ONTWERPBESLUIT
Beleidsregel subsidieverstrekking sociaal-economisch beleid 2008
GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Gelet op artikel 1.2, derde lid van de Subsidieregeling vitaal Gelderland 2008
BESLUITEN Vast te stellen Beleidsregel subsidieverstrekking sociaal-economisch beleid 2008
1.
Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder: a. Biobased economy: een economie waarin op duurzame en uiterst efficiënte wijze biomassa wordt ingezet voor productie van grondstoffen, materialen, brandstoffen, elektriciteit en warmte zonder negatieve effecten op biodiversiteit en voedselvoorziening. b. Biomassa agroketens: de inzet van biomassa, afkomstig vanuit de agrarische sector, natuurbeheer of bedrijfsleven, voor de productie van duurzame energie en als alternatief voor fossiele grondstoffen voor de productie van chemicaliën, materialen en producten; c. Conventionele warmtevoorziening: warmtevoorziening die berust op het voornamelijk gebruik maken van fossiele brandstoffen zoals aardgas. d. Digitale marktplaats: een onafhankelijk beheerde digitale schakelkast, in de vorm van computer of server, tussen één of meerdere glasvezelnetwerken waarbij de afnemers en aanbieders van ICT-diensten direct op ethernetniveau met elkaar gekoppeld kunnen worden. e. Duurzame warmtevoorziening: warmtevoorziening gebaseerd op het principe om achtereenvolgens de vraag naar warmte zoveel mogelijk te beperken, zoveel mogelijk toepassing te geven aan duurzame energie en voor de restant warmtevraag fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in te zetten. f. Energietransitie: transitie in energiehuishouding met als doel volledige omschakeling naar energievoorziening uit duurzame energiebronnen op langere termijn. g. Innovatievermogen: de verzameling van kennis, competenties van mensen en inzet van middelen verstaan die het bedrijf nodig heeft om door de markt en technologische ontwikkelingen vereiste innovaties met succes te kunnen realiseren. h. Kennisinstelling: universiteiten, hogescholen en academische ziekenhuizen, instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs en onderzoeksinstellingen die zonder winstoogmerk onderzoek en ontwikkeling verrichten en voor minimaal 10% meerjarig structureel door de overheid worden gefinancierd. i. Open breedbandinfrastructuur: ICT-infrastructuur die is of wordt opengesteld voor concurrerende aanbieders van ICT-diensten zoals internet en telefonie. j. Valleybureaus: de Stichting Food Valley te Wageningen en de Stichting Health Valley te Nijmegen. k. Vraagbundeling: georganiseerde bundeling van de individuele behoeften aan ICTinfrastructuur bij bedrijven en instellingen op een bepaalde locatie of op een bepaald traject. l. Technostarter: een natuurlijke of rechtspersoon die niet langer dan vijf jaar een MKBonderneming drijft of de start ervan voorbereidt, niet zijnde een adviesbureau, op basis van een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van een bestaande technologie.
2.
Het verzilveren van de Gelderse kennis- en innovatiepositie
2.1.
Versterking Triangle
2.1.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die: a. betrekking hebben op het verder versterken en ontwikkelen van Triangle; b. passen binnen de aandachtsgebieden voeding, gezondheid of technologie en leiden tot nieuwe economische activiteiten of nieuwe bedrijven, c. een bijdrage leveren aan een research en development-impuls bij bedrijven of kennisinstellingen, aan het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen, het creëren van innovatietrajecten ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf, of aan de groei van nieuwe technostarters. 2.1.2. Aanvrager 1. Subsidie wordt verstrekt aan een bedrijf dat samenwerkt met minimaal één ander bedrijf of kennisinstelling, aan één of meer kennisinstellingen of aan één of meer intermediaire organisaties, zoals de Valleybureaus. 2. Subsidie wordt niet verstrekt aan advies-, consultancybureaus of subsidieadviseurs. 2.1.3. Weigeringsgrond Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van fundamenteel onderzoek. 2.1.4. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
2.2.
Versterking van het innovatievermogen van het midden- en kleinbedrijf
2.2.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die: a. betrekking hebben op de versterking van het innovatievermogen van het midden- en kleinbedrijf; b. leiden tot een toename van het aantal innovaties in het midden- en kleinbedrijf, c. bijdragen aan een verhoging van de omzet en werkgelegenheid van deze bedrijven. 2.2.2. Aanvrager 1. Subsidie wordt verstrekt aan een bedrijf dat samenwerkt met minimaal één ander bedrijf of kennisinstelling, aan één of meer kennisinstellingen of aan één of meer intermediaire organisaties, zoals de Valleybureaus. 2. Subsidie wordt niet verstrekt aan advies-, consultancybureaus of subsidieadviseurs. 2.2.3. Weigeringsgrond Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van fundamenteel onderzoek. 2.2.4. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
2.3.
