1. Instelling en taken Commissie integriteit overheid De Commissie integriteit overheid (CIO) is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 3 februari 2006 (Staatsblad 2006, 130). De CIO is met ingang van 10 maart 2006 de Commissie integriteit rijksoverheid (CIR) opgevolgd, die vanaf 2001 heeft gefunctioneerd op basis van de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties getroffen Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand (Staatscourant 14 december 2000, nr. 243). Deze regeling is per 10 maart 2006 vervangen door een procedure voor het omgaan met een vermoeden van een misstand die gebaseerd is op een wijziging van de Ambtenarenwet, Militaire Ambtenarenwet en Politiewet 1993 (Staatsblad 2003, 60). Deze procedure is verankerd in een aantal rechtspositiereglementen die voor ambtenaren werkzaam in de sectoren Rijk, Defensie en Politie van toepassing zijn (Staatsblad 2006, 129). In de gewijzigde Ambtenarenwet is een verplichting tot het regelen van een zodanige procedure ook neergelegd bij het bevoegd gezag in de sectoren Provincies, Gemeenten en Waterschappen. De CIO heeft tot taak om meldingen van een vermoeden van een misstand door ambtenaren uit de sectoren Rijk, Defensie en Politie (na toetsing op ontvankelijkheid) te onderzoeken en daarover aan het desbetreffende bevoegd gezag te adviseren. De CIO kan ook oplossingen aandragen voor het opheffen of voorkomen van een bepaalde misstand. De CIO vervult deze taak eveneens ten behoeve van de sector Provincies. 2. Samenstelling CIO en secretariaat De CIO bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter en plv.voorzitter, en twee plaatsvervangende leden. De samenstelling van de Commissie is in het verslagjaar niet gewijzigd. De secretaris mr. J. Soons is uit dienst getreden en is opgevolgd door mr. M.J.W. Drent. Als plaatsvervangend secretaris is conform het benoemingsbesluit opgetreden mr. dr. C.F. Sparrius, daarin bijgestaan door mr. R.J.Prins. 3. Aantallen Stond het jaar 2006 nog in het teken van de opstart, het jaar 2007 kenmerkte zich door de eerste door de Commissie uitgevoerde inhoudelijke onderzoeken en uitgebrachte adviezen. Van de in 2006 ingekomen dertien meldingen waren er drie eind dat jaar nog in behandeling. Twee daarvan zijn in januari 2007 afgerond, één door intrekking en één op grond van niet-ontvankelijkheid. De derde zaak is op verzoek van het bevoegd gezag enige tijd aangehouden in verband met het inlassen van een mediation. Deze zaak heeft in de loop van 2007 alsnog tot een onderzoek en een begin 2008 uitgebracht advies geleid. In het verslagjaar 2007 zijn twaalf nieuwe (formele) meldingen van een vermoeden van een misstand ontvangen. Daarnaast zijn gesprekken met drie (potentiële) melders gevoerd over de opportuniteit van het doen van een melding. In drie van de twaalf zaken is sprake geweest van het instellen van een onderzoek. In twee van deze zaken is vervolgens in oktober 2007 c.q. in januari 2008 een advies aan het bevoegd gezag uitgebracht. De derde zaak heeft wegens intrekking niet tot een advies aan het bevoegd gezag geleid.
-1-
Voorts is in een in 2006 voorgelegde melding in de loop van het verslagjaar 2007 alsnog een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft tot een in maart 2008 uitgebracht advies geleid. Van de in 2007 ingekomen twaalf meldingen waren er vier eind 2007 nog in behandeling. In de bijlage bij dit verslag wordt een inhoudelijke beschrijving van de aard en afloop van de in 2007 ontvangen meldingen van een vermoeden van een misstand vermeld. 4. Analyse aantallen Het aantal nieuwe (formele) meldingen is in 2007 ongeveer hetzelfde als in 2006. De in 2007 met potentiële melders gevoerde gesprekken en (telefonische) contacten met derden over (het werk van) de CIO in aanvulling hierop kunnen op een zekere toename van de bekendheid van de CIO duiden. Mede gelet hierop is voor 2008 van een beperkte stijging van het aantal meldingen uitgegaan. In het verslagjaar zijn de eerste inhoudelijke onderzoeken uitgevoerd en zittingen gehouden. Hiermee is een behoorlijke tijdsinvestering gemoeid. Dit heeft tot een overschrijding van het subsidiebedrag geleid die niet in de begroting van 2007 is verdisconteerd. Meldingen
2006
overloop
2007
Aantal
13
3
12
Gesprekken/ geen melding Kennelijk ongegrond Niet ontvankelijk Ingetrokken
-
3
1
3
10
5
1
1
overloop 4
2008
overloop
(15)٭
Onderzoek/geen 1 advies Onderzoek + 1 2 Advies Advies 1 2 overgenomen Advies niet overgenomen Gemiddelde 5 9 doorlooptijd٭٭ weken weken ٭Verwacht. ٭٭In het gemiddelde is de duur van de in de bijlage onder 4 vermelde zaak niet meegenomen. De opschorting door mediation, de aanzienlijke hoeveelheid gewisselde stukken en hiermee gepaard gaande arbeidsintensiviteit zou tot een vertekend beeld van het gemiddelde leiden. De toename van de gemiddelde doorlooptijd heeft te maken met de in 2007 voor het eerst uitgevoerde onderzoeken c.q. uitgebrachte adviezen.
