1/13
Sectoraal comité voor de Federale Overheid Beraadslaging FO nr 09/2014 van 24 april 2014
Betreft: Machtigingsaanvraag vanwege de FOD Financiën (Studie- en Documentatiedienst) voor het bekomen van persoonsgegevens van de FOD Mobiliteit en Vervoer, Directoraat Wegvervoer en Verkeersveiligheid, Directie Inschrijvingen en Homologaties Voertuigen (AF-MA-2014-015)
Het Sectoraal comité voor de Federale Overheid; Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte
van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid de artikelen 31bis en 36bis; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met
betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, inzonderheid artikel 18; Gelet op de aanvraag van de FOD Financiën ontvangen op 13/03/2014; Gelet op de aanvraag van het technisch en juridisch advies gericht aan de Federale Overheidsdienst Fedict op 02/04/2014; Gelet op het verslag van de Voorzitter; Beslist op 24 april 2014, na beraadslaging, als volgt:
. . .
Beraadslaging FO 09 /2014 - 2/13
I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG 1.
Op 13 maart 2014 ontving het Comité een machtigingsaanvraag van de FOD Financiën ten
gunste van de Studie-en Documentatiedienst van de FOD Financiën (hierna “de aanvrager”) om diverse persoonsgegevens te kunnen opvragen bij de FOD Mobiliteit en Vervoer, Directoraat Wegvervoer en Verkeersveiligheid, Directie Inschrijvingen en Homologaties Voertuigen (hierna “DIV”). Deze verstrekking van gegevens door het DIV gebeurt via het netwerk van de Kruispuntbank van Voertuigen1. Het dossier werd op verzoek van het Comité voorafgaand aan de officiële ontvangst van de aanvraag aangevuld met bijkomende informatie. 2.
De aanvrager maakt deel uit van de stafdiensten van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Het gros van de taken van de aanvrager houdt verband met beleidsvoorbereidend werk op het domein van de openbare financiën. De nadruk ligt hierbij op de macro-economische aspecten van het begrotings- en belastingbeleid. In deze context neemt de aanvrager ook het secretariaat van de Hoge Raad van Financiën waar. Dit behelst onder meer dat de verslagen en adviezen van de Hoge Raad in de schoot van de aanvrager worden voorbereid. Daarnaast verzorgt de aanvrager een aantal publicaties en staat hij in voor het beheer van de Centrale Bibliotheek van de FOD Financiën. 3.
De aanvrager verkreeg reeds bij beraadslaging van het comité met nr. 27/2013 van 4
oktober 2013 machtiging om vier gegevenstypes te verwerken. 4.
De huidige aanvraag bevat een nieuw gegevenstype (brandstoftype) en dezelfde
gegevenstypes als in de aanvraag voor de voormelde beraadslaging nr. 27/2013 (zie randnummer 26 en volgende). De huidige aanvraag heeft evenwel betrekking op een hoger volume dat eigen is aan een “wagenpark”2, in plaats van op het geheel van aankopen van nieuwe persoonswagens. Waar we kunnen spreken van ongeveer 1,2 miljoen aankopen van personenwagens in een jaar, komt het aantal ingeschreven personenwagens tot snel uit op 5,5 miljoen 3. 5.
Net als bij de vorige aanvraag behandeld in de beraadslaging nr. 27/2013 zullen bij de
aanvrager een aantal berekeningen plaatsvinden, teneinde tot een juiste berekening te komen van
1 Met de oprichting en de inwerkingtreding van de de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen, vinden al deze gegevensuitwisselingen plaats via de KBV. Dit in overeenstemming met artikel 8 van de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen, die uitdrukkelijk stelt dat "de KBV het repertorium van de voertuigen zoals bepaald in de artikelen 6, 7, 8 en 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen bijhoudt". 2
Dit is het totaal aantal wagens dat op een gegeven tijdstip in gebruik is.
