21477
Arbeidsvoorzieningsbeleid
Nr.
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld… 2002
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 april 2002 houdende antwoorden op vragen inzake de Rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening en het kabinetsstandpunt daarover (21 477, nr. 84) de navolgende nadere vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen alsmede de daar op …. gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Terpstra De griffier van deze lijst, Post
Vraag 1 Hoe oordeelt de regering over een Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening dat rechtspositionele regelingen treft voor € 9,5 miljoen betreffende 37 mensen? Dat is gemiddeld zo’n € 255.000. Is al bekend welke juridische mogelijkheden bestaan om te voorkomen dat (verdere) uitvoering aan de getroffen regelingen wordt gegeven? In hoeverre zijn de regelingen al geëffectueerd? Antwoord 1 In mijn brief van 8 februari 2002 (SoZa-02-095) heb ik u medegedeeld, dat de Landsadvocaat is verzocht een oordeel te geven over de betreffende regelingen en te bezien welke juridische mogelijkheden bestaan om te voorkomen dat (verdere) uitvoering aan de getroffen regelingen wordt gegeven. Het kabinet zal haar oordeel mede baseren op het antwoord van de Landsadvocaat. Enkele regelingen zijn reeds geëffectueerd, andere worden pas geëffectueerd wanneer personeelsleden van Arbeidsvoorziening in liquidatie, op wie dergelijke regelingen van toepassing zijn, uit dienst treden. Ik heb de bestuurder CBA verzocht, lopende het onderzoek van de Landsadvocaat, de uitvoering van de betreffende regelingen op te schorten. De bestuurder CBA heeft aan dit verzoek gehoor gegeven.
Vraag 2 Voor een juiste beoordeling van de gang van zaken en de huidige situatie is het van belang inzicht te krijgen in de post van € 168 miljoen voor kapitaalstortingen in KLIQ en Centrum Vakopleiding en voor onderhanden werk van KLIQ. In het antwoord op vraag 4 in de eerste vragenronde verwijst de regering naar een brief van 5 oktober 2001. In die brief staat een balans van KLIQ, met daarbij de vermelding dat rekening moet worden gehouden met mogelijk aanmerkelijke afwijkingen ten opzichte van de huidige prognose. Aangenomen dat alvorens € 168 miljoen over te maken de risico’s zijn beoordeeld, wordt gevraagd welke informatie beschikbaar is over en welk inzicht bestaat in de mate waarin het bedrag van € 168 miljoen terug zal worden ontvangen bij de overdracht van KLIQ en Centrum Vakopleiding. Antwoord 2 Zoals ik in mijn brief van 5 april 2002 in antwoord op vraag 3 heb aangegeven bestaat de €168 mln uit de volgende 3 posten: a. kapitaalstorting KLIQ ad € 82 mln b. kapitaalstorting CV ad €18 mln en c. affinanciering onderhanden werk KLIQ ad € 68 mln. Dit onderscheid is relevant voor het beantwoorden van de hierboven gestelde vraag. De affinanciering van het onderhanden werk KLIQ is een eenmalige betaling van het Rijk aan KLIQ voor de afwikkeling van reïntegratietrajecten, waarvoor reeds in 2001 contracten (inclusief werkvoorraad van nog te starten trajecten op basis van diezelfde contracten) zijn gesloten, maar waarvan de facturering overloopt naar 2002. Overigens staat het bedrag nog niet vast en is in de Voorjaarsnota 2002 met een bedrag van 70 mln rekening gehouden. Omdat de balans uit de brief d.d. 5 oktober vooral betrekking had op een structureel beoogde situatie is deze post daarvoor minder relevant. Wel is in deze indicatieve balans rekening gehouden met een gemiddelde voorraad onderhanden werk. (Zie ook antwoorden op vragen 6 en 16 in mijn brief van 5 april jl.).
De balans uit de brief van 5 oktober had een indicatief karakter en ziet op de structurele situatie. In het kader van de kamerbehandeling van de Kliq-wet, waarbij deze brief is betrokken, is er een inschatting gemaakt van de financiële risico’s bij verzelfstandiging, onder andere in het in opdracht van de Tweede Kamer uitgevoerde KPMG-onderzoek. De precieze omvang van de kapitaalstorting en andere balansposten kan eerst worden vastgesteld nadat de jaarrekening 2001 is afgerond, op basis waarvan de definitieve overdrachtsbalansen zullen worden opgesteld. KLIQ vormt een staatsdeelneming. Bij eventuele vervreemding van de deelneming gaan de opbrengsten daarvan naar de Staat (zie in mijn brief van 5 april jl. het antwoord op vraag 4). Er is geen relatie tussen de brief van oktober en de kapitaalstorting aan CV ad € 18 mln. Overigens verwijs ik voor deze post naar mijn antwoord op vraag 4 in de brief van 5 april jl..
