ADVIES 10/02 | Maart 2010
ARIE-regeling
BRIEFADVIES 10/02 | Maart 2010
ARIE-regeling
UITGEBRACHT AAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID NR.2 - MAART 2010
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert het kabinet en het parlement over de hoofdlijnen van het te voeren sociaal en economisch beleid en over belangrijke wetgeving op sociaal-economisch terrein. Daarnaast heeft de SER bestuurlijke taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO), waaronder het toezicht op de product- en bedrijfschappen. Ook is de SER betrokken bij de uitvoering van enkele wetten. De SER is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo). Zitting in de SER hebben vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers, en kroonleden (onafhankelijke deskundigen). De raad is een onafhankelijk orgaan dat door het gezamenlijke Nederlandse bedrijfsleven wordt gefinancierd. De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door een aantal vaste en tijdelijke commissies. Enkele vaste commissies zijn onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam. Op www.ser.nl vindt u actuele informatie over de samenstelling en de werkzaamheden van de SER en zijn commissies. Ook alle circa 1000 adviezen die sinds 1950 zijn verschenen, zijn daar op te zoeken. Adviezen van de laatste jaren zijn bovendien in gedrukte vorm verkrijgbaar. Het SERmagazine brengt maandelijks nieuws en achtergrondinformatie over de SER, de overlegeconomie en belangrijke sociaal-economische ontwikkelingen.
Inhoudsopgave 1.
Voorwoord
5
2.
Briefadvies
7
Bijlagen 1. 2.
Adviesaanvraag Samenstelling van de commissie
17 25
3
4
VOORWOORD
Voorwoord De SER-Commissie Arbeidsomstandigheden heeft op 12 maart 2010 per brief advies uitgebracht over de regeling voor Aanvullende Risico Inventarisatie en -Evaluatie (ARIE-regeling). Aanleiding was een adviesaanvraag van minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2008. De commissie is van mening dat de ARIE-regeling op dit moment niet hoeft te worden gewijzigd. Wel kan de regeling verbeterd worden waardoor deze gebruikersvriendelijker en eenvoudiger wordt voor ondernemers. De commissie noemt in dat verband een uitzondering voor wegvervoerders, een betere afstemming van terminologie, de ontwikkeling van een digitaal rekeninstrument en bijscholing over de ARIE-verplichtingen. Ook doet de commissie de suggestie maatwerk toe te passen bij handhaving, waarbij rekening wordt gehouden met de mate van risico’s die bedrijven lopen. Tot slot bepleit zij een integraal beleid met een integrale handhaving, samen met andere inspectiediensten.
5
6
Briefadvies Commissie Arbeidsomstandigheden Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de heer mr. J.P.H. Donner Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG
BETREFT
ARIE-regeling
DEN HAAG
12 maart 2010 10.00758/jjb/ipw
ONS KENMERK
E-MAIL TOESTELNUMMER
j.
[email protected] 070 3499 558
BIJLAGE(N)
Mijnheer de Minister,
Bij brief van 19 december 2008, kenmerk ARBO/M&A/2008/34422 heeft u de SociaalEconomische Raad verzocht te adviseren over: ■ de wijze waarop de ARIE-regeling op dit moment is opgenomen in de Arboweten regelgeving en met name over de verantwoordelijkheidsverdeling bij het werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen, en ■ de wijze waarop de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het voeren van een goed veiligheidsbeleid het best vormgegeven kan worden. U legt de raad daarbij drie concrete vragen voor. U stelt de ontvangst van een advies in mei 2009 op prijs. Het dagelijks bestuur van de raad heeft op 18 december 2009 besloten de afhandeling van de adviesaanvraag te delegeren aan de Commissie Arbeidsomstandigheden vanwege het overwegend technisch karakter van de adviesaanvraag.
