Wintervoederproject VWG De Kempen 2013/2014 Jan Kolsters en Pieter Wouters
Inleiding Het voeren van vogels in de winter is voor veel mensen een aangename bezigheid. Je kunt vogels vaak van redelijk dichtbij gadeslaan vanuit je warme huis. Bovendien heb je het gevoel dat je iets goeds doet omdat het voor de vogels die in de winter hier verblijven, bepaald geen vetpot is zonder bijvoedering. Maar wat voor voer verkiezen de verschillende soorten nou eigenlijk? Houden ze van afwisseling? Zijn er sterke individuele verschillen? Dit zijn allemaal vragen waarop nog maar weinig kwantitatieve antwoorden te vinden zijn.
Binnen Vogelwerkgroep De Kempen hebben we getracht hier wat aan te doen. Voorwaarde was voor ons dat het onderzoek toegankelijk genoeg was om daardoor voldoende data binnen te krijgen uit zoveel Foto: Wil de Veer mogelijk plaatsen binnen ons werkgebied. Deze voorwaarde houdt in dat er slechts met een beperkt aantal voersoorten gewerkt kon worden. De conclusies zijn dan ook alleen geldig binnen de randvoorwaarden van het onderzoek.
September 2014 │ 1
Methode Er is gekozen voor een voederbalkje dat vijf voedersoorten bevat. Er is gekozen voor de volgende voedersoorten: negerzaad, gebroken mais, zonnepitten, gebroken pinda’s en millet. De voedersoorten zijn steeds aangeboden in dezelfde volgorde, zoals hierboven genoemd. Steeds als er een vogel op het voederbalkje komt, wordt genoteerd welke vogelsoort het is, welk voer hij kiest, datum, tijd en locatie. Wanneer een vogel meerdere malen uit hetzelfde bakje pikt is dat slechts één waarneming. Als een vogel uit een bakje pikt en vervolgens uit een ander bakje, dan zijn dat twee waarnemingen. Als een vogel uit een
bakje pikt, vervolgens het voederbalkje verlaat, weer terugkomt en uit hetzelfde bakje pikt, dan zijn dat twee waarnemingen. In het laatste voorbeeld moet de vogel bewust een nieuwe keuze maken. Verder mochten alleen die waarnemingen genoteerd worden waarbij de vogel de vrije keuze heeft uit alle vijf de voedersoorten. Dus als bijvoorbeeld een bazige Merel alleen toestaat dat een Koolmees uit het uiterst rechtse bakje eet, dan is dit geen geldige waarneming (voor de Koolmees). Tijdens dit onderzoek was het van cruciaal belang dat steeds alle bakjes van voedsel voorzien waren.
Figuur 1. Voederbalkje met standaard aanbod
Resultaten In totaal zijn 18181 geldige waarnemingen ingeleverd in de periode 23 november 2013 tot en met 28 februari 2014. Het betreft waarnemingen van 22 vogelsoorten verzameld door 21 personen.
De waarnemingen zijn per soort verzameld in tabel 1. Binnen de context van het onderzoek is er een grote voorkeur voor pinda’s vastgesteld.
Soort
Totaal
Negerzaad
Mais
Zonnepit
Pinda
Millet
Koolmees Pimpelmees Vink Merel Heggenmus Roodborst Turkse tortel Groenling Houtduif Winterkoning Ringmus Boomklever Huismus Kauw Ekster Keep Holenduif Gaai Kuifmees Zwarte mees Boomkruiper Stadsduif
7396 3868 810 1152 866 478 384 306 302 1 186 190 1476 277 102 257 1 14 97 12 1 5
52 33 80 24 87 20 54 7 4 0 1 0 34 4 1 25 0 0 0 1 0 2
108 67 36 179 127 141 37 6 74 1 13 5 70 44 18 13 1 2 0 0 0 0
2292 497 149 39 23 13 15 223 64 0 2 122 142 7 8 116 0 0 2 0 0 0
4901 3238 335 891 296 267 133 54 76 0 10 63 552 177 74 83 0 12 95 11 1 3
43 33 210 19 333 37 145 16 84 0 160 0 678 45 1 20 0 0 0 0 0 0
totaal
18181
429
942
3714
11272
1824
Tabel 1. Waarnemingen tijdens de gehele periode
2 │ Blauwe Klauwier
Discussie De voedselkeuze zoals weergegeven in figuur 2 geeft niet de hoeveelheid genuttigd voedsel weer maar het aantal keuzemomenten. Zo zien we dat de mezen meestal één stukje pinda pakken en direct wegvliegen naar een naburige struik of boom, wat dus telkens een nieuwe waarneming is, terwijl bijvoorbeeld een Turkse tortel gemakkelijk een kwart bakje millet opeet, wat ook telt als één waarneming.
