2.3 Prospecties met ingreep in de bodem Sint-Niklaas – Heidebaan - Noord Prospectie met ingreep in de bodem: 6 - 22 maart 2012 Dossiernummer: 2012/057 Locatie: Sint-Niklaas, 6de Afdeling, sectie B, Percelen 1010, 1011, 1012, 1013, 1018a, 1019b, 1036d, 1041c en 1041d. Naar aanleiding van de aanleg van een KMO-zone in het ontwikkelingsgebied Heidebaan-Noord (tussen de Heidebaan en het noordelijk deel van de Passtraat) te Sint-Niklaas werd geadviseerd om voorafgaand aan de start van de werken een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Het project wordt ontwikkeld door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas (Interwaas) en Beernaert’s Werken bvba. De samenwerkingsovereenkomst tussen Interwaas en de Archeologische Dienst Waasland (ADW) inzake verplicht archeologisch vooronderzoek van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten (2009-2012) impliceert dat het vooronderzoek uitgevoerd wordt door ADW. De ligging in een onbebouwd gebied in de buitenrand van de stad Sint-Niklaas, enkel benut voor landbouwactiviteiten, maakt dat archeologische resten mogelijk nog goed bewaard kunnen zijn. Alle percelen vertonen een duidelijke ‘bolleakkeropbouw’. Typisch bij het fenomeen van de bolle akkers is de afdekking van het oude oppervlak onder het centrale deel van de akker. Te Sint-Niklaas – Heidebaan-Noord resulteerde dit in de uitzonderlijk goede bewaring van enkele podzolprofielen. Ten minste op een deel van de terreinen zijn er aanwijzingen dat men bij de aanleg van de bolle akkers eerst de humeuze A-horizont (oude bodem) verwijderd heeft. Het ontbreken van ploegsporen in de pre-bolleakkerbodem en de goede bewaring van de uitspoelingshorizont (E) kunnen er op wijzen dat de oude A-horizont slechts in beperkte mate bewerkt is geweest. Dit doet ons veronderstellen dat vóór de aanleg van de bolle akkers geen intensieve landbouw heeft plaatsgevonden op deze terreinen. Enkele grachten die stammen van voor de aanleg van de bolle akkers kunnen beschouwd worden als de enige relevante archeologische sporen en wijzen minstens op het bestaan van een rudimentaire perceelsindeling in grote kavels. Mogelijkerwijs zijn de gronden eeuwenlang bebost geweest (door het zogenaamde Koningsforeest) en na de laatmiddeleeuwse ontbossing verworden tot heide- of braakland dat na verloop van tijd hoogstens op extensieve wijze in cultuur zijn gebracht. Dit zou overeen kunnen stemmen met het voorkomen van het heidetoponiem in de omgeving. Twee profielen en een pre-bolleakkergracht werden bemonsterd. Het palynologisch onderzoek van de stalen kan in de toekomst mee opgenomen worden in een nog op te starten globaal Waas onderzoeksproject met betrekking tot het landgebruik vóór de aanleg van de bolle akkers. Verwacht wordt dat verder (vlakdekkend) onderzoek van de laatmiddeleeuwse landindeling geen bijkomende relevante informatiewinst zal opleveren. Daarom werd aan het Agentschap Onroerend Erfgoed geadviseerd om in afwachting van het basisrapport een toelating tot aanvang van de werken te verlenen. JVV
72
Fig. 36. Sint-Niklaas-Heidebaan-Noord: overzichtsplan van het proefsleuvenonderzoek.
73
Fig. 37. Sint-Niklaas-Heidebaan-Noord: beeld op de oude podzolbodem met monstername voor pollenanalyse.
