BIJLAGE
I BIJ NOTULEN 1992-2 af d . 1
Adv.es niet-ambtelyke adviescommissie WOB.
Aan de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, de heer drs. J. Wallage Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer.
Ons kenmerk OR 92000073/1 P CdK/CR
Uw kenmerk WJZ 92020104/3223 d.d. 30 maart 1992
Onderwijsraad Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage Telefoon 070-3637955 Telefax 070-3561474
's-Gravenhage, 25 mei 1992
Onderwerp Tweede ontwerp-besluit kerndoelen basisonderwijs
Inleiding. Het advies van de Onderwijsraad over de eerste ontwerpbesluiten kerndoelen basisonderwijs en basisvorming (d.d. 2 5 april 1991) en het debat in de Tweede Kamer over de basisvorming hebben u doen besluiten de Commissie Herziening Eindtermen (CHE) een hernieuwde adviesaanvraag voor te leggen. Dit heeft geresulteerd in een nader advies van de CHE d.d. 20 oktober 1991. In het thans aan de Onderwijsraad ter advisering voorgelegde tweede ontwerp-besluit kerndoelen basisonderwijs zijn de kerndoelenontwerpen uit het nader advies van de CHE ongewijzigd overgenomen. Vooraf merkt de Raad op dat hoewel de kerndoelen vanzelfsprekend zijn gebaseerd op artikel 8 van de Wet op het basisonderwijs, naar zijn mening in de praktijk met name het uitgangspunt van de multiculturele samenleving nog extra aandacht verdient. De Raad zal hierna ingaan op de wijzigingen die in de specifieke kerndoelen en algemene doelstellingen van de afzonderlijke vak- en vormingsgebieden zijn aangebracht. Hij zal tevens reageren op de argumenten die door de CHE in haar nader advies zijn aangedragen betreffende de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de kerndoelen basisonderwijs. Algemeen. Wat de eenduidigheid in de formuleringen van de algemene doelstellingen van de vak- en vormingsgebieden betreft, is de Raad van mening dat de aangebrachte wijzigingen een
Vermeld bij beantwoording van een brief kenmerk en datum
verbetering betekenen ten opzichte van de vorige versie. De opmerkingen van de CHE betreffende de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de kerndoelen en de legitimatie die daarmee impliciet, en soms ook expliciet, wordt gegeven aan het niet overnemen van bepaalde door de Onderwijsraad voorgestelde wijzigingen in de specifieke kerndoelen, maken echter een minder consistente indruk. Deze indruk is overigens niet alleen ontstaan door die opmerkingen; ook de interpretatie van hetgeen de Raad heeft opgemerkt over het globaliteitsniveau en het geven van voorbeelden, heeft hieraan een bijdrage geleverd. De Raad realiseert zich terdege dat het globaliteitsniveau een blijvend dilemma is bij de formulering van specifieke kerndoelen. De conclusie van de CHE is correct, waar zij stelt dat de Raad geen algemeen pleidooi voert voor meer specificatie. Er moet immers voldoende ruimte blijven voor het concretiseringsproces op schoolniveau. Het gaat echter niet alleen, zoals de CHE ten onrechte stelt, om de vraag wat binnen de vakken tot de "essentialia" moet worden gerekend. Van even groot belang is dat de specifieke kerndoelen, binnen de grenzen van een acceptabel globaliteitsniveau, toch voldoende duidelijkheid bieden en van zoveel realiteitszin getuigen dat ze hanteerbaar zijn voor de leerkrachten die er vorm en inhoud aan moeten geven. Het gaat derhalve met name om het realiteitsgehalte van de specifieke kerndoelen. Alleen wanneer ze voor elke school een uitdaging vormen omdat ze tot de verbeelding spreken en hanteerbaar zijn, kunnen de kerndoelen een positieve invloed uitoefenen op de verhoging van de kwaliteit van het basisonderwijs. De Raad neemt aan dat hetgeen hij het realiteitsgehalte van de kerndoelen noemt, overeenkomt met wat de CHE onder "voldoende richtinggevend" verstaat. De indruk wordt hierdoor gewekt dat ook de CHE van mening is dat, wanneer in het duister moet worden getast naar de achterliggende bedoeling en het niveau van een bepaald kerndoel, redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat dit zal kunnen bijdragen aan het door u beoogde doel dat "alle leerlingen op de in de kerndoelen aangegeven terreinen vergelijkbare kennis, inzicht en vaardigheden verwerven van een gelijk niveau". De Raad heeft in zijn advies van 25 april 1991 reeds geprobeerd duidelijk te maken dat hier een van de grootste