Millet 10%
Zonnepit 21%
Interessant is het nu om te kijken naar de verschillen en overeenkomsten in voorkeur voor voedsel maar ook naar de manier van eten en zelfs naar individuele verschillen binnen soorten. Dit laatste kon slechts in beperkte mate worden gedaan aan de hand van opvallende individuen of geringde vogels. De uitwerking van de resultaten zal per familie worden gedaan. Of de verschillende vogels significante verschillen laten zien kan statistisch worden aangetoond. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de statistiek van zogenaamde fracties. Een fractie is het aandeel van een bepaalde voedselsoort die gekozen wordt (het percentage gedeeld door 100). In feite kunnen we dit voederexperiment zien als een zogenaamde binomiaalverdeling. Dit wil zeggen dat we het aantal successen kunnen tellen. Stel bijvoorbeeld dat we geïnteresseerd zijn in het aantal keren dat door een vogelsoort een zonnepit gekozen wordt. We tellen dan het aantal keren dat een zonnepit wordt gekozen als een succes en we vergelijken dat met het aantal keren dat er iets anders gekozen wordt. We noemen de kans op zonnepit p.
Mais 5% Negerzaad 2%
Pinda 62% Figuur 2. Voedselkeuzes totaal De kans dat er geen zonnepit wordt gekozen noemen we q. Opgeteld moeten p en q dus altijd 1 zijn want als de vogel een keuze maakt dan pakt hij of een zonnepit of hij pakt iets anders. Dus: 1 Nu blijkt dat als het aantal waarnemingen groter dan 20 is dat de binomiale verdeling beschouwd kan worden als een normale verdeling met de volgende parameters: Verwachtingswaarde
μ=p
1
Standaarddeviatie
2
Figuur 3. Normale verdeling met parameters
September 2014 │ 3
Door middel van toetsing kan nu bepaald worden of bepaalde fracties bij vogelsoorten significant verschillen van fractie bij ander soorten (Buijs 1984). Er zal steeds getoetst worden met een betrouwbaarheidsinterval van 95%. Bij een verschiltoets is de nulhypothese dat twee populatiefracties aan elkaar gelijk zijn:
De grootheden
∗
Voor
als schatter van
en
schattingen van de onbekende
π.
zijn de
We kunnen deze twee grootheden combineren tot een schatter ∗ door het
+ te delen door het totaal aantal waarnemingen + .
totaal aantal successen
π1 - π2 = 0 We gebruiken dan:
π1 en π2
3
vinden we dan: ∗ 1 ∗ )
4
Als kritiek gebied vinden we hiermee:
of ! " Hierbij kan worden opgezocht in een tabel voor de normale verdeling. Bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% bedraagt de -waarde 1,96.
5 Bovenstaande toetsing zal steeds worden toegepast als we gaan kijken of er significante verschillen bestaan in voedselkeuzes.
Mezen Tijdens het voederexperiment zijn vier soorten mezen aangetroffen: Koolmees, Pimpelmees, Kuifmees en Zwarte mees. De waarnemingen van de Koolmees waren zeer
4 │ Blauwe Klauwier
talrijk en maakten zelfs 40% uit van alle waarnemingen. De Pimpelmees was een goede tweede en nam 21% van alle waarnemingen voor zijn rekening.
Beide soorten werden ook bij nagenoeg alle deelnemers waargenomen en maken deze soorten daarom interessant voor statistische analyse. Van de Kuifmees werden 97 waarnemingen gedaan en werden gemeld door twee deelnemers (Bjorn van Gestel en Jac Sweegers) die beiden het voederbalkje in een bosachtige omgeving hadden opgesteld. De Zwarte mees had slechts 12 waarnemingen, allen bij Pieter Wouters (binnen bebouwde kom van Reusel). Bij de drie overige mezensoorten is het aandeel pinda steeds groter dan 50 procent waarmee dus de voorkeur voor pinda uit de vijf
aangeboden soorten voedsel duidelijk is. Maar onderling zijn er nog grote verschillen. De meest uitgesproken pindaliefhebber is de Kuifmees met een fractie van maar liefst 0.98. Daarmee is de Kuifmees zelfs de meest uitgesproken pindaliefhebber van alle waargenomen soorten in dit onderzoek (althans soorten met meer dan 50 waarnemingen). In figuur 4 zijn de normale verdelingen uitgezet volgens vergelijkingen 1 en 2. Het hoeft geen betoog dat de verschillen tussen de drie soorten significant zijn; de drie verdelingen zijn volledig niet overlappend.
