeken daarom onderzoek naar de EPC en de mogelijke financiële consequenties ook vooral met terugwerkende kracht tot 1-1-2007 alsnog in het OWB (en de OWR) op te nemen. • Energieverbruik voor koken Wij willen onze verbazing uitspreken over het feit dat in de toelichting wordt gesteld dat elektrisch koken “mogelijk” duurder is dan koken op gas. Volgens ons staat dat dus niet ter discussie: gemiddeld ±65 m3 gas voor koken is toch aanzienlijk goedkoper dan ±500 kWh elektra, en dan hebben we het alleen nog maar over de verbruikskosten. Verder willen we erop wijzen dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat via de maximumprijs het niet-meer-dan-ander-principe geborgd moet worden. Al decennia lang (Zie bijvoorbeeld beantwoording van Kamervragen door minister van Aardenne (EZ) in 1980.08.25 Handelingen II (2-7980-3075): “Uitgangspunt … is dat de lasten van de energievoorziening (ruimteverwarming, warm water, koken en elektriciteit) …. niet hoger zijn dan ….”) valt daar, naast ruimteverwarming en warm tapwater, dus koken ook onder. Ten aanzien van het argument van diversiteit aan individuele oplossingen die consumenten kunnen kiezen, willen we nog opmerken dat: a) De meeste (95%) warmte-verbruikers op hoofdlijn niets te kiezen hebben: ze koken “verplicht” elektrisch. De enige keuze die ze hebben is het type kooktoestel. Echter, om een vergelijkbaar comfort-niveau als koken-op-gas te behalen zal de warmteverbruiker niet “kiezen” voor een traditionele elektrische keramische kookplaat, maar bijvoorbeeld voor halogeen of inductie. Deze opties, die de energiebedrijven ook nog promoten zijn het meest milieuvriendelijk. b) Het argument dat ook in gaswoningen veel op elektra wordt gekookt, snijdt ons inziens geen hout. Nog steeds wordt in meer dan 80% van de gevallen op gas gekookt! c) Het niet meenemen van de duurdere elektriciteit voor koken is merkwaardig, aangezien de warmtecentrale zowel warmte als elektriciteit produceert. De elektriciteit die wordt gebruikt om te koken is direct een gevolg van de warmteopwekking. Gezien het voorgaande zijn we van mening dat het aspect “elektrisch” koken niet zonder meer buiten beschouwing mag worden gelaten (niet voor het verbruiksdeel, noch voor de kapitaallasten van de duurdere kookplaat e.d.). Als de hogere kapitaallasten als gevolg van het verplicht elektrisch koken in ogenschouw worden genomen, 13
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
dan is de conclusie gerechtvaardigd dat er op het punt van kapitaallasten grosso modo geen sprake is van een verschil tussen de gas- en warmtesituatie. Om de zaken niet nodeloos ingewikkeld te maken, stellen we daarom voor om dit aspect niet tot op cijfers achter de komma uit te rekenen, maar “weg te strepen” tegen andere aspecten (zie ook pag. 11 en 12 bij het voorafgaande item “Rendement afleverset en elektriciteitsverbruik combiketel”). • Verschil tussen huurders en eigenaren Er bestaat, zoals in de toelichting in het OWB vermeldt, naar onze mening helemaal geen Huurwet. De vastrechtkosten Warmte die op Ypenburg in 2009 bij huurders in rekening werden gebracht zijn € 177,55. Die kosten bedragen voor eigenaren € 339,86. Het verschil bedraagt dus € 163,- en dat is dan ca. 50% van de bijdrage die eigenaren in rekening wordt gebracht. De wisselaar is bij de huurwoningen ook van Eneco en wordt geheel door hen onderhouden. Navraag bij Vestia Nootdorp leert dat de corporatie Eneco niet voor het verschil compenseert. Dus zowel de corporatie als eigenaar en de huurder passen dit verschil niet bij, hoewel dit op het officiële tariefblad van Eneco wel wordt aangegeven. In de praktijk doet deze situatie zich bij de meeste huurwoningen met stadswarmte voor. Naar ons oordeel wordt door het lagere vastrecht voor huurwoningen wellicht ongewild door onze leverancier aangegeven waar hij voor het Vastrecht bij eigen woningen eigenlijk recht op zou moeten hebben: € 177,55 en geen € 339,86! In de toelichting in het OWB staat dat in de bestaande wet- en regelgeving voor huurders door het OWB en de OWR niets gewijzigd wordt. Over het bestaande (structurele) rechtsverschil wordt echter niets vermeld buiten de constatering in het OWB dat er zich in de praktijk veel verschillende (niet nader uitgewerkte) situaties voordoen. Wij vinden deze constatering te vrijblijvend. Wij verzoeken dringend hier nader onderzoek naar te doen, mede in relatie tot een “formeel geheime” afspraak tussen de gemeente Den Haag, het ontwikkelingsbedrijf Wateringse Veld en Eneco om in een soortgelijk ander netwerk van Den Haag (Wateringse Veld) structureel ca. € 100,- minder vastrecht bij eigenaren te declareren dan bij die van Ypenburg. Op het officiële tariefblad van Eneco op haar website staat desalniettemin voor zowel Wateringse Veld als Ypenburg hetzelfde hoge vastrecht voor de levering van warmte inclusief warm tapwater vermeld! Hiermede is dus aangetoond, dat er ruimte in het huidige tarief Vastrecht warmte voor de bepaling van de maximumprijs aanwezig is en verzoeken u hier bij de uitwerking van de AMvB nader rekening mee te houden. • 3. Aansluitbijdrage Zie voor het betreffende citaat de gedeeltelijke overdruk op bijlage 2 pag. 24 uit de toelichting van het OWB . Formeel genomen zal in situatie 1 de koopprijs van een warmtewoning (met een hogere aansluitbijdrage) verschillen van de koopprijs van een warmtewoning uit situatie 2 nadat de EPC-norm gewijzigd is. Gedurende de levensduur van de 1e CV-ketel zullen de maandelijkse kapitaallasten ook nauwelijks verschillen. In de praktijk zal de betaalde meerprijs op de bestaande woningmarkt niet veel uitmaken. Het imago van de stadsverwarmingswoning t.o.v. de gaswoning wordt er niet beter door. We begrijpen uit uw omschrijving dat de huidige praktijk ook onder de voorgestelde nieuwe regelgeving in veel gevallen hetzelfde als nu zou blijven, ondanks de reeds betaalde hogere aansluitbijdrage. Zoals eerder vermeld heeft de bestaande warmteverbruiker in
14
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