3
Inschrijvingen: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/verkeer_vervoer/verkeer/inschrijving/
Wagenpark: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/verkeer_vervoer/verkeer/voertuigpark/
Beraadslaging FO 09 /2014 - 3/13
de belastingsbasis voor de “eigen middelen BTW”4. Hierbij wordt, ten opzichte van de vorige beraadslaging, uitgegaan van een nieuwe berekeningsmethode die meer voldoet aan de verwachtingen van de controlediensten van de Europese Commissie (zie hierna randnummers 12 en volgende).
II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG A. ONTVANKELIJKHEID 6.
Krachtens artikel 36bis WVP, "vereist elke elektronische mededeling van persoonsgegevens
door een federale overheidsdienst of door een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid die onder de federale overheid ressorteert een principiële machtiging” (van het bevoegd sectoraal comité). 7.
Het is de taak van dit Comité om na te gaan “of deze mededeling enerzijds nodig is voor de
implementatie van de opdrachten die toevertrouwd worden door of krachtens de wet aan de vragende federale overheid en anderzijds of deze mededeling in zijn diverse aspecten compatibel is met al de geldige normen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wat de verwerking van de persoonsgegevens betreft.” (Parl.Doc 50, 2001-2002, nr. 1940/004). 8.
Volgens artikel 18 van de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank
van de voertuigen5 vereist “De toegang tot de andere gegevens van de Kruispuntbank (…) een
voorafgaande machtiging van het sectoraal comité. Vooraleer zijn machtiging te geven, gaat het sectoraal comité na of deze toegang geschiedt in overeenstemming met deze wet, haar uitvoeringsbesluiten en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Deze machtiging wordt door het sectoraal comité toegestaan : 1° aan de Belgische overheden voor de informatie die zij gemachtigd zijn te kennen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie; 2° aan de instellingen en natuurlijke of rechtspersonen voor de informatie die zij nodig hebben voor het vervullen van de opdrachten van algemeen belang die hen zijn toevertrouwd door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie, of voor de opdrachten die door het sectoraal comité 4
Eigen middelen vormen een voorafname op de belastingontvangsten die België en andere lidstaten van de EU moeten doorstorten aan de EU. De hoogte van de bijdrage wordt bepaald door de btw-grondslag vast te leggen. Alhoewel de btw in wezen een Europese belasting is hebben de lidstaten toch de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen bepaalde goederen of diensten met btw te belasten die eigenlijk vrijgesteld zouden moeten zijn, om bepaalde goederen en diensten met (of minder) te belasten of om de aftrek van de btw voor belastingplichtigen voor bepaalde goederen of diensten te beperken. Daardoor is de btw-grondslag de facto niet homogeen voor de EU-lidstaten. Daarom moet de btw-grondslag "gehomogeniseerd" worden zodat elke lidstaat op gelijke basis bijdraagt tot Europa. 5
B.S., 28 juni 2010
Beraadslaging FO 09 /2014 - 4/13
uitdrukkelijk als zodanig werden erkend; 3° aan de natuurlijke personen of rechtspersonen die handelen in hun hoedanigheid van onderaannemer van de Belgische overheden, van instellingen en van natuurlijke personen of rechtspersonen bedoeld in 1° en 2°; de eventuele onderaanneming gebeurt op verzoek, onder controle en verantwoordelijkheid van deze overheden en instellingen. Deze onderaannemers moeten zich er formeel toe verbinden de bepalingen van de onderhavige wet en van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens te respecteren en nemen daartoe de nodige maatregelen, waarvan zij melding maken aan de personen waarvoor zij als onderaannemer optreden.” 9.
Er wordt een elektronische mededeling gevraagd van een bestand met persoonsgegevens
(zie hierna) die zich in gegevensbanken bij de DIV bevinden. De machtiging wordt gevraagd voor een Belgische overheid. Het Comité is derhalve bevoegd.
B. TEN GRONDE 1. FINALITEITSBEGINSEL 10.
Artikel 4, § 1, 2°, WVP laat de verwerking van persoonsgegevens slechts toe voor
welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en de gegevens mogen bovendien niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. 11.