Ondersteuning van opkomende regionale clusters
2.3.1. Criteria 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die betrekking hebben op ondersteuning van: a. de innovatieve maakindustrie in de Achterhoek; b. de energie- en milieutechnologiesector in Arnhem-Apeldoorn;
2
c. de mode-industrie in Arnhem, of d. biomassa agroketens. 2. De in het eerste lid bedoelde activiteiten resulteren in nieuwe bedrijvigheid en duurzame werkgelegenheid. 2.3.2. Aanvrager 1. Subsidie wordt verstrekt aan een bedrijf dat samenwerkt met minimaal één ander bedrijf of kennisinstelling, aan één of meer kennisinstellingen of aan één of meer intermediaire organisaties, zoals de Valleybureaus. 2. Subsidie wordt niet verstrekt aan advies-, consultancybureaus of subsidieadviseurs. 2.3.3. Weigeringsgrond Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van fundamenteel onderzoek. 2.3.4. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
2.4.
Ondersteuning van innovatie bevorderende organisaties
De onder 2.11.1, tweede en derde lid van de Subsidieregeling vitaal Gelderland 2008 genoemde subsidie bedraagt maximaal 10% van de kosten van het in artikel 2.11.1, derde lid, genoemde uitvoeringsplan met een maximum van € 100.000,--. De looptijd van deze subsidie is gelijk aan de looptijd van het in het derde lid van artikel 2.11.1 genoemde uitvoeringsplan met een maximum van vier jaar.
3. Ruim baan voor ondernemen: Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt 3.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die: a. aansluiten op arbeidsmarktprogramma’s van bovenlokale samenwerkingsverbanden gericht op de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt met daarin gemeenten, beroepsonderwijs, werkgevers of werkgeversorganisaties en organisaties voor werk en inkomen vertegenwoordigt; b. een bijdrage leveren aan het oplossen van bovenlokale knelpunten gericht op de aansluiting van het onderwijs op de regionale arbeidsmarkt, blijkend uit de provinciale en regionale arbeidsmarktinformatie, en c. passen binnen de provinciale uitvoeringsagenda onderwijs-arbeidsmarkt 2008-2011 ‘Gelderse talenten op de arbeidsmarkt’. 3.2. Aanvrager Subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon op grond van Wet gemeenschappelijke regelingen, gemeenten, onderwijsinstellingen of werkgeversorganisaties. 3.3. Hoogte van de subsidie 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000,-- en een maximum van € 100.000,--; 2. De subsidie wordt verstrekt voor in tijd begrensde activiteiten van maximaal drie jaar.
3
4.
Investeren in de fysieke bedrijfsomgeving
4.1.
Realisatie herstructureringsopgave bedrijventerreinen
4.1.1. Criteria 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten: a. visievorming regionale ontwikkeling en planning bedrijventerreinen; b. planvorming concrete herstructurering of revitalisering bedrijventerreinen, of c. uitvoering van herstructurering of revitalisering bedrijventerreinen. 2. Een herstructureringsproject ingevolge het eerste lid onder c, komt in aanmerking voor subsidie indien het is opgenomen in het uitvoeringsprogramma herstructurering van een regionaal economische samenwerkingsverband. 4.1.2. Aanvrager Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente. 4.1.3 Subsidieverdelingsmethodiek Bij de verdeling van het beschikbare bedrag voor de subsidie in artikel 4.1.1. eerste lid, onderdeel c, houden Gedeputeerde Staten rekening met de mate waarin het project bijdraagt aan: a. behoud of versterking van de werkgelegenheid; b. duurzaamheid; c. elektronische en fysieke bereikbaarheid; d. duurzame beheersconstructie, en e. bereikbaarheid met het openbaar vervoer. 4.1.4. Hoogte van de subsidie 1. De onder 4.1.1. eerste lid, onder a en b genoemde subsidie bedraagt maximaal 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--. 2. De onder 4.1.1. eerste lid, onder c genoemde subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
4.2.