Figuur 4. Fractie pinda in voedselkeuze voor drie mezensoorten Bij de grafiek van de Kuifmees is te zien dat de normale verdeling voor fracties mank gaat als de fractie heel dicht bij 1 ligt. De aantallen waarnemingen van de Koolmees en Pimpelmees zijn dusdanig groot en wijdverbreid over het werkgebied dat verdere uitsplitsing ook nog mogelijk is. Voor de Koolmees kan bijvoorbeeld een verdelingsgrafiek gemaakt worden voor verschillende dorpen (of stad in het geval van Eindhoven). Deze laat een opmerkelijk beeld zien (figuur 5). Bij Reusel, Veldhoven, Waalre en Heeze ligt de gemiddelde waarde rond 0,75 tot 0,80 en de verdelingen wijken niet significant af van elkaar. Hoogeloon en Eindhoven liggen echter veel lager met een gemiddelde van ongeveer 0,55 en de verdelingen zijn nagenoeg identiek.
Blijkbaar hebben dus de Koolmezen in Hoogeloon en Eindhoven minder voorkeur voor pinda’s dan in de andere dorpen. Doordat de aantallen waarnemingen groot zijn hebben we de mogelijkheid om nog verdere opsplitsingen te maken. Zo kunnen we de data voor de verschillende locaties binnen bijvoorbeeld Eindhoven, Veldhoven, Hoogeloon of Reusel apart weergeven. Doordat het aantal waarnemingen per locatie uiteraard kleiner is dan voor een heel dorp, worden de spreidingen groter. Maar het aantal waarnemingen voldoet nog steeds aan het minimale aantal om de benadering door een normale verdeling toe te passen.
September 2014 │ 5
Figuur 5. Fractie pinda in voedselkeuze van Koolmees voor verschillende plaatsen in de Kempen 40
100
35
90 80
30
70
25 Eindhoven 1 kans 20
Eindhoven 2
15
Eindhoven 3
10
Eindhoven 4
5
60 kans 50
Reusel 1
40
Reusel 2
30
Reusel 3
20 10
0
0 0,2
0,4
0,6
0,8
1
fractie pinda
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
fractie pinda
Figuur 6. Fractie pinda in voedselkeuze van Koolmees voor verschillende plaatsen in de Kempen en uitgesplitst naar locaties binnen Reusel. De uitsplitsing naar locatie laat ook weer vaak significante verschillen zien tussen de verschillende locaties binnen een plaats. Het ligt voor de hand dat als er nog een verdere uitsplitsing gemaakt zou worden op individuniveau dat er dan ook weer verschillen te zien zijn. Deze uitsplitsing is echter niet te maken. Daarvoor zouden bijvoorbeeld gekleurringde vogels nodig zijn geweest. Gezien echter al de uitsplitsingen die wel gemaakt konden worden, ligt het voor de hand dat de grote verschillen uiteindelijk toe te wijzen zijn aan individuele voorkeuren. De algemene conclusie dat Koolmezen van de waargenomen mezensoorten gemiddeld de minst uitgesproken voorkeur voor pinda’s hebben blijft overeind.
6 │ Blauwe Klauwier
Voor de Pimpelmees geldt hetzelfde als voor de Koolmees. De verschillen tussen de plaatsen in de Kempen zijn wel wat meer gedifferentieerd dan bij de Koolmees maar ook hier zijn het waarschijnlijk de individuele verschillen verantwoordelijk voor het beeld. Maar gemiddeld is de affiniteit voor pinda’s groter dan bij de Koolmees, uiteraard binnen de context van dit onderzoek (vijf soorten voedsel). Figuur 7 laat zien dat de verschillen tussen de locaties (per persoon) ongeveer in dezelfde grootteorde liggen dan voor de plaatsen.
