Midden-Delfkrant Midden-Delfkrant nr. 90
verschijnt viermaal per jaar
losse nummers f 7,50
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Detail van een kaart uit het Kaartboek van Maasland door jan Potter (1570} met landerijen ter hoogte van de boerderij Westgaag 100. Zie pagina 13.
2
... Midden-DeHkrant
Midden-OeHkrant Redactioneel De Midden-Delfkrant verschijnt viermaal per jaar Redactie: Arie van den Berg Okke Dorenbos Arie Gisthoorn Frits van Ooststroom (eindredactie) Henk Tetteroo Rita Wouctstra (coördinatie) Fotografie: Fred Hess, 's-Gravenhage Frits van Ooststroom, Vlaardingen Tekstverwerking en lay-out: Frits van Ooststroom Productie en druk: B.V. Drukkerij De Jong Offset, Den Hoorn Overname van artikelen is in vele gevallen mogelijk in overleg met de redactie.
Het lukt niet meer om nog vóór het nieuwe jaar een vierde krant uit te brengen, vandaar dat dit toch maar nummer 314 is geworden. De volgende Midden-Delfkrant komt dan wel vroeg in 1997uit. Bij het ter perse gaan van dit nummer bereikten ons nog diverse berichten waaraan we graag uitgebreid aandacht hadden willen besteden, maar met de deadline in zicht. ... Dan maar een korte opsomming: Onze inspraakreactie op het deelplan Abtswoude heeft o.a. geresulteerd is het voornemen van de provincie om een studie te gaan maken naar de mogelijkheid van een oeververbinding tussen Zouteveensepolder en Duifpolder ter hoogte van de Noordvliet Dit hoeft niet bij voorbaat een brug te betekenen (over de Vlaardingervaart); een tunnel of pontje worden ook bekeken. Berichten over een besluit van het kabinet tot bovengrondse aanleg van de
A4 (tussen D~lft en Schiedam) zijn teleurstellend, na enig optimisme over mogelijke verdiepte aanleg. Compenserende maatregelen (voor de natuur) lijken vooral een 'koekje van eigen deeg' na voorgaande bezuinigingen op het deelplan Abtswoude. Bovendien zijn dergelijke maatregelen wettelijk geregeld en dus geen 'cadeautje' van de regering. De jury van de Zuidhollandse Landschapsprijs 1996 heeft FW van Ooststroom (geen onbekende in de vereniging) voorgedragen voor de zogenoemde Landschapspenning. Na de nominatie van de Midden-Delfland Vereniging in 1994, een tweede eervol hoogtepunt. Uitreiking op 28 november.
Kopij en suggesties voor kopij zijn van harte welkom bij de redactie. Verantwoording Publicatie van artikelen behoeft niet te betekenen dat de daarin vervatte meningen het inzicht van de Midden-Delfland Vereniging weergeven. Redactie-adres: Trekkade 20, 3137 KD Vlaardingen Uitgave De Midden-Delfkrant is een uitgave van de Midden-Delfland Vereniging en van de Stichting Bezoekerscentrum MiddenDelfland. Abonnementen op de Midden-Delfkrant zijn alleen mogelijk door lid te worden van de Midden-Delfland Vereniging. De minimum contributie bedraagt f 30,-- per jaar. Aanmelding door storting op postrekening 3928463 ten name van de MiddenDelfland Vereniging te Vlaardingen, onder vermelding van 'nieuw lid'. U kuntook bellen: (010) 47425 98 ('s avonds) of schrijven: Secretariaat Midden-Delfland Vereniging, Trekkade 20, 3137 KD Vlaardingen. Opzegging van het lidmaatschap/abonnement uitsluitend schriftelijk aan het secretariaat. Opzegging kan slechts geschieden tegen het einde van het verenigingsjaar en met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken. twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Midden-Delfland Vereniging Secretariaat
Bestuur
Midden-Delfland Vereniging Trekkade 20, 3137 KD Vlaardingen Telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds) Postbank 3928463 Verenigingsregister Delft V 397143
J. Koorevaar, voorzitter
Doel de bevolking van Midden-Delfland en omliggende steden te informeren over, en nauw te betrekken bij het beheer van het gebied en bij de voorbereiding en uitvoering van veranderingen in dit gebied; het kritisch volgen van dit beheer en van de voorbereiding en uitvoering van die veranderingen alsmede het stimuleren van een actieve inbreng van de bevolking daarin· het bevorderen van het onderlinge begrip tussen de verschillende belanghebbenden in dit gebied, mede door het stimuleren van onderlinge kontakten. (artikel 2 van de statuten)
Leeuwerikplantsoen 23 2636 ET Schipluiden Telefoon (015) 380 88 74
flW. van Ooststroom secretaris/penningmeester Trekkade 20, 3137 KD Vlaardingen Telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds) H.O. van Bohemen Holierhoek 36, 2636 EK Schipluiden Te_lefoon (015) 380 99 40 D. van den Bosch Holierhoek 28, 2636 EJ Schipluiden Telefoon (015) 380 89 03
J.P. van Noordt Westgaag 96 b, 3155 DJ Maasland Telefoon (010) 591 81 57 C.J. van der Sar Oranjedijk 58, 3151 XR Hoek van Holland Telefoon (0174) 51 75 60 M.J. Woudstra-Brinkhuis 't Woudt 1, 2636 AW Schipluiden Telefoon (015) 380 94 30
Midden-Delfkrant
De toekomst van de Midden-Delfland Vereniging Verslag van de opiniepeiling
Dit voorjaar is er een vragenlijst naar de leden gezonden met vragen over niets minder dan 'de toekomst van de Midden-Delfland Vereniging'. Aanleiding was een eerdere vergadering waar twee praktische zaken aan de orde waren: de voltooiing van de plannenmakerij rond Midden-Delfland en de krimpende personele bezetting voor allerlei verenigingswerk. Er kwamen toen vragen naar voren als: Heeft de vereniging bestaansrecht naast de aparte belangenbehartiging door natuurbesch~rmers, boeren en recreanten? Welke meerwaarde heeft de vereniging nu de plannen voor Midden-Delfland op papier zo ongeveer klaar zijn? Zijn we een club vergrijzende lieden die blijft doorsudderen op een doodlopend pad, of zijn er ook genoeg mensen die zin en energie kunnen opbrengen om allerlei zinnige en plezierige dingen te doen en te maken? Hoewel genoemde vergadering redelijk bezocht werd, borrelde het idee op om eens te informeren hoe al die honderden leden nu aankeken tegen de gerezen vragen.
Respons op de hamvraag De respons op de verzonden enquête was goed: Z54leden hebben gereageerd. Naast andere vragen, over persoonlijke interesses en redenlaanleiding van het lidmaatschap, was de hamvraag of men een toekomst zag voor de Midden-Delfland Vereniging (vraag Za: ja/neen) en welke taken men voor de toekomst belangrijk vond (vraag Zb) . Het antwoord op vraag Za was in grote meerderheid positief. Slechts 16 maal werd 'neen' ingevuld en 17 personen hebben vraag Za niet ingevuld. Blijkens de uitbundige beantwoording van vraag Zb (taken in de toekomst) bedoelden 14 van hen (ook 3 nee-invullers) kennelijk ja, terwijl daarnaast enkele leden-instanties zoals musea in de regio zich buiten de discussie wilden houden.
3
Als aantal echte 'nee-stemmers' telden wij 11 personen (exclusief 3 personen die belangrijke taken voor de vereniging aangaven) en Z echte twijfelaars. Nadere bestudering van de formulieren leert overigens dat de persoonlijke belangstelling (vraag 3) voor Midden-Delfland met alles er op en er aan ook bij de 'nee-invullers' nog groot is. Het gaat in die groep soms om ex-agrariërs, die aangeven niet meer belanghebbend te zijn, en een enkele Rijksweg 19-bevechter die de moed verloren heeft. Tot slot was de enquête voor een enkele 80-jarige aanleiding tot opzegging van het lidmaatschap. Wie waren de mensen die reageerden (herkomst/leeftijd)? Na afzondering van de formulieren met antwoord neen en twijfel/neutraal is de grote stapel, voor het praktische overzicht, in gemeenten van herkomst gesorteerd. Dit zou mogelijk ook wat verschil kunnen aanduiden tussen bewoners van Midden-Delfland zelf, randstedelijke 'aanwoners' en verderweg wonende leden. Vermeldenswaard is dat deze laatste groep (18 personen) veèi positieve en waarderende reakties geeft, waarbij onze 'kwaliteitskrant' een belangrijke rol vervult. In de groep directe bewoners (samen 94) is Schipluiden de koploper met 48 inzenders, naast Maasland en Maassluis (samen 3Z) en enkele bewoners van De Lier tot Naaldwijk. Van de stedelingen met MiddenDelfland als achtertuin kwamen er 37 uit Vlaardingen, ZO uit Schiedam en 30 uit Delft; samen met Rijswijk en Den Haag gaat het hier om 108 beantwoorders. Holierhoekse polder. Tekening Paul Westenlijk
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Midden-Delfkrant
4
De groep van 'verderweg' is weer onder te verdelen in 'nabije omgeving' van Gouda tot Leiden (het Groene Hart) en 'verweg': ingezetenen van Amsterdam/ Utrecht tot Enschede/Helmond. De leeftijdsopbouw van de inzenders die hun leeftijd noemden is àls volgt: <40 jaar = 13% 41-50 jaar = 32% 51-60 jaar = 23% 61-70 jaar = 20% >70 jaar = 12%. Hoewel de vereniging veel 'oude getrouwen' kent - lid vanaf de oprichting - kan niet gezegd worden dat het om een zwaar vergrijsde en uitstervende soort gaat. Het lijkt ons overigens wel zinnig om na te gaan hoe enige aangroei van de jongere garde bereikt kan worden. Wellicht dat uit de clubs met deelbelangen üongere vogelaars/ boeren/schaatsers etc.) zich mensen kunnen aandienen die een 'bredere' belangstelling blijken te hebben dan ze wellicht zelf wisten.
Holierhoekse polder. Foto Fred Hess.