Bedrijfsverplaatsingen
4.2.1. Criteria 1. Subsidie wordt verstrekt als een bijdrage in de gemeentelijke kosten voor een bedrijfsverplaatsing van een planologisch positief bestemd bedrijf. Deze kosten vinden hun basis in een door een onafhankelijk taxateur opgestelde schadeberekening conform de regels van de Onteigeningswet. 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt: a. in het geval van een bedrijfsverplaatsing met wederzijds belang verstrekt tot maximaal 70% van de berekende schade op basis van reconstructie onder toepassing van kapitalisatiefactor 5, conform de systematiek van de Onteigeningswet. b. in het geval van een bedrijfsverplaatsing met een eenzijdig overheidsbelang verstrekt tot maximaal 50% van de berekende schade op basis van reconstructie conform de Onteigeningswet. 3. Een subsidie als bedoeld in het tweede lid onderdeel a wordt slechts verstrekt als het gemeentebestuur tenminste 30% van de kosten voor de verplaatsing draagt. 4. De subsidies van het gemeente- en provinciebestuur als bedoeld in dit artikel stijgen tezamen niet uit boven de grenzen van de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op bepaalde
4
categorieën steun, waaronder staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB 2008, L214, blz. 3). 4.2.2. Aanvrager De subsidie wordt verstrekt aan de gemeente. 4.2.3. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt maximaal € 500.000,--.
4.3.
Digitale bereikbaarheid
4.3.1. Criteria 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan een verder gebruik van een open breedbandinfrastructuur in Oost-Nederland. 2. Subsidie wordt verstrekt in de kosten van: a. de organisatie van vraagbundeling voor breedbandinfrastructuur; b. het opstellen van een (regionaal) plan van aanpak voor vraagbundeling; c. activiteiten voor promotie en gebruik van open breedbandnetwerken door bedrijven en instellingen, en d. de opzet van digitale marktplaatsen. 3. In het geval de aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling van een digitale marktplaats wordt deze beheerd door een onafhankelijke instantie. 4.3.2. Weigeringsgrond 1. Geen subsidie wordt verstrekt voor directe investeringen in glasvezelkabels of glasvezelnetwerken. 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor de aanleg van ICT-infrastructuur ten behoeve van woningen. 4.3.3. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
4.4.
Innovatieve activiteiten in de fysieke bedrijfsomgeving
4.4.1. Criteria 1. Subsidie kan worden verstrekt voor planvorming met betrekking tot innovatie in de inrichting en beheer van de fysieke bedrijfsomgeving. 2. Subsidie bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt voor activiteiten in het kader van de fysieke bedrijfsomgeving waarbij de opgedane kennis en ervaring wordt overgedragen aan een gemeente, aan ondernemers of aan een ondernemersvereniging en waarbij een aantoonbaar bestuurlijk draagvlak is vanuit de gemeente. 4.4.2. Aanvrager Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente of een ondernemersvereniging. 4.4.3. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
5
Benutten van de vrijetijdseconomie
5.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die: a. een bovenlokaal, regionaal of provinciaal toeristisch belang of uitstraling hebben;
5
b. leiden tot een aantoonbare toename van de bestedingen of werkgelegenheid, en c. passen binnen het vigerende beleid op het gebied van vrijetijdseconomie van de provincie Gelderland. 5.2. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
6.
Aanpakken van een duurzame energievoorziening
6.1.
Energieprojecten bij bedrijven en instellingen
6.1.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan: a. gebiedsgerichte ontwikkeling van duurzame warmtevoorziening op bestaande of nieuw te ontwikkelen bedrijvenlocaties; b. proces- of keteninnovaties bij bedrijven voor vermindering van het fossiele energieverbruik per product, of c. het uitvoeren van duurzame klimaatafspraken binnen zorg- en onderwijsinstellingen voor energiebesparing in nieuwe of bestaande utiliteitsbouw. 6.1.2. Aanvrager Subsidie wordt niet verstrekt aan advies-, consultancybureaus of subsidieadviseurs. 6.1.3. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten van de activiteit tot een maximum van € 50.000.
6.2.
Duurzame warmtevoorziening van woon- en werklocaties
6.2.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van duurzame warmtevoorziening van bedrijventerreinen, woninglocaties of integrale gebiedsontwikkelingen voor wonen en werken, mits: a. de reductie tenminste 30% CO2-emissie bedraagt ten opzichte van de vigerende Energieprestatiecoefficient (EPC), of een referentieterrein op basis van conventionele warmtevoorziening, waarbij de koolstofinhoud van de energiedrager mag worden meegerekend conform de methodiek van de Energieprestatie op locatie (EPL): b. sprake is van warmtevoorziening voor minimaal 50 woningequivalenten. 6.2.2. Aanvrager Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente. 6.2.3 Subsidiabele kosten Subsidiabele kosten voor de activiteit beschreven in artikel 6.2.1 zijn de meerkosten van de eenmalige installatie voor duurzame warmtevoorziening ten opzichte van conventionele warmtevoorziening voor zover deze vastgesteld kan worden door op transparante wijze doorlopen aanbestedingsprocedures en aantoonbaar is dat deze niet uit de grondexploitatie kan worden bekostigd 6.2.4. Hoogte van subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten van de activiteit tot een maximum van € 200.000.