Vraag 3 Betreft de post van 190 miljoen gulden (€ 86 miljoen) opgenomen in de Voorjaarsnota 2001 met omschrijving “de kosten voor de transformatie van KLIQ” de kapitaalstorting in KLIQ van € 82 miljoen? Antwoord 3 De post van 190 mln NLG (€ 86 mln) uit de Voorjaarsnota 2001 heeft geen betrekking op de kapitaalstorting in KLIQ. Genoemde post van 190 mln NLG (€ 86 mln) is aan KLIQ in 2001 (deels in de vorm van voorschotten, deels in de vorm van voorzieningen voor uitgaven in latere jaren) ter beschikking gesteld en valt uiteen in een deel transformatiekosten ad € 48 mln (105 mln NLG) en een deel van € 38 mln (85 mln NLG) uit hoofde van sociaal plan, waaronder een bedrag van € 32 mln (70 mln NLG) in de vorm van een escrow-account. Voor nadere toelichting verwijs ik naar de brieven van 13 maart en 5 oktober jl..
Vraag 4 Waarom is de kapitaalstorting Kliq niet relevant voor het uitgavenkader? Antwoord 4 De bijdrage aan KLIQ N.V. is conform regels budgetdiscipline niet-relevant voor het uitgavenkader. Het betreft een staatsdeelneming die 'nadrukkelijk met oogmerk van tijdelijk deelneming is verworven'; toekomstige verkoop is niet relevant voor het FES. De wijze van verwerken (niet relevant voor uitgavenkader) is vergelijkbaar met de storting op aandelen KPN. En en ander is overeenkomstig deze regels verwerkt in de Voorjaarsnota 2002.
Vraag 5 Voor vier onderdelen is een verklaring van oordeelonthouding gegeven. Wat zijn de argumenten en wat is de achtergrond van de verklaring van oordeelonthouding bij Centrum Vakopleiding?
Vraag 6 Kan per onderdeel een inzichtelijke opsomming worden gegeven om welke gronden en bedragen het exact gaat? Betekent dit dat in eerdere jaren de problemen op grond waarvan geen goedkeurende verklaring is afgegeven, zich ( met uitzondering van RBA Zuidelijk NoordHolland) niet hebben voorgedaan? Kan de regering voor 16 april 2002 zijn oordeel over 2000 (naar aanleiding van DAD review en due diligence) aan de Tweede Kamer doen toekomen? Hoe komt het dat ondanks eerder gedane toezeggingen door de regering met betrekking tot de jaarrekening 2001 etc. deze thans nog niet beschikbaar zijn en wanneer zullen deze er wel zijn? Antwoord 5 en 6 De antwoorden op vragen 5 en 6 zijn opgenomen in de bijlage. Hierbij geef ik letterlijk weer hetgeen in de accountantsverklaringen hieromtrent is aangegeven (bijlagen IV, V en VI), die tesamen met de Rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening naar de Kamer zijn gestuurd en bij de Kamer ter inzage zijn gelegd.
Vraag 7 Klopt het dat de bestuurder CBA de waarde van Agora voor Kliq cq CWI en CVV vele malen hoger inschat dan de regering? Zo ja hoe liggen die bedragen precies en op welke wijze is Agora exact verdisconteerd in het financiële beeld van de rapportage van de bestuurder CBA? Antwoord 7 Zoals ik in mijn brief van 5 april jl. in antwoord op de vragen 9 en 25 reeds heb aangegeven, zijn de kosten voor Agora in opdracht van Arbeidsvoorziening door DCE-consultants onderzocht. In het rapport “Financiële doorkijk van het project Agora”, dat ik op 19 februari 2001 de Kamer heb toegezonden (TK 2000-2001, 26448, nr. 21) komt DCE tot de conclusie dat de totale kosten voor Agora in de periode 1997 tot en met 2000 € 95 miljoen (ƒ 209 mln NLG) hebben bedragen. DCE-consultants schrijft (hoofdstuk 2.2 van de rapportage) dat de resterende waarde van Agora volgens 2 scenario’s kan worden geschat. Scenario 1 hanteert het uitgangspunt van maximaal hergebruik van Agora-componenten door Arbeidsvoorziening of haar rechtsopvolgers. Dit scenario leidt tot een resterende waarde van € 68 miljoen (ƒ 150 miljoen NLG). Scenario 2 geeft een waardebepaling voor een situatie waarin maximaal hergebruik niet mogelijk is. Hierbij wordt Agora in zijn huidige vorm gelaten wat het is en worden slechts programmatuurcomponenten doorgezet naar opgesplitste onderdelen van Arbeidsvoorziening. De resterende waarde in scenario 2 wordt door DCE-consultants bepaald op € 34.7 miljoen (ƒ 76,5 miljoen NLG). DCE-consultants komt tot deze resterende waarden door een percentage te nemen van de gemaakte kosten. Dit betreft kosten voor management, werkorganisatie, programmatuur en apparatuur (in scenario 1 ook nog de kosten voor het netwerk). In zijn conclusies gaat DCE-consultants uit van een restererende waarde van € 68 miljoen (ƒ 150 miljoen NLG) uit scenario 1. Ik heb u dit in mijn brief van 20 maart 2001 (TK 2000-2001, 26448, nr. 23) gemeld. In dezelfde brief meld ik u dat Arbeidsvoorziening van mening is dat de (toekomstige) waarde van Agora tussen de € 32 miljoen (ƒ 70 miljoen NLG) en € 68 (ƒ 150 miljoen NLG) ligt. In deze brief geef ik aan dat “in de praktijk zal moeten blijken wat de daadwerkelijke restwaarde van Agora is, waarbij de technische beoordeling van de herbruikbaarheid van de software van belang is en tevens de waardebepaling van de technische en beheersmatige componenten”.