feite al een “virtuele HR CV-ketel” gekocht. Hier mag in de definitieve uitwerking van de maximumprijs beslist niet aan voorbij worden gegaan! Bovendien is het in strijd met de letter en de geest van de Warmtewet er vanuit te gaan dat in nieuwe stadsverwarmingsgebieden wéér hogere aansluitbijdragen (hoger dan voor een gasaansluiting) mogen worden gevraagd dan in bestaande warmtenet-gebieden. De toelichting in het OWB motiveert dit door te stellen dat de projectontwikkelaar, gemeente en leverancier deze afspraak kennelijk privaatrechtelijk, in strijd met het publieksrecht (de Warmtewet) kunnen maken. Bovendien ontstaat er daardoor rechtsongelijkheid in de tarifering als men in een bestaand of nieuw stadsnet een woning gaat bouwen. De maximaal gelijkwaardige aansluitvergoeding warmte periodiek en eenmalig dient volgens de artikelen 5 lid 3 en 6 leden 1 en 2 van de Warmtewet via de AMvB gespecificeerd te worden vermeld op de jaarnota’s en moet gelijk zijn aan de gassituatie. In artikel 6 lid 1 van de Warmtewet wordt immers gesteld dat de eenmalige aansluitbijdrage in de warmtesituatie (maximaal) gelijk is aan de aansluitbijdrage in de gassituatie. Het verbaast ons dat in de ontwerp-regelgeving ruimte wordt gezien om daar in situatie 1 toch van af te wijken. In feite wordt via de toelichting in het OWB gesteld dat de bewoners in een nieuw stadsverwarmingsgebied geen gebonden afnemers zijn. Daarmede wordt het privaatrecht boven het publieksrecht gesteld. Naar ons oordeel is dit uitgangspunt in strijd met de wet. De regeling zou hier duidelijk op moeten worden aangepast. Bovendien ontstaan er nieuwe situaties in oude netten die dus minder eenmalige aansluitbijdrage betalen (gelijk aan gas) waardoor er een hele merkwaardige rechtsongelijkheid voor de gebonden verbruikers gaat ontstaan. In het geval van nieuwbouw kan de gemeente eisen stellen aan de wijze van energievoorziening die de projectontwikkelaar moet toepassen. In het geval van Ypenburg was en is de gemeente Den Haag 17% aandeelhouder in SV-leverancier Eneco en is er dus een behoorlijke belangenverstrengeling. Het is de consument die niet kan kiezen, maar die consument betaalt vervolgens wel via de hypotheek 30 jaar lang de aansluitingskosten af. Wij vinden dat bewoners van Ypenburg wel degelijk recht hebben op terugbetaling van de teveel betaalde aansluitkosten op het SV net vanaf 1-1-2007. Kopers van een nieuwbouwwoning sluiten hun koopcontract meestal 1,5-2 jaar voor oplevering. De 10.000 woningen in Ypenburg zijn voor het merendeel voor 2007 verkocht. Gelet op het gelijkheidsbeginsel moeten de oude (vanaf 1-1-2007) te veel betaalde aansluitbijdragen gezien art. 6,lid 1, van de Warmtewet, bijvoorbeeld door zonder kostenverrekening van de restantwaarde van de aanwezige wisselaar deze over te dragen aan de verbruiker, of desgewenst deze door de leverancier aan de verbruikers via een restantwaarde te compenseren. Dit zijn allemaal immers gedupeerde consumenten. Zij dienen hun te veel betaalde aansluitkosten via een overgangsbepaling in het OWB terug te kunnen krijgen of in de vorm van het gratis overdragen van het eigendomsrecht van de wisselaar of het uitbetalen van de restantwaarde. Bij de bepaling van de maximumprijs dient naar ons oordeel in het OWB en de OWR rekening te worden gehouden met de geïnvesteerde kapitaallasten van een reeds betaalde hogere aansluitbijdrage en de uiteindelijke vrije keus door de verbruiker om de wisselaar en/of warmtemeter te huren of te kopen (zie ook onze opmerkingen bij 2.1 pag. 7 van deze bijlage e.v.). • 6. Uitvoering en handhaving Een citaat uit de betreffende toelichting van het OWB:
“De eenmalige aansluitbijdrage is opgenomen in artikel 5 waar wordt bepaald dat deze eenmalige aansluitbijdrage in het geval van een warmteaansluiting niet hoger mag zijn dan voor een gasaansluiting. Over de aansluitbijdrage merkt de NMa tevens op dat er geen 15
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
relatie wordt gelegd met de periode van 30 jaar die wordt genoemd in artikel 6, eerste lid, van de wet. Het is echter onduidelijk hoe deze periodebepaling beslag kan krijgen in onderliggende regelgeving.” Wij missen in deze passage wederom de uitwerking van de bepalingen, zoals de wet deze voorschrijven. Nog een citaat uit die toelichting:
“Aangezien de gegevens uit het jaar t pas bekend zijn aan het eind van het jaar t-1 zal de NMa genoodzaakt zijn de representatieve organisaties te consulteren met voorlopige gegevens in plaats van met de definitieve gegevens.”
Omdat de wet teruggrijpt naar 1-1-2007 zullen de benodigde gegevens over 2007, 2008 en 2009 nu toch inmiddels wel bekend zijn?? Hiervoor zouden de vastrechtcomponenten over de jaren 2007 en 2008 uit onze positionpaper, u verzonden op 21 juli 2009 (op 17 september 2009 is een aangepaste versie gemaild), over dat samengestelde gas-vastrechttarief kunnen worden geraadpleegd. Hoewel de systematiek van de vastrechtcomponenten per 1 januari 2009 is gewijzigd (zie hieronder artikel 3) mag in het OWB en de OWR voor de verbruikers toch meer (uitgewerkte) rechtsbescherming worden verwacht over de terugwerkende kracht en de restitutie tot 1 januari 2007. Artikelen OWB (zowel het betreffende artikel als de artikelsgewijze toelichting) Artikel 2 • Zoals reeds onder het kopje “eenvoud en transparantie” aangegeven pleiten wij er voor om, in het kader van die eenvoud en transparantie, wèl een afzonderlijk maximum tarief vast te stellen voor zowel het variabele - als voor het vaste deel van de warmteprijs. Artikel 3 • Zie allereerst onze opmerkingen bij onder meer paragraaf 2.2 van de toelichting. Dat voor de vaste (en variabele kosten hieronder in artikel 4) wordt uitgegaan van de grootste 3 landelijke leveranciers zou betekenen, dat de warmteverbruiker wordt uitgesloten van de 3 nieuwe prijsvechters in de energiemarkt zoals GreenChoice, Energie:direct en de Nederlandse Energiemaatschappij. Het lijkt ons voor de hand liggend dat niet met de duurste aanbieders wordt gebenchmarked. Het is de bedoeling van de Warmtewet consumenten, die geen keuzevrijheid hebben, te beschermen tegen te hoge prijzen. Dan zou de laagste prijs in de markt de referentie moeten zijn voor de vaste en variabele kosten. In ieder geval niet het gemiddelde van de 3 grootste en daarmee duurste aanbieders. Wij verzoeken u via de NMa de laagste drie aanbieders per half jaar te volgen in de markt en deze systematiek in het OWB vast te leggen. Ten aanzien de gemiddelde huurkosten van de wisselaar bij de 4 grootste leveranciers moet rekening gehouden worden met grootschalige rechtstreekse inkoop door de leveranciers bij de fabrikanten. Daardoor kunnen grote kortingen worden bedongen. Dit kan eveneens in het OWB en/of de OWR nader worden uitgewerkt. De variabele gasprijs voor kleinverbruik bestaat in 2007, 2008 en 2009 uit de som van de componenten: a) Gasverbruik profiel 1 regio…. b) Regio-opslag en c) Energiebelasting gas De begripsomschrijving in artikel 3 lid 1 onder VRg sub a van het Warmtebesluit voldoet niet aan dit deel van de daarin opgesomde specificaties en kunnen daarom aanleiding tot verwarring geven. De vastrechtprijs voor gas kleinverbruik bestaat in 2007, 2008 en 2009 uit de som van 16