6
6.3.
Decentrale energieproductie uit biomassa
6.3.1. Criteria 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende projecten op gebied van decentrale energieproductie uit biomassa: a. haalbaarheidsstudies en planvorming, voorzover het gaat om vormen van energieproductie die in overeenstemming zijn met de beleidslijn bio-energie provincie Gelderland, of b. innovatieve investeringsprojecten waarmee invulling wordt gegeven aan meervoudige benutting van biomassa in de keten (proces- of keteninnovatie) en stapsgewijze overgang naar productie van tweede generatie biobrandstoffen. 2. Bij de projecten bedoeld in het eerste lid is sprake van minimaal 10 % CO2emissiereductie in de keten ten opzichte van de eerste generatie biobrandstoffen. 6.3.2. Aanvrager Subsidie wordt niet verstrekt aan advies-, consultancybureaus of subsidieadviseurs. 6.3.3. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000.
6.4.
Energietransitie
6.4.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die: a. betrekking hebben op de Gelderse energietransitie voor de biobased economy, de gebouwde omgeving en duurzame mobiliteit; b. de voorbereiding betreffen van praktijkexperimenten die substantieel bijdragen aan één of meer van de volgende effecten: • Vergroting van de beschikbaarheid van biomassa uit het landelijk gebied voor economisch verkeer met 400.000 ton/jaar; • Productie van 3 petajoule aan tweede generatie biobrandstoffen op basis van bioraffinage of coproductie met andere hoogwaardige toepassingen; • Innovatieve biomassatoepassingen bij de Gelderse industrie als gerichte bijdrage van minimaal 30% vermindering van het fossiele energieverbruik in de betreffende branche ten opzichte van de bestaande stand van de techniek; • Klimaatneutrale landbouwsystemen; • Energieneutraliteit in de woningbouw; • 50% CO2-emissiereductie in de bestaande gebouwde omgeving ten opzichte van de bestaande situatie; • Structurele vermindering van werkgerelateerde mobiliteit door een combinatie van gedragsverandering en mobiliteitsalternatieven; • Gebiedsgerichte optimalisatie van ketenlogistiek in industriële branches als gerichte bijdrage aan terugdringing van het goederentransport per eenheid product, of • Introductie van zuinige en CO2-arme voertuigsystemen voor duurzame mobiliteit in binnensteden: c. worden uitgevoerd binnen een samenwerkingsverband, en d. een leereffect hebben voor derden. 6.4.2 Aanvrager Subsidie wordt niet verstrekt aan advies-, consultancybureaus of subsidieadviseurs. 6.4.3.
7
Weigeringsgrond
Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van fundamenteel onderzoek. 6.4.4. Hoogte van de subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000.
6.5.
Communicatie en bewustwording
6.5.1. Criteria Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die in overeenstemming zijn met het Ontwerp Integraal Programma Klimaat en gericht zijn op het stimuleren van debat of gerichte publiekscampagnes met het oog op informatieoverdracht, bewustwording of draagvlak voor gedragsverandering en om de maatschappelijke urgentie over te brengen om over te schakelen op duurzame energie en zoveel mogelijk energie te besparen of mogelijke oplossingsrichtingen van het energie- en klimaatvraagstuk vergroten. 6.5.2. Aanvrager Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente, een gemeente met andere rechtspersonen samen of aan een regionale overheidsgerelateerde organisatie. 6.5.3 Weigeringsgrond Geen subsidie wordt verstrekt voor: a. algemene mediacampagnes; b. activiteiten die reeds worden uitgevoerd door de Stichting Natuur- en Milieu- Educatie in Gelderland, of c. activiteiten die subsidiabel zijn in het kader van de Stimuleringsregeling milieu Gelderland 2007. 6.5.4. Hoogte van subsidie De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000.
7. Slotbepaling 1. Deze regeling treedt in werking op 15 september 2008. 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel subsidieverstrekking sociaal-economisch beleid 2008.
