Datum van inontvangstneming
:
30/07/2014
Vertaling
C-310/14 - 1 Zaak C-310/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 30 juni 2014 Verwijzende rechter: Helsingin hovioikeus (Finland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 26 juni 2014 Verzoekende partij: Nike European Operations Netherlands bv Verwerende partij: Sportland Oy, in faillisement
Voorwerp van de zaak 1
Sportland Oy (hierna: „Sportland”) heeft in Finland een detailhandel gedreven in producten van Nike European Operations Netherlands bv (hierna: „Nike”). De partijen hebben op 21 februari 2006 een franchiseovereenkomst gesloten. Op grond van de overeenkomst heeft Sportland producten besteld bij Nike (Nike products), die Nike op haar beurt heeft geleverd aan Sportland.
2
Volgens clausule 19.8 van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst is het Nederlandse recht van toepassing op de overeenkomst (met inbegrip van de tussen partijen gesloten koopcontracten) en de daarmee verband houdende geschillen, ongeacht de conflictregels en het verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken.
3
In verband met de verwerving van de magazijnvoorraad in de zin van de franchiseovereenkomst heeft Sportland ter zake van opeisbare schulden in de periode tussen 10 februari 2009 en 20 mei 2009 in tien verschillende betalingen een bedrag van in totaal 195 108,15 EUR betaald aan Nike. De betalingen zijn als volgt verricht: op 10 februari 2009 een bedrag van 9 583,95 EUR, 19 maart 2009 15 656,67 EUR, 20 maart 2009 13 527,56 EUR, 30 maart 2009 12 000,36 EUR,
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2014 – ZAAK C-310/14
17 april 2009 21 064,61 EUR, 22 april 2009 30 000 EUR, 24 april 2009 10 000 EUR, 11 mei 2009 3 275 EUR, 14 mei 2009 20 000 EUR en 20 mei 2009 60 000 EUR. 4
De insolventieaanvraag voor Sportland is op 5 mei 2009 ingediend bij de Helsingin käräjäoikeus (rechtbank te Helsinki). Op 26 mei 2009 is in Finland een insolventieprocedure geopend tegen Sportland.
5
In deze zaak gaat het om de vraag of de in punt 3 genoemde betalingen door Sportland aan Nike moeten worden teruggestort in de failliete boedel van Sportland Oy (hierna: „Sportland in insolventie”). Voor de oplossing van dit vraagstuk is de uitlegging van artikel 13 van de, verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures (hierna: „insolventieverordening”) van wezenlijk belang. Beslissing van de käräjäoikeus betreffende de terugvorderingen
6
Sportland, in insolventie, heeft voor de Helsingin käräjäoikeus gevorderd dat de in punt 3 genoemde betalingen ongedaan worden gemaakt en dat Nike wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van 195 108,15 EUR aan betalingen aan de failliete boedel, vermeerderd met rente op grond § 10 van de takaisinsaannista konkurssipesään annetun laki (hierna: „wet inzake de faillissementspauliana”).
7
Volgens § 10 van de wet inzake de faillissementspauliana wordt de betaling van een schuld die binnen een periode drie maanden vóór de referentiedatum is verricht, vernietigd, wanneer de schuld is voldaan met ongebruikelijke betalingsmiddelen, vervroegd is voldaan of is voldaan ten belope van een bedrag dat in verhouding tot de middelen van de boedel aanzienlijk is. Een betaling kan echter niet worden vernietigd wanneer die, gelet op de omstandigheden als gebruikelijk, wordt beschouwd. Volgens § 2, eerste alinea, van de wet wordt onder „referentiedatum” verstaan de datum waarop de insolventieaanvraag is ingediend bij de rechtbank.
8
De vordering van Sportland, in insolventie, is erop gebaseerd dat de betalingen van Sportland aan Nike zijn verricht tijdens de zogenoemde kritieke periode van drie maanden in de zin van de wet inzake de faillissementspauliana en in verhouding tot de middelen van de boedel aanzienlijk zijn. Sportland, in insolventie, stelt dat de betalingen niet als gebruikelijk kunnen worden beschouwd.
9
Primair vorderde Nike verwerping van de vordering, omdat de betalingen volgens haar gebruikelijk waren.