Welke taken ziet men voor de toekomst als belangrijk (vraag 2b)
de overigens het realiseren van het bezoekerscentrum als voorwaarde voor zijnihaar verdere betrokkenheid. Bij het onderwerp 'excursies' geldt een soortgelijke beantwoording. Een
Aantal antwoorden met:
'belangrijk'
{+2e keus}
totaal
148 173 94 50
(+34) (+24) (+61) (+76)
182 197 155 126
gezamenlijke belangenbehartiging informatie (Midden-Delfkrant) bezoekerscentrum excursies
De Midden-Delfkrant is dus het cement van de vereniging, naar welke leeftijdsgroep of welke plaats van herkomst men ook kijkt. Zeker ook voor 'verderweg' wonenden en voor ouderen met afnemende activiteitendrang geldt dit. Gezien de kwaliteiten van 'de krant' geen verbazend, maar wel bemoedigend resultaat. Daarnaast zien velen een blijvende taak in de belangenbehartiging bij o.a.'het handhaven van het open gebied '. Een bezoeker van bovengenoemde vergadering verwoordde het ongeveer zo: 'Met het gezag en de bekendheid van het instituut Midden-Delfland Vereniging kan nog veel gedaan worden voor diverse belangen'. Wellicht omdat het bezoekerscentrum er nog (steeds) niet is, zijn er naast 94 personen die hierin een belangrijke taak zien, ook 61 personen die hier in tweede instantie belang aan hechten. In vergelijking met de (bestaande) krant is het (nog niet bestaande) centrum bij beantwoording mogelijk in het nadeel. Een van de inzenders noteertwintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
vijftigtal personen ziet dit als 'erg belangrijk' en voor 76 personen is het antwoord te interpreteren als 'misschien of eventueel'. Wat dit punt betreft lijkt de belangstelling bij de directe bewoners van MiddenDelfland wat geringer dan bij de stedelingen, waar enige logica in zit. Het aantal excursiegangers is dus niet indrukwekkend (gelukkig voor de organisatoren geen 200 mensen bijvoorbeeld) maar lijkt wel een 'harde kern' te bevatten, gezien soms de formulering van antwoorden. Wil men zelf actief zijn in/voor de vereniging (vraag 4) Een voor het bestuur bemoedigend en interessant aantal van 67 personen h eeft zich gemeld voor een van genoemde aktiviteiten. Daarnaast werd regelmatig een bekend 'helaas te druk' genoteerd. Vooral de werkgroepen Historie en landschap, het bijdragen tot 'de krant' en het bezoekerscentrum zijn veel genoemd, doch ookbestuurlijke inbreng werd aangeboden.
Conclusies van de enquêteurs De leden hebben ons inziens een duidelijk antwoord gegeven en de reakties leveren ook een aardige voorraad potentiele meedoeners op. Het bezoekerscentrum moet er komen (in welke vorm ook) en aandacht en inzet voor handhaving van 'de krant' blijft van groot belang. Of wij als verslaggevers de zaken wellicht te positief zien moet de lezer zelf maar beoordelen. Overigens leven bij ons over 'de toekomst' van Midden-Delfland (en dus ook de vereniging) ook wel eens twijfels. Al lang geleden hebben we eens tegen elkaar gezegd, half serieus, dat als die rijksweg er toch komt, dat we dan wellicht maar moeten gaan emigreren. Zolang de ruimte en de rust van het landschap nog niet letterlijk doorsneden wordt is er nog ruimte voor mooie plannetjes, zoals het volgende: 'Er staat een Bezoekerscentrum Midden-Delfland, pal in het midden van het 'zandlichaam', daar waar zij het water van de Zweth kruist. Het bescheiden gebouwtje (al dan niet op een autotunnel gefundeerd) heeft een goed vormgegeven torentje vanwaaruit de vogelaar ruim zicht heeft, de tram heeft er een speciale stopplaats voor bezoekers, de fietser kan er zijn bidon bijvullen en de schaatser kan er (even klûnen) zijn sopie verkrijgen. De (resterende) koeien grazen er van het loodvrij gras'.
Everard ter Haar Nancy ter Haar-MacGillavry Schiedam, oktober 1996
Midden-Delfkrant
De Akkerdijksche polder (2) Hieronder het tweede gedeelte van het artikel over de waterstaatkundige geschiedenis van de Akkerdijksche polder. In het vorige deel kwamen met name het ontstaan als polder, het bestuur en beheer, en de waterkeringen en wegen aan de orde. Nu de watergangen, de bemaling en vervening, en de huidige inrichting.
Watergangen In de polder kwamen de volgende belangrijke watergangen voor:
van de Oude Leede waterde op dit stroompje af;
1.
de Berkelse Zweth, oorspronkelijk evenals de Oude Leede een natuurlijk stroompje, dat later een gekanaliseerd en bekaad deel van Delflands boezemwater werd. De Zweth (=grensscheiding) vormde het afwateringsgebied voor Akkersdijk ten zuiden van de Oude Leede. Tht 1289 maakte dat gebied deel uit van de Hof te Schie, maar werd in genoemd jaar onder het grafelijke Hof van
de Oude Leede (incidenteel ook wel Zuidmolensloot genoemd), gelegen tussen de Akkerdijkse kade en de Zuidmolen (later: gemaal). Van oudsher vormde deze 'leede' (=watergang) een afwateringskreek naar de Maas voor het omringende veengebied en vormde feitelijk de oorspronkelijke bovenloop van de Schie. Het Akkerdijkse gebied ten noorden
2.
5
Het artikel van de heer Van Th.yl van het Oud-archief van het Hoogheemrradschap van Delfland was oorspronkelijk voorzien van een zeer uitgebreid notenapparaat. Hiervoor is in de Midden-Delfkrant helaas geen ruimte. Wel is aan het eind van het nevenstaande tweede gedeelte van het artikel een literatuurlijst en een lijst van geraadpleegde archieven opgenomen. Voor geïnteresseerden is het artikel (inclusief de noten) bij het secretariaat of bij de auteur verkrijgbaar.
Delft gebracht, waarschijnlijk als gevolg van afwateringsproblemen. De Zweth moet afsluitbaar zijn geweest met een verlaat. In 1458 en 1471 werden respectievelijk de zuidzijde en de noordzijde van een kade voorzien. Met name sinds laatstgenoemd jaar nam niet meer de Oude Leede maar de Zweth de waterafvoer vanuit Berkels gebied over: een tussen Berkel en Akkersdijk opgeworpen kade had tot gevolg, dat Berkel zijn water niet meer op de Leede kon uitslaan. Berkels ingelanden ondervingen dit probleem door een tocht te graven vanuit Berkels plassen naar hun molens aan de Zweth, aan de grens met Akkersdijk en Schieveen; 3. de Dwarswatering, een sloot ongeveer in het midden van de polder gelegen, tussen de Zwethkade en de Akkerdijkseweg. Zij vormde tevens de grensscheiding tussen de gemeente Delft (tot medio 1921: Vrijenban) en Pijnacker. Het gedeelte van deze watergang dat de Noordmolensloot met de Oude Leede verbond, werd ook wel Ambachtssloot genoemd; 4.
de Gaag, een sloot gelegen ten oosten van de Dwarswatering, tussen de Zwethkade en de Oude Leede. Blijkens een ruwe schets uit 1746 waren de beide laatstgenoemde watergangen 10 voeten (ruim 3 meter) breed. De polderkeuren, voor 1858 Delflands keuren, bevatten voorschriften inzake het onderhoud van de watergangen, onder andere die van 1527 en 1660. Waterinlating had van polderwege plaats vanuit de Schie door een houten inlaatduiker door de Rotterdamseweg. In 1929 en latere jaren vonden er flinke vergravingen van watergangen in de polder plaats als gevolg van de aanleg van de Rijksweg 13.
Akkerdijksche polder met van rechtsonder naar middenboven de Oude Leede. Foto TU Delft (1976).
twintigste jaargang m. 3/4, november 1996
Midden-Delfkrant
6
Bemaling
Molens De polder heeft twee molens in bedrijf gehad, de Zuidmolen en de Noordmolen (zie afbeelding 3). Van 1600 tot 1878 is een groot aantal vernieuwingen/reparaties aan de molens met hun waterlopen en bruggen uitgevoerd. Zuidmolen Deze molen is vermoedelijk tussen 1445-1470 geplaatst en stond bij de monding van de Oude Leede. Begin 1648 kregen schout, molenmeester en ingelanden een consent van dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland om op de plaats van de bestaande achtkante molen een nieuwe molen te plaatsen en ter bekostiging daarvan een lening te sluiten. In 1827 keerden dijkgraaf en hoogheemraden (als administrateurs van de Rotterdamse straatwegonderneming) aan de molenmeester van de polderf 150,- uit, als tegemoetkoming in de kosten van vernieuwing en verlenging van de voorwaterloop, die door de straatweg heen naar de Schie liep. Voorjaar 1877 werd de molen buiten gebruik gesteld en afgebroken. Noordmolen Aangezien de polder veellast had van kwelwater bleek één molen voor de bemaling niet toereikend. Een tweede molen werd in 1594 geplaatst. Molenmeester en ingelanden hadden al eerder plannen terzake ontwikkeld. In 1566 verzochten en kregen zij consent van Delflands hoogheemraden tot het plaatsen van een tweede watermolen (wipmolen). Hierop werden de poldersloten flink uitgediept, waardoor de afvoercapaciteit zo sterk verbeterde, dat de
ingelanden van een tweede molen afzagen. In 1594 dienden zij opnieuw een verzoek bij de hoogheemraden in, ditmaal echter tot het plaatsen van een achtkante in plaats van een wipmolen. Op 12 mei 1594 verleenden de hoogheemraden consent en in juni van datjaar werd de bouw volgens bestek gegund aan Dirck Janssoon, timmerman te Delft. De molen raakte bekend als Nieuwe of Grote Akkerdijkse molen. In oktober 1596 inspecteerden dijkgraaf en hoogheemraden hem. In 1879 besloten de stemgerechtigde ingelanden de. molen, die wegens ingebruikname in 1877 van een stoomgemaal overbodig werd geacht, als oud hout te verkopen. De onderliggende grond bleef echter poldereigendom. In de loop van de zomer van 1879 werd de molen afgebroken en de voorwaterloop gedempt.
Gemalen In het najaar van 1877 werd op de
lokatie van de afgebroken Zuidmolen een stoomgemaal gebouwd. In een frontmuur van de achterwaterloop metselde men twee herdenkingsstenen. In 1915 werd het stoomgemaal buiten gebruik gesteld en vervangen door een elektrisch gemaal. Het gebouw, van rode baksteen (waalformaat) en voorzien van een herdenkingssteen, verrees op het erf van het oude gemaal. Het kreeg een zadeldak met wolfseind, bedekt met pannen. (Ongeveer in dezelfde stijl bouwde men in 1928 de machinistenwoning.) Begin 1945 moest het polderbestuur wegens de energieschaarste enige tijd een noodgemaaltje exploiteren, waarvan het rendement twijfelachtig was.