8
Toelichting Algemeen ‘Maak het in Gelderland’ is de titel van het sociaal economisch beleidsplan van de provincie. En niet voor niets. Gelderland heeft veel te bieden voor ondernemers. Er gebeurt veel op het terrein van kennis en innovatie. Er zijn tal van nationale en internationale bedrijven actief. De geografische ligging tussen Randstad en Ruhrgebied is uitstekend. Aan toeristen biedt de provincie natuur, ruimte en rust. De ondernemers moeten het doen. De overheid kan hierin faciliteren, bijvoorbeeld door het verstrekken van subsidies. Subsidie wordt verstrekt voor projecten waarvan de activiteiten betrekking hebben op invulling van het sociaal economisch beleidsplan “Maak het in Gelderland”: Het verzilveren van de Gelderse kennis en innovatiepositie Ruim baan voor ondernemen met minder regeldruk Investeren in de fysieke bedrijfsomgeving Benutten van de vrijetijdseconomie Binnen de hoofdstukken die in het sociaal-economisch beleidsplan “Maak het in Gelderland” zijn opgenomen is speciale aandacht voor de volgende thema’s: - Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt (zie hoofdstuk 4) - Aanpakken van een duurzame energievoorziening (zie hoofdstuk 4) De provincie ondersteunt, zoals geformuleerd in de provinciale uitvoeringsagenda onderwijsarbeidsmarkt 2008-2011 ‘Gelderse talenten op de arbeidsmarkt’ (GS 8 april 2008), de duurzame samenwerking in de Gelderse regio’s. Elke (WGR)regio heeft zijn eigen regionale samenwerkingsverband en formuleert een arbeidsmarktprogramma met activiteiten gericht op de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. De provincie gaat daarbij uit van de zeven Gelderse regio’s. 1 Artikel 3 bevat voor de subsidieverstrekking ten aanzien van dit thema beleidsregels. In artikel 6 Aanpakken van een duurzame energievoorziening zijn beleidsregels opgenomen om subsidie te verstrekken voor energieprojecten die passen binnen het ontwerp Integraal Programma Klimaat (GS 27 mei 2008) en die een relatie hebben met het sociaal economisch beleidsplan “Maak het in Gelderland”. Subsidie wordt verstrekt op basis van de Subsidieregeling vitaal Gelderland 2008.
1
NoordVeluwe, Stedendriehoek, Achterhoek, West Veluwe/Vallei, Rivierenland, Arnhem e.o., Nijmegen e.o.
9
Artikelsgewijs Artikel 2. Het verzilveren van de Gelderse kennis- en innovatiepositie Binnen het concept Triangle werken kennisinstellingen, overheden en bedrijfsleven samen aan vernieuwde inzichten en producten op de thema’s voeding, gezondheid en technologie. Stichting Food Valley te Wageningen en Stichting Health Valley te Nijmegen en het innovatieplatvorm in Twente zijn de belangrijkste spelers in deze samenwerking. Onder samenwerking, als bedoeld in artikel 2.1.2; 2.2.2 en 2.3.2 kan gedacht worden aan de inzet van een aantal partners die op financieel of persoonlijk terrein ieder een inzet plegen voor de realisatie van het desbetreffende innovatieproject. Artikel 2.3.1 sub c Onder maakindustrie worden onder andere de volgende sectoren verstaan: voedings- en genotmiddelenindustrie, textiel- en lederindustrie, papierindustrie, uitgeverijen en drukkerijen, aardolie-industrie, chemische industrie, rubber- en kunststofindustrie, basismetaalindustrie, metaalproductenindustrie, machine-industrie, elektrotechnische industrie, transportmiddelenindustrie, hout- en meubel- industrie. Mode-industrie De afgelopen jaren is de creatieve industrie een sector van belang geworden voor onze economie. Een voorbeeld van een veelbelovend creatieve cluster is de mode-industrie in Arnhem (Arnhem Modestad). De verdere versterking van dit cluster moet op den duur leiden tot een vruchtbare voedingsbodem voor startende bedrijven en versterking van het regionale imago. Artikel 3. Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt De provincie wil de regionale Platforms Onderwijs Arbeidsmarkt (POA), of gelijksoortige bovenlokale samenwerkingsverbanden, vraaggericht ondersteunen. Dergelijke POA’s zijn altijd tripartite samengesteld of gefinancierd (gemeenten, beroepsonderwijs en sociale partners). Tevens moet er sprake zijn van een bovenlokale of regionale schaal (bij voorkeur WGR-regio, in ieder geval meerdere gemeenten als voedingsgebied) Arbeidsmarktprogramma’s zijn meerjarige programma’s die bestaan uit meerdere projecten of activiteiten gericht op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het arbeidsmarktprogramma is gebaseerd op de conclusies van de beschikbare provinciale en regionale arbeidsmarktinformatie, zoals opgenomen in www.arbeidsmarktgelderland.nl