MNP Rapport 500070004/2006 Werkprogramma 2007 Milieu- en Natuurplanbureau
Contact: G.J. Eggink Stafbureau Coördinatie en Advisering
[email protected]
MNP, Postbus 303, 3720 AH Bilthoven, telefoon 030 - 274 274 5; fax: 030 - 274 44 79; www.mnp.nl
pag. 2 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
© MNP 2006 Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: 'Milieu- en Natuurplanbureau, de titel van de publicatie en het jaartal.'
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 3 van 49
Abstract Work Program 2007 The Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) supports national and international policymakers by analysing the impacts of societal trends and policies on the environment. We provide independent integrated assessments on topics such as sustainable development, energy and climate change, biodiversity, transport, land use and air quality. This will be reflected in the MNP products primarily commissioned by the Ministry of VROM (Environment) and the Ministry of LNV (Agriculture) expected in 2007, including the statutory Environmental Balance and Nature Balance, which MNP plans to publish in 2007.
The Dutch Cabinet has requested MNP to bring out a second Sustainable Development Outlook (DV2) in 2007. This publication focuses, on the one hand, on the state of the environment in 2040 and, on the other, on interaction with the rest of the world. At the request of LNV MNP will publish the Evaluation of the Nature (conservation and) Management Programme and the ex-ante assessment of Convention on Biodiversity targets for 2010 are planned for the Spring, while the synthesis report on the 2007 Fertiliser Act will follow in September of next year. Besides this, there is also time reserved for an analysis of the Dutch Coalition Agreement, and questions forthcoming from the Future Environment Agenda and for the reporting on the Value Perception Monitor. This last report, ordered by special request of the Ministry of VROM, will be published in cooperation with the National Spatial Planning Agency (RPB). MNP will also participate in various international projects with such partners as the EU, the Dutch Ministry of Foreign Affairs (DGIS), UNEP and OECD).
pag. 4 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 5 van 49
Inhoud Managementsamenvatting .........................................................................................................7 1
Inleiding .............................................................................................................................9
2
Missie en strategie............................................................................................................11
3
4
2.1
Missie.......................................................................................................................11
2.2
Strategie ...................................................................................................................11
Thema’s, programma’s en producten ..............................................................................15 3.1
Nationale milieubeleidsevaluatie en duurzaamheid (NMD)....................................15
3.2
Natuur, landschapsecologie en biodiversiteit (NLB)...............................................17
3.3
Klimaat en mondiale duurzaamheid (KMD) ...........................................................21
3.4
Luchtkwaliteit en Europese duurzaamheid (LED) ..................................................23
3.5
Ruimte, Infrastructuur en Mobiliteit (RIM).............................................................26
3.6
Landbouw en duurzaamheid landelijk gebied (LDL)..............................................30
3.7
Leefomgevingskwaliteit (LOK)...............................................................................32
3.8
Informatievoorziening en Methodologie (IMP).......................................................35
3.9
Strategisch onderzoek ..............................................................................................37
Financiering werkprogramma..........................................................................................41
BIJLAGE 1
PRODUCTEN 2007.........................................................................................43
BIJLAGE 2 HET ONDERBOUWEND ONDERZOEK NATUURPLANBUREAUFUNCTIE .....................................................................................45 BIJLAGE 3 HET ONDERBOUWEND ONDERZOEK MILIEUPLANBUREAUFUNCTIE........................................................................................49
pag. 6 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 7 van 49
Managementsamenvatting Het Milieu- en Natuurplanbureau ondersteunt vanuit het ecologisch perspectief de politieke en maatschappelijke afweging tussen economische, ecologische, ruimtelijke en sociaalculturele kwaliteiten van de samenleving. Het MNP werkt in 2007 primair in opdracht van de minister van VROM en de minister van LNV. Het werkprogramma is opgesteld mede op basis van de gezamenlijke kaderbrief van de ministeries van VROM en LNV waarin zij aanwijzingen geven voor het werkprogramma. Het MNP levert op grond van de Wet Milieubeheer jaarlijks een Milieubalans. Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt jaarlijks een Natuurbalans uitgebracht. In deze publicaties worden de veranderingen in milieu en natuur aangeven en de invloed van het beleid daarop. Zowel de Milieubalans als de Natuurbalans zullen in 2007 in september worden uitgebracht. In mei zal een korte rapportage voor het VBTB-traject worden gepresenteerd. Op verzoek van het kabinet brengt het MNP in 2007 een tweede Duurzaamheidsverkenning (DV2) uit. Deze publicatie richt zich enerzijds op de vraag hoe Nederland er in 2040 uitziet en anderzijds op Nederland in interactie met de wereld. Als deskundigheid van de andere planbureaus (CPB. SCP, RPB) nodig is, zal deze op ad-hocbasis worden geleverd. Op verzoek van de minister van LNV zal MNP in september 2007 het syntheserapport van de Evaluatie Meststoffenwet 2007 uitbrengen. De Evaluatie van het Programma Beheer en de ex-ante-evaluatie 2010 doelstellingen CDB zullen in het voorjaar uitkomen. Daarnaast is tijd gereserveerd voor het doorrekenen van het Regeerakkoord, en vervolgvragen die voortvloeien uit de Toekomstagenda Milieu, en voor de Rapportage van Belevingswaardenmonitor. Deze laatste rapportage wordt uitgebracht in samenwerking met het RPB en op speciaal verzoek van de minister van VROM. In internationaal verband draagt het MNP in 2007 onder andere bij aan de OECD Environmental Outlook 2007, het IPCC Fourth Assessment Report, de UNEP Agricultural Asessment en de UNEP Global Environmental Outlook IV. Bijlage 1 biedt een overzicht van de producten die het MNP in 2007 zal uitbrengen. Daarnaast voert het MNP eigen strategisch onderzoek uit. Met het strategisch onderzoek wordt een verbinding gezocht met aspecten van kwaliteit van leven, de rol van natuur in waardenoriëntaties van burgers, het draagvlak voor maatregelen en op het gebied van de interactie tussen natuur en de voedsel- en energievoorziening. Het strategisch onderzoek moet er ook in voorzien dat het kennisniveau rond de beleidsrelevante dossiers op peil blijft. In het werkprogramma 2007 is capaciteit gereserveerd voor tussentijdse/onvoorziene beleidsevaluaties en de beantwoording van ad-hocvragen. De omvang van dit flexibele deel (de ‘vrije ruimte’) bedraagt 10% van de totale capaciteit. Het totale budget voor 2007 bedraagt 28.684 k€.
pag. 8 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Milieu- en Natuurplanbureau
1
pag. 9 van 49
Inleiding
Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) is naast het Centraal Planbureau (CPB), het Sociaal Cultureel Planbureau (CPB) en het Ruimtelijk Planbureau (RPB), een van de vier planbureaus waarover ons land beschikt en draagt met zijn publicaties bij aan de kwaliteit van de besluitvorming in beleid en politiek. Gezamenlijk dragen de planbureaus er zorg voor dat beleidsevaluaties van en verkenningen over de drie bestaanskwaliteiten (ecologisch, economisch en sociaal-cultureel) en de ruimtelijke aspecten daarvan integraal in de besluitvorming kunnen worden betrokken. De kwaliteit van de besluitvorming is gebaat bij het zichtbaar houden van de verschillende wetenschappelijke visies binnen de genoemde bestaanskwaliteiten. Het MNP wil deze verschillende wetenschappelijke inzichten in een netwerk van samenwerkende universiteiten en instituten op transparante wijze zichtbaar maken en in de beleidsadvisering door laten klinken. Het MNP werkt in 2007 primair in opdracht van de minister van VROM en de minister van LNV. Het werkprogramma is opgesteld mede op basis van de gezamenlijke kaderbrief van de Ministeries van VROM en LNV waarin zij aanwijzingen geven voor het werkprogramma. Het MNP streeft naar verbreding van het opdrachtgeverschap, zowel richting andere ministeries (Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking) als naar andere schaalniveaus (Europese Unie, Verenigde Naties). Ook werkt het MNP doorlopend aan verbreding en verdieping van de netwerkstructuur. De verdere uitwerking van de interactie met beleid en politiek is permanent aandachtspunt en zal verder worden uitgewerkt. Daarnaast voert het MNP eigen strategisch onderzoek uit en diverse projecten in opdracht van derden (EU, DGIS en internationale instellingen). Met het strategisch onderzoek wordt een verbinding gezocht met aspecten van kwaliteit van leven, de rol van natuur in waardenoriëntaties van burgers, het draagvlak voor maatregelen en aspecten op het gebied van de interactie tussen natuur en de voedsel- en energievoorziening. Het eigen onderzoek moet er ook in voorzien dat het kennisniveau rond de beleidsrelevante dossiers op peil blijft. De hiervoor beschikbare capaciteit wordt ingezet om: • • •
nieuwe methoden en technieken voor beleidsanalyse te ontwikkelen, waarmee toekomstige vragen beantwoord kunnen worden, het kritisch vermogen ten aanzien van de aan het milieubeleid ten grondslag liggende theorieën en hypothesen (zoals die door het MNP gebruikt worden) te vergroten, zich te profileren in de wetenschappelijke wereld op de kern van het werkterrein.
In het werkprogramma 2007 zijn middelen gereserveerd voor tussentijdse/onvoorziene beleidsevaluaties en de beantwoording van ad-hocvragen. De omvang van dit flexibele deel bedraagt 10% van de totale capaciteit.
pag. 10 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Milieu- en Natuurplanbureau
2
pag. 11 van 49
Missie en strategie
2.1
Missie
Het Milieu- en Natuurplanbureau ondersteunt vanuit het ecologisch perspectief de politieke en maatschappelijke afweging tussen economische, ecologische, ruimtelijke en sociaalculturele kwaliteiten van de samenleving. Zo luidt de missie van het MNP. Daartoe ontplooit het MNP als onafhankelijk planbureau op hoofdlijnen de volgende activiteiten: •
•
•
2.2
Het in beeld brengen van de actuele kwaliteit van de fysieke leefomgeving en het evalueren van autonome ontwikkelingen en het gevoerde beleid (diagnose, expostevaluaties) Het verkennen van de toekomstige kwaliteit van de fysieke leefomgeving en het evalueren van autonome ontwikkelingen, voorgenomen beleid en mogelijke beleidsopties (verkennen, ex-ante-evaluaties) Het gevraagd en ongevraagd uitbrengen van evaluaties en adviezen ter ondersteuning van beleidsprocessen, op de juiste momenten en plaatsen en in de juiste context (adhocadvisering)
Strategie
Richten op duurzame ontwikkeling Het verkennen van mogelijkheden om duurzame ontwikkeling vanuit een leefomgevings- en ecologisch perspectief te beoordelen en te bevorderen is een belangrijke activiteit van het MNP. Het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ is geoperationaliseerd als een evenwichtige ontwikkeling van de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteit (de drie P’s voor Profit, People en Planet). De samenhang tussen het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het bestrijden van armoede en de kwaliteit van leven neemt mondiaal een centrale plaats in. In ons land speelt vooral de vraag waar de belangrijkste bronnen van onduurzaamheid liggen, wat daaraan gedaan kan worden en hoe dit kan worden ingevuld bij internationale verplichtingen. Op de diverse schaalniveaus zullen de Millennium Development Goals (mondiaal), Lissabon Strategie (Europees) en het Actie Programma Duurzame Ontwikkeling (nationaal) richtinggevend zijn voor de duurzaamheidactiviteiten. Verbreding naar internationale beleidsprocessen Grote delen van de beleidsontwikkeling vinden steeds meer in een internationale context plaats. Het MNP ondersteunt zijn opdrachtgevers bij de internationale beleidsprocessen én
pag. 12 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
ondersteunt de beleidsontwikkeling van internationale instituties voor zover dit in het nationale belang is. Het MNP richt zich niet op bilaterale ondersteuning van andere landen (zie Figuur 1). Uitgangspunt is dat nationale beleidsevaluaties zoveel mogelijk in internationale context worden beschouwd. De Europese Unie speelt een prominente rol in de vormgeving van het nationale milieu- en natuurbeleid. Het MNP speelt hierop in door deel te nemen in de activiteiten van het Europese Milieu Agentschap en in de wetenschappelijke onderbouwing van de voorbereiding en uitvoering van regelgeving. Vergelijking van de wijze waarop ons land en andere lidstaten regelgeving uitvoeren, moet licht werpen op de efficiëntie en effectiviteit van onze implementatie van deze regelgeving. Naast de EU zijn ook de VN van belang voor milieu- en natuurbeleid. Het MNP is betrokken bij de wetenschappelijke onderbouwing van ondermeer het klimaatverdrag en het biodiversiteitsverdrag. Daarnaast is het MNP betrokken bij integrale ecologische en op duurzaamheid gerichte rapportages door vooral UNEP.
Verbinding tussen nationale en internationale activiteiten MNP Internationale onderzoek programma’s
Internationale assessments
C
D MNP R&D
MNP assessments
Internationaal beleid
B
A
Nationaal beleid
= MNP activiteit = informatiestroom
A.
Het ondersteunen van de besluitvorming door de Nederlandse overheid in zaken waar internationale beleidsprocessen invloed hebben of waar het de Nederlandse inzet in internationale beleidsprocessen betreft; dit is de kerntaak van het MNP zoals wettelijk is vastgelegd.
B.
Het ondersteunen van besluitvorming door internationale beleidsorganen zoals de Europese Commissie, internationale verdragen of VN-organen.
C.
Het leveren van bijdragen aan internationale wetenschappelijke assessments die op hun beurt het internationale en nationale beleidsproces ondersteunen.
D.
