Inhoudstafel
0
INLEIDING ..................................................................................... 1
0.1
Totstandkoming van het zelfevaluatierapport............................. 1
0.2
Historische en organisatorische context..................................... 1
De organisatorische context ...........................................................2 0.2.2 Geschiedenis van de opleiding........................................................4
0.2.1
1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING........................................ 13
1.1
Niveau en oriëntatie ................................................................. 13
Algemene opleidingsdoelstellingen en de genese ervan .................13 1.1.2 Afstellen van de doelstellingen op de competenties van Bachelor en Master uit het decreet en aandacht voor competentiegericht leren..........13 1.1.3 Aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen ..........................................................................14 1.1.4 Aandacht voor beroepsvaardigheden in de doelstellingen .............15 1.1.5 Wijze van bekendmaking en bekendheid van de doelstellingen bij de studenten en betrokken personeelsleden ...........................................16 1.1.1
1.2
Domeinspecifieke eisen ............................................................ 16
Beschrijving en onderbouwing van het domeinspecifieke referentiekader........................................................................................16 1.2.2 Profilering van de t.o.v. binnen- en buitenlandse opleidingen naar opleidingsdoelstellingen toe en in relatie tot de eigen visie op de discipline 18 1.2.3 Afstemmen van de doelstellingen op beroepsreglementering.........19 1.2.4 Afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld .......................................................................19 1.2.5 Afstemming van de doelstellingen op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten ..............................................................20 1.2.1
2 PROGRAMMA............................................................................... 21 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud ................................... 21
Vertaling van de doelstellingen in het programma ........................21 2.1.2 Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen ............................23 2.1.3 Aanwezigheid van discipline-overschrijdende elementen ..............27 2.1.4 Internationale dimensie in de opleiding ........................................28 2.1.5 Mate waarin recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het programma zijn geconcretiseerd..................................29 2.1.6 Procedure voor curriculumherziening en -innovatie & 2.1.7 Participatie van betrokken partijen bij curriculumontwikkeling, herziening en -innovatie..........................................................................29 2.1.1
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma......................................................................................... 30 2.2
Aandacht in het programma voor kennisontwikkeling ..................30 2.2.2 Aandacht in het programma voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen................30 2.2.3 Aansluiting bij recente (internationale) ontwikkelingen in het vakgebied................................................................................................31 2.2.4 Onderzoeksgebondenheid van het onderwijs ................................32 2.2.5 Aandacht in het programma voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden – het bijbrengen van onderzoeksattitude – onderzoeksvaardigheden.........................................................................33 2.2.1
2.3
Samenhang van het programma................................................ 34
Sequentiële opbouw en coherentie van het programma in termen van het modeltraject ...............................................................................34 2.3.2 Verhouding en afstemming verplicht programma – keuzeopleidingsonderdelen .....................................................................36 2.3.3 Afstemming van het programma bij samenwerking met andere instellingen .............................................................................................37 2.3.4 Relatie tussen het programma en flexibele trajecten.....................37 2.3.1
2.4
Studeerbaarheid ....................................................................... 41
Studieomvang van de opleiding ....................................................41 2.4.2 Studietijdmeting en opvolging.......................................................42 2.4.3 Overeenstemming van de begrote en reële studietijd ....................42 2.4.4 Verdeling van de studietijd in de opleiding ...................................42 2.4.5 Aanwezigheid van studiebelemmerende of –bevorderende factoren en eventuele maatregelen........................................................................43 2.4.1
2.5
Afstemming tussen vormgeving en inhoud ............................... 45
Gebruikte werkvormen & 2.5.2 Aansluiting van de didactische werkvormen bij het didactische concept, de doelstellingen en de karakteristieken van de studenteninstroom ............................................45 2.5.2 Aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het didactisch concept en de uitwerking ervan .................45 2.5.3 Variatie aan onderwijsvormen & Gebruikte onderwijsmiddelen en aansluiting van de leermiddelen bij het didactische concept, de doelstellingen en de karakteristieken van de studenteninstroom ............47 2.5.1
2.6
Beoordeling en toetsing ............................................................ 48
Organisatie van toetsen en examens.............................................48 2.6.2 Verschillende evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel.................................49 2.6.3 Criteria en wijze van beoordeling door de evaluatoren ..................50 2.6.4 Criteria en wijze van beoordeling door de examencommissie ........51 2.6.5 Transparantie van de evaluatie.....................................................52 2.6.6 Kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren ...................................52 2.6.1
[II]
2.7
Masterproef .............................................................................. 53
2.7.1
2.7.2 2.7.3 2.7.4 2.7.5 2.7.6
Plaats/relatieve gewicht van de Masterproef in de opleiding. ........53 Inhoud en concept van de Masterproef .........................................54 Voorbereiding van de Masterproef.................................................54 Begeleiding bij de Masterproef ......................................................55 Samenwerking tussen studenten en onderzoekers .......................55 Beoordeling van de Masterproef....................................................55
2.8
Stage en/of eindwerk................................................................ 56
2.9
Toelatingsvoorwaarden ............................................................. 56
Karakteristieken van de studenteninstroom en beleid ter zake .....57 2.9.2 Aansluiting van het programma bij de vooropleiding en specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleiding-opleiding ........59 2.9.3 Aanbod en structuur van flexibele leerwegen................................60 2.9.4 Kwaliteit van voorbereidings- en schakelprogramma’s ..................60 2.9.5 Beleid inzake elders verworven competenties (EVC) of eerder verworven kwalificaties (EVK)..................................................................61 2.9.1
3
INZET VAN PERSONEEL ............................................................... 62
3.1
Kwaliteit personeel................................................................... 62
3.1.1 Personeelsbeleid ...........................................................................62 3.1.2 Impact van inhoudelijke, onderwijskundige en didactische
kwaliteiten bij aanstelling en bevordering, evaluatie en opvolging van het personeel ................................................................................................62 3.1.3 Beleid met betrekking tot de inzet van het personeel voor onderwijsactiviteiten ...............................................................................64 3.1.4 Belemmerende factoren voor het voeren van een goed personeelsbeleid .....................................................................................65 3.1.5 Professionalisering van het personeel ...........................................65 3.1.6 Deskundigheid van het onderwijzend/academisch personeel .......66 3.1.7 Technische, administratieve en organisatorische deskundigheid van de personeelsleden..................................................................................66 3.1.8 Introductie en begeleiding van nieuwe personeelsleden................66 3.1.9 Begeleiding van het assisterend personeel bij hun onderwijsopdracht ..................................................................................67 3.1.10 Gelijkekansenbeleid......................................................................67 3.2
Eisen professionele/academische gerichtheid........................... 67
Professionele ervaring en kennis van de beroepspraktijk bij het personeel met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht......67 3.2.2 Waaier aan specialisaties bij het personeel met onderzoeks-, onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht ...................................68 3.2.3 Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld...................................68 3.2.4 Internationale contacten van het personeel met terugkoppeling naar het onderwijs/ participatie aan internationale netwerken en 3.2.1
[III]
samenwerkingsverbanden met binnenlandse en buitenlandse partnerinstellingen..................................................................................69 3.3
Kwantiteit personeel ................................................................ 70
Omvang van het personeelsbestand .............................................70 3.3.2 Omvang van het personeelsbestand in verhouding tot studentenaantallen .................................................................................71 3.3.3 Verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën ..........71 3.3.4 Verhouding voltijds-deeltijds personeel ........................................72 3.3.5 Omvang en percentage gastprofessoren........................................72 3.3.6 Leeftijdsstructuur .........................................................................72 3.3.7 Aandeel verschillende personeelscategorieën in onderwijs en onderzoek ...............................................................................................73 3.3.1
4
VOORZIENINGEN ......................................................................... 74
4.1
Materiële voorzieningen ........................................................... 74
Beleid inzake huisvesting en materiële voorzieningen...................74 4.1.2 Omvang en kwaliteit van: .............................................................75 4.1.3 Bereikbaarheid van de faciliteiten.................................................79 4.1.4 Omvang van de beschikbare financiële middelen..........................79 4.1.1
4.2
Studiebegeleiding ..................................................................... 81
Informatie aan abituriënten/potentiële studenten door opleiding/centrale diensten ....................................................................81 4.2.2 Instroombegeleiding .....................................................................81 4.2.3 Informatie en advisering tijdens de opleiding/centrale diensten ...82 4.2.4 Bruikbaarheid van de studiegids ..................................................82 4.2.5 Communicatie van de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement/regeling......................................................................83 4.2.6 Studiebegeleiding tijdens de opleiding door de opleiding/centrale diensten ..................................................................................................84 4.2.7 Begeleiding van studenten tijdens evaluatiemomenten.................84 4.2.8 Begeleiding inzake flexibele leertrajecten......................................85 4.2.9 Psychosociale begeleiding .............................................................86 4.2.10 Ombudsfunctie.............................................................................86 4.2.11 Organisatie en begeleiding van internationale uitwisseling van studenten ...............................................................................................86 4.2.1
5
INTERNE KWALITEITSZORG ........................................................ 89
5.1
Evaluatie resultaten.................................................................. 89
Beschrijving van het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg..........................................................................................89 5.1.2 De Onderwijs-e-valuatie: Studenten evalueren hun onderwijs en docenten .................................................................................................89 5.1.1
[IV]
Gedepersonaliseerde samenvatting van de meetresultaten van de opleiding .................................................................................................91 5.1.3
5.2
Maatregelen tot verbetering...................................................... 93
5.2.1 Mate van realisatie van de streefdoelen uit het verleden ...............93 5.2.2 Gefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst .................95 5.2.3 Verbeteracties in de opleiding.......................................................95 5.2.4 Bijzondere aandacht voor de opvolging van bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie ......................................................95 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 95
Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken raden en commissies en de betrokkenheid van het personeel bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg 95 5.3.2 Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg ..............................95 5.3.3 Betrokkenheid van afgestudeerden en het beroepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen...................................97 5.3.4 Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden/het beroepenveld...........................................................................................97 5.3.1
RESULTATEN............................................................................... 98
6
6.1
Gerealiseerd niveau .................................................................. 98
6.1.1
6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5 6.1.6 6.1.7 6.2
Mate van realisatie van de doelstellingen......................................98 Kwaliteit van de Masterproef.........................................................98 Realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs99 Tewerkstellingsprofielen van de afgestudeerden .........................100 Sectoren van tewerkstelling ........................................................100 Inhoud en niveau van tewerkstelling ..........................................101 Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding...............102
Onderwijsrendement............................................................... 103
Beleid van de opleiding met betrekking tot het onderwijsrendement 103 6.2.2 Slaagcijfers en bespreking ervan.................................................104 6.2.3 Doorstroomanalyse en gemiddelde studieduur ...........................105 6.2.1
7
STERKTE-ZWAKTE ANALYSE..................................................... 107
V
[ ]
Overzicht tabellen Tabel 1: Overzicht van de leerlijnen in de Bacheloropleiding - 22 Tabel 2: Overzicht van de leerlijnen in 2de licentie - 27 Tabel 3: Overzicht van de leerlijnen in de Master - 27 Tabel 4: Overzicht van de leerlijnen, nieuwe Bachelor met minor - 28 Tabel 5: Overzicht van de leerlijnen, nieuwe Bachelor met profiel ‘Sociologische theorieën en onderzoek’ - 28 Tabel 6: In welke mate komt wetenschappelijke taalvaardigheid in het Nederlands, Frans en Engels aan bod tijdens de opleiding? (Bevraging Alumni) - 32 Tabel 7: Overzicht programma: verplichte versus keuzevakken - 37 Tabel 8: Schakelprogramma - 39 Tabel 9: Programma verkorte Bachelor - 40 Tabel 10: Aantal vakken waarvan de reële studietijd ervaren wordt als minder dan, gelijk aan of meer dan begroot - 43 Tabel 11: Verdeling hoor- en werkcollege in de opleiding - 46 Tabel 12: Aantal keer dat een student met een type studiemateriaal per studiejaar geconfronteerd wordt - 49 Tabel 13: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘studiemateriaal’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 - 50 Tabel 14: Evaluatievormen in de verplichte stam - 51 Tabel 15: Resultaten e-valuatie ‘Examinering’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005’06 - 54 Tabel 16: Verhouding tussen personeelscategorieën - 74 Tabel 17: Leeftijdsstructuur van het personeel - 75 Tabel 18: Verhouding mannen en vrouwen bij het personeel - 75 Tabel 19: Verdeling onderwijsgelden - 82 Tabel 20: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘Globaal’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 - 95 Tabel 21: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘Hoorcolleges’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 - 95 Tabel 22: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘Vaardigheden/werkvormen’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 - 96 Tabel 23: percentuele deelname onderwijs-e-evaluatie studenten Sociologie en VUB-studenten - 99 Tabel 24: Uitwisseling Erasmusstudenten - 103
Tabel 25: Huidige of laatste tewerkstellingssector van de alumni sociologie 104 Tabel 26:Aansluiting huidige werk en opleiding (alumni-bevraging) - 104 Tabel 27: Doorstroom (1995-’96 tot 2004-’05) - 108 Tabel 28: Doorstroom jaarlijks en gemiddelde studieduur - 109 [VI]
Overzicht figuren Figuur 1: Tevredenheid studieomgeving - 83 Figuur 2: Slaagpercentage generatiestudenten - 107 Figuur 3: Slaagpercentages doorheen de opleiding - 107
Overzicht bijlagen
1. Samenvatting bevraging huidige studenten 2. Samenvatting bevraging alumni 3. Formele structuur van de faculteit ES 4. Opleidingskaarten 5. Tabel I.1: Overzicht en opbouw van het programma 6. VUB Onderwijsreglement 7. a - VUB Examenreglement met facultaire aanvullingen KaLi b – VUB Examenreglement met facultaire aanvullingen BaMa 8. Overzicht eindwerken – V 9. Competentiegericht leren in flexibel onderwijs 10. Examenvragen per opleidingsonderdeel 11. Tabel II.1: Aantallen ZAP, AAP en ATP op werkingsuitkeringen, verbonden aan de opleiding 12. Tabel II.2: Leeftijdstructuur van het ZAP, werkingsuitkeringen, verbonden aan de opleiding
AAP
en
ATP
op
13. Tabel II.3: Wetenschappelijk personeel buiten de werkingsuitkeringen, verbonden aan de opleiding 14. Tabel II.4: Lijst met namen van het personeel, betrokken bij de opleiding, met competentie domein, onderwijsbelasting en % onderwijs- en onderzoeksopdracht 15. Lijst van wetenschappelijke output staf 16. Overzicht doctoraten laatste 5 jaar 17. Jaarverslag OnderwijsServiceCentrum 2004-2005 18. Internationale studentenmobiliteit 19. Overzicht van de internationale projecten van de jongste drie jaren 20. Internationale partners ivm onderwijs 21. Lijst vakken inkomende Erasmusstudenten 22. Tabel III.1:Overzicht studentenaantallen en slaagcijfers verdeeld over de verschillende studiejaren, voor de tien academiejaren 23. Tabel III.2: Gemiddelde studieduur per opleiding 24. Openingsuren faciliteiten VUB
[VII]
Gebruikte afkortingen AAP
Assisterend academisch personeel
AIV
Administratieve Informatieverwerking
ATP
Administratief en Technisch Personeel
BA
Bachelor
BaMa-structuur
Bachelor-Master Structuur
BAP
Bijzonder Academisch Personeel
BEC ECTS EHB ES HSO IDLO MA OSC OWR OZR REC RVB ZAP ZER ZSCA
Bestuurscollege European Credit Transfer System Erasmus Hogeschool Brussel Faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen en Solvay Business School (ES) Hoger Secundair Onderwijs Interfacultair Departement voor Lerarenopleiding Master Onderwijsvernieuwing en OnderwijsServiceCentrum Onderwijsraad Onderzoeksraad Rectorencollege Raad van Bestuur Zelfstandig academisch personeel Zelfstudierapport Zelfstudiecentrum humane wetenschappen
[VIII]
Samenstelling redactieteam
Het Zelfstudierapport (verder ZER) werd gemaakt door een twaalfkoppige redactieploeg, samengesteld uit leden van het zelfstandig academisch personeel (ZAP) en het assisterend academisch personeel (AAP): Vicky Bastiaenssen, Heidi Belet, Jan Claeys, Anton Derks, Mark Elchardus, Marjolein Geens, Frank Gladines, Ignace Glorieux, Karel Neels, Steven Omblets, Jan Van Bavel en Jacques Vilrokx. Het team werd gecoördineerd door Mark Elchardus. Naast de redactieraad was een kernredactie werkzaam bestaande uit Vicky Bastiaenssen (die vanaf juli 2006 Marjolein
Geens verving in de kernredactie), Steven Omblets (vanaf november 2006), Jan Claeys en Mark Elchardus, die de vergaderingen van het redactieteam voorbereidde en instond voor de eindredactie van de zelfstudie.
0
INLEIDING
De opleiding sociologie situeert zich binnen het decretale studiegebied
Politieke en Sociale Wetenschappen. Het betreft twee opleidingen, de reeds lopende Bachelor in de Sociologie, en de Master in de Sociologie die vanaf het academiejaar 2007-2008 van start gaat. Aangezien de opleiding ten gevolge van de overschakeling naar een geflexibiliseerd BaMaonderwijslandschap in een overgangsfase zit, heeft de beschrijving van de verschillende facetten van de opleiding ten dele betrekking op de oude situatie (kandidaats- en licentiaatsopleiding), ten dele op de nieuwe BaMastructuur.
0.1 Totstandkoming van het zelfevaluatierapport
Het ZER sociologie is het resultaat van een collectieve inspanning, waarbij, onder leiding van de facultaire coördinator, Mark Elchardus, alle geledingen betrokken bij de organisatie en invulling van het betreffende onderwijs in ruime mate werden betrokken. Aan de finale redactie van dit ZER ging dan ook heel wat voorbereiding vooraf. De redactieploeg vergaderde maandelijks tijdens het voorjaar en de zomer van 2006. De kerngroep vergaderde minstens twee keer per maand vanaf het voorjaar tot december. Op drie van de vergaderingen van het redactieteam waren studenten aanwezig. Andere studenten namen het ZER door en bezorgden het redactieteam hun opmerkingen. Er werden naar aanleiding van de visitatie twee enquêtes georganiseerd: één bij de huidige studenten en één bij de alumni van de laatste tien jaar. De tabellenrapporten van beide bevragingen zullen op het moment van de visistatie ter inzage worden aangeboden. De conclusies kan u terugvinden in bijlage 1 en 2. Bijkomend werd een vergadering georganiseerd met alumni. Studenten kregen de kans hun opmerkingen te geven op de finale versie van het rapport. 0.2
Historische en organisatorische context
De opleiding sociologie wordt
ingericht en aangeboden door de Faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen en Solvay Business School (ES). Binnen deze faculteit worden ook nog de opleidingen Politieke
Wetenschappen, Handelsingenieur, Economische Wetenschappen Toegepaste Economische Wetenschappen aangeboden.
en
0.2.1 De organisatorische context Alvorens de geschiedenis van de opleiding te schetsen, geven we een overzicht van alle instellingen, raden en commissies die betrokken zijn bij de inrichting en de kwaliteitszorg van de opleiding.
Faculteiten
Er zijn 8 faculteiten aan de Vrije Universiteit Brussel. Elke faculteit groepeert een aantal opleidingen in een aanverwant wetenschapsdomein en is als dusdanig verantwoordelijk voor de organisatie en het geboden onderwijs. Het heeft een coördinerende functie waarbij het rekening houdt met de algemene richtlijnen en de universitaire begroting. De kern van de faculteit bestaat uit haar vakgroepen, de faculteitsraad en het faculteitsbestuur. Aan het hoofd van de faculteit staat de Decaan en een Vice-Decaan beide verkozen onder de gewoon en de buitengewoon hoogleraren. Elke faculteit kan desgevallend commissies oprichten die de faculteit bijstaan in haar bestuur, onderzoeks- en onderwijsopdracht. De Raad van Bestuur
De RVB is het hoogste beslissingsorgaan van de Vrije Universiteit Brussel en bepaalt het algemeen strategisch beleid van de universiteit. De RVB is bevoegd te beslissen over alle aangelegenheden die de universiteit aanbelangen zowel academisch als administratief. Zonder limitatief te zijn bepaalt het: de goedkeuring van alle reglementen, het vastleggen van algemene richtlijnen, het vastleggen en aanpassen van het vijfjaarlijks investerings- en financieringsplan, de begroting en de personeelsformatie. De studentenvertegenwoordiging wordt gegarandeerd: de RVB telt 8 (1 per faculteit) rechtstreeks gekozen studenten. Het Bestuurscollege Het BEC is, binnen het beleid vastgelegd door de Raad van Bestuur, belast met het dagelijks beheer van de universiteit zowel wat het academisch als het administratief aspect betreft met inbegrip van de personeelszaken. Het is bevoegd voor personeelsmateries (aanstellingen, benoemingen, bevorderingen of hernieuwing van mandaten), het bepalen van de opdracht van het academisch personeel en de goedkeuring van voorstellen inzake onderwijs- en onderzoeksaangelegenheden. Als laatste is het BEC ook verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de beslissingen door de Raad van Bestuur.
De Rector en het Rectorencollege
Het Rectorencollege (REC) bestaat uit de Rector en drie Vice-Rectoren: de Vice-Rector belast met onderwijs, de Vice-Rector belast met Onderzoek en de Vice-Rector belast met het studentenbeleid. De Rector heeft de algemene leiding van de universiteit en is ermee belast de begroting met bijhorende beleidslijnen voor te leggen aan de Raad van Bestuur. Hij kan alle faculteitsraden bijeenroepen en voorzitten, voorts vertegenwoordigt hij de universiteit in externe relaties in alle academische aangelegenheden. Hij zit het REC voor en tezamen met het REC waakt hij [2]
over de regelmatigheid, de kwaliteit en de vooruitgang van het onderwijs evenals de ontwikkeling van het onderzoek. Het heeft daarenboven recht van initiatief en kan het voorstellen richten tot de RvB of het BEC. Het REC dient ook de door de faculteiten ingediende voorstellen inzake onderwijs in bij het BEC. Voor het overige neemt de REC de beslissingen in die materies die door het BEC en de RVB hem werden opgedragen en is het verantwoordelijk voor de uitvoering van de beslissingen van het BEC en de RVB.
Adviserende organen
Op academisch vlak zijn er drie belangrijke adviserende organen aan de Vrije Universiteit Brussel: de Onderwijsraad (OWR), de Onderzoeksraad (OZR) en de Senaat. In zowel de OZR als de OWR zijn alle geledingen van de universiteit vertegenwoordigd. De Senaat is hierop de uitzondering en bestaat alleen uit de Rector en 8 leden van het ZAP behorend tot de verschillende faculteiten. De OWR verstrekt advies inzake het onderwijsbeleid, de verdeling en de toewijzing van de onderwijsmiddelen. Het advies kan zich derhalve richten tot de Raad van Bestuur (RVB), het Bestuurscollege (BEC) of aan het Rectorencollege. Daarnaast verstrekt het advies over onderwijsvoorstellen komende vanuit de faculteit. Als laatste kan de OWR zelf voorstellen richten aan de Rector die het belang van de faculteit overstijgen. Vanwege de complexiteit van de opdracht worden zowel beleidsvoorstellen als de uitvoering van bepaalde opdrachten in subcommissies voorbereid en daarna behandeld op de plenaire vergadering van de OWR. Er zijn drie commissies: Curriculum, Kwaliteitszorg en Middelen. Deze Commissies bestaan uit vertegenwoordigers van elke faculteit aangevuld met een centraal administratieve en/of academische ondersteuning. Deze OWR-subcommissies zijn in feite thematische adviesraden ten aanzien van de Onderwijsraad en de Vice-Rector Onderwijs. De commissievoorzitters (ZAP) worden elk jaar aangeduid door de plenaire Onderwijsraad op voordracht van de Vice-Rector Onderwijs. De onderwijsraad benoemt tevens jaarlijks de afgevaardigden in de commissies. Elke faculteit kan één lid van het AP als vertegenwoordiger afvaardigen. Afhankelijk van het te behandelen thema zetelen in sommige commissies, zoals o.m. in de Commissie Kwaliteitszorg, eveneens een vertegenwoordiger van het Vesalius College, het Interfacultair Departement voor Lerarenopleiding (IDLO) en een studentlid van de OWR. De OZR doet voorstellen inzake het onderzoeksbeleid, de verdeling en toewijzing van onderzoeksmiddelen. Het advies kan zich derhalve richten tot de Raad van Bestuur (RVB), het Bestuurscollege (BEC) of aan het Rectorencollege. De Senaat staat in voor de wetenschappelijke waarde van het personeel en verstrekt advies aan de Raad van Bestuur (RVB), het Bestuurscollege (BEC) of aan het Rectorencollege. De faculteit Faculteit Economische, Sociale Wetenschappen en Solvay Business School (ES)
en
Politieke
De opleiding sociologie is onderdeel van deze Faculteit. Als organen omvat ze een Faculteitsbestuur, een Faculteitsraad en een Faculteitscollege en een College van Gewoon Hoogleraren. Voor de samenstelling en bevoegdheden van deze verschillende organen verwijzen we naar de bijlage (Zie bijlage 3). [3]
De Faculteit telt verder twee opleidingsraden: de opleidingsraad economische- en handelswetenschappen en de opleidingsraad politieke wetenschappen en sociologie. De organen functioneren als adviescommissie naar de faculteitsraad en het faculteitscollege toe, belast met het adviseren in onderwijs- en onderzoeksaangelegenheden. De opleidingsraad politieke wetenschappen en sociologie bestaat uit alle ZAP en AAP leden die betrokken zijn bij een opleidingsonderdeel en één student per studiejaar. Onderzoekers, leden van het bijzonder academisch personeel (BAP) wonen de vergaderingen geregeld bij. De vakgroepen
De faculteit ES telt negen vakgroepen, waaronder twee vakgroepen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding sociologie. De Vakgroep Sociologie (SOCI) wordt voorgezeten door M. Elchardus. De vakgroep telt 25 leden, meer bepaald 4 ZAP-leden (waarvan 2 vrijwillig onbezoldigd), 1 AAP-lid, 19 BAP-leden en 3 ATP-leden (waarvan 1 deeltijds). De Vakgroep Sociaal Onderzoek (SOCO) wordt voorgezeten door J. Vilrokx. De vakgroep telt 16 leden, meer bepaald 7 ZAP-leden (waarvan 2 in hoofdorde), 2 AAP-leden, 10 BAP-leden (waarvan 4 deeltijds) en 1 ATP-lid. De vakgroepen houden op regelmatige tijdstippen vakgroepvergaderingen, waar onder meer onderwijsactiviteiten worden besproken. De vakgroepvoorstellen die verband houden met onderwijs en curriculum worden voorgelegd aan de Opleidingsraad. De vakgroepen hebben geen formele studentenvertegenwoordiging. Studenten worden wel op ad hoc basis uitgenodigd om aan vakgroepvergaderingen deel te nemen, bijvoorbeeld als signalen worden ontvangen (via formele of informele kanalen) over problematieken die verband houden met ervaringen van studenten met betrekking tot de opleiding sociologie. 0.2.2 Geschiedenis van de opleiding De eerste 33 jaar.