Momenteel worden van Agora twee modules hergebruikt. CWI maakt gebruik van de matchingsmodule en de beroepen en opleidingsmodule (zie ook brief van 19 juni 2001, SoZa01-561). Een waardevertegenwoordiging van beide modules is door mij niet nader bepaald en als zodanig niet gehanteerd.
Vraag 8 Kan per RBA worden toegelicht hoe en voor welk doel welk bedrag is gereserveerd, waar dat bedrag vandaan komt en waarop het is gebaseerd, wie verantwoordelijk was voor het beheer van de respectievelijke bedragen en welk totaal bedrag uiteindelijk is overgedragen aan Arbvo centraal? Antwoord 8 Arbeidsvoorziening heeft het volgende aangegeven: "Bij de opstelling van de jaarstukken 2000 hebben navolgende 4 regio's ervoor gekozen een voorziening te ramen voor eigen ESF-projecten, in de verwachting van lagere opbrengsten en gezien verwachte aanspraken van derden. De regio's Noord Oost Brabant, Zuid Oost Brabant, Limburg en Rijnmond raamden achtereenvolgens f 650.000, f 24.000.000, f 59.700.000 en f 42.048.180. De splitsing naar ontstaansgrond is niet meer te achterhalen. Deze voorzieningen zijn in eerste instantie overgedragen aan concern en daardoor ook niet meer zichtbaar in de regionale jaarrekeningen over 2000. Ingevolge de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 maart 2002 is er voor Arbeidsvoorziening geen reden meer om op basis van inschattingen over het al dan niet "Brussel-proof" zijn van ESF-uitgaven een voorziening in het financiële jaarverslag 2000 op te nemen. Wel is in de geconsolideerde jaarrekening 2000 van Arbeidsvoorziening opgenomen een administratieve correctie op eerder geraamde ESF-baten, zie punt 6 van de Toelichting op de onderscheiden posten van de balans van het Financieel jaarverslag 2000 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Deze post is verdisconteerd in het exploitatietekort over 2000 en daarmee in het liquidatiesaldo."
Vraag 9 Wat is precies de materiële betekenis van artikel 9 van de bestuursovereenkomst (vrijwaring Staat door Arbvo inzake ESF)? Gaat dat over het overdragen van aansprakelijkheid? Voor welk risico? Antwoord 9 Artikel 9 van de Bestuursovereenkomst tussen de Staat en Arbeidsvoorziening inzake ESF luidt: “Uit het Europees Sociaal Fonds aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie beschikbaar gestelde middelen die niet zijn besteed in de daarvoor vastgestelde periode, dan wel voor andere doeleinden zijn besteed dan waarvoor deze zijn toegekend, zullen door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan de Europese Commissie worden terugbetaald, inclusief de
eventueel daarover overeenkomstig artikel 24, derde lid van verordening 4253/88, verschuldigde rente. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie vrijwaart de Staat der Nederlanden van terugvorderingsacties, als bedoeld in artikel 23, eerste lid van genoemde verordening.” De materiële betekenis van dit artikel is de volgende. Onder meer in antwoord op vragen 11, 12 en 13 is in mijn brief van 5 april jl. aangegeven dat de Staat verantwoordelijk is jegens de Europese Commissie. In het kader van de afwikkeling van de ESF-programmaperiode 19941999 zal de Europese Commissie een eventuele eindafrekening derhalve bij de Staat der Nederlanden neerleggen. Aangezien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ophoudt te bestaan heeft artikel 9 geen betekenis meer.
Vraag 10 Graag een kosten baten analyse van 10 jaar Arbvo tripartiet, met cijferopstelling, inclusief ESF en de een specifieke toelichting op de inzet van het bedrag van € 106 die is uitgetrokken in de Voorjaarsnota. Antwoord 10 Zoals ik in mijn brief van 5 april 2002 in antwoord op vraag 15 heb aangegeven was een bedrijfsmatige kosten-baten-analyse bij de maatschappelijke taak die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in de periode 1991-2001 heeft verricht niet aan de orde. Een dergelijke analyse zou eerst mogelijk zijn als naast de kosten ( de inzet van de rijksbijdrage, de inzet van ESF-gelden en het liquidatiesaldo Arbeidsvoorziening ) ook alle baten gekwantificeerd zouden kunnen worden. In mijn brief van 5 april heb ik in antwoord op vraag 26 baten genoemd die in het kader van de vaststelling van het meerjarig budgettaire kader voor het CWI en het UWV zijn gekwantificeerd. De bijdrage van Arbeidsvoorziening aan de bestrijding van werkloosheid kan evenwel niet gekwantificeerd worden in één op één aan de inspanningen van Arbeidsvoorziening toe te rekenen baten, zoals bijvoorbeeld gerealiseerde besparingen op de uitkeringen. Een andere indicatie dan door de bestuurder in zijn rapport op blz. 49 en de heer Koning in zijn rapport op blz. 16 van de omvang en de mate waarin succes geboekt is derhalve niet te geven. Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 15 betreft de genoemde post van € 106 miljoen uit de Voorjaarsnota 2002 de raming 2002 van de meerjarige budgettaire voorziening op de aanvullende post SUWI/Arbvo/ESF. Deze jaartranche kan als volgt nader worden gespecificeerd:
Samenstellende delen aanvullende post Suwi/Arbvo/ESF ihkv Voorjaarsnota 2002 ESF kapitaalstorting CV Affinanciering onderhanden werk Kliq totaal
kasraming jaartranche 2002 32 mln 18 mln 56 mln 106
Overigens heb ik in een bijlage de verschillende kostenposten en de daarvoor getroffen voorzieningen in een financieel overzicht uiteen gezet.