7
1. Voorbereiding advisering De voorbereiding van een (unaniem) standpunt heeft meer tijd gekost dan was ingeschat. Deels zijn de tegenstrijdige signalen uit de respectieve achterbannen daarvan de oorzaak; deels is dat het gevolg van de discussie over grenswaarden voor doelvoorschriften en over de beleidsregels, en de interpretatie van het redelijkerwijsbegrip in relatie tot het al dan niet voldoen aan de wet. Teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen over de knelpunten van de ARIE-regeling in de praktijk, is de betrokken brancheorganisaties verzocht om schriftelijk commentaar en om daarbij met name in te gaan op de ervaren knelpunten in de toepassing van de ARIE-regeling. Vervolgens zijn de (branche)organisaties die hebben gereageerd, in de gelegenheid gesteld hun commentaar mondeling toe te lichten en zijn aanvullende vragen aan deze organisaties voorgelegd. Op grond van de verzamelde informatie is een aantal brancheorganisaties die niet eerder hadden gereageerd, alsnog schriftelijk een aantal vragen voorgelegd. Ten slotte zijn in de verschillende fasen van de discussie aan de betrokken beleidsafdeling van het ministerie van SZW en aan de Arbeidsinspectie (directie Major Hazards Control) schriftelijk vragen gesteld en is over de antwoorden mondeling gediscussieerd met vertegenwoordigers van SZW en de Arbeidsinspectie. In deze gesprekken is ook de overschrijding van de adviestermijn aan de orde geweest. Daartegen zijn geen bezwaren geuit. De commissie heeft haar advies via een schriftelijke procedure vastgesteld op 12 maart 2010.
2. Uitgangspunt van advisering De raad heeft op 17 juni 2005 aan de toenmalige staatssecretaris van SZW een advies uitgebracht over de evaluatie van de Arbowet 1998.1 Hij schetst daarin een nieuw model voor een arbostructuur en de consequenties daarvan voor de inhoud van regelgeving: een scheiding tussen het publieke en het private domein. Het publieke domein bevat heldere en concrete doelvoorschriften waaraan duidelijke wetenschappelijk onderbouwde gezondheids- of veiligheidskundige (grens)waarden zijn gekoppeld. Doelvoorschriften omschrijven daarbij het te bereiken beschermingsniveau van werknemers tijdens de arbeid.
1
8
SER (2005) Advies Evaluatie Arbowet 1998, publicatienr. 05/09, Den Haag : Sociaal-Economische Raad, 17 juni 2005.
In het private domein stellen werkgever(s) en werknemers – op sectoraal of nationaal niveau – manieren vast waarop aan de doelvoorschriften kan worden voldaan. Zij leggen dat vast in arbocatalogi. Op het niveau van de individuele onderneming kunnen werkgever en werknemers afspraken maken via het plan van aanpak behorend bij de risico-inventarisatie en -evaluatie. De sociale partners geven daarbij invulling aan de (huidige) middelvoorschriften om te voldoen aan de wettelijke doelvoorschriften. In het voornoemde advies onderscheidt de raad in het proces naar invoering van de voorgestane arbostructuur ten aanzien van het publieke domein, de volgende stappen: ■ De bestaande globale doelvoorschriften moeten worden geherformuleerd tot heldere, concrete en handhaafbare doelvoorschriften, waaraan duidelijke, wetenschappelijk onderbouwde gezondheids- of veiligheidskundige grenswaarden zijn gekoppeld. ■ Waar dergelijke heldere en concrete, handhaafbare doelvoorschriften al zijn geformuleerd in bijvoorbeeld beleidsregels of normalisatienormen, worden die voorschriften opgenomen in het publieke domein van regelgeving. ■ Zodra de globale doelvoorschriften zijn geherformuleerd als hiervoor aangegeven, kunnen de corresponderende middelvoorschriften uit de regelgeving in het publieke domein worden geschrapt. ■ Voor een aantal doelvoorschriften zal het herformuleren in concrete en heldere, handhaafbare doelvoorschriften (nog) niet mogelijk zijn. In dergelijke gevallen kan worden voorzien door het formuleren van een procesnorm. Het advies van de raad heeft zijn weerslag gevonden in de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet, zoals deze van kracht is geworden per 1 januari 2007.
3. Beantwoording vragen De commissie heeft de adviesaanvraag over de ARIE-regeling vanuit de hiervoor geschetste nieuwe arbostructuur beoordeeld. Vraag 1: Hoe moeten de verantwoordelijkheden bij het garanderen van de veiligheid in bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden verdeeld, uitgaande van de ernstige risico's, en de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zoals het uitgangspunt is van de nieuwe Arbowet van l januari 2007?