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
de componenten: a) Vastrecht gas Gasprofiel 1 en regio .. b) Transportonafhankelijk tarief c) Capaciteitstarief tot G6-(500-4000 m³)(In 2007 en 2008 nog genaamd “Capaciteitsafhankelijk tarief gas”) d) Periodieke aansluitvergoeding tot G6 e) Momenteel wordt voor gas “Meterhuur gas” op de nota afzonderlijk vermeld. De begripsomschrijvingen zoals geformuleerd in artikel 3 lid 1 onder b. en c.voor de VKg en c. voor de GKg van het Warmtebesluit voldoen niet aan deze specificaties in de praktijk zoals hierboven vermeld en kunnen mogelijk aanleiding tot verwarring geven. Ons inziens dient GKw zodanig te worden verduidelijkt dat de meetkosten voor warmte als omschreven onder gasmeterhuur voor de warmteverbruiker nooit hoger mag zijn dan voor de gassituatie en wordt betiteld als “Meterhuur warmte” zoals gelijksoortig nu op de gasnota’s vermeld als “Meterhuur gas”. De Warmtewet maakt koop van die meter ook mogelijk. Deze mogelijkheid dient derhalve eveneens te zijn uitgewerkt. Inzake de fictieve onderhoudskosten GKW onder b. verwijzen wij nog graag naar onze uitvoerige toelichting over de onderhoudskosten op pagina 9 onder het kopje “Elementen en wijze van berekening”. Daaruit blijkt dat de onderhoudskosten voor een HR-ketel over een afschrijvingstermijn van 15 jaar zouden er in de OWR als volgt uit moeten zien: Per jaar € 100,-. Dit is aanzienlijk lager dan het bedrag door u bepaald in de OWR op € 141,-. De GKw dienen te vermelden: - de kapitaalslasten van de hogere eenmalige aansluitbijdrage voor warmte; - de kapitaalslasten van het duurder elektrisch koken; - de kapitaalslasten van de stilstandverliezen van de warmtewisselaar; - de kapitaalslasten van de hogere stookkosten als gevolg van de lagere warmteisolatie; - de onderhoudskosten van de warmtewisselaar. Per saldo valt dan het nodige tegen elkaar weg, waardoor de formule een stuk eenvoudiger kan worden, namelijk door ΔGK te stellen op de onderhoudskosten van een jaarlijks onderhoudscontract voor een HR-ketel zonder warm tapwatervoorziening zoals zojuist beschreven en een goede definitie van het type contract en de bepaling van die kosten. Artikel 4 • Hier geldt hetzelfde als hierboven vermeld onder artikel 3. De formule kan een stuk simpeler worden, bijvoorbeeld doordat de leidingverliezen weggegelaten kunnen worden, evenals de verdeling in percentages tussen ruimteverwarming en warm tapwater. De oude methodiek van Energiened in haar jaarlijks warmte-tariefadvies om van het totale warmteverbruik respectievelijk door de ruimteverwarmingsvraag VR 79 % en warm tapwatervraag VT 21% per definitie voor iedere SV-verbruiker vast te stellen en dus een vaste hoeveelveelheid tapwater (7,2Gj.) toe te rekenen naar het warm tapwaterverbruik is zeer onrechtvaardig. Geen enkele verbruiker heeft daardoor de mogelijkheid zuinig met tapwater om te gaan want doordat u in uw voorstel deze verdeelsleutel intergraal overneemt wordt iedere Gj. ten onrechte met € 4,60 opgehoogd. Waarom zou deze verdeelsleutel wettelijk worden ingevoerd terwijl TNO, de Consumentenbond en ook wij bij de actuele ketelrendementen uitvoerig hebben aangetoond dat deze rekenmethodiek zeer nadelig is en geen rekening houdt met het feitelijke tapwaterverbruik dat de verbruiker afneemt. Hierbij dient te worden bedacht dat de 17
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
snelle doorstroom van de gevraagde stadswarmte door de wisselaar ruimschoots en feilloos, inclusief het intermitterend tappen door de meter wordt geregistreerd. In feite betaalt de verbruiker door de gekozen methodiek 2x voor het warme tapwater via de Gj.-prijs over het totale jaarverbruik. Wij hebben gelet op de bepaling in artikel 3 van het OWB de (hoge) referentiegasprijs van Eneco op Ypenburg voor onze praktijk-berekeningen in bijlage 3 gehanteerd omdat we nu eenmaal gebonden zijn aan Eneco. Men dient zich te realiseren dat deze aanzienlijk hogere prijzen hanteert ten opzichte van prijsvechters zoals bijvoorbeeld Energie:direct. Op de vergelijkingssite http://www.gaslicht.com/stroomgaswijzer/stroomgaswijzer3.asp wordt kenbaar gemaakt wat wij als gebonden verbruiker niet op de gecombineerde electra- en gasafrekening kunnen besparen. Wij hebben voor een voorbeeldberekening de volgende parameters ingevoerd: 2000 kWh laag en 2000 kWh normaal elektraverbruik, en de uitkomst volgens uw Warmtebesluit omrekenfactor 36,31 x het gemiddeld jaarverbruik 34,2 Gj. berekend = 1242 m³ gas. Tussen de goedkoopste, Energie:direct en en onze vaste Enegieleverancier Eneco rolt dan een nadelig verschil uit op jaarbasis van € 236,55. Dit zou ca.16% korting zijn t.o.v. de grootste 3 leveranciers (in ons geval Eneco). Deze korting wordt ons door het voorliggende voorstel OWB en OWR per definitie onthouden, tenzij U die goedkopere tarieven, (inclusief compensatie voor het duurdere elektra-tarief omdat wij alleen met het elektra niet kunnen overstappen), integreert in het OWB. Nu worden immers de contracten van de 3 grootste landelijke aanbieders voorgeschreven. Dit moeten naar ons oordeel de 3 laagste gasleveranciers in prijs worden. De gebonden verbruikers dienen door de overheid beschermd te worden. Daarom is de Warmtewet uiteindelijk tot stand gekomen . Overigens merken wij nog op dat in dit artikel 4 voor de gebruikskosten van een CV-ketel (GKg) de reële vermogenskostenvoet ontbreekt omdat de NMa die nog moet vaststellen! Uit door u nader verstrekte informatie zou die voet in eerste instantie op ca. 4% wordt gesteld. Hier kunnen wij echter al op reageren met de wetenschap dat de fiscale rente vanaf het 4e kwartaal 2009 op 2,5% staat. Wij gaan er van uit dat bij de verdere uitwerking van de OWR die actuele rente als maximum in het OWB wordt toegepast! Aangezien CVg op basis van bovenwaarde is aangegeven, zal bij de (diverse) rendementen(η) ook aangegeven moeten worden dat deze eveneens op de bovenwaarde zijn geformuleerd. Overigens pleiten wij er vanwege de duidelijkheid voor om het variabele deel van de maximumprijs niet in euro’s maar in een aantal m³ gas per Gj. vast te stellen (31,59x). Wij hebben deze voorstellen uitgewerkt op bijlage 4. Artikel 5 • In hoofdstuk 3 van de toelichting worden ten aanzien van de aansluitbijdrage twee situaties beschreven. Hetgeen hier in artikel 5 van het besluit (AMvB) staat heeft alleen betrekking op situatie 2. Dat dit blijkbaar niet van toepassing is op situatie 1 staat nu nergens beschreven in het besluit. Het kan en mag naar onze mening ook niet vanwege de algemeen verbindende wettekst. Het OWB dient zodanig te worden aangepast dat de tekst “op een bestaand warmtenet ” wordt verwijderd. Artikel 12 (Overgangs- en slotbepalingen) • Er kan in dit artikel worden gelezen dat de terugwerkende kracht tot 1 januari 2007
