1
Vak XV: diverse inkomsten
15.9 Interne meerwaarden 15.9.1 Definitie Interne meerwaarden zijn meerwaarden op aandelen die gerealiseerd zijn naar aanleiding van de overdracht (via verkoop of via inbreng) van privé aangehouden aandelen van een werkvennootschap aan een zelf opgerichte holdingvennootschap. Bij een verkoop verkrijgt de belastingplichtige meteen of met uitstel een som geld van de vennootschap die de aandelen koopt. Bij een inbreng ruilt de belastingplichtige de aandelen tegen aandelen van de holding. De administratie beschouwde de verkoop en de inbreng van privé-aandelen aan een zelf opgerichte holdingvennootschap vaak als abnormaal (= buiten het normaal beheer van zijn privépatrimonium) en belastte de volledige meerwaarde op die privé-aandelen bij de belastingplichtige als ‘occasionele winsten of baten’ (toepassing art. 90, 1° WIB 1992). Volgens bepaalde rechtsleer en rechtspraak is de inbreng in een eigen holding wel ‘normaal beheer’ en bijgevolg niet belastbaar. Om te weten of de inbreng (of verkoop) van aandelen van uw werkvennootschap in (aan) uw holding een verrichting van normaal beheer van een privévermogen is, kan er een ruling aangevraagd worden.
A
Advies van 22 maart 2011
In een advies van de rulingcommissie van 22-03-2011 verwees de rulingcommissie naar de bestaande rechtspraak om na te gaan of de verrichting als een normale verrichting van beheer van een privaat vermogen kon beschouwd worden. Er kon slechts een positieve ruling afgeleverd worden als de aanvrager van de ruling een aantal engagementen op zich nam. Het kwam er op neer dat er in de eerste drie jaren na de overdracht van de aandelen geen middelen van de werkvennootschap of de holding naar de privépersoon mochten stromen. Mogelijke engagementen die bij een inbreng kunnen aangegaan worden, om de intentie van de verrichting (verrichting die kadert in normaal beheer van privépatrimonium) weer te geven: 1 gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de inbreng zal geen kapitaalvermindering door de (holding)vennootschap worden doorgevoerd; 2 gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de inbreng zal geen kapitaalvermindering door de werkvennootschap doorgevoerd worden, tenzij die middelen door de holdingvennootschap gebruikt worden voor bijvoorbeeld nieuwe investeringen of financiering van andere groepsvennootschappen of verbonden ondernemingen zonder dat deze geldmiddelen mogen doorstromen naar de aandeelhouders natuurlijke personen; 3 gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de inbreng zullen de dividenduitkeringen door de werkvennootschap niet wijzigen tegenover vroeger (d.w.z. voor de inbreng in de holdingvennootschap). Er mogen toch hogere dividenden worden uitgekeerd indien wordt aangetoond dat de dividenduitkeringen gebruikt worden voor bijvoorbeeld nieuwe investeringen of financiering van andere groepsvennootschappen of verbonden ondernemingen. De hogere dividenduitkeringen mogen echter niet doorvloeien naar de
2
Vak XV: diverse inkomsten
aandeelhouders natuurlijke personen. De hogere dividenden mogen tenslotte ook aangewend worden voor de betaling van de aandeelhouders die niet betrokken zijn bij de inbrengverrichting en die wensen uit te treden; 4 gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de inbreng zullen de door de werkvennootschap betaalde managementfees, bedrijfsleidersbezoldigingen enz. overeenstemmen met de vroegere bedrijfsleidersbezoldigingen. De geldstroom vanuit de werkvennootschap naar de holdingvennootschap mag hoger zijn dan de vroegere bedrijfs leidersbezoldigingen indien blijkt dat hier daadwerkelijk prestaties tegenover staan (bijvoorbeeld boekhouding, personeel …) die vroeger op het niveau van de werkvennootschap werden verricht en nu door