VOORCEVEL
Vervening Het moerassige plassengebied in de polder, ca. 25 ha. groot, is ontstaan door verveningsactiviteiten in de tweede helft van de 18e eeuw. Deze vervening is, in vergelijking met andere gebieden in oostelijk Delfland, laat op gang gekomen. Uit onderzoek in 1746 bleek dat het veenpakket in Akkersdijk, met name tussen de Oude Leede en de Berkelse Zweth, rendabel was als brandstof.De ingelanden benoemden een tweetal afgevaardigden naar de Ridderschap van Holland om daar hun plannen te bespreken. Door voortijdig overlijden van de afgevaardigden raakte het verveningsproject in het slop. In februari 1758 echter dienden schout en schepenen van Akkersdijk en Vrouwenrecht, na een vergadering met eigenaren en gebruikers van landen in de polder, een verzoek tot verveningsoctrooi in bij dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland. Men wilde veenlanden kopen en turfschuren plaatsen bij de Berkelse Zweth, van waaruit de turf over het water kon worden getransporteerd. Delfland verleende op 20 maart 1758 octrooi, op voorwaarde dat voor elk nieuw uit te venen perceel consent (vergunning) moest worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Tevens moesten enkele sloten verbreed/verdiept en de Zwethkade/Akkerdijkse kade verstevigd worden (dit laatste om doorbraken als gevolg van de ontstane veenplassen te voorkomen) en dienden verveners hun plannen aan schout en schepenen te melden. De verveners moesten sedert 1773 lastgeld gaan betalen. Dit geld moest per roede turf worden opgebracht, ter bekostiging van het beheer van en toezicht op het verveende gebied
LINKEli ZIJCEVEL
RECHTER ZIJ CEVEL
PP
ACH TER CEVEl
twintil!ste iaarl!anl! nr. 3/4, november 1996
Gemaal van de Akkerdijksche polder aan de Rotterdamseweg. Uit: G. Oftevanger e.a., Molens, gemalen en andere waterstaatkundige elementen in Midden-Delfland (1985). Tekening R. de Boer.
Midden-Delfkrant
en tot steun aan verarmde verveners binnen de heerlijkheid. Door de vervening ontstonden al spoedig plassen. Doordat in de l9e eeuw het nog uit te graven veen onder het oppervlaktewater was beland, gingen de verveners over tot flodderen of slagturven, dat houdt in dat zij de turf met een speciale beugel uitbaggerden. Omdat over water geen omslag kon worden geheven, moesten de verveners voor aanvang van hun werkzaamheden de grondlasten afkopen. Akkerdijks schout en schepenen inden de afkoopgelden (in praktijk via de molenmeester) en belegden ze rentegevend ten kantore van de ontvanger-generaal van de Staten van Holland. Met de beleggingsopbrengst moest de inkomstenderving over het verveende land worden teniet gedaan. Een decreet van het Gedeputeerd Bestuur van Holland van 15 maart 1804 bepaalde (als gevolg van de gewijzigde gezagsverhoudingen in de Nederlanden) dat het dagelijks bestuur van de hoogheemraadschappen zich met de naleving van de verveningsvoorschriften moest gaan bezighouden. De artikelen 10 en 18 van Delflands reglement, in 1804 vastgesteld, voorzagen hierin. Blijkens een opgave uit datjaar bedroeg de nominale waarde van de gewestelijke obligaties ten gunste van Akkersdijk en Vrouwenrecht f 13.633,-. Daar er in 1814 ernstige onregelmatigheden in het kasbeheer van de Oud- en Nieuw Wateringveldsche polder werden geconstateerd, zagen dijkgraaf en hoogheemraden zich genoodzaakt nieuwe afkoopreglementen vast te stellen. Akkersdijk en Vrouwenrecht kreeg zijn reglement op 20 juli 1820. Het kasbeheer werd overgedragen van de molenmeester op ambachtsbebewaarder en schout van Akkersdijk en Vrouwenrecht. Verder moest een turfexploitant tot afkoop van polderlasten en sluisgeld f 225,- per te vervenen morgen betalen. Ook diende jaarlijks in mei de rekening van de afkoopkas ter goedkeuring aan dijkgraaf en hoogheemraden te worden ingezonden. Een Koninklijk Besluit van 21 januari 1826 no. 121 bekrachtigde laatstgenoemd voorschrift nog eens. Eerder had een commissie uit Delflands hoogheemraden bij rapport van 6 juli 1820 twee directies over verveningsaangelegenheden binnen één ambacht als absurd en verwarrend beoordeeld. Zij achtte administratie door schout en ambachtsbewaarder de meest voor de hand liggende beheersvorm voor een afkoopkas, omdat deze bestuurders ten opzichte van het hoogheemraadschap in een
7
Akkerdijksche Polder. Foto TU Delft (1976).
gunstiger gezagsverhouding stonden dan bijvoorbeeld een municipaliteit. Na de opheffing van de ambachten droegen de gemeenten in 1859 de waarborg- en afkoopkassen aan Delfland af. De secretaris-rentmeester van Delfland nam, onder toezicht van dijkgraaf en hoogheemraden, de administratie van de kassen ter hand en zorgde voor een poldersgewijze herinrichting. De gemeente Akkersdijk en Vrouwenrecht verzette zich, als rechtsopvolger van an1bachts- en municipaliteitsbestuur binnen haar ressort, tegen overdracht omdat zij van mening was dat de afkoopkas haar eigendom diende te blijven. Op gezag van Provinciale Staten van Zuid-Holland spande Delfland met succes een procedure aan en krachtens het beheersreglement van 1862 kon de secretaris-rentmeester de Grootboekinschrijvingen van de gemeente converteren op naam van de polder en herbeleggen. Een staat uit 1910-1911leert dat in die jaren 77(kadastraal aangeduide) percelen in Akkersdijk en Vrouwen-
recht als afgekocht te boek stonden. Deze terreinen betroffen hoofdzakelijk houtpercelen, plassen, riet- en weiland. Toen echter sedert ca. 1915 allerlei onderhouds- en grondlasten (o.a. Delflands sluisgeld) steeds zwaarder op het polderbudget druk~ ten, was de renteopbrengst van het belegde afkoopkapitaal niet langer toereikend om voldoende in de polderlasten bij te dragen. Het gevolg was dan ook dat niet verveende landen onevenredig zwaar moesten worden belast. Het beheer van de afkoopkas van de polder berustte sedert 1920 bij dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland. Deze kas bevatte f 27.900, -in de vorm van ingeschreven kapitaal in het Grootboek der 2"% Nationale Schuld, uit de rente waarvan de polder zijn lasten mede betaalde. Onzorgvuldigheden in de afkoopprocedures tijdens de 18e en l9e eeuw, deden het hoogheemraadschap er in1947 toe besluiten om een groot aantal van de eertijds afgekochte percelen weer onder de omslag te brengen. Van de totale polderoppertwintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Midden-OeHkrant
8
vlakte bleken uiteindelijk omstreeks 35 hectaren verveend te zijn, waarvan bijna 18 hectaren in cultuur waren gebracht. Het niet gecultiveerde veenblok bestond uit een drietal grote veenplassen. Zij zouden in de jaren '80 en '90 van de 20e eeuw de biologische en recreatieve bestemming van de polder gaan bepalen, een aandachtsveld dat ons brengt bij het laatste hoofdstuk. Huidige inrichting Reeds in 1942 verscheen in een tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap een artikel dat de aandacht vestigde op het gebied tussen Den Haag- Rotterdam waarbinnen, aan de hand van een streekplan, een 'weidelandschapsreservaat' gerealiseerd zou worden. Vijftien jaren later (september 1957) haakte de Nota betreffende de recreatie in de provincie Zuid-Holland hierop in en prees het gebied Midden-Delfland als een mooi agrarisch landschap dat echter tevens een recreatieve
Waterbeheersplan Delfland de functie 'natuur' gekregen (met uitzondering van een glastuinbouwgebied ten noorden van het provinciale fietspad). Het gebied heeft zich ontwikkeld tot een belangrijk reservaat (vogelgebied) genaamd Akkerdijkse Plassen, in totaal 125 hectaren groot en met een hoge landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde. Het bestaat uit 95 hectaren grasland, 15 hectaren moerasbos en 8 veenplassen van 15 hectaren. Het natuurlijke herinrichtingsproject van Akkersdijk-oost wordt ook wel het Reconstructieplan Oude Leede genoemd. De functie als natuurgebied heeft consequenties voor de waterkwaliteit en -kwantiteit. In ver-
bestemming verdiende. Diverse latete nota's en rapporten (o.a. uit 1958, 1963 en 1967) alsook de Stichting Onderzoek Midden-Delfland concretiseerden op dat punt de rudimentaire ideeën. Ook de Akkerdijksche polder kreeg primair een recreatieve bestemming toegewezen. 1èn westen van de Rijksweg 13 was een grote recreatieplas gepland, die echter niet is aangelegd. In Akkersdijk-west speelt de landbouw tot op heden nog een hoofdrol. Het aldaar voor recreatie gepland gebied bedraagt ca. 20 hectaren. Deze bestemming is opgenomen in het zogenoemde deelplan Abtswoude, dat op zijn beurt het produkt is van de in 1983 vastgestelde Reconstructiewet Midden-Delfland. Het ministerie van VROM heeft bij de totstandkoming van deze wet een sleutelpositie ingenomen. Akkersdijk ten oosten van de Rijksweg 13 heeft in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en in het
Afb. 4. Plattegrond van de Akkerdijksche polder; kaart behorende bij het Plan van aanpak integraal waterbeheer Akkerdijk· se he polder, 1993. {Hoogheemraadschap van Delfland e.a.). Papier, fotokopie; 27,7 x 40 cm. Hoogheemraadschap van Del{land, Delft.
.'
.• 1 ,.
t~(:'
·-
... ~
·~
-.
·:C'
-'
'
. ·~\ :-~'t~ . '·
..
"\ -
-
-
'·'
POLSCHODINC
IZZZZ)MNGEPAST PEJLBEHEER (NN' -J.JO tel · J .OVm) cs;::::::s::J MNGEPAST POLBEHEER ÓP TERMIJN
~) N'NCT BOW..f -J.50m) liiiä!iilill ONilER!lOW.JHGSGEO e?ZZZZZ:li!AGQ:ROEPOT
12Z1ZZ2Z~ N..TUlHATl(F VOOR E!.'CGEROC!'OT lliili
=:> N10.ME lN!MT
• MN TE LEGeEN DUIKER TE ~ WATERC.A.NC
•• K
olloBESTMNO
~
C.NIEVW ~ ,, ANI. TE l..fGG[H BEWEEGBAA:f STUW
;.. VASTE STUW I CMRIMT •• TE vrntlETIRtN WATERGI'HC - - - GAONilCWI
;::-·
~
TAUW Intra Consult b.v.