Artikel 4. Investeren in de fysieke bedrijfsomgeving Art. 4.1 Realisatie herstructureringsopgave bedrijventerreinen De provincie heeft de ambitie om bij te dragen aan het creëren van een optimale bedrijfsomgeving, die duurzaam is, voldoende speelruimte biedt aan ondernemers en lokaal, regionaal en internationaal voorzien is van betrouwbare netwerken voor het verkeer van personen, goederen en informatie. Bij een duurzame bedrijfsomgeving als bedoeld in artikel 4.1.3, onderdeel b kan gedacht worden aan: Is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik? Onder zorgvuldig ruimtegebruik op een bedrijventerrein verstaan wij de combinatie van een goede landschappelijke inpassing, meervoudig of zuinig ruimtegebruik en aandacht voor de esthetische vormgeving van een bedrijventerrein. Onder meervoudig ruimtegebruik wordt daarbij verstaan: het opnieuw integreren van functies waarbij doelgericht gebruik wordt gemaakt van de derde en vierde dimensie. De derde dimensie is het verweven en stapelen van functies in de hoogte en, door toepassing van ondergronds bouwen, in de diepte. Ondergronds bouwen dient tegen deze achtergrond niet los, maar juist in samenhang te worden gezien met de functies die
10
daarboven worden gerealiseerd. De vierde dimensie is de tijd, waarbij ruimten beter en langer worden benut. Dat kan door ruimten zo te ontwerpen dat zij in de tijd gezien (dag, week, seizoen) voor meerdere functies kunnen worden gebruikt. Hieronder valt ook hergebruik na verlies van de oorspronkelijke functie. Wordt eventuele milieubelasting beperkt (is er bijvoorbeeld sprake van hergebruik van industriële reststoffen als input voor andere bedrijfsprocessen, bijvoorbeeld de levering van restwarmte tussen bedrijven onderling)? Wordt rekening gehouden met duurzaam waterbeheer (waaronder retentie, riolering, afkoppeling hemelwater)? In hoeverre wordt de beeldkwaliteit van het bedrijventerrein versterkt? Onder beeldkwaliteit verstaan wij de uiterlijke verschijning, samenhang en identiteit van een bedrijfsomgeving.
Artikel 4.1.3, onderdeel d. Bij een duurzame beheersconstructie kan worden gedacht aan parkmanagement: een samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de overheid om de kwaliteit van bedrijventerreinen te behouden en te verbeteren. Artikel 4.1.3, onderdeel e. Bij bereikbaarheid openbaar vervoer kan worden gedacht aan de aanwezigheid van openbaar vervoer op het desbetreffende bedrijventerrein. Regionaal economisch samenwerkingsverband Het regionaal economische samenwerkingsverband is het periodiek ambtelijk en bestuurlijk overleg van vertegenwoordigers van gemeenten, werkgeversorganisaties en onderwijsinstellingen over de economische ontwikkelingen in de betreffende WGR-regio. In dit regionaal economisch samenwerkingsverband wordt een uitvoeringsprogramma herstructurering (inclusief geactualiseerd planningschema) opgesteld op verzoek van de provincie met uit te voeren herstructureringsprojecten in de betreffende WGR-regio. Art. 4.2. Bedrijfsverplaatsingen In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsverplaatsingen waar het bedrijf ook belang bij heeft (bedrijfsverplaatsingen met wederzijds belang) en bedrijfsverplaatsingen waar alleen de overheid een belang heeft. Het belang van de overheid zal veelal samenhangen met gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van een woonwijk. Ook kan het zijn dat het gevestigde bedrijf een knelpunt vormt met betrekking van de leefbaarheid van de omgeving van het bedrijf. Het belang van het bedrijf kan gelegen zijn in de beperkte groeimogelijkheden op de locatie waar het gevestigd is. Artikel 4.2.1, vierde lid. In dit artikellid is sprake van Verordening (EG) nr. 70/2001. Op grond van artikel 15, leden 2 en 3 van deze Verordening mag de steun niet meer bedragen dan maximaal 10% (in geval van middelgrote ondernemingen) respectievelijk 20% (in geval van kleine ondernemingen) van de op grond van de Verordening in aanmerking komende kosten van investeringen in materiële activa (zoals investeringen in grond, gebouwen, machines en uitrusting; zie artikel 15, lid 3 van de EG-verordening. In bijlage I bij deze verordening wordt een middelgrote onderneming omschreven als een onderneming: - met minder dan 250 werknemers en waarvan - ofwel de jaaromzet € 50 miljoen niet overschrijdt - ofwel het jaarlijks balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt en - die niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van kleine of middelgrote ondernemingen beantwoorden.
