698 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

698

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE VLAAMSE OVERHEID [C − 2013/36174] 29 NOVEMBER 2013. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, artikel 8, 3°; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 28 november 2013; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat het dringend noodzakelijk is dat de bepalingen van artikel 7, 4° en artikel 12 in verband met het toekennen van een tegemoetkoming in de kosten van incontinentiemateriaal zo snel mogelijk in werking treden zodat de grote groep van personen aan wie het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van incontinentiemateriaal heeft toegekend deze tegemoetkoming zoals verwacht en gebruikelijk ook effectief in het begin van het jaar zou kunnen ontvangen. Op basis van een evaluatie van de besteding van de toegekende incontinentieforfaits werden de vastgestelde categorieën van de forfaits en de bedragen aangepast rekening houdend met de noodzaak van het gebruik van incontinentiemateriaal en de effectieve kosten hiervoor. De beslissingen waarbij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap in het verleden een incontinentieforfait heeft toegekend worden dienovereenkomstig eveneens aangepast met ingang van 1 januari 2014. Bovendien is het dringend noodzakelijk dat de vermelde bepalingen zo snel mogelijk in werking treden zodat de hangende aanvragen voor de toekenning van een incontinentieforfait zo snel mogelijk kunnen worden afgehandeld en het mogelijk wordt met ingang van 1 januari 2014 geen onderscheid meer te creëren of in stand te houden wat betreft de categorieën van forfaits die kunnen worden toegekend en de bedragen ervan naargelang van het ogenblik waarop de aanvraag werd ingediend en afgehandeld kon worden. Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. In artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 3° wordt vervangen door wat volgt : ″3° materiële bijstand aan personen die langer dan drie maanden opgenomen zijn in een voorziening, die bijstand en verzorging biedt en die krachtens andere wettelijke, decretale of ordonnantiële bepalingen dan het decreet aangemeld is, erkend is of gesubsidieerd wordt;″; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : ″In afwijking van het eerste lid, 3°, kan materiële bijstand die in de refertelijst vermeld wordt onder de functioneringsdomeinen communicatie en mobiliteit met inbegrip van de mobiliteitshulpmiddelen die vermeld worden in bijlage II, gevoegd bij dit besluit, toegekend worden aan personen die verblijven : 1° in een rusthuis als vermeld in artikel 2,6°, van de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991; 2° een serviceflatgebouw of een woningcomplex met dienstverlening als vermeld in artikel 2, 5°, van de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991; 3° in een rust- en verzorgingstehuis als vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels; 4° in een woonzorgcentrum als vermeld in artikel 37 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009; 5° in een groep van assistentiewoningen als vermeld in artikel 33 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009.″. Art. 2. Artikel 16/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010, wordt vervangen door wat volgt : ″Art. 16/2. De beslissingen over de toekenning van een refertebedrag voor incontinentiemateriaal gelden met ingang van de eerste dag van de maand waarin de aanvraag volledig is ingediend. De beslissingen over de toekenning van het refertebedrag voor incontinentiemateriaal voor kinderen vanaf drie jaar gelden tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind vijf jaar is geworden. De andere beslissingen over de toekenning van een refertebedrag voor incontinentiemateriaal dan deze, vermeld in het tweede lid, gelden tot en met 31 december van het derde kalenderjaar, te rekenen vanaf het kalenderjaar waarin de beslissing werd genomen. De beslissingen worden telkens ambtshalve verlengd voor een termijn van drie jaar. Art. 3. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een artikel 16/3 ingevoegd, dat luidt als volgt : ″Art. 16/3. Als de evolutie van de incontinentieproblematiek van de persoon met een handicap onzeker is, kan het agentschap beslissen om de toekenning van een refertebedrag voor incontinentiemateriaal niet ambtshalve te verlengen maar om over de verlenging voor een periode van drie jaar te oordelen op basis van een nieuw medisch attest als vermeld in artikel 13, § 1/3. De eventuele verlenging gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de geldigheidsduur van de beslissing over de toekenning van een refertebedrag voor incontinentiemateriaal verstrijkt, op voorwaarde dat het nieuwe medisch attest aan het agentschap wordt bezorgd binnen drie maanden na de datum waarop de geldigheidsduur van de beslissing afloopt.