Beveren – Viergemeet Prospectie met ingreep in de bodem: 5 - 26 april 2012 Dossiernummer: 2012/129 Locatie: Beveren, 1ste Afdeling, Sectie B, Percelen 684k, 684w (partim), 681m, 681d, 680v3, 680k4 en 714m2 (partim). Naar aanleiding van de aanleg van een woonverkaveling in het ontwikkelingsgebied Viergemeet (tussen Vesten (N70), Blokmeers en Luitenant Van Eepoelstraat (ca. 4,8 ha)) te Beveren werd geadviseerd om voorafgaand aan de start van de werken een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Het project wordt ontwikkeld door een consortium waarvan het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas (Interwaas) deel uit maakt. De samenwerkingsovereenkomst tussen Interwaas en de Archeologische Dienst Waasland (ADW) inzake verplicht archeologisch vooronderzoek van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten (2009-2012) impliceert dat het vooronderzoek uitgevoerd wordt door ADW. Het microreliëf van het onbebouwde gebied vlakbij de middeleeuwse dorpskern van Beveren wordt van zuid naar noord getypeerd door een zachte helling met aan de voet een vlakke zone. Dit lager gelegen gebied wordt in de volksmond “de Meersen” genoemd. De helling en de vlakke zone worden van elkaar gescheiden door een kleine naamloze waterloop die een natuurlijk tracé lijkt te volgen. Het moet hierbij gaan om het oorspronkelijke tracé van de Meersenbeek. De extreem natte omstandigheden in de noordelijke onderzoekszone zijn wellicht toe te schrijven aan de ondiepe aanwezigheid van het ondoordringbare Rupeliane kleisubstraat in een van nature lager 74
gelegen gebied. Bovendien kon tijdens het sleuvenonderzoek vastgesteld worden dat bovenop het kleisubstraat zich nog een andere Tertiaire afzetting bevindt, met name de Formatie van Kattendijk. Het is dit glauconiethoudend zand- en schelpenpakket dat als watergeleidende laag van het grondwater fungeert en aan de voet van de helling bijna dagzoomt. Dit heeft er toe geleid dat zich in het zogenaamde Meersengebied een specifiek bodemkundig fenomeen heeft voorgedaan. IJzeroxide en kleipartikels spoelen uit het kleimineraal glauconiet en worden afgezet in het laag gelegen komgebied. Dit heeft er toe geleid dat deze laag gelegen natte gronden een zwaardere bodemtextuur hebben en er ijzeroer, verharde ijzeroxideconcreties, tot ontwikkeling is gekomen (met dank voor de feedback van Frieda Bogemans, KBIN). Het menselijke ingrijpen in dit natte gebied is archeologisch te herkennen als een dichtgeslibd grachtensysteem dat de afwatering in noordelijke richting moesten garanderen. Door deze ingreep was het gebied beter bruikbaar. Dit neemt echter niet weg dat het een nat gebied bleef, dat ongeschikt was voor de teelt van gewassen. Een gebruik als nat weidegebied/hooiland in functie van veeteelt lijkt meer voor de hand te liggen. Dit accordeert ook mooi met de benaming “Meersen”. De vondst van een stapel grote ijzeroerbrokken met delfsporen doet vermoeden dat in het natte lager gelegen gebied ijzeroer ontgonnen werd in de postmiddeleeuwse periode. IJzeroer werd eeuwenlang als de enige bron van natuurlijk ijzer ontgonnen in onze contreien. Bijkomend onderzoek in het natte weide en/of winningsgebied lijkt ons inziens niet relevant. De noodzakelijke vaststellingen zijn hier verricht. Bovendien maakt de extreem hoge grondwatertafel aanvullend onderzoek haast onmogelijk. De situatie is enigszins anders op de helling. Het is niet verwonderlijk dat alle nederzettingssporen terug te vinden zijn op de goed gedraineerde drogere gronden, doch in de directe nabijheid van het natte lager gelegen gebied bij de Meersenbeek. De grotere biodiversiteit in dit overgangsgebied kwam perfect tegemoet aan de levensnoodzakelijke behoeften van de bewoners. In het zuidoosten treffen we een éénschepige structuur aan met een NW/ZO-oriëntatie. Aangezien archeologica voorlopig ontbreken, kan de structuur moeilijk gedateerd worden. Een datering vanaf de metaaltijden tot de middeleeuwen behoort tot de mogelijkheden. De noordoostelijke sporencluster van kuilen en greppels strekt zich uit over verschillende sleuven. Een evaluatie van de keramiek doet een datering op de overgang van de volle naar de late middeleeuwen (12de-13de eeuw) vermoeden. Op de westelijke zone van de helling treffen we een tweede nederzettingszone aan. Naast enkele greppels kwam hier ook een structuur met een NO/ZW-oriëntatie aan het licht. De drieschepige structuur met smalle zijbeuken en licht gebogen wanden sluit morfologisch perfect aan bij de typische 12de/13de-eeuwse woonstalhuizen die reeds meermaals werden aangetroffen in het Waasland (BeverenPolderdreef, Kruibeke-Hogen Akkerhoek, Beveren-Meerminnendam, …). Eerder atypisch is de kuil die net ten noorden van de dubbele palenrij gevonden werd. Het handgevormde aardewerk dat er in aangetroffen werd, doet een bijkomende activiteitsfase in de metaaltijden vermoeden. Vlakdekkend onderzoek zal hier uitsluitsel over moeten geven. De nederzettingscontexten op de droge helling dienen vlakdekkend onderzocht te worden om een betere kijk te krijgen op de bewoningsgeschiedenis aan de rand van het Meersengebied, vlakbij de middeleeuwse dorpskern van Beveren. JVV
75
Fig. 38. Beveren-Viergemeet: overzichtsfoto met inplanting van de sleuven en aanduiding van de verder te onderzoeken zones.