Van bij haar oprichting in 1966, toen nog in het kader van de tweetalige ULB-VUB, werd de opleiding sociologie gekenmerkt door vier zwaartepunten: • het verzekeren van een brede kijk op de mens- en maatschappijwetenschappen door kennismaking met verschillende menswetenschappelijke disciplines via inleidende cursussen; • kennis en inzicht in de geschiedenis, de belangrijke theorieën, kernbegrippen en probleemstellingen van de algemene sociologie; • kennis en vaardigheden op het vlak van observatie, dataverzameling, analyse, interpretatie en rapportering; • een meer diepgaande kennis van minstens één sociologische deeldiscipline of specialisatie. Die oriëntatie werd in de loop van de tijd op verschillende manier uitgewerkt, aangepast en bijgestuurd naar aanleiding van internationale ontwikkelingen in de sociologie, van de evaluatie en kwaliteitsbewaking van het programma, alsook van maatschappelijke ontwikkelingen. [4]
In de eerste periode vallen twee belangrijke ontwikkelingen te melden. (1) Aanvankelijk waren ondersteunende vakken en nevendisciplines zeer sterk in de opleiding aanwezig. Vooral in de tweede helft van de jaren zeventig en de eerste helft van de jaren tachtig werden die teruggedrongen en vervangen door meer specifiek sociologische vakken. (2) Na die oefening werd het duidelijk dat de verbredende vakken in het eerste jaar sociologie en het eerste jaar politieke wetenschappen sterk overeen kwamen. Tevens bleek dat heel wat studenten moeilijk tussen die twee studierichtingen kon kiezen en de definitieve keuze liever na het eerste jaar maakte. Vanaf 1989-1990 werd geëxperimenteerd met een gemeenschappelijk eerste jaar sociologie en politieke wetenschappen, dat vanaf 90-91 als programma werd ingevoerd.
De visitatie van ‘99 In 1999 in de zelfstudie naar aanleiding van de visitatie van de opleiding, werd de doelstelling van de opleiding als volgt geformuleerd:
“De opleiding sociologie is breed van opzet, en streeft niet naar specialisatie in één van de deelobjecten of één van de deelmethoden van de sociologie. Ze wil integendeel theoretisch onderlegde generalisten opleiden, die echter wel in de loop van de opleiding de nodige vrijheid genieten om zich al dan niet in een meer specifieke richting te specialiseren. De opleiding beoogt studenten te vormen die in staat zijn (1) zelfstandig sociale fenomenen en maatschappelijke ontwikkelingen waar te nemen, te analyseren en te duiden (2) uit deze analyses eventuele beleids- of praktijkrelevante conclusies kunnen trekken en (3) over dat alles helder en overzichtelijk kunnen rapporteren aan derden.”
Vergeleken bij de opstart van het programma was de klemtoon toen verschoven naar de opleiding van generalisten-onderzoekers (die zich eventueel, maar niet verplicht bijkomend konden specialiseren) en was er meer aandacht voor de beleidsmatige of praktische aanwending van de aldus opgedane kennis. Die klemtonen bleven sedertdien grotendeels bewaard. De opleidingen Sociologie en Politieke Wetenschappen werden gevisiteerd in oktober 1999. De finale rapportering vond plaats op 25 januari 2001. Die visitatie vormde een belangrijke etappe in de ontwikkeling van de opleiding. Sindsdien wordt het Syntheseverslag van het Commissieverslag van de Visitatiecommissie systematisch gehanteerd als leidraad voor de maandelijkse vergaderingen van de opleidingsraad. Omdat zij een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de huidige vorm van de opleiding worden de belangrijkste aanbevelingen uit het verslag hier overlopen, met aanduiding van de opvolging die hieraan werd gegeven. De vorige visitatie komt ook nog onder punt 5.2.1 ter sprake. Opmerking vorige visitatie: de kwantitatieve methodologie weegt zwaar door in de opleiding sociologie en verklaart mogelijk de vrij lage slaagcijfers in 2de kandidatuur en in de licenties. Opvolging: sinds het academiejaar 2005-2006 worden de opleidingsonderdelen methoden en technieken verzorgd door een nieuwe
titularis (naar aanleiding van een emeritaat). Naar aanleiding van deze personeelswissel werd de invulling van deze opleidingsonderdelen grondig herzien, rekening houdend met de aanbevelingen uit de vorige visitatie. Het accent ligt nog altijd hoofdzakelijk op de kwantitatieve methodologie, dit vanwege de doelstellingen van de opleiding. Het leeronderzoek (dat methoden en technieken sterk wil betrekken bij inhoudelijk sociologische probleemstellingen, zie verder) bevat naast een kwantitatief luik, ook een [5]
kwalitatief luik, waarbij de studenten ervaring opdoen in participerende observatie. Door intenser overleg tussen de nieuwe titularis en de betrokken assistenten en onder de assistenten onderling wordt geprobeerd de leerlijn methoden en technieken voor studenten meer haalbaar te maken, zonder aan het niveau te raken. Opmerking:
er bestaat een brede waaier aan keuzemogelijkheden, die in contrast staat met het gering aantal studenten. Dit kan leiden tot fragmentatie, alsook tot misbruik van studenten die opteren voor ‘gemakkelijkheidskeuzes’. De commissie adviseerde om meer coherentie en structurering aan te brengen in de keuzepakketten. Opvolging: deze opmerking werd tussen 2000 en vandaag, samen met het nastreven van samenhang in het programma, het belangrijkste aandachtspunt van de kwaliteitsbewaking en de programma-aanpassing. Ter gelegenheid van de curriculumvernieuwing naar aanleiding van de BaMa-hervorming werd een nieuwe structuur geïmplementeerd met profielen en minoren (zie Onderwerp 2: Programma). Deze hervorming streeft uitdrukkelijk een evenwicht na tussen keuzevrijheid en coherentie. De studenten kiezen in 2BA een profiel of minor, en dienen in 3BA hetzelfde profiel of minor verder te zetten. Daardoor wordt de keuze, in vergelijking met vroeger, een beetje beperkt, maar wordt ze vooral veel meer coherent. Die vrij grondige programma-aanpassing kon vanaf 2004-2005 al worden geëvalueerd. Daarbij is gebleken dat het aanbieden van verschillende sociologische profielen het aanbod toch nog te zeer versnippert. Het beperkte sociologische professorenkorps wordt op die manier suboptimaal ingezet: in bepaalde keuzevakken zijn er sommige jaren geen of zeer weinig studenten. Het bestaan van minoren werd door de studenten toegejuicht. Daarom werd besloten een programma-aanpassing met de volgende doelen door te voeren: • de minoren worden behouden, • de profielen worden tot één beperkt, zodat de ZAP-leden sociologie optimaler worden ingezet en de studenten meer les krijgen van sociologiedocenten die ook actief zijn in het onderzoek. Van deze programmawijzing werd tevens gebruik gemaakt om het laatste jaar (2de licentie) volledig om te vormen tot een Masteropleiding die volkomen aansluit bij de geest van de BaMa-structuur. Het is de bedoeling dat het nieuwe programma vanaf het academiejaar 2007-2008 in voege treedt, als de BaMa-structuur aan de VUB volledig wordt geïmplementeerd (zie verder, sectie over programma).
Opmerking: er is onvoldoende aandacht voor de mondelinge vaardigheden van de studenten. Opvolging: de nood aan scholing in mondelinge communicatie werd aanvankelijk niet met een formele curriculumwijziging geïmplementeerd, maar de docenten werden aangemoedigd om dit in het bestaande lessenpakket te integreren. In verschillende werkcolleges (WEC’s) brengen studenten mondelinge presentaties (Sociologie van organisatie en beleid, Modernisering, Cultuuronderzoek, Langlopend onderzoek, Hedendaagse sociologische theorieën). Uit de enquête onder de studenten van 2005-2006 is echter gebleken dat dit nog onvoldoende gebeurde. Op de vraag of er voldoende aandacht ging naar de ontwikkeling van verschillende vaardigheden, antwoordde de volgende percentages bevestigend: [6]
rapporten en papers schrijven: 89% • zelfstandig werken: 83% • mondelinge vaardigheden ontwikkelen: 34% De gebrekkige score voor mondelinge vaardigheden kan misschien ten dele worden verklaard door het relatief grote aantal 1ste jaarsstudenten in de ondervraagde populatie. In het eerste jaar zijn er nog geen mondelinge presentaties. Doch dat verklaart niet alles. Mondelinge vaardigheid dient een aandachtspunt te blijven. Blijkbaar blijft bij het bestaan van mondelinge presentaties nog te zeer de nadruk liggen op het schriftelijk ingediende verslag. Vanaf 2005-2006 is in het WEC cultuuronderzoek (2de licentie/Master) de paper vervangen door een mondelinge presentatie, en wordt de student uitsluitend beoordeeld op die presentatie en de deelname aan de discussie. Daarbij gaat de aandacht niet enkel naar inhoud, maar ook naar presentatie en multimediale ondersteuning daarvan. Een uitbreiding van deze werkwijze naar andere opleidingsonderdelen moet overwogen worden. •
Opmerking: de methodiek van het informaticaonderwijs verdient verbetering. Opvolging: het onderwijs in SPSS werd geïntegreerd in opleidingsonderdelen die betrekking hebben op sociologie. Verder werd het teleleerplatform ‘Pointcarré’ geïmplementeerd. Opmerking: de eindverhandeling is niet realistisch begroot qua studietijd en studiepunten. Er bestaat te weinig feedback ten aanzien van de studenten na de beoordeling. Opvolging: het aantal studiepunten voor dit onderdeel werd verhoogd. De
procedure voor de beoordeling van de eindverhandeling werd herzien door de Opleidingsraad. Deze hervorming houdt onder meer in dat van elk van de drie beoordelaars een verslag van minstens één pagina wordt verwacht. De invoering van een mondelinge verdediging van de eindverhandeling werd niet verplicht gemaakt, maar de studenten krijgen wel het recht om zelf een verdediging aan te vragen. Opmerking: de slaagcijfers zijn relatief laag, de commissie adviseerde om de kwaliteit van de instroom te verbeteren door bijvoorbeeld een verplichte oriënteringsproef met sterk indicatieve waarde in te richten. Opvolging: de aanbeveling om een oriënteringsproef in te richten werd niet
geïmplementeerd, onder meer omdat er geen consensus is over de wenselijkheid van een dergelijk initiatief. De bezwaren tegen een dergelijke proef hebben onder meer betrekking op de problematiek van gelijke kansen en democratisering van het onderwijs. Vanwege haar ligging trekt de VUB relatief veel allochtone studenten aan, alsook studenten uit een grootstedelijk milieu die het over het algemeen minder goed doen in het hoger onderwijs1. Op het niveau van de VUB werd de mogelijke impact van
1
Kuppens T. en M. Elchardus, Een verkennend onderzoek naar regionale verschillen in studieprestaties in Vlaanderen, en naar de oorzaken daarvan. In opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, OPBWO-01-05, TOR, VUB, Brussel, 2003; idem, “Mi moaten, mi moaten” conformisme, groepsbinding en studieprestaties, Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, 2004,6:483-493. [7]
een selectieproef onderzocht en daaruit bleek dat zij sociaal selectief zou werken zonder garantie dat het slagingspercentage gevoelig zou verhogen2. Om die verschillende redenen werd de optie van een voorselectie tot nog toe verworpen. Wel werden verschillende inspanningen gedaan om het slaagpercentage te verhogen. Deze werpen vruchten af. Het slaagpercentage van de generatiestudenten in het eerste jaar gaat sinds 2000-2001 in stijgende lijn (van onder de 30 naar boven de 50%). De gemiddelde studieduur in de 10 jaar voorafgaand aan de vorige visitatie was 5,9 jaar; voor de periode 1995 tot 2005 is hij gedaald tot 5,0 jaar of met 18%. Dikwijls wordt de relatief hoge proportie werkstudenten in het bijzondere begeleidingsprogramma vermeld als mogelijke verklaring voor studievertraging. De beschikbare gegevens bieden een genuanceerd beeld. Bij de huidige studenten is er tussen dag- en avondstudenten geen verschil in schoolachterstand. Van de alumni van de laatste 10 jaar liepen in de kandidatuur 20% van de dagstudenten en 11% van de avondstudenten studieachterstand op. In de licenties is studieachterstand doorgaans het gevolg van het volgen van een thesisjaar: het verlengen van de studie met één jaar om aan de scriptie te werken. Dit werd gedaan door 37% van de alumni dagstudenten en 50% van de alumni werkstudenten. Van de dagstudenten liep daardoor 46% studievertraging op, van de avondstudenten 81%. Studievertraging is dus in grote mate het gevolg van het ‘thesisjaar’. Omdat werkstudenten er niet in slagen én de studie én het werk én het schrijven van een scriptie te combineren, lopen zij bijna allemaal studievertraging op in de licenties, niet in de kandidaturen. Aan die studievertraging van de werkstudenten valt weinig te doen. De docenten zetten er zich al een paar jaar voor in het nemen van een thesisjaar sterk te ontmoedigen bij dagstudenten (zie ook hoofdstuk 6). Opmerking:
de commissie adviseerde werk te maken van een intensievere voorlichting met betrekking tot de eindverhandeling en de keuze opleidingsonderdelen. Opvolging: op het niveau van de faculteit werd een ATP-lid aangesteld die verantwoordelijk is voor de studietrajectbegeleiding. De vakgroep sociologie organiseert elk jaar ook een bijeenkomst met studenten waarin onderwerpen voor de eindverhandeling, die aansluiten bij lopend onderzoek, worden voorgesteld. Daarbij worden studenten in contact gebracht met onderzoekers die op hetzelfde onderwerp werken. In de overgang naar de Masterproef zal deze praktijk worden veralgemeend. Daarbij wordt overwogen, (maar die discussie is - september 2006 - nog niet afgerond) enkel scriptieonderwerpen toe te laten die effectief aansluiten bij in de vakgroepen lopend onderzoek. Opmerking:
de contacten met alumni zijn beperkt, de commissie adviseerde de implementatie van een structureel alumni beleid. Opvolging: de contacten met alumni verliepen tot voor kort hoofdzakelijk informeel. De VUB heeft wel een alumnivereniging (de Oud Studenten
2
Janssens, Rudi en Machteld De Metsenaere, Een maat voor niets? Zin en onzin van een universitaire voorselectie, VUBPress, Brussel, 2000. [8]
Bond), maar het lidmaatschap van sociologen hierin is beperkt. Naar aanleiding van de vorige visitatie werd echter een bevraging georganiseerd bij de alumni, met als doel feedback te krijgen over de opleiding in zijn geheel. Een dergelijk onderzoek wordt herhaald voor deze visitatie. In de toekomst zullen dergelijke alumni-enquêtes structureel vanuit de VUB Dienst Onderwijszaken, Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie worden georganiseerd, dit op advies van de commissie Kwaliteitszorg die de principes en het organisatiekader hiervoor reeds heeft uitgetekend (supra, paragraaf 5.3.3). Tijdens het academiejaar 2005-2006 werd ook een bijeenkomst georganiseerd met alumniwerkgevers, die betrokken zijn bij het aanwerven van hoger opgeleid personeel. De bijeenkomst wilde nagaan hoe de arbeidsmarktpositie van de afgestudeerden kan worden versterkt. Zij werd ook gebruikt voor een evaluatie van het programma. Tevens werden mogelijkheden onderzocht om de alumniwerking te versterken. Opmerking betreffende personeel: het AP personeel heeft een hoge onderwijsbelasting, wat een hypotheek legt op het onderzoek, vooral bij het AAP. Bovendien is het AAP bestand te beperkt in verhouding tot het ZAP bestand. Er bestaan geen duidelijke allocatieregels voor de verhouding van het aantal studenten en de personeelsomvang. Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt. Opvolging: de allocatieregels en de regels voor de verdeling van de
assistenten zijn nog altijd niet duidelijk gespecificeerd. De belasting van het AAP, zowel als van het ZAP is effectief te zwaar. De discussie over deze thematiek is recent wel in een stroomversnelling gekomen, ze wordt momenteel behandeld in de faculteitsraad ES en in de opleidingsraad politieke wetenschappen en sociologie. Een perspectief op beterschap of minstens een meer evenwichtige verdeling van de belasting over de leden van het AAP en het ZAP is er echter nog niet. Terwijl het effectief zo is dat het AAP onvoldoende tijd heeft voor onderzoek, is er wel een zeer sterke ondersteuning van het onderwijs via de talrijke vorsers tewerkgesteld in de vakgroepen sociologie. Het aandeel van vrouwen in de staf is toegenomen: de vakgroepen SOCI en SOCO tellen samen 17 vrouwen tegenover 31 mannen. In het ZAP-kader is het genderonevenwicht veel groter: slechts 1 van de 11 ZAP-leden is vrouw (het betreft daarenboven een ZAP-lid dat niet in hoofdorde aan de sociologieopleiding is verbonden).
Opmerkingen betreffende internationalisering: voor wat betreft de staf adviseerde de commissie meer en betere mogelijkheden te creëren voor docentenmobiliteit en ‘sabbatical leaves’. Voor wat betreft de studenten merkte de commissie op dat de studentenuitwisseling niet goed gecoördineerd is binnen het totale curriculum.
we zijn van oordeel dat deze opmerking van de visitatiecommissie dient genuanceerd. Voor de visitatie hadden collegae Ron Lesthaeghe en Jacques Vilrokx al een sabbatical leave genomen. Collegae Mark Elchardus en Ignace Glorieux geven al vele jaren les in een Europese ‘Intensive Course’. Daarenboven zijn er sedert 2001 betere voorzieningen. In het kader van het VUB onderzoekscontingent (Onderzoeksraad VUB) werd vanaf dan de mogelijkheid gecreëerd om een sabbatical leave aan te vragen. De sabbatical leaves moeten ZAP-leden van de VUB in de gelegenheid stellen zich te herbronnen en zich gedurende een korte periode (van één academiejaar) op een onderzoeksproject te concentreren, rekening houdend met de inpassing hiervan in het onderzoeks- en onderwijsbeleid. Prof. Mark
Opvolging:
[9]
Elchardus kreeg in 2003-2004 een sabbatical leave toegekend en gebruikte deze gelegenheid om (1) een aantal van de lopende onderzoekslijnen verder uit te bouwen, (2) een aantal cursussen grondig te actualiseren, (3) te investeren in het op punt stellen van de inleiding tot de sociologie, die begin 2007 als handboek zal verschijnen, (4) het ombuigen van het publicatiebeleid van zijn vakgroep naar internationalisering.
Opmerkingen betreffende interne kwaliteitszorg: de commissie adviseerde meer openheid te creëren met betrekking tot de resultaten van de onderwijsevaluaties. Verder werd geadviseerd dat gestreefd moest worden naar een hogere participatie van studenten aan de onderwijsevaluaties en werd opgemerkt dat er te weinig middelen werden besteed aan onderwijsinnovatie.
Opvolging: volgens een besluit van de Raad van Bestuur van de VUB mogen de persoonsgebonden resultaten van de onderwijsevaluaties niet openbaar worden gemaakt. Een aantal docenten sociologie betreurt dat. Zij zijn van oordeel dat het verbeterbeleid daardoor te weinig kansen krijgt. Het streefdoel om de participatie van studenten aan de onderwijsevaluaties te doen toenemen is geslaagd, dankzij de nieuwe procedure (zie paragraaf 5.3.2). Wat betreft onderwijsinnovatie: in 2000 werd de stuurgroep Onderwijsvernieuwing ingesteld onder voorzitterschap van de Vice-Rector Onderwijs. Dit gebeurde als gevolg van de uitwerking van het meerjarenplan “Onderwijsvernieuwing met aanwending van ICT”, in het kader waarvan bij de Dienst Onderwijszaken de eenheid Onderwijsvernieuwing werd opgericht. Eind 2000 aanvaardde de VUB een vernieuwd onderwijsconcept, dat is vastgelegd in het visiedocument “Competentiegericht leren in flexibel onderwijs”. De competenties waarvan sprake is, verwijzen in de universitaire context met name naar academische competenties met betrekking tot het zelfstandig organiseren van de studieloopbaan, het uitvoeren van onderzoek en het professioneel functioneren. De VUB wil via diverse innovatieve activiteiten informatie- en communicatietechnologie (ICT) integreren in het onderwijs. Het juiste gebruik van ICT vormt een belangrijk hulpmiddel bij het onderwijsleerproces dat optimaal is gericht op ontwikkeling van inzicht, zelfstandigheid en probleemoplossende vaardigheid. De stuurgroep Onderwijsvernieuwing - die mede aan de basis lag van het vernieuwde VUBonderwijsconcept - adviseert over innovatieprojecten en de inzet van middelen en stuurt en bewaakt de voortgang. De eenheid Onderwijsvernieuwing & OnderwijsServiceCentrum van de Dienst Onderwijszaken (DOZ) onderneemt de nodige activiteiten ten aanzien van de verschillende vernieuwingsthema’s, met name op het gebied van competentiegerichte onderwijs-, leer en toetsvormen, e-learningfaciliteiten en onderwijsprofessionalisering. Naast het initiëren, coördineren en participeren in projecten neemt de ondersteuning van docenten een zeer belangrijke plaats in. Een belangrijk werktuig in deze context is de opstarting van een geïntegreerde e-leeromgeving genaamd Pointcarré, dat intussen bij de studenten algemene ingang heeft gevonden. In de studentenenquête van 2005-2006 beoordeelt niet minder dan 92% van de studenten “de ondersteuning van opleidingsonderdelen via Poincarré” als goed of zeer goed. Er waren geen studenten met een negatief oordeel. Andere belangrijke initiatieven van het Onderwijsvernieuwing & OnderwijsServiceCentrum (OSC) zijn onder meer een online helpdesk voor onderwijskundig advies, de OSC blog, de jaarlijkse Dag van de [10]
Onderwijsvernieuwing en het jaarlijks vierdaags residentieel seminarie onderwijsprofessionalisering. Verder blijkt uit de wijze waarop de aanbevelingen van de visitatie van 1999 tussen 2001 en 2005 werden geïmplementeerd, alsook uit de geleidelijke overgang van de oude structuur naar de BaMa-structuur en de op stapel staande programma-aanpassing dat ondanks de beperkte middelen voortdurend wordt gestreefd naar onderwijsinnovatie en onderwijsverbetering.
Opmerking De afstemming van het methodologie- en theorie-onderwijs is niet optimaal. Opvolging Er werd een leerlijn ‘langlopend onderzoek’ ingericht die over 3 jaar de gehele onderzoekscyclus doorloopt en bedoeld is om de substantieve en methodenvakken te integreren (zie verder 2.1.1 en 2.1.2).
Recente tendensen
Verdere heroriëntaties, alsook de opbouw van het Bachelor’s en Master’s programma werden en worden geïnspireerd door de recente geschiedenis van de sociologie en haar maatschappelijke inbedding. Deze worden ons inziens (zie ook Samenleven en samenwerken3; een toekomstverkenning van de Nederlandse sociologie, waaruit inspiratie werd geput) gekenmerkt door een aantal ontwikkelingen waarmee we rekening proberen te houden bij de vormgeving en de uitbouw van de opleiding. • Een uitwaaiering van subdisciplines naar deelstudies die zich als opleiding van de sociologie afsplitsen, maar voor onderzoek dikwijls nog sociologen blijven aanwerven (bv. criminologie, communicatiewetenschappen, agogiek…). • De aanhoudende verdeeldheid van sociologen over uitgangspunten, gepaste theoretische kaders, scholen en de aard van waarheidsaanspraken. De sociologie blijft, internationaal en in Vlaanderen, een discipline gekenmerkt door theoretisch en methodisch pluralisme. • Een versterking van de maatschappelijke positie van de sociologie waarbij een minder naïef geloof bestaat in de (sociologische) maakbaarheid van de samenleving, maar meer beroep wordt gedaan op de empirisch-analytische vaardigheden van sociologen en waarbij sociologen ook nadrukkelijker in het maatschappelijke debat aanwezig zijn. • Een internationalisering van de sociologie waarbij meer nadruk komt te liggen op het vergelijkende perspectief en de internationalisering van opleiding en onderzoek. De bestaande oriëntatie van de opleiding, de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie en de vermelde, recentere vaststellingen liggen aan de Samenleven en samenwerken. Een toekomst voor de Nederlandse sociologie. Eindrapport Verkenningscommissie Sociologie 2005.
3
[11]
basis van de huidige definitie van de doelstellingen van de opleiding en van de wijze waarop deze vorm krijgen in de uitbouw van de programma’s van de Bachelor- en Masteropleiding. Er wordt gestreefd naar een opleiding die: •
de afgestudeerde opleidt tot een onderzoekssocioloog,
•
die oog heeft voor maatschappelijke problemen en maatschappelijke implicaties van sociologisch onderzoek,
•
geboeid is door de eigen samenleving,
•
zicht heeft op internationale ontwikkelingen in de sociologie.
voor
de
Vanaf het academiejaar 2004-2005
werd aan de VUB gestart met de invoering van de BaMa-structuur. De invoering van de BaMa-structuur geschiedt gefaseerd. Binnen de opleiding sociologie werd dit opgevangen door een overgangsprogramma waarin de 2de licentie afgestemd bleef op het oude programma, maar al ten dele de trekken van de toekomstige Masteropleiding verwierf. De programma-aanpassingen nodig om tot een volwaardige Masteropleiding te komen, worden in 2006-2007 doorgevoerd en geïmplementeerd vanaf 2007-2008.