699

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE Als het nieuwe medisch attest niet binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, aan het agentschap wordt bezorgd, gaat de eventuele verlenging in op de eerste dag van de maand waarin het nieuwe medisch attest aan het agentschap wordt bezorgd.″. Art. 4. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een artikel 16/4 ingevoegd, dat luidt als volgt : ″Art. 16/4. § 1. In afwijking van artikel 16/2, derde lid, en artikel 16/3, houden de beslissingen over de toekenning van het refertebedrag voor incontinentiemateriaal voor kinderen vanaf vijf jaar tot en met elf jaar op uitwerking te hebben met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind twaalf jaar is geworden. Het agentschap neemt ambtshalve een nieuwe beslissing waarbij het refertebedrag wordt toegekend voor personen van twaalf jaar en ouder voor de categorie van incontinentieforfait die vermeld wordt in de beslissing over de toekenning van het refertebedrag voor incontinentiemateriaal voor kinderen vanaf vijf jaar tot en met elf jaar. Die beslissing gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind twaalf jaar is geworden. § 2. Als het agentschap met toepassing van artikel 16/3, heeft beslist dat over de verlenging geoordeeld zal worden op basis van een nieuw medisch attest, zal het agentschap in voorkomend geval een beslissing over de toekenning van een refertebedrag voor personen van twaalf jaar en ouder nemen op basis van het nieuwe medisch attest. Die beslissing gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind twaalf jaar is geworden als het nieuwe medisch attest aan het agentschap wordt bezorgd binnen drie maanden na de datum waarop de beslissing tot toekenning van een refertebedrag voor kinderen vanaf vijf jaar tot en met elf jaar ophoudt uitwerking te hebben. Als het nieuwe medisch attest niet binnen de termijn, vermeld in het derde lid, wordt bezorgd, gaat de nieuwe beslissing in op de eerste dag van de maand waarin het nieuwe medisch attest aan het agentschap wordt overgemaakt.″. Art. 5. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een artikel 16/5 ingevoegd, dat luidt als volgt : ″Art. 16/5 Als er zich een wijziging voordoet in de toestand van de persoon kan de persoon met een handicap een aanvraag indienen om de beslissing tot toekenning van een refertebedrag voor incontinentiemateriaal te herzien. Als er zich een zodanig belangrijke wijziging voordoet in de toestand van de persoon met een handicap dat een herziening van de toegekende tegemoetkoming in de kosten voor incontinentiemateriaal noodzakelijk blijkt en betrokkene zelf geen aanvraag tot herziening indient, kan het agentschap zelf het initiatief nemen tot herziening en de betrokken persoon vragen een nieuw medisch attest als vermeld in artikel 13, §1/3, te bezorgen. Het nieuwe medisch attest wordt bezorgd binnen zes maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de vraag om een nieuw attest werd ontvangen. Als het nieuwe medisch attest niet binnen zes maanden wordt aangeleverd, wordt de beslissing stopgezet. In voorkomend geval geldt de nieuwe beslissing vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de nieuwe beslissing wordt genomen.″. Art. 6. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een artikel 16/6 ingevoegd, dat luidt als volgt : ″Art. 16/6. De refertebedragen voor incontinentiemateriaal worden in voorkomend geval pro rata, uitbetaald rekening houdend met de aanvangsdatum van de geldigheid van de beslissing of rekening houdend met de einddatum van de geldigheid van de beslissing. Het refertebedrag dat voor het tweede kalenderjaar en de volgende kalenderjaren wordt uitbetaald is het refertebedrag, vermeld in de beslissing, dat geïndexeerd is overeenkomstig artikel 16, zevende lid.″. Art. 7. In bijlage I bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 22 december 2011 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 31 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in tabel 3 Aanvulling - onderste ledematen, wordt de tabel Domein 6 - Aangepaste stoelen en tafels vervangen door wat volgt : ″ Domein 6 – Aangepaste stoelen en tafels Meerkosten van een kinderstoel die aan de functiebeperkingen is aangepast, met positioneringsvoorzieningen (inclusief bijbehorend voorzettafeltje)

-

705,00

69,00

Meerkosten van een werk- of bureaustoel, bedoeld voor volwassenen, die aan de functiebeperkingen is aangepast, voorzien van een of meer van de volgende functies of aanpassingen : A. Positioneringsaanpassingen en -toebehoren (aangepaste armsteun, zijdelingse rompsteun, beensteun, (vaste/geïntegreerde) voetensteun, artrodesezit, abductieklos, zadelzit... B. Maatvoering of instelbereik buiten standaardmaten C. Centrale rem om wielen te blokkeren Zie ook bijlage III bij het besluit

7

839,00

132, 95

Trippelstoel, bedoeld voor volwassenen, voorzien van elk van de volgende functies of aanpassingen : A. Vierwielonderstel met vrije beenruimte voor trippelfunctie B. Vaste zit, centrale rem om wielen te blokkeren C. Zitdiepte en zithoogte instelbaar of ingesteld op de noden van de gebruiker Zie ook bijlage III bij het besluit

7

839,00

132,95

″;

700

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE 2° in tabel 4 Vervanging - onderste ledematen wordt de tabel Domein 9 - Aangepaste stoelen en tafels vervangen door wat volgt : ″ Domein 9 – Aangepaste stoelen en tafels Meerkosten van een kinderstoel die aan de functiebeperkingen is aangepast, met positioneringsvoorzieningen (inclusief bijbehorend voorzettafeltje)

-

705,00

69,00

Meerkosten van een tafel die of een bureau dat aan de functiebeperkingen is aangepast, voorzien van volgende functies of aanpassingen : hoogteverstelling (rolstoelonderrijdbaar), buikuitsparing, kantelbaar blad

7

441,00

92,00

Meerkosten van een werk- of bureaustoel, bedoeld voor volwassenen, die aan de functiebeperkingen is aangepast, voorzien van een of meer van de volgende functies of aanpassingen : A. Positioneringsaanpassingen en -toebehoren (aangepaste armsteun, zijdelingse rompsteun, beensteun, (vaste/geïntegreerde) voetensteun, artrodesezit, abductieklos, zadelzit,... B. Maatvoering of instelbereik buiten standaardmaten C. Centrale rem om wielen te blokkeren Zie ook bijlage III bij het besluit

7

839,00

132,95

″; 3° in tabel 5 Aanvulling-Rug-Wervelzuil-Bekken wordt de tabel Domein 4 - Aangepaste stoelen en tafels vervangen door wat volgt : ″ Domein 4 – Aangepaste stoelen en tafels Meerkosten van een kinderstoel, die aan de functiebeperkingen is aangepast, met positioneringsvoorzieningen (inclusief bijbehorend voorzettafeltje)