9
Standpunt commissie
Uitgangspunt voor de commissie vormt het onderscheid tussen doelvoorschriften en middelvoorschriften en het daarmee verband houdende onderscheid in het publieke en het private domein. De commissie is van mening dat, gezien de ernstige risico’s waarvoor de ARIE-regeling van toepassing is, in het algemeen de huidige (meer gedetailleerde) regelgeving zou moeten worden gehandhaafd. Zij verwijst hierbij kortheidshalve naar de discussie zoals gevoerd met de toenmalige staatssecretaris van SZW en diens ambtenaren over de zogenoemde nationale kop in regelgeving (boven op de EG-regelgeving) en handhaving daarvan voor specifieke (zeer) ernstige risico’s. Gezien de aard van de risico’s ligt volgens de commissie een regeling in het publieke domein in de rede. De eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers is volgens de commissie met name daarin gelegen dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen door kritisch te onderzoeken (met behulp van de verstrekte berekeningswijze) of zij onder de ARIE-regeling vallen. Of daarbij vervolgens meer ruimte is om invulling te geven aan de zogenoemde middelvoorschriften zal in ieder geval op bedrijfsniveau moeten worden beoordeeld. De vraag of een arbocatalogus tot stand moet en/of kan worden gebracht, zal op sectorniveau moeten worden beantwoord. Vraag 2: Wat is in dit licht, en gegeven de overwegingen en opties die in de adviesaanvraag zijn geschetst, het advies met betrekking tot de wettelijke regeling van de ARIE, de operationele doelbepalingen, de middelbepalingen en de beleidsregel? Standpunt commissie
Deze beleidsregel bevat informatie en data die nodig zijn om te bepalen of een bedrijf onder de ARIE-verplichting valt en geeft daarmee invulling aan afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De commissie neemt voor de beantwoording van de vraag van de minister op dit moment nog geen standpunt in en wacht daarvoor het resultaat af van de discussie in de Stichting van de Arbeid over de analyse díe door de minister bij brief van 30 november 2009 aan de stichting is toegezegd per norm en beleidsregel voor overname in de arboregelgeving. Vraag 3: Hoe kunnen de ARIE- instrumenten in alle ARIE-plichtige bedrijven optimaal functioneren zodat het beoogde effect – bijdragen aan het beheersen van de risico's op zware ongevallen – maximaal is? Wat zouden de sociale partners eraan kunnen doen om dat te bereiken?
10
Standpunt commissie
De commissie concludeert op basis van het evaluatieonderzoek dat een grote groep bedrijven al serieus met de ARIE-verplichting aan de slag is gegaan, zij het dat de tijd tussen de implementatie van de ARIE-verplichting en het evaluatieonderzoek van het beleid nogal kort is te noemen. De betreffende bedrijven staan in algemene zin positief tegenover de regeling. Verder kan worden geconcludeerd dat niet altijd goede en ervaren deskundigen betrokken worden bij het vaststellen of sprake is van een ARIE-verplichting en vervolgens bij de implementatie daarvan in het bedrijf. Het aanwijzingssysteem wordt daarom in een aantal gevallen als ondoorzichtig dan wel moeilijk hanteerbaar ervaren. Met name tegen de formule om de ARIE-plicht vast te stellen bestaan dan bezwaren. Een andere constatering is dat er weinig ongevallen voorkomen die gerelateerd zijn aan de risico’s waarop de ARIE-regeling toeziet. In dat opzicht mag de voorzichtige conclusie worden getrokken dat de ARIE-regeling een goed effect heeft. De commissie is evenwel van mening dat verbetering van de regeling op een aantal punten mogelijk is. Van diverse zijden zijn daartoe aan de commissie suggesties aangereikt. In de hiernavolgende paragraaf zal de commissie daarop verder ingaan. Bij de vraag wat de sociale partners zouden kunnen bijdragen aan een maximaal effect van de ARIE-regeling in de praktijk, is de commissie van mening dat sociale partners meer dan in het verleden aandacht zouden moeten besteden aan voorlichting over risico’s en risicobeheersing.