[12]
1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
De opleiding tot socioloog bestond uit twee kandidaats- en twee licentiejaren. Zij wordt nu omgevormd tot een driejarige opleiding tot Bachelor in de sociologie, gevolgd door een eenjarige opleiding tot Master in de sociologie. De academische Bacheloropleiding wordt beschouwd als een voorbereiding op het Masterprogramma. Daarom werd geopteerd voor een doorstroom- Bacheloropleiding. Van de studenten die de academische BA behalen, wordt verondersteld dat zij aan deze of een andere universiteit de Masteropleiding aanvatten. Terwijl het uitstromen met een academische BA uiteraard mogelijk is en die studenten beschikken over kennis, vaardigheden en houdingen die op de arbeidsmarkt kunnen gewenst zijn, wordt de Masteropleiding beschouwd als de volwaardige opleiding in de sociologie waarvoor de eindkwalificatie socioloog wordt beschreven. Door het invoeren van minoren (zie verder) wordt het studenten ook gemakkelijk gemaakt tussen BA en MA van academische studierichting te veranderen. 1.1 Niveau en oriëntatie 1.1.1 Algemene opleidingsdoelstellingen en de genese ervan
De historische genese werd in de vorige paragraaf geschetst. Niveau en oriëntatie van het programma worden in de eerste plaats bepaald door de opvatting dat universitair onderwijs steunt op onderzoek en moet leiden tot de bekwaamheid zelf via onderzoek aan kennis bij te dragen. Het wil onderzoekssociologen opleiden. Dit betekent dat de afgestudeerde Masters: • kennis hebben verworven van belangrijke sociologische onderzoeksbevindingen, inzichten en theorieën; de sociologie leren benaderen als een theoriegestuurde, empirische wetenschap. • hebben geleerd hoe sociologische kennis tot stand komt. • nieuwe sociologische informatie op een zinvolle wijze kunnen opnemen. • actief kunnen deelnemen aan en bijdragen tot de kennisontwikkeling. • op basis van sociologische kennis kunnen oordelen en gefundeerde standpunten kunnen innemen; gevoelig leren zijn voor de rol van sociologie bij de beleidsvoorbereiding. • sociologische kennis op een onderbouwde en beargumenteerde wijze kunnen betrekken op maatschappelijke vraagstukken. 1.1.2
Afstellen van de doelstellingen op de competenties van Bachelor en Master uit het decreet en aandacht voor competentiegericht leren
Conform de decretale eisen en de opdrachtverklaring van de VUB, wordt het niveau en de oriëntatie van de Bacheloropleiding als volgt gedefinieerd: •
de ontwikkeling van het analytisch, synthetisch en probleemoplossend denkvermogen (eerder dan het verzamelen van feitenkennis of het
[13]
verwerven van een verdoorgedreven specialisatie op een deeldomein van de discipline); •
het verwerven van de kennis, vaardigheden, competenties en houdingen die nodig zijn om actief, maar onder begeleiding, te kunnen deelnemen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis;
•
het verwerven van de studie- en werkcapaciteiten die het levenslang leren en het opfrissen en bijwerken van kennis en competenties mogelijk maken;
•
het verwerven van de competenties nodig om kritisch en creatief te kunnen omgaan met de opgedane kennis en/of gevonden onderzoeksresultaten;
•
de bekwaamheid de verworven kennis helder te communiceren.
Voor de Master in de sociologie wordt het niveau en de oriëntatie aanvullend gedefinieerd als: •
het niet alleen actief, maar ook zelfstandig kunnen deelnemen aan kennisverwerving; voldoende basis hebben verworven om een loopbaan in het wetenschappelijk onderzoek te kunnen aanvangen;
•
de competentie maatschappelijke problemen in onderzoeksvragen en onderzoeksbevindingen in maatschappelijke implicaties te vertalen;
•
snel en competent kennis kunnen nemen van internationale onderzoeksbevindingen bij het uitwerken van een probleemstelling, het opzetten van onderzoek of het synthetiseren van verworven kennis over een bepaald onderwerp.
1.1.3
Aandacht voor de opleidingsdoelstellingen
internationale
dimensie
in
de
Binnen de opleiding sociologie wordt er op verschillende manieren aandacht besteed aan de internationale dimensie van de opleidingsonderdelen. Dit komt onder meer op de volgende wijze tot uiting. • Studenten kunnen zelf via de bestaande uitwisselingsprogramma’s en internationale netwerken, internationale ervaring opdoen. Tijdens de derde Bachelor kunnen studenten één semester of een volledig academiejaar hun opleiding verbreden met een internationale uitwisseling in het kader van Erasmus (zie verder). De concrete invulling van het programma wordt nauwgezet en in overleg met de verantwoordelijke van de afdeling opgesteld. • Een bijzonder uitwisselingsproject binnen de opleiding sociologie is de ‘Intensive Course’ waar studenten één opleidingsonderdeel geconcentreerd over twee weken volgen. Dat gebeurt in een internationale setting waaraan verschillende Europese universiteiten met docenten en studenten deelnemen (zie verder). • Daarnaast wordt in de verschillende hoor- en werkcolleges met anderstalige, voornamelijk Engelstalige, maar ook Frans- en soms Duitstalige literatuur gewerkt. Op de aanbevolen literatuurlijsten wordt verwezen naar zowel Franstalige als Engels- en Duitstalige vakliteratuur. Door het lezen van deze artikels en boeken wordt ook het vakjargon en de meest courante terminologie aangebracht. Over de gehele opleiding beschouwd zijn de meeste literatuurverwijzingen [14]
in de hoorcolleges en de meerderheid van de literatuuropgaven in de werkcolleges Engelstalig. •
Het schrijven van de licentiaatverhandeling (vanaf 2007-08 de Masterproef) kan op eenvoudig verzoek en korte verantwoording door de student in hetzij het Frans of het Engels.
1.1.4 Aandacht voor beroepsvaardigheden in de doelstellingen
De doelstellingen maken duidelijk dat de klemtoon ligt op het vormen van onderzoekssociologen die vertrouwd zijn met de theoretische tradities van hun discipline en die in staat zijn hun wetenschappelijke competenties en kennis op maatschappelijk relevante vraagstellingen te betrekken. De pertinentie van die doelstelling werd geregeld getoetst aan het beroepsveld. Uit het onderzoek bij de afgestudeerden van de periode 1972 tot 1998, uitgevoerd in 1998, bleek dat 23% van de sociologen hoofdzakelijk als sociologisch onderzoeker was tewerkgesteld en een bijkomende 25% als kaderlid of hoger ambtenaar, in beroepen waarvoor de vaardigheden als onderzoeker een rol spelen. Onderwijs en journalistiek ving toen een andere 9% van de afgestudeerden op en de rest verdeelde zich over een betrekkelijk ruime waaier van beroepen. 65% van de afgestudeerden zag toen, ten tijde van het onderzoek van 1998, in het diploma sociologie een noodzakelijke voorwaarde of een belangrijk hulpmiddel voor het uitoefenen van hun beroep. Dat sterkte de opleiding in de overtuiging dat de nadruk op de vorming van onderzoekssociologen moest blijven liggen. Terwijl van de sociologie dikwijls wordt beweerd dat de aansluiting tussen de opleiding en het beroep erg los is, bleek die bij onze alumni hecht. In het onderzoek bij de alumni die afstudeerden tussen 1995 en 2005, bleek dat 40% ooit had gewerkt als onderzoeker, 29% werkte als onderzoeker op het moment van de bevraging. Het opzetten, verrichten of leiden van onderzoek neemt bij 43% van die alumni “behoorlijk wat” of “veel” werktijd in beslag. Bij een andere 13% komt het in enige mate voor. Kennis nemen van onderzoek neemt bij 41% “behoorlijk wat” of “veel” tijd in beslag en komt bij een andere 27% in enige mate voor. Op basis van onderzoek adviezen geven, beslissingen nemen of handelingen stellen, neemt bij 19% behoorlijk of veel tijd in beslag en komt bij een andere 37% in enige mate voor. Nota’s, rapporten, artikelen en/of boeken redigeren, legt beslag op behoorlijk of veel tijd van 40% van de alumni en komt in enige mate voor bij 19%. Dit sterkt ons eens te meer in de overtuiging dat de accenten van de algemene doelstelling van de opleiding zeer goed aansluiten bij de beroepen waarin onze afgestudeerden terecht komen. Om de doelstellingen verder te verfijnen en nog beter te laten aansluiten op het beroepsveld, worden geregeld vacatures bekeken, waarin expliciet naar sociologen of sociale wetenschappers wordt gevraagd, en worden de geëiste competenties geïnventariseerd. De doelstellingen en eindtermen van de opleiding kunnen op die manier met de gestelde eisen worden vergeleken. Dit wordt ook gedaan in de bijeenkomsten met alumni. Terwijl deze oefening het beeld van een goede aansluiting doorgaans bevestigt, dient toch gemeld dat veel vacatures eisen formuleren, niet in termen van professionele, maar wel van persoonlijke competenties. Voor adjunct van de directeur (A1 contractueel) bij het Departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse gemeenschap (4 aanwervingen) werd in 2006 bijvoorbeeld als persoonlijke bekwaamheden gevraagd: conceptueel [15]
denken (visie), wetenschappelijke ingesteldheid, kunnen samenwerken, overtuigingskracht, resultaatgerichtheid, flexibiliteit, betrouwbaarheid, zaken planmatig kunnen aanpakken, netwerken. In de opleiding Sociologie, hoorcolleges zowel als werkcolleges, wordt heel veel aandacht besteed aan conceptueel denken en de wetenschappelijke ingesteldheid. In het langlopend onderzoek (zie verder) wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het leren samenwerken en het planmatig leren werken. De aandacht voor schriftelijke rapportering besteedt expliciet aandacht aan de overtuigingskracht en de betrouwbaarheid. We hebben de indruk dat we op die, abstract verwoorde competenties, goed voorbereiden. Uit de studenten-enquête blijkt echter duidelijk dat meer aandacht moet gaan naar mondeling rapporteren (zie hoger). De opleiding biedt minder of geen ruimte om flexibiliteit bij te brengen en te leren netwerken, hoewel de studenten die gebruik maken van de internationale uitwisselingsmogelijkheden en de Intensive Course’ (zie hoger en verder) daartoe wel mogelijkheden krijgen. Op de bijeenkomst van alumni-werkgevers (in juni 2006) werd ook geklaagd over de attitude: de studenten kennen voldoende van onderzoek, maar hebben niet altijd de juiste houding om die kennis doeltreffend aan te wenden in de concrete setting van een bedrijf of overheidsdienst. Mondeling rapporteren, flexibiliteit, netwerking en attitude verdienen in de toekomst extra aandacht. Bevorderen van flexibiliteit, netwerking en het vormen van attitudes, passen in de verschuiving van aandacht voor kennis naar aandacht voor competenties, maar worden door het eigen personeel ook wel als nieuwe opdrachten ervaren, die ook van hen een aanpassing en leerproces vergen. 1.1.5 Wijze van bekendmaking en bekendheid van de doelstellingen bij de studenten en betrokken personeelsleden
De wijze en kanalen van bekendmaking, alsook hun doeltreffendheid worden uitvoerig besproken onder 2.9.1. 1.2
Domeinspecifieke eisen
1.2.1 Beschrijving en onderbouwing van het domeinspecifieke referentiekader Bij de voltooiing van de Bacheloropleiding dient de student in staat te zijn beroepen uit te oefenen waarvoor een sociologische studie vereist of dienstig is. De doelstellingen en eindtermen van de Bacheloropleiding sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel zijn de volgende: • De Bachelor heeft kennis van de belangrijke paradigma’s in de sociologie, van de fundamentele begrippen en hoofdvragen. • De Bachelor heeft kennis van en het vermogen tot kritische beoordeling van vooronderstellingen, informatiegehalte en empirische houdbaarheid van de belangrijkste sociologische theorieën en inzichten. • de Bachelor heeft kennis van sociaal-wetenschappelijke theorieën die in de aangeboden specialisaties of subdisciplines van de sociologie van belang zijn. [16]
•
• • •
•
•
•
•
• •
geconfronteerd met een vraag die voortvloeit uit een maatschappelijke probleemstelling of een probleemstelling die voortvloeit uit de ene of andere praktijk, kan de Bachelor, steunend op kennis in de algemene sociologie, een duidelijke en toetsbare probleemstelling formuleren. de Bachelor kan een probleemstelling in verband brengen met sociologische theorieën en onderzoeksbevindingen. de Bachelor kan snel in de sociologische literatuur relevante publicaties opsporen en raadplegen. de Bachelor kan op basis van standaardliteratuur een eigen argumentatie uitbouwen, een argumentatie op papier zetten en deze in een discussie verdedigen. de Bachelor kan kennis nemen van onderzoeksrapporten en artikelen die gebruik maken van de conventionele technieken (tot en met het niveau van de standaard multivariate technieken) en de resultaten en implicaties daarvan helder verwoorden. de Bachelor beschikt over de vaardigheden om kwalitatieve en kwantitatieve methoden te selecteren en toe te passen in functie van het probleem en het theoretische kader de Bachelor beheerst de sociaal-wetenschappelijke onderzoekstechnieken om hypothesen te toetsen, heeft kennis en praktische beheersing van en het vermogen tot kritische beoordeling van de belangrijkste sociologische methoden en technieken van onderzoek, op het niveau van de standaardtoepassingen van regressie- en variatieanalyse. de Bachelor kan tegengestelde standpunten en verklaringen onderkennen en deze systematiseren in termen van verschillende hypothesen. de Bachelor kan, onder begeleiding, met vrucht meewerken aan het opzetten en uitvoeren van onderzoek. de Bachelor beschikt over het vermogen om resultaten van onderzoek op adequate wijze, mondeling of schriftelijk, over te dragen op vakgenoten en niet-vakgenoten.
De Master moet daarenboven: • een grondige en uitgediepte kennis hebben van multivariate geavanceerde methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, alsook inzicht hebben in hun analytische mogelijkheden en beperkingen. • kennis hebben van de in het programma aangeboden specifieke domeinen binnen de sociologie. • beschikken over de praktische vaardigheden om zelfstandig theoretische en empirische bronnen op te sporen, op hun bruikbaarheid voor eigen onderzoek te beoordelen, in eigen woorden weer te geven, te combineren en te vergelijken en van kritische commentaar te voorzien. • kennis hebben van actuele sociologische theorieën en debatten en in staat zijn deze theoretische inzichten op creatieve wijze te verwerken in een wetenschappelijk betoog. • tegengestelde standpunten en uitspraken kunnen systematiseren in termen van hypothesen en de achterliggende theoretische logica’s van die hypothesevorming kunnen duiden. [17]
• •
•
•
•
•
verklaringen voor vastgestelde verbanden vanuit verschillende theorieën kunnen interpreteren. aantonen de vereiste kennis, vaardigheden en attitudes te hebben verworven middels een zelfstandig wetenschappelijk werkstuk, de Masterproef. in staat zijn op basis van theoretische en methodologische kennis en inzichten zelfstandig wetenschappelijk sociologisch onderzoek op te zetten, uit te voeren en daarover op verantwoorde wijze verslag uit te brengen. in staat zijn aspecten van algemene en specialisatie-specifieke theoretische inzichten te gebruiken om een maatschappelijk probleem of vraagstuk te verduidelijken. de vaardigheid hebben om beleidsgerichte adviezen te formuleren voor sociale organisaties of overheidsinstanties op basis van onderzoeksbevindingen. over de nodige communicatieve vaardigheden beschikken om onderzoeksbevindingen en inzichten helder en bondig te communiceren, schriftelijk en mondeling, naar een wetenschappelijk, alsook naar een lekenpubliek.
1.2.2 Profilering van de t.o.v. binnen- en buitenlandse opleidingen naar opleidingsdoelstellingen toe en in relatie tot de eigen visie op de discipline
Voor de internationale toetsing van de domeinspecifieke doelstellingen voor de Bachelor- en Masteropleiding werden verschillende bronnen gebruikt: de ervaringen opgedaan via samenwerking met buitenlandse vakgenoten, ervaringen opgedaan bij de inrichting van de Intensive Course (zie internationalisering) en systematische vergelijkingen met de programma’s van opleidingen in binnen- en buitenland. Vooral het gewicht dat kon worden gegeven aan methoden en technieken werd op die manier gedoseerd. Verder raadplegen individuele docenten ook geregeld de leeslijsten van buitenlandse cursussen. Dergelijke vergelijkingen hebben programma en cursusinhoud in het verleden zeer sterk beïnvloed. Buitenlandse opleidingen waarmee we menen inhoudelijke gelijkenissen te vertonen zijn, voor Nederland, de opleidingen in Utrecht en Amsterdam en de Engelse opleiding aan de universiteit van Cambridge. In de onderwijsdocumenten van de Universiteit van Utrecht wordt het PTOBschema voor ogen gehouden. Studenten leren volgens dit onderwijsschema Problemen analyseren en inschatten om uiteindelijk goede onderzoeksvragen te stellen. Aan de hand van Theorieën en gepaste Onderzoekstechnieken wordt dan op deze problemen een passend antwoord gezocht. In een laatste fase, op Masterniveau wordt deze kennis dan uitgeschreven, voorgelegd en vertaald naar het Beleid. We herkennen ons in zo’n aanpak, hoewel in onze opleiding niet louter van probleemstellingen wordt uitgegaan, maar ook aandacht wordt besteed aan de theoretische uitgangspunten die probleemstelling en interpretatie kleuren. Toch proberen we ten opzichte van vooral andere Vlaamse universiteiten een eigen profiel uit te bouwen. Dat wordt gekenmerkt door volgende specificiteit: • De nadruk op het vormen van onderzoekssociologen wordt consequent in de opleiding doorgetrokken. Het is voor studenten onmogelijk keuzes te [18]
•
•
•
maken die leiden tot een verlichting van de opleiding in methoden en technieken. De algemene sociologieopleiding en opleiding in de theorieën wordt aangevuld met een vrij grondige kennisname met vier sociologische specialisaties (zie verder). Rond elk van die specialisaties wordt door de betrokken vakgroepen intens onderzoek verricht, wat het mogelijk maakt actuele onderzoeksbevindingen bij het onderwijs te betrekken. Uit de studentenenquête blijkt dat de studenten bewust zijn van het bestaan van dat onderzoek. Zij drukken wel de wens uit dat het nog meer in de lessen aan bod zou komen. Wat vanaf volgend academiejaar zal gebeuren. bij die specialisaties zitten onderzoekslijnen die quasi uniek zijn voor Vlaanderen: o Demografie, o Een sterk kwantitatief benaderde cultuursociologie, o Sociologie van tijd en tijdsordening.
1.2.3 Afstemmen van de doelstellingen op beroepsreglementering In België of Vlaanderen worden er aan de beroepsuitoefening van de socioloog geen bijzondere voorwaarden verbonden. Met de Vereniging voor Sociologie beschikt Vlaanderen wel over een beroepsorganisatie voor sociologen, maar deze stelt evenmin eisen aan de beroepsuitoefening.
1.2.4 Afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld Voor de behandeling van dit punt, zie ook 1.1.4. Aanpassing aan de behoeften van het beoogde beroepenveld gebeurt verder op verschillende manieren.
Via de kernopleiding
In de beroepspraktijk bestaat er vraag naar mensen die, in het licht van sociologische theorieën en van de in onderzoekstradities geaccumuleerde empirische veralgemeningen, onderzoek kunnen doen en kennis kunnen nemen van onderzoeksresultaten en deze naar de behoeften van de werkgever kunnen vertalen. De opleiding probeert die mensen te vormen volgens de eerder geformuleerde doelstellingen. Onder punt 1.1.4 is al gebleken dat precies die competenties sterk worden aangesproken in de beroepsuitoefening van een groot aantal alumni. 45% van hen verklaart dat de inhoud van hun huidige functie volledig in overeenstemming is met de inhoud van de opleiding. Een andere 45% stelt een gedeeltelijke overeenstemming vast. Slechts voor 11% is de huidige functie niet in overeenstemming met de opleiding. Als ze de mate van aansluiting van hun opleiding sociologie met hun huidig werk moeten beoordelen op een schaal van 0 tot 10, geeft 18% 10 op 10, 34% 8 of 9, 27% 6 of 7, 13% 5 en 9% minder dan 5. Hoewel we niet beschikken over gelijkaardige gegevens voor andere opleidingen hebben we, afgaande frequente klachten over een gebrek aan aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt voor sociologen, de [19]
indruk dat dit een zeer goed resultaat is: 71% geeft minstens 8 op 10 op de aansluiting van de opleiding en het beroep!
Via specialisatie Via het aanbieden van een aantal specialisaties (cultuur, gezondheid/welzijn, arbeid/organisatie, demografie) proberen we de afgestudeerde meer kansen te geven om in de gerelateerde sectoren onderzoekswerk of beleidsondersteunend en beleidsvoorbereidend werk te kunnen doen. Het inrichten van minoren (zie verder programma) heeft dezelfde bedoeling: de student de kans te geven kennis te verwerven die de toegang tot een bepaalde bedrijfssector vergemakkelijkt.
Andere vaardigheden Omdat het beroepsprofiel van de socioloog nu eenmaal niet heel duidelijk is, zijn we van oordeel dat we met een score van 7,4 op 10 voor aansluiting tussen opleiding en het uitgeoefende beroep heel goed zitten. Toch zien we een aantal afgestudeerden terechtkomen in functies waarvoor de opleiding niet voorbereidt. 7% besteedt behoorlijk of veel tijd aan commerciële functies, 14% aan boekhouden en 24% aan leiding geven en management. Terwijl onze afgestudeerden niet zijn opgeleid voor zuivere beleidsfuncties, proberen we wel, binnen de perken die het programma oplegt, vaardigheden en attitudes mee te geven die hen in die functies kunnen helpen. Om dat aspect van de opleiding te ondersteunen zijn er ook de cursussen “Sociologie van organisatie en beleid”, “Sociologie van het ondernemerschap”, het leeronderzoek “Langlopend onderzoek” en verschillende werkcolleges waarin sociologische kennis op beleids- en beheersvraagstukken wordt toegepast.
1.2.5 Afstemming van de doelstellingen op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten
Uit 1.2.2 blijkt dat we onze doelstellingen internationaal hebben vergeleken en met in acht name van onze profilering zeker aan de opleidingsdoelstellingen van de nationale en internationale sociologieopleidingen voldoen. De Intensive Course (zie voor nadere toelichting 2.1.4) waarin elk jaar een 11-tal universiteiten samenkomen, laat ook toe het peil van de studenten van de verschillende instellingen te vergelijken. Dat is steeds zeer positief voor de VUB-studenten. Dat we een kwalitatieve toets doorstaan, kan blijken uit de grote hoeveelheid aan publicaties van de leden van de verschillende vakgroepen. In 20042005 werd voor de sociale wetenschappen een interne onderzoeksvisitatie georganiseerd. Daarvoor werden uitvoerige zelfstudies gemaakt over de onderzoeksactiviteiten. Deze staan ter beschikking van de leden van de visitatiecommissie belast met het beoordelen van deze zelfstudie. De kwaliteit blijkt verder uit de gastcolleges van de ZAP-leden in het buitenland en in internationale samenwerkingsverbanden, de opname van ZAP-leden in buitenlandse doctoraatsjury’s, de prijzen aan thesisstudenten die door afgestudeerden worden gewonnen (vb. Acco-prijs door de VVS, P.W. Seghers-prijs voor doctoraat), e.d. [20]
2 PROGRAMMA 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud
2.1.1 Vertaling van de doelstellingen in het programma
Bacheloropleiding
Om de doelstelling te verwezenlijken worden in de Bacheloropleiding 5 parallelle leerlijnen opgezet. Eerst wordt de toestand beschreven tot 20062007. Daarna zal kort het programma worden toegelicht dat geldt vanaf 2007-2008. Tabel 1: Overzicht van de leerlijnen in de Bacheloropleiding
Opleiding in de algemene sociologie
Methoden en technieken
Integratie van opleiding in de algemene sociologie en opleiding in methoden en technieken: Leeronderzoek
1 ste jaar
Over de drie jaren
Over de drie jaren
Over de drie jaren
Tweede en derde jaar
42 SP
30 SP
30 SP
18 SP
30 SP
Verbredende kijk op mens- en maatschappijwetenschappen
Basis van een sociologische specialisatie die kan worden verdergezet in de Master-opleiding
Naast die leerlijnen is er over de drie jaar samen (in 2de en 3de jaar) ruimte voor 30 studiepunten (SP) keuze uit diverse profielen en minoren. De keuze voor een profiel is een keuze voor een verdieping van de leerlijnen sociologische specialisatie of methoden en technieken. De keuze voor een minor is een keuze voor een verbreding van de eigen opleiding en een voorbereiding op een eventueel andere Master dan sociologie. Worden als minoren aangeboden: politieke wetenschappen, communicatiewetenschappen, criminologie, geschiedenis, management en beleid van de gezondheidszorg en, vanaf 2007-2008, ook management, zorg en beleid in de gerontologie. De minoren kunnen ook worden gekozen met het oog op toekomstige tewerkstelling of specialisatie in onderzoek in uitgewaaierde of verwante disciplines. Het langlopend onderzoek is een onderzoek dat in de eerste kandidatuur/1ste Bachelor wordt geïnitieerd en waarin de studenten alle fasen van een echt onderzoek doorlopen, van probleemformulering, over de ontwikkeling van meetinstrumenten, afbakenen van onderzoeksbevolking en eventueel steekproeftrekking, tot dataverzameling, analyse en rapportering. Het langlopend onderzoek wordt afgerond in de 1ste licentie/3de Bachelor en het verslag zal dienen als Bachelor’s scriptie als de volledige BaMastructuur is geïmplementeerd. De nadruk ligt in deze leerlijn op de integratie van de stof gezien in de substantieve vakken en de competenties verworven in de leerlijn Methoden & Technieken. In elk van die onderdelen wordt in het bijzonder aan bepaalde competenties gewerkt. Dat uit zich ook in de eindtermen van elk opleidingsonderdeel. [21]
De hoorcolleges zijn gericht op het aanscherpen van denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het aanscherpen van kritische reflectie, het ontwikkelen van een onderzoekende houding, het bijbrengen van de sociologische basiskennis. De meeste sociologische cursussen worden gegeven door docenten die ook als onderzoeker bedrijvig zijn op het behandelde gebied, zodat nieuwe ontwikkelingen in de (deel)disciplines snel in het onderwijs kunnen worden doorgegeven. De werkcolleges doen een groter beroep op zelfstudie. Zij zijn gericht op activerend leren en dragen daarom ook sterk bij tot een houding die levenslang leren in de hand werkt. In de werkcolleges staat het actief verwerven en verwerken van informatie centraal. De hoor- en werkcolleges in de onderzoeksmethoden (zie domeinspecifieke eisen) zijn expliciet gericht op het leren en leren toepassen van onderzoeksmethoden. Het langlopend onderzoek is een extra gelegenheid om onderzoeksvaardigheden in te oefenen, zelf probleemgestuurd onderzoek te initiëren en de managementsvaardigheden in te oefenen die nodig zijn om zo’n onderzoek in de praktijk tot een goed einde te brengen. Het biedt de kans onderzoek te verrichten onder realistische omstandigheden, met beperkingen van middelen en tijd. Masteropleiding
licentie en in de toekomstige Master komen diezelfde competenties maar op een meer complexe en uitgediepte manier aan bod. Belangrijk daarbij is de eindverhandeling (vanaf 2007-2008, Masterproef). Vergeleken met de Master wordt van de Bachelor niet verondersteld dat hij/zij zelfstandig als een onderzoekssocioloog kan functioneren, maar wel de taak van onderzoekssocioloog kan opnemen binnen een team waarin hij of zij de nodige leiding krijgt. De Bachelor’s scriptie, die zal worden ingevoerd in 2007-2008, is het eindwerk van het leeronderzoek. Dit is een individueel, maar sterk begeleid onderzoek. De Masterproef daarentegen is een begeleid zelfstandig werk. De naar ons inziens evenwichtige mix van leervormen maakt een sterk competentiegericht leren mogelijk. De werkcolleges en meer nog de cyclus van langlopend onderzoek integreert het verwerven van kennis meteen met het gebruiken en toepassen daarvan. Het onderwijsconcept van de VUB, gearticuleerd in “Competentiegericht leren in flexibel onderwijs” (2000) (dit document zal ook ter beschikking worden gesteld van de visitatiecommissie) stimuleert dit soort onderwijs. Uit de kwaliteitsbewaking blijkt ook dat studenten er vragende partij voor zijn en een nog betere integratie tussen kennis en kunde, theorie en praktijk in het programma zouden willen zien. In de huidige 2de
[22]
2.1.2 Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen Bacheloropleiding (huidig) Hieronder wordt de inhoud van elke leerlijn beschreven en de meer concrete doelstellingen die via de betrokken opleidingsonderdelen worden gerealiseerd. Voor de doelstellingen per cursus verwijzen we naar de opleidingsfiches4.