-

705,00

69,00

Meerkosten van een werk- of bureaustoel, bedoeld voor volwassenen, die aan de functiebeperkingen is aangepast, voorzien van een of meer van de volgende functies of aanpassingen : A. Positioneringsaanpassingen en -toebehoren (aangepaste armsteun, zijdelingse rompsteun, beensteun, (vaste/geïntegreerde) voetensteun, artrodesezit, abductieklos, zadelzit,... B. Maatvoering of instelbereikbuiten standaardmaten C. Centrale rem om wielen te blokkeren Zie ook bijlage III bij het besluit

7

839,00

132,95

Trippelstoel, bedoeld voor volwassenen, voorzien van elk van de volgende functies of aanpassingen : A. Vierwielonderstel met vrije beenruimte voor trippelfunctie B. Vaste zit, centrale rem om wielen te blokkeren C. Zitdiepte en zithoogte instelbaar of ingesteld op de noden van de gebruiker Zie ook bijlage III bij het besluit

7

839,00

132,95

″; 4° in tabel 11 Aanvulling/Vervanging - Zindelijkheid, wordt de tabel Domein 1 - Incontinentiemateriaal vervangen door wat volgt : ″ Domein 1 – Incontinentiemateriaal Kinderen van drie jaar tot en met vier jaar Fecale incontinentie of fecale en urinaire incontinentie, dag en nacht

124,09

Kinderen van vijf jaar tot en met elf jaar Incontinentie s’ nachts

168,41

Incontinentie, dag en nacht

416,59

Incontinentie, dag en nacht, met passieve zindelijkheid

186,13

Incontinentie, dag en nacht, ondanks het gebruik van sondes

288,06

Supplement voor incontinente personen die permanent bedlegerig zijn

68,16

Personen van twaalf jaar en ouder Incontinentie s’ nachts

199,43


491,93


226,02


350,11

701

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE Domein 1 – Incontinentiemateriaal Supplement voor incontinente personen die permanent bedlegerig zijn

90,88

De bedragen, vermeld in deze tabel, zijn forfaitaire bedragen op jaarbasis en zijn btw inclusief ″. Art. 8. Aan artikel 1 van bijlage II bij hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : ″Het agentschap verleent geen tegemoetkoming in de kosten voor de aankoop of de kosten voor de bijgeleverde aanpassingen voor een manuele standaardrolstoel, een manuele modulaire rolstoel of een manuele verzorgingsrolstoel aan personen met een handicap die in aanmerking komen voor een maandelijks huurforfait overeenkomstig artikel 28, § 8, IV, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.″. Art. 9. Aan artikel 17 van bijlage II bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : ″Het agentschap verleent geen tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud, herstelling en aanpassing na aflevering voor een manuele standaardrolstoel, een manuele modulaire rolstoel of een manuele verzorgingsrolstoel aan personen met een handicap die in aanmerking komen voor ene maandelijks huurforfait overeenkomstig artikel 28, § 8, IV, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.″. Art. 10. In artikel 18, derde lid, van bijlage II bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt de zinsnede ″als vermeld in artikel 28, § 8″ vervangen door de zinsnede ″als vermeld in artikel 28, § 8, I, II en III″. Art. 11. Aan Bijlage III bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013, wordt een hoofdstuk 4, dat bestaat uit artikel 15 tot met 22, toegevoegd, dat luidt als volgt : ″HOOFDSTUK IV. — Specifieke voorwaarden voor tegemoetkomingen in de kosten voor aangepaste stoelen en trippelstoelen Afdeling 1. — Aangepaste werk- of bureaustoel bedoeld voor volwassenen Art. 15. Het agentschap kan een tegemoetkoming verlenen in de kosten voor een aangepaste werk- of bureaustoel aan personen die geen functionele zithouding kunnen bewaren in een standaard ergonomische werk- of bureaustoel of die onvoldoende kracht of coördinatie hebben om te gaan zitten op of op te staan uit een standaard ergonomische werk- of bureaustoel en die voor hun verplaatsing binnenshuis niet afhankelijk zijn van een elektronische rolstoel. Art. 16. Een standaard ergonomische werk- of bureaustoel is een werk- of bureaustoel waarvan de maten en het instelbereik van de zitinclinatie vallen binnen de onderstaande standaardmaten : 1° zit : a) zithoogte : van 41 cm tot en met 55 cm; b) zitdiepte : van 38 cm tot en met 48 cm; c) zitinclinatie : tot en met 7° achterwaarts of tot en met 3° voorwaarts; 2° rug : a) rugbreedte : van 36 cm tot en met 46 cm; b) middelpunt lendensteun : van 17 cm tot en met 23 cm boven de zitting. Art. 17. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke stoel er een tegemoetkoming wordt gevraagd en worden de functies of aanpassingen, vermeld in de refertelijst, beschreven. Er wordt ook aangetoond dat de gekozen stoel een oplossing biedt voor de problemen, vermeld in artikel 15. Art. 18. Het agentschap kan de kosten voor een aangepaste werk- of bureaustoel niet ten laste nemen als al een tegemoetkoming werd toegekend voor een trippelstoel, tenzij aangetoond wordt dat de trippelstoel vervangen moet worden. Afdeling 2. — Trippelstoelen bedoeld voor volwassenen Art. 19. Het agentschap kan een tegemoetkoming verlenen in de kosten voor een trippelstoel aan personen die wegens een zeer beperkte sta- of stapfunctie een aantal dagelijkse huishoudelijke taken zoals staand werk in de keuken, zittend moeten uitvoeren en zich daarbij zittend over kleine afstanden, vaak zijwaarts moeten verplaatsen. Art. 20. Een standaard ergonomische werk- of bureaustoel als vermeld in artikel 1, of een gewone verrijdbare taboeret bieden geen oplossing voor de problemen, vermeld in artikel 19. Art. 21. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke stoel er een tegemoetkoming wordt gevraagd en worden de functies of aanpassingen, vermeld in de refertelijst, beschreven. Er wordt ook aangetoond dat de gekozen stoel een oplossing biedt voor de problemen, vermeld in artikel 19. Art. 22. Het agentschap kan de kosten voor een trippelstoel niet ten laste nemen als al een tegemoetkoming werd toegekend voor een aangepaste werk- of bureaustoel, tenzij aangetoond wordt dat de aangepaste werk- of bureaustoel vervangen moet worden.″.