10
Secundair vorderde Nike verwerping van de vordering met een beroep op artikel 13 van de insolventieverordening. Volgens Nike valt op grond van de in 2
NIKE EUROPEAN OPERATIONS NETHERLANDS
punt 2 genoemde rechtskeuze de vernietiging van de betalingen onder het Nederlandse recht, volgens hetwelk de betalingen niet kunnen worden vernietigd. 11
De käräjäoikeus heeft informatie ontvangen betreffende de vraag of de betalingen volgens het Nederlandse recht teruggevorderd kunnen worden. Volgens die informatie kan in Nederland op grond van artikel 47 van de Faillissementswet de voldoening door de schuldenaar van een opeisbare schuld alleen worden vernietigd, wanneer is voldaan aan de in dat artikel uiteengezette voorwaarden.
12
De käräjäoikeus heeft op 17 juni 2013 uitspraak gedaan in de zaak. De käräjäoikeus achtte de in punt 3 genoemde betalingen in verhouding tot de middelen van de boedel aanzienlijk en was onder verwijzing naar de in de zaak aangevoerde omstandigheden van oordeel dat de betalingen niet als gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Omdat de in punt 3 genoemde betalingen binnen de periode van drie maanden vóór de referentiedatum zijn verricht, heeft de käräjäoikeus de vordering toegewezen op de hierboven genoemde gronden.
13
De käräjäoikeus was voorts van oordeel dat aangezien Sportland de levering van de magazijnvoorraad door Nike niet heeft aangevochten, maar na de vervaldatum de contractuele koopprijs had voldaan, artikel 13 van de insolventieverordening in casu niet van toepassing was. De käräjäoikeus heeft verder geoordeeld dat de door de käräjäoikeus gehoorde deskundige in zijn verklaring als gevolg van de door hem gemaakte afbakening niet de vraag heeft behandeld of bijvoorbeeld misbruik van omstandigheden naar Nederlands recht kan leiden tot terugvordering. De käräjäoikeus concludeerde derhalve dat Nike niet heeft aangetoond dat de betalingen niet teruggebracht konden worden in de failliete boedel op grond van artikel 13 van de insolventieverordening. Hoger beroep bij de hovioikeus
14
Bij de hovioikeus (hof van beroep) gaat het niet meer om de vraag of de betalingen vernietigd kunnen worden op grond van § 10 van de wet inzake de faillissementspauliana.
15
Nike heeft bij de hovioikeus gevorderd dat de vordering van Sportland, in insolventie, wordt verworpen. Met een beroep op artikel 13 van de insolventieverordening stelt Nike dat Nederlands recht van toepassing is op de van Sportland ontvangen betalingen aangezien de betalingen zijn verricht op basis van een franchiseovereenkomst. Volgens Nike is het naar Nederlands recht niet mogelijk om de betalingen te vernietigen. Nike stelt dat zij de strekking van de Nederlandse wetgeving voldoende heeft aangetoond.
16
Sportland, in insolventie, vordert dat het beroep wordt verworpen. Zij stelt in de eerste plaats dat de rechtskeuzeclausule in de franchiseovereenkomst zich niet uitstrekt tot de toetsing van de door Sportland verrichte betalingen vanuit het oogpunt van de bepalingen van de wet inzake de faillissementspauliana. Volgens 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2014 – ZAAK C-310/14
Sportland, in insolventie, is vernietiging van de gehele franchiseovereenkomst niet aan de orde, zodat de zaak niet valt onder het Nederlandse recht. Vanwege de aard van de betalingen kan artikel 13 van de insolventieverordening evenmin van toepassing zijn. Elke andere uitlegging zou in strijd zijn met het in Finland geldende beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers. Sportland, in insolventie, stelt voorts dat Nike niet het door artikel 13 van de insolventieverordening voorgeschreven bewijs heeft verstrekt betreffende de inhoud van andere bepalingen van Nederlands recht dan die van de Faillissementswet en de algemene beginselen van Nederlands recht. Beslissing van de hovioikeus om het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken Uitlegging van artikel 13 van de insolventieverordening 17
Volgens artikel 4, lid 1, van de insolventieverordening worden, tenzij deze verordening iets anders bepaalt, de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend. Volgens artikel 4, lid 2, bepaalt het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend met name de regels betreffende nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor het geheel van schuldeisers nadelige handelingen (sub m).
18
Volgens artikel 13 van de insolventieverordening is artikel 4, lid 2, sub m, niet van toepassing indien degene die voordeel heeft gehad bij een voor het geheel van schuldeisers nadelige handeling bewijst dat deze handeling onderworpen is aan het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, en dat dat recht in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden.