De aanvrager zal de gegevens gebruiken om tot een juiste berekening te komen van de
belastingsbasis voor de “eigen middelen BTW”. Meer specifiek gaat het om de aftrekbeperking in artikel 45 § 2 WBTW6 die betrekking heeft op het verbruik van de personenwagens.
6
“§ 2. Ten aanzien van de levering, de invoer en de intracommunautaire verwerving van autovoertuigen bestemd voor het vervoer van personen en/of goederen over de weg, en ten aanzien van goederen en diensten met betrekking tot die voertuigen, mag de aftrek in geen geval hoger zijn dan 50 pct. van de betaalde belasting. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de volgende autovoertuigen : a) de voertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan 3 500 kg; b) de voertuigen voor personenvervoer met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen; c) de voertuigen die speciaal zijn ingericht voor het vervoer van zieken, gewonden en gevangenen en voor lijkenvervoer; d) de voertuigen die, omwille van hun technische kenmerken, niet kunnen worden ingeschreven in het repertorium van de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen; e) de voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor het kamperen; f) de voertuigen bedoeld in artikel 4, § 2, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; g) de bromfietsen en de motorfietsen; h) de voertuigen bestemd om te worden verkocht door een belastingplichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verkoop van autovoertuigen; i) de voertuigen bestemd om te worden verhuurd door een belastingplichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verhuur van autovoertuigen aan om het even wie; j) de voertuigen bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor bezoldigd personenvervoer; k) de nieuwe voertuigen in de zin van artikel 8bis, § 2, 2°, eerste gedachtestreep, andere dan deze bedoeld onder h), i) en j), die het voorwerp uitmaken van een op grond van artikel 39bis vrijgestelde levering. In dit geval wordt de aftrek slechts uitgeoefend binnen de grenzen of ten belope van het bedrag van de belasting dat op deze levering opeisbaar zou zijn indien ze niet vrijgesteld zou zijn op grond van voornoemd artikel 39bis.”
Beraadslaging FO 09 /2014 - 5/13
1.1 Oude berekeningsmethode : de aankopen 12.
Om de weerslag van art. 45 § 2 WBTW op het verbruik in te schatten, werd tot nu toe gebruik
gemaakt van gegevens i.v.m. brandstofgebruik die ter beschikking worden gesteld door de Nationale Bank van België (NBB). Dit materiaal werd gekoppeld aan de (sinds 2006 geëxtrapoleerde) aankoopgegevens. Deze koppeling werd geacht een beeld te geven van de consumptie van brandstoffen, maar het resultaat van deze berekening voldoet niet aan de verwachtingen van de controlediensten van de Europese Commissie. Het feit dat volgens verscheidene studies 7 de structuur van de aankopen wezenlijk verschilt van de structuur van het wagenpark in zijn geheel, maakt de opmerking van deze controlediensten nog pertinenter. In België worden immers veel bedrijfswagens aangekocht, maar deze wagens worden vrij snel vervangen (om voor een groot deel verder gebruikt te worden als voertuig van een particulier), terwijl particulieren hun wagen veel langer houden. Zo zou weliswaar ongeveer 40 % van de aankopen van nieuwe personenwagens gebeuren in de categorie “bedrijfswagens”, maar maken deze bedrijfswagens in ruime zin (=bedrijfswagens + wagens van zelfstandigen) slechts 4/5 van het wagenpark (= totaal aantal wagens die op een gegeven tijdstip in gebruik zijn) inzake personenwagens uit. 1.2. uitgangspunt nieuwe berekeningsmethode : het bezit van specifieke groepen gebruikers 13.
Om het verbruik van de personenwagens te kunnen toewijzen aan de verschillende soorten
belastingplichtigen en niet-belastingplichtigen8 lijkt het volgens de aanvrager aangewezen om eerst de wagens toe te wijzen aan de verschillende groepen gebruikers (aan de hand van de NACE codes). 14.