702

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE Art. 12. De beslissingen om een refertebedrag voor incontinentiemateriaal toe te kennen, die het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap heeft genomen vóór 1 januari 2014, worden, behalve voor wat betreft de tegemoetkoming voor incontinente personen die permanent bedlegerig zijn, met ingang van 1 januari 2014 aangepast overeenkomstig de volgende tabel. De bedragen, vermeld in de volgende tabel, zijn niet-geïndexeerde bedragen : Twaalf jaar en ouder Toegekende forfaitcategorieën

Nieuwe forfaitcategorieën vanaf 1 januari 2014

Personen met enkel incontinentie s’ nachts

136,32 euro

Incontinentie ‘s nachts

199,43 euro

Personen met urine-incontinentie (dag en nacht) geen gebruik van sondes

431,67 euro


491,93 euro

Personen met fecale incontinentie of personen met fecale en urinaire incontinentie (dag en nacht)

704,30 euro

Personen met urine-incontinentie (dag en nacht) geen gebruik van sondes met passieve zindelijkheid

249,91 euro


226,02 euro

Personen met fecale incontinentie of personen met fecale en urinaire incontinentie (dag en nacht) met passieve zindelijkheid

249,91 euro

Personen met urine-incontinentie (dag en nacht) gebruik van sondes

249,91 euro


350,11 euro

Van vijf jaar tot en met elf jaar Toegekende forfaitcategorieën

Nieuwe forfaitcategorieën vanaf 1 januari 2014

Personen met enkel incontinentie ’s nachts

113,60 euro

Incontinentie ‘s nachts

168,41 euro

Personen met urine-incontinentie (dag en nacht) geen gebruik van sondes

363,51 euro


416,59 euro

Personen met fecale incontinentie of personen met fecale en urinaire incontinentie (dag en nacht)

613,43 euro

Personen met urine-incontinentie (dag en nacht) géén gebruik van sondes met passieve zindelijkheid

204,48 euro


186,13 euro

Personen met fecale incontinentie of personen met fecale en urinaire incontinentie (dag en nacht) met passieve zindelijkheid

204,48 euro

Personen met urine-incontinentie (dag en nacht) gebruik van sondes

201,48 euro


288,06 euro

Van drie jaar tot en met vier jaar Toegekende forfaitcategorieën Personen met fecale incontinentie of personen met fecale en urinaire incontinentie (dag en nacht)