Verbredende kennis (42 SP)
Politieke geschiedenis van België (1BA – 6SP) • Geschiedenis van het dagelijks leven (1BA – 6 SP) • De grote stromingen in de wijsbegeerte van de Oudheid tot heden (1BA – 6 SP) • Inleiding tot de psychologie (1BA – 6SP) • Politicologie: algemene inleiding (1BA – 6 SP) • Economie (1BA – 6 SP) • Inleiding tot het recht (1BA – 6 SP) De verschillende cursussen brengen de basiselementen van een discipline bij en geven basiskennis mee over de Belgische samenleving vanuit historisch, juridisch, economisch, politiek en sociaal oogpunt. Zij willen de beginnende student in de sociologie: (1) vertrouwd maken met de eigen samenleving en (2) laten kennis maken met verschillende mens- en maatschappijwetenschappelijke disciplines. •
Kern sociologie of leerlijn algemene sociologie (30 SP)
Sociologie I (1BA – 6 SP) • Sociologie II (2BA – 3 SP) • WEC Modernisering (2BA – 3 SP) • Geschiedenis van het sociologisch denken (2BA –6SP) • Sociaal-wetenschappelijke theorieën en stromingen (2BA – 6 SP) • Sociologie van organisatie en beleid (3BA – 6SP) De leerlijn algemene sociologie beoogt een exploratie en een verdieping van het wetenschapsdomein van de sociologie: haar grondslagen en ontwikkeling, klassiekers en actuele debatten. Via deze kennismaking van de sociologie als wetenschap verwerven de studenten tevens inzicht in de actuele samenleving en de maatschappelijke evoluties die deze vorm hebben gegeven. Belangrijke leerdoelen voor deze leerlijn zijn ondermeer: • Inzien dat sociale fenomenen, maatschappelijke instituties of evoluties contingent maar daarom nog niet arbitrair zijn. •
4
Via: http://www.vub.ac.be/infoover/onderwijs/bama/of-socio.html
[23]
•
• •
• •
Een kritische houding leren aannemen ten aanzien van modieuze of gangbare stellingen en deze weten te vertalen in empirisch toetsbare hypothesen. Inzicht verwerven in de wisselwerking tussen maatschappelijke evoluties en de ontwikkeling van sociologie als wetenschap Inzicht en kennis verwerven inzake een aantal sociologische kernthema’s: gelijkheid en ongelijkheid, macht, modernisering, organisaties en interactiekaders, cultuur, … Kennis en inzicht verwerven m.b.t. het begrippenapparaat en de diverse denkstromingen en –tradities binnen de sociologie, De verworven kennis ook leren in verband brengen met beleidsvraagstukken.
Methoden en technieken (30 SP) •
Meetschalen en beschrijvende statistiek (1BA – 6 SP)
Statistische methoden voor de menswetenschappen (2BA – 6SP) • Inleiding onderzoeksmethoden voor mensen maatschappijwetenschappen (2BA – 6 SP) • WEC Inleiding onderzoeksmethoden voor mensen maatschappijwetenschappen (2BA – 6 SP) • Multivariate analyse I (3BA – 6 SP) De verschillende onderdelen van deze leerlijn maken de studenten stap voor stap vertrouwd met de basisconcepten, methoden en technieken van de sociaalwetenschappelijke onderzoekspraktijk. De nadruk ligt op kwantitatieve methoden en technieken, al besteedt het hoorcollege inleiding onderzoeksmethoden een les (gegeven door een gastprofessor) en een hoofdstuk aan kwalitatief onderzoek. De twee eerste opleidingsonderdelen uit het lijstje leiden de studenten in in zowel de beschrijvende als de inferentiële statistiek, zoals die wordt toegepast in de sociale wetenschappen. De inleiding onderzoeksmethoden geeft een bredere kijk op sociaalwetenschappelijke methodologie. Er wordt aandacht besteed aan alle stappen uit het onderzoeksproces, gaande van de probleemformulering, het stellen van concrete en toetsbare onderzoeksvragen, types van onderzoek, het opstellen van een onderzoeksplan, dataverzameling tot analyse en rapportering. Tijdens het bijhorende werkcollege kunnen de studenten de methodologische concepten en technieken in de praktijk aanvoelen, terwijl ze er tegelijkertijd leren werken met het statistische pakket SPSS. De inleiding multivariate analyse leert studenten concrete analysetechnieken aan maar tracht dat tegelijkertijd op een voldoende algemene en abstracte manier te doen opdat de studenten later zichzelf kunnen bijscholen om hun analysetechnieken aan te passen aan de analysenoden. Zo worden meervoudige regressietechnieken van bij het begin in het kader van de generalized linear models gesitueerd, wat uitbreiding naar andere modeltypes en bijscholing vergemakkelijkt. Concrete praktijkervaring met multivariate analysetechnieken doen de studenten op in het kader van de leerlijn “Leeronderzoek”, met name in het onderdeel “Werkcollege Multivariate analyse (Langlopend onderzoek III)” in 3BA. •
[24]
Leeronderzoek (18 SP) •
WEC Sociologie en wetenschapsmethodologie (langlopend onderzoek I) (1BA –3SP)
•
WEC Politicologie en wetenschapsmethodologie (1BA – 3SP)
•
Werkcollege dataverzameling en –verwerking (langlopend onderzoek II) (2BA – 6SP)
•
Werkcollege multivariate analyse (langlopend onderzoek III) (3BA – 6SP)
Bedoeling van deze leerlijn is om inzicht verwerven en praktische ervaring opdoen inzake sociaalwetenschappelijk onderzoek in het algemeen, en met specifieke aandacht voor: •
opzet, verloop en de diverse etappes van onderzoek
•
diverse methoden (kwalitatief en kwantitatief)
•
problemen en moeilijkheden die zich kunnen voordoen
•
toepassen van kennis, inzichten en vaardigheden die binnen andere opleidingsonderdelen verworven werden
•
kritisch leren onderzoek
•
leren individueel én groepsgericht werken bij het opzetten en uitvoeren van sociaalwetenschappelijk onderzoek
nadenken
over
sociaalwetenschappelijk
Specialisaties (30 SP)
Beleid en voorzieningen in de welzijnszorg (2BA-6SP) • Cultuursociologie (3BA – 6SP) • Arbeidssociologie (3BA – 6SP) • Gezondheidssociologie (3BA – 6SP) • Sociale demografie (3BA – 6SP) Deze gespecialiseerde vakken willen de student een verdiepende kennis bieden op de domeinen welzijn, cultuur, arbeid, gezondheid en bevolking. •
[25]
2de licentie. In de huidige 2de licentie geldt een overgangsprogramma dat al elementen van de toekomstige Master bevat, maar nog een keuze van profielen biedt. Tabel 2: Overzicht van de leerlijnen in 2de licentie Leerlijn
Studiepunten
Inhoud
Kern sociologie
12
Hedendaagse sociologische theorieën
Methoden en technieken
6
Multivariate analyse II
Specialisaties
24
Een profiel te kiezen uit: Organisatie en welzijn Demografie en methoden Cultuur en media
Licentiaatverhandeling
18
Master (vanaf 2007-2008)
De Master is bedoeld als uitdieping en vooruitgang tot een meer gevorderd niveau. Dat wordt betracht voor sociologische theorieën, methoden en technieken en voor vier specialisaties waarvoor een basis werd gelegd in de Bachelor’s opleiding. Tabel 3: Overzicht van de leerlijnen in de Master Leerlijn
Studiepunten
Inhoud
Kernsociologie
12
Hedendaagse sociologische theorieën
Methoden technieken Specialisaties
Masterproef
en 6 24
Multivariate analyse II -
demografische analyse en prognose
-
actuele welzijnsproblemen
-
sociologie van ondernemerschap
-
cultuuronderzoek
18
[26]
Het programma Bachelor en Master dat vanaf 2007-2008 zal gelden, is dan als volgt opgebouwd: Voor de studenten die een minor kiezen: Tabel 4: Overzicht van de leerlijnen, nieuwe Bachelor met minor Leerlijn
Studiepunten
Verbredende kennis Kern sociologie Methoden en technieken Integratie kern en Methoden & Technieken: leeronderzoek Specialisatie:welzijn/gezondheid Specialisatie arbeid/organisatie Specialisatie cultuur Specialisatie demografie Masterproef Minor TOTAAL
45 36 36 15 18 18 12 12 18 30 240
Voor studenten die het profiel ‘Sociologische theorieën en onderzoek’ kiezen worden de verschillende leerlijnen versterkt met volgende vakken: Sociologie van de tijd en tijdsordening, Onderwijssociologie en onderwijsbeleid, Grote culturele tendensen van de moderne tijd, Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid, Arbeidsverhoudingen, Intensive Course (studenten die de Intensive Course volgen, mogen een vak, vrij te kiezen uit de voorgaande, laten vallen). Het programma ziet er dan als volgt uit (versterkte leerlijnen in het vet): Tabel 5: Overzicht van de leerlijnen, nieuwe Bachelor met profiel ‘Sociologische theorieën en onderzoek’ Leerlijn
Studiepunten
Verbredende kennis Kern sociologie Methoden en technieken Integratie kern en Methoden & Technieken:leeronderzoek Specialisatie:welzijn/gezondheid Specialisatie arbeid/organisatie Specialisatie cultuur Specialisatie demografie Masterproef TOTAAL
45
2.1.3
42
36 15 18
24 30 12 18
240
Aanwezigheid van discipline-overschrijdende elementen
Disciplineoverschrijdende elementen zijn op twee manieren in het programma aanwezig. Allereerst is er de uitgebreide kennismaking met andere disciplines in het eerste jaar (42 SP). Daarnaast is er de mogelijkheid via een minor uitgebreider kennis te maken met een andere discipline (politieke wetenschappen, communicatiewetenschappen, criminologie, geschiedenis, management en beleid van de gezondheidszorg). [27]
2.1.4 Internationale dimensie in de opleiding
De internationale dimensie binnen de opleiding sociologie krijgt concrete
vorm via de uitwisselingsprogramma’s waaraan studenten kunnen deelnemen. Zo wordt de studenten in de opbouw van hun programma de gelegenheid geboden, in het kader van het SOCRATES Actieprogramma en meer bepaald de Erasmus- en Erasmus-Belgica-uitwisselingen, in het derde Bachelorjaar een semester of volledig academiejaar in het buitenland te studeren (voor een overzicht van de buitenlandse universiteiten waarmee onze universiteit uitwisselingscontracten heeft, zie 6.1.4). Naast het Erasmus-programma krijgen de studenten ook de mogelijkheid om als keuzevak (6 SP) in de derde Bachelor een internationaal Intensive Course te volgen. De organisatie van deze Intensive Course gebeurt door een
internationaal netwerk dat operationeel is sinds 1990-1991 en waaraan onze afdeling actief aan de oprichting ervan heeft meegewerkt. Het centrale thema in dit netwerk is vergelijkende sociologie in Europees perspectief. In dit netwerk participeerden naast de VUB de afgelopen vijf jaar de volgende instellingen: de Erasmus Universiteit Rotterdam (coördinator), Teeside University (UK), University of Glasgow (UK), University of Sussex (UK), University of Lund (Zweden), Univeristy of Joensuu (Finland), Frei Universität Berlin (Duitsland), Univerität Leipzig (Duitsland), University of Malta, University of Ulster (UK) en South-West University "Neofit Rilski" Blagoevgrad, Sofia (Bulgarije). Elke Intensive Course heeft een centraal thema dat vaak een aantal jaren worden aangehouden. In het verleden waren de thema’s ‘Institutional and Cultural Change in Europe’, ‘Social Exclusion in Europe’, ‘The Future of Work in Europe’ en sinds dit jaar ‘Diversity and Difference in an Expanding Europe’. De Intensive Courses worden grondig voorbereid op een bijeenkomst in het najaar waarop alle deelnemende universiteiten minstens iemand afvaardigen. De grondige voorbereiding van de Intensive Courses garanderen niet alleen een kwalitatief hoogstaande vorming, maar geeft ook aanleiding tot samenwerking tussen de deelnemende universiteiten. Dit leidde tot hiertoe ook tot drie gemeenschappelijke publicaties:
Erskine, A.; M. Elchardus; S. Herkommer en J. Ryan (eds.), Changing Europe. Some aspects of identity, conflict and social justice, Aldershot, Avebury, 1996. Littlewood, P.; I. Glorieux; S. Herkommer & I. Jönsson (eds.) Social Exclusion: perspectives and paradigms. Aldershot, Asgate, 1999.
Littlewood, P.; I. Glorieux & I. Jönsson (eds.) The Future of Work in Europe. Aldershot, Asgate, 2004. De VUB-verantwoordelijken voor dat netwerk zijn Mark Elchardus en Ignace Glorieux. Elk jaar worden door het netwerk een Intensive Course van 10 dagen georganiseerd. De afgelopen 6 jaar vond dit plaats in Valetta (2001), Monte Gordo (2003), Magaluff (2004) en Alfaz del Pi (2005, 2006). In 2002 ging de Intensive Course uitzonderlijk niet door. Aan de Intensive Course nemen studenten van alle deelnemende universiteiten deel. De Europese Unie subsidieert 3 studenten per deelnemende universiteit, soms kunnen er op eigen kosten een paar studenten meer mee. Van elke deelnemende universiteit gaat minstens één docent mee als lesgever. Ze geven een lezing en leiden sessies. Van onze universiteit gaan nagenoeg elk jaar Mark Elchardus en Ignace Glorieux mee als lesgever. De afgelopen jaren participeerden telkens 4 à 6 studenten van onze afdeling aan deze Intensive Courses.
[28]
2.1.5
Mate waarin recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het programma zijn geconcretiseerd
Onderwijsontwikkelingen die aandacht krijgen binnen de opleiding Sociologie aan de VUB, zijn elektronische vormen van communicatie en leeromgevingen. Zo werd eerst Blackboard gelanceerd als elektronische leeromgeving, dat in 2004 om werd gevormd naar PointCarré (zie 2.5.5) en geeft het intranet van de VUB toegang tot Elvas (het elektronisch platform dat de mogelijkheid biedt groepen elektronisch aan te schrijven en opleidingsfiches te raadplegen). In de communicatie tussen academisch personeel of het faculteitssecretariaat en studenten wordt zeer vaak gebruik gemaakt van e-mail. Maar liefst negen op de tien huidige studenten beoordeelt de ondersteuning van de vakken via Pointcarré en de communicatie via e-mail als zijnde goed of zeer goed. Verder is er een evolutie naar competentiegericht leren die op verschillende plaatsen in dit rapport ter sprake komt.
2.1.6 Procedure voor curriculumherziening en -innovatie & 2.1.7 Participatie van betrokken partijen bij curriculumontwikkeling, herziening en -innovatie
Voorstellen tot herziening of innovatie van het curriculum worden besproken op de Opleidingsraad Politieke Wetenschappen en Sociologie. Deze fungeert als overlegplatform waar problemen of aandachtspunten in verband met de opleiding in haar geheel of met betrekking tot de afzonderlijke opleidingsonderdelen aan bod komen. In die raad zetelen naast docenten en assistenten ook studenten. Het initiatief tot een curriculumherziening of –innovatie kan zowel door de studenten als door de docenten van de betrokken vakgroepen als vanwege de faculteit genomen worden. Studenten kunnen dit formeel doen door rechtstreeks een voorstel te lanceren in de opleidingsraad Politieke Wetenschappen en Sociologie. In de praktijk gebeurt hun inbreng vaker via informele kanalen. De lage drempel tot leden van AAP, ZAP of de studietrajectbegeleidster en de kleinere lesgroepen bevorderen een context waarin opmerkingen, suggesties of problemen snel kunnen worden gedetecteerd of gesignaleerd. Daarnaast zijn ook de onderzoekers betrokken bij onderwijsaangelegenheden. Dit in eerste instantie door hun aanwezigheid in de vakgroepvergaderingen waar op een eerste lijn onderwijsaangelegenheden besproken worden en zij het initiële voorstel mee kunnen sturen. De voorstellen tot curriculumherziening worden dan aan de Faculteitsraad voorgelegd. Na bespreking aldaar wordt het voorstel voorgelegd aan de ViceRector Onderwijs die het meeneemt ter bespreking op de Onderwijsraad. Op het niveau van de Onderwijsraad werkt de Commissie ‘Curriculum’ ter ondersteuning van curriculumwijzigingen van opleidingsprogramma’s op de VUB. De participatie van studenten aan de opleidingsraad is helaas beperkt. Slechts vier van de bevraagde huidige studenten hebben ooit aan een opleidingsraad deelgenomen. We merken wel dat het hier voornamelijk om hogerejaars gaat, wat erop wijst dat de betrokkenheid met de opleiding groeit naarmate men vordert in de studieloopbaan Participatie van de studenten in de formele kanalen vlot niet. Docenten hebben de indruk dat ze tevergeefs grote inspanningen leveren om de studenten tot participatie aan te zetten. Van de oud-studenten is bijna één op de drie eerder [29]
ontevreden tot zeer ontevreden over inspraak in de opleiding. Een oplossing voor dit probleem lijkt niet meteen in zicht. Verder is er ook een BAP- en AAP-afgevaardigde van onze afdeling in de Faculteitsraad aanwezig. Een meer gedetailleerde beschrijving van de samenstelling en werking van de diverse bestuursorganen is te vinden in het hoofdstuk omtrent Integrale Kwaliteitszorg (Hoofdstuk 5).
2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
2.2.1 Aandacht in het programma voor kennisontwikkeling
De bespreking van de aandacht in het programma voor kennisontwikkeling komt ondermeer aan bod in onderdelen 1.2.1, 2.1.1 en 2.1.2. Binnen de afdeling sociologie leeft de overtuiging dat een opleiding in de sociologie de interesse van studenten blijvend moet aanwakkeren en stimulansen moet geven tot verdere kennisontwikkeling ondermeer via zelfstudie, ook na de formele opleiding. De gedegen aanpak van kennisoverdracht en –ontwikkeling ziet zich bevestigd in de resultaten van de bevraging van de alumni. Voor een grote meerderheid, zeven op de tien oud-studenten, betekent de opleiding een voldoende basis en aanzet tot levenslang leren. 2.2.2
Aandacht in het programma voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen
De bespreking van de aandacht in het programma voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen, komt ondermeer aan bod in onderdeel 1.1.4, 1.2.4. Inzake schriftelijke rapportage apprecieert de overgrote meerderheid van zowel huidige als oud-studenten op positieve wijze de aanwezigheid van de diverse rapporteringoefeningen tijdens werkcolleges. Wat mondelinge presentaties betreft, menen zowel huidige studenten als alumni dat -zoals reeds eerder aangegeven- deze nog niet voldoende aan bod komen. De geplande oplossingen werden al eerder besproken. Voor het bijbrengen van denk- en redeneervaardigheden, fundamentele wetenschappelijke vorming, bijbrengen van vermogen tot kritische reflectie, bijbrengen van synthetische vaardigheden en vorming op het vlak van onderzoeksmethoden zijn 9 op 10 alumni van oordeel dat deze aspecten voldoende aandacht krijgen in de opleiding. We proberen die aandacht te bewaren. Aan het bijbrengen van leidinggevende en organisatorische vaardigheden zou volgens een meerderheid van de alumni meer aandacht geschonken mogen worden. De recente implementatie van het leeronderzoek waarin vooral gedurende het tweede jaar van de opleiding (WEC Dataverzameling en –verwerking – Langlopend Onderzoek II) uitgebreid ingegaan wordt op de praktische opzet en organisatie van sociaal onderzoek en de concrete problemen die zich kunnen voordoen, kan op termijn een antwoord bieden aan die verzuchting. Zoals eerder aangegeven kadert deze vraag in een [30]
verschuiving van kennis- naar competentiegericht leren, waaraan de opleiding zich nog meer dan nu al het geval is moet aanpassen (zie 1.1.4). Een moeilijker zaak betreft de talenkennis. In de opleiding sociologie zijn geen formele taalvakken meer opgenomen. Vroeger was dat wel het geval, maar zij sneuvelden onder curriculumdruk omdat zij minder prioritair werden beoordeeld dan sociologievakken. Daarenboven ontstond voor studenten ook de mogelijkheid in te tekenen voor de cursussen van het Centrum voor Volwassenenonderwijs (CVO) van de Kamer voor Handel en Nijverheid van Brussel, die op de Campus worden aangeboden. De studenten worden tijdens de lesbijeenkomsten aangemoedigd die lessen te volgen. Deze zijn echter niet verplicht en worden dan ook niet veel gevolgd. Wetenschappelijke taalvaardigheid dient dan ook in de lessen te worden bijgebracht. Dat lukt (zie onderstaande tabel) aardig voor Nederlands, minder goed voor Engels en slecht voor Frans. Tabel 6: In welke mate komt wetenschappelijke taalvaardigheid in het Nederlands, Frans en Engels aan bod tijdens de opleiding? (Bevraging Alumni) Nederlands
Frans
Engels
Freq
%
Freq
%
Freq
%
1. Onvoldoende
7
11,8
12
20,3
9
15,3
2. Eerder onvoldoende
2
3,4
23
39,0
15
25,4
3. Eerder voldoende
24
40,7
17
28,8
25
42,4
4. Voldoende
26
44,1
7
11,9
10
16,9
Totaal
59
100,00
59
100,00
59
100,00
Geen antwoord
1
1
1
Totaal
60
60
60
Het stimuleren van wetenschappelijke taalvaardigheid in het Nederlands wordt door slechts 15% van de alumni onvoldoende geacht, voor Engels loopt dat op tot 41%, voor Frans tot 59%. De slechtere score voor Frans is een gevolg van het feit dat er veel minder Franstalige lectuur wordt opgegeven. Dat heeft niet alleen te maken met de meer Angelsaksische oriëntatie van de cursusinhoud, maar ook met de nu relatief povere kennis van het Frans in Vlaanderen en de daaruit voortvloeiende weerstand van de studenten tegen Franstalige literatuuropgaven. De oordelen van alumni wijzen op een vicieuze cirkel. Hij zou kunnen werden doorbroken door een beperkt aantal cursussen in het Engels of het Frans aan te bieden. De huidige taalwetgeving beperkt die mogelijkheid, toch wordt ze onderzocht. 2.2.3 Aansluiting bij recente (internationale) ontwikkelingen in het vakgebied
Via het geregeld actualiseren van de gebruikte syllabi of leeslijsten integreren docenten nieuwe ontwikkelingen uit het vakgebied in de lessen. De verschillende ZAP-leden binnen de afdeling sociologie zijn verder betrokken in (internationaal) onderzoek en nemen op regelmatige basis deel aan congressen, colloquia en samenwerkingsverbanden. Op deze manier krijgt de voortdurende innovatie van lessen en cursusmateriaal vorm. De [31]
onderzoeksachtergrond van de docenten binnen de opleiding garandeert dus dat het onderwijs actueel is en dat er wordt verwezen naar recente onderzoeken en ontwikkelingen. Studenten worden ook geregeld op de hoogte gebracht van relevante congressen en colloquia (zowel nationale als internationale) en worden gestimuleerd hier aan deel te nemen. Gedurende de lessen wordt tevens verwezen naar activiteiten of de website van de Verenigingen voor Sociologie (VVS) en Demografie (VVD). Verscheidene leden van het academisch personeel zetelen in het bestuur van één van deze beroepsverenigingen. Pas afgestudeerden worden ook zeer actief aangemaand papers steunend op de eindverhandeling in te dienen bij wetenschappelijke tijdschriften en te presenteren op wetenschappelijke congressen. 2.2.4 Onderzoeksgebondenheid van het onderwijs
De verschillende opleidingsonderdelen en thematische specialisaties die aangeboden worden in de opleiding maken ofwel deel uit van de onderzoeksexpertise van de docent of sluiten er nauw bij aan. Via het verwerken van onderzoeksresultaten in syllabi, het opnemen van onderzoeksverslagen in leeslijsten of het voorstellen van het eigen onderzoek tijdens lesbijeenkomsten krijgt de band tussen het onderwijs en het onderzoek vorm. Iets meer dan de helft van de huidige studenten meent evenwel dat het eigen onderzoek van het ZAP-lid nog meer aan bod zou mogen komen tijdens de lessen. Verder wordt in de werkcolleges gebruik gemaakt van recente, statistische datasets om de studenten smaak, gevoel en vaardigheden voor het voeren van concreet, empirisch onderzoek aan te leren. Deze datasets werden vaak opgebouwd of gebruikt door de eigen vakgroepen. Deze datasets staan doorgaans ook ter beschikking van de studenten bij het schrijven van hun eindverhandeling. In verschillende opleidingsonderdelen (Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid; Sociale Demografie; Cultuuronderzoek) komen tevens op regelmatige basis onderzoekers van de vakgroepen hun onderzoeksresultaten zelf voorstellen. Op deze manier krijgen sociologische theorieën voor de studenten een concreet en toegepast karakter enerzijds en ontstaat, anderzijds, een betrokkenheid van de vorsers met de onderwijskundige taak van de universiteit. Deze betrokkenheid krijgt verder vorm door de aanwezigheid van onderzoekers op vakgroepvergaderingen waar nieuwe ontwikkelingen of implementaties inzake onderwijs besproken of voorbereid worden. Vorsers zijn tenslotte vaak en zelfs regelmatig op zeer intensieve wijze betrokken bij het begeleiden van eindverhandelingen indien deze aansluiten bij hun onderzoeksactiviteiten en fungeren eveneens op regelmatige basis als jurylid voor het beoordelen van thesissen. Tenslotte wordt onder de studenten uit de opleiding geregeld gerekruteerd voor studentenjobs, zoals het inponsen van data, het voorbereiden van een literatuurstudie, meewerken aan de praktische organisatie van studiedagen, enz.
