HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 8/9 – 2013 vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 789/790 augustus/september 2013 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand H.L. Wesseling – Wat? Waarom? Hoe? Delphine Lecompte – Gedichten Vrouwkje Tuinman – Rivier Gerry van der Linden – Gedichten Antoine de Kom – In de straten van de hemel Guus Luijters – Gedicht Hugo Brandt Corstius – Mijn korte leventje Leo Vroman – Gedichten Philip Huff – Alles wat is (en meer) Vicky Francken – Gedichten J.M.A. Biesheuvel – Het nut van de wereld Tina van Baren – Gedichten Wim Brands – Een stad om te belopen Frans Pointl – Gedicht Tekeningen – Małgosia Briefjes Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Het meest waardevolle aspect van de zomermaanden is wellicht dat naast al het andere ook de werkelijkheid bloot komt te liggen. Wat Nederland betreft, boden de afgelopen maanden hiervan een leerzaam voorbeeld. Gelukkig bent u het alweer vergeten, maar het is niet zonder belang dat we deze zomer begonnen met een anaconda, en via heel veel Tour de France en heel veel hittegolf eindigden bij heel veel wolf nabij Luttelgeest. De betekenis van deze sequentie schuilt uiteraard niet in de wijze waarop de media komkommernieuws een slechte naam bezorgden. Neen, het belang dient op een gehele ander niveau gezocht te worden. Mij werd althans langzaam duidelijk dat wij de afgelopen maanden in dit land baadden in het zonderlinge schijnsel van een ‘freudian summer’. Niet dat op deze pagina’s ooit veel waarde is gehecht aan de argumentatieve merites van de psychoanalytische opvattingen van Sigmund Freud. Maar hier speelde wat anders. Ergens tussen de kritisch rationalistische wetenschap en de troost van nihilistische zelfspot, sluimert het grijze gebied waar ongefundeerde gezichtspunten wel degelijk kunnen leiden tot enige helderheid in de chaos van de existentie. Houd u mij ten goede, ik bedoel niet ‘mindfulness’ en soortgelijke eigentijdse gekkigheid. Ik doel op het raadsel dat het lijkt of het freudiaanse perspectief ons kan helpen te begrijpen waarom deze periode in de vaderlandse geschiedenis zo vol was van heel veel anaconda, heel veel Tour de France, heel veel hittegolf en in heel veel wolf nabij Luttelgeest. Hier lag de ziel van de natie bloot, en het is derhalve niet zonder gewicht dat wij proberen te bepalen wat wij zagen. Nu ja, wij zagen permanent Mart Smeets, wij zagen het journaal openen met waarschuwingen voor de gevaren van zonnebrand, en wij
zagen avondenlang gepalaver over de wolf nabij Luttelgeest. En dat was nog voordat de fractieleiders insisteerden dat hun debat over de troonrede onder leiding moest staan van de gepensioneerde Ferry Mingelen, maar wel nadat de zomermode onder studenten van ultrakorte badbroekjes en plastic zonnebrilletjes een journalistieke kwestie was geworden. Wie deze verschijnselen wil samenvatten, kan niet anders dan constateren dat Nederland blijkbaar geen afscheid kan nemen van de kindertijd, dat wij ons vastklampen aan hoe het vroeger was, en dat wij hevig wensen dat er bij ons nooit meer iets verandert. Elders brandt de wereld, bij ons brandt slechts de zonnebrand. Derhalve willen wij geen afscheid nemen van Mart Smeets, derhalve omklemmen we Ferry Mingelen, derhalve spreken de media ons toe als een moeder in de zomers van vroeger (‘goed insmeren, kinderen’), en derhalve boeit de wolf ons zo mateloos, daar ons geestesleven hunkert naar de tijd van roodkapje. In psychoanalytisch perspectief is de diagnose duidelijk: een geval van collectieve infantiele regressie. Of dit verlangen naar de kindertijd ons zal verlossen van de werkelijkheid, is overigens maar de vraag. Elk kind in ons land begint zijn leven immers direct na geboorte met een schuld van 25.000 euro, gezien de staatsschuld van zo’n 450 miljard euro. In dit perspectief blijkt weer hoe mis Freud het had met zijn overtuiging dat een mens er beter van wordt volkomen eerlijk tegen zichzelf te zijn. – bb
