RSJ Secretaris beroepscommissie TBS Postbus 30137 2500 GC Den Haag Afzender: W. Mac Intosch p/a: Dhr. Mr. N. van Wersch Van Baerlestraat 146 1071 BE Amsterdam 2 april 2014 Inzake: Wraking voorzieningenrechters en Schorsingsverzoeken ex artikel 64 BVT. Geachte voorzitter, Bij deze wraak ik voorzieningenrechters C. Schaap en N. Jorg en herhaal al mijn schorsingsverzoeken met nummers 14/851 STA A006, respectievelijk 14/766/STA, 14/633/STA, en 14/985/STA. Beide voorzitters onthouden mij door een opeenstapeling van handelingen en oordelen het recht op een onpartijdige voorzieningenrechter ter daadwerkelijke bescherming tegen evidente schendingen van mensenrechten en grondrechten welk mij conform de Europese grondwet, EVRM, en andere mensenrechtenverdragen toekomt, en hebben door die opeenstapeling blijk gegeven van partijdigheid. Rechtspraak van het Europese hof is geldend recht in Nederland, heeft ook de RSJ zich aan te houden. In Terra Woningen BV/Nederland, EHRM 17 december 1996, JB 1997, 43, heeft het Europese hof bepaald “dat een kantonrechter die in een huurgeschil zijn (inhoudelijke) oordeel over de aanwezigheid van een hinderlijke situatie volledig baseerde op een saneringsbeslissing van gedeputeerde staten” blijk heeft gegeven van partijdigheid en daarmee het EVRM heeft geschonden, geen onpartijdig gerecht conform het EVRM is. Voorzitter N. Jorg heeft in 14/1074/STA tegengesteld aan deze uitspraak bepaald dat een dusdanig handelen geen feiten of omstandigheden uit artikel 1 van Wrakingsregeling RSJ zouden zijn. Daarbij heeft deze voorzitter ter plekke verzonnen dat mijn wrakingsverzoek zou draaien om (ongewenste) uitspraken (vonnissen). Zoals uit mijn schrijven met genoemd nummer (1074) en vooral de daarbij gevoegde bijlage (een bladzijde uit de MvT welk ook bij dit schrijven zit) blijkt gaat het helemaal niet om uitspraken, maar om oordelen die inherent aan bepaalde uitspraken zijn verbonden. Want als een voorzitter meerdere keren niet ontvankelijk verklaart in de context van deze zaken dan blijkt daaruit dat die voorzitter heeft geoordeeld wat de feiten zouden zijn volledig gebaseerd op de bizarre stellingen van de kliniek, namelijk dat het al die keren zou gaan om dezelfde beslissing van 10 januari, welke dan of onbeperkt zou voortduren of zoals de kliniek achteraf verzint stilzwijgend verlengd zou zijn. Maar uit de wettekst en de bijgevoegde bladzijde van de MvT blijkt dat de betreffende maatregel van rechtswege ophoudt te bestaan na 4 weken, en indien het toezicht wordt voortgezet er een volledig nieuwe beslissing moet worden genomen. Met dat volledig misplaatste, meerdere keren geuite, oordeel heeft betreffende voorzitter conform de uitspraak van het EHRM blijk gegeven van partijdigheid, ondanks dat van een dergelijke rechter verwacht kan en mag
1
worden op de hoogte te zijn van het recht en uit het handelen van die voorzitter (bieden van een herkansing aan de kliniek om nu wel correct te onderbouwen zoals verderop beschreven) blijkt dat ze inderdaad op de hoogte was en is van het recht. En op dat oordeel richt mijn wrakingsverzoek zich dan ook, dus helemaal niet op de inhoud van de uitspraak. Ten slotte denkt deze voorzitter mij als één of andere kleuter aan te spreken op dat ik beledigingen zou uiten omdat ik met bewijs onderbouwd en terecht beschrijf wat er aan de hand