2 augustus 2015 - 10.00 uur – G Gunnink – WEST EN OOST Gesproken verwachting en groet Zingen: Psalm 62: 1, 3 Schriftlezing 1 = Psalm 130 Zingen: Psalm 130: 1 - 4 Gebed Schriftlezing 2 = Job 2 Zingen: Gezang 163: 1 – 3 Preek over Job 2: 9, 10 Zingen: Psalm 131: 1 – 3 Dank en voorbede Collecte Zingen: Liedboek 114: 1 – 3 Zegen en gezongen amen
Gesproken verwachting en groet Zingen: GK psalm 62: 1, 3 1 Voorwaar, ik keer mij stil tot God. Hij is mijn heil, mijn vaste rots. Een schuilplaats wil Hij voor mij wezen. Alleen hij Hem is hulp in nood. Hij is mijn burcht, zijn macht is groot, ik wankel niet, ik zal niet vrezen. 3 Wees stil, mijn ziel, keer u tot God. Voorwaar, Hij is mijn vaste rots, van Hem blijf ik mijn heil verwachten. Alleen bij Hem is hulp in nood, Hij is mijn burcht, zijn macht is groot, ik wankel niet, Hij schenkt mij krachten. Schriftlezing 1 = Psalm 130 1
Een pelgrimslied. Uit de diepte roep ik tot u, HEER, 2 Heer, hoor mijn stem, wees aandachtig, luister naar mijn roep om genade. 3 Als u de zonden blijft gedenken, HEER, Heer, wie houdt dan stand? 4 Maar bij u is vergeving, daarom eert men u met ontzag. 5 Ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar hem en verlangt naar zijn woord, 6 mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen, meer dan wachters uitzien naar de morgen. 7 Israël, hoop op de HEER! Bij de HEER is genade, bij hem is bevrijding, altijd weer. 8 Hij zal Israël bevrijden uit al zijn zonden. Zingen: GK psalm 130: 1 - 4 1 Uit diepten van ellende roep ik tot U, o HEER, tot U die hulp kunt zenden, ik buig mij voor U neer. Heer, neig tot mij uw oren en wil mijn klacht verstaan, wil mijn gebed verhoren, ontferm U, zie mij aan. 2 Als U ons overtreden, o HEER, blijft gadeslaan, de ongerechtigheden – Heer, wie zal dan bestaan? Maar nee, daar is vergeving bij U altijd geweest, opdat U in ons leven eerbiedig wordt gevreesd.
3 Ik blijf de HEER verwachten en hopen op zijn woord. Ik wacht in al mijn klachten op Hem, tot Hij mij hoort. Mijn ziel, vervuld van zorgen, wacht sterker op de Heer, dan wachters op de morgen – de morgen, o wanneer! 4 Hoopt op de HEER, gij vromen. Is Israël in nood, er zal verlossing komen, Gods goedheid is zeer groot. Hij hoort naar uw gebeden, blijft Israël nabij. Van ongerechtigheden maakt Hij zijn volk weer vrij. Gebed Schriftlezing 2 = Job 2 1
Op een dag kwamen de hemelbewoners hun opwachting maken bij de HEER, en ook Satan maakte bij hem zijn opwachting. 2 De HEER vroeg aan Satan: ‘Waar kom je vandaan?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde.’ 3 De HEER vroeg aan Satan: ‘Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. Ja, hij is nog even onberispelijk als altijd, en jij hebt mij ertoe aangezet hem zonder reden te gronde te richten.’ 4 Hierop zei Satan: ‘Zijn leven is hem alles waard. Daarvoor geeft hij zijn hele bezit. 5 Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en zijn lichaam aantast, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken.’ 6 Toen zei de HEER tegen Satan: ‘Goed, doe met hem wat je wilt, maar spaar zijn leven.’ 7 Hierop vertrok Satan en overdekte Job van voetzool tot kruin met kwaadaardige zweren. 8 Job pakte een potscherf om zich te krabben, terwijl hij in het stof en het vuil zat. 9 Zijn vrouw zei tegen hem: ‘Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf.’ 10 Maar Job zei tegen haar: ‘Je woorden zijn de woorden van een dwaas. Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’ Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord. 11 Drie vrienden van Job, Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma, hoorden van de rampspoed die hem had getroffen, en ze besloten hem op te zoeken. Onderweg ontmoetten ze elkaar, en samen gingen ze naar hem toe om hun medeleven te tonen en hem te troosten. 12 Toen ze Job vanuit de verte zagen herkenden ze hem niet, en ze barstten uit in luid geweeklaag, ze scheurden hun kleren en wierpen stof omhoog over hun hoofd. 13 Zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed.
Zingen: GK gezang 163: 1 – 3 1 Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser. Niet eenzaam ga ik op de vijand aan. Sterk in uw kracht, gerust in uw bescherming. Ik bouw op U en ga in uwen naam. Sterk in uw kracht, gerust in uw bescherming. Ik bouw op U en ga in uwen naam. 2 Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend. En telkens meer moet ik uw kracht verstaan. Toch rijst in mij een lied van overwinning. Ik bouw op U en ga in uwen naam. Toch rijst in mij een lied van overwinning. Ik bouw op U en ga in uwen naam.
3 Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser. Gij voert de strijd, de huld' is U gewijd. In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan in rust met U die mij hebt voortgeleid. In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan in rust met U die mij hebt voortgeleid.
Preek over Job 2 : 9, 10 Zijn vrouw zei tegen hem: ‘Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf.’ 10 Maar Job zei tegen haar: ‘Je woorden zijn de woorden van een dwaas. Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’ Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord.
Zingen: GK psalm 131: 1 – 3 / LB 131 1 O HEER, er is geen trots in mij, ik houd mijn hart van hoogmoed vrij, ik zoek niet met een waanwijs oog naar wat te groot is en te hoog. 2 Heb ik mijn ziel niet naar uw wil gevoegd in vrede, mild en stil, zoals het pas gespeende kind troost in zijn moeders armen vindt? 3 Gespeend en toch getroost, zo laat mijn ziel zich leiden door Gods raad. Hoop, Israël, op God de HEER, rust bij Hem nu en immermeer. Dank en voorbede Collecte Zingen: LvdK 114: 1 – 3 / LB 766 1 Ik zag een nieuwe hemel zich verheffen, een nieuwe aard’ ontstond om het geheim des levens te beseffen, niet meer in zee gegrond. Ik zag een stad verblindend naderkomen, een middelpunt van feest, Jeruzalem, zoals het in Gods dromen vanouds moet zijn geweest.
2 Jeruzalem is als een bruid getreden voor God in wit en goud en in haar heldre ogen staat een vrede door niemand ooit aanschouwd. Een stem roept in het rond: nu gaat beginnen de koninklijke tijd, de koning zal de koningin beminnen die Hem is toegewijd. 3 De Koning die zijn troon heeft in den hoge, houdt bij de mensen hof en alle tranen zal Hij van hun ogen afwissen tot zijn lof. Er zal geen rouw, er zal geen dood meer wezen, nergens verdriet meer zijn, de eerste dingen werden uitgewezen, voorbij ging alle pijn. Zegen en gezongen amen