Sint-Pauwels – Kerkomgeving Prospectie met ingreep in de bodem: 27 september 2012 Dossiernummer: 2012/385 Locatie: Sint-Gillis-Waas (Sint-Pauwels), 4de Afdeling, Sectie A, Perceel 148c. Naar aanleiding van de herinrichting van de omgeving rondom de parochiekerk van Sint-Pauwels (tussen Dries, Pastorijstraat en Pastorijwegel) werd door het Agentschap Onroerend Erfgoed geadviseerd om voorafgaandelijk aan de start van de werken een archeologisch onderzoek uit te voeren. Het project wordt ontwikkeld door de gemeente Sint-Gillis-Waas. Gelet op de locatie van het project, nabij de parochiekerk van Sint-Pauwels, is de kans groot dat er bij de realisatie van de werken archeologische resten vernield worden. Om deze reden werden in de vergunning twee archeologische onderzoeksfases opgenomen. Deze nota heeft betrekking op de eerste onderzoeksfase die de aanleg van het kerkplein behelst. Het onderzoek in deze zone wordt uitgevoerd conform de bepalingen in het advies van Onroerend Erfgoed. In functie van het bepalen van de diepte van het eerste archeologisch relevante niveau zullen min. vier sondages (min. 2 x 0.5 m) worden uitgevoerd in de zone van het kerkplein (max. 60 cm diep). Aangezien het niet uitgesloten is dat in verschillende richtingen begraven werd, zullen de sondagesleuven zowel in NZ- en OW-richting aangelegd worden. De parochie Sint-Pauwels werd in 1234 gesticht en behoort hiermee tot één van de latere parochiestichtingen in het Waasland. Wellicht omstreeks deze tijd werd de kruiskerk met achtkantige vieringtoren gebouwd. Het gebouw kende nadien enkele grondige verbouwingsfases. Over het kerkhof zijn we slechts summier ingelicht. We kunnen er van uitgaan dat het samen met de kerk werd aangelegd rond het jaar 1234. Het bleef in gebruik tot 1927. In 1964 werden de grafzerken weggenomen. 76
Het archeologische niveau waarop de eerste vage contouren van individuele graven kunnen onderscheiden worden, bevindt zich op 60 cm diepte onder het huidige maaiveld. Enkele bijkomende bevindingen geven een beeld van de complexiteit van het archeologisch onderzoek dat nog moet volgen. Op basis van het beperkte sleuvenonderzoek kan verwacht worden dat op het kerkhof tot op een minimale diepte van ca. 1 m een complexe stratigrafie van opeenvolgende begravingen terug te vinden is. Alle min of meer definieerbare grafkuilen blijken een OW-oriëntatie te hebben. Bij enkele graven kon vastgesteld worden dat de overledenen met het aangezicht naar het oosten werden begraven. Op basis van de superpositie en de vulling van de grafkuilen zal het mogelijk zijn om restanten van de oudste begravingen terug te vinden. Door de fluctuerende grondwatertafel en de zandbodem blijken de organische resten, met uitzondering van botmateriaal, uitermate slecht bewaard te zijn. Metalen voorwerpen zijn sterk gecorrodeerd. Bovendien kan op basis van onze vaststellingen vermoed worden dat er minder intensief begraven werd in de nabijheid van de westelijke grens van het kerkhof. Hier is nog een deel van de natuurlijke bodemvorming aanwezig. Hiermee wordt aangetoond dat het huidige microreliëf wellicht weinig afwijkt van de natuurlijke situatie vóór de ingebruikname van het kerkhof. Ons advies voor de aanleg van het kerkplein is dat de maximale funderingsdiepte van 50 cm onder maaiveldhoogte kan aangehouden worden, mits enkele beschermende voorwaarden in acht worden genomen. Het terrein wordt in deelzones afgegraven tot op de noodzakelijke diepte (max. 60 cm onder maaiveld). Het afgravingsvlak wordt manueel bedekt met geotextiel en afgedekt met de voorziene onderbedding van het nieuwe kerkplein. Op geen enkel moment mag het afgravingsvlak betreden worden door machines. Pas nadat de onderbedding aangebracht is, kunnen de machines de werkzone betreden. JVV
Fig. 39. Sint-Pauwels-kerkomgeving: luchtfoto met aanduiding van de sondagesleuven.