De aanvrager wenst derhalve uit te gaan van het bezit van de personenwagens (dus eigenlijk
de stock aan personenwagens) i.p.v. de aankopen van deze voertuigen (wat men de flow kan noemen). Het bezit van het wagenpark wordt het best benaderd door na te gaan op wiens naam de wagens ingeschreven staan (ongeacht het een particulier of een rechtspersoon is). In het overgrote deel van de gevallen staat een wagen ingeschreven op naam van degene die hem bezit (met uitzondering van leasingwagens en auto’s ingeschreven op naam van gehandicapte minderjarigen).
7
O.a. KMPG, Studierapport Company vehicles. Een vlag die vele ladingen dekt , Brussel, 2012 link: http://www.febiac.be/documents_febiac/2012/Cocar_study_NL.pdf ). Deze studie gaat ook verder in op de definitie van bedrijfswagen. 8
Belastingplichtigen vanuit btw-standpunt. Voor de btw-regelgeving en voor de toepassing van art. 45 § 2 kunnen we verschillende categorieën belastingplichtigen onderscheiden: degenen die vallen onder de werking van art. 45 § 2, vrijgestelde belastingplichtigen, leasingmaatschappijen, verhuurbedrijven, taxibedrijven en de administratie
Beraadslaging FO 09 /2014 - 6/13
1.3. beoogde koppelingen van bestanden 15.
De FOD Financiën beschikt over een bestand via de applicatie SITRAN waar naast een
indicatie
voor
hoofd-
of
bijberoep
(enkel
van
belang
voor
zelfstandigen)9,
ook
ondernemingsnummers en rijksregisternummers gekoppeld zijn aan de NACE-codes (= code voor de economische activiteit). Door dit bestand met de inschrijvingen van de personenwagens te koppelen, kunnen de ingeschreven voertuigen opgedeeld worden naar beroepssectoren (eerste koppeling van bestanden)10. 16.
Voor de verschillende NACE-codes is bekend onder welk systeem ze vallen volgens de btw-
wetgeving
en
volgens
art.
45
§
2
in
het
bijzonder:
vrijgestelde
belastingplichtigen,
leasingmaatschappijen, verhuurbedrijven, taxibedrijven, administratie (overheid) of een gewone belastingplichtige die onderworpen is aan art. 45 § 2. Het bestand met de NACE-codes en hun classificatie volgens de btw-wetgeving en art. 45 § 2 in het bijzonder wordt aangemaakt door de aanvrager en zal gekoppeld worden aan het bestand dat ontstaan is uit de eerste koppeling van bestanden (tweede koppeling van bestanden). 17.
Het resultaat zou dan moeten bestaan uit een bestand waarin volgende gegevens zijn
opgenomen:
referentiejaar,
ondernemingsnummer/rijksregisternummer,
aantal
ingeschreven
voertuigen, aanduiding voor hoofd- of bijberoep, NACE-code, regeling volgens art. 45 § 2, aantal ingeschreven wagen, datum eerste inschrijving en brandstoftype. 18.
Het uiteindelijk doel is om via aggregatie van deze gegevens het bezit/inschrijvingen van het
personenwagenpark toe te kunnen wijzen aan de grote groepen van bezitters van personenwagens en dit vanuit een btw-logica. Vervolgens is het de bedoeling om, mits enkele correcties11, een percentage van het totale verbruik te kunnen toerekenen aan de belastingplichtigen die vallen onder de vermelde aftrekbeperking.
9
In het signalitiekbestand van de FOD Financiën is er een code aanwezig die aanduidt of zelfstandigen de zelfstandige activiteit al dan niet in hoofdberoep uitoefenen. Het aantal bedrijven/zelfstandigen die onder artikel 45 § 2 valt, wordt opgesplitst in een percentage dat bedrijf is in hoofdberoep is of zelfstandige in bijberoep. De opsplitsing wordt dus niet gebruikt om de individuele situatie van de zelfstandigen na te gaan, maar om verder in de berekening het aandeel van privaat gebruik te kunnen inschatten. 10
De FOD Financiën beschikt in ideale omstandigheden over drie NACE-codes per belastingplichtige: een uit de btwadministratie, een uit de KBO en een uit de Sociale Zekerheid. Soms hebben we voor belastingplichtige geen NACE-code inzake btw bv. omdat zijn activiteiten vrijgesteld zijn. In dergelijke gevallen kunnen we dan terugvallen op een andere NACEcode. In de beste van alle werelden zijn de drie NACE-codes gelijk, maar de realiteit is blijkbaar soms anders. Al doende zal dus moeten blijken welke bron het meest betrouwbaar is. 11
Bv. privaat gebruik, bedrijfswagens leggen meer kilometers af dan auto’s van particulieren, auto’s van particulieren zijn ouder (en verbruiken meer per 100km), …
Beraadslaging FO 09 /2014 - 7/13
1.4. beoordeling 19.