Vraag 11 Sprake is van o.a. de volgende uitgaven door Arbeidsvoorziening voor geautomatiseerde systemen: nieuw KA-systeem (eind 1997) € 45 miljoen Agora € 95 miljoen leasecontracten € 109 miljoen Zijn deze uitgaven volledig meegenomen in het liquidatiesaldo van € 353 miljoen en zo ja in welke posten die onderdeel van dat saldo uitmaken? Voor welk bedrag maakt de post van €109 miljoen voor leasecontracten deel uit van het “Agora-debacle” en moet de post van € 95 miljoen voor Agora dus worden verhoogd? Antwoord 11 Alle uitgaven voor geautomatiseerde systemen van Arbeidsvoorziening, dus ook de genoemde, zijn, ofwel via de reguliere exploitatie (zie post 4.8.1), ofwel via de decompositiekosten (zie post 4.8.2) verdisconteerd in het liquidatiesaldo. DCE-consultants meldt in zijn rapport dat een deel van de kosten voor Agora door middel van leaseconstructies zijn gefinancierd. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 maart 2001 (TK 2000-2001, 26448, nr. 23) heb ik u dit reeds gemeld. Op pagina 14 van het rapport meldt DCE-consultants voorts dat: “Dit bedrag is opgenomen in de totale kosten van Agora ad 209 miljoen gulden”.
Vraag 12 Is een berekening gemaakt van de mogelijke EU-terugvordering van ESF-subsidie over de periode 1997-1999? Is een berekening gemaakt die uitkomt op € 95 miljoen? Antwoord 12 Terugvordering van EU-subsidies is pas aan de orde als over de periode 1997-1999 niet volgens de Europese regels zou zijn beschikt. Zoals ik eerder heb aangegeven is het Agentschap SZW bezig met het beschikken van projecten, die in de periode 1997-1999 zijn uitgevoerd. Ik heb opdracht gegegeven strikt volgens de Europese regels af te rekenen. In de Voorjaarsnota 2002 heeft de minister van Financiën voor de periode 2003 - 2006 € 56 mln opgenomen als voorziening voor eventuele ESF-schade 1994-1999. Daarbij is tevens rekening gehouden met projecten van 1997-1999 van Arbeidsvoorziening. Het betreft hier een
indicatie (€ 24 mln jaarlijks) aangezien een definitieve afrekening met Brussel eerst na maart 2003 zal kunnen plaatsvinden. Vraag 13 Kan de EU rente over teveel verstrekte en later teruggevorderde ESF-subsidie in rekening brengen vanaf het moment van betalen van de subsidie of vanaf het moment van terugvorderen van de subsidie? Om welk bedrag aan rente kan het gaan? Antwoord 13 De EU brengt alleen rente in rekening vanaf het moment van terugvorderen van de subsidie. Eventueel bezwaar of beroep heeft geen opschortende werking. Het rentebedrag is afhankelijk van het terugbetalingsritme, de omvang van de terugvordering en het gehanteerde rentepercentage.
Vraag 14 De kwartaalrapportages over 2001 lieten ten opzichte van de begroting achterblijvende prestaties van de bedrijfsonderdelen zien. In welke orde van grootte kan het tekort van Arbeidsvoorziening over het jaar 2001 uitvallen? Antwoord 14 In mijn brief van 6 maart 2002 (SoZa-02-161) naar aanleiding van de begrotingswijziging 2001 en de 3e kwartaalrapportage 2001, heb ik gemeld dat: “In de bijgestelde begroting verwacht Arbeidsvoorziening over 2001 een geconsolideerd negatief exploitatieresultaat van bijna € 57 miljoen”. De bestuurder CBA heeft in het liquidatiesaldo rekening gehouden met een exploitatietekort van € 57 miljoen in 2001 (is post 4.8.1 Exploitatietekorten, pagina 39 “Rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening”).