de holding worden uitgevoerd. Indien meerdere aandeelhouders de aandelen van hun werkvennootschap(pen) wensen in te brengen in hun respectievelijke persoonlijke holdingvennootschap kan het volgende bijkomende engagement worden opgenomen in de aanvraag: Indien gedurende de periode van drie jaar te rekenen vanaf de inbreng van de aandelen in de persoonlijke holdingvennootschappen kapitaalverminderingen en/of hogere dividenduitkeringen nodig zijn voor nieuwe investeringen door (een van) de persoonlijke holdingvennootschappen, zullen deze kapitaalverminderingen en/of hogere dividenduitkeringen beperkt worden tot het bedrag van de ‘duurste’ investering die door een van de persoonlijke holdingvennootschappen zal worden gedaan. Iedere persoonlijke holdingvennootschap zal in principe een bedrag ter beschikking krijgen dat overeenstemt met de ‘duurste’ investering die een van de persoonlijke holdingvennootschappen zal verrichten. Indien deze sommen niet (volledig) aangewend worden voor nieuwe investeringen door een van de persoonlijke holdingvennootschappen, zullen ze drie jaar geblokkeerd blijven bij de respectievelijke persoonlijke holdingvennootschap. Ze zullen in geen geval binnen de periode van drie jaar doorstromen naar de aandeelhouders natuurlijke personen. Deze engagementen gingen terug op een antwoord van de Minister van Financiën op een Parl. Vr. van 3 oktober 2005. Naast deze engagementen vereist de rulingcommissie ook een marktconforme waardering van de aandelen (onderbouwd in een waarderingsverslag te bezorgen aan de lokale controleur) en houdt ze bij haar beoordeling ook rekening met de handelingen gesteld voor en na de inbrengverrichting. In de praktijk moet het normaal beheer van het privévermogen bovendien voldoende in concreto gemotiveerd worden, bijvoorbeeld door het aanvoeren van voldoende rechtmatige financiële en economische behoeften in hoofde van de aanvragers voor het uitbouwen van een holding.
B
Aangepast advies van 22 maart 2013
Op 22 maart 2013 publiceerde de rulingcommissie een aangepaste versie van haar advies betreffende interne meerwaarden op aandelen op haar website (www.ruling.be). De aanpassing bestaat uit een bijkomende paragraaf, waarin overtollige liquiditeiten geviseerd worden. In de het aangepaste advies werd onderstaande paragraaf ingevoerd: ‘De Rulingcommissie zal zich er ook van verzekeren dat de verrichting (inbreng/verkoop) niet tot doel heeft om overtollige liquiditeiten die voorheen door de operationele vennootschappen werden opgebouwd, belastingvrij uit te keren. De aanvragers zouden bij dergelijke situaties kunnen overwegen om voorafgaand aan de verrichting dividenden uit te keren die overeenstemmen met deze overtollige liquiditeiten. In elk geval zal bij de beoordeling van de overtollige liquiditeiten rekening gehouden worden met de bedrijfspolitiek alsook met de behoefte
3
Vak XV: diverse inkomsten
aan liquiditeiten die nodig zijn voor de normale werking van de groep waarop de verrichting betrekking heeft.’ Alvorens de rulingcommissie in de toekomst een positieve ruling zal afleveren in de zin van artikel 90, 9° WIB 1992, zal ze strenger toezien of de verkoop/inbreng niet tot doel heeft om overtollige liquiditeiten belastingvrij uit te keren. Opdat de verkoop/inbreng van aandelen aldus positief zou kunnen worden beoordeeld (normaal beheer van privévermogen) stelt de rulingcommissie voor om eerst deze overtollige liquiditeiten uit te keren aan de huidige aandeelhouders (dividend) en vervolgens pas over te gaan tot een inbreng of verkoop. Drie jaar wachten om het geld naar de privépersoon over te dragen is dus geen garantie meer dat de meerwaarde niet belast zal worden. Over de inhoud van het begrip ‘overtollige liquiditeiten’ werd echter niets gezegd.