Nieuwe forfaitcategorieën vanaf 1 januari 2014 181,76 euro

Fecale incontinentie of fecale en urinaire incontinentie, dag en nacht

124,09 euro

Art. 13. Dit besluit is van toepassing op de aanvragen om individuele materiële bijstand die bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap worden ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van artikel 2, 3, 4, 5 en 6 ook van toepassing op de aanvragen om individuele materiële bijstand die bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap werden ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit maar waarover het agentschap op die datum nog geen beslissing heeft genomen en op de beslissingen die het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap heeft genomen over de toekenning van een refertebedrag voor incontinentiemateriaal voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit. In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van artikel 7, 4° ook van toepassing op de aanvragen om individuele materiële bijstand die bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap werden ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit maar waarover het agentschap op die datum nog geen beslissing heeft genomen. Art. 14. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014. Art. 15. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 29 november 2013. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE [C − 2013/36174] 29 NOVEMBRE 2013. — Arrêté du Gouvernement flamand portant modification de diverses dispositions de l’arrêté du Gouvernement flamand du 13 juillet 2001 fixant les critères, les conditions et les montants de référence des interventions d’assistance matérielle individuelle à l’intégration sociale des personnes handicapées Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 7 mai 2004 portant création de l’agence autonomisée interne dotée de la personnalité juridique « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » (Agence flamande pour les Personnes handicapées), notamment l’article 8, 3°; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 13 juillet 2001 fixant les critères, les conditions et les montants de référence des interventions d’assistance matérielle individuelle à l’intégration sociale des personnes handicapées; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 28 novembre 2013; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er; Vu l’urgence; Considérant qu’il est impérieux que les dispositions de l’article 7, 4°, et de l’article 12 en ce qui concerne l’octroi de l’intervention dans les frais du matériel d’incontinence, entrent en vigueur dans les meilleurs délais de sorte que le grand groupe de personnes auxquelles la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » a octroyé une intervention annuelle dans les frais du matériel d’incontinence, pourra effectivement recevoir cette intervention au début de l’année, selon les attentes et comme il est d’usage. Sur la base d’une évaluation de l’affectation des forfaits d’incontinence octroyés, les catégories établies des forfaits et des montants ont été adaptées en tenant compte de la nécessité de l’utilisation du matériel d’incontinence et des frais effectifs y afférents. Les décisions par lesquelles la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » a octroyé dans le passé un forfait d’incontinence, sont également adaptées en conséquence à partir du 1er janvier 2014. En outre, il est impérieux que les dispositions concernées entrent en vigueur dans les meilleurs délais de sorte que les demandes en cours pour l’octroi d’un forfait d’incontinence peuvent être traitées dans les meilleurs délais et qu’il devient possible, à partir du 1er janvier 2014, de ne plus créer ou maintenir une distinction en ce qui concerne les catégories de forfaits qui peuvent être octroyés et leurs montants, selon le moment auquel la demande a été introduite et a pu être traitée. Sur la proposition du Ministre flamand du Bien-être, de la Santé publique et de la Famille; Après délibération, Arrête : Article 1er. A l’article 7 de l’arrêté du Gouvernement flamand du 13 juillet 2001 fixant les critères, les conditions et les montants de référence des interventions d’assistance matérielle individuelle à l’intégration sociale des personnes handicapées, modifié en dernier lieu par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, sont apportées les modifications suivantes : 1° le point 3° est remplacé par la disposition suivante : « 3° l’assistance matérielle à des personnes placées depuis plus de trois mois dans une structure qui fournit de l’assistance et des soins et qui est notifiée, agréée ou subventionnée en vertu d’autres dispositions légales, décrétales ou réglementaires que celles du décret; »; 2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit : « Par dérogation à l’alinéa premier, 3°, l’assistance matérielle qui est mentionnée dans la liste de référence sous les domaines de fonctionnement ’communication’ et ’mobilité’, y compris les aides à la mobilité, visées en annexe II, jointe au présent arrêté, peut être accordée aux personnes qui résident : 1° dans une maison de repos, telle que visée à l’article 2, 6°, des décrets relatifs aux structures destinées aux personnes âgées, coordonnés le 18 décembre 1991; 2° dans une résidence-services ou un complexe résidentiel proposant des services, tels que visés à l’article 2, 5° des décrets relatifs aux structures destinées aux personnes âgées, coordonnés le 18 décembre 1991; 3° dans une maison de repos et de soins, telle que visée à l’article 2 de l’arrêté royal du 21 septembre 2004 fixant les normes pour l’agrément spécial comme maison de repos et de soins, comme centre de soins de jour ou comme centre pour lésions cérébrales acquises; 4° dans un centre de services de soins et de logement, tel que visé à l’article 37 du décret du 13 mars 2009 sur les soins et le logement; 5° dans un groupe de logements à assistance, tel que visé à l’article 33 du décret du 13 mars 2009 sur les soins et le logement. ». Art. 2. L’article 16/2 du même arrêté, inséré par l’arrêté du Gouvernement flamand du 17 décembre 2010, est remplacé par les dispositions suivantes : « Art. 16/2. Les décisions sur l’octroi d’un montant de référence pour matériel d’incontinence valent à partir du premier jour du mois pendant lequel l’introduction de la demande est complète. Les décisions sur l’octroi du montant de référence pour matériel d’incontinence pour enfants à partir de trois ans valent jusqu’au dernier jour compris du mois pendant lequel l’enfant a atteint l’âge de cinq ans. Les autres décisions sur l’octroi d’un montant de référence pour matériel d’incontinence que celles, visées à l’alinéa deux, valent jusqu’au 31 décembre inclus de la troisième année calendaire, à compter à partir de l’année calendaire pendant laquelle la décision a été prise. Les décisions sont chaque fois prolongées d’office pour un délai de trois ans. ». Art. 3. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, il est inséré un article 16/3, rédigé comme suit : « Art. 16/3. Lorsque l’évolution de la problématique d’incontinence de la personne handicapée est incertaine, l’agence peut décider de ne pas prolonger d’office l’octroi d’un montant de référence pour matériel d’incontinence mais d’évaluer la prolongation pour une période de trois ans sur la base d’une nouvelle attestation médicale telle que visée à l’article 13, § 1/3.