Vraag 15 Had de afrekening met Arbeidsvoorziening door gemeenten van de uit hoofde van de CBBregeling verworven onroerende goederen in 1995 plaats moeten vinden? Om welk bedrag gaat het bij benadering in totaliteit? Antwoord 15 Arbeidsvoorziening meldt het volgende: “De CBB regeling kent een zeer lange geschiedenis. Tot 1 januari 1991 betreft het een Ministeriële Regeling. Vanaf 1 januari 1991 betreft een Subsidieregeling van het CBA. In 1995 is de landelijke CBB-subsidieregeling is geëxpireerd. Een aantal RBA’s heeft nadien, op basis van regionale subsidieregelingen, de subsidiëring van CBB’s gecontinueerd. Het CBA heeft toentertijd de RBA’s (waarvan de gemeenten deel uit maakten) opdracht gegeven met inachtneming van art. 8 van de Subsidieregeling CBB de afwikkeling ter hand te nemen, voorzover althans de subsidiëring niet werd voortgezet. Artikel 8, lid 2 van de Subsidieregeling CBB luidt als volgt “Indien gebouwen, terreinen of roerende zaken voor de verkrijging aarvan uit hoofde van deze regeling of de Voorlopige Subsidieregeling voor de CBB’s een vergoeding uit ‘s Rijks kas dan wel middelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is ontvangen, geheel of gedeeltelijk aan
hun bestemming worden onttrokken of vervreemd, dan wel indien de subsidie wordt beëindigd, kan het RBA bepalen, dat hetzij de gemeente terzake aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie een bedrag verschuldigd is, hetzij de eigendom van die gebouwen, terreinen en roerende zaken binnen vier maanden aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie overgedragen wordt.” Tijdens de decompositie van Arbeidsvoorziening is gebleken dat de afwikkeling niet in alle gevallen heeft plaatsgevonden. Bij inventarisatie in 2001 is gebleken dat in 42 panden CBB activiteiten hebben plaatsgevonden. 2 panden waren reeds voor 1 januari 2001 overgegaan naar Arbeidsvoorziening. 1 pand was in zo een slechte staat dat het moest worden gesloopt. Dit pand is om niet overgedragen aan de Gemeente. Eén RBA heeft afgezien van een vergoeding (CBB Assen). In de subsidieregeling waren 2 mogelijkheden opgenomen; t.w.: - De gemeente (of de Stichting) kon een pand huren; in deze situatie zullen uiteraard de subsidie bedragen niet worden teruggevorderd. - De gemeente (of de Stichting) kon het eigendom van het pand verwerven. Bij dit laatste kunnen er zich twee situaties voordoen: a) De gemeente levert het pand aan Arbeidsvoorziening; Arbeidsvoorziening zal dan dit pand verkopen b) De objectieve waarde van het pand wordt vastgesteld en de Gemeente betaald dit bedrag aan Arbeidsvoorziening. Tot nu toe heeft één gemeente voor dit laatste gekozen (Leiden). Gemeenten werken niet graag mee aan een oplossing omdat ze weten dat het dan wel eens geld zou kunnen kosten. Ook heeft de VNG de gemeenten geadviseerd niet mee te helpen aan een oplossing. De VNG was, als adviserend lid CBA, in 1995 tegen de expiratie van de subsidieregeling. Op dit moment vindt er diepgaande dossierstudie per object plaats. Ook het Kadaster worden geraadpleegd (wie was eigenaar op een bepaald moment). Voorlopige schattingen geven aan dat het wel eens zou kunnen gaan om een totale bate van EURO 5,5 mln. De planning is er op gericht dat in 2002 alle vraagstukken worden opgelost.” Vraag 16 Er is veel werk verricht door externen –waaronder de externe accountant- voor hersteloperaties in het kader van de afwikkeling van ESF over de periode 1994-1996 en de periode 1997-1999, het achteraf opzetten van een afzonderlijke financiële administratie voor ESF Nederland en hersteloperaties achteraf om alsnog tot goedkeuring van de jaarrekeningen vanaf 1994 te komen. Hoeveel bedragen de kosten voor deze werkzaamheden en in hoeverre zijn deze kosten meegenomen in het liquidatiesaldo? Voor zover de kosten niet zijn meegenomen in het liquidatiesaldo, op welke wijze zijn ze dan wel tot uitdrukking gebracht? Antwoord 16 Arbeidsvoorziening heeft het volgende aangegeven: “De kosten voor de herstelwerkzaamheden op ESF projecten en de reconstructie van de
financiële administratie van ESF Nederland bedragen in totaal € 13,2 miljoen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: € x 1000 1999 - 2000 • ondersteuning regionale coördinatoren ESF • aansluiting geldstromen ESF 2001 • ESF oud; - herstelacties administraties projecten Arbeidsvoorziening - overdracht ESF-projectdossiers - onderbouwing technische bijstand 1991 - 2000 • reconstructie financiële administratie ESF Nederland 2002 • afwikkeling ESF oud tot en met maart 2002 Totaal
8.118 216
3.812 571 470 13.187
De kosten van hersteloperaties zijn verwerkt in de verantwoording van Arbeidsvoorziening en zijn uit dien hoofde opgenomen in het liquidatiesaldo.”