C
Nieuw advies van 28 november 2013
De rulingcommissie publiceerde op haar website (www.ruling.be) op 28 november 2013 een nieuwe versie van haar advies inzake meerwaarden op aandelen in het kader van de diverse inkomsten (artikel 90, 9° WIB 1992). Dat nieuwe advies van 28 november 2013 vervangt op zijn beurt het eerdere advies van 22 maart 2013. In dat aangepaste advies van 28 november 2013: − werd het begrip en de evaluatie van ‘overtollige liquiditeiten’ verduidelijkt; − werd de ‘a posteriori’-benadering opgenomen; − werden de engagementen die de rulingcommissie traditioneel van de rulingaanvrager verwachtte geschrapt. 1 Begrip en de evaluatie van ‘overtollige liquiditeiten’ Het advies verduidelijkt eerst het begrip ‘overtollige liquiditeiten’. De rulingcommissie wijst erop dat in geval van overtollige liquiditeiten geen onderscheid gemaakt zal worden naargelang ze bestaan ‘uit een ‘spaarpot’ die vennootschappen in de loop der jaren hebben aangelegd, dan wel uit effecten of beleggingsproducten waarin vennootschappen hun voorheen overtollige liquiditeiten in hebben belegd (effectieve geldbeleggingen) of nog uit onroerend goed dat geen deel uitmaakt van hun core business (onroerend goed bestemd voor verhuur aan derden of voor eigen gebruik)’. De rulingcommissie verstaat bijgevolg onder ‘overtollige liquiditeiten’ alle in de werk vennootschap(pen) opgepotte liquiditeiten, al dan niet (her)belegd in roerende of onroerende waarden, die niet dienen voor de uitoefening van de ‘core business’. Deze ‘liquiditeiten’ zijn desgevallend niet ‘overtollig’ voor de betrokken vennootschappen wanneer ze werkkapitaal vormen of nodig zijn voor toekomstige investeringen. De rulingcommissie herhaalt in haar advies van 28 november 2013 dat bij de beoordeling van ‘overtollige liquiditeiten’ rekening zal worden gehouden met de bedrijfspolitiek en de bedrijfseconomische context alsook met de behoefte aan liquiditeiten die nodig zijn voor de normale werking van de betrokken vennootschap of groep. Wat op lange termijn nodig is als werkkapitaal (mede rekening houdend met de bedrijfseconomische context) en wat nodig is voor toekomstige investeringen, dient begroot te worden door de belastingplichtige zelf. In haar advies legt de rulingcommissie de verantwoordelijkheid hierbij volledig bij de belastingplichtige zelf. Het advies vermeldt dat het belangrijk is
4
Vak XV: diverse inkomsten
dat de aanvragers bij (inzonderheid) de inbrengverrichting een uitgebreide verantwoording verstrekken inzake de noodzaak van het behoud van de huidige beleggingen en inzake de toekomstige besteding van de overtollige liquiditeiten. De rulingcommissie zal daarvan kennis nemen en desgevallend menen dat ‘in die omstandigheden bij de inbreng een voorafgaande dividenduitkering van de overtollige liquiditeiten achterwege kan blijven, te meer daar de controle van de aangehaalde motieven naar een later ogenblik wordt verschoven.’ Met dit laatste verwijst de rulingcommissie naar de toetsing van een eventuele latere kapitaalvermindering in de holding aan de algemene antimisbruikbepaling artikel 344, § 1 WIB 1992, de zogenaamde ‘nieuwe a posteriori-benadering’. Ze stelt in dit verband in haar advies dat bij een latere kapitaalvermindering (zowel op korte termijn als op middellange of lange termijn) het aanbeveling verdient dat de motieven voor de inbrengverrichting zoals opgenomen in de ruling worden getoetst aan wat hiervan op het moment van de kapitaalvermindering effectief werd gerealiseerd. In diezelfde zin zal worden geoordeeld met betrekking tot de motieven inzake zowel het behoud als de besteding van overtollige liquiditeiten en beleggingen. 