77
Fig. 40. Sint-Pauwels-kerkomgeving: zicht op een van de sondagesleuven.
78
Sint-Niklaas – Clementwijk Prospectie met ingreep in de bodem: 27/2 – 17/4/2012 Dossiernummer: 2012/058 Locatie: Sint-Niklaas, Afdeling 1, Sectie A, Blad 2, nummers 287D, 286, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 303, 304, 305, 306, 307, 308, 319 (partim), 321, 334 (partim), 335, 336, 337 (partim), 346 (partim), 347, 348, 290C, 297A2 (partim), 349A, 350A, 351E, 360C, 361C, 362C (partim) + delen van het openbaar domein (grasland/speelterrein). Ter hoogte van de bestaande Clementwijk, een gebied ten noordwesten van de stadskern van SintNiklaas, plande het stadsbestuur een stadsuitbreiding van in totaal 80 ha. De ontwikkeling zal in drie fases verlopen. De eerste fase van dit project bevond zich in het zuidoosten van het plangebied en besloeg een oppervlakte van ± 16,1 ha. Voor de concrete uitvoering werkte het stadsbestuur samen met het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas (Interwaas), de Waasse Landsmaatschappij, de SintNiklase Maatschappij voor de Huisvesting en Matexi. Aangezien er zich geen gekende archeologische waarden bevonden in de onmiddellijke omgeving, werd een prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd. Het voornaamste doel van dit proefsleuvenonderzoek was het bepalen van de archeologische waarde van deze eerste fase van het plangebied. In totaal werden 84 sleuven aangelegd. Hierin werden slechts een beperkt aantal archeologisch waardevolle sporen aangetroffen, wat wijst op een beperkt gebruik van het gebied in het verleden. Dit correleert met de historische bronnen die er op wijzen dat de zone lange tijd gekend was als heidegebied. Vermoedelijk bleef het dan ook lang in onbruik voor intensieve landbouw. Een extensief gebruik kan echter niet worden uitgesloten. Een eerste poging tot ontginning van de heide kan vermoedelijk geplaatst worden in de late middeleeuwen (13de – 14de eeuw), een periode die in het gehele Waasland gekenmerkt wordt door een heropleving van de menselijke activiteit. Vermoedelijk werd in deze periode het heidegebied dan ook verscheidene malen bewerkt, waardoor de natuurlijke podsolbodem grotendeels verstoord werd. Dat de landbewerking niet bijzonder intensief gebeurde, kon afgeleid worden uit de podsolbodem die op meerdere plaatsen nog bewaard was gebleven tot en met de E-horizont. Waarschijnlijk kan ook de aanleg van de verschillende greppels en grachten in deze periode geplaatst worden. Na een periode van extensief landgebruik werd het gebied mee opgenomen in de herverkavelingsbeweging van de 15de – 16de eeuw waarbij de bolle akkers werden aangelegd. Sinds dan werd het onderzoeksgebied enkel gebruikt als landbouwgebied, wat er toe heeft geleid dat de toenmalige landindeling nog steeds weerspiegeld wordt in de hedendaagse percelering. TVN
79
Fig. 41: Sint-Niklaas-Clementwijk: luchtfoto met aanduiding van het onderzoeksterrein.
Fig. 42. Sint-Niklaas-Clementwijk: coupe op een 14de-eeuwse kuil.