4. Verbetersuggesties De commissie is van mening dat verbetering van de ARIE-regeling op een aantal punten mogelijk is, vooral wat de toepassing van de regeling in de praktijk betreft. De commissie reikt daartoe de volgende suggesties aan. Aanwijzing vervoersgebonden inrichtingen
De vervoersgebonden inrichtingen zijn categoraal aangewezen in de regeling, in die zin dat deze bedrijven die op basis van de Wet milieubeheer een vergunning hebben voor de opslag van gevaarlijke stoffen, onder de ARIE-regeling vallen, tenzij met behulp van berekeningen kan worden aangetoond dat ze niet onder de verplichting vallen.
11
De commissie wijst erop dat, anders dan in het normale aanwijssysteem het geval is, vervoersgebonden inrichtingen niet kunnen aangeven hoeveel stoffen zij in huis hebben. Deze hoeveelheden kunnen sterk fluctueren en daardoor kan de ARIE-verplichting dan weer wel en dan weer niet van toepassing zijn. De commissie vraagt zich dan ook af of het in principe mogelijk is om binnen de vervoersgebonden inrichtingen bepaalde categorieën aan te wijzen die ARIEplichtig zijn. Gezien de reeds bestaande wettelijke voorschriften vraagt zij zich eveneens af wat de toegevoegde waarde van de ARIE-regeling is voor het transport en de op- en overslag van gevaarlijke stoffen in gesloten verpakkingen. De commissie beveelt aan dat uw ministerie onderzoekt, uiteraard onder de voorwaarde van handhaving van het huidige beschermingsniveau, of een categorale aanwijzing, dan wel een categorale uitsluiting van de aanwijzing, binnen de vervoersgebonden inrichtingen mogelijk is. De commissie heeft van vervoersgebonden inrichtingen de klacht ontvangen dat zij verplicht worden een bedrijfsbrandweer aan zich te verbinden omdat zij onder de ARIE-regeling vallen. Zij wijst erop dat in de betrokken BZK-regelgeving geen sprake is van een automatisme voor het hebben van een bedrijfsbrandweer door ARIEbedrijven, maar dat die eis door de vergunningverlenende instantie kan worden overwogen. Afstemming ARIE-regeling en milieuregelgeving
De commissie pleit voor het hanteren van dezelfde definities en indeling van gevaarlijke stoffen in de ARIE-regeling als in de Wet milieubeheer. Daarbij lijkt het van belang eveneens te bezien hoe bedoelde definities en indeling zich verhouden tot de definities en indeling van stoffen conform de CLP-verordening van de EU. Mogelijk kan een en ander op elkaar worden afgestemd. Hierdoor kan naar haar oordeel een vereenvoudiging in de arboregelgeving en de ARIE-regeling worden bereikt. Ontwikkeling digitaal rekeninstrument
De commissie pleit voor de ontwikkeling door of in opdracht van het ministerie, van een faciliterend digitaal rekeninstrument om te bepalen of de ARIE-verplichting van toepassing is. Op deze wijze wordt naar haar oordeel de ARIE-regeling meer gebruikersvriendelijk gemaakt zonder dat dit ten koste van het beschermingsniveau gaat. De commissie gaat er daarbij van uit dat de gegevens en informatie die in de beleidsregel 2.2 worden vermeld om vast te stellen of sprake is van een ARIE-verplichting, in dit digitale instrument worden verwerkt.