W' ,..... twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
QS. 7400 AL.
o--tw
Midden-Delfkrant
band hiermee is op initiatief van het Hoogheemraadschap van Delfland het Plan Integraal Waterbeheer Akkerdijksche polder opgesteld, in samenwerking met de Vogelbescherming Nederland en de Provincie Zuid-Holland, met subsidie van het Rijk via het zogenoemde Regiwaplan (zie afbeelding 4). Ter uitvoering · hiervan zegde het Rijk met ingang van 1992 Delfland financiële bijdragen toe. Gestreefd wordt naar een hoge waterkwaliteit in de klasse Ill-A (=zeer goed). De veenplassen vertonen thans een sterke algengroei alsmede een te dikke sliblaag en een eenzijdige visstand. De bedoeling is helder water en alle verlandingsstadia te verkrijgen met bijpassende gevarieerde flora en fauna. Inzake de kwantiteit heeft Delflands Verenigde Vergadering in juni 1995 een ontwerp-peilbesluit voor Akkersdijk-oost opgesteld, waarbij vier peilgebieden (met verschillend
waterpeil dus) zijn vastgesteld. Dit blijkt noodzakelijk wegens de hoogteligging van de landen en de bodemgesteldheid. Het polderpeilbesluit van 13 april1960 verliest door deze nieuwe peilindeling zijn geldigheid. De Akkerdijksche polder is een inversielandschap, hetgeen betekent dat er van nature reliëf in het gebied aanwezig is. Door stuwen en duikers met afsluiters wordt de wateraf- en toevoer geregeld. In 1999 zullen het hoogheemraadschap en de Vogelbescherming Nederland een eindrapportage inzake de inrichting van Akkerdijks gebied uitbrengen. Delft, november 1995
].D. Van Thyl Hoogheemraadschap van Delfland afd. Oud-archief en bibliotheek postbus 3061 2601 DB Delft. 'Ièlefoon (015) 260 82 49
Lijst van geraadpleegde literatuur Aa, A]. van der: Aardrijkskundig
woordenboek der Nederlanden. Deel A. Gorinchem, 1839.
D ekker, C. : De aanstelling van de molenmeesters in Delfland van de 15de tot de 18de eeuw. In: Zuid-Hollandse Studiën, deel IX. Voorburg, 1961. Delft, gemeente: Rapport betreffende
de begrenzing van het grondgebied van de gemeente Delft. Delft, 1957. D iepeveen, WJ.: De vervening in
Delfland en Schieland tot het einde der zestiende eeuw. Leiden, z.j. (1950). Dolk, Th. FJ.A.: Geschiedenis van
het Hoogheemraadschap Delfland. 's-Gravenhaqe, 1939. Goudappel, C.D.: Concept-inventaris
van het archief van de voormalige gemeente Vrijenban (met Abtsrecht, Akkersdiik en Biesland). Z.p. enj. (Delft, 1970). Goudappel e.a., C.D.: Genealogische en historische encyclopedie van Delft, deel I. Delft, 1984. Hoogheemraadschap van Delfland:
Leeuwen-Canneman, M .G. van: Poldervorming in oostelijk Delfland aan het einde van de middeleeuwen. Overdruk uit: Hollandse Studiën 12. Dordrecht, 1982. Muller Hzn., S. : Over de oudste geschiedenis van Schieland. Overdruk uit: Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (afd. Letterkunde); nieuwe Reeks, deel XIV no. 3. Amsterdam, 1914. Niermeyer, ].F: Delft en Delfland. · ' ·
Hun oorsprong en vroegste geschie• \ denis. Leiden, 1944. Oftevanger e.a., G.: Molens, gemalen en andere waterstaatkundige elementen in Midden-Delfland. Een inventarisatie van hun cultuurtechnische waarden. 's-Gravenhage, 1985. Postma, C.: Holland in vroeger tijd, deel liL 's-Gravenzande, 1963. (Bewerking van de Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren; XVIe deel. Amsterdam, 1746.) Postma, C. : Het Hoogheemraadschap
Het onderhouden van de polderkaden langs Delflands boezemwateren. Voorstel tot wijziging van Delflands reglement. Z.p. enj. (Delft, 1904).
Balkenende e.a., N.C. : Schetsen uit de
geschiedenis van Pijnacker. Pijnacker, 1986.
9
Hoogheemraadschap van Delflancl:
Keur regelende het onderhouden der waterkeeringen of kaden van de polders in Delfland en verdere daartoe behoorende belanqen. Delft, 1859. Hoogheemraadschap van Delfland:
Verslag der Commissie over de urgentie van versterking der boezembemaling van Delfland, uitgebracht aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland. Z.p. enj. (Delft, 1930).
van Delfland in de Middeleeuwen 1289-1589. Hilversum, 1989. Ramaer, J.C. : Het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1931), Zevende hoofdstuk, Steden en plattelandsgemeenten (1815-1831), 's-Gravenhage, 1931. In: Geschiedkundige atlas van Nederland, 1911-1938, deel VI. Rijkswaterstaat, Algemeene Dienst:
Beschrijving van de provincie ZuidHolland behoorende bij de waterstaatskaart. Bewerkt bij den Algemeenen dienst van den rijkswaterstaat. 's-Gravenhage, 1937.
Hoogheemraadschap van Del{land·
Ruys, LJ.: De geschiedenis van den polder Schieveen van den vroegsten tijd tot 1858. Z.p.en j. ('s-Gravenhage, 1942).
Verslag omtrent den toestand van het Hoogheemraadschap Delfland en zijne onderdeden. Z.p. (Delft), 1887-1888.
Storm Buysing e.a.: Memorie over de verbetering van Delflands waterstaat. Z.p., 1850.
KDoy, M. van der: De Hof te Schie. In: Holland (regionaal-historisch tijd-
Teixeira de Mattos, L.F: De waterkeeringen, waterschappen en pol-
schrift). Z.p., 1972.
ders van Zuid-Holland. Deel 11. Het Vasteland (vervolg), afdeeling 11: het Hoogheemraadschap van Delfland. 's-Gravenhaqe, 1908.
Leeuwen-Canneman, M.C. van: Aspec-
ten van de waterstaatkundige ontwikkeling in het oostelijk gebied van het hoogheemraadschap van Delfland in de tweede helft van de vijftiende en in de zestiende eeuw. Z.p. (Delft), 1975.
Thyl, ].D. van: Geschiedenis van de voormalige polder Schieveen (onder Overschie/Rotterdam). Delft, 1991.
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
10
Winsemius, ].{P.): Delft en Hof van Delft. In: De stad Delft, cultuur en maatschappij tot 1572. Tekstqedeelte. Delft, z.j. (1979).
Midden-Delfkrant
Zoogdieren in Midden-Delfland (10}
Mickey en zijn vriendjes
Zinderen Bakker, E.M. van: De WestNederlandsche veenplassen. Amsterdam, 1947.
Lijst van geraadpleegde archieven
Archief van de voormalige Akkerdijksche polder, 1616-1976. Inventaris: J.D. van Thyl. Delft, 1994. vindplaats: Hoogheemraadschap van Delfland, Delft. Archieven van de voormalige polder Schieveen, 1584-1976. Inventaris: J.D. van Thyl. Delft, 1992. vindplaats: Hoogheemraadschap van Delfland, Delft. Archieven van het Hoogheemraadschap van Delfland, 1319-1981. vindplaats: Hoogheemraadschap van Delfland, Delft. a. Oud-archief Delfland (O.A.D.), 1319-1853. Inventaris: Th. F.J.A. Dolk. 's-Gravenhage, 1940.
b. Nieuw-archief Delfland (N.A.D.), 1854-1919. Concept-inventaris: C. Postma. Delft, 1973.
c. Registratuurarchief Delfland (R.A.D.), 1920-1981. Concept-inventaris: G.J. Klapwijk. Z.p. enj. (Delft, juni 1994). Archief van de voormalige gemeente Vrijenban (met Abtsrecht, Akkersdijk en Biesland). Concept-inventaris: C.D. Goudappel. Z.p. enj. (Delft, 1970). vindplaats: gemeentearchief van Delft, Delft. Archief van de Ridderschap en Edelen van Holland en West-Friesland, 1572-1795. Inventaris: H.M. Brokken en A.W.M. Kooien m.m.v. H.J.Ph.G. Kaajan. 's-Gravenhage, 1992. vindplaats: Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage.