Figuur 7. Fractie pinda in voedselkeuze van Pimpelmees voor verschillende plaatsen in de Kempen en voor verschillende locaties (per waarnemer) in de Kempen. Het wezenlijke verschil tussen Koolmees en Pimpelmees is dus dat de Pimpelmees ongeveer 85% voor pinda kiest en de Koolmees voor ongeveer 65%. Het verschil
vult de Koolmees aan met zonnepit. Negerzaad, mais en millet worden door beide soorten nauwelijks gekozen en zijn ook voor beide soorten nagenoeg gelijk, zie figuur 8.
Koolmees
Pimpelmees
Negerzaad Mais Zonnepit Pinda Millet
Figuur 8. Voedselkeuze Koolmees en Pimpelmees Voor Koolmees en Pimpelmees kan ook nog gekeken worden of de voedselkeuze nog verandert tijdens de winter. Hoewel er nauwelijks sprake was van een echte winter tijdens de looptijd van dit onderzoek is het
bijvoorbeeld toch mogelijk om te kijken of de keuzes na 1 januari 2014 anders zijn dan de keuzes voor 1 januari (eind november/ december 2013).
Figuur 9. Fractie pinda vóór en na 1 januari 2014 voor Koolmees en Pimpelmees
September 2014 │ 7
We zien dus bij beide soorten dat er na 1 januari 2014 significant vaker voor pinda werd gekozen dan erna. Ook hier is voorzichtigheid geboden. Een aantal deelnemers is pas later aangehaakt (na 1 januari) en sommigen zijn eerder gestopt en het zou dus theoretisch kunnen dat bij de nieuwe deelnemers vaker voor pinda werd gekozen. Daarom is voor een aantal deelnemers dezelfde analyse gemaakt maar dan per individuele deelnemer.
Voor de Koolmees bleek in de meeste gevallen dat de fractie pinda na 1 januari 2014 toenam maar niet in alle gevallen: • Jan Kolsters, toename maar niet significant • Pieter Wouters, significante toename • Cees van Rooij, toename maar niet significant • Wil de Veer, afname maar niet significant. In figuur 10 zijn de voorbeelden van Pieter Wouters en Wil de Veer getoond.
Er is uiteraard gekozen voor deelnemers die zowel voor 1 januari 2014 als erna veel waarnemingen hebben ingestuurd.
Figuur 10. Keuze pinda van Koolmees voor en na 1 januari 2014 voor twee individuele waarnemers Een zelfde analyse kan gedaan worden voor de Pimpelmees: • Jan Wouters, significante toename • Pieter Wouters, significante toename • Wil de Veer, significante toename • Wim Deeben, significante toename • Cees van Rooij, significante toename
Voor de Pimpelmees lijkt de toename na 1 januari dus consistenter dan bij de Koolmees. Ook hier zijn weer twee voorbeelden gegeven in figuur 11.
Pimpelmees J. Wouters 2013-2014
Pimpelmees W. Deeben 2013-2014
40 35 30 25 kans 20 15 10 5 0
2013 2014
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
fractie pinda
40 35 30 25 kans 20 15 10 5 0
2013 2014
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
fractie pinda
Figuur 11. Keuze pinda van Pimpelmees voor en na 1 januari 2014 voor twee individuele waarnemers
Mussen In het begin van het onderzoek kwamen er slechts weinig waarnemingen van mussen binnen. Vooral de Huismus bleek argwanend tegenover het voederbalkje. Gerben Helmes was de eerste die een waarneming meldde maar het bleef voor hem ook bij die ene waarneming. Verder kon Wim Deeben 47 waarnemingen van de Huismus noteren en Wil de Veer 119 waarnemingen. Ver daarboven lag het aantal waarnemingen van Piet van Happen die maar liefst 1.309
8 │ Blauwe Klauwier
waarnemingen voor de Huismus noteerde (en derhalve met recht tijdens dit onderzoek aangeduid als Piet “ de Mussenkoning”). De aantallen van de Ringmus zijn kleiner en ze komen slechts van 2 locaties; Noud Janssen en Harrie van der Leij. In totaal zijn er 186 waarnemingen van de Ringmus en de aantallen zijn van beide locaties ongeveer gelijk. Het verschil in voedselkeuze tussen Huismus en Ringmus is opmerkelijk.