[32]
2.2.5
Aandacht in het programma voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden – het bijbrengen van onderzoeksattitude – onderzoeksvaardigheden
Zoals we eerder in de opleidingsdoelstellingen aangaven, is het hoofddoel van onze opleiding, het opleiden van competente onderzoekers voor een sociologie die wordt beschouwd als een theoriegestuurde empirische wetenschap. De aandacht die de opleiding schenkt aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en het bijbrengen van een wetenschappelijke onderzoeksattitude omvat dan ook een groot deel van het curriculum. Tot de basis van de onderzoeksattitude die we studenten bijbrengen, behoren zeker een kritische ingesteldheid en een integere houding die een sociologisch onderzoeker kenmerken. Het aansporen tot een wetenschappelijke nieuwsgierigheid en intellectuele eerlijkheid zijn hoofdbestanddelen van deze attitude die we overdragen. Het is belangrijk dat studenten voor de hand liggende en modieuze opvattingen met de nodige twijfel en terughoudendheid benaderen. Voor het overdragen van de bredere onderzoeksattitude worden vanaf de eerste Bachelor in het leeronderzoek (zie ook 2.1.2 en de OOfiches5) een aantal concrete onderzoeksvaardigheden aangeleerd en komen over de verschillende Bachelorjaren de afzonderlijke onderzoeksstappen chronologisch aan bod. Daarnaast worden de stappen van de onderzoekscyclus afzonderlijk belicht in de verschillende werk-, en waar mogelijk ook, hoorcolleges. Zo richten we specifieke aandacht op het uitdenken en uitwerken van een goede onderzoeksvraag, het verzamelen en beoordelen van wetenschappelijke literatuur, het opstellen van een goede bibliografie, de operationalisering van concepten, de empirische verificatie van hypothesen, de dataverzameling, het kiezen van de juiste onderzoekstechnieken en het toepassen van kwalitatieve en kwantitatieve analysetechnieken om uiteindelijk te komen tot doelgerichte en vlotte (mondelinge en schriftelijke) rapportage van de bevindingen. De kleinschaligheid van onze afdeling en de kleine afstand tussen studenten en docenten maakt dat een individuele opvolging van studenten mogelijk is. Een student met vragen wordt snel opgemerkt of signaleert zelf het probleem. Remediëring en feedback kan dientengevolge snel en efficiënt gebeuren. Dit zorgt er mede voor dat de onderzoeksvaardigheden op de best mogelijke manier worden aangeleerd. Op het einde van de Bacheloropleiding hebben de studenten dan ook duidelijk méér dan een theoretische kennis over het voeren van onderzoek verworven. Het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden wordt bij een aantal studenten nog versterkt door ze als jobstudent in de onderzoeksgroep te laten meewerken. Afhankelijk van de capaciteiten kan de student voor de Masterproef ook betrokken worden bij een onderzoeksonderwerp waaraan de promotor of de onderzoeksgroep op dat moment werkt. Dit biedt hen de kans om van dichtbij de werking van een onderzoeksteam te kunnen volgen en hun onderzoeksvaardigheden aan te scherpen. Daarnaast kunnen bekwame en geïnteresseerde afgestudeerden in overleg met een docent een aanvraag voor een doctoraatsbeurs indienen. Bij het aanbrengen van een wetenschappelijke onderzoeksattitude vinden we het belangrijk om de inbedding van het onderzoek in de 5
via: http://www.vub.ac.be/infoover/onderwijs/bama/of-socio.html [33]
maatschappelijke context aan te tonen. Zo komen studenten reeds vanaf het eerste jaar in contact met maatschappelijk relevante gegevens en vraagstukken. De cursus Sociologie I kan hierbij als voorbeeld dienen; hierin wordt de theorie begrijpbaar gemaakt aan de hand van concrete voorbeelden uit de dagdagelijkse realiteit. Maar ook voor andere vakken geldt deze link tussen theorie en praktijk zeer sterk. Het maakt de studenten duidelijk dat er een duidelijke wisselwerking bestaat tussen beide. Ook de aanwezigheid van de Wetenschapswinkel op de Campus biedt de studenten de mogelijkheid een onderzoeksvraag uit te schrijven in samenspraak met en voor een non-profitorganisatie, waardoor hun onderzoeksvaardigheden direct toegepast worden voor een heus onderzoeksproject. 2.3 Samenhang van het programma 2.3.1 Sequentiële opbouw en coherentie van het programma in termen van het modeltraject Bij de programmaopbouw van de Bacheloropleiding Sociologie wordt gestreefd naar een logische en cumulatieve opbouw van het modeltraject. We vertrekken hierbij van een trechtermodel waarbij aan het begin van de opleiding een grote loot van de studietijd gaat naar een algemene sociaalwetenschappelijke vorming. Tijdens het eerste jaar in de Bacheloropleiding sociologie –dat overigens volledig identiek is aan het eerste jaar Bachelor Politieke Wetenschappen– ligt de klemtoon in sterke mate op het ontwikkelen van een algemene basis in de humane wetenschappen, dit via de leerlijn ‘Verbredende kennis’ (zie ook 2.1.1 en 2.1.2). Vanaf het eerste jaar worden de studenten eveneens onderricht in de Algemene Sociologie via het opleidingsonderdeel Sociologie I (leerlijn ‘Kern
Sociologie’, zie ook 2.1.1 en 2.1.2). Deze leerlijn ‘Kern sociologie’ zet zich vanaf het eerste Bachelorjaar gradueel verder tot en met het Masterjaar. Na een algemene kennismaking met de
sociologie in het eerste jaar worden in het tweede jaar de grondslagen van de sociologie (Geschiedenis van het Sociologisch denken), de sociologische moderniseringstheorieën (Sociologie II en Modernisering) en de grote sociologische stromingen en tradities (Sociaal-wetenschappelijke theorieën en stromingen) behandeld. Met het opleidingsonderdeel ‘Sociologie van organisatie en beleid’ wordt in het derde jaar de organisatiesociologie, die eveneens aan bod komt in ‘Sociologie II’, behandeld. Het vak sociologie van gelijkheid en ongelijkheid bouwt verder op Sociologie II en wil tevens een
concrete, maatschappelijk relevante toepassing toepassing van de algemene sociologie bieden. De leerlijn kern sociologie of algemene sociologie kent een sluitstuk via de studie van een aantal ‘Hedendaagse sociologische theorieën’ tijdens het Masterjaar. De actualiteit van deze sociologische theorieën en benaderingen wordt telkens belicht door ze in verband te brengen met recente maatschappelijke fenomenen en problemen, die al eerder in de leerlijn werden aangereikt. Met het oog op de vorming van onderzoekssociologen neemt de leerlijn ‘Methoden en technieken’ eveneens een aanvang in het eerste jaar van de opleiding, dit via het opleidingsonderdeel ‘Meetschalen en beschrijvende statistiek’. In het eerste jaar wordt eveneens een aanzet gegeven tot het actief gebruiken van de vergaarde sociaalwetenschappelijke en sociologische
[34]
kennis in enkele praktische oefeningen van het opleidingsonderdeel WEC Sociologie en wetenschapsmethodologie (Langlopend Onderzoek I)6. Daarmee
wordt ook meteen de band gelegd met de reeds verworven substantieve sociologische kennis. De leerlijn ‘Methoden en technieken’ krijgt in het tweede jaar vorm via een inleidend opleidingsonderdeel omtrent sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden en een verdiepende statistische cursus. Beide methodevakken zijn toegespitst op relevante technieken voor de mens- en maatschappijwetenschappen. Het Werkcollege Dataverzameling en – verwerking (Langlopend Onderzoek II) vormt in het tweede jaar de symbiose tussen de theoretische en methodologische vorming, dit door studenten collectief een volledig onderzoek te laten opzetten, waarbij alle fases van een sociologisch onderzoek doorlopen worden. Deze ‘praktische’ vorming als socioloog past onder de leerlijn van het Leeronderzoek. Het centrale thema van het Leeronderzoek wordt per generatie studenten in overleg tussen de titularissen vastgelegd en geïntroduceerd in het WEC Sociologie en wetenschapsmethodologie (Langlopend Onderzoek I). In het derde jaar zetten de studenten een stap verder in hun methodologische kennis en vaardigheden via een verdiepend opleidingsonderdeel dat de studie en toepassing van statistische multivariate analysetechnieken beoogt (Inleiding Multivariate analyse). Het leeronderzoek mondt in het derde jaar tenslotte uit in het werkcollege Multivariate analyse (Langlopend Onderzoek III). In dit opleidingsonderdeel
wordt een persoonlijke probleemstelling binnen het collectief gecreëerde thematische kader van het leeronderzoek onderzocht. Hierbij oefenen de studenten zich in multivariate analysetechnieken en rapporteren ze het geheel van hun theoretische en empirische inzichten en bevindingen in een volwaardige wetenschappelijke paper. Deze paper dient aan te tonen dat de studenten zich de beoogde doelstellingen en vooropgestelde eindtermen van de Bachelor in de sociologie eigen maakten (zie onderdeel 1.2.1) en kan op deze wijze dus begrepen worden als de Bachelorproef. Naar aanleiding van de introductie van de BaMa-structuur in 2004-‘05 en mede als een opvolging van de aanbeveling van de visitatiecommissie in 1999 werden de keuzevakken gegroepeerd in profielen en minoren (zie ook 0.2). Studenten kiezen gedurende de Bacheloropleiding keuzevakken binnen een profiel of een minor ter waarde van dertig studiepunten, dit gespreid over de twee laatste Bachelorjaren: twaalf in het tweede, achttien in het derde jaar. Met deze keuze voor een profiel of een minor opteren de studenten voor respectievelijk hetzij een verdieping binnen de sociologie, hetzij een verbreding binnen een aanverwante discipline. Overeenkomstig met de onderzoeksexpertise van de betrokken docenten, werden een drietal profielen samengesteld: (1) cultuur en media, (2) arbeid en welzijn en (3) methoden. Zoals reeds gemeld worden de verschillende profielen vanaf 2007-‘08 vervangen door één profiel ‘Sociologische theorieën en onderzoek”. Ook binnen de huidige licentiaatsopleiding en de toekomstige Masteropleiding (vanaf 2007-’08) zijn de beschreven leerlijnen terug te vinden. De theoretische opleiding (leerlijn 2) wordt -zoals gezegdvervolledigd door een aantal hedendaagse sociologische theorieën onder de loep te nemen. Met het bestuderen van gevorderde statistische methoden van de sociologische analyse wordt de methodologische opleidingscyclus voltooid (leerlijn 3). De praktische vorming (leerlijn 4) mondt uit in de
6
Het werkcollege Politicologie en Wetenschapsmethodologie vormt in het eerste jaar, hoewel een verschillend materieel object, een extra oefening voor de jonge socioloog in spe in het opzoeken, verwerken en rapporteren van wetenschappelijk bronnenmateriaal.
[35]
licentiaatverhandeling (de toekomstige Masterproef) waarin een sociologisch probleem zelfstandig wordt onderzocht en beschreven (zie ook onderdeel 2.8). Met betrekking tot leerlijn 5 volgen de studenten in het laatste jaar een aantal opleidingsonderdelen die een verdieping beogen binnen een aantal deelgebieden binnen de sociologie: cultuur (via Cultuuronderzoek), arbeid en welzijn (via Actuele Welzijnsproblemen en Sociologie van het Ondernemersschap) en demografie (via Demografische analyse en prognose). Voor al deze vakken werd een basis gelegd in de Bacheloropleiding. Het gaat dus telkens om een verdere uitdieping en de overgang naar een hoger niveau van complexiteit.
2.3.2
Verhouding en afstemming keuzeopleidingsonderdelen
verplicht
programma
–
Onderstaande tabel biedt een overzicht van de relatieve verdeling tussen verplichte en keuzevakken in het programma dat vanaf 2007-2008 in voege treedt. Tabel 7: Overzicht programma: verplichte versus keuzevakken JAAR
Verplichte stam
PROFIEL / MINOR
1ste jaar
100%
/
2de jaar
80%
20%
70%
30%
100%
/
3de jaar / 1ste lic Master / 2de lic
In het eerste jaar van de Bacheloropleiding komen uitsluitend verplichte vakken voor. Het is een algemeen vormend studiejaar dat identiek is voor de eerste Bachelors Sociologie en Politieke Wetenschappen. Op deze manier heeft de student de mogelijkheid zich te oriënteren binnen de humane wetenschappen en kennis te maken met beide vakdomeinen. Hoewel de studenten formeel vanaf het eerste jaar een keuze maken voor een Bacheloropleiding in de Sociologie of in de Politieke Wetenschappen, is een overstap na afloop van het eerste jaar slechts een administratieve aangelegenheid. In het tweede en derde jaar kiest de student voor hetzij een profiel, hetzij een minor. Profiel en minor omvatten in totaal dertig studiepunten gespreid over de laatste twee jaren van de Bacheloropleiding: 12 in het tweede jaar en 18 in het derde jaar. In het huidige programma van het laatste jaar (tweede licentie/Masterjaar) zijn er twee verplichte hoorcolleges en één verplicht werkcollege, de licentiaats-/Masterthesis voor 18 SP en daarnaast vullen de studenten hun programma aan met 24 SP uit éénzelfde profiel. Met de programmawijziging vanaf 2007-‘08 zou de mogelijkheid om te kiezen uit drie profielen niet weerhouden worden. Studenten volgen in de plaats een verplichte stam, aangevuld met hetzij het profiel ‘Sociologische theorieën en onderzoek”, hetzij één van de aangeboden minoren.
[36]
De drastische beperking van het aantal keuzevakken, vergeleken bij de situatie ten tijde van de vorige zelfevaluatie en visitatie is het gevolg van: • de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie, • de poging de sociologie studenten zoveel mogelijk les te laten volgen bij de beperkte staf sociologen en deze zo doeltreffend mogelijk in te zetten, • het gevoel dat 4 jaar kort is voor een volwaardige sociologieopleiding en dat keuzes derhalve dienen ingeruild ten voordele van een sterk modeltraject. 2.3.3
Afstemming van het programma bij samenwerking met andere instellingen
Studenten Sociologie kunnen ervoor kiezen een deel van hun opleiding in het buitenland te volgen, aan één van de instellingen waarmee we een bilateraal akkoord sloten. Dit gebeurt in het kader van het Erasmusprogramma waaronder ook de Intensive Course valt (zie ook 2.1.4). Studenten kiezen hun bestemming aan de hand van het gedoceerde programma sociologie in de gastinstelling. Ze leggen een eigenhandig samengesteld programma voor aan de afdelingscoördinator die er uiteindelijk een fiat over geeft. Uit deze programma’s blijkt dat studenten vakken kiezen in subdisciplines die bij onze afdeling niet aan bod komen. In die zin is de uitwisseling, net als de Intensive Course, dan ook een dubbele verrijking. De uitwisselingsperiode is enerzijds een persoonlijke verrijking en anderzijds een inhoudelijk verrijking. De samenwerking met de associatiepartner van de VUB, de Erasmus Hogeschool Brussel, maakt het mogelijk om studenten van de EHB les te laten volgen bij enkele colleges die gedoceerd worden door docenten verbonden aan de vakgroepen Sociologie of Sociaal Onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn ondermeer de studenten van het schakelprogramma Stedenbouw en Ruimtelijke ordening die het hoorcollege Sociologie 1 (Elchardus) op hun programma vinden of de studenten Sociaal Werk die vanaf 2007-‘08 Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid (Glorieux) zullen volgen. Hoewel hier voorlopig nog geen verdere concrete stappen genomen werden, is de afdeling Sociologie ervan overtuigd dat overleg en/of samenwerking met de Erasmus Hogeschool Brussel interessante ideeën, spin-offs of initiatieven kan opleveren. 2.3.4 Relatie tussen het programma en flexibele trajecten
Individuele en flexibele trajecten
Naast het modeltraject worden, mede als een gevolg van de introductie van de BaMa-structuur, ook geïndividualiseerde trajecten aangeboden. Dit zijn in de regel alle trajecten die afwijken van het modeltraject en dus ‘op maat gesneden’ zijn van de individuele student. Zo kunnen studenten die in de eerste Bachelortraject voor bijv. 45 studiepunten of credits examens succesvol hebben afgelegd, het daaropvolgende academiejaar hun resterende 15 studiepunten aanvullen met studiepunten uit het tweede Bachelortraject. Verder werd ook het creditsysteem ingevoerd (2004-2005). Dit is een studiepuntensysteem dat de mobiliteit van de student en de mogelijkheden tot differentiëring binnen het onderwijs en tot levenslang leren moet [37]
vergroten. Het studieprogramma wordt hierbij uitgedrukt in ECTS (European Credit Transfer System) studiepunten. Bij het voltooien van een opleidingsonderdeel kan de student een creditattest aanvragen. De opleiding sociologie biedt ook een aantal trajecten aan die afwijken van het modeltraject op basis van de vooropleiding van de student. Het gaat hier om:
- Het schakelprogramma geeft toegang tot het Masterjaar en is toegankelijk voor alle professionele Bachelors. Tabel 8: Schakelprogramma Verplicht Sociologie I
1ste sem
6 SP
Statistische methoden voor de menswetenschappen
1ste sem
6 SP
Multivariate analyse I
1ste sem
6 SP
Inleiding onderzoeksmethoden voor mens- en maatschappijwetenschappen
1ste sem
6 SP
Meetschalen en beschrijvende statistiek
1ste sem
6 SP
Sociologie II
2de sem
3 SP
Sociaal-wetenschappelijke theorieën en stromingen
2de sem
6 SP
Werkcollege inleiding onderzoeksmethoden voor mens- en maatschappijwetenschappen
2de sem
6 SP
Werkcollege multivariate analyse (langlopend onderzoek III)
2de sem
3 SP
Arbeidssociologie
1ste sem
6 SP
Gezondheidssociologie
1ste sem
6 SP
Cultuursociologie
2de sem
6 SP
Sociale demografie
2de sem
6 SP
Sociologie van sociale gelijkheid en ongelijkheid
2de sem
6 SP
Keuze-opleidingsonderdelen: 2 te kiezen
Het omvat een programma van 60 SP en kan, in principe, in één jaar worden afgelegd. In feite gaat het om een zwaar programma, omdat we op de leerlijn Methoden & Technieken absoluut geen en op de kern sociologie weinig toegevingen willen doen. Kandidaten zullen er waarschijnlijk maar zelden in slagen het schakelprogramma in één jaar succesvol te beëindigen. Op dit programma kunnen uiteraard, na onderzoek van het studiedossier gebeurlijk vrijstellingen worden toegekend, waardoor verdere studieduurvermindering mogelijk is. Onderstaande tabel vermeldt de opleidingsonderdelen die binnen het schakelprogramma gevolgd dienen te worden. - Het voorbereidingsprogramma is toegankelijk voor alle academische Bachelors. Het wordt op maat, per aanvraag ontworpen, maar omvat in principe dezelfde opleidingsonderdelen als het schakelprogramma. - De verkorte Bachelors zijn toegankelijk voor alle houders van een hoger onderwijsdiploma en omvatten 120 SP. Tabel 9: Programma verkorte Bachelor [38]
Academiejaar 1 Verplicht Politicologie : algemene inleiding
1ste sem
6 SP
Sociologie I
1ste sem
6 SP
Meetschalen en beschrijvende statistiek
1ste sem
6 SP
Sociaal-wetenschappelijke theorieën en stromingen
2de sem
6 SP
Statistische methoden voor de menswetenschappen
1ste sem
6 SP
Inleiding onderzoeksmethoden voor mens- en maatschappijwetenschappen
1ste sem
6 SP
Werkcollege inleiding onderzoeksmethoden voor mens- en maatschappijwetenschappen
2de sem
6 SP
Werkcollege dataverzameling en -verwerking (langlopend onderzoek II)
2de sem
6 SP
Sociologie II
2de sem
3 SP
Werkcollege modernisering
2de sem
3 SP
Sociologie van organisatie en beleid
2de sem
6 SP
Cultuursociologie
2de sem
6 SP
Arbeidssociologie
1ste sem
6 SP
Gezondheidssociologie
1ste sem
6 SP
Multivariate analyse I
1ste sem
6 SP
Sociale demografie
2de sem
6 SP
Sociologie van sociale gelijkheid en ongelijkheid
2de sem
6 SP
Werkcollege multivariate analyse (langlopend onderzoek III)
2de sem
6 SP
Academiejaar 2 Verplicht
Keuze: Profiel
18 SP
Individuele vrijstellingen kunnen toegekend worden en kunnen leiden tot verdere studieduurverkorting. De verkorte Bachelor wordt dus in principe over twee academiejaren gespreid. Onderstaande tabel lijst de diverse opleidingsonderdelen op. Hierbij dient gemeld te worden dat schakel- en voorbereidingsprogramma’s niet leiden tot een diploma Bachelor in de sociologie, enkel tot een attest waarmee de houder kan instromen in de Master sociologie aan onze instelling. De verkorte Bachelor leidt wel tot een diploma van academische Bachelor. De nadruk in de drie trajecten ligt sterk op de kern sociologie of algemene sociologie en op Methoden & Technieken. De bedoeling is immers om door studieduurverkorting toch de basiscompetenties nodig om de Master te kunnen aanvatten te verwerven. Cijfers omtrent inschrijvingen, doorstromingen of examenresultaten inzake de schakelprogramma’s zijn momenteel nog niet voorhanden aangezien het schakelprogramma pas geïmplementeerd wordt in het academiejaar 20062007. De verkorte Bachelor was in het verleden echter wel gekend onder de [39]
vorm van de verkorte kandidatuur. In de voorbije tien jaren volgden niet minder dan een derde van onze afgestudeerden het verkorte programma. Het aanbieden van deze flexibele trajecten is een belangrijk kanaal ter instroom van onze studenten.
Deeltijds- en avondonderwijs
De opleiding heeft eveneens een traject uitgebouwd voor deeltijds studeren, waarbij de student twee jaar spendeert aan het programma van één studiejaar uit het normtraject. Dit programma voor deeltijds studeren kan teruggevonden worden in de programmatabellen (Zie bijlage 5). De opleiding sociologie wordt eveneens aangeboden in avondonderwijs. Beide trajecten bieden studenten de kans om studeren te combineren met (voltijdse) arbeid, gezin, andere studies,… In het deeltijdse en avondonderwijs zijn de cursussen (colleges en syllabi) en examens inhoudelijk identiek aan die van de dagstudenten, enkel het tijdstip van de colleges verschilt: voor werkstudenten wordt er ’s avonds en eventueel op zaterdag gedoceerd in de vorm van syntheselessen over de leerstof, aangevuld met een individuele begeleiding door assistenten en docenten. Het programma garandeert een volwaardig diploma in de sociologie. Doorgaans zijn deze studenten zeer gemotiveerd en behalen gemiddeld hogere cijfers dan de dagstudenten. Zo leert de bevraging van de alumni dat de proportie studenten die met grote onderscheiding afstudeerden als licentiaat in de sociologie groter is bij de zogenaamde werkstudenten. De uitval ligt echter ook hoger, vaak te wijten aan de hoge werklast van de combinatie arbeid, studeren en gezin. Deze avondstudenten doen gemiddeld ook langer over hun studieduur, hetzij omdat ze deeltijds studeren, hetzij omdat ze gebruik maken van een ‘thesisjaar’. De organisatie van dit avondonderwijs vergt wel een grote inspanning van de vakgroepen: alle opleidingsonderdelen moeten ook nog een keer ’s avonds of zaterdag worden aangeboden en de docenten moeten regelmatig ’s avonds of zaterdag op afspraak beschikbaar zijn. Bovendien moet op het niveau van de Faculteit een medewerker worden voorzien voor het avondsecretariaat. De vraag is of –gezien de dalende instroom van avondstudenten en het gewijzigde financieringssysteem waardoor studievertraging wordt bestrafthet avondonderwijs op termijn houdbaar blijft. De faculteit gelooft sterk in een uitbreiding van het aantal studenten in het bijzonder begeleidingsprogramma (avondonderwijs). Deze groep avondstudenten vormt een aanzienlijk deel van de studentenaantallen. Daarenboven beschikt de faculteit over de nodige ervaring terzake en er blijkt heel wat vraag te zijn naar een dergelijk studieaanbod. Vanaf het academiejaar 2006-2007 is een dergelijk begeleidingsprogramma bovendien uniek in Vlaanderen. Momenteel volgt van de huidige studenten sociologie één op vijf de opleiding in avondonderwijs. Van de afgestudeerden die deelnamen aan de alumnibevraging , blijkt dat de laatste tien jaren maar liefst één op drie studenten hun diploma in avondonderwijs hebben behaald. Hoewel het lesgeven en werken met de vaak bijzonder gemotiveerde en rijpere werkstudenten zeer dankbaar is voor ZAP en AAP, vormt het voor deze laatste wel een zware extra belasting.