18
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
nog geen uitgemaakte zaak is ondanks de wettelijke bepaling daarvan in de Warmtewet. Immers de NMa zou dit moeten vaststellen. En zo ja dan wordt teruggegrepen naar de transportafhankelijke tarieven. Eigenlijk is dit artikel de enige bepaling die iets zegt over de terugwerkende kracht. Uit heel ons betoog blijkt dat de wettelijke terugwerkende kracht tot 1-1-2007 met alle uit te werken facetten in het OWB en de OWR in zijn geheel onderbelicht is. Alle boekhoudjaren 2007, 2008 en 2009 zijn afgesloten. Deze jaren kunnen dus al geheel uitgewerkt worden geïntegreerd in de OWR. Alle nu vermelde parameters zijn echter alleen nog naar het jaar 2009 herleid. Gaarne het OWB hier op aanpassen. Bij de terugbetalingsregeling door invoering van de Warmtewet met terugwerkende kracht missen we een clausule over rentevergoeding aan de consument bij de teveel betaalde bedragen. Dat laatste is niet eerlijk, want bij de berekening van de tarieven wordt de kapitaalsvergoeding wel meegenomen. Vandaar dat wij vinden dat aan de consument rente moet worden vergoed op het teveel in rekening gebrachte bedrag. In het OWB zou moeten worden bepaald dat na de inwerkingtreding van de AMvB gedurende de eerste 5 jaar geen ontheffing kan worden verleend op de maximumprijs. Het is absoluut noodzakelijk dat de terug te betalen (terugwerkende) bedragen door de invoering van de terugwerkende kracht niet naar de toekomst kunnen worden afgewenteld op de verbruikers en uiteindelijk alsnog zullen resulteren in een later rendement voor de aandeelhouders. DE WARMTEREGELING (OWR) Indien rekening wordt gehouden met onze opmerkingen bij deze AMvB, dan worden een aantal elementen uit de OWR overbodig. Op sommige punten kan er ook voor gekozen worden om de AMvB ongewijzigd te laten en bepaalde factoren in deze regeling te verlagen of zelfs op nul te stellen. In deze reactie op de regeling gaan we van dat laatste uit, maar we pleiten ervoor om zoveel mogelijk punten in de AMvB aan te passen, zodat de gehele nieuwe regelgeving er een stuk eenvoudiger op wordt. § 2. Vaste Kosten Artikel 2 1a. De aanschafwaarde van de CV-ketel Door middel van een hogere aansluitbijdrage heeft de warmteklant zijn eerste fictieve HR-ketel ook al betaald. Uitgangspunt voor deze post moet dus niet zijn “eerste plaatsing” in een woning, maar “vervanging”. In verband met diezelfde hoge aansluitbijdrage ontstaat er pas na de levensduur van de 1e HR-ketel een verschil aan gebruikskosten. Zelfs dochter-ondernemingen van de energiebedrijven bieden moderne HR-ketels (inclusief montage en bijkomende zaken) aan voor aanzienlijk lagere bedragen dan de door u vastgestelde € 2474,- die uit de nieuwbouwsituatie is gedestilleerd. Wij motiveren de te berekenen € 1850,- voor de vervanging van de HR-ketel met hulpmaterialen en installatie uitvoerig in deze bijlage onder het kopje “Vermeden gebruikskosten” op pagina 8. 1d.Jaarlijkse onderhoudskosten cv-ketel Ten aanzien van deze post ontbreekt elke bronvermelding. Dat is niet in lijn met het uitgangspunt van transparantie. Inzake deze fictieve onderhoudskosten GKW onder b. verwijzen wij nog graag naar onze uitvoerige toelichting over de onderhoudskosten op pagina 9 onder het kopje “Elementen en wijze van berekening”. Daaruit blijkt dat de onderhoudskosten voor een HR-ketel over een afschrijvingstermijn van 15 jaar zouden er in de OWR als volgt uit moeten zien: 19
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
Per jaar € 100,-. Dit is aanzienlijk lager dan het bedrag door u bepaald in de OWR op € 141,-. 2. Ten aanzien van punt 1d. kunnen we ons nog wel een jaarlijkse verhoging voorstellen aan de hand van een prijsindex, maar we vragen ons af of dat de algemene consumentenprijsindex zou moeten zijn. Ten aanzien van punt 1a. geldt dat zolang het zelfde type HR-ketel de referentie blijft er eerder sprake zal moeten zijn van een jaarlijkse prijsverlaging. § 3. Variabele kosten Artikel 3 a.en b. We stellen voor om het onderscheid in percentages voor ruimteverwarming (VR) en warm tapwater (VT) uit de maximumprijsformule te halen (zie voor de toelichting hierboven onder artikel 4). c. Het gaat hierbij niet om het leidingverlies, maar om het verschil in leidingverlies tussen de gas- en de warmtesituatie. Dat verschil speelt bij ruimteverwarming volgens Haskoning géén rol. Dan zou u daar geen nadelige interpretatie voor ons op mogen loslaten. d. Het gaat hierbij niet om het leidingverlies, maar om het verschil in leidingverlies tussen de gas- en warmtesituatie en dat verschil is klein (niet significant) en zeker geen 10% voor het warme tapwater (zie ook motivering pag.10 onder het kopje “2.3 variabele kosten”). Daarom mag u daar geen nadelige interpretatie voor de warmteverbruiker op loslaten. e. 90% rendement op bovenwaarde voor ruimteverwarming is aan de lage kant. Overigens stellen we voor om het kleine verschil met het werkelijke rendement op ruimteverwarming weg te strepen tegen de rendements- en stilstandsverliezen van de afleverset in de warmtesituatie. Zie verder hieronder. f. 65% rendement op bovenwaarde voor warm tapwater is niet in lijn met de huidige stand van de techniek. Een rendement van 77,35 % is in 2009 vastgesteld in een praktijktest door de consumentenbond . Bovendien hebben wij in deze zienswijze meerdere malen bij de onderscheidenlijke facetten gemotiveerd, dat de warmtewisselaar voor het warme tapwater en de toerekening daarvan eigenlijk conform het advies van TNO geen rol mag spelen. De genoemde factor ηtap = 0,65 kan dan ook geheel vervallen. Zie verder hieronder. Verdere toelichting BPY ad a. t/m f. Zie ook pagina 11 bijlage 1 onder “Rendement afleverset en elektriciteitsverbruik combiketel” Het gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming (ηruimte), wordt door EZ vooralsnog vastgesteld op 0,90. Dit gemiddeld opwekrendement, voor de z.g. “combi” situatie geldt niet alleen voor uitsluitend ruimteverwarming en is daarom veel te laag. Het aanhouden van deze waarde zou betekenen dat bij HR ketels nimmer condensatie optreedt, wat volstrekt onaannemelijk is. Volgens de NEN 5128 laatste uitgave is voor de CV ketel type HR 107 het opwekrendement voor ruimteverwarming 0,95. Tezamen met de omstreden verdeelpercentages VR en VT, zoals toegelicht hierboven onder artikel 4, wordt geheel voorbij te gaan aan het gemotiveerde TNO rapport om uiteindelijk in alle situaties geen “combi” tarief voor ruimteverwarming en warm tapwaterbereiding toe te passen. Zoals daar al vermeld worden de kosten per Gj. over het gehele jaarverbruik door de toegepaste rekenformule van EZ ten onrechte extra opgehoogd. In de voorgestelde Warmteregeling is een gemiddeld warm tapwaterrendement (ηtap) bepaald op 0,65. Ook hier zou moeten worden gerekend met het opwekrendement volgens NEN 5128 laatste uitgave. Voor het WW deel van de CV “combi” ketel type HR 107 geldt bij 20