In het licht van de in randnummer 10 omschreven wettelijke bepalingen die op de aanvrager
van toepassing zijn, is het Comité van oordeel dat de geplande gegevensverwerkingen voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven doeleinden zullen plaatsvinden en het brengt in herinnering dat de gevraagde gegevens enkel met het oog op deze doeleinden mogen verwerkt worden. 20.
Rekening houdend met artikel 45 § 2 WBTW en gelet op artikel 5, c), WVP12 zijn de
doeleinden van de door de aanvrager beoogde verwerkingen van gegevens, ook toelaatbaar. 21.
In deze context dient ook te worden geanalyseerd of de doeleinden van de door de aanvrager
geplande verwerkingen verenigbaar zijn met de doeleinden waarvoor de gegevens oorspronkelijk door DIV zijn verwerkt. Conform artikel 4, § 1, 2° WVP dient bij de beoordeling van deze verenigbaarheid rekening te worden gehouden met alle relevante factoren, waaronder de redelijke verwachtingen van de betrokkene en de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen. 22.
Het Comité stelt het volgende vast. De BTW is in wezen een Europese belasting waarbij
homogenisering van de BTW-grondslag wordt nagestreefd door Europa, hoewel lidstaten afwijkende regelingen kunnen treffen inzake het al dan niet (of minder) belasten of beperken van de aftrek van de BTW voor belastingplichtigen voor bepaalde goederen en diensten. Om voor alle Europese landen een gelijke basis te verkrijgen moet elke lidstaat zijn afwijkende regelingen in kaart brengen en vooral becijferen wat de situatie zou zijn indien de afwijking er niet zou zijn. Zo kunnen positieve correcties bij de belastingbasis gevoegd worden en negatieve correcties ervan afgetrokken worden 23.
De aanvrager13 is belast met diverse berekeningen teneinde de afwijkende regelingen ten
opzichte van de andere EU landen in kaart te brengen, en de voorafnames door te storten aan de EU. Deze berekeningen betreffen het bepalen van de Belgische belastingsbasis en omvatten de voormelde koppeling van bestanden, en de berekening van het bedrag dat getroffen wordt door de aftrekbepaling ingesteld door artikel 45 § 2 WBTW; 24.
Rekening houdend met het hierboven geciteerde Europese en nationale regelgevend kader,
kan de voormelde verwerking door de aanvrager als niet onverenigbaar beschouwd worden.
12
“Persoonsgegevens mogen slechts verwerkt worden in één van de volgende gevallen: (…) c) wanneer de verwerking noodzakelijk is om een verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke voor de verwerking is onderworpen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie;(…)” 13
Sedert 1 januari 2013 zijn volgende diensten geïntegreerd bij de aanvrager : de Studiedienst van de FOD Financiën in samenwerking met de Cel eigen middelen btw van de Administratie van Fiscale zaken
Beraadslaging FO 09 /2014 - 8/13
2. PROPORTIONALITEITSBEGINSEL
2.1. Aard van de gegevens 25.
Artikel 4, § 1, 3°, WVP stelt dat persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en niet
overmatig dienen te zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of waarvoor zij verder worden verwerkt. 26.
De aanvrager verwijst naar zeven gegevenstypes in verband met het personenwagenpark14.
27.