80
Sint-Niklaas – Gerda Prospectie met ingreep in de bodem: 24 - 29 september 2012 Dossiernummer: 2012/382 Locatie: Sint-Niklaas, Afdeling 4, sectie D, percelen 821K, 821L, 823L, 822C, 854D, 845B (partim). Op het terrein gelegen tussen de Abingdonstraat, Broedersstraat, Kongostraat en Bokkenhof wordt de ontwikkeling van een zorgcentrum van het OCMW voorzien. Ter evaluatie van het mogelijke aanwezige archeologische erfgoed werd beslist om voorafgaand aan de inrichtingswerken een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Het project wordt ontwikkeld door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas (Interwaas) en het OCMW Sint-Niklaas. De samenwerkingsovereenkomst tussen Interwaas en de Archeologische Dienst Waasland (ADW) inzake verplicht archeologisch vooronderzoek van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten (2009-2012) impliceert dat het vooronderzoek uitgevoerd wordt door de ADW. Aan de hand van 16 kijksleuven werd een evaluatie gemaakt van het potentiële archeologische erfgoed. Deze kijksleuven werden systematisch verspreid over het terrein en indien nodig aangevuld met kijkvensters. Op deze manier werd het terrein, met een grootte van ca. 2,5 ha, gescreend. Het terrein werd tot 2002 gebruikt als voetbalterreinen voor de voetbalclub SK Gerda. Dit gebruik bracht op bepaalde delen van het terrein nivellering en puin (van afgebroken tribunes en gebouwen) met zich mee. Er werden vier bolle akkergrachten gevonden, waarvan de aanleg te dateren valt in de 15 de – 16de eeuw. Twee greppels zijn mogelijk archeologisch relevant, maar konden niet gedateerd worden omwille van het ontbreken van dateringsmateriaal. Op basis van deze gegevens werd het niet nodig geacht om bijkomend archeologisch onderzoek te adviseren. AP
Fig. 43. Sint-Niklaas-Gerda: beeld op een bolleakkergracht (spoor 10).
81
Fig. 44. Sint-Niklaas-Gerda: coupe van een greppel (spoor 5 in werkput 9).
82
2.4 Paleolandschappelijk booronderzoek en werfcontroles zonder interventie Sint-Pauwels – Sterrenwegel Vaststellen bouwovertreding: 15 maart 2012 In functie van een reliëfwijziging ter verbetering van de landbouwtechnische capaciteiten van het terrein was de eigenaar, Raf Vertenten, gestart met het herprofileren van de terreinen. Hiervoor werden aan de rand van de huidige landbouwpercelen brede stroken afgegraven tot op het archeologisch relevante niveau, om nadien terug aangevuld te worden. De eigenaar hield hierbij geen rekening met de voorwaarden die in de bouwvergunning waren opgelegd. De onrechtmatige start werd door de ADW onderschept. Na onderhandeling werden de graafwerken opgeschort. In november werd een prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd door All Archeo bvba (dossiernummer: 2012/462). JVV Kruibeke-Bazel-Rupelmonde – Gecontroleerd overstromingsgebied (GOG) → uitvoering van de onderzoeksovereenkomst Paleolandschappelijk en archeologisch onderzoek van het te realiseren gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde In aansluiting op het onderzoek in 2011 werden ook in 2012 verspreid over de eerste helft van het jaar controles uitgevoerd bij de infrastructuurwerken. Door de afname van het aantal bodemingrepen kunnen de interventies van de ADW eerder beperkt genoemd worden. De machinale graafwerken bij de aanleg van de woelkom ter hoogte van sluis 4 te Bazel werden opgevolgd. Er werden geen relevante vaststellingen gedaan. JVV Sint-Gillis-Waas – Baarstraat Bouwhistorisch onderzoek: 7 november 2012 Naar aanleiding van de melding van de vondst van grondbogen bij de renovatie van een oude woonst verrichtte een medewerker van de ADW een kort bouwhistorisch onderzoek in het pand aan de Baarstraat te Sint-Gillis-Waas. Met uitzondering van de grondbogen bleken in de bestaande toestand echter nog weinig originele elementen bewaard. De eerder kleine baksteenformaten suggereren een 18de- of 19de-eeuwse datering, maar de afwezigheid van oude vloerniveaus of dakgebinten maakten een datering moeilijk. Op basis van cartografisch materiaal kon echter wel worden afgeleid dat de oorspronkelijke kern van de woning in de periode tussen ca. 1775 en 1840 werd gebouwd. BL
83