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
warm tapwater bereiding volgens deze Norm een opwekrendement van: 0,675 voor de gebruikelijke conditie. Uit recente praktijkmetingen van HR-ketels door de Consumentenbond blijkt dit rendement inmiddels op 0,7735 te liggen en daarmede het door ons en TNO voorgestelde totaalrendement van 0,90 duidelijk te benaderen. Dit alles resulteert in een “Warmteregeling” met een maximum tarief op basis van een CV ketel HR 107 (stand van de laatste techniek,) met een gemiddeld opwekrendement van slechts 78% (bw), en dit is 36,3 m³ gas per Gj. Dit in tegenstelling tot de rapportage van TNO, die 31,95 m³ gas per Gj heeft geadviseerd. Met de waarde 0,65 duikt het OWB ook ver onder dit advies en die norm! De uitwerking volgens het OWB en de OWR resulteren tot een gemiddeld opwekrendement van slechts 78% op de bovenwaarde. Daardoor wordt toepassing gegeven aan een niet bij de huidige praktijk passende en volstrekt onjuiste interpretatie van de gebruikte gegevens. In dit verband is het mogelijk dat voor nadere overwegingen over de ketelrendementen aan de stellers van deze AMvB een toelichting wordt uitgebracht door de deskundige van de consumentenbond (Ir. Jappe Zijlstra) die ter zake ook in oktober 2006 een testrapport heeft ontwikkeld voor 10 HR-ketels met hun respectievelijke tap- en ruimterendementen. Hoewel Energiened in haar tariefadvies vermeldt daar rekening mee te hebben gehouden betwijfelen wij dit ten zeerste. Desgewenst zenden wij een e-mail-bericht van 3 maart 2008 met een toelichting van de heer Zijlstra op deze rapportage over de testresultaten na. Wel moet daarbij worden bedacht dat de keteltechniek 3 jaar verder is en de rendementen van de huidige HR-ketels bovendien nog verder zijn verbeterd. Wat ons betreft is het een beetje een gezocht argument in de toelichting van het OWB aan te halen dat de fictieve HR-gasketel in veel gevallen niet zou condenseren doordat niet alle radiatoren in een ruimte tegelijkertijd worden benut. Als er bijvoorbeeld slechts één radiator van meerdere radiatoren in een ruimte openstaat zou daardoor het vollastrendement van de ketel niet worden gehaald. Omdat er (enkele) gasverbruikers zijn die zo niet efficiënt stoken moeten dus alle 280.000 warmteverbruikers extra betalen, omdat het rendement van de ketel lager zou zijn dan dat het meestal in werkelijkheid is! Deze (gebrekkige) redenatie is conform het verhaal van Haskoning. De “Warmtewet” kent als uitgangspunt wat onder “warmte” moet worden verstaan: De levering van warm water bestemd voor ruimteverwarming of – koeling of de levering van tapwater bestemd voor sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik. Bij wet is vastgelegd dat voor elk van beiden een maximumprijs (en redelijke prijs) moet worden bepaald. Hierbij moet worden opgemerkt dat de NMa al heeft aangegeven met elk van beiden te rekenen. Citaat uit het NMa verslag van de hoorzitting op 5 november 2009 pagina 11: “De voorzitter merkt op dat WTW (warm tapwater) gewoon onder de beleidsregel redelijke prijs valt zodat dezelfde spelregels gelden.” Als de “Warmtewet” was uitgegaan van “Één generieke maximumprijs” dan was onder de begripsbepalingen vermeld: “warm water en tapwater bestemd voor etc”. Er bestaat dan ook geen twijfel over dat het Ministerie van EZ in haar “Wamteregeling” voorbijgaat aan de feitelijke intentie van de “Warmtewet”, die met haar begripsbepaling voor “warmte” ook volledig aansluit bij de huidige praktijk, en waarbij de NMa zegt zich aan te sluiten. Daardoor wordt de prijsbepaling van afzonderlijk warm tapwater zoals bijvoorbeeld in Almere mogelijk. Immers anders zou men dubbel moeten betalen voor zowel fictieve warm tapwaterbereiding via het CV-water en nog eens voor directe warm tapwaterlevering. 21
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
In de praktijk dient het dus te gaan om levering van uitsluitend en alleen ruimteverwarming, waarna ook in de warmtewoning de bereiding van warm tapwater plaatsvindt: Of via een afleverset (warmtewisselaar) en/of via zonne-, of electrische- of gasboilers of geisers of afzonderlijke warm tapwaterlevering. Ook in de gaswoning komen deze individuele tapkeuzes aan de orde en worden veelvuldig toegepast. Slechts 48 % van de gashuishoudens heeft een HR-combi-ketel (zie rapport pag. 25 Haskoning) en dus voorziet de meerderheid van de gashuishoudens op een andere wijze in zijn warme tapwater. Die keuze is bij warmteverbruikers niet anders. Tapwater in de warmtewoning wordt niet warmer dan 60 °C geleverd en vanwege het leidingverlies en vanwege dit gebrekkige comfortniveau kiezen heel veel verbruikers voor een extra grote electrische boiler (voor het bad) en kleine boiler (close in) voor de keuken. Gelet op bovenstaande argumenten en conform het rapport van TNO dient de energetische omrekenfactor van artikel 4 dan ook te worden omgezet in een factor ηruimte/tap van 0,9 en niet in euros maar in het aantal m³ gas per Gigajoule (Gj). Deze factor behoeft slechts te worden gewijzigd bij een algemene verbetering van de rendementen van de nieuwe HR-ketels. Waarom deze factor nu nog uitwerkend volgens het OWB en de OWR op 36,31x de gasprijs is bepaald kunnen wij voor het NMDA beginsel niet aanvaarden. We constateren dat deze nog heel dicht tegen de bestaande factoren van de leveranciers (38,37x) en Energiened (39,78x) aanliggen! TNO motiveert deze factor gedegen en constateert terecht dat deze 31,59x de gasprijs zou moeten zijn. Wij verzoeken het OWB en de OWR daarop aan te passen. § 4.Slotbepalingen Artikel 5 Mede gezien onze opmerking bij artikel 6, lijkt het ons wel zo redelijk dat de energiebedrijven over een terugbetaling ook rente vergoeden. We stellen voor om in deze regeling (en/of in de AMvB) te stellen dat dit de “wettelijke rente” is. Artikel 6 De datum 1 juli 2010 lijkt ons inmiddels niet echt haalbaar meer.