Wat? Waarom? Hoe? Een historische discussie door H.L. Wesseling 2013 is een jaar van herdenkingen. Zo herdenken we in het najaar, enigszins dubieus, tweehonderd jaar koninkrijk. We kunnen ook herdenken dat het 150 jaar geleden is dat president Lincoln alle Amerikaanse slaven vrij verklaarde. En dat een eeuw geleden, in 1913, het kabinet Cort van der Linden aantrad dat het algemeen kiesrecht en de onderwijspacificatie tot stand zou brengen. We herdenken ook dat zestig jaar geleden Crick en Watson de structuur van het dna ontdekten en Sir Richard Hilary en sherpa Tenzing Norgay de Mount Everest beklommen. En zo is er nog veel meer. Dit tijdschrift zou ook iets kunnen herdenken, namelijk het feit dat in 1963, dus een halve eeuw geleden, in Hollands Maandblad een discussie werd gevoerd door twee hoogleraren over een onderwerp dat nog steeds actueel is, te weten nut en noodzaak van het geschiedenisonderwijs. De hooggeleerden in kwestie waren F.W.N. Hugenholtz en Karel van het Reve. Frits Hugenholtz was hoogleraar in de middeleeuwse geschiedenis te Utrecht. Hij was voordien in Leiden lector geweest in hetzelfde vak. Hoewel ik na Fulco de Minstreel en Het slot op den Hoef nooit meer erg in de Middeleeuwen geïnteresseerd ben geweest, had ik hem als student leren waarderen als een bedachtzaam en scherpzinnig man. Over Karel van het Reve hoeven we het hier niet te hebben. De discussie begon met een bijdrage van Hugenholtz in mei 1963, getiteld ‘1600. Slag bij Nieuwpoort’, in hetzelfde nummer (Hollands Maandblad 190) gevolgd door een artikel dat Karel van het Reve op verzoek van de redacteur K.L. Poll als reactie hierop schreef en een nawoord van Hugenholtz. Ik moet bekennen dat dit jubileum waar-
schijnlijk ongemerkt aan mij zou zijn voorbijgegaan als ik niet bij een van mijn vele vergeefse pogingen om tegelijkertijd iets op te ruimen en iets op te zoeken, gestuit was op een artikel van mijn hand getiteld ‘Luxe en noodzaak van het geschiedenisonderwijs’. Dat artikel is op 24 juli 1965 verschenen in De Groene Amsterdammer. Ik schreef het op verzoek van de toenmalige redacteur Han Lammers. Aangezien het mijn eerste stuk in een grote-mensenblad was – ik had daarvoor wel wat geschreven maar alleen voor schoolkrantjes en studentenbladen – ben ik eraan gehecht en was ik blij het te hebben teruggevonden, maar ik zou het toch ongelezen hebben weggelegd als mijn oog niet was gevallen op de uitroep: ‘Weg met Van het Reve, leve Hugenholtz!’ Die woorden trokken mijn aandacht omdat ik nogal een Karel van het Reve-fan ben en ik besloot daarom niet alleen mijn eigen artikel maar ook de bijdragen van Hugenholtz en Van het Reve te herlezen. lees meer in het nieuwe nummer