Het bestand bevat de volgende zeven gegevenstypes :
het rijksregisternummer van de titularis van het ingeschreven voertuig;
het ondernemingsnummer (KBO-nummer) van de titularis van het ingeschreven voertuig;
de inschrijvingsdatum voor een welbepaald kalenderjaar;
het aantal in het (referentie)jaar ingeschreven voertuigen;
de datum van de eerste inschrijving van het ingeschreven voertuig (corresponderend met de ouderdom van het voertuig);
28.
het type plaatnummer.
brandstoftype
Het Comité stelt vooreerst vast dat de aanvrager, voor wat het gebruik van het
Rijksregisternummer betreft, verwijst naar een koninklijk besluit van 25 april 1986 die sommige overheden van de FOD Financiën machtigt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken. Het Comité stelt vast dat de algemene bewoordingen van de artikelen 2 en 3 van dit koninklijk besluit15 het gevraagde gebruik viseren. 29.
Verder constateert het Comité dat de aanvrager verzoekt om het ondernemingsnummer
(KBO-nummer) van de titularis van het ingeschreven voertuig 16 te gebruiken. Het wijst er op dat
14
Zie voetnoot 2
15
“Art. 2. Het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen mag worden gebruikt in de bestanden en repertoria van de in artikel 1 bedoelde overheden. Dit gebruikt is slechts geoorloofd met het ene doel te identifceren. Art. 3. Behalve het gebruik waarin artikel 2 voorziet, mag het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen gebruikt worden in de interne betrekkingen van het Ministerie van Financiën die nodig zijn voor de uitvoering van de wets- en verorderingsbepalingen waarmee elke van de in artikel 1 bedoelde overheden is belast. Dit gebruik is slechts geoorloofd met het ene doel te identificeren.
Het identificatienummer mag eveneens met hetzelfde doel en onder dezelfde voorwaarden worden gebruikt in de externe betrekkingen met de overheden en instellingen die gemachtigd zijn om dat nummer te gebruiken.” 16
In een bijkomende toelichting stelt de aanvrager dat het de bedoeling is om de aankopen van de personenwagens op te delen naar verschillende sectoren (NACE-code). Om dit te doen moet de aanvrager de DIV-bestanden koppelen aan bestanden van de FOD Financiën. Het punt waarop beide bestanden kunnen gekoppeld worden is noodzakelijkerwijs een
Beraadslaging FO 09 /2014 - 9/13
artikel 17 van de wet van 16 januari 2003 17 het gebruik van dit nummer raadpleegbaar stelt zonder voorafgaande machtiging. 30.
Wat de vijf overige gegevenstypes betreft stelt de aanvrager algemeen dat deze noodzakelijk
zijn om de nieuwe berekeningsmethode en bestandskoppelingen ten behoeve van Europa te kunnen uitvoeren die de controlediensten van de Europese commissie wensen. Accurate berekeningen zijn derhalve niet langer mogelijk op basis van de voorgaande beraadslaging nr. 27/2013 van 4 oktober 2013, noch op basis van de globale cijfers op de website van de FOD Economie, noch op basis van de eigen informatie van de FOD Financiën of de gegevens in verband met het brandstofgebruik van de Nationale Bank. De aanvrager geeft hiervoor een uitgebreide motivering. 31.
Concreet geeft de aanvrager voor elk van de overige gegevenstypes volgende motivering die
betrekking heeft op het bezit en verbruik van het wagenpark, hetgeen qua volume verschilt van de vorige aanvraag (zie hiervoor randnummer 4):
De inschrijvingsdatum voor een welbepaald kalenderjaar is noodzakelijk omdat de berekening per jaar wordt opgemaakt. Het is belangrijk om een overzicht te hebben van het aantal voertuigen die op naam van een welbepaalde titularis
ingeschreven
stonden bij de DIV tijdens een welbepaald kalenderjaar (of beter: welke inschrijvingen in een bepaald jaar nog actief waren);
het aantal in het (referentie)jaar ingeschreven voertuigen is noodzakelijk. Om tot een juiste berekening van het bezit en het verbruik van de personenwagens te komen. moet men ook weet hebben van het aantal wagens dat een individuele (niet)belastingplichtige in zijn bezit heeft. De gegevens worden sowieso geaggregeerd per sector;
De datum van de eerste inschrijving van het ingeschreven voertuig is noodzakelijk omdat de BTW nieuwe en tweedehandswagens anders behandelt, zodat deze van elkaar onderscheiden moeten kunnen worden. Bovendien daalt de waarde van een wagen doorheen de levensjaren. Om een min of meer objectieve prijs te kunnen vaststellen voor een tweedehandswagen moet de ouderdom dus in rekening gebracht worden;
gemeenschappelijk gegeven, in casu ondernemingsnummer/rijksregisternummer. Bij de inschrijving van een voertuig bij de DIV moet degene die inschrijft ofwel een ondernemingsnummer ofwel een rijksregisternummer opgeven in het inschrijvingsformulier. 17 Wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, B.S., 5 februari 2003.