is. Nergens zie of hoor ik deze voorzitter de kliniek aanspreken op het feit dat zij mij beledigen door mij zonder enige grond enkel en alleen gegrond op hun eigen racistische vooroordelen en in strijd met de bewezen werkelijkheid uit te maken voor een vrouwenstalker en dat zelfs te gebruiken om dusdanig vergaande beperkingen van mijn mensenrechten te onderbouwen dat ik bijvoorbeeld niet eens contact kan hebben met mijn dodelijk ziekelijke moeder die ver in het buitenland zit (want ja, wij gaan niet zitten praten met en over die moeder waar een personeelslid van de kliniek op onrechtmatige wijze zit mee te luisteren). Als je nou echt denkt zo een kliniek met dit soort onzinnige uitspraken te helpen, dan zullen we van een zeer koude kermis thuis komen. Voorzitter Schaap heeft alle boven vermelde zaken behandeld. Op 3 maart 2014 heeft deze voorzitter de kliniek om een reactie gevraagd in zaak 14/633/STA. De kliniek heeft daarbij de reactie gestuurd dat het schorsingsverzoek betrekking zou hebben op dezelfde beslissingen van 10 januari 2014 waar de schorsingsrechter al in 14/52 over beslist zou hebben. Op 10 januari had de kliniek een maatregel opgelegd van toezicht op contact met de buitenwereld op grond van artikel 34 BVT. Uit de redactie van dat artikel blijkt dat een dergelijke maatregel van rechtswege ophoudt te bestaan na 4 weken. De kliniek paste dus al bijna een maand lang toezicht toe zonder een rechtsgeldige titel. Hier is de voorzitter expliciet op gewezen. De voorzitter heeft dit ook gezien. Want op 4 maart heeft de voorzitter de kliniek een mail gestuurd met het verzoek om nadere informatie, ondanks dat in elk stuk van de RSJ bij schorsingsverzoeken staat dat er na de eerste reactie geen nadere reacties kunnen worden ingediend, en mij ook niet de gelegenheid is gegeven een nadere reactie in te dienen op deze reactie van de kliniek dan wel wanneer een schorsingsverzoek van mij onvoldoende onderbouwd was om te kunnen slagen (, dus partijdig handelen 1). De kliniek heeft dit, terecht, gezien als een hint om een andere motivering te geven om het verweer te doen slagen, en uit vergelijking van de reacties van de kliniek van 4 maart respectievelijk 5 maart blijkt dan ook dat de kliniek de redenen voor het opleggen van de maatregelen met meerdere punten heeft aangevuld en gewijzigd, welke punten als ze waar waren inderdaad een wettelijk gevaar zouden hebben kunnen vormen die dergelijke maatregelen zouden kunnen rechtvaardigen. Ondanks de door de voorzitter geboden “herkansing” beweerde de kliniek opeens, anders dan in de reactie van een dag eerder waar men feitelijk stelde dat de maatregel al twee maanden doorliep, dat men de maatregel van 10 januari “stilzwijgend zou hebben verlengd”. Een maatregel die van rechtswege op 7 februari 2014 is opgehouden te bestaan, kan echter onmogelijk op 5 maart 2014 nog steeds lopen omdat het opeens stilzwijgend verlengd zou zijn. Desondanks heeft deze voorzitter uitgesproken dat de niet meer bestaande toezichtmaatregel niet zou mogen worden gestopt op grond van de informatie van de kliniek. Dus beweert de voorzitter dat de bij wet sinds 7 februari niet meer bestaande toezichtmaatregel gewoon verlengd zou zijn conform de woorden van de kliniek, of in ieder geval dat de kliniek de facto zonder enige maatregel gewoon toezicht mocht uitoefenen.