2 Nieuwe ‘a posteriori’-benadering van de rulingcommissie De rulingcommissie zal uitspraak doen over de inbrengverrichting in het kader van artikel 90, 9° WIB 1992 (wat gedurende drie jaar na de verrichting gecontroleerd kan worden), maar niet over de toepassing van art. 344, § 1 WIB 1992. Iedere latere kapitaalvermindering (op eendere welke termijn na de inbrengverrichting) kan getoetst worden aan art. 344, § 1 WIB 1992 rekening houdend met de motieven die destijds werden aangehaald voor de oprichting van de holding en het behoud en de besteding van de ‘overtollige liquiditeiten’. In het nieuwe advies vermeldt de rulingcommissie dat het aanbeveling verdient dat de motieven voor de inbreng van de aandelen in een of meerdere holdings die destijds tot een gunstige beslissing hebben geleid (inzake toepassing artikel 90, 1° en/of 90, 9°, eerste gedachtestreepje, WIB 1992), op het ogenblik van deze verrichting worden getoetst aan wat er hiervan op datzelfde ogenblik effectief van werd gerealiseerd. 3 Schrapping van het aangaan van bepaalde engagementen Gelet op de nieuwe ‘a posteriori’-benadering waarbij een latere verrichting zoals een kapitaalvermindering zal worden afgetoetst aan de bepalingen van het nieuwe art. 344, § 1, WIB 1992, is de rulingcommissie van mening dat het aangaan van bepaalde engagementen door de aanvrager niet langer zinvol is. Eerder dan het aangaan van (in de tijd beperkte) engagementen zal het belangrijk zijn en blijven om uitgebreid de motivering te vermelden die de beoogde (in de regel) inbrengverrichting verantwoordt evenals – specifiek wat de problematiek ‘overtollige liquiditeiten’ betreft – een verantwoording inzake de huidige beleggingen en de toekomstige besteding van de overtollige liquiditeiten.
15.9.2 Voor verrichtingen vanaf 12 januari 2009 A
Regeling in art. 90, 9° eerste streepje WIB 1992
Meerwaarden op privé-aandelen buiten de beroepswerkzaamheid en buiten het normale beheer van een privévermogen zijn ondergebracht bij de belastbare meerwaarden op aandelen (art. 90, 9°, eerste streepje WIB 1992). Kadert de aandelenmeerwaarde binnen het normaal beheer van het privévermogen, dan geldt nog steeds een volledige definitieve vrijstelling (art. 90, 9° WIB 1992).
5
Vak XV: diverse inkomsten
Kadert de aandelenmeerwaarde niet binnen een normaal beheer van een privévermogen, dan is deze meerwaarde in beginsel onmiddellijk belastbaar.
B
Belastbaar bedrag: volledige meerwaarde
Het belastbare bedrag stemt overeen met het positieve verschil tussen: – de in geld, in effecten of in enige ander vorm ontvangen prijs die voor de overgedragen aandelen werd verkregen; én – de (gerevaloriseerde) prijs waartegen de belastingplichtige of zijn rechtsvoorganger (wanneer de belastingplichtige de aandelen niet onder bezwarende titel heeft verkregen) die aandelen onder bezwarende titel heeft verkregen. (art. 102 WIB 1992) Merk op dat er hier geen kostenaftrek mogelijk is (noch werkelijke kosten, noch een forfaitair bedrag). Meerwaarden op aandelen die zijn verwezenlijkt naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel buiten het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en buiten de normale verrichtingen van het beheer van een privévermogen zijn dus volledig belastbaar (art. 90,9° WIB 1992).
C
Geen kostenaftrek
Er is geen aftrek van kosten mogelijk, aangezien dergelijke aftrek enkel wordt toegekend voor de diverse inkomsten bedoeld in art. 90, 1° WIB 1992 (art. 97 WIB 1992). Het belastbaar bedrag wordt nu immers bepaald door art. 102 WIB 1992.
D Tarief Afzonderlijk belastbaar aan 33 %, tenzij globalisatie voordeliger is (art. 171, eerste lid, 1° a WIB 1992).
E
Geen overdracht van verliezen
Ingeval van een minderwaarde is dat verlies niet langer overdraagbaar naar de vijf volgende belastbare tijdperken (art. 103 § 1 WIB 1992).
F Aangifte Het weergeven van de belastbare meerwaarde gebeurt volgens het eigendomsrecht bij echtgenoten en wettelijk samenwonenden (en dus niet volgens het vermogensrecht).
6
Vak XV: diverse inkomsten
Meerwaarden op privé-aandelen die een particulier heeft verwezenlijkt vanaf 12 januari 2009 zijn voor hun belastbaar bedrag aan te geven in de code 1169-92/2169-62.