Dit keer bekijken we twee zoogdiersoorten die de meeste Midden-Delflanders wel eens van dichtbij hebben gezien. Tenminste als we bovenop een keukenstoel ook van dichtbij mogen noemen. We bekijken dit keer muizen, en wel de huismuizen en de bosmuizen. Allebei vinden we ze vaak binnenshuis. De huismuizen, zoals hun naam al doet vermoeden, vinden we bijna altijd binnen. De bosmuizen komen we nogal eens buiten tegen. Als het tegen de winter wat frisser begint te worden zoeken de bosmuizen echter een dak boven hun hoofd. Wanneer ons dak een beetje in de buurt van het groen staat kan het dus gebeuren dat de muizen die we zien geen huismuizen zijn maar bosmuizen. Hoewel het niet bepaald eeneüge tweelingen zijn is het niet zo makkelijk om de twee soorten uit elkaar te houden. De huismuizen zijn uiteraard grijs, althans als ze niet een ontsnapte tamme muis als vader of moeder hebben. De bosmuizen zijn net als andere liefhebbers van het buitenleven wat bruiner. Alleen als ze jong zijn hebben ze zo'n beetje dezelfde kleur als een huismuis. Meestal zie je een muis niet lang genoeg om de kleur goed te zien. Bovendien heb je al snel de neiging om een muis die je in huis ziet een huismuis te noemen. Je verwacht niet meteen een bosmuis in een huis, waar de dennengeur op de wc en het grenenhout van de IKEAmeubelen het dichtst in de buurt van een bos komen. Er is uiteraard een kenmerk aan de hand waarvan je de huismuis goed van de ander kan onderscheiden, hij heeft een inkeping in zijn snijtanden. Je moet die tanden dan wel van de zijkant bekijken. Voor zover ik weet is het enige moment waarop ik naar de zijkant van de snijtanden van een muis heb kunnen kijken de seconde voordat die snijtanden door het vel
Een grijze flits
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
van mijn vingers heen prikten. Ik heb overigens maar zelden huismuizen in het wild gezien. Meestal waren het bosmuizen die zich in mijn buurt waagden. Gelukkig was het wel zo dat ik die huismuizen thuis zag en die bosmuizen ergens anders. Die twee huismuizen waren overigens echte feestmuizen. Ze waren meegekomen met een elektrisch orgel, dat een tijdlang in de weg had gestaan in een buurthuis. Toen het een tijdje bij mij thuis in de weg stond, begon het steeds meer op te vallen dat er muizen in huis waren. Muizenkeutels, muizenlucht en door het huis versleept vogelvoer leidden tot het idee dat er muizen moesten zijn. Dat idee werd nog eens versterkt toen het orgel werd opengemaakt om de electrische installatie na te kijken. In het huis van de buizenversterker bevond zich een felgekleurd nest dat uit stukjes slinger, serpentines en confetti bestond. Bovendien hadden de muizen het ongezonde idee gehad de asbest-behuizing van de versterker aan te knagen. De muizen waren echter niet thuis. Na wat zoeken waren we erachter dat ze zich achter een bankje hadden verstopt. Nadat het meubilair een beetje opzij was gezet werden de twee zichtbaar. Samen met mijn broertje zag ik mijn kans schoon om weer eens muizen te vangen. Zoals ze daar zaten konden ze niet meer ontsnappen. Dat wisten we al uit ervaring met ontsnapte tamme muizen en de woelmuizen die ik een paar weken in huis had gehad. Op het moment dat ik mijn
Midden-Delfkrant
11
hand snel en voorzichtig dichtkneep en me al op de stekende pijn van vier muizentandjes voorbereidde zag ik in mijn rechterooghoek een grijze flits over mijn schouder verdwijnen. Dat het dier mijn arm als ontsnappingsmogelijkheid zou zien was niet bij me opgekomen. Ik denk overigens dat de muizen net zo onder de indruk waren van het gebeurde als ik was,want vrij kort daarna waren ze uit huis verdwenen. Net als andere muizen zijn de bosen huismuis aardig in staat om voor voldoende nageslacht te zorgen. Het valt overigens op dat hoe dichter bij de mensen (en hoe meer vervolgd) hoe beter de dieren zijn voorbereid op het krijgen van veel kinderen. De bosmuizen hebben zes tepels, de huismuis heeft er tien en de bruine rat heeft er zelfs twaalf. De bosmuizen krijgen gewoonlijk drie keer per jaar jongen, meestal zijn dat er vijf of zes. Ze hebben dus allemaal te drinken. Hoewel de muizen nornaai gesproken anderhalf jaar oud worden is de gemiddelde leeftijd maar drie maanden. Heel wat bosmuizen komen dus al heel jong om het leven. Nu vormen de resten van bosmuizen een vast onderdeel van de braakballen van uilen. VeeJ. dieren komen dus om door predatie, maar ook de nodige ziektes, natuurrampjes en honger eisen grote aantallen slachtoffers. Een paartje bosmuizen heeft dan ook een dik dozijn nakomelingen nodig om de familiestamboom nog een tijdje door te laten groeien. Dat is echter niks vergeleken met de huismuizen. Die krijgen vijf tot tien maal per jaar jongen. Dat zijn er dan nog eens tussen de vier en negen in aantal. Met een beetje rekenen komen we al gauw op een stuk of vijftig per jaar. De huismuizen hebben dan ook rekening te houden met de mensen en katten die hen achterna zitten. En als je de hele dag verstopt zit in een donker holletje zit je je ook maar te vervelen. Dat de muizen zulke aantallen nakomelingen moeten produceren is goed te zien aan de mannetjes. Vooral bij tamme muizen, die niet zo snellangs flitsen, vallen de buitenproportionele teelballen op. Je moet goed kijken om te zien of hij nou echt wel op zijn achterpoten staat. Bij het bekijken van diezelfde tamme muizen wordt het overigens ook duidelijk wat het betekent om een achtling op de wereld te zetten. In de korte tijd dat de jongen grootgebracht worden -na twee maanden kunnen de jongen alweer geslachtsrijp zijn- zie je de moeders letterlijk grijs van ouderdom worden.
Bosmuis
Na een paar nesten zien ze er behoorlijk doorgeleefd uit. Op plaatsen waar veel muizen bij elkaar leven worden de jongen wel eens in een gezamenlijk nest grootgebracht, er is ooit een nest gevonden waarin achtenvijftigjongen zaten. Wanneer een dier zulke reproduktie-mogelijkheden heeft kan je er van uitgaan dat op een plaats waar een redelijke populatie huismuizen aanwezig is, het je nooit zallukken ze uit te roeien. Het spreekt dan ook vanzelf dat er bijna net zoveel verschillende muizenvallen zijn als muizen. Ze werken geen van allen echt goed. Ook veel soorten gif doen het maar eventjes goed. De anticoagulantia (moeilijk woord voor bloed verdunnende middelen) bijvoorbeeld, zouden de muizen aan inwendige bloedingen laten sterven. Dat deden ze ook een tijdje, totdat er voldoende resistente muizen waren gekomen die bestand waren tegen het gif, zodat het nu nog maar nauwelijks werkt. Wat dat betreft komen de muizen het dichtst bij de insekten. Die worden meestal ook maar kort met een nieuw middel bestreden. Al snel blijkt dat wij er zelf veel meer last van hebben dan de insektenplaag. Bij de muizen hebben we dan ook nog eens het nadeel dat ze fysiologisch veel meer van mensen weg hebben dan bladluizen en witte vlieg. Een gif tegen muizen werkt dan ook goed tegen mensen. Dat feit heeft geleid tot een wat luguber gebruik bij het testen van medicijnen voor mensen. Van een nieuw medicijn worden verschillen-
de hoeveelheden toegediend aan een honderdtal muizen. Vervolgens wordt er gekeken hoeveel er doodgaan. Deze LD50 test (van Letbale Dosis) geeft aan bij welke hoeveelheid er 50 procent, dus 50 muizen, overlijdt. Meestal weet je zo niet veelmeer dan dat er bij zulke hoeveelheden stof de helft van de muizen overlijdt. We hebben wel wat met de muizen gemeen maar we lijken er ook weer niet echt op. Het lukt mensen bijvoorbeeld al niet eens om een flink deel van de communicatie tussen de muizen te horen, omdat muizen die met ultrasone geluiden kunnen voeren. Vooral de geluiden van de jongen zijn zo hoog. Rest ons natuurlijk nog steeds de vraag hoe het aantal muizen gereguleerd wordt als wij daar niks over te vertellen hebben. Het is nog steeds niet zo datje overal in huis en op straat muizen ziet lopen. Als we even niet aan Disneyland denken tenminste. De muizen regelen dat zelf. Aan de hand van de populatiedruk kunnen de muizenmoeders bepalen of het verstandig is jongen op de wereld te zetten. Dat kunnen ze bijvoorbeeld regelen door niet zwanger te raken. Meestal zijn ze dat echter al en dan hebben ze een andere methode die bij ons mensen wat minder geaccepteerd is. Ze plegen abortus, dat doen ze overigens wat minder bewust dan wij. De foetussen worden bijna ongemerkt in het lichaam van de muis afgebroken en in het bloed opgenomen. Zo gaat zo weinig mogelijk energie verloren. twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
12
Dat hoeft overigens niet met alle jongen te gebeuren. Wanneer het er naar uit ziet dat er nog wel ruimte is voor een paar jongen, maar niet zoveel als er in de baarmoeder klaarliggen, kan het aantal worden teruggebracht tot het optimale aantal. Het afbreken van zwangerschappen in plaats van het voorkomen van een bevruchting heeft het voordeel dat wanneer de omstandigheden opeens mochten verbeteren er geen tijd verloren gaat met het alsnog zoeken van een geschikte vader, het paren en een paar dagen zwanger zijn. ·Er is maar één manier om iets tegen muizenschade te doen en dat is te wrgen dat de muizen er niet bij kunnen. Dat is overigens bijna net zo moeilijk als het bestrijden van muizen omdat muizen tegen verticale wanden kunnen lopen, goed kunnen springen, uitstekend kunnen zwemmen, door hele kleine gaatjes kunnen kruipen en ook nog eens behoorlijk slim zijn. Wat dat betreft worden ze in hun status als plaagzoogdier alleen bedreigd door de ratten. Laat nou net de volgende aflevering van 'Zoogdieren in MiddenDelfland' over deze geliefde huisdieren gaan. We moeten het echter eerst nog even hebben over het voedsel van de muizen, dat is een van de redenen voor hun status als vervelende plaaggeest. De muizen lijken in de eerste plaats vegetariër te zijn. Je vindt ze bij graanpakhuizen en ook het muizenvoer in de winkel bestaat vooral uit zaden. De muizen zelf denken daar heel anders over, hoewel ze misschien een voorkeur hebben voor granen eten ze in de praktijk alles. Dan bedoel ik niet alles dat eetbaar is maar werkelijk alles. In ieder geval proberen ze heel vaak of iets eetbaar is. Je komt van alles tegen waar aan geknaagd wordt wals kaarsen en zeep en, zoals ik nogal eens gezien heb, opgezette vogels. Van opgezette reigers waren de poten een geliefd onderdeel om de tanden in te zetten. Vaak plukten ze dieren ook nog kaal om aan nestmateriaal te komen. Wanneer de veren aan de buitenkant op waren begonnen ze aan de watten- vulling aan de binnenkant. Het viel me op dat ze oude opgezette dieren met rust lieten. Nu was het vroeger de gewoonte om nogal wat arsenicum te gebruiken bij het opzetten van dieren, zodat de mot er uitbleef. Tegenwoordig moeten daarvoor wat minder giftige middelen worden gebruikt, middelen waar de muizen niet meteen van doodgaan. In het bezoekerscentrum waar ik dit soort vreemde eetpraktijken van de twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Midden-Delfkrant
daar binnengedrongen bosmuizen tegenkwam hadden "we de gewoonte in de herfst wateikels en kastanjes te verzamelen om in tentoonstellingen te gebruiken. Juist in de herfst besloten de bosmuizen om de warmte van het bezoekerscentrum op te gaan zoeken zodat de eikels waren verdwenen wanneer we die nodig hadden. Als je dat wilde tegengaan moest je ze zo onbereikbaar mogelijk verstoppen. Het leek haast wel of de bosmuizen konden vliegen. Bosmuizen hebben nog wat grotere achterpoten dan de huismuizen en kunnen dan ook nog iets beter springen, maar je verwacht niet dat ze anderhalve meter ver komen. De tamme muizen die ik een tijdje heb gehad
gaf ik ook van alles om te kijken wat ze lekker vonden. Vooral als je een insekt of een spin in het hok gooide waren ze door het dolle heen. Ik geef toe dat dit soort gastronomisch gedrag niet meteen tot de volgende gedachte leidt, maar de muizen lijken in hun eetgedrag erg op ons mensen. Wij zijn immers ook alleseters. Dat is dan ook de reden waarom de huismuizen ons altijd opweken. Bij ons is altijd veel en goedkoop te eten en als je van een beetje spanning houdt is het er nog leuk ook.
Okke Dorenbos
Huismuis met jongen
7.56 Ik trap me het lebbes tegen een kale noord-oosten wind in de schrale ochtendwn. Mijn schaduw schuift gekromd voorbij over de koeienruggen langs het dijkje, plat vallend in het gras, en weer rechtop. Dan, langs de rietkraag van de vaart; de torens van Delft, baken in de verte, als complement, alleen in de gedachtenlijn. Er staan al jaren blokken flats voor. Zwetend zal ik de trein wel halen!