-2-
5. Opvolging adviezen De twee in 2007 door de CIO uitgebrachte adviezen zijn door het bevoegd gezag overgenomen. 6. Doorlooptijd Het streven is het in 2007 ontstane gemiddelde omlaag te brengen door bij het inhoudelijk onderzoek van meldingen een strak tijdschema te hanteren en er nauwlettend op toe te zien dat de betrokken partijen zich aan gestelde termijnen voor een reactie en/of het verstrekken van informatie houden.
-3-
Bijlage bij het verslag van de CIO over het jaar 2007 Onderzochte meldingen / uitgebrachte adviezen 1. Melding inzake een onderdeel van het ministerie van Defensie Deze melding had betrekking op het vermoeden van belangenverstrengeling en het aannemen van een gift door een leidinggevende, in de vorm van gratis externe juridische bijstand in een rechtspositionele procedure. Door de CIO is vastgesteld dat van belangenverstrengeling niet is gebleken en dat de juridische bijstand in opdracht en met financiering van het bevoegd gezag is verstrekt in een situatie waarin dat legitiem en niet ongebruikelijk is. Gelet hierop was volgens de CIO geen sprake van een misstand in de zin van de regeling. De CIO heeft het bevoegd gezag geadviseerd de melding ongegrond te verklaren. 2. Melding inzake een dienst van het ministerie van Justitie Deze melding bestond uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betrof een rechtspositionele kwestie die als zodanig buiten de reikwijdte van de regeling en de bevoegdheid van de CIO viel. Het tweede onderdeel had vooral betrekking op het vermeend zeer onbehoorlijk functioneren van een leidinggevende. Ten aanzien van dit onderdeel kon de CIO de conclusie van het door het Bureau Integriteit en Veiligheid van de dienst uitgevoerde interne onderzoek volgen. Sprake was van enig intimiderend gedrag door de desbetreffende leidinggevende. Niet is gebleken van een algemene cultuur bij het desbetreffende detentiecentrum waarbinnen integriteitsschendingen niet worden gemeld of gedetineerden onheus door het personeel worden bejegend. Het door het bevoegd gezag aan de leidinggevende opgelegde begeleidingstraject kon de CIO in de gegeven omstandigheden als getroffen sanctiemaatregel billijken. Gelet hierop achtte de CIO geen misstand in de zin van de regeling aanwezig. Het derde onderdeel had betrekking op benadeling die betrokkene door het vervullen van de rol van klokkenluider zou hebben ondervonden gelet op de negatieve afloop van een paar binnen de dienst gepleegde sollicitaties. Daar deze kwestie nog in onderzoek was bij de centrale vertrouwenspersoon achtte de CIO dit onderdeel niet ontvankelijk. Wel constateerde de CIO enige tegenstrijdigheid tussen het goede functioneren van betrokkene dat uit de stukken bleek en het onvermogen van het bevoegd gezag om een verklaring te geven voor de afloop van de sollicitaties. De CIO stelde voorts vast dat een aantal zaken procedureel en communicatief niet goed is verlopen en dat die gang van zaken in het bijzonder het bevoegd gezag is aan te rekenen. De CIO heeft het bevoegd gezag geadviseerd het eerste en tweede onderdeel van de melding ongegrond en het derde onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts adviseerde de CIO om zorgvuldig met betrokkene in overleg te gaan over voortzetting van de aanstelling in een andere binnen de dienst beschikbare functie. 3. Ingetrokken melding inzake een dienst ressorterend onder het Korps landelijke politiediensten (Klpd) Na enkele gesprekken van de CIO met de melders heeft vervolgens voorafgaand aan een geplande hoorzitting een bespreking tussen de melders en de plv. korpschef van het Klpd plaatsgevonden. Deze bespreking gaf de melders aanleiding tot een verzoek aan de CIO tot een ‘time-out’ ten behoeve van verder overleg met de plv. korpschef over het treffen van maatregelen ter oplossing van de problematiek. De uitkomst van
-4-
dit verdere overleg was daarna zodanig dat de melders de gedane melding hebben ingetrokken. 4. Voortgezette melding uit 2006 inzake een dienst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat Deze melding bestond uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel had betrekking op een vermoeden van boekhoudkundige fraude. De vermeende fraude hield in het ‘verschrijven’ van een aantal directe projecturen die vervolgens als indirecte kosten werden doorbelast over verschillende (andere) begrotingsartikelen. Ten aanzien van dit onderdeel heeft de CIO vastgesteld dat een ‘verschrijving’ van uren en de daaruit voortgevloeide onjuiste begrotingsbelasting inderdaad heeft plaatsgevonden, maar dat deze niet als een misstand in de zin van de regeling wordt gekwalificeerd. Dit gezien