struikelblokken ligt. Om die reden heeft hij u geadviseerd bepaalde, hele abstracte formuleringen met voorbeelden te verduidelijken. Hier is niet meer mee bedoeld dan dat die voorbeelden de kerndoelen op het, ook door de CHE nagestreefde, "voldoende richtinggevende" peil zouden brengen. De Raad is het dan ook niet eens met de CHE dat van het geven van voorbeelden moet worden afgezien omdat het hierbij zou gaan om een soort specificatie die als "te sterk voorschrijvend" moet worden aangemerkt. Volstrekt onjuist acht hij de conclusie die de CHE hier direct aan koppelt dat de Onderwijsraad in feite de stellingname van de CHE met betrekking tot het geven van voorbeelden onderstreept, waar hij wees op de belangrijke rol die is weggelegd voor het concretise-
ringsproces op schoolniveau. De Raad is namelijk van mening dat het geven van voorbeelden aan dat proces juist een positieve bijdrage kan leveren. Bovendien impliceert het begrip "voorbeeld" dat dit geen verplichtend of dwingend karakter heeft. Het heeft de Raad verbaasd dat de CHE enerzijds zo'n uitgesproken standpunt inneemt waar zij het noemen van voorbeelden als "te sterk voorschrijvend" bestempelt en spreekt over "het principieel scheiding aanbrengen tussen wat de overheid kan voorschrijven en wat de school zelf als uitwerking van doelen kan kiezen" en anderzijds bij sommige specifieke kerndoelen wel met voorbeelden komt, zoals bij de Engelse taal en Maatschappelijke verhoudingen. De Raad kan hierdoor de redenering van de CHE niet volgen waar zijn advies om op bepaalde punten voorbeelden te geven die de hanteerbaarheid van de kerndoelen zouden vergroten, wordt afgedaan met het - op zichzelf legitieme - argument dat dit alleen gebeurd is "waar zij de begrijpelijkheid en het zicht op de omvang verbeteren". Naar de mening van de Raad is ook in die gevallen waarin de CHE met betrekking tot een aantal vak- en vormingsgebieden zijn advies niet heeft opgevolgd, de noodzaak tot verduidelijking wel degelijk aanwezig. Wat de haalbaarheidsvraag betreft is de Raad er nog steeds niet van overtuigd dat de investering die alle scholen moeten plegen om de kerndoelen te hanteren als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen, de moeite loont. Op zichzelf is hij het wel eens met de opmerking van de CHE dat de kerndoelen pas echt gaan functioneren bij het gebruik in een school. Hierin ziet hij echter onvoldoende reden te volstaan met ex post evaluatie. Er dient naar zijn oordeel eveneens aandacht te worden besteed aan ex ante evaluatie. Naar zijn mening zijn er, zeker voor bepaalde vak- en vormingsgebieden zoals taal en rekenen, voldoende referentiepunten die dienst kunnen doen bij het vooraf inschatten van de succespercentages. Hierbij denkt de Raad bijvoorbeeld aan de gegevens uit de PPONonderzoeken, de ervaringen van docenten en inspectiegegevens. Overtuigende argumenten om de kerndoelen basisonderwijs zoals thans geformuleerd, bij voorbaat in algemene zin te bestempelen als een minimaal haalbaar onderwijsaanbod voor 80% van de leerlingen, heeft de Raad ook in het nader advies van de CHE niet aangetroffen. Wel merkt de CHE op dat het antwoord op de vraag of het geheel van de nu voorgestelde kerndoelen haalbaar is binnen de thans beschikbare onderwijstijd, slechts op basis van een periodieke evaluatie kan worden vastgesteld en dat die pas goed mogelijk is als er vooraf normen beschikbaar zijn. De CHE laat het echter bij deze constatering en gaat niet nader in op de vormgeving en realisatie van deze normen. In het conceptbesluit wordt evenmin ingegaan op het evaluatievraagstuk en de normen die hiervoor als maat zullen dienen. De Raad is van mening dat er op dit punt duidelijkheid moet komen alvorens tot de invoering van kerndoelen basisonderwijs wordt