Anton van der Marcke september 1996
Midden-Delfkrant
Boerderij Westgaag 100 Behoud, bebouwing en bewoners
Vorig jaar is de Historische Vereniging Maasland een procedure gestart om de eeuwenoude boerderij Westgaag 100 in Maasland te behouden. De boerderij werd te koop aangeboden. Er was veel belangstelling voornamelijk vanwege de bijzonder aantrekkelijke ligging. De technische toestand was ronduit slecht. Vrijwel alle belangstellende kopers wilden over gaan tot sloop. Voor onze vereniging was dit aanleiding om toch een poging tot behoud te beginnen. Westgaag 100 was een voormalig rijksmonument. In 1974 is zij vanwege het in de weg staan van een goede bedrijfsvoering van de lijst van beschermde monumenten afgevoerd. Sindsdien is er weinig veranderd. Ook onderhoud is nauwelijks gepleegd. Westgaag 100. Aquarel door]. Verheul Dzn. (1926). Gemeentearchief Rotterdam.
Omdat door de verkoop van de boerderij, zonder het daarbij behorende land, een einde was gekomen aan het boerenbedrijf en omdat de cultuur-historische waarde nog steeds evident was, besloot onze vereniging tot een verzoek bij het (toen nog) Ministerie van WVC volgens artikel 3 van de Monumentenwet'. De notaris en de ver koper werden tevens van ons voornemen op de hoogte
13
Dit artikel verscheen eerder in jaar-
boek 1995 van de Historische Vereniging Maasland. Hetjaarboek is te bestellen bij het secretariaat van de Historische Vereniging Maasland, pla].I.G. Swertz-van der Knaap, Doelstraat 44, 3155 Af Maasland, telefoon (010) 591 59 64.
gebracht. De boerderij werd onderhands verkocht, bij inschrijving. De gunning werd een week uitgesteld om de bieders gelegenheid te geven hun bod eventueel te veranderen. Uiteindelijk kocht de familie Doelman de boerderij. Gelukkig wilde de familie Doelman niets liever dan de boerderij behouden. Vanwege de hoge kosten van een restauratie was de status van rijksmonument een voorwaarde voor behoud. Nadat zowel de gemeenteraad van Maasland als gedeputeerde staten van Zuid-Holland een positief advies hadden gegeven, was het wachten op het besluit van de minister (lees: staatssecretaris Nuis). De termijn om te komen tot een besluit over wel of geen rijksmonument is tien maanden. Voor een eigenaar die staat te popelen om aan het werk te gaan,
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Midden-Delfkrant
14
rijkelijk lang. Als dan na tien maanden nog geen besluit is genomen, wordt de ergernis begrijpelijk groter. Ondanks herhaald telefonisch contact van onze vereniging met de rijksdienst en zelfs bemiddeling van een '1\veede Kamerlid, bleef een beslissing uit. Wel deed men de toezegging dat Westgaag 100 de hoogste prioriteit had. Achterstand in het werk en een te kort aan personeel veroorzaakte bij de rijksdienst het overschrijden van de wettelijk gestelde termijn. Maar eindelijk, eindelijk was het zover. Op woensdag 21 juni kon een boeket bloemen naar de familie Doelman. Westgaag 100 werd rijksmonument! Meer dan twaalf maanden na het ingediende verzoek.
;-i' ,/::c.L-:::. "!:.-r:.::: .:."--:::. "!:.ë.:'= -=.-...-~.:!::·-:..-_~_-r.:z ;:.::.d.-_...:~.:'\:' .r rc.x .J :.o:.."'-- .c. /
/
'
<,
VOO
1<<1 E VEL.
2
De bebouwing Eind 1994 verscheen 'Landelijke bouwkunst in Zuid-Holland', een uitgave van de Stichting Historisch Boerderij-onderwek. De enige Maaslandse boerderij die in deze uitgave is beschreven, is Westgaag 100. Het hierna volgende is grotendeels ontleend aan de inleiding, geschreven door E.L. van Olst'. In het gebied van Delfland hebben de meeste boerderijen een langgerekte vorm. Veel boerderijen hebben ook een 1-vormige plattegrond (bijvoorbeeld Westgaag 100). Het hoofdgebouw heeft een fors uitgebouwde opkamer met daaronder een melkkelder. De hooiberg bevindt zich in deze streek meestal naast de boerderij. De boerderijen in dit deel van het land stammen af van eenzelfde
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
basistype: het hallehuis. Deze huisvorm is oorspronkelijk het meest in ons land voorkomend. Voornaamste kenmerken zijn de brede, compacte hoofdvorm met een groot, laag aflopend dak en lage zijgevels, de driebeukige opzet, de indeling met open middenbeuk en oogstopslag op de balken en de draagconstructie met ankerbalkgebinten. Woon- en werkgedeelten zijn meestal door een brandmuur in dwarsrichting van elkaar gescheiden. Het dak wordt gedragen door een vrijstaand houtskelet binnen in het gebouw. Dit gebintwerk bestaat uit een aantal dwarslopende balken of gebinten, die onderling worden verbonden door balken in de lengterichting.
Ieder afwnderlijk gebint bestaat uit twee stijlen, een balk en twee schoren in de breedterichting. Bij de ankerbalkconstructie is de gebintbalk verdiept aangebracht tussen de stijlen en hiermee verankerd door middel van een doorgaande pen en wiggen. De gebinten verdelen het gebouw, in de breedte gezien, in een hoge middenruimte en twee lage zijjruimten. Dit noemt men een driebeukige opzet. In het bedrijfsgedeelte blijft de middenbeuk open en dient daar als deel, ofwel als werkruimte en dorsvloer. De lage zijbeuken aan weerszijden bevatten de stallen, waarin het vee met de koppen naar het midden van het gebouw gekeerd staat. De oogst wordt opgeslagen op de wlder boven de deeL In de loop der tijd heeft dit eenvoudige boerderijtype, in oorsprong bestemd voor het gemengd bedrijf, enkele flinke veranderingen ondergaan. Deze veranderingen vloeiden voornamelijk voort uit de overgang van gemengd bedrijf naar zuivelbedrijf. Door de vergaande specialisering op het gebied van de zuivelbereiding (boter en kaas) vond een verandering plaats in wwel het bedrijfsgedeelte als in het woongedeelte. In het bedrijfsgedeelte was de stal oorspronkelijk ingericht met een brede, ondiepe mestgoot zonder kruipad. De mest werd verwijderd door luiken in de zijgeveL Dit is nu nog te zien bij boerderijen in de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard. In andere streken, bijvoorbeeld Midden-Delfland, werd de indeling anders. Het middengedeelte werd versmald. Er werden smallere, diepe mestgoten aangelegd met daarachter een bestraat kruipad langs de zijgeveL Aan het einde van de twee kruipaden kwamen deuren in de achter-
Midden-Delfkrant
geveL De versmalling van het brede middengedeelte kon plaats vinden omdat door de specialisering tot zuivelbedrijf deze ruimte niet meer gebruikt werd voor dorsvloer. Ze fungeerde alleen nog als voederruimte. Deze indeling staat bekend als de Hollandse stal en leidde tevens tot constructieve veranderingen. De gebintstijlen moesten, om een smaller middendeel te krijgen, dichter bijeen worden geplaatst. Het oude ankerbalkprincipe was hiervoor minder geschikt, zodat gekozen werd voor een constructie met een opgelegde en aan beide zijden overstekende balk, de dekbalkconstructie. Tevens werden de zijgevels verhoogd om achter het vee voldoende stahoogte te krijgen op de kruipaden. Over de balken heen werd nu een dichte zoldering gelegd met ruimte voor hooiberging. Door al deze veranderingen in gebruik en constructie ontwikkelden zich de oude, brede driebeukige boerderijen met hun lage zijgevels tot een veel smallere, langgerekte, semi-éénbeukige vorm met hoge zijmuren. Deze verandering is aan de buitenkant het duidelijkst te zien aan de achtergevel van de stal met zijn drie smalle deuren (twee voor het kruien van de mest en de deur in hetmidden voor het voeren). Later bleek de afgesloten rolder boven de stal minder geschikt te zijn voor langdurige hooiberging, waardoor men er toe overging het grootste deel van de hooivoorraad weer in open kapbergen te bewaren. In de loop van de 18e eeuw groeide de vraag naar zuivelproduktie. De veestapel nam toe. In de boerderijen kwam dit onder meer tot uiting in een vergroting van de melkkelder, de aanleg van speciale zuivelruimten, uitbreiding van de stalruimte en modernisering van de stalinrichting. Door de verlenging van de kelder kregen de boerderijen een L-vormige · plattegrond. Het bovenliggende roldertje werd uitgebouwd tot opkamer en bestemd voor kaasopslag of extra woonruimte. Waarschijnlijk vormen deze uitgebouwde kelders in veel gevallen het oudste stenen gedeelte van de boerderij. Het gebruik van baksteen kwam op het Zuidhollandse platteland in de eerste helft van de 16e eeuw op gang. Voor die tijd bestonden de gebouwen op het platteland voornamelijk uit hout, riet en met leem bestreken vlechtwerk.
In Westgaag 100 is de houten constructie van de opkamer met verdiepingsbalklaag en spanten, laat 16e of vroeg 17e eeuws. Onder twee moerbinten bevinden zich originele sleutelstukken met renaissance-profieL
15
,--~ 1
,- •1
I
-------- - - - -- - -·
t---- - -------~1 Ir -,' ~ 11 I
11
I
11
'\
-~ --~
'
-
---.OOORSNEDE B-B
Deze maakten deel uit van de oorspronkelijke korbeelconstructie. Vanaf de 17e eeuw vond ook een verschuiving plaats van woonfuncties in de richting van het achterhuis. Bij de oudere boerderijen was de centrale middenruimte in het voorhuis voor van alles en nog wat in gebruik. In de loop der tijd verhuisde het dagelijkse wonen en de zuivelbereiding meer naar het achter de brandmuur gelegen eerste stuk van de staL Aanvankelijk zal dit zich hebben beperkt tot gebruik in de romer. De stal was dan immers leeg. Uiteindelijk werd voor dit wonen en werken een meer permanent vertrek, boenhoek of werkhuis genaamd, van de rest van het bedrijfsgedeelte afgescheiden. Het eigenlijke voorhuis verloor door al deze wijzigingen zijn oorspronkelijke betekenis en kreeg
de functie van pronkkamer of van kaaskamer. In Westgaag 100 kwam in de 18e eeuw in het voorhuis een grote, nieuwe schouw met bakoven en waterfornuis. Hier bleef een deel van het voorhuis een werkfunctie houden (als boenboek). Dit gedeelte stond in direct contact met de melkkelder. Boven de trap naar de melkkelder zit een luik met opgelegde latjes. In gesloten toestand werd dan de toegang mogelijk naar de opkamer. Het luik zal meestal open hebben gestaan. De opkamer werd waarschijnlijk weinig gebruikt. De 18e eeuwse bedsteden in de opkamer duiden op een gebruik als slaapvertrek. Het voorhuis werd werkruimte, boenboek. Het werken kwam in plaats van wonen centraal te staan. Voor het bewaren van de melk werd
~~~~~~~r=o==o=====-~---------------1 ' ' ''
'"
'
""
"
SLEUTELSTUK IN OPKAMER. . - 25Clll.