Beraadslaging FO 09 /2014 - 10/13
Het type plaatnummer is noodzakelijk omdat bepaalde nummerplaten niet worden onderworpen aan de normale BTW-regelingen (bvb CD en handelaarsnummerplaten). De aanvrager wil deze platen uit de berekening houden.
Het brandstoftype is noodzakelijk omdat dit een directe weerslag heeft op het verbruik en op de prijs van dat verbruik (cf. verschil benzine-diesel).
32.
Na analyse van deze motivering, stelt het Comité vast dat deze noodzakelijk zijn teneinde de
finaliteiten zoals omschreven in randnummer 17 te verwezenlijken. Het Comité besluit dan ook dat de opvraging bij de DIV conform is aan artikel 4, § 1, 3°, WVP.
2.2. Bewaringstermijn van de gegevens 33.
Wat de bewaringstermijn van de inschrijvingsdatum voor een welbepaald kalenderjaar betreft
wordt een bewaringstermijn van zeven jaar voorzien, die gesteund is op de periodiciteit van de controlebezoeken door de Europese Commissie (om de 2,5 à 3,5 jaar), en de mogelijkheid dat controlebezoeken 3,5 jaar op zich kunnen laten wachten. Hierbij worden de overzichten van de voorgaande jaren gecontroleerd. 34.
De aanvrager voorziet een mogelijkheid tot verlenging van deze termijn van zeven jaar in
geval de Europese Commissie een reserve zou uitspreken, hetgeen het geval was in 2012. In dat geval zal de aanvrager evenwel het Comité contacteren teneinde een bijkomende machtiging te bekomen teneinde de gegevens voor een bijkomende periode van drie jaar te behouden. Het Comité acht deze werkwijze aanvaardbaar. 35.
Wat de bewaartermijnen van de overige voormelde gegevens betreft stelt de aanvrager in een
aanvullende toelichting dat de voormelde bewaringstermijn ook geldt voor de andere gevraagde gegevens. Het Comité neemt hier akte van. 36.
Rekening houdend met deze motivatie, is het Comité van oordeel dat de bewaringstermijn
die wordt voorgesteld door de aanvrager conform is met artikel 4, § 1, 5°, WVP.
2.3. Frequentie van de toegang en duur van de machtiging 37.
In de machtigingsaanvraag wordt verduidelijkt dat er sprake zou zijn van een jaarlijkse,
eenmalige mededeling. Het Comité neemt hiervan akte.
Beraadslaging FO 09 /2014 - 11/13
38.
De toegang wordt ook voor onbepaalde duur gevraagd. De aanvrager geeft aan dat het hier
om een doorlopende Europese opdracht gaat bij toepassing van de Verordening Nr. 1553/89 18 en dat berekeningen jaarlijks, dus continu moeten worden geproduceerd om aan de EU te kunnen rapporteren. 39.
Het Comité neemt hiervan akte.
2.4. Bestemmelingen en/of derden waaraan gegevens worden meegedeeld 40.
Volgens de informatie verstrekt door de aanvrager zullen de aangeleverde persoonsgegevens
enkel intern worden gebruikt. 41.