19
Nike en Sportland, in insolventie, zijn het onder andere oneens over wat ermee wordt bedoeld dat het recht niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden, over de uitvoerigheid van het bewijs van Nike betreffende de inhoud van de Nederlandse wetgeving en over de bewijslastverdeling tussen partijen. De partijen zijn het voorts oneens of Sportland, in insolventie, in deze zaak argumenten en middelen dient aan te voeren betrekking hebbend op de Nederlandse wetgeving. Sportland, in insolventie, stelt dat zij een passieve houding kan aannemen in de zaak, omdat volgens haar de bewijslast dat vernietiging van de handeling is uitgesloten volledig op Nike rust.
20
De vordering van Sportland ,in insolventie, tegen Nike is gebaseerd op de in punt 7 genoemde § 10 van de wet inzake de faillissementspauliana. Voor vernietiging stelt genoemde paragraaf niet als voorwaarde dat er sprake is van kwade trouw (mala fide) of bijvoorbeeld dat Nike zich bij de ontvangst van de betalingen bewust was van de insolvabiliteit of de dreigende insolventie van Sportland. 4
NIKE EUROPEAN OPERATIONS NETHERLANDS
21
Nike heeft aangevoerd dat betalingen in verband met een opeisbare schuld in de praktijk slechts kunnen worden vernietigd op basis van artikel 47 van de Nederlandse Faillissementswet. Volgens dit artikel kan de voldoening door de schuldenaar van een opeisbare schuld alleen dan worden vernietigd, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen. Uit het artikel volgt dat naar Nederlands recht de failliete boedel moet aantonen dat de ontvanger van de betalingen wist dat de faillissementsaanvraag was ingediend of dat er tussen de schuldenaar en de schuldeiser afspraken zijn gemaakt over een voor andere schuldeisers nadelige betaling.
22
Sportland, in insolventie, heeft aangegeven dat haar niet bekend is of aan de in artikel 47 van de Nederlandse Faillissementswet genoemde voorwaarden is voldaan.
23
In de zaak dient in de eerste plaats te worden nagegaan, wat er in artikel 13 van de insolventieverordening wordt bedoeld met „dat dat recht in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden”. Volgens het toelichtende rapport bij het verdrag van de Europese Unie betreffende insolventieprocedures van 23 november 1995 houdt „die handeling [in het gegeven geval]” in dat de handeling in de praktijk, gezien alle omstandigheden van de zaak, niet kan worden vernietigd. Het volstaat dus niet om uitspraak te doen over de theoretische mogelijkheid van vernietiging (punt 137 van de toelichting).
24
Nike heeft op basis van artikel 13 van de insolventieverordening een beroep gedaan op artikel 47 van de Nederlandse Faillissementswet, volgens hetwelk voldoening van een opeisbare schuld slechts onder bepaalde omstandigheden kan worden vernietigd. Om die reden moet de hovioikeus onderzoeken of, wanneer artikel 13, tweede streepje, aldus moet worden uitgelegd dat alle omstandigheden van de zaak in aanmerking moeten worden genomen, –
er gronden zijn die zich ertegen verzetten om artikel 13 aldus uit te leggen dat de partij die vernietiging vordert (Sportland in insolventie), eenmaal op de hoogte van de Nederlandse wetsbepaling, zich moet beroepen op die omstandigheden op basis waarvan vernietiging mogelijk is, indien zij volgens de nationale wet alle omstandigheden die de grondslag vormen van de vordering moet aanvoeren, dan wel of het aan de verweerder (Nike) is om aan te tonen dat deze omstandigheden zich niet voordeden bij het verrichten van de betrokken handeling en vernietiging derhalve volgens artikel 47 van de Nederlandse Faillissementswet om die reden niet mogelijk zou zijn, zonder dat de partij die vernietiging vordert zich afzonderlijk op die omstandigheden hoeft te moet beroepen, 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2014 – ZAAK C-310/14
–
wanneer bovenstaande vraag aldus wordt beantwoord dat artikel 13 zich niet verzet tegen een uitlegging volgens welke de partij die vernietiging vordert zich moet beroepen op omstandigheden genoemd in de wetgeving van een andere lidstaat, of artikel 13 aldus moet worden uitgelegd dat op degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht de bewijslast rust dat deze omstandigheden zich in het conrete geval niet voordoen, dan wel of de bewijslast kan worden vastgesteld aan de hand van het op de handeling toepasselijke recht volgens hetwelk degene die vernietiging vordert het bestaan van deze omstandigheden moet aantonen, dan wel of deze vraag ook kan worden opgelost aan de hand van het recht van de forumstaat.
