Uitspraak RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummers: AWB 06/157 WET VV + AWB 06/158 WET VV + AWB 06/159 WET VV Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verzoeker, tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -Agentschap SZW, Landelijk Bureau-, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluiten: 14 november 2005 Kenmerk: 2005/3d/0866 Volgnr.3105 + 2005/3d/0867 Volgnr. 3151 + 2005/3d/0877 Volgnr. 3106 Behandeling ter zitting: 30 januari 2006 1. Procesverloop Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde drie besluiten van 14 november 2005 heeft verweerder de door verzoeker ingediende subsidieverzoeken op grond van de Subsidie-regeling ESF3 (verder te noemen: de Regeling) afgewezen met de motivering dat toewijzing van de aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond. Tegen deze besluiten is door verzoeker bij schrijven van 20 december 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder. De gronden van bezwaar zijn bij schrijven van 12 januari 2006 nader aangevuld. Bij schrijven van 16 januari 2006 – ter griffie ontvangen op 18 januari 2006 – heeft verzoeker zich tevens gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank met het verzoek terzake van deze drie besluiten een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeker gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. De tijdens de loop van de gedingen aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden. De verzoeken zijn (gevoegd) behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 30 januari 2006, alwaar voor verzoeker zijn verschenen mr. W. van Hassel, drs. R.J.M. Smeets en mr. H.M.H. Leunessen, allen ambtenaren van verzoekers gemeente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. S. van Heukelom- Verhage, advocaat te Den Haag, en mevrouw mr. I.Y. Piso, werkzaam bij het Agentschap SZW. 2. Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. De voorzieningenrechter ziet geen beletsel verzoeker in zijn verzoeken ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook de vereiste spoed acht de voorzieningenrechter in genoegzame mate aangetoond. Aannemelijk is dat de afwijzing voor subsidies kan leiden tot financiële gevolgen voor verzoeker, in die zin dat hij de kosten voor reeds opgestarte projecten moet gaan voorschieten. Nu de aanvragen deels betrekking hebben op lopende projecten, dan wel projecten waarvoor de administratieve voorbereiding in een ver gevorderd stadium verkeert, is sprake van voldoende spoedeisend belang. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoeker een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat hij zonder enig nadeel de beslissingen op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te wo rden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of de bestreden besluiten als zodanig in een eventuele hoofdzaak zullen kunnen worden gehandhaafd. Dienaangaande wordt overwogen als volgt. Op 27 oktober 2005 heeft verzoeker de subsidieverzoeken voor “Sevagram Opleidingen 2005-2007” en “Meander: Branchekwalificatie in de zorg” per e- mail en op 28 oktober 2005 om 14.50 uur op schrift en per koerier bij verweerder ingediend. Het subsidieverzoek voor “Leerbedrijf Handhaving” is op 4 november 2005 per faxbericht aan verweerder verzonden. Bij de thans bestreden besluiten van 14 november 2005 heeft verweerder besloten om de hiervoor genoemde subsidieverzoeken niet te ho noreren onder verwijzing naar artikel 6, aanhef en onder e van de Regeling en artikel 4:25, tweede lid, van de Awb wegens overschrijding van het subsidieplafond. In artikel 4 van de Regeling juncto artikel 2b van het ESF 3- beleidskader 2001 is de mogelijkheid geopend tot het instellen van een subsidieplafond voor de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met c en e tot en met g van de Regeling genoemde projecten. Vast staat dat verweerder eerst op 27 oktober 2005 gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een subsidieplafond in te stellen. Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft verweerder het plafond voor genoemde projecten met ingang van 28 oktober 2005 om 9.00 uur op € 0,00 vastgesteld. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 1 november 2005 (Scrt. 1-11-2005, nr. 212, pagina 9). Vooruitlopend op deze publicatie in de Staatscourant heeft verweerder het besluit over de vaststelling van het subsidieplafond eveneens bekend gemaakt door het uitbrengen van persberichten, het aanschrijven van (potentiële) aanvragers, het informeren van de Tweede Kamer (kamerstuk II, 2005-2006, 26642, nr. 73), alsook het informeren via de website van verweerders Ministerie en het Agentschap.