12
VOORWOORD
Het digitale instrument zou via het Arboportaal beschikbaar moeten worden gesteld. Toetsing ARIE-verplichting
De commissie wijst erop dat uit het evaluatieonderzoek blijkt dat een groot aantal kleinere bedrijven moeite heeft met het vaststellen of zij onder de ARIE-verplichting vallen. Deze bedrijven moeten naar haar mening het resultaat van de berekeningen die zij hebben gemaakt en op grond waarvan de toepasselijkheid van de ARIE-regeling wordt bepaald, ter controle kunnen voorleggen aan de Arbeidsinspectie in het verlengde van diens normale handhavingstaak. Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet om een eventuele adviesrol. Opleiding/bijscholing
De commissie geeft de minister in overweging nader overleg te plegen met Delft Toptech van de TU Delft over een meer gerichte benadering van bedrijven en deskundigen voor een (al dan niet aangepaste) opleiding/bijscholing over de ARIE-verplichtingen. Dit instituut heeft voor de invoering van de ARIE-regeling op verzoek en met subsidie van het ministerie een opleidingscursus ontwikkeld over de ARIE-regeling. In de periode 2002 t/m 2005 zijn in totaal 5 cursussen verzorgd voor bedrijven en deskundigen (Arbodiensten en consultants). Verder heeft een cursus plaatsgevonden in 2007, met name gericht op medewerkers van Defensie. Het instituut overweegt thans de cursus op een ietwat andere leest te schoeien. De commissie acht het wenselijk dat vanuit het ministerie/Arbeidsinspectie daarin wordt geparticipeerd en dat de Arbeidsinspectie actief betrokken wordt bij het gericht benaderen van bedrijven en attenderen op deze cursus. Criteria vaststelling ARIE-verplichting
De commissie stelt de minister voor dat het ministerie vaststelt of de volgende punten kunnen leiden tot aanpassing van de verplichtstelling tot het van kracht zijn van de ARIE-regeling. In de eerste plaats de bevindingen van het ‘Eindrapport consequentieonderzoek wijziging ARIE-grenswaarden’ van het Centrum voor Externe Veiligheid RIVM van 30 juni 2006, opgesteld in opdracht van uw ministerie. Het rapport stelt een aantal wijzigingen voor in de indeling van toxische en brandbare stoffen, hetgeen ook consequenties heeft voor de ARIE-grenswaarden. Het rapport schat in dat een beperkt aantal bedrijven als gevolg daarvan niet meer onder de ARIE-regeling valt.
13
De commissie stelt voor de ARIE-regeling aan te passen aan het RIVM-voorstel en in het verlengde daarvan uiteraard dit voorstel te betrekken bij de ontwikkeling van het geadviseerde digitale rekeninstrument voor het bepalen of de ARIE-regeling van toepassing is. Daarnaast stelt zij voor te onderzoeken in hoeverre de CLP-verordening van de EU als uitgangspunt kan dienen voor een herindeling van gevaarlijke stoffen. In de tweede plaats de toepassing van de ARIE-regeling bij het thermisch verzinken/ beitsbaden. De commissie stelt voor dat nader wordt uitgezocht of – met behoud van de huidige beschermingsniveaus – van de ARIE-regeling kunnen worden uitgezonderd: 3 ■ de thermische baden van maximaal 200 m beitszuur met een concentratie lager dan 15 procent bij een temperatuur van maximaal 30° Celsius; ■ geautomatiseerde beitsbaden, in een voor werknemers afgesloten omgeving, met een procesconcentratie van circa 15 procent beitszuur, die tot een tempe-ratuur van maximaal 45° Celsius kunnen worden verwarmd. Handhaving