Rivier door Vrouwkje Tuinman De man die mijn uitzicht blokkeert, heeft een tijger op zijn rug. Het beest is beeldvullend, althans rompvullend. Het heeft zijn bek een heel klein stukje open. Vermoedelijk hebben de makers van het T-shirt dreigend gevaar willen suggereren. Pas op, het duurt niet lang meer voor ik mijn tanden laat zien. Zoiets. Maar in de praktijk lijkt de tijger te poseren zoals modellen in postordercatalogi, zijn lippen verleidelijk een stukje van elkaar. Dat de man in het shirt iets te dik is, helpt ook al niet. Het gelaat van de tijger vertrekt, daar waar het heuvels moet overspannen. Red mij, is het resultaat. Alsjeblieft, red me. De man die het uitzicht blokkeert, fotografeert wat hij ziet. De meeste mannen hier aan boord fotograferen. Ze hebben tassen om hun schouders met extra lenzen erin, waarmee ze uitgebreid in de weer zijn voordat ze iets vastleggen. De schipper zegt dat we zo dadelijk rechts iets gaan zien, en iedereen loopt naar de rechterkant van de boot. Maar eerst zien we links iets anders, vult hij aan, en de mannen lopen terug. Links zien we, ik nu ook want de tijgerman staat een metertje verder dan daarnet, een groene ton drijven. Dat betekent dat we stroomafwaarts varen, legt de stem uit. Rechts zijn alle tonnen rood. Als we straks teruggaan, stroomopwaarts dus, liggen de groene tonnen rechts, en de rode links. Zoals we allemaal waarschijnlijk weten heet de rechterzijde stuurboord. De mannen drukken af. Vorig jaar volgde Reinier een online cursus voor een vaarbewijs. Dat had hij nodig voor het bootje dat hij wilde kopen. Ik heb het aangemoedigd. Een man moet een hobby hebben. Zeker als hij niet meer werkt. Een boot houdt zoveel meer in dan het daadwerkelijke varen. Er moet altijd wel iets worden doorgesmeerd, geschuurd, gelakt of winterklaar worden gemaakt. Geweldig leek het me: een paar dagen per week zou
ik een broodpakket klaarmaken voor Reinier, hem uitzwaaien en een goed boek openslaan. Op het water word je moe. ’s Avonds zou hij rozig thuiskomen. Eerst maakte hij ’s avonds proefexamens. Hij klaagde dat de vragen onduidelijk geformuleerd waren. Net als de mogelijke antwoorden. Het is onmogelijk om de juiste keuze te maken als de opties niet goed zijn omschreven, vond hij. Ik kwam zo vaak naast hem bij de computer zitten, dat ik overwoog het examen zelf ook maar af te leggen. Ik wist nu toch alles. Dan kon ik ook dat papiertje wel halen. Onzin, vond Reinier. ‘Jij hebt daar geen belangstelling voor.’ De schipper houdt een betoog waarin cijfers de hoofdrol spelen. Diepte, breedte, lengte, aantallen duwboten, plezierschepen, containers. De mannen aan de reling knikken goedkeurend. Bij het transport van containers wordt vaak gesproken over aantal teu`s. Ik zit vastgeplakt aan mijn stoel. teu is de afkorting van Twenty feet Equivalent Unit. Ik hoor er niet bij. Eén teu staat voor een lengte van twintig voet, ongeveer zes meter. Ik vraag me af of ik hier bij wil horen. lees meer in het nieuwe nummer
In de straten van de hemel Over slavernij door Antoine de Kom Dames en heren – Kleine aanwijzingen kunnen grote gevolgen hebben. Het antwoord op grote vragen, de oplossing van zware zaken, ligt soms als een bijna toevallige vondst voor het grijpen. Je kijkt er gemakkelijk overheen. Over ingewikkelde kwesties doe je al gauw erg serieus, zo ernstig soms dat je voor je het weet vermoeid en zwaarmoedig raakt. Het is mijn diepste wens dat te voorkomen. Ik wil niets liever dan dat u straks, op deze langste dag van het jaar, opgewekt, verkwikt en vrolijk de zaal verlaat. Maar voordat het zover is, ga ik u het een en ander voorhouden dat te maken heeft met het onderwerp dat onze Caraïbische vrolijkheid almaar blijft bederven. En dat is het onderwerp van, jawel, u raadt het al, ik durf het bijna niet te zeggen: van de slavernij. Het jaar des Heren waarin wij nu leven, 2013, brengt ons drie belangrijke zaken: een nieuwe paus, de nieuwe koning en de herdenking van 150 jaar afschaffing van slavernij in de Nederlanden. Hoe