Vraag 17 Hoe reëel acht de regering de mogelijkheid dat schade op bestuurders van Arbeidsvoorziening wordt verhaald? Vraag 18 In antwoord op vraag 22 en 23 licht de regering toe dat nog zal worden onderzocht of de bestuurders van het CBA hoofdelijk aansprakelijk zulen worden gesteld. Door wie en wanneer wordt dit uitgezocht? Wanneer valt daar resultaat van te verwachten? Hoe zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd? Is het naar uw ordeel wenselijk om de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen? Vraag 19 Wat wordt precies onderzocht? Kan het resultaat hiervan alsmede het concrete voornemen van de regering op dit punt voor 16 april kenbaar worden gemaakt? Wat zijn de gronden van de overweging van de regering, ook al gelet op het feit dat vanaf 1997 de regering 13 mogelijkheden extra heeft gekregen om Arbvo aan te sturen? ( naar aanleiding van vraag 23) Antwoord 17, 18 en 19 Zoals ik in antwoord op eerdere vragen in mijn brief van 5 april jl. al heb aangegeven heeft de minister van SZW op dit punt geen mededeling gedaan. In de kabinetsreactie op het rapport van de heer Koopmans is een dergelijke mededeling evenmin gedaan. De bestuurders CBA hebben in de periode dat bestuurders voor de verschillende bedrijfsonderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn benoemd, aan de orde gesteld dat zij gevrijwaard wilden worden. In een brief aan het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening heb ik het volgende opgenomen: “Aan het CBA zal in beginsel decharge worden verleend voor het gevoerde (financiële) beleid op basis van de rekening en verantwoording over de desbetreffende zittingsperiode. De omvang van de decharge wordt op
basis van de rekening en verantwoording nader bepaald.” In antwoord op vragen van mevrouw Verburg (TK 2001-2002, Aanhangsel Handelingen, nr. 816 en 831) is gemeld: “Zoals is aangegeven in de antwoorden op een schriftelijk verslag (TK 2001-2002, 26642, nr. 23) zijn de regionale besturen gedechargeerd op grond van verantwoordingsdocumenten. Er is sprake van persoonlijke aansprakelijkheid, indien blijkt dat er sprake is van schade veroorzaakt door aan één of meerdere personen toe te wijzen nalatig handelen. Hiervoor heeft geen vrijwaring plaatsgevonden. De bestuurders van het CBA zijn niet gedechargeerd, zij kunnen worden gedechargeerd na vaststelling en goedkeuring van de jaarrekeningen. In zijn algemeenheid bestaat er na decharge geen vrijwaring/ontheffing van aansprakelijkheid voor feiten die bij degene die decharge verleent, niet bekend zijn en voor schade als gevolg van aan de bestuurder toe te rekenen ernstig verwijtbaar gedrag.” In het kader van de dechargeverlening wordt een en ander nader onderzocht, waarbij ook de landsadvocaat is betrokken. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van dit traject informeren. Een oordeel over wenselijkheid is pas aan de orde na afronding van voornoemd traject.
Vraag 20 In de rapportage wordt gewezen op de mogelijke "verrassingen" in de jaarrekening 2001 naar aanleiding van de correcties intercompany-verhoudingen. Dat heeft invloed op de afwikkeling van Arbeidsvoorziening. Met welke scenario’s wordt rekening gehouden? Antwoord 20 In paragraaf 3.2.1.5 op blz. 19 van de rapportage geeft Koopmans aan: "Een bijzonder knelpunt vormen de intercompany-verhoudingen. Deze relaties zijn door de onderscheiden eenheden van Arbeidsvoorziening niet eenduidig verwerkt. De administratieve systemen maken het mogelijk op 26 verschillende grootboekrekeningen de intercompany-verhoudingen te registreren. Gedurende 2001 wordt een immens aantal relaties uitgezocht, gecorrigeerd en uiteindelijk in één enkele rekening courant-relatie, per bedrijfsonderdeel met het concern vastgelegd. De uiteindelijke afstemming wordt in belangrijke mate gerealiseerd door middel van globale correcties, waarbij de verschillen niet individueel zijn uitgezocht, maar de bestaande posities zijn vervangen door benaderde theoretische posities. Het wordt niet uitgesloten geacht dat op dit punt bij de opstelling van de jaarrekening 2001 “verrassingen” ontstaan." In de bevindingen van de accountantsverklaring bij de jaarrekening 2000 van Deloitte & Touch wordt aangegeven: "In de interne financiele verhoudingen tussen onderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn wezenlijke verschillen zijn opgetreden. Een adequate onderbouwing en kwantificering van deze verschillen is niet beschikbaar, waardoor geen zekerheid bestaat over de juistheid en volledigheid van financiele mutaties die ten grondslag liggen aan de in het financieel jaarverslag 2000 verantwoorde bedragen". Deze posten kunnen van invloed zijn op het exploitatietekort 2001 en daarmee op het liquidatiesaldo. Op grond van het bovenstaande is de verwachting dat de externe accountant van Arbeidsvoorziening hiervoor de nodige aandacht zal hebben. In ieder geval zal dit in de review van de departementale accountantsdienst en de due diligence van het externe accountantsbureau maximale aandacht krijgen, teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat deze posten een schone oplevering van de bedrijfsonderdelen vertroebelen.
