252
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA.
en van 't huilen, glipte van 'r stoel langs de troostende zus naar Ma toe, nog steeds huilend en met 't servet 'r oogen afvegend. „Ben u dan niet meer boos, 't was toch al allemaal zoo akelig...." en weer overstelpte haar tranen 't kleine stemmetje. „Nou geef me dan maar 'n zoen, maar voortaan zeg je tegen jongens als die je muts willen oprapen, dat je 't zelf wel zal doen hoor! En ga nou gauw eten en vertel dan na 't eten maar eens hoe 't allemaal gebeurde", zei Ma gekalmeerd. Phil voelde zich warm en knus in Ma's armen en al 'r verontwaardiging over 't onrechtvaardige gleed uit haar weg, nu ze zich gekoesterd voelde tegen moeder's lijf.. Diep ademend ging ze terug naar de snijboonen en pikte hier en daar 'n hapje van 't bord.... 't eten was koud en Phil's mond nog met 'n naren smaak van 't huilen.... ,,'k Heb geen trek Ma".... „Voor deze keer mag je 't laten staan. Nelly wil je 's bellen". Phil schaamde zich voor Betje over d'r rooie oogen. Ze bukte om 't te verbergen naar de poes, die onder Pa's stoel zat. Om bij zijn mooi geel lijfje te kunnen komen, steunde ze haar eene hand op Pa's knie en streelde met haar andere de zachtgladde poesevacht. Ze voelde Pa's groote hand over haar handje komen en haar vingertjes een voor een verleggen; onderwijl trommelde Pa's andere hand op tafel een marsch. „Wil je asjeblief uitscheiden met dat getrommel!" zei Ma korzelig. „Wil je asjeblief zorgen dat ik wat te eten krijg", antwoordde Pa in denzelfden toon. „De meid is bezig. Ze kan niet tooveren". „Om 7 uur gaat mijn trein, ik heb je gezegd, dat ik om 6 uur gegeten moest hebben." „Gaat u naar Utrecht, Pa?" onderbrak Phil. „Breng u dan weer eens theerandjes mee, hè ja?" Ze schurkte haar krulhoofdje langs Pa's schouder en schakelde haar vingers in Pa's vingers .Die zijn zoo lekker".
„Dat moet dan maar, juweeltje". „Heerlijk, wanneer komt u terug?" . „Morgenavond, maar dan moet ik weer door naar Leiden". „Jakkes Pa, ben u nou nooit weer es thuis 's avonds". „Nee voorloopig niet". „Asjeblief, wil je eten; anders is 't mijn schuld als je den trein mist", zei Ma, de macaroni schotel aan Pa gevend. Pa zweeg, keek op z'n horloge, stond op en zei: „Dag kinderen", terwijl hij naar de deur ging. Vier stemmen antwoordden „Dag Pa en bonjour Vader", en Phil liep hem achterna: „mag ik u in uw jas hijschen Pappie?" Ze ging op de derde tree van de trap staan en Pa gaf de jas in haar uitgestoken handen, die even neerbogen van de zwaarte, en dan de jas hoog optilden. Pa, met z'n rug naar haar toe, grabbelde met z'n rechterarm naar de mouw, gleed er in, dan de andere arm in de andere mouw en dan met 'n opduwen van de twee armen hing de jas om Pa's schouders. „Knap, juweeltje, geef je lieve vadereen zoen". „Denkt u om de theerandjes?" „Nou en of". „Dag".... „Dag". „Zet uw kraag op, 't is buiten zoo koud", riep Phil nog de vestibule i n . . . . ging dan naar bmnen. „Loop voortaan niet midden onder 't eten van tafel", verbood Ma. „Geef je bord, dat ik je macroni kan geven". Na het dessert stonden allen op van tafel, en gingen de lichte marmeren gang door naar de trap. Nelly waschte haar handen aan 't fonteintje beneden en Phil wachtte tot haar zuster klaar was, onderwijl van haar eene voet op de andere huppelend. „Hè Nel speel strak even die quatremains met me van LöV, de makkelijke?" „Ik heb geen tijd, ik moet uit", zei Nelly haastig. „O", zei Phil teleurgesteld stilstaand. Lam nou zat ze den heelen avond alleen, Ma en
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA. Greet gingen ook uit. En ze had sommen vanavond.... o daar was weer dat gevoel van alles, alles naar vinden, de heele wereld koud en leeg.... ze staarde naar 't kraantje, glimmerend in 't lamplicht, wou dat ze maar weer kon huilen, maar dat kon ze niet, daarvoor was ze te w é e . . . . Nelly droogde haar handen af en Phil begon haar eigen handen te wasschen.... gezellig was de gang altijd, zoo licht en wit en vroolijk met die palmen . . . . Maar 't leek of nu de gezelligheid ergens achter w a s . . . . wat had ze nog meer behalve sommen, fransche thema's, twee! jakkes en nog fouten verbeteren van de vorige.... wie speelde daar piano? O Jan, de sonate pathétique....