11
Een kleine onderneming wordt omschreven als een onderneming: - met minder dan 50 werknemers en waarvan - ofwel de jaaromzet € 10 miljoen niet overschrijdt en - die niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van kleine of middelgrote ondernemingen beantwoorden. Een melding van de subsidie bij de Europese commissie kan achterwege blijven omdat een gemeente alleen voor een subsidie in aanmerking komt indien het te verplaatsen bedrijf een midden- of kleinbedrijf ingevolge deze verordening is en de subsidie voldoet aan de voorwaarden van deze beleidsregel. Planologisch positief bestemd bedrijf De bedrijfsvestiging is niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Art. 4.3 Digitale bereikbaarheid Als uitgangspunt voor het begrip ‘openheid’ in relatie tot open breedbandinfrastructuur kan aan het rapport Breedband over de Stadsgrenzen (september 2006) van Stichting Stedenlink en de richtlijnen van het landelijke platform voor breedbandnetwerken “Breedned” worden gedacht. Tweede lid, onderdeel d en het derde lid Een digitale marktplaats kan alleen functioneren als deze wordt beheerd door een onafhankelijke instantie die geen belang heeft bij de exploitatie van ICT-diensten, zoals internet en telefonie. Bij een onafhankelijke instantie kan worden gedacht aan de Nederlands Duitse Internet Exchange (NDIX) of een vergelijkbare instantie. Art. 4.4. Innovatieve activiteiten in de fysieke bedrijfsomgeving Artikel 4.4.1, tweede lid. Bij aantoonbaar bestuurlijk draagvlak kan gedacht worden aan een collegebesluit en/of een financiële bijdrage voor de activiteit. Artikel 5. Benutten van de vrijetijdseconomie De vrijetijdseconomie is een groeisector en katalysator voor economische ontwikkeling. De vrijetijdseconomie vormt een belangrijke factor voor het vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van Gelderland, mits deze sector zich sterk, innovatief en hoogwaardig kan profileren. De provincie heeft de ambitie om de economische kwaliteiten van Gelderland op het gebied van vrije tijd, recreatie en toerisme optimaal te benutten en product-marktcombinaties scherper vanuit de vraagzijde te profileren. De provincie wil de innovatiekracht in deze sector bevorderen. Artikel 6. Aanpakken van een duurzame energievoorziening Art. 6.1. Energieprojecten bij bedrijven en instellingen Te subsidiëren activiteiten voor dit onderdeel zijn bijvoorbeeld het opstellen van energievisies of energiescans en investeringskosten voor innovaties of concrete energiebesparende maatregelen, voor zover deze geen betrekking hebben of onderzoeken of investeringen die door het bevoegd gezag worden voorgeschreven. Bij deze laatste uitsluiting wordt bijvoorbeeld bedoeld de energiebesparingsonderzoeken die bedrijven moeten verrichten op basis van hun vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Subsidie kan bijvoorbeeld worden aangevraagd door gemeenten, ondernemersverenigingen, bedrijven en zorg- en onderwijsinstellingen.
12
Bij gebiedsgerichte ontwikkeling kan worden gedacht aan een ontwikkeling waar meerdere bedrijven zijn betrokken gericht op gemeenschappelijke infrastructuur, bijvoorbeeld warmwatervoorziening. Met proces- of keteninnovatie wordt in ieder geval bedoeld vernieuwing in productieprocessen of waterstromen binnen één bedrijf of in een keten van bedrijven die via materiaal-, grond- of energiestromen met elkaar verbonden zijn. Art 6.2. Duurzame warmtevoorziening van woon- en werklocaties Bij dit onderdeel gaat het om subsidie voor concrete investeringskosten. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat alleen de meerkosten die subsidiabel zijn. Dit betreft het deel van de kosten dat de investering niet markt-conform maakt: de meerkosten die ervoor zorgen dat het warmtevoorzieningsysteem niet winstgevend kan worden aangelegd uitgaande van gangbare tarieven en winstmarges. Daaraan is ook nog de voorwaarde verbonden dat de gemeente deze meerkosten niet kan opnemen in de grondexploitatie. Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) Het theoretisch berekend energieverbruik van een gebouw aan de hand van een genormeerde berekening, waarbij rekening wordt gehouden met het energieverbruik voor verwarming (isolatie en ventilatie), koeling, bevochtiging, ventilatoren, pompen, warm tapwater, verlichting bij een bepaald gebruikersgedrag. Deze EPC-waarde is een dimensieloos getal en is een maat voor de energie-efficiëntie van een gebouw. Hoe lager het getal, hoe energiezuiniger het ontwerp. De EPC-eisen staan in het Bouwbesluit. Energieprestatie op locatie (EPL) Een maat, waarmee het berekende verbruik aan fossiele brandstoffen van een wijk wordt aangegeven in relatie tot een referentiegebruik. Een EPL kan zowel voor