22
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
Bijlage 2: Gedeeltelijke overdruk toelichting OWB Reactie BPY op het ontwerp Warmtebesluit en Warmteregeling hierna verder te noemen het OWB en de OWR 2) Vermeden gebruikskosten”
“De wet stelt dat de warmteverbruiker in staat moet worden gesteld de afleverset, bestaande uit een warmtewisselaar en warmtemeter, te huren of te kopen en dat de hieraan verbonden kosten redelijk dienen te zijn. De kosten voor het gebruik van de afleverset staan los van de maximumprijs voor de levering van warmte omdat deze gebruikskosten erg variëren afhankelijk van de situatie van de warmteverbruiker. Hierop wordt in het volgende deel van de toelichting dieper ingegaan.” En even verder uit 2.2 Vaste kosten onder 2) Vermeden gebruikskosten:
“De gebruikskosten van een cv-ketel in een gassituatie zijn gemiddeld hoger dan de gebruikskosten van een afleverset in een warmtesituatie. Bij de bepaling van de maximumprijs dient de gassituatie als referentie. Omdat de warmteverbruiker de meerkosten voor het gebruik van een cv-ketel ten opzichte van het gebruik van een afleverset uitspaart, dienen deze uitgespaarde kosten meegenomen te worden bij de bepaling van de maximale jaarlijkse vaste kosten. Bij deze vermeden gebruikskosten gaat het dus alleen om de meerkosten van de gassituatie ten opzichte van de warmtesituatie, en niet de basiskosten voor het gebruik van de afleverset in de warmtesituatie. Hiervoor is gekozen omdat de warmteverbruiker de gebruikskosten van de afleverset in veel gevallen niet via de energienota maar op andere wijze betaalt en er een grote verscheidenheid is in situaties. Er kunnen vier situaties worden onderscheiden: 1. warmteverbruiker huurt afleverset en betaalt hiervoor huurkosten aan warmteleverancier welke gespecificeerd staan op de energienota; 2. warmteverbruiker koopt afleverset en maakt hiervoor aanschafkosten en onderhoudskosten die niet op de energienota terugkomen; 3. warmteverbruiker huurt afleverset en betaalt hiervoor huurkosten via de kale huur van de woning aan de woningcorporatie; 4. warmteleverancier maakt gebruik van blokverwarming en heeft geen afleverset en dientengevolge geen gebruikskosten. Alleen in het eerste geval is sprake van gebruikskosten van de afleverset die worden betaald via de energierekening. In de andere gevallen worden de gebruikskosten niet of los van de energierekening betaald, bijvoorbeeld via een losse aanschafkosten in het verleden en een apart onderhoudscontract of in de (kale) huur. De kosten worden dus wel gemaakt door de warmteverbruiker, maar in veel gevallen op andere wijze afgerekend. Indien deze kosten als component zouden worden opgenomen in de maximumprijs, zouden verbruikers in situatie 2, 3 en 4 deze kosten dubbel of onterecht betalen. In de eerste situatie, waarin de afleverset wordt gehuurd van de warmteleverancier en de huurkosten via de energienota worden verrekend, dienen deze kosten apart gespecificeerd te worden op de energienota. De wet stelt dat deze huurkosten redelijk dienen te zijn. Bij de bepaling van de gebruikskosten van een cv-ketel in de gassituatie wordt uitgegaan van de meest gebruikte ketel, een combiketel met HR107 label met comfortklasse CW4 voor tappen. Bij de bepaling van de gebruikskosten van een afleverset in de warmtesituatie wordt uitgegaan van een afleverset met comfortklasse CW4 voor tappen bestaande uit een warmtewisselaar en een warmtemeter. Hierbij is relevant op te merken dat het in de gassituatie gemeengoed is dat de 23
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
cv-ketel wordt aangeschaft door de eigenaar van de woning, en dat deze zelf zorg draagt voor het onderhoud en vervanging. Daarnaast betaalt de verbruiker in een gassituatie een afzonderlijk meettarief. De verschillende wijzen waarop de gebruikskosten van een afleverset zich kunnen voordoen is in het bovenstaande beschreven. Omdat in de situatie van huur van de afleverset de huurkosten apart op de energienota vermeld dienen te worden, is het voor de toezichthouder NMa mogelijk de gemiddelde hoogte van deze huurkosten te bepalen. Verondersteld mag worden dat de huurkosten van een afleverset een representatie is van de kosten voor aanschaf, het verwachte onderhoud en de meetkosten. Op basis van bovenstaande worden voor de vaststelling van de vermeden gebruikskosten per jaar de kosten voor de jaarlijkse kapitaalslasten als gevolg van de aanschaf van een cv-ketel vermeerderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en het jaarlijkse meettarief, vergeleken met de jaarlijkse huurkosten van een afleverset waarin kapitaalslasten, onderhoud en meetkosten zijn verdisconteerd.” 3. Aansluitbijdrage
“In de wet wordt gesproken over een aansluitbijdrage en wordt gesteld dat, indien door een vergunninghouder bij een verbruiker of ontwikkelaar een aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht, ook op dit kostencomponent het NMDA-principe van toepassing is. Het doel van dit artikel van de wet is om gebonden verbruikers te beschermen. In dit verband is relevant dat er in twee situaties sprake kan zijn van een aansluitbijdrage: 1. de situatie waarin woningen worden gebouwd en worden aangesloten op een nieuw warmtenet. In dit geval komt de aansluitbijdrage tot stand binnen het overleg tussen projectontwikkelaar, gemeente en warmteleverancier. Dit overleg speelt zich af in een situatie waarbij de projectontwikkelaar en gemeente vrije keuze hebben ten aanzien van de energievoorziening. Er is in dit geval dus geen sprake is van een gebondenheid ten gevolge van een monopoliepositie. De aansluitbijdrage die uit dit overleg tot stand komt, wordt in het algemeen door de projectontwikkelaar afgedragen aan de warmteleverancier en doorberekend in de huizenprijs. De aansluitbijdrage wordt dus niet rechtstreeks bij de eindgebruiker in rekening gebracht. Hoewel de verbruiker geen partij is in de onderhandelingen over de bijdrage, zou in deze situatie een redelijke prijs tot stand moeten komen omdat er geen sprake is van een monopoliesituatie. Dit artikel uit de wet is daarom in de praktijk niet relevant voor verbruikers van warmte bij de ontwikkeling van nieuwe, grotere woningbouwprojecten. Ditzelfde geldt voor een situatie waarin er sprake is van een grootschalige uitbreiding van een warmtenet. Ook in dit geval vindt immers overleg plaats over de aansluitbijdrage in een situatie waarin projectontwikkelaar en gemeente keuze hebben ten aanzien van de energievoorziening. 2. de situatie waarin een verbruiker of een groep verbruikers een nieuwe woning (laat) bouwen in een gebied waar reeds een warmtenet ligt en op dit bestaande net moet worden aangesloten. In deze situatie wordt de aansluitbijdrage meestal door de warmteleverancier direct in rekening gebracht bij de verbruiker, hoewel deze soms door een projectontwikkelaar in rekening wordt gebracht via de huizenprijs. In dit geval heeft de verbruiker geen keuze voor een andere vorm van warmtevoorziening en is er sprake van gebondenheid van de verbruiker en een monopoliesituatie van de warmteleverancier. Om verbruikers in deze situatie te beschermen is bepaald dat op de aansluitbijdrage in dit geval het NMDA principe van toepassing is.”