Ook voor de handhaving ziet de commissie mogelijkheden om maatwerk te leveren en daarmee ook de ARIE-regeling optimaal in te voeren. Zij denkt hierbij aan: ■ Handhaving op maat waarbij rekening wordt gehouden met specifieke categorieën bedrijven, bijvoorbeeld vanwege de geringe risico’s. ■ Aanpassing van het inspectieregime qua frequentie en intensiteit van de inspecties. De commissie denkt hierbij concreet aan bedrijven die voorlopers zijn op gebieden als milieu, arbo en kwaliteitszorg en daarvoor over een gecertificeerd managementsysteem beschikken. ■ Een integraal beleid (‘one system fits all’) en in lijn daarmee een meer integrale handhaving, samen met andere inspectiediensten. De commissie erkent dat daarover afstemming zal moeten plaatsvinden met andere ministeries. Zij pleit voor een initiatief vanuit het ministerie van SZW tot een dergelijk afstemmingsoverleg en, in het verlengde daarvan, voor gezamenlijke inspecties. Met hoogachting,
F.B.J. Grapperhaus voorzitter
14
J.J. Brokamp secretaris
Bijlagen
BIJLAGE 1
17
18
BIJLAGE 1
19
20
BIJLAGE 1
21
22
BIJLAGE 1
23
24
BIJLAGE 2
Samenstelling Commissie Arbeidsomstandigheden (Arbo)
Leden
Plaatsvervangende leden
Onafhankelijke leden prof.mr. F.B.J. Grapperhaus (wnd. voorzitter) G. van der Laan M.D. ir. W.K. Raes Ondernemersleden drs. A.W. Hokken (LTO Nederland) G.O.H. Meijer (RCO) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland)
P.A. Schoormans (VNO-NCW)
J.A. van de Werken (MKB-Nederland) Vacature (RCO) Vacature (VNO-NCW) Werknemersleden mw. S. Baljeu-Veenstra (CNV) mw. mr. C.C. de Boer (MHP) drs. W. van Veelen (FNV) mw. mr. M. Wildekamp (CNV) Vacature (FNV) Vacature (FNV)
mr. E.E.F.H.M. van Sark mr. H. van Steenbergen mw. H. Konijnenburg mw. J.F.J. Waage
Adviserende leden uit de kring van overheidswerkgevers mw. N. Piekaar (VSO) Ministeriële vertegenwoordigers mr. R.D. Blinker (BZK) L. Klokkenburg (EZ) Mw. drs. S.C.M. Bleuland van Oordt-Dröge (SZW) E.G. ten Oever (Jus) ir. C.R.M. Oudshoorn (V&W) J.H. van de Ruit (Def) mw. dr. J.W. Tas (VWS) ir. P. van Veen (VROM)
W. Pietersma
25
mw. drs. A.C.C.M. van Zoelen (SZW) Vacature (OCW) Secretariaat mr. J.J.A.M. Brokamp mw. mr. B.P.F.D. Hendrikx
26
Publicatieoverzicht Algemeen De belangrijkste adviezen en rapporten van de SER komen in boekvorm uit. Een jaarabonnement op deze publicaties kost 90,50. Losse exemplaren kosten 7,50, tenzij anders aangegeven. Van de meeste adviezen wordt een aparte samenvatting gemaakt. Deze samenvattingen kunt u raadplegen op onze website. Sommige samenvattingen zijn ook beschikbaar in boekvorm. In het publicatieoverzicht is dat aangegeven met een N (Nederlands), E (Engels), D (Duits), F (Frans) en S (Spaans). De bibliografische gegevens vindt u op onze website. De samenvattingen in boekvorm zijn gratis. Het SERmagazine, met nieuws en opinies over de SER, de Stichting van de Arbeid en de overlegeconomie, verschijnt maandelijks. Een jaarabonnement is gratis. Een overzicht van alle SER-uitgaven vindt u op onze website (www.ser.nl).
Adviezen Samenvatting ARIE-regeling 2010, 24 pp., ISBN 978-94-6134-002-3, bestelnr: 10/02 Advies Overheid én Markt: het resultaat telt! Voorbereiding bepalend voor succes 2010, 234 pp. ISBN 978-94-6134-001-6, bestelnr: 10/01 Aanpak inhaleerbare allergene stoffen op de werkplek 2009, 72 pp., ISBN 90-6587-991-9, bestelnr. 09/06 Consumentenrechten in de interne markt 2009, 120 pp., ISBN 90-6587-990-0, bestelnr. 09/05 Europa 2020: de nieuwe Lissabon-strategie 2009, 178 pp., ISBN 90-6587-989-7, bestelnr. 09/04
E
Diversiteit in het personeelsbestand 2009, 94 pp., ISBN 90-6587-988-9, bestelnr. 09/03 Een kwestie van gezond verstand 2009, 184 pp., ISBN 90-6587-986-2, bestelnr. 09/02 Veilig omgaan met nanodeeltjes op de werkplek 2009, 156 pp., ISBN 90-6587-984-6, bestelnr. 09/01 Duurzame globalisering: een wereld te winnen 2008, 334 pp., ISBN 90-6587-973-0, bestelnr. 08/06
27