de (relatief) geringe omvang en het eenmalige karakter hiervan en gelet op de omstandigheid dat de onderliggende financiële systematiek, die de ‘verschrijving’ mede in de hand heeft gewerkt, het volgende jaar weer is verlaten. Het tweede onderdeel had betrekking op benadeling die betrokkene door het vervullen van de rol van klokkenluider zou hebben ondervonden. Die benadeling zou hierin zijn gelegen dat de interne integriteitsmelding heeft geleid tot een rechtspositionele bejegening van betrokkene, in het bijzonder in het kader van een uit een reorganisatie voortkomend (her)plaatsingsproces, die als niet- professioneel, onjuist en niet-integer moet worden aangemerkt. Ten aanzien van dit onderdeel heeft de CIO vastgesteld dat van een zodanige bejegening inderdaad sprake is geweest. Als gevolg hiervan staat betrokkene reeds geruime tijd buiten het arbeidsproces, is de arbeidsmarktpositie van betrokkene geschaad en heeft betrokkene niet de bescherming genoten die een klokkenluider behoort toe te komen. Naar de opvatting van de CIO is de zojuist bedoelde bejegening van betrokkene niet in overeenstemming met artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet en is deze aan te merken als ‘een zeer onbehoorlijke wijze van functioneren’ als bedoeld in artikel 1 onder c van de regeling. Van deze bejegening gaat volgens de CIO het risico uit dat eventueel toekomstige integriteitsschendingen binnen de dienst niet zullen worden gemeld in verband met mogelijke repercussies voor de melder. Hierdoor kan het goed functioneren van de openbare dienst in gevaar komen. Voorts valt ook eventuele imagoschade voor de overheid in haar rol als werkgever niet uit te sluiten. Gelet op het voorgaande oordeelde de CIO dat het tweede onderdeel van de melding een misstand in de zin van de regeling inhield. De CIO heeft het bevoegd gezag geadviseerd om het eerste onderdeel van de melding ongegrond en het tweede onderdeel gegrond te verklaren. Voorts adviseerde de CIO om op korte termijn met betrokkene in open en reëel overleg te treden over, naar voorkeur van betrokkene, ofwel een passende functie binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat dan wel een passende afvloeiingsregeling. Overige meldingen De overige negen meldingen van een vermoeden van een misstand die de CIO in het verslagjaar heeft ontvangen hebben niet tot het instellen van een onderzoek geleid. Van de negen meldingen is een drietal kennelijk ongegrond bevonden. De eerste zaak had betrekking op het niet uit eigen beweging uitbetalen van verschuldigde invorderingsrente door de Belastingdienst over een periode waarin een
-5-
technische storing had plaatsgevonden. Omdat de Belastingdienst ten principale wel bereid was tot uitbetaling, oordeelde de CIO dat het niet op eigen initiatief daartoe overgaan op zich zelf beschouwd niet als een misstand in de zin van een grove schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels kan worden aangemerkt. De tweede zaak had betrekking op bij een Regiopolitiekorps aangebrachte veranderingen in de aan betrokkene voorgelegde versie van het verslag van een gevoerde bespreking ten opzichte van de oorspronkelijke versie hiervan. Daargelaten of aanpassingen in verslaglegging in z’n algemeenheid al een misstand in de zin van de regeling zouden kunnen opleveren, achtte de CIO in dit geval geen reden aanwezig om hiernaar een onderzoek in te stellen. Dit temeer nu het Bureau Interne Zaken van het Regiopolitiekorps de kwestie al had onderzocht en de onderhavige aanpassingen niet als valsheid in geschrifte had aangemerkt. De derde zaak had betrekking op vermeend zeer onbehoorlijk functioneren van een leidinggevende bij een justitiële inrichting. Daar de desbetreffende leidinggevende ten tijde van de melding inmiddels al enige tijd niet meer bij deze inrichting werkzaam was kon er geen sprake meer zijn van een functioneren dat ‘een goed functioneren van de openbare dienst in gevaar kan brengen’. Daarnaast bleek de kwestie eerder ook al bij andere instanties, waaronder de Nationale ombudsman, te zijn neergelegd en fungeert de CIO in dat geval niet als een beroepsorgaan. Gelet op deze omstandigheden achtte de CIO geen reden aanwezig om deze zaak in behandeling te nemen. Van de negen overige meldingen is een vijftal niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet behoorde tot de in de regeling omschreven kring van personen die een vermoeden van een misstand bij de CIO kunnen melden en/of niet werkzaam was bij een (overheids)organisatie die (direct) onder de toepassing van de regeling valt. Eén van de negen overige meldingen is tot slot ingetrokken.
-6-