Het participeren in internationaal gefinancierde onderzoeksprogramma’s die in het verlengde liggen van het eigen strategisch onderzoek.
Figuur 1. De verbinding tussen nationale en internationale activiteiten van het MNP.
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 13 van 49
Verbreding en verdieping van de netwerkstructuur Het MNP werkt doorlopend aan verbreding en verdieping van de netwerkstructuur. Het planbureau komt in een geformaliseerd netwerk van meest deskundige instellingen tot eenduidige beleidsadviezen. De samenwerking in het netwerk zal een goede zakelijke basis moeten hebben. De middelen hiervoor worden verkregen door minder zelf te doen als planbureau. Onder meer langs deze weg is een sterke uitwisseling en dus inbreng van medewerkers mogelijk. Samenwerken met andere betrokken instellingen vergroot het draagvlak voor de resultaten, benadrukt de onafhankelijkheid en bevordert de transparantie voor alle betrokkenen. Bovendien is hiermee de best beschikbare kennis toepasbaar voor het planbureau. Ook werd de interactie met maatschappij, beleid en politiek versterkt door de oprichting van de Raad van Advies MNP, contacten met de vaste kamercommissies en dergelijke. Modernisering modelinstrumentarium In de opbouw naar een informatie-infrastructuur is wat betreft de modellen gekozen voor een drielagensysteem: duurzaamheidscanners, themamodellen en detailmodellen. Dit systeem geeft verdere invulling aan het werken met een aantal onderling samenhangende ‘abstractielagen’ van modellen. Vooral in de strategische fase van de beleidscyclus groeit de behoefte aan een sterk vereenvoudigde modelmatige weergave van de werkelijkheid, waarin de drie dimensies van duurzaamheid (economie, ecologie, sociaal-culturele verdeling) dynamisch in hoofdlijnen met elkaar in verband worden gebracht (laag 1). Aan de ontwikkeling van deze duurzaamheidscanners wordt prioriteit gegeven. Bij de verdere uitwerking hiervan blijkt steeds weer de noodzaak van meer gedetailleerde, ruimtelijke, thematische en sectorale informatie (laag 2). Hiertoe worden door het MNP integrale modelketens, beslissingsondersteunende systemen en andere koppelingen van instrumenten (modellen en data) gerealiseerd. Dit ‘middenrif’ van het drielagensysteem steunt op een basislaag met zowel technisch als inhoudelijk op elkaar af te stemmen, landsdekkende aspectmodellen (voor milieucompartimenten en doelgroepen) in laag 3. De toepassing van deze basislaag wordt gereduceerd tot een kernset van gedetailleerde modellen en bijbehorende gegevensbestanden die voor het planbureau absoluut vereist zijn. Beheer, onderhoud en ontwikkeling van deze modellen wordt door externe instituten verricht, waarbij het MNP de mogelijkheid behoudt deze modellen toe te passen en de resultaten te interpreteren. Deze modellen worden ondergebracht bij het instituut met de grootste inhoudelijke expertise. Monitoring Monitoring vindt niet binnen het MNP plaats. Monitoringactiviteiten worden (deels) uitbesteed aan het RIVM (lokale leefomgeving, mest en ammoniak) of vinden plaats onder regie en coördinatie van het MNP bij andere instanties (bijvoorbeeld biodiversiteit bij Netwerk Ecologische Monitoring). Het planbureau is voor haar werkzaamheden sterk afhankelijk van monitoringgegevens die door tal van overheidsinstellingen (waaronder het
pag. 14 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
CBS en RIVM) worden verzameld zonder (directe) aansturing door het MNP. Gezien deze afhankelijkheid wordt gewerkt aan een systeem van kennisregie en metamonitoring. Het MNP heeft ‘instemmingsrecht’ bij wijzigingen in de monitoringstrategie van de primaire opdrachtgevers (de Ministeries van VROM en LNV) en de uitvoering van de wettelijk verplichte monitoring. Tevens is het MNP deelnemer aan stuurgroepen op het terrein van monitoring. Aanvullende scanning- en scoutingmonitoring die het MNP nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijk verplichte producten, zoals de balansen en verkenningen, zijn onderdeel van het programma van het MNP.
Milieu- en Natuurplanbureau
3
pag. 15 van 49
Thema’s, programma’s en producten
Het MNP is georganiseerd in teams die bepaalde (clusters van) beleidsprocessen onder de loep nemen. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de programma’s binnen deze teams en de producten die in 2007 zullen worden uitgebracht (cursief weergegeven). In Bijlage 1 wordt de planning van de producten gegeven.
3.1
Nationale milieubeleidsevaluatie en duurzaamheid (NMD)
Wettelijke producten (balansen en verkenningen) en beleidsevaluatie Het MNP levert op grond van de Wet Milieubeheer jaarlijks een Milieubalans en periodiek Verkenningen waarin de veranderingen in het milieu worden aangeven en de invloed van het beleid daarop. Deze publicaties bouwen voort op wetenschappelijke inzichten die bereikt worden in andere programma’s. De Milieubalans maakt onder andere gebruik van de nieuwste gegevens van de emissieregistratie, de recentste milieukwaliteitsmetingen en (separaat) uitgevoerde evaluatiestudies voor specifieke beleidsdossiers. De Milieubalans 2007 (MB07) zal verschijnen in september, met ex-post en ex-ante-evaluatie van het Nederlandse milieubeleid. Ook de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen worden in de Milieubalans in ogenschouw genomen. Tegemoetkomend aan het verzoek van VROM zal MNP een korte rapportage opstellen die (in de vorm van een stoplichtentabel) de voortgang van het beleid aangeeft. Deze dient ter ondersteuning van het ‘VBTB’-proces: de jaarlijkse beleidsverantwoording aan de Tweede Kamer op de derde woensdag van mei. Tevens zullen de Milieubalans en Natuurbalans beter op elkaar worden afgestemd (herijking). Op verzoek van het kabinet brengt het MNP in 2007 een tweede Duurzaamheidsverkenning (DV2) uit. Deze Duurzaamheidsverkenning 2, zal in het voorjaar van 2007 worden uitgebracht en bestaan uit twee delen: • •
Nederland Later Nederlands Elders
Nederland Later richt zich op de vraag hoe Nederland er in 2040 uitziet. Doel daarbij is het verkennen van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van milieu, natuur en ruimte als resultante van de verwachte ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en infrastructuur. Nederland Elders richt zich op Nederland in interactie met de wereld. Met een trendscenario van de OECD wordt het verleden zo beleidsarm mogelijk doorgetrokken naar de toekomst, zodat de invloed van beleid en exogenen uit elkaar kunnen worden getrokken. Vervolgens wordt gekeken aan welke doelen Nederland zich mondiaal heeft gecommitteerd, zoals Kyoto,
pag. 16 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Conventie voor Biologische Diversiteit (CBD), Milleniumdoelstellingen (MDG’s) en Lissabon en hoe die zich verhouden tot de trend. De verwachting is dat niet alle doelen tegelijkertijd zullen worden gehaald en er dus beleidsopgaven resteren. Beleidsopties om de beleidsopgaven te verkleinen worden in beeld gebracht en beoordeeld in hun bijdrage aan het halen van de doelen, andere effecten, kosten en voorstelbaarheid van de opties in het licht van de wereldbeelden. Nagegaan wordt of (on)gewenste ontwikkelingen nu al optreden. Outlines van de beide deelprojecten Nederland Elders en Nederland Later zijn besproken met staatssecretaris Van Geel. Met de directeuren van de andere planbureaus (CPB, RPB en SCP) is hun inzet bij de DV2 besproken. Conclusie was dat het MNP de eerstaangewezene is voor duurzaamheidsvraagstukken en daarmee hoofdverantwoordelijk voor de Tweede duurzaamheidsverkenning. Als deskundigheid van de andere planbureaus nodig is, worden op ad-hocbasis bijdragen geleverd. Volgend op de verkiezingen zal het nieuwe kabinet een Regeerakkoord opstellen. Het MNP heeft ruimte in zijn werkprogramma gereserveerd om het Regeerakkoord door te rekenen op de gevolgen voor milieu, natuur en landschap. Daarbij zal worden bezien of een eerste duurzaamheidstoets kan worden uitgevoerd. Transities en systeemopties brengen samenhangende systeemveranderingen in beeld en geven hierover een integrale beoordeling. Op verzoek van het Ministerie van VROM (zie kaderbrief) zal de systeemoptie bebouwde omgeving worden geanalyseerd. Hierin worden nieuwe concepten voor woningen en woonwijken vanuit perspectieven als energieneutraal, waterneutraal en leefomgevingskwaliteit worden onderzocht, vergeleken en beoordeeld. De potentiële effecten van de systeemopties worden uitgewerkt voor ecologische, sociale en economische gevolgen. Emissieregistratie (ER) Het MNP voert de regie en aansturing van de Nederlandse Emissieregistratie. Jaarlijks stelt het MNP ten behoeve van de Tweede Kamer (VBTB) onder andere een elektronisch Emissiejaarverslag op. Daarnaast worden de resultaten ingebracht in de Milieubalans en levert het rapportages aan verschillende beleidsdirecties. De rapportages vormen eveneens de basis voor diverse internationale rapportages. Om de consistentiebewaking op gebied van ramingen en scenario’s zwaarder aan te zetten zijn twee projecten gestart. Het eerste project, Emissieramingen, is gericht op de korte/middellange termijn. De emissiereeksen die dit project oplevert zijn de basis voor exante-evaluaties en moeten aansluiten bij de historische emissiereeksen zoals die in de Emissieregistratie worden beheerd. Vanwege de consistentie met historische gegevens en de methodieken wat betreft emissieramingen, is besloten dit project samen met de Emissieregistratie (ER) onder te brengen in een programma Emissies. Het tweede project, scenario’s, is gericht op het gebruik van de scenario’s uit de studie Welvaart en Leefomgeving (WLO, 2006). Afstemming wordt gezocht met de andere planbureaus over aanpassingen van de WLO-database (op de website) en met het
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 17 van 49
bovengenoemde ramingenproject (maatregelen/kosten; vastgesteld beleid; uitgangspunt korte/lange termijn). Ervaringen uit het project worden ingebracht in het strategisch onderzoek voor het (laten) ontwikkelen, implementeren en publiceren van methoden voor toekomstonderzoek. Gedrag en Economie Het programma Gedrag en Economie doet onderbouwend onderzoek voor de wettelijke MNP-producten en garandeert dat ook in de toekomst deze MNP-producten kunnen worden voorzien van tijdige, relevante en accurate sociaal-maatschappelijke en economische informatie. Het onderzoek richt zich in 2007 op het analyseren van het gedrag van consumenten en producenten, de structuur en eco-efficiëntie van productie en consumptie en sturingsmogelijkheden van beleid om gedrag van actoren te veranderen. Bij het inschatten van draagvlak voor beleid worden relaties gelegd tussen gedrag, hoe de actoren in het leven staan (waardeoriëntaties) en welke omgeving zij prefereren (wereldbeeld). Op verzoek van het Ministerie van VROM wordt in 2007 gestart met het opstellen van het Duurzaam Nationaal Inkomen 2005 (DNI). De rapportage is voorzien voor 2008. Producten in 2007: • Beleidsvoortgangsnotitie ten behoeve van VBTB • Milieubalans 2007 • Duurzaamheidsverkenning 2 • Doorrekening Regeerakkoord • Rapportage Bebouwde omgeving • Elektronisch Emissiejaarverslag • Internationale emissierapportages broeikasgassen en emissies die relevant zijn voor grootschalige luchtverontreiniging (NIR2007)
3.2
Natuur, landschapsecologie en biodiversiteit (NLB)
Voor de planbureauproducten definieert MNP projecten waarin via het (deel-)programma Natuurplanbureaufunctie binnen het programma Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu (WOT-N&M) bij Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) medewerk(st)ers van de WUR participeren. Voorts stuurt MNP zogenoemd ‘onderbouwend onderzoek’ aan dat bij instituten en vakgroepen van de WUR wordt uitgevoerd, onder meer onderzoek aan de effectiviteit van verschillende strategieën voor natuurbehoud, natuurontwikkeling en duurzaam natuurbeheer in relatie tot economische en bestuurlijke processen op verschillende schaalniveaus (zie Bijlage 2 en 3). Nationale biodiversiteitsanalyse Binnen dit programma vallen de projecten die zijn gericht op beleidsondersteuning via de wettelijke producten (Natuurbalans en Natuurverkenning) en via thematische analyses.
pag. 18 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
De Natuurbalans wordt jaarlijks op basis van de Natuurbeschermingswet uitgebracht. In 2007 zal onder meer aandacht worden geschonken aan de volgende onderwerpen: • • • • • •
natuur en groene elementen in het landschap als onderdeel van de leefomgeving: beleving, gebruik en gezondheidseffecten bij burgers; klimaatverandering en de dynamiek in de natuur; beleidsanalyse van de aanpak van (de effecten van) verdroging; nationale vertaling van het internationale biodiversiteitsbeleid; provinciale invulling van het natuur- en landschapsbeleid; benchmark van de effectiviteit van het natuurbeleid in de Europese Unie.