24
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
Bijlage 3 Het berekende resultaat Maximumprijs warmte volgens OWB en OWR van EZ Referenties genomen van een (herleide) gasnota over 2009 van 1/10/2008 tot 1/10/2009 en een warmtenota over 2009 van 8/12/2008 tot 8/12/2009 van Ypenburg Den Haag Het betreffen notas van Eneco en alle prijzen zijn inclusief BTW De volgende componenten zijn de gasverbruiker in rekening gebracht: (tot 1 jan. 2009 was het transport van gas in het gasverbruik per m3 gevat en bestonden de cursieve componenten nog die na die datum zijn vervangen door de componenten A en B) : De gasmeterhuur over 2009 1/10/08 1t/m 1/10/09 € 23,67 Vastrecht gas Gasprofiel 1 en regio 3 1/10/08 1t/m 1/10/09 € 22,88
Resterende tijdvak 2008 Transport van gas Resterende tijdvak 2008 Transportonafhankelijk tarief Resterende tijdvak 2008 Capaciteitsafhankelijk tarief
€ 13,72 € 21,42 € 14,85
A Capaciteitstarief G6-(500-4000) 1/1/09 t/m 31/12/09 B Periodieke aansluitvergoeding Gas t/m G6 1/1/09 t/m 31/12/09 Resterende tijdvak 2008 Periodieke aansluitvergoeding € 6,50 Totale vaste kosten gas voor VKg over 2009 ca. De m3 aardgasprijs bevatte in 2009 de volgende componenten Gasverbruik profiel 1 regio 3 € 0,342006 Regioopslag 0,153462 Energiebelasting 0,186782 + Totale variabele kosten aardgas € 0,68225 per m³
€ 81,93 € 26,52 ________ + €131,33 c)
Vastrecht (vaste kosten) warmte Eneco 1/1/09 t/m 31/12/09 over 2009 Variabele kosten warmte Eneco € 26,18 per Gj. bij jaarverbruik 34,2 Gj.
€ 339,86 € 895,36
Om de Tariefadviesformule 2009 van Energiened te herleiden hebben we de Elektraprijzen nodig over 2009: E laag € 0,2018597, E normaal € 0,2493526 en de gasprijs € 0,68225 (1401m³x gasprijs)+(4140kWh x elek.prijs)-(4195kWh x elek.prijs)
Energiened 2009: 1 Gigajoule(Gj.) kost = ------------------------------------------------------------------------------------------ = 34,74 Gj.
uitgewerkt: {(1401 x € 0,68225) - (2/7 x 55x € 0,2018597) - (5/7 x 55 x € 0,2493526)}: 34,74 Gj. =
€ 27,14 per Gj.
Uitwerking warmteformules volgens artikelen 2 en 3 van OWB en OWR: energie g= {VRx(1+LVR): ηruimte } + {VTx(1+LVT): ηtap } = {(0,79x1,05):0,9} +{(0,21x1,1):0,65}= 1,27698461 Pg = € 0,68225 η= 1: energieg = 0,783094793 CVg= 0,03517 (Bovenwaarde gas) Pw = Pg : (η x CVg) = € 24,77 per Gj. Volgens toelichting OWR is de gemiddelde warmtevraag 34,2Gj. Energetische factor AMvB EZ via OWB en OWR € 24,77per Gj : 0,68225= 36,31 x gasprijs Energetische factor Energiened € 27,14 per Gj : 0,68225 = 39,78 x gasprijs Energetische factor van Eneco € 26,18 per Gj : 0,68225 = 38,37 x gasprijs Per Gj. € 1,41 restitutie door de uitgewerkte Gj.prijs vlgs. AMvB van EZ met die van Eneco af te trekken (€ 26,18 - € 24,77= € 1,41) Bij gemiddeld jaarverbruik van 34,2 Gj. zou dit € 1,41 x 34,2 = € 48,23 restitutie betekenen voor het variabele deel. 25
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
BIJLAGE 3 BLAD 2
Vaste kosten gas (VKg) = € 131,33 Vaste kosten warmte (VKw) PmaxW = Maximumprijs Variabele wamtekosten per jaar (PW) Jaarverbruik warmte in Gj. (WW) Berekening Gebruikskosten gas (GKg)
HR-ketel aanschafprijs € 2474,Lineaire afschrijving € 2474,-: 15 = Vermogenskostenvoet 4% van € 1237 = Onderhoudskosten = Meetkosten (Gasmeterhuur) Totale GKg HuurkostenW = GebruikskostenW =GKw = Verschil in gebruikskosten Δgk = GKg – GKw = € 379,08 - € 270,- = Totale vaste kosten gas VKg 2009 (zie blad 1 bijlage 3) Totale Vaste kosten warmte: Vkw = VKG + Δgk = volgens AMvB EZ Betaald vastrecht Eneco(vaste kosten) warmte 1/1/09 t/m 31/12/09 Vaste kosten warmte: Vkw = VKG + Δgk =volgens AmvB EZ Uitwerking OWB en OWR restitutie vastrecht Uitwerking OWB en OWR restitutie variabel deel zie bijlage 3 blad 1 Totale restitutie Maximumprijs vlgs. OWB en OWR formules van EZ Berekend vastrecht volgens het OWB en OWR Wateringse Veld huidig Vastrecht Huurders huidig Vastrecht Eneco Eigenaren huidig vastrecht Eneco
€ 164,93 € 49,48 € 141,€ 23,67 + € 379,08 € 270,- € 109,08 € 131,33 + c) € 240,41 a)
€ 339,86 € 240,41 - a) € 99,45 € 48,23 + (bijl. 3 bldz 1) € 147,68 b)
ca. € 240,ca. € 240,ca. € 177,ca. € 340,-
Resultaten gemiddeld jaarverbruik (WW) van 34,2 Gj. uit voorstel AMvB van EZ geeft een variabele besparing op de warmte van € 1,41 per Gj. (zie berekening blad 1 van bijlage 3): Afgerekend Eneco 2009: Variabel € 26,18 x 34,2 = € 895,36 + Vast € 339,86= € 1235,22 Totale Vaste kosten warmte Vkw (zie hierboven) € 240,41 PW x WW bij Gj.-prijs € 24,77 = € 24,77 x 34,2 = € 847,13 + PmaxW= Vkw + (PW x WW) = Maximumprijs warmte volgens AMvB EZ € 1087,54 Totale restitutie Maximumprijs is volgens AmvB van EZ over 2009 € 147,68 b) ======= Afgerekend Eneco 2009: Variabel 34,2 x € 26,18 = € 895,36 + vast € 339,86 = € 1235,22 PmaxW = Gemotiveerde Maximumprijs volgens BPY (zie bijlage 4 blad 2) € 808,61 Restitutie zou volgens BPY over 2009 moeten zijn € 426,61 d) ====== Nadelig jaarverschil restitutie huidige uitwerking AMvB van EZ t.o.v. gemotiveerd voorstel en zienswijze BPY (d minus b)= € 278,93 afgerond € 279,-PM ====== 1 Deze berekening van EZ en die van BPY (bijlage 4) houden (nog) geen rekening met de reeds betaalde extra aansluitbijdrage groot € 2350,- die in de nieuwe situatie niet meer mag worden gevraagd, en dat de kapitaalslasten dientengevolge derhalve zouden dienen te worden gecompenseerd.Wij achten dit niet aanvaardbaar! 2 Deze berekening van EZ en die van BPY (bijlage 4) laten de EPN-kosten groot € 122,- (nog) geheel buiten beschouwing! Wij achten dit niet aanvaardbaar! 26
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
Bijlage 4 Het berekende resultaat Maximumprijs warmte volgens zienswijze BPY Referenties genomen van een (herleide) gasnota over 2009 van 1/10/2008 tot 1/10/2009 en een warmtenota over 2009 van 8/12/2008 tot 8/12/2009 van Ypenburg Den Haag Het betreffen notas van Eneco en alle prijzen zijn inclusief BTW De volgende componenten zijn de gasverbruiker in rekening gebracht: (tot 1 jan. 2009 was het transport van gas in het gasverbruik per m3 gevat en bestonden de cursieve componenten nog na die datum zijn vervangen door de componenten A en B): De gasmeterhuur over 2009 1/10/08 1t/m 1/10/09 € 23,67 Vastrecht gas Gasprofiel 1 en regio 3 1/10/08 1t/m 1/10/09 € 22,88
Resterende tijdvak 2008 Transport van gas Resterende tijdvak 2008 Transportonafhankelijk tarief Resterende tijdvak 2008 Capaciteitsafhankelijk tarief
€ 13,72 € 21,42 € 14,85
A Capaciteitstarief G6-(500-4000) 1/1/09 t/m 31/12/09 € 81,93 B Periodieke aansluitvergoeding Gas t/m G6 1/1/09 t/m 31/12/09 € 26,52 Resterende tijdvak 2008 Periodieke aansluitvergoeding € 6,50 _______ + Totale vaste kosten gas (VKg) over 2009 ca. €131,33 c) Gasprijs van Energie:direct t.o.v. tarief Eneco: een korting toepassen voor de gaslevering ad 16 % De m3 aardgasprijs bevatte in 2009 de volgende componenten Gasverbruik profiel 1 regio 3 € 0,285650 Regioopslag 0,153462 Energiebelasting 0,186782 Totale variabele kosten aardgas € 0,62674 per m³ Vastrecht (vaste kosten) warmte Eneco 1/1/09 t/m 31/12/09 over 2009 € 339,86 Variabele kosten warmte Eneco € 26,18 per Gj. Bij verbruik van 34,2 Gj. € 895,36 Om de Tariefadviesformule 2009 van Energiened uit te werken hebben we de Elektraprijzen nodig over 2009: E laag € 0,2018597, E normaal € 0,2493526 en de gasprijs € 0,62674 (1401m³ x gasprijs)+(4140kWh x elek.prijs)-(4195kWh x elek.prijs)
Energiened 2009: 1 Gigajoule(Gj.) kost = --------------------------------------------------------------------------------------------= 34,74 Gj.