[40]
2.4 Studeerbaarheid 2.4.1 Studieomvang van de opleiding
Wat de studieomvang betreft voldoen de opleidingen uiteraard aan de formele vereisten. Binnen de afdeling Sociologie leeft wel de overtuiging dat een Masteropleiding in de Sociologie twee jaar zou moeten beslaan. Een Masteropleiding van 120 studiepunten, gespreid over twee academiejaren, stoot echter op de decretale bepalingen en de hieraan gekoppelde toekenning van onderwijsgelden. De vakgroep SOCI heeft intens onderhandeld met de universiteit Rotterdam over het opstarten van een gezamelijke Master Na Master in de cultuursociologe. De belasting van de ZAP-leden van SOCI is echter zo groot dat de ruimte voor de opstart van zo’n programma ontbreekt. Momenteel wordt nog onderhandeld over de mogelijkheid de studenten van beide instellingen Mastercursussen te laten volgen in beide instellingen. Die optie lijkt voorlopig haalbaar. De samenhang tussen het aantal contacturen, studiepunten en studietijd per opleidingsonderdeel wordt centraal vanuit de VUB-overheid gereglementeerd (Zie bijlage 6). Als contacturen worden beschouwd de geprogrammeerde gezamenlijke (klassikale) contactmomenten tussen (groepen van) studenten en de docent (niet inbegrepen de individuele contacten docent-student). De studietijd
verwijst op zijn beurt naar de totale tijd die een gemiddelde student (‘normstudent’) zou moeten besteden om alle studieactiviteiten (contacturen, examens, presentaties of papers voorbereiden enzovoort) verbonden aan een opleidingsonderdeel te volbrengen. Sinds 1991 wordt decretaal vooropgesteld dat de totale studiebelasting per jaar tussen de 1500 en 1800 uren moet liggen.
Binnen de faculteit ES werd beslist het aantal toegekende studiepunten per opleidingsonderdeel zoveel mogelijk te standaardiseren door 3, 6 of 9 studiepunten toe te kennen. In het verleden werden immers te veel kleine vakken aangeboden, wat de studielast (meer examens, overlappingen, weinig verdieping) niet ten goede kwam. Zo werden ook alle opleidingsonderdelen binnen de opleiding Sociologie op 3 of 6 studiepunten geschaald met de introductie naar de BaMa-structuur (academiejaar 20042005). Elke docent binnen de opleiding geeft vorm aan de studiebelasting op de volgende manier. Vertrekkende vanuit het gegeven dat één studiepunt overeenkomt met zo’n 25 à 30 uren studietijd en dat aan elk vak 3 of 6 studiepunten werd toegekend, betekent dit dat vakken van 6 studiepunten een 150 à 180 uren studietijd behelzen. Aangezien er meestal zo’n 40 contacturen worden voorzien, genereert dit dus zo’n 120 uren waarin de student de leerstof verwerkt. Per gegeven contactuur kan de student bijgevolg zo’n 3 uren besteden aan het zelfstandig verwerken of stofferen van de geziene stof. Het is aan de docent erop toe te zien dat deze ingeschatte studietijd overeenkomt met de werkelijke belasting. Enkel de eindverhandeling en enkele opleidingsonderdelen aangeboden binnen de profielen en minoren die worden aangeleverd door docenten verbonden aan andere faculteiten, wijken af van de 3 of 6 studiepuntenregel. Een gedetailleerd en actueel overzicht van de programma’s en toegekende studiepunten is toegevoegd in bijlage (Zie bijlage 5).
[41]
2.4.2 Studietijdmeting en opvolging
De halfjaarlijkse evaluatie van opleidingsonderdelen door de studenten (cfr. Hoofdstuk 5) maakt het mogelijk de samenhang tussen de begrote en de reële studietijd te kennen. In deze evaluatie kunnen de studenten per opleidingsonderdeel scoren in welke mate de reële studietijd overeenkomt met de begrote studietijd: veel meer, meer, gelijk, minder of veel minder. 2.4.3 Overeenstemming van de begrote en reële studietijd
Zowel bij de bevraging georganiseerd door de VUB als bij de bevraging georganiseerd naar aanleiding van deze zelfevaluatie blijkt dat voor het merendeel van de vakken de begrote en reële studietijd zeer goed overeenkomen. Volgende tabel geeft een overzicht van de evaluaties voor 2003-2004 en 2005-2005. Daarbij werden 44 cursussen uit het modelproject geëvalueerd. Van 39 (89%) zeggen de studenten dat de werkelijke studiebelasting goed overeenkomt met de aangekondigde. Drie waren minder zwaar dan ze zouden moeten zijn, twee zwaarder dan ze zouden mogen zijn. Die bevindingen worden meegedeeld aan de betrokken titularis en daarbij wordt gerekend op autocorrectie. De evaluaties wijzen uit dat de toestand zeer bevredigend is. Tabel 10: Aantal vakken waarvan de reële studietijd ervaren wordt als minder dan, gelijk aan of meer dan begroot 2003-2004 minder dan begroot 1BA 2BA
gelijk aan begroot
meer dan begroot
minder dan begroot
10 1
6
MA/2LI
3
gelijk aan begroot
meer dan begroot
11
6
3BA
2.4.4
2004-2005
1
1
5
1
5
1
3
Verdeling van de studietijd in de opleiding
De verdeling van de studielast over het traject werd reeds onder punt 2.4.1 besproken. In principe zou de studielast van het opleidingsprogramma van die aard moeten zijn dat de opleiding tot Master/licentiaat in de sociologie over vier jaar te voltooien valt. De gemiddelde studieduur blijkt echter 5 jaar te zijn. Bij de bevraging van de alumni blijkt dat de gemiddelde studieduur 4,86 jaar te zijn. Mogelijks speelt hier een licht selectie-effect in de deelname aan de alumni-enquête. Twee hoofdoorzaken kunnen worden aangewezen. Ten eerste, het ‘thesisjaar’. Vooral de werkende studenten trekken een extra jaar uit voor het maken van het eindwerk. Ten tweede, zijn er ook een aantal studenten die het eerste jaar bissen. Dat laatste zou ten gevolge van de evolutie in de richting van een credit-systeem moeten afnemen (zie ook hoofdstuk 6).
[42]
2.4.5
Aanwezigheid van studiebelemmerende of –bevorderende factoren en eventuele maatregelen
Studiebevorderende factoren
Mede dankzij de relatieve kleinschaligheid van de onderwijsinstelling en de afdeling Sociologie alsook de ‘open deur’-mentaliteit van docenten en onderwijsassistenten, kunnen studenten in een vroeg stadium problemen van uiteenlopende aard signaleren en aankaarten. Leden van het ZAP en het AAP hebben doorgaans wel formele spreekuren maar zijn hierbuiten gemakkelijk contacteerbaar en aanspreekbaar. Het persoonlijke contact vergemakkelijkt individuele remediëring of bijsturing. Deze context bevordert de betrokkenheid en waarschijnlijk ook de slaagkansen van studenten. De kleinere lesgroepen maken het verder vaak mogelijk groepsgericht tewerk te gaan, en dit via ondermeer discussie, groepswerk(jes). Tevens zijn er talrijke gelegenheden waarop studenten, docenten en assistenten elkaar kunnen ontmoeten en leren kennen: het residentiële seminarie tijdens de Intensive Course, de stadswandeling en de Peter- en Meteravond (zie 2.4.5.2) voor de eerstejaars studenten, de bedrijfsbezoeken in de latere jaren…. De enquêtes bevestigen dit: meer dan acht op de tien alumni zijn tevreden of zeer tevreden van de aanspreekbaarheid van docenten en assistenten. Ook bij de huidige studenten wordt deze door respectievelijk ruim 80% (voor docenten) en 90% (voor assistenten) als zijnde goed of zeer goed beoordeeld. Een groot deel van de vragen waarmee studenten zitten, heeft te maken met individuele studietrajecten. Vooral de introductie van de flexibilisering, als gevolg waarvan een groeiend aantal studenten niet langer een klassiek jaartraject volgt maar opleidingsonderdelen uit verschillende jaren combineert, zorgt voor nogal wat onzekerheid en afstemmingsproblemen. Sinds vorig academiejaar beschikt de Faculteit over een studietrajectbegeleider die studenten op individuele basis bij dit soort problemen helpt. Verder fungeert de Ombudsman/-vrouw van de VUB als een aanspreekpunt voor klachten en opmerkingen van studenten in verband met onderwijsaangelegenheden. Om de overgang van het secundaire naar het universitaire onderwijs voor eerstejaarsstudenten te vergemakkelijken, voorzien de VUB, de Faculteit en het onderwijzend personeel van de opleiding Sociologie diverse diensten en initiatieven. Deze omvatten ondermeer een onthaalweek, brugcursussen, een zelfstudiecentrum en peter- en meterschap voor eerstejaarsstudenten. Om toekomstige studenten zo goed mogelijk te informeren over Sociologie als vakdomein, de organisatie van de opleiding, de mogelijkheden na de studies, het leven op de Campus, enzovoort, leveren de VUB, de Faculteit en de afdeling Sociologie grote inspanningen. Deze voorlichting loopt langs diverse kanalen (zie 2.9.1). De bijzondere begeleidingsprogramma’s bieden werkende studenten verder de mogelijkheid deel te nemen aan lessen en zich optimaal voor te bereiden op examens zonder zich overdag te moeten vrijmaken (zie ook 2.9). Tot slot heeft de Campus Etterbeek een aantal troeven die een positieve bijdrage kunnen leveren aan het studentenleven en een gunstige studiecarrière. Studenten die zich naast hun formele opleiding wensen toe te leggen op zelfstudie of bijscholing, kunnen gebruik maken van ondermeer instellingen als het Instituut voor Taalonderwijs (ITO), het Centrum voor Volwassenonderwijs (CVO), Uitstraling Permanente Vorming (UPV) of het [43]
Servicepunt voor Studenten. Naast de eerder vermelde Dienst Studieadvies herbergt de Campus van Etterbeek eveneens volgende diensten die voorzien in extra begeleiding of ondersteuning van studenten en specifieke doelgroepen: Dienst Topsport en Studie, Dienst Diversiteit/Studie en Handicap, Dienst Huisvesting, Sociale Dienst en Sjerp, een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). De Campus Etterbeek voorziet verder ook in een resem diensten als sportinfrastructuur, (het recent vernieuwde) studentenrestaurant, Dienst Cultuur/Gallerij Y’, medische diensten, een tweetal studentencafés… De aanwezigheid van deze voorzieningen maken van de VUB-Campus een prettige en studiebevorderende omgeving die overigens gemakkelijk bereikbaar is (cfr. hoofdstuk 4)
ICT-
Studiebelemmerende factoren
Bij de overgang naar de universiteit ondervinden studenten niet zelden moeilijkheden. De grotere schaal van de instelling in vergelijking met secundaire school, het minder persoonlijke karakter en de nood om zelfredzaam te zijn, vergen extra inspanningen en een aanpassingsperiode. De Peter- & Meteravond in de loop van de maand november/december georganiseerd door de studenten Politieke Wetenschappen en Sociologie voor de eerste BA studenten en ondersteund door de Faculteit, is dan ook opgezet om studenten samen te brengen en hen docenten en assistenten te leren kennen. De nieuwe studenten krijgen een meer gevorderde studenten als peter of meter toegewezen, die hen in eerste lijn, onder “peers”, kan helpen. Tevens is de avond een eerste gelegenheid tot informeel contact tussen studenten en staf, waarbij de meer gevorderde studenten meteen kunnen laten blijken dat de relaties tussen studenten en staf niet afstands hoeven te zijn. De studenten worden bovendien vanaf het eerste jaar aangemoedigd om een actieve studiehouding aan te nemen. Hoewel de kleinschaligheid van de opleiding en de begeleiding door studietrajectbegeleidster, onderwijsassistenten en de aanwezigheid van de dienst Studieadvies op de Campus deze aanpassing ‘verzachten’, contrasteert deze actieve studiewijze soms sterk met deze op de secundaire school. In het facet 6.2 worden de slaagcijfers van de studenten nader besproken met ook aandacht voor de problematiek van de studievertraging (zie 6.2.3 en 6.2.4). Met de introductie van het BaMa systeem en de flexibilisering veranderde de organisatie van het onderwijs ingrijpend. Hoewel het misschien nog te vroeg is om hier van echte trends te spreken, merken we toch een aantal nieuwe ontwikkelingen. Positief is ongetwijfeld dat studenten niet, zoals in het verleden het geval was, omwille van één slecht examen een heel jaar moeten overdoen. De groeipijnen en overgangsproblemen eigen aan het invoeren van nieuwe systemen leiden er toe dat onze studenten wel eens het gevoel hebben te behoren tot een “overgangsgeneratie” die onderwerp is van een experiment waarvan niemand weet hoe het zal aflopen. Dat sentiment wordt ongetwijfeld gedeeld door nogal wat leden van het academisch personeel. Het zorgt de laatste jaren soms voor wat wrevel bij de studenten, die er voorheen niet was. -
[44]
2.5 Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Gebruikte werkvormen & 2.5.2 Aansluiting van de didactische werkvormen bij het didactische concept, de doelstellingen en de karakteristieken van de studenteninstroom Voor de realisatie van vooropgestelde leerdoelen en eindtermen wordt op een evenwichtige manier gebruik gemaakt van een drietal werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen. Deze verschillende werkvormen komen zowel in zuivere als in mengvormen voor, afhankelijk van de specifieke leerdoelen van het opleidingsonderdeel in kwestie. 2.5.1
Tabel 11: Verdeling hoor- en werkcollege in de opleiding # SP in verplichte stam 1BA 2BA 3BA MA totaal
60 48 42 60 210
Werkcollege, oefeningen en scriptie
Hoorcollege SP
47 28 34 21 130
%
78 58 81 35 62
SP
13 20 8 39 80
%
22 42 19 65 38
In het eerste jaar van de opleiding wordt een groot aantal hoorcolleges gedeeld met andere opleidingen binnen de humane wetenschappen. Deze algemene inleidende vakken worden door grote groepen gevolgd, vandaar het overwicht hoorcolleges. Toch beslaan vanaf het eerste jaar van de opleiding de werkcolleges en oefeningen een aanzienlijk deel van de opleiding. In het Masterjaar ligt de nadruk resoluut op werkcolleges. De meeste werkcolleges zijn expliciet verbonden aan een hoorcollege. Hoewel ze een aparte quotatie en dus een autonoom karakter kennen, steunen en leunen deze werkcolleges nauw aan bij de kennis, vaardigheden of inhoudelijke thema’s die in het hoorcollege behandeld worden. In deze werkcolleges wordt in kleine groepen en op (inter)actieve wijze met de leerstof omgegaan. De verhouding tussen de hoor- en werkcolleges wordt door een overgrote meerderheid van zowel de huidige als de oud-studenten als zijnde evenwichtig ervaren. 2.5.2 Aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het didactisch concept en de uitwerking ervan
Zie ook 2.1.5. De kern van ons didactisch concept is de opleiding tot onderzoekssocioloog en het meegeven van de opvatting dat de sociologie een theoriegestuurde empirische wetenschap is. Al onze inspanningen zijn in de eerste plaats daarop gericht en van elke onderwijsontwikkeling wordt de vraag gesteld hoe ze daartoe kan bijdragen. Dat laat zich het gemakkelijkst concipiëren in verband met ICT-gerelateerde ontwikkelingen. In het kader van de lessen Wetenschapsmethodologie (cfr. Werkcollege Sociologie en Wetenschapsmethodologie (Langlopend Onderzoek I) krijgen [45]
de eerstejaarsstudenten in de PC-lokalen in kleine groepjes een demonstratie i.v.m. het gebruik van de website van de Centrale Bibliotheek en andere wetenschappelijke catalogi of bibliotheken. Ze worden zo vertrouwd gemaakt met wetenschappelijke zoekmachines, elektronische wetenschappelijke tijdschriften, bronnenmateriaal op het internet (Web of
Science, ArticleDataBase, Sociological Abstracts, websites van overheidsinstellingen, de Vlaamse Vereniging voor Sociologie, enzovoort). Het netwerk van de VUB geeft verder toegang tot een uitgebreid aantal wetenschappelijke databanken, zoekmachines en statistische software (cfr. hoofdstuk 4). Over de beschikbaarheid van software, de bibliotheek en de toegang tot elektronische databanken is een nipte meerderheid van de huidige studenten tevreden. Gezien de recente ontwikkelingen inzake ICT en het grote belang hiervan in het professionele leven wordt binnen het profiel ‘Cultuur en Media’ het opleidingsonderdeel ‘Elektronisch communiceren en opzoeken’ aangeboden. Dit opleidingsonderdeel7 beoogt de studenten wegwijs te maken in elektronische omgevingen, internet e.d. en hen een aantal vaardigheden bij te brengen ondermeer inzake het aanmaken van websites. Onderwijsvernieuwing is veel meer dan ICT. De verschuiving naar competentiegericht leren staat centraal in het denken van verschillende stafleden, maar de leervormen die daartoe kunnen leiden zijn niet echt duidelijk. Gelegenheden worden gezocht om de grens tussen school en wereld te overschrijden, om kennis aan vaardigheden te koppelen en om kennis ook steeds te confronteren met praktische, beleidsmatige en ethische vragen. Sinds enkele jaren wordt, in dat kader, voor de eerstejaarsstudenten een stadswandeling in Brussel georganiseerd rond het thema ongelijkheid. Deze dient als oefening in observatie, maar wil de studenten tevens met de stad laten kennismaken en wijzen op de mogelijkheden tot onderzoek die zij biedt. Op die manier wordt ook een andere leeromgeving gecreëerd. De bedrijfsbezoeken (bedrijf staat hier eigenlijk voor organisatie) bieden eveneens een niet-conventionele leervorm, die het mogelijk maakt het competentiegericht leren centraler te stellen. Zo werd vorig jaar door de studenten die cultuuronderzoek volgden een bezoek gebracht aan het Sociaal Cultureel Planbureau. De functie en de finaliteit van het onderzoek van het SCP werden toegelicht, tevens woonden de studenten een paar lezingen bij die nauw aansluiten bij hun studieonderwerp. Daarnaast worden studenten ook gestimuleerd om gebruik te maken van het taalonderwijs dat door enkele instellingen op de VUB-Campus wordt aangeboden. Het betreft hier het Instituut voor TalenOnderwijs (ITO) en de Kamer van Koophandel. Dit gebeurt ondermeer tijdens de eerste lesbijeenkomst van het Werkcollege Sociologie en Wetenschapsmethodologie (Langlopend Onderzoek I) en tijdens informele contacten gedurende het academiejaar. Verder worden studenten uitgenodigd voor extra-curriculaire lezingen van buitenlandse academici en komen ze via ondermeer hoorcolleges, verplichte lectuur en zelfstudie in contact met buitenlandse en niet-Nederlandstalige publicaties. De Intensive Course, elders uitvoerig beschreven, past natuurlijk ook in dit concept.
7
Zie http://www.vub.ac.be/infoover/onderwijs/bama/of-socio.html. [46]
2.5.3 Variatie aan onderwijsvormen & Gebruikte onderwijsmiddelen en aansluiting van de leermiddelen bij het didactische concept, de doelstellingen en de karakteristieken van de studenteninstroom In de eerste twee jaren van de opleiding zijn voor quasi alle hoorcolleges syllabi of cursusteksten ter beschikking. Deze worden doorgaans geschreven door de titularis van het opleidingsonderdeel en zijn veelal opgesteld a.d.h.v. (inter)nationale vakliteratuur en resultaten van het eigen onderzoekswerk. Deze syllabi worden gereproduceerd en verdeeld door de Dienst Uitgaven van de Vrije Universiteit Brussel (bij de studenten ook gekend als de VUBtiek). Voor eerste generatiestudenten aan de VUB zijn deze uitgaven gratis. Ook voor diverse hoorcolleges in de hogere jaren zijn cursusteksten voorzien, al neemt hier het aandeel opleidingsonderdelen waar gewerkt wordt met handboeken, literatuurlijsten, readers of hand-outs toe. Verder vermelden de docenten in de opleidingsonderdeelfiche welke literatuur verplicht, aanvullend of aanbevolen is. De literatuurlijsten worden door de meeste docenten ook op PointCarré geplaatst Door te voorzien in uitgewerkte cursusteksten ondersteunen de betrokken docenten ondermeer de eerstejaarsstudenten bij de overgang van het secundair naar het universitair onderwijs. Zonder aan hun lot overgelaten te worden, kan met het vorderen van de opleiding van studenten echter verwacht worden dat ze in grotere mate en op zelfstandige basis internationale vakliteratuur kunnen verwerken. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het gehanteerde cursusmateriaal waarmee studenten in de verschillende opleidingsonderdelen geconfronteerd worden. Hierbij werden enkel de vakken uit de verplichte stam van het modeltraject opgenomen. Het is uiteraard perfect mogelijk dat binnen hetzelfde opleidingsonderdeel verschillende types cursusmateriaal worden aangeboden. Tabel 12: Aantal keer dat een student met een type studiemateriaal per studiejaar geconfronteerd wordt 1BA
2BA
%
3BA
%
syllabus van docent (VUB-uitgave)
6
40
1
handboek van docent (geen VUBuitgave)
3
20
syllabus van docent (niet uitgegeven)
2
13
2
reader (artikels, …)
2
13
Nederlandstalig handboek (andere auteur)
1
7
anderstalig handboek (andere auteur)
1
7
9
MA/2LI
% 2
15
1
8
18
3
23
7
64
5
38
1
9 2
15
%
2
33
1
17
3
50
Voor werkcolleges worden doorgaans geen uitgeschreven, kant-en-klare syllabi voorzien maar krijgen de studenten literatuurlijsten of readers die actief gelezen en verwerkt worden aan de hand van opdrachten. Voor werkcolleges die aanleunen bij de methodevakken worden de lesbijeenkomsten meestal georganiseerd in de PC-lokalen en wordt zonodig
[47]
WEC Sociale Demografie). Voor deze opleidingsonderdelen zijn vaak wel collegenota’s beschikbaar (vb. WEC Inleiding Onderzoeksmethoden, WEC Multivariate analyse). Soms wordt het enkel ter beschikking stellen van de statistische software (i.c. SPSS) in de PC-lokalen aan de VUB als een probleem gezien. Studenten zouden liever ook de statistische software thuis of via een internetverbinding tot hun beschikking hebben. Voor de meeste opleidingsonderdelen maken de docenten gebruik van het elektronische leerplatform ‘PointCarré’ (http://pointcarre.vub.ac.be/ ). Dit platform wordt beheerd door het Onderwijs Service Centrum (OSC) van de Vrije Universiteit Brussel en kent diverse toepassingen en functies waaronder bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van documentatie, powerpoint-presentaties of cursusteksten, valven voor mededelingen, discussiefora, dropbox voor werkstukken, enzovoort. De onderwijs-e-evaluatie leert ons dat de sociologiestudenten gedurende de software ter beschikking gesteld (bvb Janus –
laatste vijf evaluatierondes overigens best tevreden waren over dat studiemateriaal. 91% vindt het aangeboden studiemateriaal goed tot zeer goed. Tabel 13: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘studiemateriaal’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 Eerste jaar Aantal
Tweede jaar
%
Aantal
%
Derde jaar Aantal
Vierde jaar
%
Aantal
%
Totaal aantal
%
Zeer slecht
0
0
0
0,00
0
0,00
0
0
0
0
Slecht
0
0
0
0,00
1
3
1
4
2
1
Middelmatig
3
5,5
5
7,46
5
15
2
8
15
8
Goed
36
65,5
36
53,73
12
35
12
48
96
53
Zeer goed
16
29
26
38,81
16
47
10
40
68
38
Totaal
55
100
67
100
34
100
25
100
181
100
2.6 Beoordeling en toetsing 2.6.1 Organisatie van toetsen en examens Het VUB-onderwijsreglement,
het universitaire examenreglement en de facultaire aanvullingen staan ter beschikking en inzage op de website8 van de onderwijsinstelling en werden toegevoegd aan de bijlage (Zie bijlage 6 en 7). De examinering vindt plaats tijdens twee zittijden. Sinds het academiejaar 2002-’03 voerde de VUB de semesterialisering van de examens in. Dit impliceert een spreiding van de eerste zittijd over twee examenperiodes, telkens na het afsluiten van het semester. De tweede zittijd voor beide semesters valt na de zomervakantie. Het academiejaar wordt als volgt ingedeeld: Semester 1:
8
http://www.vub.ac.be/ES/index.php?option=com_content&task=view&id=124&Itemid=211
[48]
•
Week 1 – 13: lesweken
•
Week 14 – 15: wintervakantie
•
Week 16: blokweek
•
Week 17 – 19: eerste examenperiode van de eerste zittijd
•
Week 20: lesvrije week
Semester 2:
• • • • • •
Week 21 – 35: lesweken met inbegrip van 2 weken lentevakantie
Week 36 – 37: twee blokweken Week 38 – 41: tweede examenperiode eerste zittijd en deliberatieperiode (met minimaal 3 weken examenperiode) Week 42-47: zomervakantie Week 48 – 51: examenperiode en deliberatie tweede zittijd (met minimaal 3 weken examenperiode) Week 52: lesvrije week
Het Faculteitssecretariaat staat in voor de coördinatie en organisatie van het gehele examengebeuren. De medewerkers van het faculteitssecretariaat stellen in overleg met de betrokken docenten het examenrooster op. Hierbij wordt zoveel als mogelijk een optimale spreiding nagestreefd. Aangezien diverse vakken, en zeker tijdens de eerste jaren van de opleiding, door grote lesgroepen gevolgd worden, is het niet altijd mogelijk de spreiding van examens maximaal te houden. 2.6.2 Verschillende evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel
De concrete examineringswijze voor een opleidingsonderdeel wordt door de titularis in functie van de vooropgestelde leerdoelen en eindtermen bepaald (Zie opleidingsonderdeelfiches9 en de recentste examenvragen per onderdeel in bijlage 10). Tabel 14: Evaluatievormen in de verplichte stam 1BA
2BA
3BA
MA/2LI
freq
%
freq
%
freq
%
schriftelijk: open vragen
7
64
8
89
4
57
schriftelijk: meerkeuze
3
27
permanente evaluatie: opdrachten, presentaties, …
3
27
4
44
9
freq % 1
33
1
33
Zie http://www.vub.ac.be/infoover/onderwijs/bama/of-socio.html [49]
mondeling
4
36
4
44
4
57
1
33
Paper
2
18
2
22
2
29
1
33
open boek
1
9
Examen computer
1
9
1
11
1
11
9
45
7
70
3
133
presentatie Aantal vakken verplichte stam
11
52
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende evaluatievormen die aan bod komen in de opleidingsonderdelen van de verplichte stam van het modeltraject. Zo zien we dat in eerste Bachelor 7 van de 11 opleidingsonderdelen of 64% van de vakken gebruik maken van een schriftelijk examen waar open vragen gesteld worden. Het is uiteraard mogelijk dat één examen bestaat uit een combinatie van verschillende evaluatievormen. In de eerste jaren van de opleiding wordt een groot aantal hoorcolleges schriftelijk geëxamineerd. Dat geldt zeker voor de opleidingsonderdelen die door grote lesgroepen gevolgd worden. Onder de schriftelijke examens zijn zowel examens met meerkeuzevragen (Bvb. Sociologie I) als examens met open vraagstelling te vinden, soms zelfs in combinatie (Bvb. Inleiding tot de psychologie, Sociale en culturele antropologie). Het aandeel mondelinge examens neemt toe in de hogere jaren. Zowel voor schriftelijke als mondelinge examens geldt dat niet louter gepeild wordt naar de kunde om passief te reproduceren maar tevens naar de capaciteit en de vaardigheden om de leerstof actief en kritisch te verwerken en te toetsen aan de maatschappelijke context, tegengestelde standpunten of theorieën, e.d. Voor de gehele opleiding geldt tenslotte dat werkcolleges afzonderlijk worden gequoteerd. Op deze wijze krijgen deze werkvormen de waardering die ze behoeven. De quotering voor een werkcollege komt tot stand via de evaluatie van de opgegeven opdracht(en) in het licht van de vooropgestelde leerdoelen van het opleidingsonderdeel. Deze opdrachten kennen doorgaans een deadline die de blokweek of de aanvang van de examens voorafgaat. Het werkcollege ‘Inleiding tot de onderzoeksmethoden in de mens- en maatschappijwetenschappen’ vormt hierop een uitzondering en een deel van het resultaat wordt bepaald door een test die nagaat of de studenten zich de beoogde leerdoelen, in casu vaardigheden met betrekking tot SPSS, eigen maakten. 2.6.3 Criteria en wijze van beoordeling door de evaluatoren
Bij de beoordeling van examens of opdrachten zal de docent in eerste instantie de beoogde leerdoelen in beschouwing nemen. Voor de quotering houden de titularissen verder rekening met de richtlijnen die het examenreglement voorschrijft. Sinds het academiejaar 2004-’05 stelt dit dat een student een creditbewijs voor een opleidingsonderdeel behaalt, wanneer hij/zij ten minste een tien op twintig scoort. Dit creditbewijs is onbeperkt geldig binnen eenzelfde opleiding aan de onderwijsinstelling. Enkel wanneer [50]
de docent meent dat een student de beoogde leerdoelen op voldoende wijze eigen heeft gemaakt, zal de student kunnen slagen. Met een cijfer kleiner dan zeven zal de student, tenzij een gemotiveerde beslissing van de examencommissie, niet geslaagd zijn voor het opleidingsonderdeel en doorverwezen worden naar een tweede zittijd.