703

704

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE La prolongation éventuelle prend cours le premier jour du mois suivant le mois dans lequel la durée de validité de la décision sur l’octroi d’un montant de référence pour matériel d’incontinence expire, à condition que la nouvelle attestation médicale soit transmise à l’agence dans les trois mois suivant la date d’expiration de la durée de validité de la décision. Lorsque la nouvelle attestation médicale n’est pas transmise à l’agence dans le délai, visé à l’alinéa deux, la prolongation éventuelle prend cours le premier jour du mois dans lequel la nouvelle attestation médicale est transmise à l’agence. ». Art. 4. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, il est inséré un article 16/4, rédigé comme suit : « Art. 16/4. § 1er. Par dérogation à l’article 16/2, alinéa trois, et l’article 16/3, les décisions sur l’octroi du montant de référence pour matériel d’incontinence pour enfants de cinq à onze ans inclus, cessent de produire leurs effets à partir du premier jour du mois qui suit le mois auquel l’enfant a atteint l’âge de douze ans. L’agence prend d’office une nouvelle décision par laquelle le montant de référence est octroyé pour des personnes ayant douze ans et plus pour la catégorie du forfait d’incontinence qui est mentionnée dans la décision sur l’octroi du montant de référence pour matériel d’incontinence pour enfants de cinq à onze ans inclus. Cette décision prend cours le premier jour du mois qui suit le mois auquel l’enfant a atteint l’âge de douze ans. § 2. Lorsque l’agence a décidé, en application de l’article 16/3, de se prononcer sur la prolongation sur la base d’une nouvelle attestation médicale, l’agence prendra, le cas échéant, une décision sur l’octroi d’un montant de référence pour des personnes ayant douze ans et plus sur la base de la nouvelle attestation médicale. Cette décision prend cours le premier jour du mois qui suit le mois auquel l’enfant a atteint l’âge de douze ans si la nouvelle attestation médicale est transmise à l’agence dans les trois mois suivant la date à laquelle la décision d’octroi d’un montant de référence pour enfants de cinq à onze ans inclus cesse de produire ses effets. Lorsque la nouvelle attestation médicale n’est pas transmise à l’agence dans le délai, visé à l’alinéa trois, la nouvelle décision prend cours le premier jour du mois dans lequel la nouvelle attestation médicale est transmise à l’agence. ». Art. 5. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, il est inséré un article 16/5, rédigé comme suit : « Art. 16/5. Lorsqu’une modification se produit dans la situation de la personne, la personne handicapée peut introduire une demande de révision de la décision d’octroi d’un montant de référence pour matériel d’incontinence. Lorsqu’une modification tellement importante se produit dans la situation de la personne handicapée qu’une révision de l’intervention accordée dans les frais de matériel d’incontinence paraît nécessaire, et la personne concernée n’introduit pas elle-même une demande de révision, l’agence peut prendre elle-même l’initiative de révision et demander à la personne concernée de transmettre une nouvelle attestation médicale telle que visée à l’article 13, § 1/3. La nouvelle attestation médicale est transmise dans les six mois à compter du premier jour du mois dans lequel la demande d’une nouvelle attestation a été reçue. Lorsque la nouvelle attestation médicale n’est pas transmise dans les six mois, la décision est arrêtée. Le cas échéant, la nouvelle décision vaut à partir du premier jour du mois qui suit le mois dans lequel la nouvelle décision est prise. ». Art. 6. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, il est inséré un article 16/6, rédigé comme suit : « Art. 16/6. Les montants de référence pour matériel d’incontinence sont payés, le cas échéant, au prorata compte tenu de la date de début de la validité de la décision ou compte tenu de la date de la fin de la validité de la décision. Le montant de référence qui est payé pour la deuxième année calendaire et pour les années calendaires suivantes, est le montant de référence, visé à la décision, qui est indexé conformément à l’article 16, alinéa sept. ». Art. 7. A l’annexe I au même arrêté, remplacé par l’arrêté ministériel du 22 décembre 2011 et modifié par l’arrêté ministériel du 31 mai 2012, sont apportées les modifications suivantes : 1° dans le tableau 3 Complément - membres inférieurs, le tableau Domaine 6 - Chaises et tables adaptées est remplacé par les dispositions suivantes : « Domaine 6 - Chaises et tables adaptées Coût supplémentaire d’un siège de positionnement pour enfants adapté aux limitations fonctionnelles (y compris tablette assortie à mettre devant le siège)

-

705,00

69,00

Coût supplémentaire d’un siège de travail ou de bureau pour adultes, adapté aux limitations fonctionnelles, pourvu d’une ou plusieurs des fonctions ou adaptations suivantes : A. Adaptations et accessoires de positionnement (accoudoir adapté, cale-tronc latérale, repose-jambes, repose-pieds (fixe/intégré), siège arthrodèse, selle d’abduction, siège en forme de selle, ... B. Mesurage ou réglage hors tailles standard C. Frein central pour bloquer les roues Voir également annexe III à l’arrêté

7

839,00

132, 95

Voiturette à propulsion podale, destinée aux adultes, pourvue de chacune des fonctions ou adaptations suivantes : A. Châssis à quatre roues avec espace libre pour les jambes pour la fonction de propulsion podale B. Assise fixe, frein central pour bloquer les roues C. Profondeur et hauteur d’assise ajustable ou ajustée aux besoins de l’utilisateur Voir également annexe III à l’arrêté

7

839,00

132,95

»;

705

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE 2° dans le tableau 4 Remplacement - membres inférieurs, le tableau Domaine 9 - Chaises et tables adaptées est remplacé par les dispositions suivantes : « Domaine 9 - Chaises et tables adaptées Coût supplémentaire d’un siège de positionnement pour enfants adapté aux limitations fonctionnelles (y compris tablette assortie à mettre devant le siège)

-

705,00

69,00

Coût supplémentaire d’une table ou d’un bureau adapté aux limitations fonctionnelles, pourvu des fonctions ou adaptations suivantes : réglage en hauteur (offrant une place en dessous pour chaise roulante), échancrure pour ventre, tablette basculante

7

441,00

92,00


7

839,00

132,95

»; 3° dans le tableau 5 Complément - Dos, Colonne vertébrale, Pelvis, le tableau Domaine 4 - Chaises et tables adaptées est remplacé par les dispositions suivantes : « Domaine 4 - Chaises et tables adaptées Coût supplémentaire d’un siège de positionnement pour enfants adapté aux limitations fonctionnelles (y compris tablette assortie à mettre devant le siège)

-

705,00

69,00


7

839,00

132,95

Voiturette à propulsion podale, destinée aux adultes, pourvue de chacune des fonctions ou adaptations suivantes : A. Châssis à quatre roues avec espace libre pour les jambes pour la fonction de propulsion podale B. Siège fixe, frein central pour bloquer les roues C. Profondeur et hauteur d’assise ajustable ou ajustée aux besoins de l’utilisateur Voir également annexe III à l’arrêté

7

839,00

132,95

»; 4° dans le tableau 11 Complément/Remplacement - Hygiène, le tableau Domaine 1 - Chaises et tables adaptées est remplacé par les dispositions suivantes : « Domaine 1 - Matériel d’incontinence Enfants de trois à quatre ans inclus Incontinence fécale ou incontinence fécale et urinaire, jour et nuit