2
Immers, in bijgevoegde bladzijde 42 van de memorie van toelichting bij de BVT, stuk 23445, nr. 3 van de tweede kamer van de staten generaal, staat in de laatste zin helder en duidelijk in Nederlands te lezen (zoals ook uit de redactie van het betreffende wetsartikel al blijkt): “Na afloop van die vier weken is, als het hoofd van de inrichting van oordeel is dat dit toezicht voortgezet dient te worden, een nieuwe beslissing noodzakelijk, waarover de verpleegde zich wederom kan beklagen.” Op grond van dit partijdig handelen (2) conform de EHRM uitspraak (een oordeel volledig baseren op de onjuiste beweringen van de overheidsinstelling) van de voorzitter moest ik vervolgens één of andere waanvoorstelling gebruiken in volgende klachten. Ik moest namelijk de fictie hanteren dat de kliniek dan wel op 7 februari respectievelijk 4 weken later, stilzwijgend een nieuwe maatregel van toezicht had opgelegd, gezien het op grond van de wet niet mogelijk was dat die maatregel op die data verlengd zou zijn. Ook bij deze schorsingsverzoeken baseerde de voorzitter haar beslissing volledig op de bewering van de kliniek dat al deze klachten niet zouden gaan om nieuwe maatregelen die om de 4 weken waren opgelegd maar op de maatregel die op 10 januari was opgelegd, en dus van rechtswege op 7 februari was opgehouden te bestaan. Omdat de kliniek in strijd met de wet stelde dat zij de maatregel van 10 januari stilzwijgend zouden hebben verlengd en het beklag dus tegen de maatregel van 10 januari gericht zou zijn, verklaarde de voorzitter het beklag en dus het schorsingsverzoek niet ontvankelijk. Evident in strijd met de wet en ook evident conform de boven vermelde uitspraak van het EHRM, dus partijdig handelen (3) van een rechter. Dit geld zowel voor het beklag van 4 weken na 10 januari als die van 8 weken na 10 januari. De voorzitter ontzegt mij daarmee het recht op voorziening bij een evidente schending van mijn grondrechten, namelijk het uitoefenen van toezicht zonder enige maatregel, ook nog eens van een toezicht op een recht dat de wetgever dusdanig belangrijk heeft gevonden dat in tegenstelling tot andere maatregelen een absoluut maximum van 4 weken zonder mogelijkheid tot verlenging is ingesteld. Vervolgens komen we nu pas bij de inhoudelijke (materiële) beoordelingen door deze voorzitter. Nogmaals wordt er op gewezen dat het EHRM in boven vermelde uitspraak duidelijk heeft aangegeven dat uit de inhoudelijke beoordeling partijdigheid van de rechter kan blijken. Mijn vrienden en familie die in vrijheid leven, mogen alles doen en laten wat zij willen, mogen net zo veel profielen voor mij op datingsites zetten en beheren als ze willen, op net zo veel vrijwillig op die datingsites geplaatste profielen klikken als zij willen, zonder dat zij daarover enige verantwoording hebben af te leggen tegenover wie dan ook, en dus al helemaal niet tegenover zo een kliniek die al op zo een wijze bezig is als in mijn zaak. Als een kliniek vervolgens een dusdanig vergaande beperking oplegt van een recht dat de wetgever dusdanig belangrijk heeft geacht, en daarbij aanvoert dat mijn familie en of vrienden, die verder trouwens niets met deze kliniek noch die datingsite te maken hebben, strafbare feiten zouden plegen dan wel een gevaar voor de orde of veiligheid zouden vormen, dan is het duidelijk evidente onzin. Een rechter hoeft niet eens verder onderzoek te doen dan alleen maar af te gaan op beweringen van de staatsinstelling, zoals het EHRM in genoemde uitspraak stelt, maar alleen naar de stelling van de kliniek te kijken om in te zien dat dit aanvoeren voor beperkingen van rechten evident onzin is. Door toch volledig gebaseerd op de woorden van de kliniek te oordelen dat dit een rechtmatige rechtvaardiging zou zijn is er sprake van partijdigheid volgens het EHRM, en dat
3