253
fiets, en kwam naast haar loopen. „Gaat u naar school?" „Ja", zei Phil bijna onhoorbaar. „Ik heb mijn album meegebracht. Ik heb een fotografietoestel gekregen ziet u en nou heb ik de kiekjes hierin geplakt. Wilt u ze eens zien?" en zonder antwoord af te wachten, sloeg hij 't rood leeren langwerpige album blad op en hield het Phil voor, onhandig met zijn eene hand, omdat hij de fiets ook moest rijden. Vier kleine zwart glimmende fototjes waren op 't eerste blad geplakt. Phil onderscheidde n i e t s van 'tgeen ze voorstelden. „Kijk, dat is de Toren, van de Groote kerk en dit is dat bruggetje bij de Loosduinsche weg en dit is onze winNelly ging naar boven; Phil, nu alleen, kel. . . . die laatste is mislukt, 't is de poes, droogde een voor een haar vingers af, luis- maar net toen ik aftrok sprong ie weg. terend naar de muziek.... met een uit- Maar onze winkel kan je best herkennen, zakken van haar rug kwam ze tegen den vindt u niet?" muur te leunen, nog steeds vegend met den ,,'k Weet 't niet", zei Phil. handdoek over haar vingers luisterde ze, „U kent onze winkel toch wel? Tegenover voelde een rijken weemoed over zich vloeien 't Jan Hendrikstraatje, confiseur en patishaar lam en moe in de leden makend. Hoe sier, met die lichtblauwe winkelkast". ruischten de tonen.... hoe droevig was „O ja", zei Phil vaag. Ze wist heelemaal alles.... Wat was die vage vreemde wilde geen patissier tegenover 't Jan Hendrikdroefheid die ze wel wilde uitjammeren.... straatje. hoor, hij zong er b i j . . . . „Als u straks meegaat even 't Westeinde Slap klein figuurtje in 't hoekje bij de door, dan zal 'k 'm u laten zien", beloofde hij. fontein, de handdoek in haar neerhangende • „Gut nee, 'k heb geen tijd, 't is al zoo handen, stond ze d a a r . . . . met de oogen laat", zei Phil gejaagd en begon nog harstrak gericht op den witmarmeren fel be- der te loopen. lichten gangsteen onder de lamp. De jongen stak 't album weer in de tasch die over z'n fiets hing en zei: „Komt u nooit II. eens te laat op school?" Toen Phil den volgenden morgen de voor„Ja, zoo dikwijls juist!" zei Phil. deur uitkwam om naar school te gaan, zag „ N o u . . . . " hij trok de fiets even de stoep ze opeens in de Spiegelstraat de jongen van ^ op van de Jacob van der Doesstraat.... „wat zou het dan?" gister fietsen, stapvoets. Een beklemming sloeg rondom haar borst, „Wat wat zou het dan?" vroeg Phil. „Of u nou ook eens te laat komt". weer 't zelfde onveilige gevoel van gister. „Nee, we hebben sommen 't eerste uur". Zou ze den anderen kant van de Van Speykstraat gaan en dan door de Zoutman? Nee, „Moet u ze nog overschrijven?" vroeg ie geen tijd, kwart voor negen, 't eerste uur oolijk. rekenen van Melte en ze kon maar vier van „Overschrijven!" zei Phil smadelijk. Ja de tien sommen.... O, daar had je 'm al.. daar moest- je bij Melte mee aankomen. „Dag juffrouw", de jongen wipte van z'n Die zag alles direct met z'n booroogen.
254
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA.
„O schrijft u nooit over?" begreep ie verkeerd. Phil — waarom wist ze niet — zei, dat ze 't niet eerlijk vond, om over te schrijven. Ze vond 't heelemaal niet oneerlijk, ze deden 't allemaal in andere lessen, dan was 't niet oneerlijk. Maar.... j a . . . . ze wou dat nou eens zeggen. „O vindt u 't niet eerlijk. Ja bij ons ook vroeger was ook een jongen die 't niet eerlijk vond. Maar dat was 'n j o n g e n . De meisjes schreven altijd over. Ken u ze dan altijd, die sommen? Weer was er iets, dat Phil bewoog om luchtig te zeggen: „Meestal wel". Terwijl ze ze haast nooit kon. ,,U bent zeker erg knap op school?" vroeg de jongen bewonderend. Phil lachte verlegen even, toch gevleid met zijn bewondering. „Als u de H. B. S. hebt afgeloopen, wat gaat u dan doen?" informeerde hij. „Ik weet niet, naar 'n kostschool in Brussel of Godesberg geloof ik". „En dan, als u daar geweest ben?" vroeg hij verder. „Dat weet ik niet. Dan kom ik thuis en d a n . . . . ja dat weet ik niet hoor", zei ze wrevelig opeens. Al 7 minuten op 't Piet Hein plein, straks moest ze hollen! „Zingt u ook?" vroeg hij opeens. „Of ik zing? Natuurlijk!" zei Phil. „O", zei de jongen 't zinnetje, dat hij al van te voren bedacht had „ik ben ervan o v e r t u i g d dat u een mooie stem heeft". Phil begreep niet waarom hij daarvan overtuigd was, maar ze vond 't toch wel prettig, 't Was een aardige jongen.... Hè wat was 't laat, die heele Prinsestraat nog. „Hebt u een wond aan uw hand?" vroeg hij, belangstellend ziend Haar 'n wit linnen verbandje om Phil's linkerhand. „Ja vanmorgen in m'n vinger gesneden". „Och! doet het pijn?" „Nee, heelemaal niet".
„U is niet kleinzeerig, hoor!" complimenteerde hij. Phil herinnerde zich, dat Ma vanmorgen haar 'n aanstellerig kind had genoemd, toen ze vroeg of Ma 'n verbandje om 'r vinger wou doen, 't bloedde zoo. En de lof van haar metgezel deed haar nu echt goed. Zie je wel, niet kleinzeerig. En die jongen was toch al veel ouder. Hoe oud zou ie zijn, ze durfde 't niet te vragen, vast wel 15 of 16. Waar zou ie op school zijn? Hé, hoefde hij niet naar school?" „Moet u niet naar school?" ontviel haar voor ze 't wist. „Nee, ik ben niet meer op school, al drie jaar ben 'k in 't vak van mijn vader. Eigenlijk kan ik 's morgens niet uitgaan, ziet u, maar 'k heb gezegd, dat ik nog een nota moest brengen op de Laan van Meerdervoort, dat 'k het gisteren vergeten had. Ik had 't niet vergeten!" zei hij met 'n knipoogje. Toen opeens, met schrik: „O, u jokt zeker nooit, als u zoo eerlijk ben?" Phil kreeg een kleur, voelde zich erg onbehaaglijk. Ze wou wéér zeggen, dat ze nooit jokte. Maar dan jokte ze op 't zelfde oogenblik, bedacht ze. En stotterend zei ze: „Jawel, e . . . . maar nooit.... nooit expres!" „O", zei de jongen. Toen ze bij het stadhuis waren, werd hij opeens druk in zijn bewegingen en zei haastig: „Nou moet u eens even 't Westeinde ingaan, om onze winkel te zien. Ik loop even vooruit, anders ziet mijn vader me. We kunnen 't Jan Hendrikstraatje dan wel hard loopen, u hebt nog best even tijd". Phil wou tegenwerpingen maken, maar hij stapte al vooruit met zijn fiets naar de Riviervischmarkt, kwam toen weer terug en zei: „'t Is schuin tegenover 't Jan Hendrik straatje, lichtblauwe winkclkast" en liep weer vooruit. Phil volgde. Wat moest ze nou zien aan die winkel? Ze zocht in 't Westeinde even naar een
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA. confiseur; ze zag een klein snoepwinkeltjc, waar jamfleschjes met lange pepermuntpijpen, rood en wit gestreept, en reepen veterdrop geëtaleerd waren.... Haastig liep ze toen door naar het Jan Hendrik straatje. Daar begon het warempel al te spelen.met den laatsten slag ging de bel! In 't straatje wachtte de jongen. Verontwaardigd viel hij tegen haar uit: „Je hebt heelemaal naar de verkeerde winkel gekeken! 'k Heb er op gelet. Ik zei je immers 'n lichtblauwe winkelkast! Dat andere is 'n s n o e p-winkeltje!" Phil voelde de wereld van verachting in 't laatste zinnetje op haar neervallen en ze zweeg ootmoedig. Nog even bedacht ze, dat hij opeens j e zei van kwaadheid, toen veerde weer de angst voor te laat komen in haar op en ze liep door, zenuwachtig 't klokkewijsje volgend: nou dat trararetje nog en dan ging ie slaan. „Ik ga nou maar weer naar huis", zei de jongen nuchter. En toen, vertrouwelijk, ,,m'n vader vindt niet goed dat ik met meisjes loop, ziet u, En 'k moet de pasteitjes nog paneeren". Phil begreep van dit laatste niemendal, maar ze luisterde er ook bijna niet naar. Bóm, viel de eerste slag — ze holde. „Dag juffrouw", zei de jongen n o g . . . . Bóm, de tweede slag — de hoek om, hollen hollen.... b ó m . . . . b ó m . . . . goddank, de deur nog open, langs 't conciergehuisje de tuin in. „Walsmit, bel een beetje laat", riep ze smeekend tegen den concierge, die, 't horloge in de hand, aan de deur stond. „Jawel, jawel, kom liever 'n beetje vroeger", knorde de oude man. Phil hoorde 't niet, rende naar de kapstok, rukte haar mantel los. Was 't zeven of acht, ze was de tel kwijt, b ó m . . . . nu niets meer.... o, die handschoen wo u maar niet l o s . . . . daar had je 't al, de b e l . . . . Phil stampte op den steenen vloer van de breede gang, dan maar m é t die handschoen naar binnen.
255
Hijgend, rood en warm, stapte ze de klas in, juist toen de bel ophield. III. Om half een bij 't uitgaan der school, keek Phil angstig de Laan op, naar rechts, naar links.... gelukkig.... hij was er niet. H è . . . . een pak van haar hart. Langzaam liep ze naar de Groote Markt.. Vrijdag.... 't was markt. Onder de lessen had ze al gehoord 't gejoel en geschreeuw: vijf om een dubbeltje, mooie appelechinen, vijf, vijf, pak maar weg z e s . . . . van de fruit kraampjes die het dichtste bij de Laan stonden. . . . Leuk gezicht die rijen tenten waar de menschen tusschen door liepen als door straatjes.... al die burgervrouwen, karbiezen en hengselmanden aan den arm langzaam voortschuivend, op 'r gemak de uitgestalde waren in de tentjes bekijkend, soms 'n kropsla of 'n stuk kaas in de hand nemend.... kleine jochies, als vischjes schietend door den menschenstroom, 't geroep en gevent nabouwend, treiterig, tot ze van een of anderen koopman 'n „Donderop" of 'n ribbestoot kregen.... soms een mevrouw met een dienstmeisje, die de mand met inkoopen droeg, achter zich.... Veel joden, in goorbruine jassen, smerige hoeden op 'r slordige zwartglimmende haren, spugend telkens op de keien en soms stilstaand bij een kraam, om met een schorre stem op een of andere koopwaar af te dingen. De lucht was gevuld met geraas van hotsende karren, geschreeuw van stemmen, gelach en geruzie, getjingel van draaiorgels en 't weezwaarmoedige dreinen van 'n harmonica.... Phil, aangetrokken door 't kleurig schouwspel, liep een eindje de markt op, naar de Prinsengracht.... „Geen nóórdewind, geen oostewind, geen wéstcwind, geen zuidc — maar E. de Wind mot je h e b b e . . . . " drong 't zangetje van den uitdrager tot haar door.. haarkammetjes, een tentje v o l . . . . wat goedkoop, 15 cent een kuifkam.... als ze d'r haar opstak.... prenteboeken, en verbeelje, nou al nieuwjaarskaarten.... daar 't boe-
256
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA.
kenstalletje.... Zola voor 20 c e n t . . . . jammer dat ze naar huis m o e s t . . . . zoo leuk bij 't stalletje te kijken, uren l a n g . . . . zulke gekke menschen zag je er a l t i j d . . . . Langzaam liep ze langs de Vlamingstraat de Schoolstraat i n . . . . 't rook er al naar de visch, bah! vieze lucht! Vrijdags aten ze dikwijls schelvisch, laatst snoek, had Pa gestuurd gekregen, afschuwelijke v i s c h . . . . ze kón 't niet eten, en dan was Ma altijd zoo k w a a d . . . . Ma was eigenlijk altijd e r g e n s kwaad om, je kon je nou geen dag zonder standje voorstellen, vanmorgen weer om dat v e r b a n d j e . . . . Als ze n o u thuis k w a m . . . . — Godja, schrok ze opeens — als ze vertelde dat ze die jongen weer had gesproken, d a n . . . . wat zou er dan g e b e u r e n . . . . Zou ze 't maar niet vertellen? maar als Ma 't dan eens h o o r d e . . . . Verbeelje dat die vader van die jongen ze eens had gezien en naar Ma toeging om 't te vertellen.... nou, die man wist toch niet hoe ze h e e t t e . . . . ja maar hij kon wel tegen z'n zoon zeggen: „Hoe heet dat meisje en waar woont z e " . . . . Weer sijpelde die onveilige angstigheid in 'r neer — nee ze zou 't maar vertellen thuis. Pa was er niet, dan was Ma misschien niet zoo uit 'r h u m e u r . . . . P a had niks gezegd g i s t e r . . . . hij zei nooit iets. — Ze had eens een klap van Pa gehad, ze wist niet meer waarom, en toen was ze heelemaal niet boos op Pa geweest.... g e k . . . . als Ma 'r sloeg, dan was ze dól van woede, dan sloeg ze zichzelf met 'r toegeknepen vuisten van kwaadaardige machtelooze woede , dan trapte ze tegen de muur, dan patste ze zich met 'r vuist op 'r voorhoofd, dan huilde ze, g i e r d e ze van woede, woede, w o e d e . . . . Zou Ma 'r nou slaan als ze vertelde van vanmorgen? Laatst had Ma 'r onder 't eten met 'n lepel op 'r vingers gemept, drie keer, net toen Bet je in de kamer was. Toen was ze naar boven gehold, naar de slaapkamer en had de deur op slot g e d a a n . . . . gutja, hoe had ze gedurfd — toen was ze op 't bed gaan zitten, met 'r linkerhand stijf om de andere hand, die gloeide en kneep en
prikte van de pijn en ze had niet gehuild.. ze had stil gezeten, heel lang, tot iemand aan de deurknop rammelde — en Ma's stem zei: „Doe onmiddellijk open". Ze had geen antwoord gegeven, was stil blijven zitten, lippen op elkaar geklemd. Toen was Ma door de andere deur, die ze niet op slot had gedaan, opeens binnen gekomen en t o e n . . . . was er iets versprongen in 'r hoofd, ze wist niet meer wat ze deed, ze was op Ma toe gegaan en had 'r gebonkt met 'r vuisten — even maar, want Ma had 'r direct ónder en toen — toen — toen had ze gegild, gebruld met een rauwe stem van 't huilen, aldoor maar terwijl Ma 'r vasthield met de hand op 'r m o n d . . . . Ze had die hand, die gehate hand op 'r mond, gebeten en t o e n . . . . o god ja dat was 't ergste — toen had Ma 'r voorover geduwd in de kit met water, tot ze bijna stikte en Ma d'r weer eruit haalde — dan begon ze weer met 'r rauwe stem te krijschen.... en Ma duwde haar wéér in de kit. O, o, wat was dat vréeselijk geweest. Ze liep nu bij 't herinneren weer te huilen en te knarsetanden — haatte. Ma weer bij 't herdenken. Ze voelde de vernedering weer zóo hevig, dat ze zich schaamde voor de menschen die ze onbewust voorbijging Een rukwind bij de Toussaintbrug deed haar opeens opzien en weer terugkeeren tot de omgeving waar ze was. Daar kwam dominee aan, dag d o m i n e e . . . . aardige man, ze hield wel van hem, maar hij was zoo streng en hij zei altijd van allerlei dingen, die erg mooi waren, maar natuurlijk niet voor haar, van God en van Liefde en van bidden en van vroomheid.... en als je je versje niet kende, dan keek hij zoo akelig, dan was ze 'n beetje bang voor hem. — Annie was nooit bang voor hem, die stak soms zoo maar d'r vinger op, om wat te vragen. En de jongens, die leerden nooit 'r v e r s j e . . . . Laatst moesten ze opzeggen: O, ziet hoe goed, hoe lieflijk 't is, als zonen van het zelfde huis als broeders samen wonen — en toen had die eene jongen, hoe heette hij ook w e e r . . . . Huygens, die had gezegd:
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA. „O zie hoe prettig 't is, om bij mekaar te wonen, Als honing is 't die neervalt op je hoofd, Daar woont de Heer, daar wordt hij aangekleed.." en verder kon hij 't heelemaal niet meer. Wat was Dominee toen boos geweest! 't Was dan ook wel erg, maar toch ook.... had ze moeten lachen.... IV. 's Middags was Mies van Raat haar komen halen, om naar school te gaan. Phil vond 't een naar kind, die Mies, zoo dik en ze lachte altijd, maar nu was ze toch maar blij, dat ze haar was komen halen, want buiten liep die jongen weer op haar te wachten. En aan de koffie had Ma haar de koop toegezworen, dat ze die jongen moest zeggen, nóóit meer met haar mee te loopen. Gelukkig was Ma niet erg boos geweest, er was een vriendin van Ma uit Utrecht over, die had Pa in Utrecht gezien gisteren en zat aldoor met Ma te fluisteren. Ma had toen gelukkig weinig tijd voor Phil gehad, en alleen maar gezegd: „Pas op, als je nog ééns met die jongen loopt. Je zegt hem, dat je moeder 't niet wil hebben en daarmee uit". Phil vond het maar gelukkig, dat ze 't nu niet hoefde te zeggen, want ze wist niet, hoe ze de zaak zou aanpakken. Ze durfde niet te zeggen: „Ik mag niet meer met u loopen", want dan zou hij vast kwaad worden e n . . . . o c h . . . . ze wist niet waarom, maar ze durfde niet. Toen om vier uur de bel ging, kwam Annie uit B, om Phil te vragen, of ze mee naar huis ging zoover. Annie ging anders altijd met Mary Tenne, die ook in de Javastraat woonde, en die Phil niet kon uitstaan, daarom ging ze meestal op haar eentje. Maar nu was Annie benieuwd naar Phil's wederwaardigheden; 's morgens was Annie niet op school geweest om een lichte verkoudheid, en ze moest dus nog alles hooren. XI,V. Elseviers No. 3.
257
, Onderweg deed Phil verslag. Annie vond 't dom, dat Phil 't thuis verteld had — en nou kon ze niet eens meer met hem loopen? Wat jammer, 't was net zoo éénig, vreeselijk interessant, bepaald zónde, dat ze 't verteld had. . Phil wou eerst zeggen, dat ze blij zou zijn als ze er af was, maar iets weerhield haar. Annie zou 't niet eens gelooven misschien. En ze begon weer te bepiekeren, hoe ze 't tegen die jongen zeggen zou.... hij was er wéér niet. Hè als ie eens niet meer kwam — dan hoefde ze 't niet te zeggen — heerlijk zou 't zijn.... maar toch ook — onbeleefd, of nee onbeleefd.... nou ja toch ook niet aardig. „Zeg, ik kom vanavond even bij je voor m'n opstel, 'k weet er geen raad mee gewoon. En zal ik jou dan met algebra helpen? Ik héb ze al gemaakt, vergelijking met twee onbekenden nogal moeilijk". „O asjeblief, ik snapte er geen steek van vorige week op school", zei Phil dankbaar. „Maar dan moet je mi] ook aan m'n opstel helpen. Heb jij 't al? Welk onderwerp heb je gekozen? Ik vond 't echte lamme, alle vier". „Ik heb 'n regenmiddag gemaakt, 'k Vond ze niks naar, wel prettig". „Hè toe", smeekte Annie, „wees eens héél lief Philletje? Maak jij 't voor me?" „Gut Annie, 'k durf niet, laatst zat 'k ook al in doodangst dat Noordema 't zou merken". „Toe nou, voor één keer nog, ik moet vooruit werken voor Woensdag anders heb 'k met 't partijtje m'n werk niet af. Hè, toe, je maakt zulke prachtige opstellen", vleide Annie. 't Was 'n teer punt bij Phil, haar opstellen. Heerlijk, dat Annie 't zei; zou ze 't meenen? „Nou goed dan", zei Phil nonchalant, als kon Annie's vleierij haar hoegenaamd niet schelen. „Maar zeg, ik ga terug hoor!" Ze waren de Anna Paulowna in gegaan ' «9
258
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA.
en de Laan van Meerdervoort op, nu stonden ze bij de Zeestraat. „O gomme kijk eens!" joelde Annie opeens, „daar heb je 'm". „Wie?" vroeg Phil. „Je ridder, kijk, in de Zeestraat!" „Hè jakkes", zei Phil. Ze was al zoo blij geweest, dat hij niet kwam. „Nou, ik ga weg, zeg", zei Annie beseheiden. „Ben je niet wijs, laat me hier nou niet alleen staan, nee toe nou Annie, nou, dan ga 'k mee!" Phil ging mee de Javastraat in, mogelijk had hij haar niet gezien en moest hij ergens anders heen. Ze keek even om — nee hij was er niet. „Hij is weg, Annie, ziezoo, ik ga naar huis. Dus je komt vanavond? Dag". „Dag, tot vanavond". Nauwelijks was Annie weg, of daar van den ouden Scheveningschen weg kwam hij aanfietsen. Phil voelde dat ze nu al 'n kleur kreeg. „Dag juffrouw, bent u nog op tijd gekomen vanmorgen?" zei hij, van zijn fiets springend. Nou moest ze 't zeggen. Hoe zou ze beginnen.... nee 't ging niet. Wacht, vóór ze aan de Zeestraat was, moest ze zijn begonnen. „Mijn vader heeft niets gemerkt vanmorgen". Phil zweeg, zou ze zeggen „meneer,".... nee meneer klonk zoo gek, ze zou maar niets zeggen, alleen, „m'n moeder heeft gezegd, dat 't uit moest zijn", gut nee, dat was ook zoo mal, en dan dacht hij dat ze thuis zoo onder de plak zat. Zou z e . . . . gut j a . . . . ze zou zeggen, dat ze 't niet netjes vond om met jongens te loopen. Dan merkte hij, dat ze geen doetje was, dat ze niet zou doen waar ze geen zin in had. „'t Waait gelukkig niet meer zoo", converseerde de jongen. De Zeestraat was vlakbij. Nu: een, twee. „E ik wou u eens zeggen.... d a t . . . .
e . . . . u moet me maar niet meer komen halen.... ik.. e.. 'k Ga maar liever alleen". „Wat zegt u?" vroeg de jongen, die 't blijkbaar niet begreep. „Ja, i k . . . . ze vinden thuis, dat 't niet netjes staat, om met jongens te loopen, ziet u, maar ik vin 't zelf ook". „O, maar mijn vader wil het ook niet hebben", zei de jongen, alsof dit dus geen reden was. „Ja, maar ik vin 't zelf ook; ik vin 't niet netjes staan, en als ze 't thuis niet goed vonden en ik wou 't toch doen, dan dee ik 't ook. Daar zou 'k me niet door laten beïnfluencceren." Door dit laatste woord — Nelly zei 't altijd en 't klonk zoo chique vond Phil — voelde ze zich meester van den toestand, opeens. Z ij wou niet meer met hem loopen en dat z e i ze. Ze kon toch doen wat ze wou?! „O vin u 't niet netjes. Maar waarom heb u dan vanmorgen wel met me geloopen?" „Och, dat weet 'k niet. Toen dacht ik er niet zoo bij. Ik vind het wel jammer voor u, maar misschien kan u wel met een ander meisje wandelen". Ze stonden op de stoep van de Laan van Meerdervoort. Phil wou, dat hij nu maar wegging. Maar hij keek haar aan en zei niets. Phil praatte maar door, omdat hij niets zei en 't anders zoo gek was, als ze geen van beiden spraken. „Nou, en als uw vader 't niet hebben wil, moest u misschien ook maar niet meer.. „'t Kan mij niet schelen of mijn vader 't niet goed vindt", zei de jongen opeens. „Affijn, dag juffrouw". Phil vond, dat hij wel wat plotseling wegging, maar ze was er niet rouwig om. Hè, hè, dat was afgeloopen, hoor! Zalig, nu kon ze thuis zeggen, dat 't uit was. Met haar tasch in de uitgestrekte hand, zwaaide ze in 't rond een paar keer en ging toen de Laan van Meerdervoort op, langs den blauwen stoeprand, drie stappen er op,
PHIL'S EERSTE LIEFDEDRAMA. drie stappen ernaast tot de de Ruyterstraat, toen deed ze de schotsche pas, dan ging je zoo gauw vooruit.... haar krullen dansten op haar rug en schouders, de kleine voetjes wipten op en neer, voor en achter elkaar als twee spelende katjes.... Nu namen lezen op de deuren; dat was zoo leuk, telkens 'n ander woord: Morel, van Randwijk, Taveraat, ter Loren, Lindo. Hè, ze had pijn in haar zij, wat langzamer loopen maar. De Spiegelstraat was nu toch zoo'n nare straat, zoo saai, net of 't er altijd Zondag was — en altijd was 't er koud en guur. Als ze nou thuis kwam, dan ging ze maar dadelijk 't opstel voor Annie maken, of zou ze Kindes Nachtgebet nog eens spelen, dat was zoo beeldig. Ze moest er soms gewoon bij huilen; maar heel anders toch weer dan gisteravond toen Jan speelde, dat was veel erger, toen had ze maar gewild dat ze dood was. Dat wou ze zoo dikwijls. Toen Ma haar in de kit met water had geduwd, toen wou ze dat ze maar gestikt was — lekker! dan had Ma toch wel geschrokken.... en toen ze vorige winter pleures had, wou ze ook zoo graag doodgaan, dan zouen ze allemaal wel opeens van haar zijn gaan houden, als ze dood was gegaan. Ze geloofde niet, dat thuis iemand van haar hield, Nelly was gisteren wel lief geweest, maar die deed altijd net tegen haar, of ze drie jaar was, zoo flauw en kinderachtig — vorig j aar met pleures toen was Ma snoezig geweest in 't begin, toen ze twee keerwasflauwgevallen.... later toen ze beter werd, niet meer.... maar toch verlangde ze altijd, dat Ma haar knuffelde . . . . en soms, dan had ze... zoo'n raar gevoel... ze wist heelemaal niet waarnaar, maar dan verlangde ze vreeselijk ergens naar en dan voelde ze zich zóo verlaten, dat ze bang ervan werd. Terwijl ze aanbelde, dacht ze opeens weer aan de theerandjes, die Pa mee zou brengen. Hè Pa, daar hield ze nou toch zoo v a n . . . . maar daar had ze niets aan, dat gaf niets. En Pa had altijd ruzie met Ma, zielig. „Dag Betje, is Ma thuis".
259
„Nee, ze is de visite wegbrengen naar 't spoor". Dan ging ze gauw piano spelen. Hè, ze wou dat zij de Sonate pathétique maar k o n . . . . die speelde Jan toch zoo prachtig.... In de huiskamer draaide ze de pianokruk hoog op, even griezelend van 't piepend gekraak.... dan sloeg ze de zwarte glimmend-gepolitoerde klep om van de piano, zoodat opeens blank en vriendelijk de toetsenrij te voorschijn kwam. . . . zou ze de roode schemerlamp aansteken en de lamp uitdoen?.... ja, dat was k n u s . . . . dan voelde je de piano meer alleen van jezelf en de donkerte in 't overige deel van de kamer was zoo sprookjesachtig. Nu spelen..... 't boek lag bovenop in 't kastje, slordig zag 't er u i t . . . . vragen of 't mocht ingebonden worden.... Zich op het even-krakende krukje zettend, ving ze aan te spelen.... de kleine vingertjes konden een octaafaccoord nog niet grijpen, ze moest de tonen na elkaar spelen.... Prachtig.... die eerste regel al dadelijk.... zoo goed werd je ervan.... 't Kopje met de lange bruine krullen licht gebogen naar 't boek, in aandachtig lezen der noten, de bruine handjes bewegend over de melkwitte toetsen, zat ze in den zacht rooden schijn die de lamp goot over haar figuurtje en haar in-luisteren droevig gezichtje. . . . in de groote donkere kamer een klein plekje licht. De klanken zongen zachtjes om haar heen en ze voelde zich veilig bij de vriendelijke piano en 't warme roode schijnsel.... Ze bewoog haar hoofdje mee bij 't gaan van 't rhytme, 't mondje even open, had een smartelijk trekje, de oogen, in actieve aandacht voor de noten, hadden tevens een weemoedige rust. Ze speelde, tot ze geroepen werd voor het eten. Pa was er niet en Jan ook niet, Ze zouden beide na-eten. Phil, blij dat ze 't vertellen kon, viel dadelijk met de deur in huis: „Dag Ma, dag Greet, dag Nell, dag Jacques. Ma, ik heb 't gezegd tegen hem".