124,09

Enfants de cinq à onze ans inclus Incontinence nocturne

168,41

Incontinence diurne et nocturne

416,59

Incontinence diurne et noctune, avec contrôle passif de la miction

186,13

Incontinence diurne et nocturne malgré l’utilisation de sondes

288,06

Supplément pour personnes incontinentes qui sont alitées en permanence

68,16

Personnes de 12 ans et plus Incontinence nocturne

199,43


491,93


226,02

706

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE Domaine 1 - Matériel d’incontinence Incontinence diurne et nocturne malgré l’utilisation de sondes

350,11

Supplément pour personnes incontinentes qui sont alitées en permanence

90,88

Les montants, visés au présent tableau, sont des montants forfaitaires sur base annuelle et TVA comprise. ». Art. 8. L’article 1er de l’annexe II au même arrêté, rétabli par l’arrêté du Gouvernement flamand du 9 décembre 2011 et remplacé par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, est complété par un alinéa trois, rédigé comme suit : « L’agence n’accorde pas d’intervention dans les frais d’achat ou les frais pour les adaptations livrées simultanément pour une voiturette manuelle standard, une voiturette manuelle modulaire ou une voiturette manuelle de maintien et de soins aux personnes handicapées éligibles à un forfait de location mensuel conformément à l’article 28, § 8, IV, de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 établissant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. ». Art. 9. L’article 17 de l’annexe II au même arrêté, inséré par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, est complété par un alinéa deux, rédigé comme suit : « L’agence n’accorde pas d’intervention dans les frais d’entretien, de réparation et d’adaptation après la livraison pour une voiturette manuelle standard, une voiturette manuelle modulaire ou une voiturette manuelle de maintien et de soins aux personnes handicapées éligibles à un forfait de location mensuel conformément à l’article 28, § 8, IV, de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 établissant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. ». Art. 10. Dans l’article 18, alinéa trois, de l’annexe II au même arrêté, inséré par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, le membre de phrase « telle que visée à l’article 28, § 8 » est remplacé par le membre de phrase « telle que visée à l’article 28, § 8, I, II et III ». Art. 11. L’Annexe III au même arrêté, inséré par l’arrêté du Gouvernement flamand du 17 décembre 2010, remplacé par l’arrêté du Gouvernement flamand du 9 décembre 2011, et modifié par l’arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013, est complété par un chapitre 4, comprenant les articles 15 à 22 inclus, rédigé comme suit : « chapitre IV. — Conditions spécifiques pour les interventions dans les frais pour chaises adaptées et voiturettes à propulsion podale Section 1. — Siège de travail ou de bureau adapté, destiné aux adultes Art. 15. L’agence peut octroyer une intervention dans les frais pour un siège de travail ou de bureau adapté aux personnes qui ne peuvent pas maintenir une position assise fonctionnelle dans un siège de travail ou de bureau ergonomique standard, ou qui ont insuffisamment de force ou de coordination pour s’asseoir ou se lever d’un siège de travail ou de bureau ergonomique standard, et qui ne dépendent pas d’une voiturette électronique pour leur déplacement à l’intérieur. Art. 16. Un siège de travail ou de bureau ergonomique standard est un siège de travail ou de bureau dont les mesures et le réglage de l’inclinaison d’assise relèvent des mesures standard suivantes : 1° assise : a) hauteur d’assise : de 41 cm à 55 cm inclus; a) profondeur d’assise : de 38 cm à 48 cm inclus; c) inclinaison d’assise : jusqu’à 7° inclus en arrière ou jusqu’à 3° inclus en avant; 2° dossier : a) largeur du dossier : de 36 cm à 46 cm inclus; b) milieu du support dorsolombaire : de 17 cm à 23 cm inclus au-dessus de l’assise. Art. 17. La demande mentionne le type de siège faisant l’objet de la demande d’intervention, et décrit les fonctions ou adaptations, visées à la liste de référence. Il est également démontré que le siège choisi offre une solution aux problèmes, visés à l’article 15. Art. 18. L’agence ne peut pas prendre en charge les frais d’un siège de travail ou de bureau adapté si une intervention a déjà été octroyée pour une voiturette à propulsion podale, sauf s’il est démontré que la voiturette à propulsion podale doit être remplacée. Section 2. — Voiturettes à propulsion podale pour adultes Art. 19. L’agence peut octroyer une intervention dans les frais pour une voiturette à propulsion podale aux personnes qui, en raison d’une fonction de station debout ou de marche très restreinte, doivent effectuer certaines tâches ménagères quotidiennes, comme du travail en position debout dans la cuisine, en position assise et doivent se déplacer sur de petites distances, souvent latéralement, à cet effet. Art. 20. Un siège de travail ou de bureau ergonomique standard, tel que visé à l’article 1er, ou un tabouret roulant ordinaire n’offre pas de solution aux problèmes, visés à l’article 19. Art. 21. La demande mentionne le type de siège faisant l’objet de la demande d’intervention, et décrit les fonctions ou adaptations, visées à la liste de référence. Il est également démontré que le siège choisi offre une solution aux problèmes, visés à l’article 19. Art. 22. L’agence ne peut pas prendre en charge les frais d’une voiturette à propulsion podale si une intervention a déjà été octroyée pour un siège de travail ou de bureau adapté, sauf s’il est démontré que le siège de travail ou de bureau adapté doit être remplacé. ».