pak je zo’n jubileum aan? Ik beschouw het probleem van de slavernij voor het gemak maar even als een zware zaak. Ik heb jarenlang zware zaken mogen doen zoals het heet. Ik onderzocht verdachten van ernstige misdrijven. Eigenlijk doe ik dat nog steeds, en deze zaak, die van de slavernij, een misdaad tegen de menselijkheid, is daar een voorbeeld van. Het eerste wat ik doe als er weer zo’n zware zaak aankomt, dat is: niets. Voorbereiding vereist een kinderlijke ontvankelijkheid en die houd je vast door eerst maar eens niets te doen. Na het nietsdoen, leg ik een nieuw leeg cahier klaar. Ik heb iets met cahiers. In de kelder staat een doos met lege cahiers, genoeg voor de rest van mijn leven. Die voorkeur voor cahiers heb ik van mijn grootvader vaderszijde, Anton de
Kom. Hij liet er redelijk veel na. Zijn cahiers maakten indruk op mij. Ik zag ze voor het eerst toen ik nog geen idee had waartoe die zouden kunnen dienen. Ik vergeet nu bijna mijn andere grootvader, die van moederszijde, voor te stellen. Dat was de ambtenaar der directe belastingen Arie Spuijbroek, gelauwerd met de pauselijke eremedaille ‘Pro Ecclesia et Pontifice’. Hij ontving deze onderscheiding vanwege zijn trouwe dienst als belangeloze boekhouder van de parochie. Ik vind het beslist noodzakelijk om dit te noemen, want het is niet goed dat Anton Arie overschaduwt. Arie was in nog iets groot. Zijn humor. En humor heb je broodnodig wanneer je je waagt aan een zware zaak. Humor is ook een bepalende kracht in de geschiedenis. Churchill had volgens mij veel meer humor dan Hitler. Ziedaar het heilzaam effect van een grapje. Zonder de humor van Churchill zaten we hier nog te luisteren naar een zoutloos betoog over etnische zuiverheid. Natuurlijk kan humor foute taal niet voorkomen, getuige het woordbraaksel van onze nationale splijtzwam die ik hier gemakshalve aanduid als de man die zijn haar blondeert in de hoop dat niemand ziet welk een hartstochtelijke moslim hij eigenlijk is. lees meer in het nieuwe nummer
Mijn korte leventje door Hugo Brandt Corstius Mijn uitgeefster zei laatst: ‘Je moet voor ons een boek over je eigen leven schrijven.’ Mijn herinneringen aan dat eigen leven zijn schamel: ik weet geen eigennamen meer van mensen met wie ik – goed of kwaad – te maken had, en ik herinner mij ook nauwelijks avonturen of avonduren. Ik verzwijg dat, uit schaamte. Maar nu ik weer twee bladzijden voor Hollands Maandblad wil schrijven, ga ik vertellen wat ik mij een beetje kan herinneren. Begin mei l940 moesten wij ons huis in de Adriaen van Ostadelaan in Utrecht verlaten. We konden slapen in de gymnastiekzaal van een school. Toen ik wakker werd en opstond, stootte ik mijn hoofd tegen een heel laag hangende ring. Au! Ik riep: ‘Hee Hitler, hou op!’ Er werd hard om gelachen. Dit is het oudste wat ik mij herinner. Die oorlog hadden we de ouders van Jaap van Praag op onze vliering te slapen, terwijl we op de zolder heerlijk pingpongden. Waar mijn vader en Jaap van Praag waren, wist ik nooit. Op een dag werd mijn vader in de buurt van Amersfoort op straat gearresteerd en in een café gezet. Hij zei dat-ie naar de wc moest en werkte zich daar door het raampje. Toen hij naar beneden viel, stond er een Nederlandse agent die zei dat hij elke vluchteling moest neerschieten, maar dat hij vader naar binnen kon helpen. Het raam-kokkeltje had zijn hele overhemd en broek gescheurd. Die avond liepen ze naar het kamp in Amersfoort, waar hij een foto van zichzelf zag hangen. Hij bleef lang treuzelen en werd toen opgesloten in een schuur vol Rotterdammers. Die zagen elk half uur twee Duitsers elkaar bij het prikkeldraad ontmoeten, even kletsen, waarna ze doorliepen. Vader wachtte daarop en sprong na hun gesprek over het hek, liep naar Doorn en belde aan bij een dominee. Die zei dat hij in de tuin moest blijven, maar dat hij dokter Cornelis (die woonde op 151,