overgegaan. Kerndoelen van de afzonderlijke vak- en vormingsgebieden. Met verwijzing naar zijn advies van 25 april 1991, beperkt de Raad zich thans tot de onderstaande opmerkingen. Engelse taal. De Raad blijft bij zijn standpunt dat het eventuele voordeel van deze sterk gespecificeerde kerndoelen niet opweegt tegen de nadelen. Hij is nog steeds van mening dat basisscholen voor de vormgeving van een betrekkelijk nieuw vak als de Engelse taal de ruimte moeten behouden hun eigen model en methodiek te kiezen. Zoals de Raad in zijn advies van 25 april 1991 reeds heeft benadrukt, wordt deze ruimte thans niet geboden. Bovendien staan deze vergaande specificaties haaks op de argumenten die de CHE heeft aangevoerd tegen het geven van voorbeelden. Rekenen/wiskunde. In tegenstelling tot wat bij het Engels het geval is, wordt het geven van voorbeelden hier blijkbaar niet zinvol geacht. De Raad betreurt het dat het criterium van de CHE om zijn opmerkingen alleen te honoreren "daar waar ze de begrijpelijkheid en het zicht op de omvang verbeteren", geen toepassing vindt op de opmerkingen betreffende deze kerndoelen zoals bijvoorbeeld 7 en 21. Aan de begrijpelijkheid zou naar het oordeel van de Raad eveneens een bijdrage geleverd kunnen worden als ook zijn opmerking over de aanduidingen van de verschillende domeinen alsnog ter harte wordt genomen. Aardrijkskunde. De Raad is van mening dat de aangebrachte wijzigingen een positieve bijdrage leveren aan de hanteerbaarheid van deze kerndoelen voor de praktijk. Geschiedenis. De aangebrachte vereenvoudigingen betekenen volgens de Raad een aanzienlijke verbetering met betrekking tot het realiteitsgehalte van deze kerndoelen. Natuur, waaronder biologie. Wat deze kerndoelen betreft moet de Raad helaas concluderen dat er niet of in onvoldoende mate tegemoet is gekomen aan de bezwaren die hij met betrekking tot bepaalde onderdelen naar voren heeft gebracht. Evenmin zijn er relaties gelegd tussen de afzonderlijke domeinen.
Maatschappelnke verhoudingen, waaronder staatsinrichting. De Raad is van mening dat op uitstekende wijze tegemoet is gekomen aan de bezwaren die hij tegen deze kerndoelen had. Opmerkelijk vindt hij het overigens wel dat de voorbeelden die in de vorige versie reeds gegeven werden, gehandhaafd en zelfs uitgebreid zijn. Geestelijke stromingen. De logica van de redenering om het noemen van een aantal godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen en de moeilijkheidsgraad ervan te handhaven, ontgaat de Raad. De argumentatie van de CHE voor deze handhaving is, dat scholen die op levensbeschouwelijke gronden problemen hebben met deze kerndoelen, de mogelijkheid hebben om eigen kerndoelen te formuleren. Dit is nu precies de reden waarom de Raad er de voorkeur aan geeft die stromingen niet te noemen en aanduidingen als die over ontstaan en verbreiding te vermijden. Indien het formuleren van vervangende kerndoelen geestelijke stromingen aan de scholen een daadwerkelijk alternatief kon bieden, betekent dit immers dat er wat het aantal stromingen en de moeilijkheidsgraad betreft uitwijkmogelijkheden moeten bestaan. Dit pleit er naar het oordeel van de Raad alleen maar voor om deze nadere aanduidingen weg te laten. Slechts dan zal er sprake kunnen zijn van voldoende vrijheid om het nieuwe en kwetsbare leergebied geestelijke stromingen naar eigen inzicht in te vullen. Dat deze problematiek in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp-besluit wordt afgedaan met de enkele opmerking dat "de prilheid van het vakgebied op dit moment een behoorlijke gespecificeerdheid rechtvaardigt", acht de Raad teleurstellend. Hij pleit er voor de consequenties van deze beslissing nogmaals zorgvuldig af te wegen. Bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer. De samenvoeging en aanpassing van de kerndoelen 5 en 6 vindt de Raad een verbetering. Expressie-activiteiten. De Raad is van oordeel dat voor de expressie-activiteiten en dan met name voor de bij "spel" en bij "beweging" genoemde kerndoelen, hetzelfde argument geldt als voor de geestelijke stromingen. Er dient, zoals reeds eerder door hem is opgemerkt, voldoende vrijheid geboden te worden om aan deze activiteiten naar eigen aard en inzicht vorm en inhoud te geven. De Raad heeft er indertijd reeds op gewezen dat het, door de pregnante plaats die de met "drama" en "dans" samenhangende activiteiten innemen, zeker is dat er een
groep scholen is die een beroep zal moeten doen op de mogelijkheid om vervangende kerndoelen te formuleren. Hierbij geldt dezelfde redenering als de Raad bij geestelijke stromingen heeft gehanteerd. Ook hier heeft de Raad bezwaar tegen de simpele wijze waarop dit onderwerp in de Memorie van Toelichting wordt afgedaan. Namens de Onderwij
(prof
(k
A.M.P. Knoers, voorzitter),
(mr. drs. H.J.M. Hoefnagel, algemeen secretaris).