707

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE Art. 12. Les décisions d’octroyer un montant de référence pour matériel d’incontinence, prises par la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » avant le 1er janvier 2014 sont adaptées, sauf en ce qui concerne l’intervention pour personnes incontinentes qui sont alitées en permanence, à partir du 1er janvier 2014 conformément au tableau suivant. Les montants, visés au tableau suivant, sont des montants non indexés : Douze ans et plus Nouvelles catégories de forfait à partir du 1er janvier 2014

Catégories de forfait accordées Personnes souffrant uniquement d’incontinence nocturne

136,32 euros

Incontinence nocturne

199,43 euros

Personnes souffrant d’incontinence urinaire (jour et nuit), sans utilisation de sondes

431,67 euros


491,93 euros

Personnes souffrant d’incontinence fécale ou des personnes souffrant d’incontinence fécale et urinaire (jour et nuit)

704,30 euros

Personnes souffrant d’incontinence urinaire (jour et nuit), sans utilisation de sondes, avec contrôle passif de la miction

249,91 euros


226,02 euros

Personnes souffrant d’incontinence fécale ou des personnes souffrant d’incontinence fécale et urinaire (jour et nuit), avec contrôle passif de la miction

249,91 euros

Personnes souffrant d’incontinence urinaire (jour et nuit), utilisation de sondes

249,91 euros


350,11 euros

De cinq à onze ans inclus Nouvelles catégories de forfait à partir du 1er janvier 2014

Catégories de forfait accordées Personnes souffrant uniquement d’incontinence nocturne

113,60 euros

Incontinence nocturne

168,41 euros

Personnes souffrant d’incontinence urinaire (jour et nuit), sans utilisation de sondes

363,51 euros


416,59 euros

Personnes souffrant d’incontinence fécale ou des personnes souffrant d’incontinence fécale et urinaire (jour et nuit)

613,43 euros

Personnes souffrant d’incontinence urinaire (jour et nuit), sans utilisation de sondes, avec contrôle passif de la miction

204,48 euros


186,13 euros

Personnes souffrant d’incontinence fécale ou des personnes souffrant d’incontinence fécale et urinaire (jour et nuit), avec contrôle passif de la miction

204,48 euros

Personnes souffrant d’incontinence urinaire (jour et nuit), utilisation de sondes

201,48 euros


288,06 euros

De trois à quatre ans inclus Catégories de forfait accordées Personnes souffrant d’incontinence fécale ou des personnes souffrant d’incontinence fécale et urinaire (jour et nuit)

181,76 euros

Nouvelles catégories de forfait à partir du 1er janvier 2014 Incontinence fécale ou incontinence fécale et urinaire, jour et nuit

124,09 euros

Art. 13. Le présent arrêté s’applique aux demandes d’assistance matérielle individuelle, introduites auprès de la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » après la date d’entrée en vigueur du présent arrêté. Par dérogation à l’alinéa premier, les dispositions des articles 2, 3, 4, 5 et 6 s’appliquent également aux demandes d’assistance matérielle individuelle qui ont été introduites auprès de la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » avant la date d’entrée en vigueur du présent arrêté mais dont l’agence n’a pas encore pris de décision à cette date, et aux décisions prises par la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » sur l’octroi d’un montant de référence pour matériel d’incontinence avant la date d’entrée en vigueur du présent arrêté.

708

BELGISCH STAATSBLAD — 08.01.2014 — MONITEUR BELGE Par dérogation à l’alinéa premier, les dispositions de l’article 7, 4°, s’appliquent également aux demandes d’assistance matérielle individuelle qui ont été introduites auprès de la « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap » avant la date d’entrée en vigueur du présent arrêté mais dont l’agence n’a pas encore pris de décision à cette date. Art. 14. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2014. Art. 15. Le Ministre flamand ayant l’assistance aux personnes dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 29 novembre 2013. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, K. PEETERS Le Ministre flamand du Bien-être, de la Santé publique et de la Famille, J. VANDEURZEN

* VLAAMSE OVERHEID [C − 2013/36171] 29 NOVEMBER 2013. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de herverdeling van begrotingsartikelen van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2013 De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2013 en 9 november 2012; Gelet op het decreet van 28 juni 2013 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2013; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 28 november 2013; Op voorstel van de Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. De kredieten, ingeschreven onder de begrotingsartikelen van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2013 worden herverdeeld overeenkomstig de onderstaande tabel : (in duizend EUR) begrotingsartikel

ba

CB0/1CB-X-2-A/PR EB0/1EF-B-5-Y/IS

kredietsoort VAK/VEK

EF100 9999

van

naar

VAK

VAK

1.200

MAC

Totaal

1.200 1.200

1.200

Herverdelingsregels tussen kredietsoorten : VAK = MAC. Art. 2. Een afschrift van dit besluit wordt ter kennisgeving toegestuurd aan het Vlaams Parlement, het Rekenhof en het Departement Financiën en Begroting. Art. 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid en het technologisch innovatiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 29 november 2013. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, I. LIETEN

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE [C − 2013/36171] 29 NOVEMBRE 2013. — Arrêté du Gouvernement flamand portant redistribution des articles budgétaires du budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2013 Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 8 juillet 2011 réglant le budget, la comptabilité, l’attribution de subventions et le contrôle de leur utilisation, et le contrôle par la Cour des Comptes, modifié par les décrets des 13 juillet 2013 et 9 novembre 2012; Vu le décret du 28 juin 2013 ajustant le budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2013; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 28 novembre 2013; Sur la proposition de la Ministre flamande de l’Innovation, des Investissements publics, des Médias et de la Lutte contre la Pauvreté;

698 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

Recommend Documents