Bijlage Antwoord op vragen 5 en 6. CV, RBA’s Flevoland, Zuidelijk Noord Holland en Rijnmond Bij de financiële verantwoordingen van de volgende vier onderdelen heeft de accountant van Arbeidsvoorziening een verklaring van oordeelsonthouding gegeven: • Centrum Vakopleiding • Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Flevoland • Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord Holland • Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Rijnmond In de accountantsverklaringen motiveert de accountant zijn oordeel als volgt: Centrum Vakopleiding “Om de redenen vermeld in de vorige paragraaf onder punt 1 kunnen wij geen oordeel geven omtrent de getrouwheid van de financiële verantwoording als geheel.” Punt 1 van de genoemde paragraaf luidt: “De interne organisatie is gedurende het jaar 2000 niet zodanig ingericht geweest, dat door accountantscontrole de vereiste zekerheid kan worden verkregen omtrent de volledigheid en juistheid van de in de financiële verantwoording opgenomen baten en de daarmee rechtstreeks samenhangende posten.” Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Flevoland “Op grond van voornoemde bevindingen 1 en 2 kunnen wij geen oordeel geven omtrent de getrouwheid van de jaarrekening als geheel.” De genoemde bevindingen luiden: 1. “De dossiervorming omtrent aangegane verplichtingen en verrichte betalingen uit hoofde van ESF voldeed in het jaar 2000 niet aan de daaraan te stellen eisen. Als gevolg hiervan kunnen wij ons door middel van accountantscontrole geen oordeel vormen omtrent de rechtmatigheid van het gevoerde beheer inzake aangegane verplichtingen en verrichte betalingen uit hoofde van ESF. 2. De administratieve organisatie en interne controle met betrekking tot de Inkoop scholing (Inkoop scholing en andere producten ten behoeve van bemiddeling ad f 1.082.869 opgenomen als onderdeel van kosten uitbesteed werk) en met betrekking tot de Regionale medefinanciering ESF (uitgaven f 510.400) was in 2000 niet toereikend, waardoor wij de rechtmatigheid en getrouwe weergave van deze kosten niet kunnen vaststellen.” Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord Holland “Om redenen vermeld in de vorige paragraaf onder punt 1 kunnen wij geen oordeel geven omtrent de getrouwheid van de financiële verantwoording als geheel.” Punt 1 van de genoemde paragraaf luidt: “De interne organisatie is gedurende het jaar 2000 niet zodanig ingericht geweest, dat door middel van accountantscontrole de vereiste zekerheid kan worden verkregen omtrent de volledigheid en juistheid van de in het financieel jaarverslag opgenomen externe omzet uit hoofde van geleverde diensten en de daarmee rechtstreeks samenhangende posten.” Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Rijnmond “Gelet op het belang van hetgeen onder de bevindingen onder de punten 1 en 2 is vermeld,
kunnen wij geen oordeel geven omtrent de getrouwheid van de financiële verantwoording als geheel.” De genoemde bevindingen luiden: “De interne organisatie is gedurende het jaar 2000 niet zodanig ingericht geweest, dat door middel van accountantscontrole de vereiste zekerheid kan worden verkregen omtrent de volledigheid en juistheid van de in het financieel jaarverslag opgenomen externe omzet (inkooprelaties en overige baten) uit hoofde van geleverde diensten en de daarmee rechtstreeks samenhangende posten. Daarenboven zijn in het financieel verslag, voor meer dan 3% van het totaal der lasten, kosten inzake afwaardering van vorderingen begrepen omdat niet in voldoende mate kon worden aangetoond dat aan de daartoe met derden overeengekomen contractvoorwaarden is voldaan. Hiermee is niet voldaan aan artikel 5, derde lid van de Arbeidsvoorzieningswet 1996. Voorts is geconstateerd dat de verantwoorde opbrengsten uit hoofde van externe omzet deels te hoog zijn verantwoord.”