uitgewerkt: {(1401 x € 0,62674) - (2/7 x 55x € 0,2018597) - (5/7 x 55 x € 0,2493526)}: 34,74 Gj. = €
24,90 per Gj
Aangepaste uitwerking warmteformules vlgs. artikelen 2 en 3 geënt op OWB en OWR vlgs. BPY: energieg =η = 0,9 LVT en LVR factoren vervallen Pg = € 0,62674 CVg= 0,03517 (Bovenwaarde gas) Pw = Pg : (η x CVg) = € 19,80 per Gj. Volgens OWR is de gemiddelde warmtevraag 34,2Gj. Volgens methodiek AMvB EZ met bijbehorende OWB en OWR op basis gemotiveerde zienswijze BPY zouden de Energetische factoren als volgt worden bepaald Energetische factor EZ is dan € 19,80 per Gj :0,62674 = 31,59 x gasprijs Energetische factor Energiened is dan € 24,90 per Gj :0,62674 = 39,73 x gasprijs Energetische factor Eneco is dan € 26,18 per Gj :0,62674 = 41,77 x gasprijs Dit geeft per Gj. € 6,38 restitutie door de uitwerking van de Gj.prijs op basis van de uitgewerkte zienswijze BPY en de rapportage van TNO geënt op de AMvB van EZ met het verschil van de Gj./prijs van Eneco (€ 26,18 - € 19,80= € 6,38) Bij gemiddeld jaarverbruik van 34,2 Gj. zou dit € 6,38 x 34,2= € 218,20 restitutie betekenen voor het variabele deel. 27
Herziene versie Zienswijze Maximum-prijs Warmtewet Bewonersplatform Ypenburg (BPY) d.d. 26-1-2010
BIJLAGE 4 BLAD 2
Vaste kosten gas (VKg) = € 131,33 Vaste kosten warmte (VKw) PmaxW = Maximumprijs Variabele wamtekosten per jaar(PW) Jaarverbruik warmte in Gj.(WW) Berekening gebruikskosten Gas (GKg)
HR-ketel aanschafprijs € 1850,Lineaire afschrijving € 1850,- : 15= Vermogenskostenvoet 2,5% van € 925,- = Onderhoudskosten = Meetkosten (Gasmeterhuur) Totale GKg Huurkostenw= Gebruikskostenw =GKw = Verschil in gebruikskosten Δgk = GKg – GKw = € 270,12 - € 270,- = Totale vaste kosten gas (VKg) 2009 (zie blad 1 bijlage 4) Totale vaste kosten warmte Vkw = VKG + Δgk volgens gemotiveerde zienswijze BPY
€ € € € € € € € €
123,33 23,12 100,23,67 + 270,12 270,- 0,12 131,33 +c) 131,45 e)
Betaald Vastrecht Eneco (vaste kosten) warmte 1/1/09 t/m 31/12/09 € 339,86 Vaste kosten warmte 2009 VKW= VKG + Δgk vlgs. zienswijze BPY € 131,45 – e) Restitutie vastrecht methodiek OWB en OWR met zienswijze BPY 2009 € 208,41 Restitutie variabel deel methodiek OWB en OWR met zienswijze BPY € 218,20 + (bijl. 4 bldz 1) Totale restitutie Maximumprijs met methode OWB en OWR en met formules vlgs BPY € 426,61 d) Berekend vastrecht volgens BPY nieuw Wateringseveld huidig Vastrecht 2009 Huurders huidig vastrecht 2009 Eneco Eigenaren huidig vastrecht 2009 Eneco
ca. ca. ca. ca.
€ € € €
131,240,177,340,-
Resultaten gemiddeld jaarverbruik (WW) van 34,2 Gj. uit voorstel AMvB van EZ bij een besparing van € 6,38 per Gj. volgens zienswijze BPY (zie berekening blad 1 van bijlage 4): Afgerekend Eneco 2009: Variabel € 26,18 x 34,2 = € 895,36 + vast € 339,86 = Vaste kosten warmte (VKw) (zie hierboven e) € 131,45 PW x WW bij Gj.-prijs € 19,80 = € 19,80 x 34,2 =jaarverbruik € 677,16 PmaxW = Vkw + (PW x WW) = Gewenste Maximumprijs vlgs. BPY Totale restitutie Maximumprijs vlgs. OWB en OWR formules AMvB EZ zouden volgens gemotiveerde uiteenzetting BPY over 2009 moeten zijn
€ 1235,22 + € 808,61 € 426,61 d) =======
Totale restitutie Maximumprijs vlgs. door EZ geformuleerde formules (zie bijlage 3 bldz 2 onder b) € 147,68 - b) Nadelig jaarverschil restitutie huidig voorstel AMvB van EZ t.o.v. gemotiveerde zienswijze van BPY (d minus b)= € 278,93 Afgerond € 279,===== PM: Aandacht wordt gevraagd voor de volgende onrechtvaardige aspecten: 1 Deze berekening en die van EZ houden (nog) geen rekening met de reeds betaalde extra aansluitbijdrage groot € 2350,- die in de nieuwe situatie niet meer mag worden gevraagd, en dat de kapitaalslasten dientengevolge derhalve zouden dienen te worden gecompenseerd. 2 Deze berekening en die van EZ laten de EPN-kosten groot € 122,- (nog) geheel buiten beschouwing! 28