In artikel 4:27 van de Awb is bepaald dat het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld. Het tweede lid van dit artikel bepaald dat, indien het subsidieplafond later wordt bekendgemaakt, deze bekendmaking geen gevolgen heeft voor voordien ingediende aanvragen. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer het subsidieplafond is bekendgemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit houdende de vaststelling van het subsidieplafond krachtens wettelijk voorschrift is vastgesteld en geen zelfstandige normstelling bevat, zodat het dient te worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. De bekendmaking dient dan ook te voldoen aan de eisen van artikel 3:42 van de Awb. Artikel 3:42, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt de bekendmaking niet elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. De ratio van artikel 3:42 van de Awb is dat degenen wier belang is betrokken bij een besluit dat niet tot een of meer belanghebbende is gericht, zo goed mogelijk wordt bereikt. De voorzieningenrechter is – gelet op de voorhanden zijnde gegevens en het verhandelde ter zitting – voorshands van oordeel dat in casu de bekendmaking van het besluit van 27 oktober 2005 betreffende het instellen van een subsidieplafond op 28 oktober 2005 heeft plaatsgevonden. Gebleken is dat de groep van potentiële aanvragers een besloten karakter heeft. Gebleken is voorts dat deze groep (waaronder de gemeente Heerlen) middels een brief van 28 oktober 2005 individueel op de hoogte is gesteld van het besluit tot het instellen van het subsidieplafond. Een groot aantal van de potentiële aanvragers (waaronder de gemeente Heerlen) is daarnaast ook nog eens per e- mail op 28 oktober 2005 geïnformeerd. Verweerder heeft de sluiting van het ESF 3- loket ook bekend gemaakt via persberichten, het informeren van de Tweede Kamer, alsmede het infomeren via de website van verweerder. Dit laatste acht de voorzieningenrechter niet in strijd met artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, omdat deze elektronische bekendmaking slechts één van de wijzen van bekendmaking is geweest. Gelet op de voorgaande combinatie van manieren om de betrokkenen op de hoogte te stellen van verweerders besluitvorming, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het betreffende besluit van 27 oktober 2005 op de in artikel 8:42 van de Awb voorgeschreven (andere geschikte) wijze is bekendgemaakt en wel op 28 oktober 2005. De aanvragen van verzoeker zijn derhalve te laat ingediend. Het feit dat het besluit tot vaststellen van het subsidieplafond eerst op 1 november 2005 in de Staatscourant is gepubliceerd, doet daar niets aan af. Van de zijde van verzoeker is aangevoerd dat de elektronische aanmelding op 27 oktober 2005 voor de projecten “Sevagram Opleidingen 2005-2007” en “Meander: Branchekwali- ficatie in de zorg” als indiening kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt. Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg
is geopend. De voorzieningenrechter is gebleken dat op de website van verweerder (www.agentschapszw.nl) staat vermeld dat het digitale formulier moet worden gemaild naar het juiste team en dat vervolgens het ingevulde formulier moet worden geprint en per post moet worden verstuurd naar het Agentschap. Verder is er nog de volgende zinsnede aan toegevoegd: “Op de papieren versie ze t u uw handtekening; dit maakt het formulier rechtsgeldig”. De voorzieningenrechter maakt hier uit op dat niet enkel en alleen volstaan kan worden met een elektronische aanvraag; verweerder heeft niet kenbaar gemaakt dat deze weg geopend is. Bovendien heeft verweerder nog dezelfde dag (op 27 oktober 2005) overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:15, vierde lid, van de Awb verzoeker per e- mail bericht dat het indienen van een aanvraag niet middels elektronische weg kan geschieden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er geen rechtsgeldige aanvraag op 27 oktober 2005 is binnengekomen. De voorzieningenrechter is ter zitting gebleken dat de reden voor het tevens digitaal indienen van het subsidieverzoek gelegen is in het feit dat op deze wijze de afhandeling van het subsidie- verzoek wordt bespoedigd. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat zij op basis van de uitlatingen van [naam ambtenaar] er op mocht vertrouwen dat het ESF 3-loket in ieder geval tot 28 oktober 19.00 uur open zou blijven, overweegt de voorzieningenrechter dat – wat hier verder ook van zij – aan de uitlatingen van een ambtenaar geen dusdanig vertrouwen kan worden ontleend. Gelet op het voorgaande, zullen de bestreden besluiten hoogstwaarschijnlijk stand kunnen houden. De onderhavige verzoeken om een voorlopige voorziening komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. Op grond van artikel 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht: wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2006 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. D. Laeven
w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift, de griffier,
verzonden: 6 feb. 06 LJN: AV 1123
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.