2.6.4
Criteria en wijze van beoordeling door de examencommissie
De examencommissie bestaat uit alle docenten die in de betrokken periode opleidingsonderdelen hebben gedoceerd of belast zijn met het afnemen van examens over opleidingsonderdelen. Als voorzitter en secretaris van de examencommissie fungeren respectievelijk de voorzitter en de secretaris van de Opleidingsraad. Enkel leden van het ZAP zijn stemgerechtigd en beschikken elk slechts over één stem, ongeacht het aantal opleidingsonderdelen waarover zij ondervraagd hebben. De examencommissie beoordeelt op basis van het geheel van de resultaten en het behaalde gemiddelde over het slagen en/of de modaliteiten van de voortgang van het studietraject van de student. Volgende richtlijnen worden hierbij gehanteerd: • een student is geslaagd met voldoening wanneer hij een gemiddelde van ten minste 50% heeft behaald en het vooropgesteld aantal voldoendes niet overschrijdt: • 1ste jaar Bachelor: ten hoogste drie punten lager dan 10/20 (d.i. 1x7/20, of 1x8/20 en 1x9/20, of 3x9/20). • 2de en 3de jaar Bachelor samen: ten hoogste zes punten lager dan 10/20, gespreid over ten hoogste 4 opleidingsonderdelen en met geen enkel cijfer onder 7/20. • Master 60SP: ten hoogste drie punten lager dan 10/20 (d.i. 1x7/20, of 1x8/20 en 1x9/20, of 3x9/20). • een student is geslaagd met onderscheiding wanneer hij een gemiddelde van ten minste 68% heeft behaald en ten hoogste één onvoldoende behaalde. • een student is geslaagd met grote onderscheiding wanneer hij een gemiddelde van 78% heeft behaald en geen onvoldoendes behaalde. • een student is geslaagd met grootste onderscheiding wanneer hij een gemiddelde van 85% heeft behaald en geen onvoldoendes behaalde. Elk lid van de commissie kan een stemming aanvragen om af te wijken van de zonet beschreven richtlijnen. Zoals bepaald in het universitair examenreglement kan de examencommissie immers, mits een gemotiveerde beslissing en een meerderheid van stemmen, afwijken van deze richtlijnen. De samenstelling, werking en beoordelingcriteria van de examencommissie worden gedetailleerd beschreven in het examenreglement van de onderwijsinstelling en de facultaire aanvullingen (Zie bijlage).
[51]
2.6.5 Transparantie van de evaluatie Bekendheid van de eisen verbonden aan de evaluatie bij de studenten
De leerdoelen en de wijze van examinering per opleidingsonderdeel staan vermeld op de opleidingsonderdeelfiche die beschikbaar is via de website van de onderwijsinstelling. Doorgaans lichten leden van het onderwijzend personeel de leerdoelen en de examenvorm toe bij de aanvang of na afloop van de lessenreeks. Diverse docenten verspreiden verder zelf voorbeeldexamenvragen of organiseren halverwege de lessenreeks of voor de examenperiode een proefexamen hetgeen de studenten toelaat reeds kennis te maken met de aard en de vorm van het examen. Ook het zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen beschikt in haar documentatie over voorbeelden van examenvragen. Zeven op de tien huidige studenten vinden dat ze voldoende geïnformeerd worden over de getoetste kennis en vaardigheden. Bekendheid van evaluatieproces bij studenten en personeel Het Onderwijsreglement, het universitaire examenreglement en de facultaire aanvullingen staan ter beschikking en inzage op de website van de Faculteit. Studenten ondertekenen daarnaast bij de inschrijving hun studiecontract waarop expliciet verwezen wordt naar de website waarop het reglement en de specificaties van de faculteit te vinden zijn.
2.6.6
Kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren
In de halfjaarlijkse evaluatie van de opleidingsonderdelen (zie verder hoofdstuk 5, Kwaliteitszorg) wordt eveneens de wijze van examinering geëvalueerd. Aan de hand van een vijftal categorieën (zeer slecht, slecht, middelmatig, goed en zeer goed) beoordelen de studenten het examen. Aan de hand van deze evaluatie kan de docent inschatten of de examinering van het opleidingsonderdeel in overeenstemming was met de leerdoelen en de verwachtingen van studenten betreffende moeilijkheidsgraad, vorm enzovoort. Uit de resultaten van de onderwijs-evaluatie blijkt dat de examinering van de opleidingsonderdelen als goed tot zeer goed wordt geëvalueerd door de studenten. 92% van de 169 aldus geëvalueerde examens worden als goed of zeer goed beoordeeld. Slechts driemaal gaven studenten een onvoldoende voor een examen, dit verspreid over de drie eerste jaren van de opleiding.
[52]
Tabel 15: Resultaten e-valuatie ‘Examinering’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 Eerste jaar
Tweede jaar
Derde jaar
Vierde jaar
Aantal %
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal %
Zeer slecht
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
Slecht
1
1,96
1
1,56
1
2,94
0
0,00
3
1,78
Middelmatig
4
7,84
3
4,69
3
8,82
1
5,00
11
6,51
Goed
34
66,67
37
57,81
13
38,24
6
30,00
90
53,25
Zeer goed
12
23,53
23
35,94
17
50,00
13
65,00
65
38,46
Totaal
51
100,00 64
100,00
169
100,0 0
100,00 34
100,00 20
Totaal
Dit beeld zien we bevestigd in de bevraging van de afgestudeerden. Slechts acht procent van de alumni meent dat de examens geen objectieve beoordeling inhoudt. 45 procent van de alumni zijn het volmondig eens met de uitspraak dat de examens een objectieve beoordeling bieden. Vijfenveertig procent gaat hier gedeeltelijk mee akkoord. Aan de alumni werd gevraagd wat de examens volgens hen vooral meten. Volgens hen peilen ze vooral naar kennis en inzicht. Zij meten in veel mindere mate vaardigheden en al helemaal geen attitudes. Acht op de tien gaat akkoord met de uitspraak dat de examens kennis testen. Met de uitspraak dat de examens inzicht toetsen gaan zeven op de tien alumni akkoord. Vaardigheden worden volgens vier op de tien gemeten; attitudes volgens nauwelijks één op de tien. Voor de inhoudelijke kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren staat in eerste instantie de docent zelf in. Voor de toetsverbetering van multiple choice-examens kan een beroep gedaan worden op de diensten van het OSC. Deze dienst beschikt met Sonate10 over een instrument dat toelaat examenformulieren en gescoorde antwoorden elektronisch te verbeteren en te analyseren. Op deze wijze kunnen foutief of niet helder geformuleerde vragen geoptimaliseerd worden met het oog op volgende examens. De procedure voor inhoudelijke of vormelijke betwistingen omtrent het toetsgebeuren worden beschreven in het universitaire examenreglement en de facultaire aanvullingen (Zie bijlage 7). Een centrale figuur in deze procedure is de Ombudsman (Zie bijlagen 6 en 7). Vaak zullen studenten echter in eerste instantie de studietrajectbegeleidster, de decaan of een lid van het AAP of ZAP als vertrouwenspersoon aanspreken. 2.7 Masterproef
De huidige licentiaatverhandeling zal bij de invoer van de Master in 2007-
2008 vervangen worden door de Masterproef. 2.7.1
Plaats/relatieve gewicht van de Masterproef in de opleiding.
De eindverhandeling of Masterproef dient afgeleverd te worden aan het einde van de tweede licentie of aan het einde van het Masterjaar. In het huidige
10
Zie http://www.icto.tudelft.nl/index.php?id=141 [53]
licentieprogramma wordt de eindverhandeling gelijkgesteld met 18 studiepunten, wat bijna een derde van het totale studiepuntenaantal betekent. 2.7.2 Inhoud en concept van de Masterproef
De licentiaatsthesis/Masterproef vormt het sluitstuk van de opleiding tot socioloog. Het moet, volgens het VUB-reglement aantonen dat de student blijk geeft van “een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of van het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student.” (Zie bijlage 7). Voor de opleiding sociologie moet uit de eindverhandeling blijken dat de student in staat is: • een wetenschappelijke of maatschappelijke problematiek zelfstandig te vertalen in een hanteerbare vraagstelling. • de in functie van de vraagstelling meest aangewezen en wetenschappelijk verantwoorde benaderingswijze en analysewijze te kiezen. • tijdens het uitdiepen van de vraagstelling de geëigende methoden en technieken van materiaalverzameling, -analyse en -rapportering op correcte wijze te hanteren. • de verzamelde inzichten op een logische en samenhangende wijze te synthetiseren tot een helder geformuleerd geheel. • duidelijke besluiten te trekken die een antwoord vormen op de eerder geformuleerde vraagstelling. • over het zelfstandig uitgevoerde onderzoek kritisch te reflecteren. Daarbij wordt de student bijgestaan door de promotor die het geheel superviseert en de uitwerking van de Masterproef van nabij volgt. Bij voorkeur situeert het onderwerp zich binnen een onderzoeksoriëntatie van een onderzoekseenheid. Vaak worden dan ook vorsers betrokken bij de begeleiding van de thesissen. Hoewel er bij de staf consensus heerst over die criteria, is de duidelijkheid voor alumni minder. Bij de 70% acht de duidelijkheid voldoende, 30% beoordeelt die duidelijkheid als eerder slecht tot slecht. Dit is zeker geen dramatische toestand, maar toch vatbaar voor verbetering. De overgang van licentiaatverhandeling naar Masterscriptie leidt ertoe dat acties ter verduidelijking van de criteria nu worden uitgesteld tot de Masterscriptie effectief wordt ingevoerd. Die invoering in academiejaar 2007-2008 biedt wel een gelegenheid om de criteria ruimer en beter en concreter bekend te maken. 2.7.3 Voorbereiding van de Masterproef
De hele opleiding is in zekere zin een voorbereiding op de eindverhandeling of de Masterproef. Doorheen de verschillende opleidingsonderdelen wordt de student vertrouwd gemaakt met het materiële en formele object van het vakgebied. Enerzijds wordt men ingeleid in de onderwerpen, de vraagstellingen, de benaderingswijzen en de theorievorming met betrekking tot de sociologie als discipline. Anderzijds wordt men ingewijd in de methoden en technieken van onderzoek die gangbaar zijn binnen de sociologie. Gedurende de Bacheloropleiding wordt verder veel aandacht besteed aan vaardigheden inzake schriftelijke rapportage, aan wetenschappelijke rapportering via werkcolleges en het leeronderzoek. De studenten oefenen zich zo in het ontwikkelen van een literatuurstudie, het [54]
verrichten van opzoekwerk via wetenschappelijke kanalen, het opzetten van veldwerk e.d. In de BaMa-structuur kan het eindwerk van het leeronderzoek worden beschouwd als een rechtstreekse voorbereiding op het zelfstandig maken van een Masterscriptie. Tot het academiejaar 2001-2002 werd in de eerste licentie Sociologie een verplicht opleidingsonderdeel ‘Methodiek van de eindverhandeling’ ingericht. Dit werd met de programmawijzigingen in het kader van de introductie van de BaMa-structuur niet weerhouden in het curriculum. Momenteel wordt in verschillende werkcolleges en via een aparte infosessie toegelicht wat verwacht wordt van een eindverhandeling. Hierbij worden eveneens suggesties voor onderwerpen vanuit de onderzoeksgroepen gedaan. Verder wordt gehoopt dat het eindwerk van het leeronderzoek voorziet in de behoefte voorheen gedekt door “Methodiek van de eindverhandeling”. 2.7.4 Begeleiding bij de Masterproef
In eerste instantie wordt de eindverhandeling (en de toekomstige Masterproef) begeleid door een promotor. De keuze van de promotor is vrij op voorwaarde dat het een ZAP-lid is. In de praktijk is het zo dat de meeste promotoren behoren tot de vakgroepen die de opleiding dragen. Promotoren hoeven evenwel niet tot die vakgroepen te behoren. Kiest een student voor een promotor buiten de eigen opleiding dan wordt er een copromotor binnen het eigen vakgebied aangeraden. Tijdens het werk wordt ruimte gelaten voor zelfstandigheid en eigen initiatief van de student, maar ook worden de vorderingen in regelmatige bijeenkomsten opgevolgd en gestuurd. Er bestaan geen formele regels, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal bezoeken die studenten aan hun promotor dienen te brengen. In de praktijk laten promotoren zich soms bijstaan door een lid van het AAP die vertrouwd zijn met het onderwerp van de eindverhandeling. Uit de alumni-bevraging blijkt dat de keuzevrijheid van onderwerpen voor de eindverhandeling door bijna iedereen als eerder goed tot zeer goed wordt ervaren. Die vrijheid heeft echter ook nadelen. Er is niet altijd een promotor met desbetreffende expertise voor handen. Het feit dat één op de vijf alumni de begeleiding als eerder slecht tot zeer slecht heeft ervaren, is daar het gevolg van. Momenteel wordt in de vakgroepen overlegd of de keuzevrijheid niet dient te worden beperkt tot de competentiegebieden van de beschikbare promotoren en/of tot de domeinen waarover de vakgroepen onderzoek verrichten. 2.7.5 Samenwerking tussen studenten en onderzoekers Van een aantal studenten kadert het
onderwerp van de scriptie al binnen één van de onderzoeksthema’s van de sociologische onderzoekseenheden. Als dat het geval is worden de desbetreffende onderzoekers, indien het gaat om mensen met enige ervaring, bij de begeleiding van de eindverhandeling betrokken. De studenten leren de onderzoekseenheden ook kennen als job- of werkstudent omdat ze meewerken aan lopende projecten. Beloftevolle studenten worden dan ook wel “gesponsord” om congressen en studiedagen bij te wonen. Vanuit de verschillende onderzoeksgroepen worden ook elk jaar voorstellen tot thesisonderwerpen geformuleerd, die aansluiten bij het lopend onderzoek. 2.7.6 Beoordeling van de Masterproef
De eindverhandeling (en de toekomstige Masterproef) wordt beoordeeld door een jury of leescommissie, samengesteld uit de promotor en twee [55]
commissarissen die niet bij de begeleiding van de verhandeling betrokken waren. Alle leden van het ZAP en ook de leden van het AAP en het BAP, op voorwaarde dat ze over minstens twee jaar wetenschappelijke anciënniteit beschikken, kunnen eindverhandelingen beoordelen. De student heeft de mogelijkheid een voorstel van juryleden in te dienen maar ook de leden van de Opleidingsraad kunnen hun voorkeur kenbaar maken. De uiteindelijke beslissing wordt door de Opleidingsraad genomen. Uitzonderlijk kunnen ook mensen van buiten de universiteit, die over een bijzondere deskundigheid beschikken, beoordelaar zijn. De opleidingsraad beslist of er goede redenen zijn om externe beoordelaars op te nemen. Elk lid van de leescommissie maakt een schriftelijk verslag, gekoppeld aan een cijfer op twintig. Deze cijfers worden bij de voordeliberatie (uitsluitend voor de eindverhandelingen) herleid tot één cijfer op twintig. De examenjury beslist dat een mondelinge verdediging zal worden gehouden in drie gevallen: • op aanvraag van de student • op aanvraag van een commissielid • wanneer het verschil tussen het hoogste en het laagste voorgestelde beoordelingscijfer méér dan 4 blijft, ook na een korte bespreking. Van de alumni evalueert maar liefst meer dan negen van de tien de beoordeling van de eindverhandeling als zijnde eerder goed tot zeer goed. Een recente rondvraag bij studenten leerde dat zij vragende partij zijn om meer feedback te krijgen over de evaluatie van de eindverhandeling. Om tegemoet te komen aan deze wens deed de Opleidingsraad volgende suggesties aan de faculteitsraad: • Van ieder jurylid wordt een kwaliteitsvol leesverslag verwacht van minimaal 1 pagina tekst. • Dit thesisverslag wordt elektronisch overgemaakt aan (1) het faculteitssecretariaat en (2) de student in kwestie. • De student kan op basis van de thesisverslagen een mondelinge verdediging aanvragen. 2.8 Stage en/of eindwerk
In het curriculum van de opleiding Sociologie zijn momenteel geen studiepunten voor een stage voorzien. Binnen de afdeling Sociologie leeft evenwel de overtuiging dat een stage een grote meerwaarde zou kunnen bieden. Naar aanleiding van de redactie van dit ZER werd de mogelijkheid van een stage nogmaals onderzocht (op de opleidingsraad werd de mogelijkheid in het verleden al verschillende keren onderzocht). De modaliteiten van een mogelijk stage, met sterke nadruk op het verwerven van onderzoekservaring, werden uitgewerkt, maar wederom opgeborgen. Binnen een vierjarige opleiding is er volgens de betrokken docenten, assistenten en vorsers onvoldoende ruimte voor een ernstige stage, zonder de kwaliteit van de opleiding in het gedrang te brengen. Daarenboven schenkt de aansluiting opleiding-beroepswereld momenteel voldoening. 2.9 Toelatingsvoorwaarden Iedereen die in het bezit is van een diploma secundair onderwijs, een diploma hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, een diploma hoger onderwijs voor sociale promotie of een gelijkwaardig [56]
buitenlands diploma kan tot de Bacheloropleiding in de sociologie worden toegelaten. Personen die niet voldoen aan deze toelatingsvoorwaarden kunnen toch toegelaten worden tot een Bacheloropleiding mits motivatie op basis van:
humanitaire redenen • medische, psychische of sociale redenen • het algemeen kwalificatieniveau, de verdiensten of competenties van de kandidaat (Zie bijlage 6) Deze laatsten worden getoetst in een toelatingsproef zoals beschreven in artikel 18 van het onderwijsreglement. Hierbij wordt uitgegaan van de kennis en vaardigheden zoals vastgelegd in de leerplannen van het secundair onderwijs. Men neemt hierbij als leidraad het niveau Diploma 3de •
graad ASO conform de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap.
Voor de inschrijving tot de Masteropleiding sociologie dient men in het bezit te zijn van een diploma van Bachelor in de sociologie. Houders van een ander Bachelordiploma kunnen instromen mits zij eerst het voorbereidingsof schakelprogramma of de verkorte Bacheloropleiding volgen (zie 2.3.4). Voor een volledig overzicht van toelatingsvoorwaarden en instroommogelijkheden verwijzen we naar het Register van het Hoger Onderwijs, te consulteren op www.hogeronderwijsregister.be.
2.9.1 Karakteristieken van de studenteninstroom en beleid ter zake
De enquêtes bij de huidige en de afgestudeerde studenten laat zien dat onze studenten zowat uit alle richtingen van het algemeen vormend secundair onderwijs komen. Afstudeerrichtingen die weliswaar iets meer studenten leveren zijn wetenschappen-wiskunde, economie-moderne talen en moderne talen-wetenschappen. Slechts een zeer beperkt aantal van (oud)studenten studeerde af in een technische richting. Er is dus wel een disproportionele rekrutering uit richtingen met een zwaarder pakket wiskunde en wetenschappen. De relatief sterke vooropleiding van studenten die voor een opleiding Sociologie aan de VUB kiezen, komt eveneens tot uiting in het feit dat ruim een derde van de alumni reeds een diploma van het hoger onderwijs op zak had vooraleer de opleiding sociologie aan te vatten: vaak gaat het daarbij om diploma maatschappelijk werk op hogeschoolniveau of een kandidaatsdiploma van een andere richting op universitair niveau. Naast de alumni die hun vooropleiding in het hoger onderwijs hebben afgerond, heeft ruim een vijfde van de alumni voor de opleiding sociologie een andere opleiding in het hoger onderwijs aangevat zonder die evenwel succesvol te beëindigen. Van de huidige studenten Sociologie geeft ongeveer de helft aan dat ze voorafgaandelijk aan de opleiding Sociologie een andere opleiding in het hoger onderwijs hebben aangevat. Naast humane wetenschappen treft men bij die reeds gevolgde studierichtingen ook relatief veel exacte aan.. Slechts een minderheid (minder dan een vijfde) beëindigde deze opleiding evenwel ook daadwerkelijk. Ook hier gaat het om voornamelijk hoger onderwijs buiten de universiteit. Op een uitzondering na begonnen alle studenten hun opleiding sociologie aan de VUB. Een aantal studenten stroomden in, na of voor het behalen van het kandidaatsdiploma aan een andere universitaire instelling. Wanneer bij de afgestudeerden gepeild wordt naar de belangrijkste redenen om de opleiding sociologie aan te vatten, wordt verwezen naar de [57]
rechtstreekse interesse in de opleiding of de mogelijkheden die de opleiding na afstuderen biedt om interessant werk te vinden. Dit beeld wordt bevestigd door de huidige lichting studenten waarvan een vierde aangeeft dat de latere beroepswens van cruciaal belang was bij de studiekeuze. Bij de motieven die gespeeld hebben om de opleiding aan de VUB te volgen wordt het onderwijsprogramma met grote voorsprong als belangrijke of zeer belangrijke overweging aangeduid. Andere factoren die als belangrijk of zeer belangrijk worden aangehaald zijn de ligging van de Campus in Brussel, de bereikbaarheid van de Campus, het vrijzinnige karakter van de VUB en de mogelijkheid tot het volgen van een avond- of begeleidingsprogramma. De naambekendheid en mediaoptredens van een aantal professoren worden doorgaans eveneens vermeld. Uit het feit dat het programma dikwijls wordt vermeld als reden voor de studiekeuze blijkt al dat studenten betrekkelijk goed geïnformeerd zijn over wat de opleiding hen te bieden heeft en wat haar doelstellingen en zwaartepunten zijn. Een kwart van de huidige studenten had het gevoel slechts in mindere of zelfs beperkte mate zicht te hebben op de doelstellingen van de opleiding op het moment van hun studiekeuze. Aan dat gebrek aan inzicht in het programma en haar doelstellingen wordt blijkbaar snel verholpen eens de studenten de opleiding volgen. Op het moment van de bevraging geeft slechts een uitermate kleine fractie aan dat ze geen goed zicht hebben op de inhoud van de opleiding. Het volgen van de opleiding neemt dus vrij snel de onduidelijkheden weg. Om mogelijke studenten zo goed mogelijk te informeren worden verschillende kanalen gebruikt. De meeste informatie over de VUB en over de verschillende opleidingen is te vinden op de website http://www.vub.ac.be. Op deze website krijgen geïnteresseerden een overzicht van de opleidingen, inclusief Sociologie. Het webluik voor toekomstige studenten11 geeft een bevattelijk overzicht van het (model)traject en de keuzemogelijkheden binnen de opleiding alsook alle nodige informatie over materiële en studiebegeleidende randvoorwaarden. De dienst studieadvies12 heeft een kieswijzer13 ontworpen, een gratis verkrijgbaar multifunctioneel werkboek om te bepalen wat iemand graag studeert en of die studie voor hem/haar ook geschikt is. Daarnaast worden nog de volgende brochures online aangeboden14: de Smaakmaker (een voorstelling van de VUB), Wegwijs op de Campussen, de Startbrochure (voor de beginnende VUB-student), Handicap & Studie, Centen voor Studenten (Studiefinanciering), Huisvestingskaart en Jobdienst. Voor elke richting is er ook een Opleidingskaart beschikbaar. Voor nader advies inzake studiekeuze kan men steeds bij de dienst studieadvies terecht. Het Diversiteitsforum15 (dat administratief onder de dienst studieadvies valt) organiseert vanaf het voorjaar 2006 gespreksavonden in de regio’s Antwerpen, Limburg, Brussel, Aalst, Dendermonde voor allochtone ouders en jongeren. Allochtone studenten van de Vrije Universiteit Brussel vertellen tijdens deze gespreksavonden over hun ervaringen binnen het hoger 11
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigestudenten/
12
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigestudenten/studieadvies.html
13
http://www.vub.ac.be/infoover/onderwijs/bama/of-commwet.html
14
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigestudenten/brochures.html
15
http://www.vub.ac.be/diversiteit [58]
onderwijs. De uiteenzetting gebeurt in de taal (Berbers, Arabisch, Turks) die het publiek eigen is. Op die manier kan er laagdrempelig informatie uitgewisseld worden en kunnen allochtone jongeren en ouders in hun taal een antwoord vinden op hun specifieke vragen. De studenten die hun medewerking hieraan verlenen worden hiervoor opgeleid door de dienst studieadvies en het diversiteitsforum. Drie maal per jaar (in maart, mei en september) organiseert de VUB, telkens op een zaterdag, op de Campus Etterbeek infodagen16 voor abituriënten en
potentiële studenten. ZAP-, AAP- en BAP-leden van de vakgroep geven uitleg over de opbouw en inhoud van het curriculum, de vereiste voorkennis en de toekomstmogelijkheden van de studie Sociologie. Een vierde infodag, eveneens op zaterdag maar dan van 10 tot 13u, wordt specifiek
georganiseerd voor toekomstige studenten die zich als avond- of werkstudenten wensen in te schrijven. Bovendien zijn faculteitsmedewerkers en leden van ZAP en AAP steevast vertegenwoordigd op de verschillende Studie-informatiedagen17 (SID-ins) in
Vlaanderen, georganiseerd door het Vlaamse Ministerie van Onderwijs. Verder kan men kiezen voor een apart geleid bezoek in klasverband18, waar VUB-medewerkers de leerlingen in één dag wegwijs maken in alle aspecten
van het leven als universiteitsstudent. Tijdens het academiejaar 2005-2006 hebben 22 scholen deelgenomen aan dit initiatief. De Dienst Studieadvies begeleidt toekomstige studenten bij hun keuze van een opleiding. Verder zijn studenten met hun vragen eveneens welkom op het Faculteitssecretariaat bij hetzij de medewerkers van het secretariaat hetzij de studietrajectbegeleidster van de Faculteit, Heidi Belet. Deze laatste blijft ook in het verdere verloop van de studiecarrière het eerste aanspreekpunt voor vragen omtrent studie(her)oriëntering, studietrajecten en vragen omtrent studiemogelijkheden. 2.9.2 Aansluiting van het programma bij de vooropleiding en specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleidingopleiding
De opvang van nieuwe studenten gebeurt via een introductieweek. Het programma van het eerste jaar is gericht op een vlotte overstap naar de studie van een specifieke discipline. Het is grotendeels een algemeen vormend jaar (zie ook 2.1.2), gericht op verbredende kennis, waarin een reeks inleidende cursussen worden gedoceerd en kennis wordt gemaakt met verwante disciplines. Daarnaast wordt uitgebreid aandacht besteed aan een eerste wetenschapsmethodologische vorming via twee werkcolleges. Deze twee werkcolleges worden op intensieve wijze begeleid door onderwijsassistenten en vormen een belangrijk platform voor de studenten om hun weg te vinden aan de universiteit. Deze colleges begeleiden de studenten eveneens in hun eerste stappen inzake zelfstandig en autonoom werken. Belangrijk is ook de opendeurpolitiek, de mogelijkheid die studenten hebben om assistenten aan te spreken. In het secundair onderwijs situeren de vakken die met de sociale wetenschappen een direct verband hebben zich voornamelijk binnen de mens- of humane wetenschappen. In het verleden ontbrak het deze 16
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigestudenten/infodagen
17
http://www.ond.vlaanderen.be/sidin/
18
http://www.vub.ac.be/infovoor/leerkrachten/bezoekbrengen.html [59]
studenten dikwijls aan de noodzakelijke wiskundige bagage om aan de opleiding sociologie te kunnen beginnen. Sinds enkele jaren is een minimum van 4u wiskunde in het secundair onderwijs in de Humane Wetenschappen verplicht. Er zijn de voorbije jaren reeds verschillende initiatieven vanuit de onderzoeksgroepen geweest om de afstemming tussen de opleiding humane wetenschappen in het secundair en de academische opleidingen in de sociale wetenschappen te verbeteren. Zo zetelde een
wetenschappelijk medewerker tot 2005 in de commissie van het gemeenschapsonderwijs die de eindtermen voor de humane wetenschappen, opgesteld door het Departement Onderwijs, vertaalde in concrete programmadoelstellingen. Verder geeft ook een medewerker vorming aan leerkrachten uit het secundair onderwijs. Leden van de Vakgroep Sociologie zijn ook betrokken in een interfacultaire werkgroep ‘Wetenschapsmethodologie voor de Humane Wetenschappen’. Deze werkgroep tracht over de faculteiten heen te werken aan een gezamenlijk instrument om eerstejaarsstudenten de basisregels en principes van wetenschapsmethodologie bij te brengen. Het betreft hier in eerste instantie de werkwijze en principes van bronnenonderzoek, bibliografische regels, enzovoort. De VUB biedt ook een brugcursus wiskunde aan die de studenten, die menen dat hun wiskundige bagage tekortschiet, de mogelijkheid geeft deze bij te werken of op te frissen. Een andere maatregel die de kwaliteit van de instroom positief kan beïnvloeden, is de brugcursus ‘Kwantitatieve technieken’ die plaatsvindt tijdens de maand september. Gezien het aandeel statistiek in het eerste jaar dat in de latere jaren wordt doorgetrokken en wordt aangevuld met vakken over onderzoeksmethoden, kan het volgen van die brugcursus nuttig zijn om het wiskundig denken op een wat hoger peil te brengen vóór de opleiding sociologie wordt aangevat. Aldus kunnen sommige moeilijkheden tijdens de opleiding misschien vermeden worden. In de praktijk is het evenwel zo dat slechts weinig tot geen studenten Sociologie deelnemen aan de brugcursus. De mogelijkheden taalles te volgen (recent ook Nederlands voor personen waarvan dat niet de moedertaal is) werden elders in dit rapport al gesignaleerd. 2.9.3 Aanbod en structuur van flexibele leerwegen
Op basis van eerder gevolgde opleidingen kan de opleiding tot Bachelor in de sociologie verkort worden aangevat (verkorte Bachelor). De instroom in de Master sociologie kan tevens via een schakel- of voorbereidingsprogramma indien de student reeds over een professionele of academische Bachelor beschikt. Ook kan men de opleiding aan het eigen tempo en leefwereld aanpassen via het volgen van deeltijds- en/of avondonderwijs. Deze vormen worden besproken onder paragraaf 2.3.4. 2.9.4 Kwaliteit van voorbereidings- en schakelprogramma’s Gezien de recente invoering van de BaMa-structuur namen vooralsnog een beperkt aantal studenten deel aan het schakelprogramma. Om deze reden is het nog te vroeg om hier een evaluatie van te kunnen maken. Het spreekt voor zich dat studenten die inschrijven op dit programma van naderbij gevolgd worden. Het is echter overduidelijk dat het om een zwaar schakelprogramma gaat.