Tot slot zullen de gegevens ook onder geaggregeerde vorm worden gegeven, met name in
parlementaire vragen en in statistieken aan de Europese Commissie ter ondersteuning van de compensatieberekening. 42.
Het Comité stemt hier mee in.
3. TRANSPARANTIEBEGINSEL 43.
Het Comité herinnert eraan dat een eerlijke verwerking van gegevens een verwerking is die
gebeurt op een transparante wijze. Eén van de hoekstenen van een transparante verwerking, betreft de informatieplicht in de zin van artikel 9, § 2, WVP. 44.
In voorliggend geval zullen de geplande gegevensverwerkingen evenwel verricht worden met
het oog op de toepassing van bepalingen voorgeschreven door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie. Op grond van artikel 9, § 2, 2de lid, b), WVP is in een dergelijke situatie een vrijstelling van de informatieplicht van kracht. Deze vrijstelling neemt echter niet weg dat het Comité er zich kan van vergewissen of er passende waarborgen bestaan voor de bescherming van de fundamentele rechten van de betrokkenen.
18
Verordening nr 1553/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit BTW.
Beraadslaging FO 09 /2014 - 12/13
45. Wat de informatieverstrekking betreft verwijst de aanvrager naar de praktijk bij de DIV om protocolakkoorden af te sluiten. Bij navraag werd door de DIV op 10 februari 2014 met de aanvrager reeds onder voormelde beraadslaging 27/2013 van 4 oktober 2013 een dergelijk protocolakkoord afgesloten. Dit akkoord werd intussen ook gepubliceerd op de website van de FOD Mobiliteit19. Op die manier kan iedereen dan ook kennis nemen van de verschillende gegevensuitwisselingen. j 46.
Het Comité meent dat ook een zekere mate van transparantie aangewezen is bij de aanvrager.
De aanvrager zou via gepaste kanalen informatie kunnen verstrekken omtrent het feit dat onderhavige gegevens worden doorgegeven en met het oog op welke doeleinden deze doorgifte plaatsvindt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door dit op de website20 van de aanvrager te vermelden. 4. BEVEILIGING 47.
Uit
de
door
aanvrager
meegedeelde
stukken
blijkt
dat
hij
over
een
informatieveiligheidsconsulent en een veiligheidsbeleid beschikt. Het Comité neemt hier akte van. 48.
Voor wat DIV betreft, werd voorzien in een informatieveiligheidsconsulent en een
veiligheidsbeleid. Het Comité neemt hier akte van.
OM DEZE REDENEN, het Comité 1°
machtigt
het
de
aanvrager
om
de
gegevensverwerkingen
bedoeld
in
de
machtigingsaanvraag, uit te voeren, mits rekening wordt gehouden met de hierboven geschetste opmerkingen, in het bijzonder onder randnummer 36. 2° beslist dat indien op een later tijdstip een wijziging wordt aangebracht aan de organisatie van de informatiebeveiliging die een impact kan hebben op de antwoorden uit het beveiligingsformulier dat aan het Comité werd verstrekt (aanstelling van een Veiligheidsconsulent en antwoorden op de vragen m.b.t. de organisatie van de beveiliging), de aanvrager een nieuwe vragenlijst i.v.m. de stand van de informatiebeveiliging naar
19
http://www.mobilit.belgium.be/nl/binaries/fodfin_studie_docu_tcm466-243455.pdf
20
www.docufin.fgov.be
Beraadslaging FO 09 /2014 - 13/13
waarheid moet invullen en aan het Comité moet bezorgen. Het Comité meldt de ontvangst ervan en behoudt het recht om daarop later eventueel te reageren. 3° beslist dat wanneer het Comité een of meer vragenlijst(en) over het beveiligingsniveau van de aanvrager toestuurt, die laatste deze vragenlijst(en) naar waarheid moet invullen en naar het Comité moet terugsturen. Het Comité meldt de ontvangst ervan en behoudt het recht om daarop later eventueel te reageren
De Wnd. Administrateur,
De Voorzitter,
(get.) Patrick Van Wouwe
(get.) Stefan Verschuere