De Natuurbalans 2007 zal qua vorm en inhoud worden afgestemd op de Milieubalans 2007. In beide balansen worden ook elementen van een ‘duurzaamheidstoets’ opgenomen. In 2007 zal gewerkt worden aan de voorbereiding van Natuurbalans 2008 waarin ‘water’ een belangrijk thema zal zijn. Op verzoek van de opdrachtgevende ministeries wordt speciale aandacht gegeven aan de mariene biodiversiteit, bezien vanuit een integrale ecosysteembenadering, maar met aandacht voor de bestuurlijke driedeling kustzone, Noordzee en buitenterritoriale wateren en oceanen. In 2007 wordt hiervoor het analysekader opgesteld en wordt begonnen met de gegevensverzameling en analyse. Het MNP zal hierover met WUR-IMARES afspraken maken. De derde Natuurverkenning wordt niet apart uitgebracht, maar als onderdeel van de tweede Duurzaamheidsverkenning (DV2, zie paragraaf 3.1). Natuur en landschap worden daarin als onderdeel van de verkenning van de toekomstige ontwikkeling van de ruimtelijke structuur van Nederland in een Europees perspectief opgenomen, met als eindpunten de sociale, economische en ecologische aspecten van duurzaamheid. In deze DV2 wordt ook aandacht besteed aan de ontwikkelingen in de biodiversiteit in ontwikkelingsregio’s in de wereld, mede als gevolg van handelsstromen tussen deze regio’s en Nederland en de Europese Unie. Het MNP zal in mei 2007 rapporteren over de resultaten van het project Evaluatie van het Programma Beheer en van het beheer door Staatsbosbeheer, dat met medewerking van Alterra wordt uitgevoerd. De evaluatie wordt gebaseerd op archiefonderzoek, literatuurstudie en veldanalyses. De rapportage zal zowel een beeld geven van wat de verschillende ‘beheerpakketten’ opleveren als van de bijdragen van prestaties aan de realisering van de landelijke natuurdoelen. In de afgelopen twee jaar is gewerkt aan een aantal thematische verkenningen. In het voorjaar van 2007 zullen de rapportages beschikbaar komen van het project Ex-ante evaluatie van de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn, Ex-ante evaluatie van de Omslag van Verwerving naar Beheer en de Ex-ante-evaluatie van de realisatie van de 2010 doelstelling van de Conventie voor Biologische Diversiteit. Alterra neemt in toenemende mate de ontwikkeling en het beheer van MNP-natuurmodellen over, waaronder de Natuurplanner. De bedoeling is dat in 2007 de Natuurplanner zover is
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 19 van 49
verbeterd en uitgebreid dat er een degelijke gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse is uitgevoerd en dat dan ook de effecten van verschuivende klimaatzones kunnen worden voorspeld op het voorkomen en de verspreiding van plantensoorten. Voor dat onderdeel van de modelontwikkeling is de samenwerking met Alterra verbreed met partners uit de Rijksuniversiteit Groningen, de Katholieke Universiteit Nijmegen, de Universiteit van Amsterdam en de KIWA. Internationale Biodiversiteitsanalyse MNP is actief in het ontwikkelen van indicatoren, modelleren van en rapporteren over ontwikkelingen in de mondiale en Europese biodiversiteit, onder meer ter ondersteuning van de Nederlandse delegatie naar de Conventie voor Biologische Diversiteit (CBD). De Nederlandse overheid is daarnaast geïnteresseerd in de volgende zaken rond internationale biodiversiteit. Nederland is als lidstaat van de Europese Unie verplichtingen aangegaan inzake het realiseren van de Europese variant van de CBD 2010-doelstelling: de achteruitgang van de biodiversiteit moet in 2010 tot stilstand zijn gebracht. Om de voortgang in Nederland in beeld te kunnen brengen is het MNP actief in de analyse van gegevens binnen Nederland (zie Nationale Biodiversiteitsanalyse), maar tevens participeert het MNP in een aantal Europese projecten: • • •
AlterNet (Network of Excellence over ontwikkeling en uitwisseling van kennis over biodiversiteit in Europa, geleid door het Center for Ecology and Hydrology, GB); BioScore (ontwikkeling van een biodiversiteitsmodel en database voor Europa, geleid door het European Center for Nature Conservation, gevestigd in Tilburg); SEBI 2010 (Streamlining European Biodiversity Indicators, geleid door het European Environment Agency te Kopenhagen).
Enerzijds gaat het om harmonisatie van indicatoren, modellen en monitoringprogramma’s tussen de lidstaten, waarbij Nederland op een aantal terreinen inhoudelijk voorop loopt. Anderzijds gaat het om te leren van andere landen, zowel wat betreft theorie, maar vooral ook over de implementatiepraktijk. Voor het laatstgenoemde aspect participeert het MNP in de Interest Group Biodiversity van het Network of European Environmental Protection Agencies, onder leiding van het Duitse Bundesambt für Naturschutz. Het MNP is gevraagd door het Ministerie van LNV een evaluatie uit te voeren van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI), waarin zes ministeries participeren (LNV, VROM, V&W, BuZa, OC&W, EZ). De voornemens voor het BBI 2007 en later zijn vooral geformuleerd in termen van inspanningen en niet of nauwelijks in te realiseren effecten ‘in het veld’. Het MNP wil die vertaalslag alsnog maken (in overleg met de betrokken ministeries) en die effecten monitoren via lopende monitoringactiviteiten op (inter)nationale schaal. Als eerste wil het MNP rapporteren via de CBD-indicatoren. Kenmerkend voor het BBI is dat het projectfinanciering betreft. Evaluatie op projectniveau past niet bij de rol van het MNP; de gevraagde monitor zou op een hoger schaalniveau
pag. 20 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
uitspraken moeten doen. Hiervoor verdient een inhoudelijke invalshoek de voorkeur (bijvoorbeeld bijdragen aan realisatie van ecologische netwerken op internationale schaal). Omdat BBI organisatorisch complex is en inhoudelijk veel invalshoeken mogelijk zijn, zal het MNP starten met een definitiestudie. Sinds juni 2005 voert het MNP het driejarige project Internationale Biodiversiteit uit, in opdracht van de Ministeries van LNV (Directie Natuur en Directie Internationale Zaken), VROM (DGM, Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied) en het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit project omvat vier deelprojecten: Indicatorontwikkeling, Modelontwikkeling, Beleidsevaluaties (ex post en ex ante) en ‘Capacity Building’. In het deelproject Indicatorontwikkeling zijn de activiteiten ondergebracht voor het EEAproject SEBI, waarin de CBD-indicatoren voor de EU en de individuele lidstaten worden uitgewerkt. Dit deelproject besteedt ook aandacht aan de communicatiestrategie rond het concept biodiversiteit. In het deelproject Modellering wordt verder gewerkt aan het mondiale, geregionaliseerde biodiversiteitsmodel GLOBIO, waarin de relatie wordt gelegd tussen biodiversiteit, drukfactoren, menselijk gebruik van ecosystemen en armoede. Dit deelproject wordt uitgevoerd in samenwerking met UNEP-WCMC (World Conservation Monitoring Center, Cambridge, GB) en UNEP-GRID Arendal (Noorwegen). Het deelproject Beleidsevaluaties (‘Assessments’) richt zich op de toepassing van het GLOBIO-instrumentarium in MNP-brede Assessments (GEO4 voor UNEP, Agriculture Assessment voor het FAO, OECD-assessment en andere). Het deelproject Capacity Building is gericht op het uitwerken van gebiedspecifieke varianten van het GLOBIO-model en het uitvoeren van case studies voor diverse (ontwikkelings)regio’s in de wereld. Dit gebeurt in samenwerking met instituten uit, mede op basis van de door DGIS geselecteerde, speerpuntlanden voor ontwikkelingssamenwerking. De landen- en regiostudies leveren resultaten die in het overkoepelende GLOBIO-model worden ingevoerd. Het MNP werkt voorts een nadere onderbouwing uit met meer en betere relaties over landgebruik en biodiversiteit en met een meer soortgerichte modellering parallel aan de nationale aanpak. In een verkennende studie wordt nagegaan wat de samenhang is tussen (productie)functies en biodiversiteit. Dit project is ondergebracht in het Strategisch onderzoek van het MNP (zie paragraaf 3.9). Producten in 2007: • • • •
Natuurbalans 2007 Ex-ante-evaluatie van de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn Ex-ante-evaluatie van de Omslag van Verwerving naar Beheer Ex-ante-evaluatie van de realisatie van de 2010 doelstelling van de Conventie Biologische Diversiteit
Milieu- en Natuurplanbureau
• •
3.3
pag. 21 van 49
Evaluatie Natuurbeheer in Nederland (Programma Beheer en Staatsbosbeheer) CBD Technical Series: Crossroads of Planet Earth’s Life: exploring means to meet the 2010 biodiversity target.
Klimaat en mondiale duurzaamheid (KMD)
Energie- en klimaatbeleid Dit programma richt zich primair op de ondersteuning van het nationale en internationale energie- en klimaatbeleid. Centraal daarin staan de Nederlandse en de Europese positiebepaling ten aanzien van internationaal klimaatbeleid, in het bijzonder van het postKyoto klimaatbeleid. Daarbij gaat het om vragen die betrekking hebben op: • • •
de mogelijkheden en implicaties van normstelling ten aanzien van klimaatrisico’s voor emissiereductiedoelen op lange en korte termijn; mogelijke mitigatieopties voor en economische implicaties van stabilisatiedoelstellingen en opties voor verbreding en verdieping van het klimaatregime na 2012.
Verstandig energiebeleid vraagt om een brede afweging tussen economie, milieu en voorzieningszekerheid. In het project Duurzaamheid energievoorziening laat MNP de tradeoffs zien en verkent het de gevolgen van een aantal opties. De resultaten van dit onderzoek zullen worden opgenomen in de tweede Duurzaamheidsverkenning (DV2), en vinden – waar relevant. – ook hun weg in de Milieubalans 2007 en andere MNP-producten. De ontwikkeling van het Klimaatverdrag stagneert door het gebrek aan deelname van de grote ontwikkelingslanden en de VS. Er circuleren voorstellen om participatie in het nemen van broeikasgasemissiereductiemaatregelen te verbreden, om daarmee dit proces weer vlot te trekken. VROM is geïnteresseerd in mogelijke uitbreiding van Kyoto met andersoortige afspraken, bijvoorbeeld sectorale benaderingen met relatieve doelstellingen, zoals benchmarking en performance standards met energie-intensieve industrieën of afspraken over brandstofgebruik in de transportsector. Hierdoor kunnen synergieën ontstaan tussen economische ontwikkeling en concurrentievoordelen enerzijds en klimaatmitigatie anderzijds. In 2007 zal het MNP rapporteren over effecten en effectiviteit van verschillende inrichtingsvormen van toekomstig klimaatbeleid. Kernbegrippen zijn synergie met andere beleidsvelden, technologieafspraken en kosten-batenanalyses van brede, integrale beleidsaanpak. In de komende decennia moeten in Nederland grote investeringen worden gedaan (Rijk, waterschappen, provincies, gemeenten) ten behoeve van de adaptatie aan klimaatverandering in Nederland. Het project beoogt, in samenwerking met het KNMI, de financiële en bestuurlijke risico’s die kleven aan de investeringen in adaptatie in kaart te brengen, op grond
pag. 22 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
van een analyse van de risico’s en onzekerheden in de regionale klimaatprojecties en de daaruit resulterende onzekerheden in de gevolgen. Het MNP voert op verzoek van VROM en EZ ondersteunende werkzaamheden uit voor het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties. Voor de periode 2002-2008 vervult Nederland de rol van covoorzitter van Werkgroep III van het IPCC. Hiertoe is het secretariaat van deze werkgroep (WG III, Mitigation of Climate Change) bij het MNP gehuisvest. Belangrijke mijlpaal voor 2007 is de bijdrage aan het Fourth Assessment Report. Ook op Europese schaal is meer inzicht nodig in de klimaateffecten en de mogelijkheden om ontwikkelingen daaraan aan te passen. Daartoe participeert MNP in het ADAM-project (adaptatie en mitigatie klimaatverandering) samen met een aantal andere Europese toonaangevende klimaatinstituten. Mondiale duurzaamheid Bij mondiale duurzaamheid gaat het vooral om het analyseren van de samenhang tussen milieu- en sociaal-economische vraagstukken en het verkennen van strategieën om deze in samenhang op te lossen. De verschillende dimensies van duurzaamheid zijn sterk met elkaar verbonden. Er is vaak sprake van uitruil tussen verschillende doelen. Het bereiken van het ene doel gaat dan ten koste van het andere. De belangrijkste beleidsprocessen die ondersteund worden, zijn de positiebepaling van Nederland en de door Nederland te financieren activiteiten in internationale duurzaamheidsprocessen: VN-programma’s milieu en ontwikkeling, handel en milieu, armoedebestrijding en voedsel- en waterzekerheid, Wereldbankprogramma’s, OECD, enzovoort. De OECD zal in 2007 haar tweede Environmental Outlook uitbrengen ter gelegenheid van een Ministerial meeting. Op verzoek van VROM draagt het MNP bij door de milieuimplicaties van een OECD-baselinescenario door te rekenen en de effecten van gerichte beleidsinterventies in OECD-landen in kaart te brengen. (thema’s: klimaat, luchtkwaliteit, water, integraal stikstof en biodiversiteit). De Millennium Development Goals (MDG’s) vormen de belangrijkste internationale duurzaamheidsagenda op dit moment. De UNEP-Agricultural Assessment onderzoekt wat aan de landbouwkant gedaan kan worden om deze doelstellingen te bereiken. Deze assessment is een vervolg op de Millennium Ecosystem Assessment. Het MNP levert een bijdrage aan het UNEP-project. Het MNP draagt bij aan de Global Environment Outlook IV die UNEP in 2007 zal uitbrengen. GEO-IV is de voornaamste publicatie van UNEP. Het doel van GEO is een assessment te maken van de kwaliteit van het wereldwijde milieu, te verwachten toekomstige ontwikkelingen en mogelijke responsopties. Het MNP en de in UNEP/GEO verband samenwerkende instituten leveren de input voor deze mondiale milieuverkenning. Het MNP zal zich richten op de duurzaamheidsanalyses vanuit kwetsbaarheidsperspectief, scenario-