nieuwbouw- als voor bestaande wijken worden berekend. De EPL wordt uitgedrukt in een (rapport)cijfer van 1 tot 10. De hoogte van de EPL-score wordt bepaald door drie factoren: het verbruik op gebouwniveau de keuze van de energiedrager (gas, elektriciteit of warmte) de wijze van productie van de energiedrager (efficiëntie van de energievoorziening). Art 6.3. Decentrale energieproductie uit biomassa Bij dit onderdeel gaat het om subsidies voor haalbaarheidsstudies en planontwikkelingen (conform beleidslijn bio-energie provincie Gelderland, vastgesteld op 5 februari 2008) en om investeringssubsidie. Investeringssubsidies zijn alleen van toepassing op innovatieprojecten ten behoeve van de ontwikkeling van zogenaamde ‘tweede generatie biobrandstoffen’. De ene biobrandstof zorgt namelijk voor minder CO2-uitstoot dan de andere. Traditionele biobrandstoffen - zoals biodiesel uit koolzaadolie of zonnebloemolie en alcohol uit suikerbieten of maïs - worden ook wel de ‘eerste generatie biobrandstoffen’ genoemd. Ze zorgen voor een CO2reductie van maximaal 50 procent. De verdere ontwikkeling van biobrandstoffen kan leiden tot biobrandstoffen met een CO2-reductie van rond de 90 procent. De technologieën om deze ‘tweede generatie biobrandstoffen’ te maken, zijn nog volop in ontwikkeling. Deze brandstoffen komen voort uit restproducten van de landbouw zoals stro of bermgras, in plaats van uit speciaal voor biobrandstof geteelde gewassen zoals koolzaad en oliepalm. De technologieën voor het omzetten van restproducten leiden tot aanzienlijk minder uitstoot van koolstofdioxide en voorkomen bovendien concurrentie met voedselproductie, één van de belangrijkste argumenten tegen biobrandstoffen. Art 6.4 Energietransitie Een transitie is een structurele verandering van de maatschappij, die het resultaat is van op elkaar ingrijpende en elkaar versterkende grootschalige technologische, economische, ecologische, sociaal-culturele en institutionele ontwikkelingen. Een transitie is een
13
procesinnovatie die een (deel van de) maatschappij compleet verandert en als vernieuwing de grenzen van organisaties overstijgt. In termen van milieuefficiëntie impliceert een transitie een verandering met een factor 15 à 20. Bij dit onderdeel gaat het om subsidiëring van zogenaamde praktijkexperimenten die passen in een de door de provincie voorgestane energietransitieaanpak, zoals beschreven in de Contourennota Integraal Programma Klimaat (vastgesteld op 9 oktober 207). Deze energietransities zijn gericht op een doorbraak naar heel andere transitie-aanpak om op termijn echt grote slagen te kunnen maken in energiebesparing en vermindering van CO2-uitstoot. Bij de transitie-aanpak hoort ook dat de experimenten gezamenlijk worden uitgevoerd door verschillende betrokken partijen om te bevorderen dat verschillende aspecten van een energietransitie voldoende aandacht krijgen zodat de experimenten in de praktijk daadwerkelijk navolging kunnen krijgen. Bij dergelijke activiteiten moet ook expliciet aandacht worden besteed aan de kennisoverdracht naar derden zoals bedrijven, overheden en kennisinstellingen. Duurzame mobiliteit is een verzamelnaam voor zaken die te maken hebben met schone voertuigen, met schone brandstoffen, het schoon gebruik van een vervoerssysteem en het gedrag van de mens als bestuurder en in het selectief gedrag. Mobiliteitsalternatieven: overgang naar zuinige en CO2-arme voertuigsystemen. Met een voertuigsysteem bedoelen we een combinatie van voertuigontwerp en aandrijftechniek, energiedrager (benzine, aardgas, biobrandstof, waterstof, elektriciteit) en infrastructuur om die energiedrager te kunnen ‘tanken’. 6.4.1 onderdeel c: De samenwerking moet aantoonbaar zijn. Hierbij kan worden gedacht aan personele en/of financiële inzet van de samenwerkingspartners ten behoeve van de activiteiten. Art 6.5. Communicatie en bewustwording In dit onderdeel gaat het om activiteiten die bewustzijn, meningsvorming en kennisuitwisseling over energiebesparing, duurzame energie en (aanpassing aan) klimaatverandering bevorderen. De provincie wil deze activiteiten subsidiëren als ze een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de doelstellingen van het provinciale klimaat- en energiebeleid zoals omschreven in de contourennota en het Ontwerp Integraal Programma Klimaat en niet al op andere wijze door de provincie worden gesubsidieerd. Dat betekent dat algemene media campagnes en activiteiten in het kader van Natuur- en Milieueducatie niet subsidiabel zijn. Bij regionaal overheidsgerelateerde organisaties kan gedacht worden aan het waterschap, Gelderse Milieu Federatie of een regiobureau op grond van de Wet gemeenschappelijke regeling. Arnhem, 2 september 2008
code:
14