Waarden van de Landbouw 2008, 106 pp., ISBN 90-6587-971-4, bestelnr. 08/05 Zuinig op de Randstad 2008, 82 pp., ISBN 90-6587-969-2, bestelnr. 08/04 Langdurige zorg verzekerd: toekomst van de AWBZ 2008, 288 pp., ISBN 90-6587-970-6, bestelnr. 08/03 Naar een kansrijk en duurzaam energiebeleid 2008, 106 pp., ISBN 90-6587-968-4, bestelnr. 08/02 Evenwichtig Ondernemingsbestuur 2008, 100 pp., ISBN 90-6587-966-8, bestelnr. 08/01 Evenwichtig Ondernemingsbestuur: bijlage met consultatie en onderzoeksrapportages 2008, 215 pp., ISBN 90-6587-967-6, bestelnr. 08/01A Benoemingsrecht Sociaal-Economische Raad 1 april 2008 – 1 april 2010 2007, 28 pp., ISBN 90-6587-965-X, bestelnr. 07/07 Meedoen zonder beperkingen 2007, 212 pp., ISBN 90-6587-958-7, bestelnr. 07/06 Groenboek Herziening consumentenacquis 2007, 54 pp., ISBN 90-6587-957-9, bestelnr. 07/05 Lissabon in de wijk: het grotestedenbeleid in een nieuwe fase 2007, 58 pp., ISBN 90-6587-953-6, bestelnr. 07/04 Eenvoudige procedure voor eenvoudige civiele zaken 2007, 86 pp., ISBN 90-6587-951-x, bestelnr. 07/03 Arbeidsmigratiebeleid 2007, 212 pp., ISBN 90-6587-948-x, bestelnr. 07/02 Niet de afkomst maar de toekomst 2007, 122 pp., ISBN 90-6587-947-1, bestelnr. 07/01 Naar een kansrijk en duurzaam energiebeleid 2006, 120 pp., ISBN 90-6587-943-9, bestelnr. 06/10 Mobiliteitsmanagement 2006, 44 pp., ISBN 90-6587-942-0, bestelnr. 06/09 Welvaartsgroei door en voor iedereen 2006, 150 pp., ISBN 90-6587-937-4, bestelnr. 06/08 Welvaartsgroei door en voor iedereen: Themadocument Sociale innovatie 2006, 66 pp., ISBN 90-6587-938-2, bestelnr. 06/08 I Welvaartsgroei door en voor iedereen: Themadocument Arbeidsverhoudingen 2006, 90 pp., ISBN 90-6587-939-0, bestelnr. 06/08 II Welvaartsgroei door en voor iedereen: Themadocument Arbeidsmarktperspectieven laaggeschoolden en ontwikkeling kwalificatiestructuur beroepsbevolking 2006, 58 pp., ISBN 90-6587-940-4, bestelnr. 06/08 III Personenkring werknemersverzekeringen 2006, 154 pp., ISBN 90-6587-926-9, bestelnr. 06/07
28
E
Rapporten Nieuwe EU-voorstellen Regulering en toezicht financiële sector 2010, 64 pp., ISBN 978-94-6134-006-1 CSED-rapport: Met Europa meer groei 2004, 210 pp., ISBN 90-6587-880-7
N, E, F
Samenvattingen (gratis; in boekvorm) CSED-rapport: Met Europa meer groei 2004, 46 pp., ISBN 90-6587-879-3
Vertaalde samenvattingen (gratis; in boekvorm) Increasing prosperity by and for everyone 2006, 38 pp., ISBN 90-6587-955-2, orderno. 06/08e Accroissement de la prosperité par et pour chacun 2006, 40 pp., ISBN 90-6587-952-8, numéro de commande 06/08f Crecimiento del bienestar por y para todo el mundo 2006, 40 pp., ISBN 90-6587-954-4, número 06/08s Gemeinsam Wohlstandswachstum für alle schaffen 2006, 40 pp., ISBN 90-6587-956-0, Bestellnummer 06/08d Co-financing of the Common Agricultural Policy 2006, 32 pp., ISBN 90-6587-927-7, orderno. 06/05e
Overige publicaties Industrial relations and the adaptability of the Dutch economy 2007, 88 pp., ISBN 90-6587-961-7 Verklaring 50 jaar Verdrag van Rome 2007, 10 pp., vertalingen in Engels, Duits, Frans en Spaans
Alle uitgaven zijn te bestellen: ■ telefonisch bij de afdeling Verkoop (070 3499 505); ■ via de website (www.ser.nl); ■ door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 333281 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van het bestelnummer en de titel.
29
Colofon Uitgave Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag T 070 3499 499 E
[email protected] www.ser.nl
Teksten Commissie Arbeidsomstandigheden (Arbo) Fotografie omslag: Marco Okhuizen/HH Vormgeving en druk 2D3D, Den Haag (basisontwerp); Huisdrukkerij SER © 2010, Sociaal-Economische Raad Alle rechten voorbehouden Overname van teksten is toegestaan onder bronvermelding. ISBN 978-94-6134-002-3
30
Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag T 070 3499 499 E
[email protected] www.ser.nl © 2010, Sociaal-Economische Raad ISBN 978-94-6134-002-3