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 23 van 49
analyses wereldwijd, Europese landgebruiksanalyses, luchtkwaliteit en klimaat en biodiversiteit. Integrated Assessment modellering Dit programma valt in twee delen uiteen: onderhoud en beheer van het modelinstrumentarium en verdere ontwikkeling van de modellen. Dit laatste vindt plaats in het kader van het strategisch onderzoek en in toenemende mate in daaraan gelieerde samenwerkingprojecten met externe partijen en met externe cofinanciering (zie paragraaf 3.9). Bij onderhoud en beheer van de modellen IMAGE/TIMER, FAIR en SDS (Sustainable Development Scanner) ligt steeds sterker de nadruk op het integreren van zowel eigen als extern ontwikkelde modellen en modules. Het verder uitbouwen en versterken van het hierbij behorende internationale netwerk maakt eveneens deel uit van de werkzaamheden. In de afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in het verkennen van mogelijke samenwerkingsverbanden. Nationaal neemt het MNP deel aan verschillende BSIKonderzoekprogramma’s (Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur). Internationaal wordt vooral ingezet op netwerken en projecten in het kader van het 6e kaderprogramma van de EU. In het project MATISSE wordt gewerkt aan verdere koppeling met de biochemische modellen van Potsdam. MATISSE bouwt voort op het recent afgeronde EU-project Sustainability Advanced-Test, gericht op methoden voor duurzaamheidsassessment voor de EU. Producten in 2007: • Bijdrage aan IPCC Fourth Assessment Report • Bijdrage aan OECD Environmental Outlook 2007 • Bijdrage aan UNEP Agricultural Assessment • Bijdrage aan UNEP Global Environment Outlook IV
3.4
Luchtkwaliteit en Europese duurzaamheid (LED)
Europese duurzaamheid (inclusief National Focal Point) Dit programma volgt de Brusselse beleidsagenda op de voet en het voert evaluaties uit van nieuwe Europese beleidsvoorstellen en de gevolgen daarvan voor duurzaamheid in Nederland. Ook wordt de beleidsimplementatie in EU-landen vergeleken. Voor 2007 worden de volgende beoordelingen voorzien: • • • •
Biobrandstoffen (precieze EU-beleidstraject en -moment nader te verkennen) CO2 en personenauto’s (start in 2006) EURO VI voor vrachtverkeer Groenboek adaptatie
pag. 24 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Daarnaast zal in het kader van dit project een compacte beschrijving van de EUontwikkelingen worden opgesteld die van belang zijn voor Nederland. Dit dient als input voor Milieu- en Natuurbalans. De rol van het National Focal Point (NFP) omvat het coördineren van de communicatie tussen het Europees Milieu-agentschap (EEA) en de Nederlandse Reference Centres en het begeleiden van de Nederlandse rapportages aan het EEA en de Europese Commissie. De Europese Commissie gaat door middel van expertgroepen een nieuwe rapportageverplichting voor milieugegevens invoeren die wellicht invloed heeft op deze taak. Nationale Beleidsevaluatie en Integrale Analyse Luchtkwaliteit Dit programma staat voor de evaluatie en verkenning van het Nederlandse luchtbeleid, inclusief de implementatie van de EU-regelgeving en UNECE-protocollen en analyseert de Europese beleidsvoorstellen. Daartoe verricht het programma integrale beleidsanalyses, onderhoudt kennis en instrumentarium en vergelijkt de ontwikkelingen in Nederland met die in omringende landen. De resultaten zullen worden opgenomen in de Milieubalans 2007 en vinden, waar relevant, ook hun weg in en andere MNP-brede producten. Beleidsgeoriënteerd onderzoeksprogramma fijn stof (BOP) BOP is een fijnstofonderzoeksprogramma om onzekerheden in het fijnstofdossier (PM10 en PM 2,5) te verkleinen, waardoor het aantal beleidsdilemma’s afneemt. Het MNP zal in samenwerking met zijn netwerkpartners TNO, ECN, RIVM, WUR en KNMI drie deelprojecten uitvoeren in een tijdsbestek van circa 2 jaar (2007, 2008). 1.
Specificatie samenstelling fijn stof (PM10 en PM2,5) op basis van metingen en literatuurgegevens. Bepaling natuurlijke fracties, waaronder zeezout, bodemstof en water; samenstelling op overschrijdingsdagen. 2. Verminderen onzekerheid in metingen, modellen en emissies ten aanzien van overschrijding van grenswaarden. 3. Handboek (‘road-map to’) PM2,5 met inventarisatie van huidige PM2,5-kennis en het traject om een noodzakelijk en adequaat PM2,5-beleidsinstrumentarium samen te stellen. Conform de wet Luchtkwaliteit levert MNP jaarlijks in februari nieuwe Generieke Concentratiekaarten Nederland (GCN) voor een aantal stoffen. Deze kaarten worden gebruikt door provincies en gemeenten voor de toetsing van onder andere infrastructurele projecten aan de Europese luchtkwaliteitsnormen. Co-ordination Center for Effects (CCE) Met het CCE vervult het MNP een strategische rol in de ondersteuning van het effectgerichte Europese luchtbeleid, zowel van de UNECE-CLRTAP als van de Europese Commissie. Het CCE is een in Europa erkende institutie die in de komende jaren de effecten van de volgende beleidsdossiers evalueert: •
Review/revisie van het Gotenburgprotocol (UNECE-CLRTAP) 2006-2010
Milieu- en Natuurplanbureau
• • •
pag. 25 van 49
Review/revisie van de Thematische Strategie Luchtverontreiniging (EC) 2007-2012 Ondersteuning van het biodiversiteitdossier Ondersteuning van het stikstofdossier
Voor het werk onder de Europese Commissie (DG-Env) maakt het MNP deel uit van het European Consortium for Modelling of Air Pollution and Climate Strategies (EC4MACS) met een expliciete invulling op het gebied van de CCE-expertise. Het is de ambitie van het MNP de inzet te verbreden naar andere onderdelen van integrated assessment, zoals biodiversiteit, grondgebruik, landbouw, verkeer en energie en klimaat. Dit is geconcretiseerd in een aan de Europese Commissie (DG-Env) gericht voorstel om deel te nemen in een breed consortium dat bron-effectketens evalueert onder het ‘Framework Contract in the Field of Policy Development and Assessment in relation to atmospheric emissions (including climate gases), Ambient Air Quality and the Impacts of Atmospheric Emissions on Health and the Environment’. De CCE-taak in 2007 is vooral gericht op de kwantificering van effecten van stikstofdepositie op biodiversiteit. In samenwerking met Alterra en de 27 National Focal Centres is hiertoe een methodologie uitgezet. Resultaten en hieruit volgende werkprogrammering voor 2007-2008 presenteert het CCE op zijn 17e bijeenkomst met NFC’s, met het onderzoeksveld en met beleidsanalisten (Sofia, 23-25 april 2007). In 2007 produceert het CCE het MNP-rapport CCE Status Rapport 2007, waaraan ook door NFC’s en samenwerkende instellingen bijdragen worden geleverd. Naast het CCE is het MNP ook voorzitter van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM) in het kader waarvan onder meer een op het Gotenburgprotocol gericht reviewrapport geproduceerd en aan meerdere (beleids-)gremia gepresenteerd moet worden. EEA European Topic Centre Air and Climate Change (ETC-ACC) Het MNP voert het European Topic Centre Air and Climate Change (ETC-ACC ) voor het Europese Milieu Agentschap (EEA). Het ETC-ACC is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het grootste deel van het werkprogramma van het EEA op het terrein van luchtkwaliteit en klimaatverandering. Het betreft zowel monitoring, beleidsevaluatie, als integrated assessment/scenario-analyse. Daarnaast is het verantwoordelijk voor de inventarisatie van broeikasgasemissies van de EU voor de UNFCCC en EU-inventarisatie van de emissie van luchtverontreinigende stoffen voor de CLRTAP en NEC. Het ETC beheert tevens de database met de EU-luchtkwaliteitsmonitoringsgegevens (Airbase). Ook ondersteunt het ETC de werkgroepen van het EU-Climate Change Committee, onder meer via het jaarlijkse rapport over broeikasgastrends en -projecties. Het verleent ondersteuning aan het CAFE-programma door middel van deelname aan werkgroepen, het Street Emissions Ceilings Project en de evaluatie van de NEC-rapportages. Voor het EEA worden ook eigenstandige rapporten geproduceerd, onder andere over adaptatiestrategieën door klimaatverandering en Europese luchtverontreiniging.
pag. 26 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Producten in 2007: • Beoordeling nieuwe commissievoorstellen (BNC-fiches en NEC-voorstellen) • Generieke Concentratiekaarten Nederland (GCN) • CCE-rapporten • ETC-ACC-rapporten
3.5
Ruimte, Infrastructuur en Mobiliteit (RIM)
Ruimte en water Het programma Ruimte en Water richt zich in 2007 op twee onderwerpen: de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Klimaatbeleid en Adaptatie. Na de studie in 2006 op verzoek van DGW betreffende een audit van de Wateropgave 21ste eeuw (Audit WB21), richt het programma zich in 2007 vooral op de implementatie van de KRW in aansluiting op discussies rond de Decembernota 2007 en/of 2008. Als vervolg op de Quick Scan KRW (februari 2006), wordt in 2007 gewerkt aan een optiedocument Kaderrichtlijn Water. Het optiedocument beoogt een landelijke analyse te maken van mogelijke implementatiestrategieën en maatregelenpakketten, zowel generiek als specifiek en brongericht en effectgericht, met aandacht voor de kosten en effectiviteit van de verschillende pakketten. Expliciete aandacht zal worden besteed aan de ruimtelijke consequenties van de KRW, de economische gevolgen voor verschillende sectoren en de aansluiting op de landelijke maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Op het niveau van een casus zal een MKBA worden uitgevoerd inclusief een invulling van de ‘baten van water’. Tevens wordt aandacht besteed aan de Europese dimensie (intercalibratie en level playing field). Het project sorteert voor op een analyse van de KRW-bestendigheid van de stroomgebiedbeheerplannen in 2008 (vraag van DGW). De mogelijke implementatiestrategieën worden geplaatst in de omgeving van de MNPduurzaamheidsmethodiek. Tot voor kort heeft in het klimaatbeleid de nadruk gelegen op het mitigatiespoor, maar het afgelopen jaar heeft het adaptatiespoor sterk aan belang gewonnen. Aansluitend op het onderzoek in de DV2 worden in het project Klimaatbeleid en Adaptatie nadere analyses gemaakt van de mogelijke adaptatiestrategieën en -maatregelen in Nederland op korte en lange termijn. Belangrijke onderwerpen zijn: kosten en baten van verschillende adaptatiestrategieën, omgaan met onzekerheden(robuust beleid), evaluatie van het Nederlandse adaptatiebeleid (NAS, verwacht begin 2007 als eerste stap in het Nationaal Programma Adaptatie, Ruimte en Klimaat (ARK), veiligheid tegen overstroming (in samenwerking met de Adviesdienst Verkeer en Vervoer, AVV), wateroverlast en droogte en de effecten voor waterafhankelijke functies (o.a. landbouw). Het project beoogt daarmee onder andere in samenwerking met derden de financiële en bestuurlijke risico’s die kleven aan de investeringen in adaptatie in kaart te brengen. De adaptatiestrategieën voor Nederland
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 27 van 49
worden nadrukkelijk beschouwd in Europese (ECCP, EPA, ADAM, zie ook paragraaf 3.3) en mondiale context (project UNFCCC). Analyse en doorwerking ruimtelijk beleid In 2006 heeft MNP de nulmeting van de Monitor Nota Ruimte (MNR) gepubliceerd. Ter voorbereiding op de Aanpassing Uitvoeringsprogramma Nota Ruimte in 2008, en ter ondersteuning van het Meerjarenprogramma AVP & Investeringsbudget Landelijk Gebied: Monitoring Agenda Vitaal Platteland en Nationale Landschappen, zal het MNP de nadere afstemming van indicatoren tussen MNR en Meetnet en Evaluatie AVP ter hand nemen. De ambitie van het MNP is om naast de daadwerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen in de volgende versie ook waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen in beeld te brengen (‘regionale planverkenning’). Bovendien zijn in 2006 voor de Belevingswaardenmonitor (BWM) reeds enquêtes uitgevoerd naar de waardering en het gebruik van groen in en om stad en landschap. Hierover zal in 2007 worden gerapporteerd. Het planstelsel van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) wijkt sterk af van de bestaande WRO. Het doel van het onderzoek is het inventariseren van de instrumenten die de nieuwe Wro/Bro in principe biedt voor het behalen van de beleidsdoelen voor bescherming en ontwikkeling van milieu, natuur, landschap en water, zoals die in de Nota Ruimte staan aangegeven. Uitgangspunt daarbij zijn de huidige situatie in het veld en de problemen van de huidige WRO bij de doelbereiking. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van tussentijdse resultaten uit het deelproject ‘Regionale planverkenning’ van het project ‘monitor Nota Ruimte’. Dit leidt tot een aantal te onderzoeken thematische cases (bijvoorbeeld bebouwing in EHS). Voorts zal de mogelijke inzet in de praktijk van de instrumenten van de nieuwe Wro door Rijk en provincies worden verkend. Daarbij wordt het gebruik van de Wro geplaatst in het perspectief van andere juridische, financiële en communicatieve instrumenten waarmee deze doelen (mede) bereikt zouden kunnen worden. De voor- en nadelen van verschillende beleidsopties voor de inzet van instrumenten, inschatting van politiek en bestuurlijk draagvlak zullen worden verkend. Daarbij is er tevens aandacht voor nieuwe beleidsdoelen, bijvoorbeeld vanuit de KRW, en voor ontwikkeling naast bescherming. Ten slotte is het vergelijken van deze mogelijkheden in principe en praktijk door Rijk en provincies met de mogelijkheden van de huidige Wro/Bro en de bestuurspraktijk een belangrijk punt, net als de relatie van de inzet met instrumenten anders dan de Wro. De Gebiedenatlas 2007 geeft een overzicht van beleidskaarten uit rijks- en provinciale beleidsnota’s. Dit project is in 2006 van start gegaan. Aan de hand van de resultaten van een behoeftepeiling onder de klanten wordt het productbeeld bepaald. Samen met de Verkenning toeristisch recreatief ruimtegebruik maakt de Gebiedenatlas deel uit van het project Kennisbasis ruimte.