Ringmus
Negerzaad 1%
Mais 7%
Huismus
Zonnepit 1%
Negerzaad 2% Pinda 5%
Millet 86%
Millet 46%
Mais 5%
Zonnepit 10%
Pinda 37%
Figuur 12. Voedselkeuze Ringmus en Huismus De ringmus heeft een veel grotere voorkeur voor millet (86%) dan de Huismus. Hoewel de Huismus van de vijf aangeboden soorten
voedsel ook het vaakst voor millet kiest (46%), wordt ook heel vaak Pinda gekozen en in mindere mate zonnepit.
Figuur 13. De grotere voorkeur voor millet van de Ringmus verschilt zeer significant met de Huismus.
September 2014 │ 9
Omdat de meldingen van de Ringmus van twee locaties komen met van allebei de locaties ongeveer evenveel waarnemingen, is het mogelijk om te kijken of er significante verschillen zijn in voedselkeuze. De fractie millet is gekozen als vergelijking omdat dit
het voorkeursvoedsel is. In feite is de rechter piek in figuur 13 opgebouwd uit beide pieken in figuur 14. Hoewel op de beide locaties Vessem en Eindhoven een duidelijke voorkeur te zien geven voor millet, zijn de verschillen toch significant.
Figuur 14. Verschil in kansverdeling voor keuze millet van Ringmussen van beide locaties Eindhoven en Vessem.
Vinken De voorkeur voor zonnepit komt ook naar voren in figuur 15. Hier zijn de kansverdelingen voor de keuze “zonnepit” voor de Groenling weergegeven voor verschillende locaties in ons werkgebied. De meeste verschillen zijn niet significant maar er is wel te zien dat Hoogeloon enigszins afwijkt omdat de Groenling daar minder vaak voor zonnepitten kiest. De Groenling kiest daar dan weer vaker voor pinda’s.
Van de vinken ontvingen we van drie soorten gegevens: Vink (810 waarnemingen van 6 locaties), Groenling (306 waarnemingen van 9 locaties) en Keep (257 waarnemingen van 2 locaties). Het eerste wat opvalt is dat de Groenling veel meer een “zonnepit-specialist” is dan de Keep en vooral de Vink. Het tweede dat opvalt is dat de Vink een grotere liefhebber is van millet dan de Keep en de Groenling. De Keep neemt bijna steeds een soort tussenpositie in tussen Vink en Groenling.
Voedsel
Vink
Keep
Pinda
41.4
32.3
Millet
25.9
7.8
5.2
Zonnepit
18.4
45.1
72.9
Negerzaad
9.9
9.7
2.3
Mais
4.4
5.1
2
Groenling 17.6
Tabel 2. Voedselkeuzes van de vinken in procenten
10 │ Blauwe Klauwier
Figuur 15. Kansverdeling voor zonnepitkeuze van de Groenling voor verschillende locaties Interessant is het om te zien dat Groenlingen in Hoogeloon vaker kiezen voor pinda’s dan in bijvoorbeeld Reusel, terwijl dat voor de vink
precies andersom is, zie figuur 13. Beide verschillen zijn significant.
Groenling
Vink
30 25
Reusel
50 45 40 35 30 kans 25 20 15 10 5 0
Hoogeloon
20 kans 15 10 5 0 0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
Hoogeloon
0
0.2
fractie pinda
Reusel
0.4
0.6
0.8
1
fractie pinda
Figuur 13. Pinda keuzes van Groenling en Vink in Reusel en Hoogeloon Naast de normale waarnemingen is er door Pieter Wouters voor de Vink ook voor een bepaalde periode het geslacht genoteerd. Daarmee is het mogelijk om te kijken of er een verschil is in voedselkeuze tussen mannetjes en vrouwtjes. In totaal ging het om 291 waarnemingen waarbij ook het geslacht is genoteerd. Het betrof 184 keer een mannetje en 107 keer een vrouwtje.
Tijdens dit deelonderzoekje is door de vinken geen enkele keer mais gekozen als voedsel. Figuur 14 laat zien dat de vrouwtjes significant vaker voor pinda kiezen dan de mannetjes. Uiteraard moet dan door de mannetjes vaker voor andere voedselsoorten worden gekozen maar de verschillen voor de andere voedselsoorten bleken niet significant te zijn.
Met behulp van de beschreven toets kunnen we bepalen of de verschillen significant zijn.