Reïntegratiebedrijf Over de jaarrekening van het concernonderdeel Reïntegratiebedrijf geeft de accountant het volgende oordeel: “Gelet op het belang van hetgeen onder de bevindingen is vermeld, zijn wij van oordeel dat de financiële verantwoording volgens in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaglegging en de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening zoals opgenomen in de voorschriften van de Arbeidsvoorzieningswet 1996, de verslaggevingsvereisten ingevolge het Reglement beheer en beleid Arbeidsvoorzieningsorganisatie 2000 de grootte en de samenstelling van het vermogen op 31 december 2000 en van het resultaat over 2000 niet getrouw weergeeft. Tevens hebben wij vastgesteld dat de financiële verantwoording op grond van de onder de bevindingen weergegeven punten niet voldoet aan de rechtmatigheidsvereisten zoals deze zijn gesteld in genoemde wet- en regelgeving en derhalve op deze aspecten niet juist is.” De bevindingen luiden: 1. “De interne organisatie is gedurende het jaar 2000 niet zodanig ingericht geweest, dat door middel van accountantscontrole de vereiste zekerheid kan worden verkregen omtrent de volledigheid en juistheid van de in de financiële verantwoording opgenomen externe omzet uit hoofde van geleverde diensten en de daarmee rechtstreeks samenhangende posten, waaronder onderhanden werk en vorderingen. Daarenboven zijn in de financiële verantwoording, voor f 69,6 miljoen kosten inzake afwaardering van vorderingen en onderhanden werk (inclusief voorziening voor contractrisico’s) begrepen. De afwaarderingen zijn veroorzaakt doordat niet in voldoende mate kon worden aangetoond dat aan de met derden overeengekomen contractvoorwaarden is voldaan. Hiermee is niet voldaan aan artikel 5, derde lid, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996. Daarnaast is, in strijd met de geldende waarderingsgrondslagen, per 31 december 2000 een niet te kwantificeren bedrag aan onderhanden werk niet gewaardeerd, waardoor de winst- en verliesrekeningpost mutatie onderhanden werk nadelig is beïnvloed. Voorts is geconstateerd dat de opbrengsten uit hoofde van de externe omzet deels te laag zijn verantwoord. 2. Concernonderdeel Arbeidsintegratie is per 1 januari 2000 ingebracht in het concernonderdeel Reïntegratiebedrijf. Per 1 oktober 2000 heeft concernonderdeel Reïntegratiebedrijf de activiteiten en de daaraan gerelateerde activa en passiva verkregen van de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening. Formele acceptatie van de waarde
van en de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de ingebrachte waarden door de directie en de sedert 15 januari 2001 gemandateerd bestuurder heeft echter niet plaatsgevonden. Wij hebben niet kunnen vaststellen dat alle aan concernonderdeel Reïntegratiebedrijf overgedragen activa en passiva in de financiële verantwoording zijn opgenomen. 3. In de financiële verantwoording zijn, in strijd met de geldende waarderingsgrondslagen, aanschaffingen van duurzame bedrijfsmiddelen rechtstreeks als kosten verantwoord, waardoor de materiële vaste activa en het resultaat te laag zijn weergegeven. 4. Door middel van accountantscontrole kon geen zekerheid worden verkregen omtrent de volledigheid en juistheid van de overige voorzieningen van f 33,1 miljoen omdat geen toereikende onderbouwing beschikbaar was. 5. De volledigheid van de in de financiële verantwoording opgenomen kortlopende schulden hebben wij niet kunnen vaststellen als gevolg van de gebrekkige interne organisatie. In de overige schulden en overlopende passiva zijn ontvangen voorschotten van gemeenten ad f 71,6 miljoen opgenomen inzake onder andere REA-opdrachten over de jaren 1998 tot en met 2000. Op deze voorschotten zijn de gefactureerde prestaties ad f 35,5 miljoen in mindering gebracht. Per jaarlaag per gemeente een afrekening gemaakt en afgestemd met de opdrachtgever. Voor de genoemde bedragen zijn de afrekeningen nog niet opgesteld. Om deze reden hebben wij de volledigheid van de netto-verplichting niet kunnen vaststellen. Terzake van de nog te betalen beleidsverplichtingen ad f 12,1 miljoen hebben wij vastgesteld dat dit bedrag bij de overdracht genoemd onder punt 2, abusievelijk aan het Reïntegratiebedrijf is toebedeeld en derhalve ten onrechte in de financiële verantwoording 2000 van het Reïntegratiebedrijf is opgenomen en daarom niet juist is. De volledigheid van de belastingschulden kon niet worden vastgesteld omdat de daartoe benodigde informatie niet beschikbaar was. De rekening-courant met het concern is bij de opstelling van de financiële verantwoording gebruikt als sluitpost. Van het rekening-courantsaldo ad f 56,4 miljoen hebben wij geen specificatie c.q. onderbouwing ontvangen noch hebben wij een saldobevestiging van het concern ontvangen. De juistheid van het rekening-courantsaldo hebben wij derhalve niet objectief kunnen vaststellen. 6. De in de financiële verantwoording opgenomen bedrijfskosten bevatten, mede als gevolg van de hiervoor weergegeven bevindingen, bedragen waarvan het directe verband met de bedrijfsactiviteiten van de concernonderdeel niet objectief kan worden vastgesteld. 7. In het Reglement beheer en beleid Arbeidsvoorzieningsorganisatie 2000 wordt verwezen naar het Financieel Economisch Handboek. In het Financieel Economisch Handboek is opgenomen dat in het financieel jaarverslag een Staat van Herkomst en Besteding (SHBM) dient te worden opgenomen. Deze staat is niet in de financiële verantwoording 2000 van concernonderdeel Reïntegratiebedrijf Arbeidsvoorziening opgenomen.”
In mijn brief van 5 april jl. heb ik in antwoord op vraag 30 aangegeven dat op het moment dat de bestuurder CBA de jaarrekening 2001 bij de minister van SZW heeft ingediend, de Departementale Accountantsdienst een review zal uitvoeren op deze jaarrekening. Daarnaast zal in opdracht van de minister van SZW een extern accountantsbureau een due dilligence uitvoeren op de jaarrekening 2001. Dit proces neemt enige tijd in beslag. De bestuurder CBA heeft mij inmiddels laten weten dat er vertraging is opgetreden met betrekking tot het voorleggen van de jaarstukken. Deze houdt verband met het niet tijdig ter beschikking zijn van de jaarstukken van de voormalige organisatie-onderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.