geldt bij alle hierna volgende oordelen welke de voorzitter expliciet in de uitspraken zet, namelijk met de woorden dat “het verzoek niet ontvankelijk zou” zijn, respectievelijk “dat gezien de informatie van de kliniek het toezicht niet gestopt zou hoeven worden omdat ik openheid zou moeten geven (en dus niet omdat er gevaar opleverend gedrag is geweest of dreigt te zijn zonder die maatregelen) over wie buiten ongevaarlijke en geoorloofde handelingen verricht”, wat nooit en te nimmer zal gebeuren, en waarmee de voorzitter dus stelt dat zo een kliniek dan gewoon onbeperkt en in strijd met de wet toezicht mag gaan uitoefenen gedurende de rest van mijn detentie in die kliniek. De kliniek beweert dat het een profiel hebben staan op een datingsite en via dat profiel laten klikken op andere profielen die zich vrijwillig op die datingsite hebben aangemeld met als enig doel dat er op hun profiel geklikt wordt, vergelijkbaar zou zijn met het stalken van vrouwen. Wederom is het zeer duidelijk evidente onzin wanneer de kliniek zo een bizarre bewering gebruikt als onderbouwing bij het beperken van rechten die de wetgever dusdanig belangrijk heeft gevonden. De kliniek beweert terecht dat het in de kliniek niet is toegestaan om zonder toestemming van de kliniek van internet gebruik te maken. De kliniek heeft echter niets te zeggen over wat derden ver buiten de kliniek voor mij op internet doen, hoe graag ze dat ook zouden willen. Dat de kliniek vervolgens aanvoert dat ik dusdanig verplicht zou zijn aan de kliniek te melden welke derden dingen voor mij op internet doen dat zij de door de wetgever dusdanig belangrijk geachte rechten zouden kunnen beperken om mij te dwingen aan hun te vertellen wie precies dat zou hebben gedaan is dus duidelijk evidente onzin, en ook nog eens misbruik van bevoegdheden die zijn verstrekt om in te grijpen wanneer er een daadwerkelijk gevaar is. De kliniek beweert dat mijn indexdelict iets met stalken te maken zou hebben. Wanneer ik bewijs heb overlegd waaruit onweerlegbaar blijkt dat dit niet zo is, dan is het dus evidente onzin wanneer de kliniek dit soort kreten slaakt bij de motivering voor het beperken van dusdanig door de wetgever belangrijk geachte rechten. De kliniek beweert dat er een aangifte tegen mij zou zijn gedaan en dát de maatregel mede zou rechtvaardigen. Wanneer het hier gaat om een aangifte betreffende een mail die in 2012 door een onbekende persoon is verstuurd, dan is het duidelijk evidente onzin dat een kliniek dat aanhaalt om in 2014 rechten die de wetgever dusdanig belangrijk heeft gevonden te beperken, waarbij ook nog eens weer in alle mensenrechtenverdragen en de Europese grondwet vastgelegd rechten van mij worden geschonden gezien de kliniek zonder enig rechterlijk oordeel maatregelen tegen mij treft door te doen alsof ik schuldig ben. De kliniek beweert dat het niet kan worden uitgesloten dat ik in de kliniek het internet op ben geweest. De wet geeft duidelijk aan dat de eigendommen van gedetineerden kunnen worden onderzocht op verboden voorwerpen, in dit geval dus voorwerpen waarmee contact met internet kan worden gemaakt, volgens de woorden van de kliniek een telefoon. Wanneer de kliniek mijn eigendommen heeft onderzocht, mijn hele cel ondersteboven heeft gehaald, mijn spelcomputers helemaal heeft onderzocht, personeel ‘s avonds na het werk rond mijn cel rond sluipt om te proberen mij op telefoongebruik te betrappen, en daarbij niets verboden heeft gevonden, dan is het duidelijk evidente onzin dat de kliniek zo iets aanvoert om mijn grondrechten, die dusdanig belangrijk worden geacht dat ze in meerdere mensenrechten verdragen alsmede de Europese grondwet alsmede nog eens herhaald in de BVT staan, te schenden.
4
De kliniek haalt dus allemaal evidente onzin aan om zeer ver gaande beperkingen van essentiële grondrechten op te leggen. Iedereen die maar een beetje zinnig kan nadenken ziet dat meteen. Als een rechter in meerder beslissingen “haar oordeel over rechtmatigheid van zeer ver gaande beperkingen van grondrechten volledig baseert op de woorden van deze overheidsinstelling” is er volgens het EHRM conform genoemde uitspraak dus sprake van een partijdige rechter, en dus van de feiten of omstandigheden uit artikel 1 wrakingsregeling RSJ. Dat die rechter in de uitspraak ook het door mij aangevoerde zet betekent helemaal niets gezien diezelfde rechter in het dictum expliciet aangeeft dat volledig gebaseerd op de stellingen van de kliniek (bijvoorbeeld dat ik de gewenste informatie nog niet heb gegeven) er uitspraak wordt gedaan. Ten slotte gaat de kliniek verderop in de procedure, duidelijk gesterkt door het partijdig handelen van de voorzitter, voort met bizarre uitspraken. Zo zou er na 10 januari volgens de kliniek niet meer zijn gebleken van handelingen op internet op mijn naam of door mijn persoon, en zou dat betekenen dat de kliniek gelijk zou hebben. Alsof wij zo idioot zouden zijn dat we niet begrijpen dat de kliniek dagelijks die datingsite bezoekt, we zouden toelaten dat de kliniek daar zou kunnen gaan zitten meekijken met wat er voor mij op datingsites gedaan wordt, en dus niet meteen op 10 januari alle activiteiten op die datingsite met dat profiel zijn gestopt. Alsof het feit dat vóór 10 januari er ook geen activiteiten door de kliniek waren waargenomen zou betekenen dat er geen activiteiten zouden zijn geweest, want och de kliniek heeft dat niet waargenomen. En wederom, alsof het bij deze activiteiten zou gaan om een strafbaar feit, het stalken van vrouwen, het verstoren van de orde en veiligheid binnen de kliniek, of wat dan ook, en de kliniek als een ridder op een wit paard iets gewel(da)digs heeft voorkomen. Uit gebleken partijdigheid van betreffende voorzitter alsmede de MvT. blijkt dat de kliniek dus al bijna twee maanden onrechtmatig toezicht uitoefent. Toezicht dat ook nog eens duidelijk is bedoeld om te gebruiken tegen wettelijk gevaar (bijvoorbeeld dat de mensen waarmee ik hier contact heb slachtoffers zouden gaan stalken en ik ze via het contact dat ik hier met ze heb daartoe opdracht gaf, ze telefoons voor mij naar binnen zouden smokkelen, of zoiets), en niet om te proberen mij te dwingen de kliniek informatie te verstrekken welke hen niets aangaat, of (zoals de kliniek nu suggereert) te voorkomen dat mensen buiten voor mij actief zouden zijn op datingsites dan wel andere handelingen verrichten die de kliniek niets aangaan en geen strafbare handelingen zijn. Dat maakt dat alle genoemde klachten alsmede schorsingsverzoeken rechtmatig en ontvankelijk zijn, en dat de voorzitter mij het Europese grondrecht van toegang tot een onpartijdige rechter die daadwerkelijk optreedt tegen schendingen van mijn grondrechten heeft onthouden door haar partijdig optreden. Ten slotte werden er ook stellingen gebruikt dat de CvT op 2 april betreffende klachten zou behandelen. Door miscommunicatie tussen de secretaris van die commissie, de secretaris van de advocaat, de advocaat, en mij, was die zitting echter gepland op een dag dat gedacht werd dat mijn advocaat beschikbaar was terwijl dat niet zo was, en dacht de advocaat dat hij niet gewenst was op de zitting terwijl hij dat wel was. Daarbij werd ook nog beweerd dat de zitting pas op 2 april, 3 maanden na de klacht terwijl de wet bepaalt dat het binnen 4 weken moet zijn, zou zijn vanwege het afstemmen met de agenda van mijn advocaat, terwijl dat geen reden kan zijn om de wettelijke termijn te overschrijden dan wel dat met schriftelijke mededeling slecht 8 weken mag zijn, en er al eerder een zitting was waar mijn advocaat bij was welke wel binnen 4 weken was zonder dat het enig probleem opleverde. Betreffende zitting is dus voor onbepaalde tijd aangehouden waarbij ook nog eens werd duidelijk gemaakt dat het niet op korte termijn zou zijn, waaruit ook blijkt dat deze stelling van de voorzitter
5
omtrent de afwezige spoedeisendheid niet opgaat en alles wat in mijn klachten omtrent de wettelijke termijn en artikel 6 en 13 EVRM wel degelijk zeer actueel is. En er werd gesteld dat de CvT niet gebonden zou zijn aan uitspraken van de voorzitter, terwijl de praktijk uitwijst dat de CvT die uitspraken uit schorsingsprocedures blindelings volgt en zelfs gebruikt om uitspraken te onderbouwen. Kortom, de voorzitter stelt expliciet in haar uitspraken dat de kliniek vrijelijk voor andere doeleinden verleende bevoegdheden mag misbruiken om te proberen mij te dwingen totaal niet relevante informatie aan de kliniek te verstrekken, die maatregelen ook nog eens te gebruiken op een manier die de wet niet toe staat (gewoon onbeperkt langer dan 4 weken toe te passen en achteraf te komen aanzetten met kletspraat dat niet meer bestaande maatregelen zogenaamd stilzwijgend verlengd zouden zijn), en gaat daarmede dus nog veel verder dan de kantonrechter in boven vermelde EHRM zaak gezien het hier gaat om informatie die tegengesteld is aan wat expliciet in de wet staat. Hoogachtend, W. Mac Intosch
6