September 2014 │ 11
Figuur 14. Voedselkeuze en significantie van mannetjes- en vrouwtjesvink
Duiven De Turkse tortel en de Houtduif leverden beide meer dan driehonderd waarnemingen op. Het aantal waarnemingen van de Holenduif en Stadsduif was dermate laag dat van deze twee soorten verder niet veel gezegd kan worden. Het aantal
waarnemingen van duiven is relatief laag in dit onderzoek en dat heeft uiteraard een relatie met de manier van eten. Ieder nieuw bezoek van het voederbalkje of iedere nieuwe keuze levert een nieuwe waarneming op.
Figuur 15. Voedselkeuzeverdeling voor Houtduif en Turkse tortel
12 │ Blauwe Klauwier
Nu hebben de duiven, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de mezen, de neiging om grote hoeveelheden voedsel uit één bakje te pakken tijdens een eetsessie. Dit levert dus maar één waarneming op. Desalniettemin werden voor de Houtduif en Turkse tortel genoeg waarnemingen geregistreerd om iets over hun keuzes binnen dit onderzoek te kunnen zeggen.
De waarnemingen kwamen voor beide soorten van 7 personen. De Houtduif blijkt een generalist, maar alleen voor negerzaad hebben ze maar weinig belangstelling (figuur 15). De Turkse tortel kiest veel vaker voor negerzaad maar heeft op zijn beurt weer minder belangstelling voor zonnepitten.
Kraaiachtigen Van Kauw, Ekster en Gaai werden waarnemingen ingeleverd. Van de Gaai kwamen slechts 14 waarnemingen binnen. Twee maal werd mais gekozen en 12 maal werd voor pinda gekozen.
Voedsel
Van Kauw (277) en Ekster (102) werden meer dan 100 waarnemingen ingestuurd waardoor wel iets van de keuzes gezegd kan worden.
Zonnepit Negerzaad
Kauw
Ekster
Pinda
63.9
72.5
Millet
16.2
1.0
Mais
15.9
17.6
2.5
7.8
1.4
1.0
Tabel 3. Voedselkeuzes van Kauw en Ekster in procenten
Overige soorten Roodborst Met 478 waarnemingen is de Roodborst een goede middenmoter. De waarnemingen komen wel van veel deelnemers; 17 maar liefst! Ook voor de Roodborst zijn pinda’s favoriet en de tweede keus is mais. Dat zijn dus de twee voedselsoorten die zonder een schil worden aangeboden. De overige drie (echte) zaden vormen gezamenlijk een aanzienlijke minderheid. Voedsel
Roodborst
Pinda
55.9
Mais
29.5
Millet
7.7
Negerzaad
4.2
Zonnepit
2.7
Tabel 4. Voedselkeuzes van Roodborst in procenten
September 2014 │ 13
De verschillen per locatie voor de belangrijkste voedselsoorten zijn weergegeven in figuur 16. Sommige verschillen blijken significant en andere niet. Dit is weergegeven in tabel 5. Aangezien Roodborsten een winterterritorium hebben zal
het op de meeste locaties steeds gaan om één enkel individu dat het voederbalkje bezoekt. En dus is het aannemelijk dat de verschillen die zijn weergegeven in figuur 16 ontstaan door individuele verschillen.
Figuur 16. Keuzes van Roodborst voor pinda en mais voor enkele locaties
significantie Locatie
Pinda
Mais
Eindhoven-Reusel
niet significant
significant
Eindhoven-Hoogeloon
significant
niet significant
Eindhoven-Veldhoven
significant
significant
Reusel-Hoogeloon
niet significant
significant
Reusel-Veldhoven
niet significant
significant
Hoogeloon-Veldhoven
niet significant
niet significant
Tabel 5. Significantie voor de verschillen in voedselkeuze voor de Roodborst Anders dan bij de mezen zien we bij de Roodborst geen significante keuzeverschillen gedurende de winter. In figuur 17 zijn de
keuzes voor pinda en mais weergegeven vóór 1 januari 2014 en erna. Beide keuzes blijken niet significant te veranderen.
Roodborst totaal 2013-2014
Roodborst totaal 2013-2014
40 35 30 25 kans 20 15 10 5 0
2013 2014
0
0,2
0,4
0,6
fractie pinda
0,8
1
40 35 30 25 kans 20 15 10 5 0
2013 2014
0
0,2
0,4
0,6
fractie mais
Figuur17. Keuzes van Roodborst voor pinda en mais voor en na 1 januari 2014
14 │ Blauwe Klauwier
0,8
1
Merel De keuze van de Merel vertoont overeenkomsten met de Roodborst: voorkeur voor pinda’s gevolgd door mais en dan de rest op laag niveau. Bij de Merel is het verschil wat meer uitgesproken dan bij de
Roodborst, zie figuur 18. De gegevens voor de Merel kwamen van 16 locaties. Dus ook hier is het interessant om te kijken of er lokale verschillen voorkomen.