terwijl wij toen tijdelijk 147 bewoonden) zou bellen en die bracht hem naar ons huis, waar ik hem nieuwe kleren zag aantrekken. Dat is alles wat ik van vader wist. Direct na de oorlog moest ik als asthmaticus met een militaire auto naar Zwitserland, waar ik in Flims terecht kwam en waar ik de stelling ‘Een rechthoekige driehoek heeft een oppervlakte die even groot is als de twee kleine rechthoekige driehoekjes die je eraan vastplakt’ uitvond. Men zegt dat de Grieken dat bewezen met een hulplijn en ik bewees het zonder die hulplijn aan een tuinman. Ik had vier driehoekjes aan het vierkant geplakt. De tuinman riep: ‘Dat is de stelling van Pythagoras!’ Dat hoorde ik later op school ook. Maar ik deed het zonder hulplijn. Die tuinman kende de redenering Pythagoras. Ik vroeg hem hoe hij het deed, maar ik vond mijn bewijs mooier. Een paar dagen later viel hij uit een boom met een bijl in zijn hand die hem doodde. Een paar jaar geleden was ik in Flims en vroeg hoe de tuinman heette die dat ongeluk had gekregen, maar niemand wist het. lees meer in het nieuwe nummer
Alles wat is (en meer) Over seks in de literatuur door Philip Huff In een email uit 2010 schreef de toen 85-jarige James Salter (dit voorjaar verscheen zijn zesde roman, All that is) aan de 37-jarige collega-auteur Sonya Chung (die in dat jaar doorbrak met haar roman Long for this World): ‘I always liked Robert Phelps’s citation – he must have been quoting someone – first the flesh, then the spirit’. Phelps, vertaler, redacteur, en biograaf, was een oude vriend van Salter. En oude vrienden weten het het best. Phelps citeerde de Bijbel, en wel 1 Korintiërs 15:45. Daar lezen we: ‘Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke.’ Het gaat hier uiteraard om het aloude probleem van de relatie tussen lichaam en geest dat zoveel filosofen door de eeuwen heeft beziggehouden. Hoe men hier ook over denkt, vast staat dat de mens naast zijn gedachten, gevoelens en meningen hoofdzakelijk zijn fysieke lichaam is. Hij bestaat uit zijn vlees. En de bij dat vlees behorende natuur drijft hem voor een groot deel voort in wat hij doet. Als een schrijver de mens dus serieus wil nemen, dan moet hij zijn stoffelijke lichaam serieus nemen. Dat gebeurt ook: de literatuur is vol van lichamelijke onrust, vol van de sloopkogels van ziekten, vol van het verval van het uiterlijk, van vraatzucht, drankzucht, en angst, alsook alle angsten voor de ontbinding van het vlees. Dat alles wordt vanaf Homerus tot Arnon Grunberg behandeld. Dit geldt echter niet voor een specifiek aspect van het lichamelijke: de seksualiteit. Het lichaam is ook een seksueel lichaam. En niet alleen in de bloeitijd van zijn leven, maar ook als het jong is, of oud en gerimpeld. Het is te begrijpen dat vanwege tal van culturele, politieke