G
Tijdelijke belastingvrijstelling bij intra Europese aandelen ruil (voor verrichtingen vanaf 12 januari 2009) (art. 95 WIB 1992)
De belastingheffing over de volledige meerwaarde (zonder kostenaftrek) in het kader van een ‘abnormale’ aandelenoverdracht vindt onmiddellijk plaats, tenzij – de aandelenoverdracht gebeurt in het kader van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, een aanneming van andere rechtsvorm; OF – een aandelenruil. Dan geldt er, onder bepaalde voorwaarden, een uitstel van belastingheffing. 1 Vrijstellingsvoorwaarden bij aandelenruil n.a.v. fusie, splitsing, aanneming andere rechtsvorm De meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen worden tijdelijk vrijgesteld in de mate dat ze worden gerealiseerd – naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting of een aanneming van een andere rechtsvorm; én – de verrichting niet als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking heeft. Als de verrichting niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de activiteiten van de bij de verrichting betrokken vennootschappen, kan dit doen vermoeden, behoudens het bewijs van het tegendeel, dat die verrichting als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft. (art. 95 WIB 1992) 2 Vrijstellingsvoorwaarden bij aandelenruil n.a.v. intra-Europese inbreng De meerwaarden op aandelen in een binnenlandse of intra-Europese vennootschap A worden tijdelijk vrijgesteld in de mate dat ze worden gerealiseerd – naar aanleiding van de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap B; en – de aandelen A worden geruild voor nieuwe aandelen B uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap B; – waardoor de inbrengverkrijgende vennootschap B • in het totaal meer dan 50 % van de stemrechten verwerft in de vennootschap A waarvan de aandelen worden ingebracht (= meer dan 50 % van de stemrechten door de inbreng verwerven of door de inbreng bijkomende stemrechten verwerven zodat zij in totaal meer dan 50 % van de stemrechten bezit); of • indien zij reeds over een meerderheid van de stemrechten in A beschikt, haar deelneming vergroot; – de verrichting mag niet als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking hebben. Als de verrichting niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de activiteiten van de bij de verrichting betrokken vennootschappen, kan dit doen vermoeden, behoudens het bewijs van het tegendeel, dat die verrichting als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft;
7
Vak XV: diverse inkomsten
– mits geen opleg in geld plaatsvindt van meer dan 10 % van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuwe uitgegeven aandelen. (art. 95 WIB 1992) Is aan die laatste vrijstellingsvoorwaarde niet voldaan, dan wordt de verrichting niet als een ‘aandelenruil’ aanzien, en geldt de vrijstelling niet. Echter, ook al wordt deze grens niet overschreden, de meerwaarde gerealiseerd op die aandelen die tegen de betaling van de geldopleg worden overgedragen (en waarvan de overdracht, binnen de gestelde grens, dus niet vergoed wordt in aandelen), geniet niet van de voorziene vrijstelling. 3 Behoud van de tijdelijke vrijstelling (art. 95, derde lid WIB 1992) Het behoud van de vrijstelling is slechts van toepassing op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting, volgend op deze waarin de verrichting heeft plaatsgevonden, het bewijs levert dat: – hij de ontvangen aandelen nog in zijn bezit heeft; én – dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een gehele of gedeeltelijke terugbetaling. 4 Verlies van de tijdelijke vrijstelling (art. 95, vierde lid WIB 1992) De gerealiseerde meerwaarde is gelijk aan het verschil tussen de werkelijke waarde van de ontvangen aandelen en de aanschaffingswaarde van de oorspronkelijk gehouden aandelen. Ze wordt beschouwd als een belastbaar inkomen voor het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de voorwaarde van bezit niet langer vervuld is. 5 Overdracht van de in ruil ontvangen aandelen (art. 96 WIB 92) De meerwaarde op aandelen die naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met een fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting of een aanneming van een andere rechtsvorm, in ruil zijn ontvangen wordt bepaald alsof de ruiling niet had plaatsgevonden. Om dubbele belasting te vermijden is het principe (doen alsof geen ruil heeft plaatsgevonden) niet van toepassing wanneer er een taxatie is geweest bij toepassing van art. 95, vierde lid WIB 1992 (terugname van de tijdelijke vrijstelling).