Figuur 18. Voedselkeuzes van Merel en Roodborst in procenten
Figuur 18. Keuzes van de Merel voor pinda en mais voor verschillende locaties en significanties
Heggenmus Bij de Heggenmus zien we als totaalbeeld een lichte voorkeur voor millet boven pinda. Op een wat lager niveau volgen dan mais en negerzaad. Zonnepit blijkt het minst favoriet (tabel 1). Ook hier kunnen we weer kijken hoe groot de verschillen tussen de locaties zijn. We doen dat voor de meest gekozen voedselsoorten zijnde pinda en millet, zie figuur 19. In het geval van pinda vertonen Eindhoven en Reusel grote overeenkomst, evenals Veldhoven en Hoogeloon.
In het geval van millet zijn de resultaten wat meer verspreid. De voorkeur voor millet is in Reusel het grootste en verschilt significant van de andere locaties. Een bijkomend voordeel van dit onderzoek is dat je bijna gedwongen wordt om goed naar het gedrag van vogels te kijken tijdens het foerageren. Wat daar onder andere opviel is dat de Heggenmus minder bescheiden is dan men op het eerste gezicht zou denken. Dit vogeltje weert zich kranig en laat zich niet zomaar wegjagen. Vaak ook niet door, doorgaans dominante Merels.
September 2014 │ 15
Figuur 19. Voedselkeuzes van de Heggenmus voor pinda en millet in verschillende locaties Ook voor de Heggenmus kunnen we kijken of er keuzeveranderingen optreden gedurende de winter. Figuur 20 lijkt aan te geven dat de keuze voor pinda significant is toegenomen in de tweede deel van het onderzoek. Hier moeten we echter voorzichtig zijn met de conclusie. Er zijn namelijk in het tweede deel van het onderzoek veel meer waarnemingen van de Heggenmus gedaan dan in het eerste deel: 137 waarnemingen eind
november/december en 705 waarnemingen in januari/februari. Het lijkt er op dat de Heggenmussen in het eerste deel van het onderzoek nog niet zo goed op het voederbalkje durfden te komen. Maar er zijn ook aanwijzingen dat die doen vermoeden dat er in de eerste helft van het onderzoek nog voldoende voedsel voor de Heggenmus te vinden was buiten het balkje.
Figuur20. kansverdelingen voor pindakeuze van de Heggenmus voor 1 januari 2014 en erna Van slechts twee personen kwamen voldoende waarnemingen van voor en na 1 januari 2014. Als we de kansverdeling van deze twee waarnemers bekijken in figuur 21 dan zien we in beide gevallen geen significante verandering. De toename van
16 │ Blauwe Klauwier
keuze voor pinda lijkt dus eerder toe te schrijven aan andere Heggenmussen die pas later in het onderzoek het voederbalkje bezochten dan aan een daadwerkelijke gedragsverandering van de individuele vogels.
Figuur 21. Niet-significante veranderingen voor en na 1 januari 2014 van pindakeuze van de Heggenmus bij twee waarnemers
Boomklever Vooral omwille van soorten zoals de Boomklever hebben een paar leden waarnemingen gedaan in het bos (Wil de Veer en Bjorn van Gestel). Daarnaast wonen een paar leden aan een bosrand (Geert Sanders, Jac Sweegers). En opvallend genoeg kwamen er verder waarnemingen van de Boomklever van Frans Hijnen die in de binnenstad van Eindhoven woont. Er werden in totaal 190 waarnemingen ingestuurd door bovengenoemde vijf personen. Er werd geen enkele waarneming
van een keuze voor negerzaad of millet voor de Boomklever gemeld. De grootste voorkeur van de Boomklevers ging uit naar zonnepitten gevolgd door pinda’s. De gegevens van de Boomklever komen van twee typen terrein: bos en binnenstad. De aantallen van beide terreinen zijn groot genoeg om te kijken naar eventuele verschillen. Dit overzicht is weergegeven in figuur 21.