en religieuze belemmeringen dit aspect in het verleden onder tafel werd geschoven of werd verbannen naar de heimelijke rafelranden van de letterkunde, maar dat geldt niet voor de huidige door en door geseksualiseerde tijd. Maar wie oplet, kan het niet ontgaan dat seksualiteit in de moderne literatuur een opmerkelijk geringere rol speelt dan in de moderne reclame-uitingen. Gelukkig doen enkele auteurs – waaronder Salter al een oeuvre lang – met hun werk een poging seksualiteit de plek te geven die het verdient. Hun personages bestaan niet louter uit geest, maar ook uit lichaam, want dat komt, zoals de Bijbel al wist, het eerst. En zo hoort het: goede kunst onderwerpt de gehele wereld aan haar visie, niet slechts een gedeelte ervan. Vanuit dit perspectief ontkomt geen enkele auteur aan de kernvraag: hoe te schrijven over de liefde als geestelijk maar vooral ook lichamelijk deel van de mens. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer tina van baren (1958) – Volgde een toneelopleiding in Londen. Publiceerde eerder de verhalenbundel Gemorste melk (2006), de theatermonoloog Opgesloten (2010) en poëzie in Hollands Maandblad. j.m.a. biesheuvel (1939) – Schrijver. Publiceerde o.m. de verhalenbundels In de bovenkooi (1972), Slechte mensen (1973), De verpletterende werkelijkheid (1979) en Het wonder (1995). In 2007 ontving hij voor zijn gehele oeuvre de P.C. Hooft-prijs. In 2008 verscheen in drie delen zijn Verzameld werk. wim brands (1959) – Als journalist werkzaam bij de vpro. Publiceerde zijn poëzie o.m. in De schoenen van de buurman (1999), Ruimtevaart (2005) en Neem me mee, zei de hond (2010). hugo brandt corstius (1935) – Woont in Parijs. małgosia briefjes (1979) – Filmmaker en beeldend kunstenaar. Voltooide de opleiding Autonoom Beeldende Kunst aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Zie: www.malgosiabriefjes.com. vicky francken (1989) – Studeerde Vertalen (Frans) aan de Universiteit Utrecht. Zij ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 20082009 (Poëzie) voor haar gedichten in Hollands Maandblad.
philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras, die werd genomineerd voor de Academica Debutantenprijs. Hij ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). Zijn roman Niemand in de stad (2012) werd onderscheiden met de juryprijs van de DJP-prijs 2013. antoine de kom (1956) – Werkzaam als forensisch psychiater. Publiceerde o.m. de poëziebundels Tropen (1991), Chocoladetranen (2004) en De lieve geur van zijn of haar (2008). In 2012 verscheen Het misdadige brein, een bundeling miniaturen over verdachten die in Hollands Maandblad verschenen. gerry van der linden (1952) – Dichter, schrijfster en docente poëzie aan de Schrijversvakschool Amsterdam. In 2012 verscheen haar negende bundel Wat een geluk. Zie www.gerryvanderlinden.nl. guus luijters (1943) – Dichter, schrijver, journalist. In 2011 verscheen zijn lange gedicht Sterrenlied; Ter herinnering aan Sientje Abram (19311942) en in 2012 het door hem met Aline Pennewaard samengestelde In Memoriam; De gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen 1942-1945. frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd genomineerd voor de ako Literatuurprijs. Onlangs verscheen De laatste kamer; verhalen & gedichten (2013). vrouwkje tuinman (1974) – Publiceerde diverse dichtbundels en de roman Grote acht (2005). In 2010 ontving zij de Halewijnprijs voor haar gehele oeuvre. In 2011 verscheen haar nieuwe poëziebundel Wat ik met de sleutel moet en in 2013 verscheen haar nieuwste roman De rouwclub.
leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011). h.l. wesseling (1937) – Emeritus-hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de RU Leiden en van 1995 tot 2002 rector van het nias te Wassenaar. Publiceerde o.m. Verdeel en heers; de deling van Afrika (1991), Zoon en vader, Vader en zoon (2008) en De man die nee zei; Charles de Gaulle 1890-1970 (2012).
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Letterenfonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers