> Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE
2513AA22XA
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www.rijksoverheid.nl Contactpersoon Onze referentie ASEA/SAS/2012/3926
Datum 19 maart 2012 Betreft Ontwikkeling vaste contracten
Uw referentie 2012Z04452
Met uw brief van 7 maart 2012 heeft u mij het verzoek van het lid Berndsen overgebracht. Dit verzoek is om een brief te ontvangen over de daling van het aantal vaste contracten met 97%, de achterliggende oorzaak, wat volgens het kabinet de relatie met het ontslagrecht is en welke oplossingen het kabinet ziet. Hierbij kom ik tegemoet aan dit verzoek. Daarnaast stuur ik u de antwoorden op de vragen van mevrouw Hamer van 8 maart 2012 (2012ZO4555) over ditzelfde onderwerp. Deze treft u in de bijlage aan. Op 16 februari 2012 heeft het UWV het rapport ‘Vacatures in Nederland 2011’ gepubliceerd. Eén van de uitkomsten is dat op de 647.000 vervulde vacatures in 2011 er slechts 2.000 mensen direct zijn aangenomen op basis van een vast contract. In 2010 was dit aantal nog 83.000. Dat impliceert een daling met de door mevrouw Berndsen genoemde 97%. Voor het jaar 2011 zijn (nog) geen openbare gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van het aantal nieuwe vaste contracten. Daarom heb ik het CBS gevraagd om op basis van hun data over 2011 een aanvullende analyse te verrichten. Op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) heeft het CBS gekeken hoeveel mensen in 2011 een zogenaamde baanvinder waren en in datzelfde jaar (op het moment van enquête) op basis van een vast contract werkzaam waren voor de nieuwe werkgever. Voor de jaren 2009 en 2010 is eenzelfde analyse uitgevoerd. Uit de CBS-analyse blijkt dat in 2011 951.000 mensen baanvinder waren. Hiervan werkten in datzelfde jaar 335.000 mensen op basis van een vast contract voor hun nieuwe werkgever. Van 2010 op 2011 is sprake van een lichte daling van het aantal vaste contracten van baanvinders (van 342.000 naar 335.000). Volgens het CBS is er dus sprake van een substantieel aantal nieuwe vaste contracten bij baanvinders in 2011. De daling van 2010 op 2011 is bovendien beperkt. De verschillen tussen de cijfers van UWV en CBS kunnen (deels) voortvloeien uit methodologische verschillen. Het UWV richt zich bijvoorbeeld uitsluitend op vervulde vacatures, terwijl het CBS ook nieuwe banen meeneemt die zonder vacature tot stand zijn gekomen. Verder bekijkt het UWV de contractvorm op het moment van aanname, terwijl het CBS de contractvorm een aantal maanden later waarneemt (namelijk op het moment van enquêtering). De CBS-cijfers omvatten daarmee ook mensen die eerst een kort tijdelijk contract hadden bij hun nieuwe werkgever en vervolgens vast zijn aangenomen. Ten derde hebben de cijfers van het CBS betrekking op zogenaamde baanvinders in heel 2011 en die van het UWV Pagina 1 van 6
op vervulde vacatures in de periode oktober 2010 tot en met september 2011. Tot slot zijn de UWV-cijfers gebaseerd op een werkgeversenquête en de CBScijfers op een persoonsenquête. Nader onderzoek zal uit moeten wijzen wat de precieze oorzaken zijn van de verschillen in uitkomsten van UWV en CBS. Vanuit het perspectief van de ontwikkeling van de flexibele schil is de analyse van het CBS het meest relevant. Dit omdat naar alle nieuwe vaste contracten van baanwisselaars wordt gekeken, los van vervulling van vacatures.
Datum 19 maart 2012 Onze referentie ASEA/SAS/2012/3926
Ondanks de verschillen concluderen UWV en CBS beide dat het aantal nieuwe vaste contracten bij baanvinders in 2011 afneemt. Dat is in lijn met het conjuncturele beeld. Het is gebruikelijk dat in tijden van economische crisis het aantal vaste contracten daalt, waarbij sprake is van een vertraagde reactie op de economie. In 2008 nam het aantal vaste contracten nog toe, in 2009 was er een lichte daling en pas in 2010 nam het aantal vaste contracten sterker af. In een periode van laagconjunctuur zijn werkgevers onzekerder over de toekomst. Bovendien is de arbeidsmarkt ruimer. Dit leidt ertoe dat werkgevers meer gebruik maken van de mogelijkheid om mensen op basis van een tijdelijk contract te laten werken. Figuur 1: Aantal vaste contracten (x1000)
Bron: Dekker, Houwing en Kösters (2012) ‘Doorstroom van flexwerkers’
Van uitstel van het vaste contract komt doorgaans echter geen afstel. Als de economie weer aantrekt en de arbeidsmarkt krapper wordt, neemt het aantal vaste contracten weer toe. Het tijdelijke negatieve effect van de laagconjunctuur wordt daarmee teniet gedaan. Uit figuur 1 blijkt bijvoorbeeld dat het aantal vaste contracten als gevolg van de dotcom-crisis daalde van 2002 tot 2005, om vervolgens weer te stijgen. Verder blijkt uit de UWV-cijfers in ‘Vacatures in Nederland 2011’ dat de afname van het aantal nieuwe vaste contracten hand in hand gaat met een bijna even grote toename van het aantal tijdelijke contracten met uitzicht op een vast contract. Ook dat geeft aan dat van uitstel geen afstel hoeft te komen.
Pagina 2 van 6
Het kabinet ziet in het licht van bovenstaande analyse en gegeven het conjuncturele karakter van de daling van het aantal vaste contracten geen reden voor beleidswijzigingen. Datum 19 maart 2012 Onze referentie ASEA/SAS/2012/3926
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp
Pagina 3 van 6
Bijlage 2012Z04555
Datum 19 maart 2012
Antwoorden op de vragen van het lid Hamer (PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de dramatische daling van het aantal vaste contracten en de gevolgen voor Nederland (ingezonden 8 maart 2012)
Onze referentie ASEA/SAS/2012/3926
Vraag 1 Bent u op de hoogte van het bericht dat er in 2011 97 procent minder vaste contracten zijn aangeboden en praktisch niemand meer een vaste baan krijgt?1 Antwoord Ja Vraag 2 Deelt u de mening dat de enorme groei van de tijdelijke contracten een indicatie is dat de flexibele schil in Nederland is doorgeschoten en werknemers steeds meer als inwisselbare productiemiddelen ten dienste van het bedrijf worden gezien, in plaats van mensen die een bepaalde inkomenszekerheid voor hun toekomst nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Deelt u de mening dat het bedrijfsleven zich over-verzekert tegen het veronderstelde marktrisico in de globaliserende economie en meer en meer irrationele onzekerheid op werknemers wordt afgeschoven? Zo nee, waarom niet? Antwoord 2 en 3 Er is in 2011 een zekere toename van het aantal tijdelijke contracten, ook van tijdelijke contracten van langere duur (langer dan een jaar) met uitzicht op een vast contract. Gezien de huidige stand van de economie is dat ook verklaarbaar. Nederland verkeert in een recessie. Als gevolg daarvan daalt het aantal vaste contracten. Hierbij moet aangetekend dat het aantal nieuwe vaste contracten volgens het CBS minder sterk terugloopt dan de UWV-cijfers uit ‘Vacatures in Nederland 2011’ lijken te suggereren. Als de economie weer daadwerkelijk aantrekt, zal ook het aandeel vaste contracten weer stijgen. Verder wijs ik erop dat door de jaren heen de omvang van het aantal werknemers met een flexibel contract redelijk stabiel gebleven. Er is wel een toename van het aantal werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband. Als de vooruitzichten goed zijn, zullen deze contracten naar verwachting worden omgezet in vaste contracten. Vraag 4 Deelt u de mening dat de sterke tendens van tijdelijke contracten en zzp’ers een groot probleem voor gewone werknemers kan gaan worden, aangezien vrijwel alle mensen inkomenszekerheid nodig hebben om een gezin te onderhouden, een hypotheek te krijgen of een auto te kopen? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Deelt u de mening dat ‘langlopende contracten met uitzicht op een vast contract’ te vaak een valse term blijkt te zijn, omdat het Uitvoering Werknemers 1
Trouw, Niemand krijgt meer een vaste baan, 7 maart 2012 Pagina 4 van 6
Verzekeringen (UWV) aangeeft dat vaste contract er zelden van komt? Zo nee, waarom niet? Hoe vaak wordt een tijdelijke contract omgezet naar een vast contract? Antwoord 4 en 5 Bij het antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat het aantal tijdelijke contracten beperkt toeneemt. Wel is er een grotere toename van het aantal tijdelijke contracten met uitzicht op een vast dienstverband. Als het gaat om inkomenszekerheid, is het vooruitzicht op de langere termijn van belang. Daarvoor is van belang in hoeverre er sprake is van doorstroming naar een vast contract. Uit onderzoek2 blijkt dat van de werknemers die in 2009 een flexibel contract hadden, ongeveer een kwart na een jaar is doorgestroomd naar een vast contract met vaste uren. Tijdelijke contracten met uitzicht op vast werk zijn in dit cijfer buiten beschouwing gelaten, omdat hierover nog geen data beschikbaar zijn. Dit zorgt naar verwachting voor een onderschatting van de doorstroomkans van werknemers met een tijdelijk contract, omdat deze groep het beste perspectief op vast werk heeft. Het CBS is gestart met het verzamelen van gegevens over de doorstroom van deze groep. De betreffende cijfers zullen naar verwachting begin 2013 beschikbaar zijn.