pag. 28 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Landschapsdynamiek Het MNP volgt de ontwikkelingen in het landschap (signaleren) en de voortgang van het landschapsbeleid (evalueren) in onder andere de Natuurbalans en de Monitor Nota Ruimte. Doel van dit project is het ontwikkelen en bijeenbrengen van kennis over veranderingen in de groene ruimte, met speciale aandacht voor de Nederlandse landschappen en met name de in de Nota Ruimte gekozen Nationale Landschappen. Het gaat daarbij om enkele specifieke kennishiaten. Het onderzoek wordt uitgevoerd binnen het onderbouwend onderzoek voor de Natuurplanbureaufunctie en levert een belangrijke input voor de Natuurbalans 2007 en de Monitor Doelbereik Nota Ruimte. Het betreft zowel de fysieke aspecten van het landschap als de beleving ervan. Voor monitoringsdoeleinden blijkt de kwaliteit van de beschikbare informatie over kleine groene landschapselementen, cultuurhistorische elementen en aardkundige elementen en kleine potentieel storende elementen onvoldoende. Daarom gaat dit project na welke mogelijkheden de nieuwe generatie luchtfoto’s met hoge resolutie bieden voor monitoring van kleine landschapselementen. Tevens gaat het na welke mogelijkheden de inzet van vrijwilligers biedt bij het steekproefsgewijs beschrijven van landschapsveranderingen die niet uit landelijke data of luchtfoto’s zijn af te leiden. Een ander belangrijk thema binnen dit programma betreft de wijze waarop landschapskwaliteiten worden meegenomen in ruimtelijke investeringsprojecten en ruimtelijke planvorming. De Ministeries van LNV, VROM en V&W hebben gevraagd de MKBA-methode uit te breiden met een beoordeling van de gevolgen voor het landschap. Naast de vraag hoe landschappelijke kwaliteiten in kosten en baten kunnen worden uitgedrukt, is het belangrijk na te gaan welke andere methoden beschikbaar zijn om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de duurzame inrichting van Nederland in beeld te brengen. Met het thema ‘water’ voor de Natuurbalans 2008 wordt de leemte rond beleving van water actueel, zowel kleine als grote wateren. Het gaat daarbij om de beleving van grote wateren en de invloed van potentieel storende elementen (zoals: windmolens, olieplatforms, grote kunstwerken) en van recreatieve drukte (watersport) daarop. Daarom wordt onderzocht wat de beleving van grote wateren bepaalt en hoe veranderingen daarin zijn te voorspellen en te monitoren. Deze kennis wordt toepasbaar gemaakt voor het belevingsGIS. Voor het generieke landschapsbeleid is het uitgangspunt ‘ontwikkelen met kwaliteit’. Een kennishiaat is het oordeel over de bijdrage van ruimtelijke ontwikkelingen aan de vernieuwende kanten van de culturele kwaliteit, namelijk de aspecten culturele vernieuwing en architectonische kwaliteit. Dit project ontwikkelt een indicator om de mate waarin ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot culturele vernieuwing en architectonische kwaliteit hebben, kunnen worden beoordeeld. Er zijn veel studies verricht naar de ontwikkelingen die op het platteland afkomen. Wat echter buiten beeld blijft is het effect dat die ontwikkelingen zullen hebben op de kwaliteit van het landschap. Dit project brengt in beeld wat de toenemende burgerbevolking op het
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 29 van 49
platteland en de schaalvergroting en verbreding in de landbouw voor de kwaliteit van het landschap betekenen en welke perspectieven daarmee ontstaan voor landschapsbeheer en -ontwikkeling. Dit programma wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met WOT N&M. Infrastructuur en mobiliteit Momenteel is er geen CO2-emissiereductiedoelstelling voor na 2010 voor de sector verkeer. De Europese Raad hanteert een reductie van 15-30% voor 2020, waarbij een toedeling naar sectoren nog moet worden gemaakt. De EU zal deze toedeling mede op basis van kosteneffectiviteit maken. De vergelijking van kosteneffectiviteitcijfers binnen en buiten de sector verkeer is hiermee beleidsmatig zeer relevant. Het project Post-Kyoto CO2-emissiereducties in de transportsector richt zich op de vraag wat kosteneffectieve maatregelen zijn op de langere termijn (Post Kyoto) via technische (introductie biobrandstoffen, hybride voertuigen, enzovoort) en gedragsmatige maatregelen om CO2 te reduceren. MNP is voornemens zowel de effecten als de kosten van de beleidsinstrumenten in beeld te brengen. Ruimtelijke modellering In 2007 zijn een aantal specifieke analyses en aanpassingen aan de ruimtegebruikmodellen voorzien. Dit betreft met name de afstemming tussen schaalniveaus (Europa - Nederland) en de afstemming met andere modellen op hetzelfde schaalniveau. De in 2006 uitgevoerde analyse van verstedelijkingsprocessen op Europees niveau resulteert in een verbetering van de modellering op dit gebied. Hierbij wordt samengewerkt met de WUR. Ook wordt de ruimtelijke modellering op Europese en op nationale schaal verder op elkaar afgestemd, zodat ook de invloed van ontwikkelingen over de grens in de nationale ruimtegebruikmodellen kan worden meegenomen. Bij de afstemming met andere modellen staat allereerst een verbeterde afstemming met de sectorale invoermodellen die bevolkingsprognoses leveren op het programma, in samenwerking met het bureau ABF. Dit levert enerzijds een betere modellering van inwonersaantallen op in de huidige ruimtegebruikmodellen, en levert daarmee een bijdrage aan een verbeterde berekening van blootstelling aan fijn stof en geluid. Daarnaast draagt het bij aan het ontwerp van een toekomstig model waarin zowel bevolkingsaantallen als arbeidsplaatsen in relatie tot ruimtegebruik kunnen worden gemodelleerd. De relatie tussen de ruimtegebruiksmodellering en de hiervan afhankelijke effectmodellen wordt nader geanalyseerd. Hierbij speelt een rol dat de gebruikte indelingen van landgebruik niet altijd overeenstemmen en dat de effectmodellen niet altijd in staat zijn om met veranderingen in de ruimtelijke inrichting om te gaan. Nagegaan zal worden of en in hoeverre deze situatie verbetering behoeft en op welke wijze eventuele verbeteringen kunnen worden aangebracht. Op basis van de in 2006 uitgevoerde toepassing ten bate van de Duurzaamheidsverkenning wordt in ieder geval de relatie tussen de Ruimtescanner en het
pag. 30 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
verkeersmodel Tigris XL verder geoperationaliseerd, zodat wederzijdse interactie tussen veranderend landgebruik met bereikbaarheid/congestie mogelijk wordt. De voor de tweede Duurzaamheidsverkenning ontwikkelde trendvariant wordt verder onderbouwd en zo mogelijk verbeterd, met speciale aandacht voor een betere documentatie en onderbouwing van de gebruikte sectorale ruimteclaims. Op basis van de in 2006 uitgevoerde studie naar de invloed van de grondprijs in het model (en de mogelijke regionale variatie hierin) wordt allereerst een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd naar de invloed hiervan op het ruimtegebruik. Zo nodig wordt het grondprijsmechanisme in de ruimtegebruikmodellen verder uitgewerkt. Ook de invloed van actoren op de werking van de grondmarkt kan op deze wijze mogelijk (deels) worden verdisconteerd. In januari 2007 vindt een internationale wetenschappelijke audit van de ruimtegebruikmodellen plaats, die mogelijk nog aanvullende aanbevelingen zal opleveren. Het MNP speelt een actieve rol in het LUMOS BSIK-project dat in 2007 start (een brugproject tussen de BSIK-programma’s Ruimte voor Geo-informatie en Habiforum). Het project richt zich op onderbouwing van het modelleninstrumentarium, toepassingen in beleidstudies (casestudies) en kennisdisseminatie. Een groot deel van de werkzaamheden vindt via externe financiering bij universiteiten plaats. Verder werkt MNP mee aan de voorbereiding van het congres ‘Framing Land Use Dynamics – 2’ dat samen met de Universiteit Utrecht in april 2007 wordt georganiseerd. Producten in 2007: • Optiedocument Kaderrichtlijn Water • Klimaatbeleid en adaptatie: omgaan met onzekerheden • Rapportage van Belevingswaardenmonitor 2006. • Perspectieven nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor beleidsdoelen milieu, natuur, landschap en water • Gebiedenatlas 2007 • Post-Kyoto CO2-emissiereducties in de transportsector
3.6
Landbouw en duurzaamheid landelijk gebied (LDL)
Opties Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) Naar alle waarschijnlijkheid start in 2008 de Europese discussie over herziening van het Europese landbouwbeleid. In feite bevindt dit beleid zich in een permanente discussie en gezien het belang van het beleid zal het MNP de effecten binnen Nederland (economisch, en op landschap, milieu en natuur) van een aantal mogelijke veranderingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (beleidsopties) onderzoeken.
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 31 van 49
Deze beleidsopties zullen zoveel mogelijk samen met de Ministeries van LNV en VROM en eventueel met maatschappelijke organisaties worden vastgesteld. Het kan hierbij gaan om opties die passen binnen het huidige EU-beleid (bijvoorbeeld invoering ‘flat rate’, extra modulatie, extra eisen via ‘cross compliance’), maar ook om meer drastische veranderingen (bijvoorbeeld afschaffing melkquotering en de omvorming van inkomenssteun tot betaling voor groene diensten). Opties ammoniakbeleid Het Nederlandse landbouwbeleid moet er rekening mee houden dat de EU-plafonds in 2010 (NEC: 128 kton NH3) en in 2020 (NEC+: 106 kton NH3) niet gehaald zullen worden (beleidstekort). Factoren die dit tekort (mede) veroorzaken zijn het uitstel van de AMvB inzake huisvesting middelgrote bedrijven, economisch herstel varkenshouderij, het uitblijven van de effectiviteit van voermaatregelen in de melkveehouderij en het sluiten van het ammoniakgat. Daarbij is het nog onzeker hoe groot de doorwerking van het nieuwe mestbeleid is en of (en in hoeverre) de melkveehouderij zich zal uitbreiden na vrijgeven van het melkquotum. Met een verkenning van de oplossingsrichtingen (scheiden van natuur en veehouderij, voeraanpassingen, stalaanpassingen, stalluchtbehandeling, uitrijtechnieken, beweiding) en de effectiviteit (dat wil zeggen: emissie- en depositiereductie en natuurbescherming) wil MNP opties presenteren voor het bestaande ammoniakbeleid, afgezet tegen een nieuw emissiescenario (2005, 2010, 2015). Evaluatie Meststoffenwet De Minister van LNV heeft aan de Tweede Kamer toegezegd verslag te doen over de doeltreffendheid en effecten van de Meststoffenwet 2007 in de praktijk. In 2007 zal het kabinet ook besluiten nemen over de hoogte van de gebruiksnormen voor stikstof voor akkeren tuinbouw op zand voor de periode 2008-2009 en voor fosfaat vanaf 2009. In tegenstelling tot het oude MINAS-stelsel zijn normen voor stikstof gedifferentieerd naar gewas en ras, en wordt differentiatie ook overwogen voor fosfaat. Omdat het nieuwe Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, met als belangrijkste onderdeel een gebruiksnormenstelsel, pas sinds 1 januari 2006 van kracht is, zal er in de synthese geen gemeten informatie over milieueffecten van dit nieuwe stelsel beschikbaar zijn. Belangrijke verwachte resultaten van evaluatie zijn: een update en duiding van milieutrends (ex post) en doelbereik (ex ante), eerste inzichten in draagvlak en naleving en in gevolgen voor mestafzet en inzicht in eventueel opbrengstderving. De resultaten van de evaluatie leveren input voor eventuele aanpassing van regelgeving, met het oog op resultaatverplichtingen en rapportages naar de EU over voortgang van het 3e actieprogramma in 2008, over effecten derogatie in 2009 en landbouwmaatregelen ten behoeve van de KRW stroomgebiedbeheersplannen in 2009. MNP zal onder leiding van Alterra de milieugevolgen van in de Meststoffenwet 2007 voorgestelde gebruiksnormen (of rekenvarianten) ex-ante evalueren op hun milieugevolgen
pag. 32 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
(voor bodem/grondwater en oppervlaktewater). Een belangrijke vraag voor deze evaluatie is of deze nieuwe normen leiden tot economische schade door afname van gewasopbrengsten. Hierover is veel discussie, onder andere over de onderbouwing van de relatie tussen gewasopbrengst en bemestingsadviezen. Deze mogelijk economische schade moet afgewogen worden tegen de kans op het bereiken van de nitraatdoelstelling (in 2009), fosfaatevenwichtsbemesting (in 2015) en de nog te formuleren doelen van de KRW. Producten in 2007: • Effecten van mogelijke veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid • Ex-ante-evaluatie milieugevolgen nieuw mestbeleid • Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet 2007 • Opties voor ammoniakbeleid
3.7
Leefomgevingskwaliteit (LOK)
Fysieke Leefomgevingskwaliteit Lokale luchtkwaliteit De bijstellingen van de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijnen zijn in een vergevorderd stadium. Daarnaast staan er de nodige veranderingen op til in het EU-beleid. De Europese strategie voor het luchtbeleid is recentelijk opnieuw vastgesteld en er is aanvullend EU-beleid in de maak. Er liggen voorstellen om de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit voor PM10 en NO2 op onderdelen bij te stellen en aan te vullen met een grenswaarde voor PM2,5. In 2007 zullen de uitwerkingen van bijgestelde regelgeving en Europees en nationaal beleid en zo mogelijk ook van lokale maatregelen worden geëvalueerd. Deze programmalijn zal met name het effect van dit beleid op de lokale luchtkwaliteitsknelpunten onderzoeken als bijdrage aan bredere evaluerende studies. Geluid In het laatste decennium zijn er diverse bijstellingen geweest van de doelstellingen voor het geluidbeleid. Ook is er een Europese richtlijn omgevingslawaai tot stand gekomen. De verplichtingen die daaruit voortkomen zijn het maken van geluidkaarten bij hoofdinfrastructuur en grote stedelijke agglomeraties. Hiervoor was eveneens wijziging van de wetgeving noodzakelijk. Momenteel loopt onder aansturing van het Ministerie van VROM het project Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) met als doel vereenvoudiging en decentralisatie van het geluidhinderbeleid naar het niveau van de lokale overheid. Er is voor gekozen om al deze aanpassingen in fases te laten plaatsvinden. Inmiddels zijn de wetsvoorstellen van de eerste fase de Eerste Kamer gepasseerd, echter met enkele kritische noten over het Nederlandse geluidbeleid. De lopende tweede fase bevat onder andere de vereenvoudiging van het normenstelsel en de invoering van het geluidproductieplafond voor rijksinfrastructuur. Mogelijk ook voor provinciale en gemeentelijke wegen. De
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 33 van 49
wetsvoorstellen die de tweede fase vormen, zullen na het advies van de Raad van State in 2007 ter behandeling aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het MNP zal in 2007 een rapport uitbrengen over de effectiviteit van het geluidbeleid in Nederland gericht op weg- en railverkeer. Het betreft een overzicht van het geluidbeleid, inzicht in ontwikkelingen in transportgeluid en inzichten in gezondheidseffecten en kosten en baten van geluidbeleid zoals dat door diverse overheden wordt gevoerd. Het effect van belangrijkste voorgenomen wijzigingen van beleid wordt in beschouwing genomen. Schiphol Om uitvoering te kunnen geven aan de doelstellingen uit het kabinetsbesluit (groei, stabilisatie binnengebied, verbetering buitengebied), voeren het Ministerie van V&W en de sector een aantal studies uit naar ‘actualisatie’ van de normstelling en naar maatregelen voor vermindering van de overlast. De meest optimale varianten worden in een MER getoetst en dienen vervolgens als basis voor de aanpassing van de Luchthavenbesluiten. Daarnaast is de sector gevraagd te komen met een voorstel voor herconfiguratie (uitbreiding/uitplaatsing) van Schiphol. De Ministeries van V&W, VROM en EZ starten een proces om mogelijke opties te verkennen. De minister van V&W heeft de Tweede Kamer meegedeeld ‘het MNP te vragen haar expertise in te zetten voor een toetsing van conclusies die zullen worden getrokken over de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen om de hinder te beperken en de groeiruimte beter te kunnen benutten’. Het MNP zal deze vragen beantwoorden als onderdeel in een exante-evaluatie van zowel de korte termijn (saldering – convenant) als de lange termijn (eventuele uitbreiding) die aansluit bij de gewenste verdere scenariostudie vanuit MKBAperspectief. In de evaluatie kunnen op basis van scenario’s en concrete voorstellen voor beleidswijzigingen en maatregelen de gezondheidseffecten, EV-risico’s, consequenties voor ruimtebeslag en relatie met overige Noordvleugelplannen én welvaartseffecten in kaart worden gebracht. Gezondheidseffecten en Risico’s, Welzijn en Beleving, en Integrale Leefomgeving Vanuit de sterker wordende focus op beleidsverkenning en -evaluatie van de stedelijke, integrale leefomgevingskwaliteit, richt dit programma zich op de aspecten gezondheid, veiligheid en welzijn en aan bevolkingsontwikkelingen en kwaliteit van leven. Hoewel nog in opbouw, richt het programma zich ook op de sociale aspecten als leefbaarheid en de beleving door burgers van de milieu- en leefomgevingskwaliteit. Hierbij wordt gekeken naar de samenhang tussen de sociale, demografische, ruimtelijke en planologische aspecten en de milieugerelateerde aspecten. Het streven is op termijn ook waardenoriëntaties, risico- en welzijnspercepties en burgerpreferenties te vertalen naar kenmerken van een integrale, stedelijke leefomgeving. Deze programmalijn richt zich in 2007 vanuit het perspectief van de ‘risicosamenleving’ op het evalueren en kwantificeren van de blootstelling van bedreigende milieu- en leefomgevingsfactoren en de hiermee verbonden gezondheids- en veiligheidsrisico’s en de waardering van en de bijdrage aan welzijn en leefbaarheid (vervolg op Nuchter omgaan met
pag. 34 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
risico’s). Daarbij worden diverse typen gezondheidsrisicomaten gebruikt (aantallen mensen, ziektelast, blootstelling en normoverschrijding) Daarnaast wordt gekeken naar de kostenefficiëntie en kosten-batenverhouding waarbij de (subjectieve) risicobeleving en risicoacceptatie wordt betrokken. Begin 2007 zal voor zover mogelijk op basis van bestaande risico-informatie een eerste uitwerking worden afgerond. Deze bevat een inventarisatie van risico’s van een aantal milieu- en niet-milieufactoren, met speciale aandacht voor Schiphol (geluid en veiligheid), bodemverontreiniging en -sanering, luchtverontreiniging (fijn stof), overstromingsrisico’s, externe veiligheid algemeen, geluid algemeen, pathogenen in water en mogelijk stoffen. De eerste resultaten kunnen dan mogelijk dienen ter voorbereiding van de 1e voortgangsrapportage van de Toekomstagenda Milieu (voorjaar 2007), waarin dit onderwerp één van de hoofdlijnen is. De vervolgfase zal een concrete en gedifferentieerde kosten-batenanalyse van opties inhouden, inclusief verschillende kosten- en waardenrestricties. Hierbij zullen scenarioanalyses worden gemaakt en zal de samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid voor wat betreft risicoaspecten aandacht krijgen. In het project werkt het MNP samen met het RIVM, de TU Delft en het CPB. Interactief zullen ook het Ministerie van VROM, de WRR, de Onderzoeksraad voor Veiligheid en diverse stakeholders bij het project worden betrokken. Tussentijds zal een workshop worden gehouden met als doel afstemming en communicatie. Met de UK Environment Agency zullen de contacten worden versterkt ten behoeve van Europees draagvlak en voorbereiding inbreng bij EPA’s netwerk. Het onderzoek in deze programmalijn richt zich verder op de rol van milieu- versus overige aspecten in de leef- en woonomgeving, de verschillen tussen de objectieve en beleefde milieu- en leefomgevingskwaliteit, de sociale verdeling van de leefomgevingskwaliteit en de relatie tussen bevolkingsdruk (omvang, samenstelling en leefstijl) en milieudruk. Vanuit dit programma worden de eerste stappen gezet naar een analyse van de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving vanuit het perspectief van duurzame ontwikkeling. Producten in 2007: • Evaluatie van de effectiviteit van het geluidbeleid in Nederland gericht op weg- en railverkeer. • Ex-ante-evaluatie van het Schipholbeleid (saldering - convenant - uitbreiding) • Een voorlopige uitwerking en inventarisatie van gezondheidseffecten en risico’s, kosten en belevingsaspecten van milieu- en niet-milieufactoren (1e fase-vervolg op Nuchter omgaan met risico’s) • Kosten-batenanalyse van opties voor maatregelen ter beperking van risico’s van (niet-) milieufactoren. (2e fase-vervolg op Nuchter omgaan met risico’s)
Milieu- en Natuurplanbureau
3.8
pag. 35 van 49
Informatievoorziening en Methodologie (IMP)
Gegevensvoorziening Gegevens zijn essentieel voor het MNP. De MNP-strategie is om de gegevensverzameling zelf zoveel mogelijk over te laten aan de RIVM-sector MEV, externe samenwerkingspartners (RWS, provincies, gemeenten, CBS, TNO, IMH, enzovoort) en marktpartijen. Hierdoor kunnen de eigen activiteiten worden geconcentreerd op de gegevensanalyse voor evaluatie van de actuele toestand van natuur en milieu en beoordeling van de effectiviteit van het gevoerde beleid. Het programma omvat zowel het binnenhalen van relevante gegevens uit diverse meetnetten (onder andere lucht, bodem en grondwater, het landelijk meetnet effecten mestbeleid, het meernet geluid, monitoring van fysieke leefomgeving en gezondheid, de natuurmeetnetten (NEM), monitoring van overheidsprestaties en van bodemsanering, ruimtegebruikdata en informatie over milieukosten) als het verkrijgen of aankopen van kant-en-klare databestanden van collega instituten als het CBS en marktpartijen als Bridgis, Kadaster, enzovoort. Het zorgdragen voor een optimale gegevensvoorziening infrastructuur binnen MNP staat voorop. Dit omvat de opslag en zeker de inhoudelijke kwaliteitsborging van gegevens, het ter beschikking stellen van gegevens (MNP-dataportaal) en het zorgen voor een adequate GISomgeving. De centrale positie van de indicatoren database INDIBASE zal verder worden versterkt met tegelijk sanering van andere productielogistiek middelen. INDIBASE-accenten liggen op verbreding van de op te nemen MNP-publicaties met betrekking tot productielogistiek voor kaarten en plaatjes en de koppeling aan het Milieu- en Natuurcompendium en cruciale projectdata. Gebruikersondersteuning op het gebied van data en GIS vindt plaats via een centraal Geoloket. Het accent zal steeds meer komen te liggen op externe samenwerking en op de toegankelijkheid van de GIS-infrastructuur voor MNPpartners, inclusief RIVM-sectoren. Samen met het Ministerie van VROM (project PDP) wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheid om het beheer van digitale (ruimtelijke ) informatie en bijbehorende GIS-viewervoorzieningen bij het MNP onder te brengen. Veel aandacht wordt besteed aan het streven naar een optimale gegevensvoorziening infrastructuur in Nederland. Gezien de hoge kosten van gegevens is dit van groot belang voor het MNP. Centraal staat het realiseren van vrije uitwisseling van verzamelde gegevens binnen Nederland. Hiertoe wordt contact gezocht met onder andere ministeries, collega-instituten, landelijke platforms en zijn al diverse acties in gang gezet. Tevens wordt meegewerkt aan landelijke initiatieven zoals Ruimte voor Geo-informatie (project Geo-loketten), NCGI, IDsW, enzovoort. Een belangrijke taak is het beheren van het collectieve MNP-instrumentarium. Dit omvat de MNP-modellencatalogus, tools voor modellering, tools ter ondersteuning van productielogistiek voor de integrale producten en het beheer van diverse ondersteunende hulpmiddelen voor presentatie, uitwisseling en analyse van data. Hiermee wordt de ondersteuning van tal van grote integrale MNP projecten gefaciliteerd.
pag. 36 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Het Milieu- en Natuurcompendium (MNC) is de continue digitale informatiebasis voor (steeds meer) gezichtsbepalende MNP-beleidsassessmentproducten, vooral op nationaal gebied. Het jaarlijks en tussentijds actualisen van indicatoren en verder verbeteren van het MNC vergt veel inspanning. Aanvullende accenten zijn de toevoeging van duurzaamheidsindicatoren, toevoeging van factsheets en onzekerheidsinformatie, gerichte (papieren) promotieacties ter attendering op de website en selectieve uitbreiding van de MNC-gebruikersgroep. Methodologie, Modelleringen en Technieken De stroomlijning van het MNP-modellenpark houdt in dat enerzijds gedetailleerde aspectmodellen zoveel mogelijk bij externe samenwerkingspartners zullen worden ondergebracht en dat anderzijds de ontwikkeling van modellen vooral gericht zal zijn op brede, hooggeaggregeerde modellen voor duurzaamheidanalyses. Dit vraagt om de introductie en zonodig aanpassing van nieuwe methoden voor systeemdynamische modellering die het mogelijk maken om dynamische interacties tussen de verschillende duurzaamheiddomeinen adequaat te kunnen weergeven, stabiliteitsanalyses te kunnen uitvoeren, kwalitatieve met (semi)kwantitatieve informatie te kunnen verbinden en waardenoriëntaties en daarbij passende wereldbeelden in modellen te verdisconteren. Hiervoor zal de (inter)nationale samenwerking verder worden geïntensiveerd. In vervolg op de geproduceerde leidraad voor het omgaan met onzekerheden in integratieve studies en beleidsanalyses lag het methodologische accent van het onderzoek in 2006 op de wijze van communicatie van deze inzichten naar betrokken partijen bij beleidsprocessen en naar de analyse van verschillende vormen van participatieve processen in de praktijk. In 2007 zal dit uitmonden in een stijlgids Communicatie over onzekerheden. Deze programmalijn wordt bijna geheel binnen het MNP programma strategisch/eigen onderzoek uitgevoerd. Informatie- en Communicatietechnologie Binnen deze programmalijn vindt de coördinatie van de continue ICT-dienstverlening plaats. De lijn omvat onder meer werkplekondersteuning, configuratiemanagement, UNIXondersteuning, server hardware, server software, technisch databasemanagementbeheer en Internetondersteuning. De feitelijke ICT-dienstverlening is uitbesteed, thans (nog) aan het FB-ICT van het RIVM. Inhoudelijk zal qua verbetering met name aan Internet en Intranet ook in 2007 veel aandacht worden besteed, mede in relatie tot het MNP-communicatieplan. Momenteel ligt het accent vooral op het opleveren van ICT-faciliteiten die via de nieuwe mogelijkheden van webtechnologie de externe samenwerking op diverse gebieden (data, tools, modellen, kennismanagement) en de klantgerichte communicatie over beleidsdossiers kunnen verbeteren. In 2006 is gestart met de voorbereiding op de ontwikkeling van de gegevens- en applicatiearchitectuur als informatielaag boven op de gerealiseerde ICTbasisarchitectuur. In 2007 zal dit uitmonden in een actualisatie van het MNP-informatieplan, een ontwerp van de MNP-informatieachitectuur en in plannen voor een gefaseerde realisatie
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 37 van 49
van die architectuur. Daarnaast wordt in 2007 samen met het Ministerie van VROM gewerkt aan een optimalisatie van de toegang tot (personeels)informatiesystemen voor het MNP en aan een MNP-pilot in het kader van VIDI (Digitale informatievoorziening). Producten in 2007: • Update website Milieu- en Natuurcompendium (MNC) • Regeling van beheer digitale (ruimtelijke) VROM-informatie (PDP) • Stijlgids Communicatie over onzekerheden • MNP Informatiearchitectuur: • Pilot Digitale Informatievoorziening (VIDI) • MNP toegang tot VROM informatiesysteem
3.9
Strategisch onderzoek
Doelstelling en inrichting van het eigen onderzoek Voor de continuïteit van het MNP als onafhankelijk planbureau is het noodzakelijk dat het kan beschikken over zelfstandig in te vullen onderzoekscapaciteit. Deze capaciteit moet kunnen worden ingezet om: • • •
nieuwe methoden en technieken voor beleidsanalyse te ontwikkelen, waarmee toekomstige vragen beantwoord kunnen worden; het kritisch vermogen ten aanzien van de aan het milieubeleid ten grondslag liggende theorieën en hypothesen (zoals die door het MNP gebruikt worden) te vergroten; zich te profileren in de wetenschappelijke wereld op de kern van het werkterrein.
Het profileren in de wetenschappelijke wereld betekent ondermeer dat gepubliceerd wordt in wetenschappelijke tijdschriften, maar ook in meer beleidsgerichte tijdschriften. Vanuit het budget strategisch onderzoek kan cofinanciering voor EU-projecten worden aangeboden en de netwerkstrategie worden uitgevoerd, mits de onderwerpen passen binnen de speerpunten van het strategisch onderzoek. Voor 2007 zijn de volgende onderwerpen geagendeerd: 1. Methodologie voor duurzaamheidsanalyse In dit onderzoek wordt methodologisch onderzocht hoe beleid op duurzaamheid kan worden geëvalueerd. Hiertoe wordt een leidraad ontwikkeld voor het assessment van duurzaamheid in MNP-projecten en wordt onderzoek gedaan naar: participatief modelleren naar wereldbeelden, maatschappelijke kosten-batenanalyse, institutionele aspecten van duurzaamheid, de rol van internationale overeenkomsten en methoden voor optimaliseren naar doelen.
pag. 38 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
2. Ankerpuntenanalyse In dit project wordt onderzocht op welke ankers enkele specifieke beleidsterreinen zijn gebaseerd (ten minste klimaat, fijn stof en eutrofiëring). Kernvragen hierbij zijn: welke wetenschappelijke artikelen vormen de kern van de onderbouwing van een bepaald beleidsterrein? Wat zijn de zwakke punten op een bepaald terrein. Zijn de huidige inzichten wezenlijk anders dan die toen het probleem voor het eerst werd gesignaleerd? Daarbij is aandacht voor analyse van wetenschappelijke (on)zekerheden en de rol in besluitvorming en het maatschappelijk debat. 3. Upgrading modellenpark en kwaliteit ketenberekeningen Het doel van dit project is het verbeteren van de inhoudelijke validiteit van de modelketens. Daartoe wordt voor een aantal hoofdprocessen de inhoudelijke validiteit verbeterd, zoals het oplossen van inconsistenties, de vastlegging van de datakwaliteit en modelonzekerheden, nadere validatie van algoritmen en modellen, de verbetering van de schalingsmethoden, metamodellering. Het eerste hoofdproces is de klimaat-energie-biodiversiteitsketen. 4. Europese Duurzaamheidmodellering Dit project heeft ten doel gaandeweg de kennis van het hele MNP te mobiliseren voor toepassing op Europese vraagstukken van duurzame ontwikkeling. Kern van dit project is deze kennis verder toe te spitsen en uit te breiden aan de hand van actuele, concrete vraagstukken. Duurzame ontwikkeling wordt daarbij beoordeeld op grond van samenhang (policy coherence) in drie dimensies: tussen beleidsterreinen (thema’s, sectoren, jurisdicties), op verschillend ruimtelijke schaalniveaus, en door de tijd, inclusief de lange termijn. Het Europese schaalniveau staat centraal. 5. Mondiale duurzaamheidsmodellering (SDS) Het project ‘Mondiale Duurzaamheid’ bouwt voort op integratie van het afwegingskader van International Futures (IF-model) met de MNP-modellen (IMAGE, PHOENIX, GLOBIO). Daarbij zal speciale aandacht gericht zijn op economie, bevolking en natuurlijke hulpbronnen, de mogelijkheid tot het analyseren van MDG’s en de afruil tussen kwaliteit van leven versus natuurlijke hulpbronnen. 6. Ruimtelijke modellering In 2007 wordt de mogelijke inzet van de modellen op Europese schaal verder onderzocht. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de drijvende processen achter verstedelijking en hoe die in een model (onder LUMOS) vorm te geven. Vernieuwing van het modelinstrumentarium vindt plaats in samenwerking met universiteiten middels een BSIKprojectvoorstel, waarvoor vanuit dit project de bijdrage van MNP wordt verzorgd. Er wordt doorontwikkeld aan de Ruimtescanner, vooral in combinatie met verkeersmodellering en met modellen aan de invoer- en uitvoerkant. 7. Terrestrische modellering mondiaal
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 39 van 49
Komend jaar wordt een aantal in eerdere jaren ingezette ontwikkelingstrajecten (klimaat, natuurlijke vegetatie, atmosferische chemie) in een operationele modellering ondergebracht, samen met partners in binnen- en buitenland. Verbetering van de landgebruiksmodellering, zowel op Europese schaal als op mondiale schaal, is eveneens voorzien. Dat is voornamelijk ondergebracht in een tweetal aan dit project gerelateerde externe projecten in het kader van BSIK en EU 6e kader programma’s. Daarbij zijn de activiteiten gericht op het inpassen van een watermodel, de verbetering van het vegetatiemodel en het inpassen van een dynamisch klimaatsysteem. 8. Energie en materialen modellering Dit project is gericht op het verder verbeteren van inzicht in ontwikkelingen in het gebruik van energie en materialen, vooral op mondiale schaal. Het energiesysteem speelt een centrale rol in diverse milieuproblemen. Daarnaast moet een duurzaam energie systeem ook voldoen aan eisen van voorzieningszekerheid en betaalbaarheid. Het werk in 2007 is onderverdeeld in: • • • • •
modelleren van fysieke activiteiten en materiaalstromen als drivers van energieverbruik; voorzieningszekerheid; relaties met het bestaande modelleninstrumentarium (FAIR/IMAGE) / emissiemodellering; bio-energie; energietransities in ontwikkelingslanden.
9. Biodiversiteitsmodellering Het IMAGE-GLOBIO-modelraamwerk is ontworpen om mondiale effecten van klimaatverandering, landgebruik en biodiversiteit te kunnen berekenen. Om de effecten van scenario’s en beleidsopties op biodiversiteit (indicator NCI) en ecosysteemfuncties te kunnen berekenen, zijn relaties nodig die het verband leggen tussen de biodiversiteit van ecosystemen en de mate waarin die ecosystemen bepaalde goederen en diensten (Ecosystem Goods & Services, EG&S) kunnen leveren. Die relaties worden in dit project onderzocht en gekwantificeerd. Hierin worden expliciet de biodiversiteit en gerelateerde goederen en diensten in zoet watersystemen en in oceanen meegenomen. Daarnaast zal de betekenis van EG&S voor armoedebestrijding (en in bredere zin human well-being) worden geanalyseerd. Er wordt zoveel mogelijk samenhang nagestreefd met andere ‘eigen onderzoek’-projecten die gericht zijn op mondiale modellering en met het project ‘Internationale Biodiversiteit’. 10. Duurzaam Europees landelijk gebied (EUruralis) Het doel van het project is om het EUruralis-instrument verder te ontwikkelen, waarmee op Europese schaal een discussie kan worden ondersteund tussen beleidsmakers, wetenschappers en maatschappelijke groeperingen (op meerdere beleidsvelden en uit verschillende landen). Hiertoe wordt, in nauwe samenwerking met de WUR, een modelinstrumentarium ontwikkeld, waarmee het effect van scenario’s en beleidsopties op een aantal indicatoren wordt
pag. 40 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
gekwantificeerd. Het (verder) te ontwikkelen instrument is tevens het fundament voor een Europese duurzaamheidsscanner. In 2007 ligt de nadruk op de volgende vragen: • • •
Wat is de toekomst van (de kwaliteit van) het Europese platteland, zowel bij autonome ontwikkelingen en bij diverse beleidsopties, met daarbij als zichtjaar 2030? Wat zijn de effecten van deze ontwikkelingen op de rest van de wereld? Wat zijn de effecten van beleidsopties op de kwaliteit van het Europese platteland?
11. Structuur van productie en consumptie Dit project richt zich op de mogelijkheden CAM/DIMITRI verder te ontwikkelen. Ten eerste wordt een studie gemaakt van de ‘consumptieparadox’, die ervan uitgaat dat groei in individuele welvaart niet per definitie leidt tot groei in collectieve welvaart. Hier wordt een koppeling gemaakt met eerdere wereldbeeldstudies. Ten tweede wordt een evolutionaireconomisch pilotmodel ontwikkeld, waarmee beoogd wordt op termijn ondersteuning te bieden aan beleidsevaluaties voor technologische ontwikkeling en transities. Ten slotte wordt de eco-efficiëntie van productie en consumptie in Nederland verkend. Voor alle onderdelen zal in acht worden genomen of (op termijn) een verdieping of aanvulling mogelijk is voor verdere ontwikkeling van de modellen CAM/DIMITRI. 12. Kwaliteit van leven en plaats Het project richt zich op het operationaliseren van het begrip kwaliteit van leven (kortweg: een QOL-index), zodanig dat duurzame ontwikkeling in beleidsevaluaties van het MNP evenwichtig tot uitdrukking kan worden gebracht. Randvoorwaarden zijn dat de QOL-index zich leent voor empirische validatie en monitoring, relevantie heeft voor beleid en een rol kan spelen in de communicatie met het maatschappelijke veld. Om uitspraken te kunnen doen over specifieke besluitvormingsprocessen die liggen op het werkterrein van het MNP zal bijzondere aandacht worden besteed aan de rol van de leefomgeving binnen QOL. De onderzoeksvragen liggen vooral op het terrein van de theoretische onderbouwing, de concretisering en de empirische validatie. 13. Wetenschappelijke audit De eerste internationale wetenschappelijke audit is in 2000 gehouden. In de periode 2005-2008 wordt een tweede internationale wetenschappelijke audit gehouden, waarin meer specifiek aandacht wordt besteed aan de modellen en methoden die het MNP gebruikt. In 2007 worden drie audits gehouden op het gebied van ruimtelijke modellering, rurale omgeving en urbane omgeving. De audits over de biodiversiteitsmodellen, luchtmodellen en klimaatmodellen zijn inmiddels gehouden. Het geheel wordt afgerond met een audit over duurzaamheidsmethoden in 2008. De resultaten van de audits zullen aan de Raad van Advies van het MNP worden gerapporteerd.
Milieu- en Natuurplanbureau
4
pag. 41 van 49
Financiering werkprogramma
Opdrachten van primaire opdrachtgevers In onderstaande tabel wordt de financiering (in k€) van dit werkprogramma uit de diverse financieringsbronnen gespecificeerd. De omvang van het toegezegde reguliere en additionele budget van de primaire opdrachtgevers is als volgt. Primaire opdrachtgevers VROM LNV
Raming omzet 2007 24.084 k€ 1.800 k€
Totaal
25.884 k€
Opdrachten van derden Het MNP verricht op kostendekkende basis werkzaamheden in opdracht van zowel de rijksoverheid als internationale organisaties voor zover deze werkzaamheden in synergie met de kerntaken kunnen worden uitgevoerd en de onafhankelijkheid niet schaden. Onder activiteiten voor derden wordt verstaan de betaalde werkzaamheden voor partijen buiten de primaire opdrachtgevers VROM en LNV. Het gaat daarbij vooral om DGIS, V&W, EU en de VN. Het MNP streeft naar verhoging en verbreding van het aandeel derden in de omzet en is daarin de laatste jaren succesvol. Het budget is op dit moment als volgt. Derden
Raming omzet 2007
Overige ministeries
1.600 k€
Internationale organisaties
1.200 k€
Totaal
2.800 k€
Strategisch onderzoek Het strategisch onderzoek is bedoeld om: • • •
nieuwe methoden en technieken voor beleidsanalyse te ontwikkelen, waarmee toekomstige vragen beantwoord kunnen worden, het kritisch vermogen ten aanzien van de aan het milieubeleid ten grondslag liggende theorieën en hypothesen (zoals die door het MNP gebruikt worden) te vergroten, zich te profileren in de wetenschappelijke wereld op de kern van het werkterrein.
Strategisch onderzoek
Raming omzet 2007 4.000 k€
Voor 2007 wordt hiervoor tussen de 15% en de 20% van het reguliere budget van VROM gereserveerd.
pag. 42 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 43 van 49
BIJLAGE 1 PRODUCTEN 2007 Product Beleidsvoortgangsnotitie ten behoeve van VBTB Milieubalans 2007 Duurzaamheidsverkenning 2 Doorrekening Regeerakkoord Rapportage Bebouwde omgeving Elektronisch Emissiejaarverslag Internationale emissierapportages broeikasgassen en -emissies (NIR2007)
Planning mei september tweede kwartaal p.m. februari derde kwartaal
Natuurbalans 2007 Ex-ante-evaluatie Vogel- en Habitatrichtlijn Ex-ante-evaluatie Omslag van Verwerving naar Beheer Ex-ante-evaluatie 2010 doelstelling CBD Evaluatie Natuurbeheer in Nederland Crossroads of Planet Earth’s Life: exploring means to meet the 2010 biodiversity target
september tweede kwartaal tweede kwartaal tweede kwartaal eerste kwartaal
Bijdrage aan IPCC Fourth Assessment Report Bijdrage aan OECD Environmental Outlook 2007 Bijdrage aan UNEP Agricultural Assessment Bijdrage aan UNEP Global Environmental Outlook IV
derde kwartaal derde kwartaal vierde kwartaal vierde kwartaal
Beoordeling nieuwe commissievoorstellen (BNC-fiches) Generieke Concentratiekaarten Nederland (GCN) CCE-rapporten ETC-ACC-rapporten
doorlopend eerste kwartaal doorlopend doorlopend
Optiedocument Kaderrichtlijn Water Klimaatbeleid en adaptatie: omgaan met onzekerheden Rapportage van Belevingswaardenmonitor 2006 Perspectieven nieuwe Wro voor beleidsdoelen milieu, natuur, landschap en water Gebiedenatlas 2007 Post-Kyoto CO2-emissiereducties in de transportsector
december derde kwartaal tweede kwartaal
Effecten van mogelijke veranderingen in het GLB Ex-ante-evaluatie milieugevolgen nieuw mestbeleid Evaluatie Meststoffenwet 2007 Opties voor ammoniakbeleid
derde kwartaal derde kwartaal derde kwartaal tweede kwartaal
eerste kwartaal
vierde kwartaal derde kwartaal vierde kwartaal
pag. 44 van 49
Product
Milieu- en Natuurplanbureau
Planning
Evaluatie effectiviteit van het geluidbeleid in Nederland (weg- en railverkeer) eerste kwartaal Ex-ante-evaluatie van het Schipholbeleid vierde kwartaal Uitwerking en inventarisatie van risico’s, van (niet-)milieufactoren eerste kwartaal Kosten-batenanalyse van opties voor maatregelen ter beperking van risico’s van (niet-)milieufactoren. p.m. Update website Milieu- en Natuurcompendium (MNC) Stijlgids Communicatie over onzekerheden
doorlopend
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 45 van 49
BIJLAGE 2 HET ONDERBOUWEND ONDERZOEK NATUURPLANBUREAUFUNCTIE Het MNP ontwikkelt kennis via het zogenoemde onderbouwend onderzoek voor de Natuurplanbureaufunctie bij de Wageningen UR. De unit Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu (WOT N&M) van de WUR vervult daarbij een coördinerende functie. Het onderzoek is gericht op de onderbouwing van de MNP functies signaleren, ex-post en ex-ante evalueren en verkennen, en ontwikkelt kennis in vier kennisvelden: • • • •
biodiversiteit (inclusief ruimtelijke en milieucondities); landschap; natuur in bestuur en samenleving; natuur in (landbouw-)economische context.
De kennisontwikkeling is georganiseerd in tien thema's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
bestuurlijke organisatie en economische dimensie van natuur- en landschapsbeleid; implementatie van beleid; sectoraal (PB) en integraal (SGB/ILG); landschapskwaliteit; natuur, welzijn en draagvlak; betekenis van de EHS ; ontwikkeling in de Landbouw; waterbeleid; internationale aspecten van het Natuurbeleid; kosten en baten van natuur; wetenschappelijke Infrastructuur.
Onderstaand overzicht biedt een gedetailleerd beeld van de projecten die binnen deze tien thema’s in 2007 worden uitgevoerd. 1 1 2 3 4 5 2 1 2
Bestuurlijke organisatie en economische dimensie van natuur en landschapsbeleid Duurzaamheid in gebiedsgericht beleid; testen analysekader op een concrete casus en te reflecteren op de ervaringen met het toepassen van het analysekader. Definitiestudie ‘Milieu- en natuureffecten nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening’. Responsieve overheid: maatschappelijke dynamiek, politieke agendavorming en prioriteiten in het Nederlandse Natuur- en Milieubeleid. Macro-economische ontwikkeling en natuurbeleid. Betekenis van het EHS beleid. Implementatie van beleid Integraal gebiedsgericht beleid SGB en ILG. Analyse contracten o.a. op toepassing van indicatoren; 2007 / Kritische analyse afspraken Rijk\Provincie in het kader van ILG.
pag. 46 van 49
3 4
5 6 3 1
2
3
4
4 1 2
3 4 5
Milieu- en Natuurplanbureau
Nulmeting ILG met toepassing van indicatoren (bestuurskundige en financiële); 2007 / Midterm review ILG. Vergelijking van regelingen ‘verwerving en beheer van natuurgebieden’ in ons omringende landen UK, D, B, F, DK, S (reservaten, pm agrarische natuurbeheer); 2007 / Vergelijking regelingen beheer en verwerving. Ex post evaluatie bestuurlijk en financieel proces bij regelingen natuurbeheer vóór en na 2000. / Ex post regelingen natuurbeheer. Economische doorwerking ILG naar natuur en landschap. Landschapskwaliteit KELK-Monitoring: mogelijkheden van nieuwe generatie luchtfoto’s met hoge resolutie voor monitoring van kleine landschapselementen en mogelijkheden van inzet van vrijwilligers bij het steekproefsgewijs beschrijven van landschapsveranderingen die niet uit landelijke data of luchtfoto’s zijn af te leiden. Waardering, beleving: - Wat bepaalt de beleving van grote wateren en hoe zijn veranderingen daarin te voorspellen en te monitoren? - Kan met de uitkomsten van de Belevingswaardenmonitor de voorspellende waarde van het BelevingsGIS worden vergroot? Waardering nieuwe kwaliteit: indicator om de mate waarin ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot culturele vernieuwing en architectonische kwaliteit hebben, kunnen worden beoordeeld. Processen: Wat betekenen de toenemende burgerbevolking op het platteland en de schaalvergroting en verbreding in de landbouw voor de kwaliteit van het landschap? Welke perspectieven ontstaan voor landschapsbeheer en –ontwikkeling? Natuur, welzijn en draagvlak Wat zijn kritische succes- en faalfactoren van maatschappelijke betrokkenheid natuur en landschap? Welke samenhang bestaat er tussen maatschappelijke betrokkenheid van natuur en landschap en duurzaam consumentengedrag en hoe kan duurzaam consumentengedrag worden vergroot? Wat is (potentieel) kansrijk rijksinstrumentarium en wat is het verwachte bereik en effect daarvan voor maatschappelijke betrokkenheid natuur en landschap? Economische betekenis welzijnseffecten natuur; vervolg 2006/4.2. Optioneel NB07. Natuur, Beleving/Gezondheid, Doelgroepen.
5 Betekenis van de EHS 1 Natuurwaarde 1990-2000. 2 Indicator doelrealisatie EHS en meetgegevens. 3 Overzicht graadmeters natuur ten behoeve van het beleid. 4 Condities EHS: milieu en fauna.
Milieu- en Natuurplanbureau
5 6 1 2 3 4
pag. 47 van 49
Vereenvoudiging regelingen VHR, SBB, PB en natuurdoeltypen. Ontwikkelingen in de landbouw Hervorming van het GLB, bedrijfsstructuur op regionaal niveau en de gevolgen daarvan voor natuur en landschap. Nationale landschappen en ontwikkelingen in de landbouw. Beheer veenweidegebieden. Effectiviteit van gebiedscontracten.
7 1
Water Mariene biodiversiteit: Toestand en trends NL, Europa 2000-2006; Toestand en trends Noordzee (NCP en kust) 1700- 1900- 2000.; Mariene zoogdier- en visbiodiversiteit Noordzee: trends 1930-2006; Literatuurstudie effecten van visserij(beleid) op biodiversiteit en visstock Noordzee 1930-2006. 2. Aquatische (zoetwater) biodiversiteit: Toestand en trends in sloten, beken en kleine rivieren, etc., NL, Europa 1930-2006. 3 Verdroging van VHR en EHS. 8 1 2 3 4
Internationale aspecten van het natuur- en landschapsbeleid Benchmark GLB, KRW en Nitraatrichtlijn. Benchmark Implementatie Natura 2000 in EU. Benchmark Landschapsambities en beheersplannen. Dispersiemodule Natuurplanner.
9 1 2 3
Natuur en Economie Kosteneffectiviteit en interactie tussen gebieden. Kosteneffectiviteit bij sub-optimale milieucondities. Analyse discrepantie Natura 2000 en EHS-doelen: zijn Natura 2000-gebieden duurder/goedkoper? Verschillen in de eisen tussen Natura 2000 en de EHS? Investeren in nationale landschappen. Optimal timing: strategisch omgaan met publieke middelen voor natuur en landschap.
4 5
10 Wetenschappelijke infrastructuur 1 Dataverzameling en informatievoorziening: Verbreding Bosstatistiek, Koppeling ecologische data aan BIN, Bodemmetingen LMF. 2 Ontwikkeling bestanden en modellen: Basiskaart Terrestrische Natuur; Basiskaart Aquatische Natuur; KELK; FIONA. 3 Foutenvoortplanting in modelketens. 4 Visievorming en Beheer. 5 European Topic Centre on Land Use and Spatial Information (ETC-LUSI). 6 Oracle Natuur. 7 Metaversie van de Natuurplanner: tevens integrale modelevaluatie.
pag. 48 van 49
Milieu- en Natuurplanbureau
Projecten die doorlopen in 2007 1.1 Betekenis van het EHS-beleid. 1.2 Monitoring bestuurlijke slagkracht. 1.3 Vergelijking van benutting beleidsruimte door EU-lidstaten. 2.2 Bijdrage SGB en ILG aan effectiviteit van het natuurbeleid. 3.2 De rol van identiteit bij de beleving van landschappen. 4.3 Maatschappelijk draagvlak voor natuur. 5.3 Condities en grootte van de EHS. 5.4 Monitoring EHS-doelrealisatie - kaart kwaliteitsklassen. 9.2 Modelontwikkeling Kosteneffectief Natuurbeleid. 10.6 GIS-basiskaart aquatische natuur.
Milieu- en Natuurplanbureau
pag. 49 van 49
BIJLAGE 3 HET ONDERBOUWEND ONDERZOEK MILIEUPLANBUREAUFUNCTIE In dit door LNV gefinancierde programma dat door instituten van de Wageningen UR (met name Alterra en LEI) wordt uitgevoerd, biedt ondersteuning aan milieurelevante onderwerpen op het gebied van landbouw, voedselvoorziening en landelijk gebied. Belangrijke beleidsontwikkelingen die sturend zijn voor het werkplan 2007 zijn de implementatie van de Kaderrichtlijn Water, het accorderen door de EU van de Kaderrichtlijn Bodem, de inwerkingtreding van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de nota’s Kiezen voor Landbouw (LNV, 2006) en de Toekomstagenda Milieu (VROM, 2006). Het programma Milieuplanbureaufunctie kent verschillende onderdelen: 1. het aanleveren van data ten behoeve van Milieu- en Natuurplanbureau producten en het signaleren en verbeteren van protocollen om deze data te verzamelen; 2. het beheer en onderhoud van modelinstrumentarium dat nodig is voor het leveren van de Milieu- en Natuurplanbureauproducten; 3. het aanleveren van studies ter onderbouwing van verkenningen op het gebied van de duurzaamheid van landbouw en landelijk gebied. Producten in 2007: • • • • •
Aanleveren van data ten behoeve van de Emissieregistratie (landbouwgerelateerd); verbeteren van het protocol ten behoeve van de indirecte lachgasemissies uit de landbouw; beheer en onderhoud van modellen zoals STONE, MAMbo en de Nationale Milieu Indicator; verkenning van de gevolgen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) op de toekomst van de landbouw; verkenning van de beleidsopties op regionale schaal ten behoeve van een duurzaam platteland in 2020.
Verder biedt het programma nog voldoende ruimte om bijdragen te leveren aan andere, nog niet definitief geprioriteerde onderwerpen: bijvoorbeeld Opties waterbeleid, monitoring transities (met name duurzame landbouw), Opties ammoniakbeleid.