Figuur 20. Procentueel overzicht van voedselkeuze van de Boomklever
September 2014 │ 17
Figuur 21. Kansverdeling voor keuze voor zonnepit en pinda van de Boomklever voor bos en stad De verschillen zijn in beide gevallen significant. De Boomklever in de stad kiest ongeveer even vaak voor pinda’s als voor zonnepitten. De Boomklevers in het bos hebben duidelijk meer voorkeur voor zonnepitten. Bij deze conclusie moeten we echter wel een slag om de arm houden omdat de waarnemingen uit de stad slechts van één persoon komen. Voor het bos kunnen we nog een splitsing tussen de waarnemingen van Bjorn van Gestel en de rest van de waarnemers.
Het totaal aantal waarnemingen van de rest wordt wat klein maar er kan gekeken worden of de gegevens uit het bos significante verschillen vertonen of niet. In dit geval zijn de verschillen niet significant hetgeen weer iets meer zekerheid geeft dat de verschillen tussen bos en stad echte verschillen zijn. Maar om echt zeker te zijn hier meer waarnemingen nodig uit beide biotopen. Gezien de gestage opmars van de Boomklever moet dit in de toekomst mogelijk zijn.
Boomklever pinda
Boomklever zonnepit 40 35 30 25 kans 20 15 10 5 0
Bos B. v Gestel Bos overig
0
0.2
0.4
0.6
fractie zonnepit
0.8
1
40 35 30 25 kans 20 15 10 5 0
bos B. v Gestel Bos overig
0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
fractie pinda
Figuur 22. Kansverdeling voor keuze voor zonnepit en pinda van de Boomklever in een bosachtige omgeving
18 │ Blauwe Klauwier
Slotbeschouwing Het voeren van vogels wordt veel gedaan in de winter en er worden ook wel tellingen uitgevoerd. Er wordt dan vooral gekeken naar welke vogels de voerplaats komen bezoeken. Maar over wat voor voorkeuren de vogels nou eigenlijk hebben is nauwelijks iets bekend. Er worden wel eens algemene overzichtjes getoond over wat bepaalde soorten graag eten maar kwantitatieve gegevens zijn nauwelijks te vinden. Met dit eerste onderzoekje hebben we daar wat verandering in kunnen brengen. Het was voor ons een beetje zoeken naar hoe dit het beste opgezet zou kunnen worden: hoeveel soorten voer? Welke soorten voer? Het meest belangrijke uitgangspunt was voor ons dat het waarnemen vrij eenvoudig uit te voeren moest zijn, zodat zo veel mogelijk mensen deel konden nemen. Geen vaste tijden claimen en de mogelijkheid tot deelname van mensen met weinig tijd waren belangrijke criteria. Dat heeft uiteindelijk goed uitgepakt;
er waren veel deelnemers en het aantal waarnemingen was met meer dan 18.000 boven verwachting. Een minpuntje was dat er eigenlijk nauwelijks sprake is geweest van een echte winter. Een strenge winter had wellicht nog meer soorten opgeleverd. Soorten als bijvoorbeeld Sijs, Barmsijs en Grote bonte specht waren nu geheel afwezig. Maar met de 22 soorten die we nu hadden zijn we al heel tevreden. Met de aangeleverde waarnemingen worden de algemene voorkeuren van de verschillende soorten aardig duidelijk, uiteraard binnen de grenzen van het onderzoek. Ook zien we dat er bij sommige soorten grote (en significante) variaties optreden tussen dorpen of stad in de Kempen, tussen waarnemers in een dorp of stad, of zelfs tussen geslachten van een soort of gedurende de winter. Al met al een geslaagd onderzoek met wellicht een vervolg in de toekomst.
Dank Met dank aan de volgende personen die geldige waarnemingen instuurden: Frans Huijbers, Han Verbakel, Jan Wouters, Jan Kolsters, Pieter Wouters, Wil de Veer, Wim Deeben, Rien Kelders, Harold Bieren, Evi Bierens, Cees van Rooij, Noud Janssen, Frans Hijnen, Gerben Helmes, Harrie van der Leij, Hans Teeven-Truus Verheijen, Hetty Fokkens, Piet van Happen, Bjorn van Gestel, Geert Sanders en Jac Sweegers. De gebruikte foto’s zijn afkomstig van: Wim Deeben, Wil de Veer, Harrie van der Leij, Frans Hijnen, Pieter Wouters en Jan Kolsters.
Literatuur Buijs A., Statistiek om mee te werken, Stenfert Kroese, Leiden 1984.
September 2014 │ 19