Datum 19 maart 2012 Onze referentie ASEA/SAS/2012/3926
Overigens merk ik op dat UWV niet stelt dat het vaste contract er zelden van komt na een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband. De UWVcijfers hebben slechts betrekking op de wijze waarop vacatures worden vervuld en niet op de doorstroom van tijdelijk naar vast. Vraag 6 Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat werkgevers zich richten op jonge werknemers onder 25 jaar bij het aanbieden van tijdelijke contracten, aangezien zij welwillender tegenover deze onzekere positie staan, maar waardoor de oudere generatie werknemers buiten de boot valt waarvan Nederland het menselijke kapitaal nodig heeft om de vergrijzing op te vangen? Zo nee, waarom niet? Antwoord Deze mening deel ik niet. Ik vind het logisch dat jongeren vaker een tijdelijk contract hebben dan ouderen. Vaak gaat het om bijbaantjes of om een tijdelijk contract als opstap naar een vaste arbeidsrelatie. Ik zie ook niet in waarom ouderen buiten de boot zouden vallen door het bestaan van de mogelijkheid om een tijdelijk contract overeen te komen. De arbeidsparticipatie van ouderen is de afgelopen jaren juist gestegen. Het overgrote deel van de oudere werknemers heeft bovendien een vast contract (95%). Ook voor oudere werklozen bieden flexibele contracten mijns inziens kansen. Als een potentiële werkgever nog niet geheel overtuigd is van de capaciteiten van de werknemer (of van het al dan niet structurele karakter van de werkzaamheden), biedt een tijdelijk contract uitkomst. Vraag 7 Is het waar dat er minder wordt geïnvesteerd in scholing en training van tijdelijke krachten dan van vaste krachten, zowel door de werkgever als door de werknemer zelf, waardoor men kan concluderen dat een doorgeschoten flexibele schil op lange termijn de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse economie schaadt? Zo nee, waarom niet? 2
Dekker, Houwing, Kosters (2012). Doorstroom van flexwerkers. Economisch statistische berichten, jaargang 97, 3 februari 2012. Pagina 5 van 6
Antwoord Werknemers met een flexibel contract nemen beperkt minder deel aan scholing en training dan werknemers met een vast contract. In de periode 2004-2008 nam per jaar gemiddeld 11,5% van de vaste werknemers 3 deel aan scholing, tegenover 9,5% van de flexibele werknemers.4 Bij 8,9% van de vaste werknemers was sprake van scholing die door de werkgever is bekostigd en 1,5% van deze groep financierde de scholing zelf. Bij flexibele werknemers was in 4,9% van de gevallen sprake van door de werkgever bekostigde scholing; 3,3% financierde de scholing zelf.5 Gelet op het beperkte verschil in scholingsdeelname tussen vaste en flexibele werknemers maak ik mij geen zorgen over de gevolgen van de (mijns inziens niet doorgeschoten) omvang van de flexibele schil op de arbeidsproductiviteit.
Datum 19 maart 2012 Onze referentie ASEA/SAS/2012/3926
3
Tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast dienstverband worden hier tot de vaste werknemers gerekend. 4 Fouarge, de Grip, Smits en de Vries (2001). Flexible contract and human capital investments. ROA Reasearch Memorandum. 5 Er is ook nog een aandeel scholingsparticipatie dat niet door de werkgever of de werknemer wordt betaald (maar bijvoorbeeld uit O&O fondsen). Pagina 6 van 6