25
Volgens het genoemde toelichtende rapport betekent „niet voorziet in de mogelijkheid” dat de handeling niet kan worden vernietigd op basis van de bepalingen van het insolventierecht en evenmin op basis van de algemene bepalingen van het op de handeling toepasselijke nationale recht (punt 137 van het toelichtende rapport).
26
Om die reden moet worden onderzocht in hoeverre degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht bewijs moet leveren van het recht in de zin van artikel 13 waarop hij een beroep doet, in het bijzonder met betrekking tot algemene bepalingen van dat recht die niet onder het insolventierecht vallen. Uitgemaakt moet worden of artikel 13 aldus moet worden uitgelegd dat de in het eerste streepje bedoelde voorwaarde wat dat betreft is vervuld, wanneer – voor zover niet specifiek aan een bepaalde rechtsgrond is gerefereerd – aangetoond wordt dat dat recht geen algemene of andere bepalingen bevat op grond waarvan vernietiging op basis van de aangevoerde feiten überhaupt mogelijk zou zijn, en of de bewijslast betreffende de vernietigingsmogelijkheden, ter beoordeling van de rechter, kan overgaan op de andere partij.
27
Ter opheldering van de punten 23, 24 en 26 besluit de hovioikeus het Hof krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de vragen 1 tot en met 5. Dictum Na raadpleging van de partijen over de noodzakelijkheid en de inhoud van het prejudiciële verzoek heeft de hovioikeus besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen betreffende artikel 13 van de insolventieverordening te stellen: 1)
6
Dient artikel 13 van de insolventieverordening aldus te worden uitgelegd dat met „die handeling [in het gegeven geval]” wordt bedoeld dat de handeling, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, niet kan worden vernietigd?
NIKE EUROPEAN OPERATIONS NETHERLANDS
2)
3)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en indien degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht zich beroept op een bepaling van het recht in de zin van art 13, eerste streepje, volgens welke de betaling van een opeisbare schuld slechts onder de daarin bepaalde omstandigheden kan worden vernietigd, welke omstandigheden niet zijn genoemd in de op het recht van de staat van insolventie gebaseerde vordering, (i)
zijn er gronden die zich ertegen verzetten om artikel 13 aldus uit te leggen dat de partij die vernietiging vordert, eenmaal op de hoogte van die bepaling, zich moet beroepen op die omstandigheden, indien hij volgens het nationale recht van de lidstaat waar de procedure is geopend alle feiten die de grondslag vormen van de vordering moet aanvoeren, of
(ii)
moet degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht, aantonen dat deze omstandigheden zich niet voordeden bij het verrichten van de betrokken handeling en vernietiging volgens die bepaling niet mogelijk zou zijn, zonder dat de partij die vernietiging vordert zich afzonderlijk op die omstandigheden hoeft te beroepen?
Dient, ongeacht het antwoord op de tweede vraag, sub i, artikel 13 aldus te worden uitgelegd dat (i)
op degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht de bewijslast rust dat de in de bepaling omstandigheden zich in het concrete geval niet voordoen, of
(ii)
kan de bewijslast betreffende het bestaan van deze omstandigheden worden vastgesteld aan de hand van het op de handeling toepasselijke recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, dat de bewijslast oplegt aan degene die vernietiging vordert, of
(iii) kan artikel 13 ook aldus worden uitgelegd dat dit bewijslastvraagstuk wordt beheerst door de nationale bepalingen van de forumstaat? 4)
Dient artikel 13 aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede “in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden” niet alleen betrekking heeft op de insolventiebepalingen van het op de handeling toepasselijke recht, maar ook op de algemene bepalingen en beginselen van het op de handeling toepasselijke recht?
5)
Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, (i)
dient artikel 13 dan aldus te worden uitgelegd dat degene tegen wie de vordering tot vernietiging is gericht in dit verband dient aan te tonen dat het recht in de zin van artikel 13 niet dergelijke algemene of andere 7
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2014 – ZAAK C-310/14
bepalingen of beginselen omvat, op basis waarvan onder de aangevoerde omstandigheden vernietiging mogelijk zou zijn, en (ii)
kan de rechter op grond van artikel 13, wanneer hij meent dat deze partij ter zake voldoende bewijs heeft overgelegd, van de andere partij bewijs verlangen van een bepaling of beginsel van het insolventierecht of het op de handeling toepasselijke algemene recht van een andere staat dan de lidstaat waar de procedure geopend is in de zin van artikel 13, op grond waarvan vernietiging mogelijk zou zijn?
Na ontvangst van de prejudiciële beslissing zal de hovioikeus in deze zaak eindarrest wijzen. (omissis)
8