twinti ste jaar an nr. 3/4, november 1996
Midden-Delfkrant
16
dikwijls een melkhuisje gebouwd waarin de melk werd voorgekoeld. Voor de boterproduktie bezat men een karnmolen. Ook Westgaag 100 had een karnmolen. Deze was aan de voorkant tegen het woonhuis aangebouwd. Naast de gespecialiseerde zuivelbedrijven trof nien in deze omgeving ook nog lang een gemengde bedrijfsvorm aan. In hoofdopzet en uiterlijk weken deze boerderijen niet af van de hiervoor beschreven vorm van veehouderijbedrijf Het hoofdgebouw moest daarbij echter naast woon-, stal- en werkruimte ook plaats bieden aan een dorsvloer en paardenstal. Beide werden bij voorkeur tussen voorhuis en koestal gesitueerd. Westgaag 100 is hiervan een goed voorbeeld. Een boerderij die uitgebreid en veranderd is door de meer ruimte vragende zuivelproduktie, maar diedaarnaast een landbouwproduktie kende en daarvoor ook een passende bedrijfsruimte had. Door de eeuwen heen is Westgaag 100 blijkbaar een gemengd bedrijf gebleven. In het kaartboek dat Jan Potter in 1570 voor de Duitsche Orde vervaardigde, zien we Westgaag 100 afgebeeld'. Het ernaast gelegen land is eigendom van de Duitsche Orde en werd verpacht aan de bewoner van w at nu Westgaag 100 is. In 1570 was dat Cornelis Jan Gerritsz. Het grootste deel van het perceel Duitsche Orde- land wordt
door Jan Potter beschreven als 'teelland', dat is bouwland. Veelland in de Oude Campspelder was toen in gebruik als bouwland. De Duitsche Orde bezat in deze polder veel land. Hier waren de eerste bezittingen van de Duitsche Orde in Maasland gelegen. Bezit voornamelijk verkregen uit schenking. Deze landerijen werden verpacht. In het archief van de Duitsche Orde' zijn gegevens van pachters bewaard gebleven. Hieruit kunnen we vanaf 1563 (en misschien al daarvoor, zie bijlage 1) de bewoners van Westgaag 100 traceren.
De bewoners• De laatste eigenaar van Westgaag 100 was de heer P. Moerman. De familie Moerman kwam in de vorige eeuw op de boerderij. Arie Maan kocht op 4 november 1868 de boerderij Westgaag 100. De grootte van de boerderij met bijbehorend land bedroeg 16 hectare, 41 are en 15 centiare. Arie Maan was getrouwd met Klazina Moerman. Arie Maan overleed op 2 oktober 1876. Achter bleef Klazina met vijf minderjarige kinderen. Zes jaar later, op 5 juni 1882, verkocht zij de boerderij aan Paulus Moerman, Pieterszoon. De boerderij bevatte een woning met koeien paardenstal, karnmolen, hooibergen en wat schuurtjes, erf en boomgaard. Verder weiland, bouwland en hakhoutbosjes. De oppervlakte van het bezit was nog hetzelfde als in 1868.
Naast het eigen bezit werd ook land gepacht. Van de Ridderlijke Duitsche Orde werd in 1957 door P. Moerman wei-, hooi- en bouwland gepacht. Het bijzondere van deze pachtrelatie tussen de Duitsche Orde en de bewoner van Westgaag 100 is, dat reeds eeuwenlang de bewoners van Westgaag 100 een perceel land, gelegen ten westen van Westgaag 100, pachtten van de Duitsche Orde. In het archief van de Duitsche Orde te Utrecht zijn nogal wat pachtboekjes bewaard gebleven. Deze pachtboekjes vermelden gegevens over de pachters, de pacht, de oppervlakte en de ligging7 • In 1415 wordt vermeld dat Sertelmees Rutghersz. ten oosten van het perceel Duitsche Orde-land woont. Dit is dan waarschijnlijk de oudste vermelding van de bewoners van Westgaag 100. Een andere bron die gegevens verschaft over de geschiedenis van de bewoners is de Tiende Penning. De Tiende Penning is een belasting op de (geschatte) opbrengst van onroerend goed, die om de zoveel jaar werd geheven•. In de Tiende Penning van 1555 vinden we als bewoner van Westgaag 100 Dirck Simonsz. Hij pachtte nogal wat land: Van de St. Aechten zusters, te Delft, zes morgen.• Van de Kathuysers te St. Geertruidenberg, 10 morgen. Van de Heilige Geest te Delft, zes morgen, één hond. Van de Duitsche Orde, zeven morgen. Van Gerrit Aechgens te Delft, zes morgen en drie hond. In eigendom had hij vier morgen. Totaal 39 en een halve morgen en één hond. In de Tiende Penning van 1559 is in de pacht van Dirck Simonsz. weinig veranderd. Alleen het perceel van Gerrit Aechgens te Delft is nu van de erfgenamen van Henrich Bugge te Delft en blijkt nu 5'/2 morgen groot te zijn. De opgegeven oppervlaktes van de percelen variëren nogal eens. Hoe minder oppervlak, hoe minder belasting er betaald hoefde te worden. De pachter moest dan ook, om fraude zoveel mogelijk tegen te gaan, de pachtovereenkomst tonen. Dat was echter niet altijd mogelijk. Er waren nogal wat mondelinge overeenkomsten. In 1561 is er weer een Tiende Penning geheven. Nog steeds pacht Dirck Simonsz. hetzelfde oppervlak. Echter ditmaal wordt blijkbaar wat nauwkeuriger onderzocht en opge-
Westgaag 100. Kaartboek van Maasland door Jan Potter (1570}. twinti<>st" iaar l!'anl!'
nr. 3/4. november 1996
Midden-Delfkrant
17
schreven wat Dirck nu precies pacht: In het 12e weer (een weer is een strook land tussen twee sloten) gebruikt hij 5 morgen en 5 hond en wel 5 morgen en 1 hond weiland en 4 hond bouwland. Van dit land is Jan Diricxs. Bugge te Delft eigenaar van 5 morgen en drie hond. Dirck Simonsz heeft dus slechts twee hond in eigen bezit. Het 12e weer is de strook land waarop Westgaag 100 staat. In het 13e weer pacht hij van ·de Duitsche Orde 5'/, morgen weiland en 1'1, morgen bouwland. Het 14e weer is totaal 18 morgen groot. De helft is in gebruik als weiland, de andere helft als bouwland. Van deze 18 morgen is 10 morgen van de Katuysers te Delft, 2 morgen is van de Heilige Geest te Delft (en wordt hierbij vermeld: 4 morgen pacht hij ook van de Heilige Geest, maar deze 4 morgen liggen in het 9e weer) en de laatste 6 morgen van het 14e weer zijn van de St. Aechtenzusters te Delft. Totaal heeft Dirck Simons in bedrijf volgens deze Tiende Penning 34 morgen en 5 hond, waarvan vermeld wordt dat 19 morgen en 4 hond in gebruik is als weiland en 11 morgen en 1 hond in gebruik is als bouwland. Westgaag 100 is dus duidelijk een gemengd bedrijf. Na Dirck Simonsz komt Cornelis Jan Gerritsz. op de boerderij. Hij pacht het stuk land van de Duitsche Orde van 1570 tot 1587. In de 100e Penning van 1578 wordt vermeld dat hij 2 hond eigen grond heeft 'dairop staende sijne woninge'. Dus alleen de boerderij met het erf, 2 hond groot, was in eigen bezit. Het Duitsche Orde-land wordt in 1594 en in 1597 verpacht aan Lenert Corsz. Deze was gehuwd met de weduwe van Cornelis Jan Gerritsz. Aardig is te vermelden dat naast de pacht in geld dikwijls ook in natura betaald werd. Zo betaalde Dirck Simonsz. voor de 7 morgen Duitsche Orde-land, naast de pacht, zeven hoenders. Een ander leverde een vaatje boter, weer een ander een ham. Zo kwamen de heren in Maasland aan hun maaltijd!
Hans van Buuren Historische Vereniging Maasland
Foto's bij dit artikel: Hans van Buuren.
Bijlage 1
Uit: C. Hoek, Het bezit in Delfland van de Duitsche Orde, Ons Voorgeslacht, jrg. 47, nr. 424,102-103.
7 morgen (1378: 8 morgen 4 gaarde'") land (1563: aan de Westgaech naast het huisweer van Dirck Symonsz., 1571: -van Cornelis Jan Gerritsz., 1597: -van Lenert Corsz.), in (1597: de Oude Campspolder), belend ten westen (1415: Vranke Boudijnsz., 1570: de catuizers buiten Geertrudenberch), ten oosten (1415: . Eertelmees Rutghersz., 1570: de woning van Cornelis Jan Gerritsz en de erfgenamen van Dirck Heynricksz. Bugghe te Delft), ten noorden (1570: de Schee), ten zuiden (1570: de Gaech).
1483-1504: Jan Aelwijnsz. 10 wilhelmus schild 1511: Willem Jan Aelwijnsz. 10 wilhelrous schild 1523-1526: Joest Jorisz. 10 wilhelrous schild 1547-1555: Dirck Symonsz. 26 gul•den 5 -st. en 7 hoenders 1561: .· Dirck Symonsz. 32 gulden en 7 hoenders 1563.-1565: Dirck Symonsz. 35 gulden en 7 hoenders 1570-1571: Cornelis Jan Gerritsz. 35 gulden en 7 hoenders 1572-1580: Cornelis Jan Gerritsz. (1578: aan de Westgaech) 49 gulden en 7 hoenders 1581-1587: Cornelis Jan Gerritsz. 42 gulden en 7 hoenders 1594: Lenert Corsz. gehuwd met de weduwe van Comelis Jan Gerritsz. 42 gulden en 7 hoenders 1597: Lenert Corsz. 70 pond en 7 hoenders
13 .. : Heyn Voerst 1370-1377: Eywijn Heye 16 pond 9sc. 1378: Yewaen Hey 17 pond 13 SC 4d. 1380-1395: Jan Aelwijnsz. 14 pond hoilands 1414-1424: Heylwich, de weduwe van Jan Aelwijnsz. 14 pond hoilands
Tekeningen uit: Landelijke bouwkunst ZuidHolland, Stichting Historisch Boerderijonderzoek, Arnhem 1994.
twintigste jaargang nr. 3/4, november 1996
Midden-OeHkrant
18
SITUATIE :
Bijlage 2 Uit: Kennisgeving ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 15 juni 1995.
Omschrijving Westgaag 100 Inleiding Op het zuidoosten georiënteerde krukhuis-boerderij'', gelegen op een smalle geulrug, aan de Westgaag in de Oude Campspolder. Het dwarsgeplaatste voorhuis met uitgebouwde opkamer en achterliggend woonvertrek dateert in oo!:_sprong uit de 17e (kapconstructie) en 18e eeuw (metselwerk). Het aangrenzende langgerekte bedrijfsgedeelte met dorsvloer,
RECHTERZ:.J~EVEL.
h .,;nt;ust .. ;""ruamr
nr. 3/4. november 1996
paarden- en koestal is in 1928 herbouwd, het achterste gedeelte van de koestal stamt uit de l9e eeuw. Enkele aanbouwen in het noorden (wagenschuur en varkenshok) en zuiden (restanten varkenshok). Op het erf bevindt zich aan de zijde van de Westgaag een kleine boomgaard, terzijde van het huis voor het keukengedeelte staan leibomen, langs de Westgaag wordt het erf afgesloten door een haag. N.B. De oorspronkelijke vijfhoekige rieten hooiberg is vervangen door een hooiberg met vier betonnen roeden, die buiten de bescherming valt.
Omschrijving Boerderij op 1-vormige plattegrond, bestaande uit een dwarsgeplaatst voorhuis van één bouwlaag met een onderkelderde opkamer onder een 12 rietgedekt zadeldak met wolfseinde
aan de zuidzijde en lage schoorsteen aan de noordzijde, aan de achterzijde een woonvertrek met rietgedekt zadeldak. In het verlengde hiervan ligt de bedrijfsruimte met enigszins verlaagde zijgevels, bestaande uit dorsvloer, paarden- en koestal, in waalsteen uitgevoerd en gedekt door een zadeldak met rode rechtsdekkende Hollandse pannen. Het achterste gedeelte van de koestal is deels in waalsteen en deels in ijsselsteen opgetrokken en is aan de zuidzijde gedekt met rode pannen, aan de noordzijde met grijze pannen. Alle daknokken bevinden zich op nagenoeg dezelfde hoogte. Aan het uiteinde van de koestal in het noorden een aanbouw met varkenshok en wagenschuur onder een met golfplaten gedekt lessenaarsdak. Het in ijsselsteen uitgevoerde voorhuis heeft een witgepleisterde voorgevel en is rondom voorzien van een zwart gepleisterde plint. De overige gevels zijn uitgevoerd in schoon metselwerk waarbij boven de zwarte plint een witgepleisterde band, bij de kelder de vorm van de vensters volgend. In de voorgevel van het voorhuis zijn in het muurwerk twee korfbogen" zichtbaar, waarschijnlijk van de 17e eeuwse ingangspartij. Even onder de linker korfboog bevindt zich de voordeur, rond 1930 vernieuwd. Naast de korfbogen zijn in het muurwerk twee recente negenruits schuifvensters aangebracht. De noordgevel is een topgevel met vlechtingen en muurankers. Op de begane grond een klein vierruits venster en aan de rechterzijde op de verdieping een 18e eeuws kozijn met schuifraam in 18e eeuws metselwerk en in rode baksteen uitgevoerde hanekarnmen. Ter plaatse van de moerbinten zijn in de noordgevel van het achterliggende woonvertrek grote gesmede kruisankers aangebracht, waartussen een venster met rollaag". Ter linkerzijde bevindt zich nog een rollaag.
Midden-Delfkrant
In de zuidgevel van dit vertrek is in· de hoek een klein nieuw venster aangebracht,het grote 18e eeuwse venster is opgenomen in 18e eeuws metselwerk. Thssen beide vensters een bouwnaad. De gevels zijn afgedekt met een halfsteens rollaag. De onderkelderde opkamer heeft in de voor- en achtergevel staafankers een negenruits venster. Zuidgevel, waarin een hooggeplaatst recent venster, in schoon metselwerk met staafankers en twee grote recente kruisvormige ankers. Kelder met in de voor- en achtergevel raamkozijnen met luiken. Het metselwerk van de opkamer is 18e eeuws. Het driebeukig bedrijfsgedeelte is opgezet volgens het voergangtype met een dwarsdeeL Aan de noorden zuidzijde houten bakgoten op geprofileerde klossen en halfronde gietijzeren stalramen met onderverdeling. In het noorden brede inrijdeuren die toegang geven tot de dorsvloer. Aan weerszijden van de paardenstal een ingang, waarboven aan de noordzijde een dakkapel met hijsluiken. De achtergevel, daterend uit de tweede helft van de l9e eeuw, is gedeeltelijk uit ijsselsteen opgetrokken. Op de hoeken deurkozijnen, in het midden een stalraam. De topgevel, waarin een rond venster met een zespas, is rond 1930 vernieuwd en in waalsteen in halfsteensverband opgetrokken. Varkenshok en wagenschuur zijn in ijsselsteen opgetrokken en voorzien van ingangsdeuren en halfronde luiken.
19
en
Het inwendige van de boerderij beslaat uit een voorhuis met onderkelderde opkamer en een achterkamer en een bedrijfsgedeelte met dorsvloer en stallen. Het voorhuis, met enkelvoudige steenrood geschilderde balklaag, is in de 18e eeuw van een nieuwe schouwpartij voorzien. 'lègen de noordelijke zijgevel bevindt zich een bakoven. Rode plint met mogelijk 17e eeuwse Delfts blauwe plintte-
gels met figuurtjes . 'Iègenover de voordeur een trap naar de zolder, voorheen in gebruik als slaapvertrek. In de hoek ter rechterzijde van het kelderluik een bedstede, waarvan de steenrood geschilderde omtirnrnering bewaard is gebleven. De kap van het voorhuis is gedeeltelijk vernieuwd, twee spanten zijn 19e eeuws. 'Iègen de topgevel is het rookkanaal nog aanwezig. De opkamer, met een turquoise ge_schilderd interieur, wordt door houten wanden onderverdeeld in een portáal, een kleine kamer en een grote kamer, waarin tegen de zijwand twee 18e eeuwse bedsteden, met kinderkrib, en daartussen een kast. Vijf moerbinten, inclusief strijkbal15 ken , met tussen de vensters tegen de achtergevel twee originele sleutelstukken'• met renaissanceprofiel, oorspronkelijk deel uitmakend vari 17 de korbeelconstructie • De construc-
'
I
Geheel boven: Schoorsteen met rookkast. Daaronder: Kelderluik, tevens opgang naar de opkamer.
~l
twintigste iaare:anl! nr. 3/4. novP.mhPr
lQQI'
Midden-Delfkrant
20
i
~i!@[·. p~~ fii 1
I
:
I
1
I
I
1-
I
r--
~ U. -~--------:Lr 1---------u-
I
=..-=..-::.-:...-...=.=..=-=-=--
.... Tr""""~)
•
+I
f'Äinaoluè'~ r-
KJ1',..rNIIIr~H
c~L
_,_
--;.-
;I 11
"I I 11
-·f
c _j
. .,. _ I
I
PLATTE<;ROND.
tie van de opkamer met verdiepingsbalklaag en spanten is laat 16e of vroeg 17e eeuws. Op de zolderverdieping drie eikehouten spanten bestaande uit jukken" met gekromde 19 spantpoten, die de flieringen dragen waarover de sporen zijn gelegd. De vanuit het voorhuis bereikbare kelder is toegankelijk via een kelderluik met brede trederichels en een gemetselde bakstenen trap. Rode plint, op de vloer rode plavuizen. Zoldering met enkelvoudige balklaag. Op de scheiding met het bedrijfsgedeelte bevindt zich op de kapverdieping tegen de brandmuur een oudere schoorsteen met rookkast. De stal heeft drie beuken van gelijke grootte en een enkelvoudige balklaag. De stalinrichting en baksteenvloeren zijn nog grotendeels origineel. Het achterste van de koestal heeft een spantconstructie uit de tweede helft van de 19e eeuw.
Waardering Boerderij van het krukhuistype met interieuronderdelen en bijbehorende bouwhistorische details in in- en exterieur uit verschillende bouwperioden van algemeen belang vanwege zijn cultuurhistorische, architectuurhistorische,bouwhistorische en landschappelijke waarde. De beeldbepalende boerderij maakt deel uit van de nog resterende historische, grotendeels uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw stammende lintbebouwing van boerderijplaatsen aan de Gaag. ---- - - ._ __ , nru:
Noten: 1. Artikel 3. Onze millister kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument. 2.
De omschrijving van het gebouw, zoals die staat op de kennisgeving van de staatssecretaris aan onze vereniging, is als bijlage 2 opgenomen achteraan dit artikel.
10. 1 gaarde
=
1 roe.
11. Krukhuis of T-huis. 12. Wolfseinde: dak met afgeschuinde kant aan de korte zijde. 13. Functie van een korfboog is een opening te overspannen en meestal tevens een erboven liggende kast te ondervangen.
3. Landelijke Bouwkunst Zuid-Holland,
Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, tekst en samenstelling: E.L. van Olst (Arnhem 1994). 4. Kaartboek van Maasland van Jan Potter (1570, facsimile-uitgave, Maasland 1991). 5. P.C.J. van Hinsbergen, Inventaris van het archief van de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht, 1200-1811, nrs. 880, 1304, 1305, 1306, 1311. 6. Met dank aan de heren A. Dijkshoorn enJ. van der Giessen. 7. C. Hoek, Het bezit in Delfland van de Duitsche Orde, Ons Voorgeslacht, jrg. 47, nr. 424, pag. 92- 138.
14. Rollaag: reeks van gemetselde stenen op hun kant. 15. Strijkbalk: uiterste balk van een balklaag, tegen een gevel aanliggend en hiermee verankerd. 16. Sleutelstuk: langwerpig, plat stuk hout ter ondersteuning van een balkeinde, het draagvlak onder het einde van een moerbalk vergrotend, rustend op een (muur)stijl en een korbeel. 17. Een korbeel is een schoor tussen een verticaal en een horirontaal onderdeel.
Historische Vereniging Maasland, jaarboek 1994, pag. 29-39.
18. Een juk is een gebint bestaande uit twee schuin geplaatste stijlen met een bint daaroverheen of daartussen en de onderling verbindende korbelen.
9. Een Morgen is het stuk land wat een boer in één morgen kan ploegen. 1 morgen = zes hond, 7 morgen = 1 hectare, 1 hond = 100 roe, 1 roe = . 14m'.
19. Flieringen: horizontaal draaghout onder daksporen in de lengterichting van een kap. De zolder ter hoogte van de flieringen was de flieringzolder, tegenwoordig vliering.
8. De Tiende Penningen van Maasland,