[60]
2.9.5 Beleid inzake elders verworven competenties (EVC) of eerder verworven kwalificaties (EVK)
Vanaf het academiejaar 2005-2006 kunnen studenten een aanvraag indienen om de Eerder Verworven Competenties (of EVC's) te laten erkennen via een bekwaamheidsonderzoek. Competenties waarvan men geen attest, getuigschrift of diploma heeft, kunnen via deze procedure erkend worden en aanleiding geven tot bijvoorbeeld vrijstellingen. De Universitaire Associatie Brussel heeft een handboek voor de kandidaat rond de EVC-procedure ontwikkeld. De student dient o.a. een zelfbeoordeling op basis van een portfolio in te dienen, waaruit moet blijken dat men een bepaalde competentie reeds verworven heeft. Hij/zij kan hierin bijgestaan worden door een EVC-coach, in ons geval de studietrajectbegeleidster. Tot op heden ontving de opleiding sociologie nog geen enkele vraag voor een vrijstelling op basis van een EVC-dossier. We dienen ook eerlijk toe te geven dat we ons niet op zo’n aanvraag voorbereid achten en hopen dat er in dat verband wat richtlijnen komen.
[61]
3
INZET VAN PERSONEEL
3.1
Kwaliteit personeel
3.1.1 Personeelsbeleid
De richtlijnen van het AP-reglement19 worden gevolgd inzake aanwerving, promoties en evaluaties. AAP- en BAP-leden worden in eerste instantie gerekruteerd onder de afgestudeerden van de opleiding, maar ook is er een instroom van andere universiteiten in binnen- of buitenland. In de praktijk wordt het personeelsbeleid voor ZAP en AAP bepaald door de onderwijscontext. De personeelskaders van de faculteiten worden berekend op basis van de studentenaantallen. Een centraal allocatiemodel bepaalt hoe de beschikbare AP-mandaten worden verdeeld. Het ATP-reglement20 voorziet richtlijnen inzake aanwerving, promoties en evaluaties. Momenteel slankt het ATP-kader langzaam maar zeker af door besparingen op de werkingstoelagen. Hierdoor worden o.m. vervroegde uitstapregelingen uitgevaardigd die moeten leiden tot een effectieve vermindering van het aantal ATP-leden.
Er zijn maatregelen getroffen om het doctoreren van AAP- en BAP-leden te ondersteunen (verhoogde dienstverlening). Informatie over nieuwe doctoraatsbegeleidende maatregelen en centrale doctoraatsbegeleiding is te vinden via de website voor de doctoraatsbegeleiding21.Over de laatste 10
academiejaren behaalden 12 mensen de graad tot doctor in de Sociale Wetenschappen: sociologie aan onze instelling. Dit is 1,2 per jaar en iets meer dan 10% van degenen die het licentiaatsdiploma behaalden. Alle vacatures voor AP-betrekkingen zijn extern, wat wil zeggen dat ze openstaan voor alle daarvoor in aanmerking komende kandidaten. 3.1.2 Impact
van
inhoudelijke,
onderwijskundige
en
didactische
kwaliteiten bij aanstelling en bevordering, evaluatie en opvolging van het personeel
De grondslagen van het selectie- en bevorderingsbeleid liggen vast in het hoger vermeld AP-regelement. Daarin worden procedures beschreven die moeten worden gevolgd bij aanwerving, bevordering, evaluatie en opvolging van het personeel. Voor AAP-aanstellingen stelt de Faculteit een gelegenheidscommissie samen waarin het Faculteitsbestuur, de betrokken titularis, enkele ZAP-ers uit het vakgebied en een vertegenwoordiger van het AAP zetelen. De commissie selecteert op dossier, waarbij de voor het onderwijs en onderzoek relevante kwalificaties de doorslag geven. Het advies van de commissie wordt vervolgens overgemaakt aan de Faculteit, die het voorstel bespreekt en eventueel goedkeurt. 19
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigewerknemers/reglementen.html
20
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigewerknemers/reglementen.html
21
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigedoctorandi/index.php [62]
Voor ZAP-aanstellingen stelt de Faculteit een gelegenheidscommissie samen waarin, naast het Faculteitsbestuur en twee interne collega’s uit het vakgebied, ook twee externe specialisten worden aangeduid. De commissie selecteert de meest geschikte kandidaten op dossier, waarbij de voor het onderwijs en onderzoek relevante kwalificaties de doorslag geven. Deze kandidaten worden vervolgens uitgenodigd voor een gesprek en een proefles. Op basis daarvan geeft de commissie een advies, dat overgemaakt wordt aan de Faculteit, die het voorstel bespreekt en eventueel goedkeurt. Alle aanstellingen gaan vervolgens naar de Senaat van de universiteit die een advies voorbereidt voor het Bestuurscollege op basis van het dossier en het voorstel van de Faculteit. De eerste aanstelling als ZAP gebeurt altijd voor een periode van drie jaar, waarna een evaluatie, op basis van onderwijs, onderzoek en inzet voor de instelling, plaatsvindt. Bij een positieve evaluatie wordt de aanstelling omgezet in een contract voor onbepaalde duur. Het bevorderingsbeleid wordt gevoerd op het niveau van de Faculteit en niet op het niveau van de Vakgroepen. Het AP-reglement voorziet vier op elkaar volgende graden in de loopbaan van een ZAP-lid: docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar. Overgang naar een hogere graad is geen automatisme, maar gebeurt op aanvraag van de kandidaat die daartoe een uitgebreid bevorderingsdossier indient. Een speciale facultaire bevorderingscommissie, samengesteld uit de Decaan en gewoon hoogleraren, beoordeelt de bevorderingsaanvraag op basis van het onderwijsdossier, het onderzoeksdossier en de inzet voor de instelling. Voor bevorderingen tot de graad van gewoon hoogleraar wordt ook telkens een extern advies ingewonnen bij collega’s buiten de instelling in het desbetreffende vakgebied. Na behandeling door de faculteit volgt voor elke bevorderingsaanvraag nog een procedure voor de Senaat. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid ligt bij het Bestuurscollege. Het bevorderingsbeleid wordt sterk bepaald door het voorzichtige, restrictieve financiële beleid dat de universiteit voert. Bevorderingen binnen de ZAP-formatie gebeuren in eerste instantie in functie van de waarde van het academisch dossier van de gegadigde. Vervolgens spelen ook andere factoren: vermits de instelling keuzes moet maken worden dossiers van kandidaten vergeleken en wordt rekening gehouden met de facultaire prioriteiten inzake onderwijs en onderzoek en met een billijke verdeling over de verschillende faculteiten. Sinds de invoering van de onderwijsevaluaties wordt effectief ook rekening gehouden met de resultaten daarvan. Zo kan een bevordering afhankelijk gemaakt worden van het volgen van een bijkomende training in educatieve vaardigheden. Binnen de AAP-loopbaan zijn geen bevorderingen mogelijk. Assistenten worden aangesteld voor maximaal 3 termijnen van 2 jaar. De Faculteit beschikt over de mogelijkheid doctorassistenten aan te stellen. De Faculteit kan beslissen een deel van het AAP-kader te gebruiken voor tijdelijke postdoc mandaten. Postdocs mogen, volgens het AP-reglement, echter maar in zeer beperkte mate ingezet worden in het onderwijs. Bovendien moet de Faculteit zich engageren om deze postdocs op korte termijn het ZAP-kader op te nemen. Om die redenen zijn de Faculteiten uitermate terughoudend om aanstellingen in dit kader doen. Het gevolg is wel dat leden van het AAP, nadat ze gepromoveerd zijn, in de praktijk enkel in aanmerking komen voor een functie op ZAP-niveau. Gegeven het beperkte ZAP-kader is dat echter eerder uitzonderlijk. [63]
In de periode 1999-2006 werden binnen de ZAP-geleding verbonden aan de afdeling Sociologie volgende aanstellingen of bevorderingen doorgevoerd : • 1 nieuwe aanstelling tot docent binnen het ZAP-kader, • Geen bevorderingen van docent tot hoofddocent, • 1 bevordering van hoofddocent tot hoogleraar, • Geen bevorderingen van hoogleraar tot gewoon hoogleraar. 1 ZAP-lid heeft in deze periode de universiteit verlaten. 1 ZAP-lid zal de
universiteit verlaten gedurende de komende 5 jaar vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Evaluaties van het ZAP gebeuren op het niveau van de Faculteiten. De dossiers van alle ZAP-leden worden om de vier jaar geëvalueerd. Bij deze evaluaties wordt gekeken naar het onderwijs- en onderzoeksdossier en naar de inzet van de betrokkene voor de instelling. In geval van een negatieve beoordeling vindt binnen de twee jaar een nieuwe evaluatieronde plaats, op basis van een herstelplan. Bij een nieuwe negatieve beoordeling wordt de ontslagprocedure ingeleid. Beslissingen betreffende evaluaties en opvolging worden, op basis van het voorstel van de Faculteit, ook altijd behandeld door de Senaat en het Bestuurscollege. De AAP-loopbaan beslaat maximum drie termijnen van twee jaar. Elke twee jaar vindt een evaluatie plaats op basis van de onderwijsopdracht en van de wetenschappelijke activiteit, waarbij vooral de vorderingen van het doctoraat de doorslag geven. Die evaluaties gebeuren door een speciaal daartoe door de Faculteit aangestelde commissie, bestaande uit het Faculteitsbestuur, de betrokken titularissen en andere leden van het ZAP. De commissie baseert zich voor haar oordeel op de onderwijsevaluaties, het publicatiedossier en de adviezen van het diensthoofd, de titularis en de promotor van het proefschrift. 3.1.3 Beleid met betrekking tot de inzet van het personeel voor onderwijsactiviteiten
De onderwijs- en onderzoekstaken worden gespreid over alle ZAP-, AAP- en BAP-leden. Van elk ZAP-lid wordt verwacht dat hij zowel onderwijs als onderzoek verzekert, wat de kruisbestuiving van beide ten goede komt en waardoor op elk niveau van de opleiding een zekere input van onderzoeksresultaten verzekerd is. Binnen de opleiding Sociologie zijn er 2 vakgroepen betrokken bij het onderwijs. Het theoretisch onderwijs wordt door ZAP-leden gegeven, en de organisatie van werkcolleges (oefeningen) in de Bachelor/kandidaatsjaren valt ook onder hun verantwoordelijkheid. Hierbij worden ze bijgestaan door AAP- en BAP-leden. Een aantal ZAP-leden neemt echter zelf effectief deel aan de werkcolleges. Idealiter zou elk AP-lid gemiddeld de helft van zijn tijd aan onderzoek moeten kunnen besteden; voor AAP-leden is een wenselijke verhouding 40% onderwijs, 60% onderzoek (streefcijfers volgens het AP-reglement). In realiteit zal een ZAP-lid vaak extra tijd moeten investeren in administratie en werkzaamheden in interne en externe commissies. Met de huidige personeelsbezetting enerzijds, belasting met bestuurlijke, administratieve, vertegenwoordigende opdrachten en onderwijsopdrachten zijn dat volkomen onrealistische streefcijfers. Naast onderzoeks- en onderwijstaken dragen verschillende ZAP-leden nog andere verantwoordelijkheden. Eén ZAP-lid is in (een gedeelte) van de referentieperiode decaan geweest en velen zijn lid van één of meer raden of [64]
commissies verbonden aan de eigen faculteit, of van raden en commissies die rechtsreeks advies verlenen aan de centrale VUB-overheid (bv. onderzoeksraad, gebouwencommissie, commissie computerbeleid, ad-hoccommissies bij aanstellingen en bevorderingen van AP-leden, …). Alle ZAP-
leden van de opleiding Sociologie zijn de facto ook lid van de Faculteitsraad en -college. De 3 gewoon hoogleraren maken deel uit van het facultaire College van gewoon hoogleraren. Alle ZAP-leden hebben ook verantwoordelijkheden buiten de universiteit (FWO-commissies, IWT-jury’s, editor van internationale peer-reviewed tijdschriften, leidinggevende functies in wetenschappelijke verenigingen). 3.1.4 Belemmerende factoren personeelsbeleid
voor
het
voeren van een goed
In eerste instantie is er natuurlijk de financiële situatie van de universiteit en het allocatiemodel dat een evenredige verdeling tussen de Faculteiten moet garanderen. De financiële situatie van de universiteit is van die aard dat onze Faculteit zelfs niet mag dromen van uitbreiding van de kaders op korte en middellange termijn. De uitdaging bestaat erin de nieuwe opdrachten (overstap naar BaMa-structuur, internationalisering onderwijs, onderwijsvernieuwing, grotere publicatiedruk, stijgend volume aan onderzoeksactiviteiten, strakkere kwaliteitsbewaking, regelmatige onderzoeks- en onderwijsvisitatie, het maken van de zelfstudies daarvoor, de groeiende behoefte aan samenwerking en de vergaderdruk die daardoor ontstaat…) op te vangen met een stagnerend of krimpend personeelsbestand. Het facultaire kader is gebaseerd op een aantal parameters, waarvan het studentenaantal de voornaamste vormt. In theorie zou het facultaire kader de schommelingen in studenteninstroom moeten volgen. In de praktijk kan dat niet, omdat de meeste ZAP-aanstellingen vast zijn. Dat betekent dat toename of afname van studentenaantallen pas op lange termijn impact hebben op het personeelskader. Het bestaande stelsel laat niet toe flexibel op te treden om dringende noden te verhelpen. Sedert kort voert de universiteit een beleid dat het, op bescheiden schaal, mogelijk maakt om sabbaticals te nemen, waarbij in vervanging wordt voorzien. Er is ook nood aan een regeling die leden van het ZAP toelaat zich tijdelijk te laten vervangen voor hun onderwijs om zich aan onderzoek te wijden. In theorie kunnen ZAP-leden zich nu al voor opleidingsonderdelen laten vervangen door postdoc’ers. In de praktijk is dat veeleer uitzonderlijk, omdat er zo weinig postdoc-mandaten beschikbaar zijn. Een probleem dat zich voor alle Vlaamse universiteiten stelt vloeit voort uit de strenge regelgeving betreffende het gebruik van talen in het hoger onderwijs. Daardoor kan altijd maar een beperkt aantal opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands worden gedoceerd. Dat maakt het moeilijk om internationaal te rekruteren. 3.1.5 Professionalisering van het personeel
Bij aanwerving kunnen voltijdse personeelsleden, van wie de opdracht een onderwijsluik bevat, deelnemen aan informatie- en trainingssessies die met het oog op onderwijsprofessionalisering georganiseerd worden. Het OSC (Onderwijs Service Centrum), de Interdisciplinaire Vakgroep voor Lerarenopleiding (IDLO) en het Instituut voor Talenonderwijs (ITO), organiseren ieder jaar in september een vierdaags residentieel seminarie waarin de essentiële aspecten van didactisch handelen worden besproken en geoefend: het plannen en uitvoeren van onderwijsactiviteiten, het gebruik [65]
van media, het ontwikkelen van studiemateriaal en het evalueren van studenten. Tijdens dit seminarie worden tevens alternatieve onderwijsmodellen en mogelijkheden tot onderwijsvernieuwing verkend. De VUB geeft ook de mogelijkheid aan ZAP- en AAP-leden om diverse trainings- en opleidingsmogelijkheden te volgen die door het OSC
georganiseerd worden in het kader van een verdere uitbreiding van hun didactische vaardigheden.
Deskundigheid van het onderwijzend/academisch personeel Academisch onderwijs steunt op onderzoek. Bij aanstellingen, bevorderingen, evaluaties vormt onderzoek steeds één van de doorslaggevende factoren. De Vakgroepen streven er naar de onderwijstaken zo nauw mogelijk te laten aansluiten bij de onderzoekspecialismen, wat de kwaliteit en deskundigheid moet garanderen. Dat is echter niet altijd mogelijk. De meeste docenten zijn ook verantwoordelijk voor één of meerdere opleidingsonderdelen die verder liggen van het onderwerp van hun onderzoek. Wellicht is een te specialistische oriëntatie ook niet bevorderlijk voor het onderwijs. De ervaring leert dat in de Bachelorjaren studenten beter gediend zijn met lesgevers die over een brede basis en een ruime oriëntatie beschikken.
3.1.6
3.1.7 Technische, administratieve en organisatorische deskundigheid van de personeelsleden
Eén van de van de meer merkwaardige ontwikkelingen in het actuele academische bestaan is dat een groeiend deel van het takenpakket bestaat uit bestuurlijke, administratieve, logistieke en leidinggevende activiteiten, terwijl vrijwel niemand enige opleiding of scholing terzake heeft genoten. Er worden aan de instelling ook geen mogelijkheden voorzien om deze vaardigheden desgewenst aan te scherpen. Wellicht is dat meestal ook niet nodig: veel bestuurlijke en aanverwante taken berusten uiteindelijk op niet veel meer dan gezond verstand. Het probleem is wel dat andere geledingen van de universiteit in ras tempo professionaliseren. De universiteit investeerde de afgelopen jaren in de uitbouw van gespecialiseerde diensten die het onderwijs en onderzoek moeten sturen en moderniseren. Dat gaat, begrijpelijk, gepaard met allerhande initiatieven waarbij leden van het ZAP worden bevraagd. Het gevoel bestaat dat de onderwijs- en onderzoeksprofessionals wel eens voor meer werk zorgen, dan dat ze het de academici uit handen nemen. Er gaat veel tijd verloren met het invullen van formulieren, vragenlijsten en evaluaties allerhande. Er ontstaat bovendien een kennisachterstand bij de leden van het AP. De onderwijsregelgeving is ingrijpend veranderd en wordt nog voortdurend bijgestuurd. Die stortvloed van nieuwe reglementen en procedures groeit nogal wat docenten en assistenten over het hoofd. De neiging bestaat om zich niet of nauwelijks nog in deze materies te bekwamen, waardoor de afhankelijkheid van de inbreng van de onderwijsprofessionals alleen maar groter wordt. 3.1.8 Introductie en begeleiding van nieuwe personeelsleden
Actueel bestaan er geen formele richtlijnen of procedures voor de introductie van nieuwe personeelsleden. Maar aangezien de vakgroepen eerder beperkt in omvang zijn verloopt deze introductie en begeleiding op individueel vlak. [66]
Didactische bijstand kunnen de leden krijgen via de bovenvermelde cursussen van het OSC die zowel in groepsverband als op individuele basis of specifiek voor de vakgroep wordt gegeven. 3.1.9 Begeleiding van onderwijsopdracht
het
assisterend
personeel
bij
hun
De eerste verantwoordelijkheid voor het onderwijs berust bij de ZAP-leden, die titularis zijn van de opleidingsonderdelen waarvoor ze zich door leden van het AAP kunnen laten assisteren. Het is in eerste instantie de morele verantwoordelijkheid van deze ZAP-leden om te zorgen dat assistenten hun opdracht in zo goed mogelijke omstandigheden kunnen vervullen. AAP-leden kunnen ook deelnemen aan het hogervermeld vierdaags residentieel onderwijsseminarie. Deze begeleiding kan gericht worden op een specifieke doelgroep en de service biedt ook antwoorden op individuele
vragen.
3.1.10 Gelijkekansenbeleid De VUB stelt zich tot doel de verscheidenheid in de samenleving positief te benaderen, zowel in haar studieprogramma’s als op het vlak van haar studentenbeleid en personeelsbeleid en dit door gelijke kansen te garanderen voor iedereen, zonder onderscheid op grond van geslacht, sociale of etnische afkomst, levensbeschouwing, seksuele geaardheid, leeftijd of handicap. Via deze benadering wordt de integriteit van elk individu gerespecteerd, met al zijn gaven en gebreken. Bij de aanwerving primeert de competentie en de geschiktheid voor de betrekking van de aan te werven kandidaat boven alles. Op dit ogenblik zijn wat betreft de personeelsleden in de huidige ZAP- of AAP-formatie de vrouwen echter proportioneel ondervertegenwoordigd (OND. 3, facet 3.3). Er zijn geen allochtone werknemers binnen de ZAP- of AAP- of ATP-formatie van de opleiding. De situatie is duidelijk anders op het niveau van het BAP door de sterkere aanwezigheid van vrouwen. 3.2 Eisen professionele/academische gerichtheid 3.2.1 Professionele ervaring en kennis van de beroepspraktijk bij het personeel met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht
Aan de Vrije Universiteit Brussel vormt het onderzoek een belangrijk aandachtspunt. Het is het voornaamste criterium bij aanstellingen als docent, bij evaluaties en bevorderingen. In de loop van de laatste jaren is het belang van de onderzoekscomponent nog toegenomen. Dit heeft veel te maken met het feit dat de financiering van de universiteiten in Vlaanderen steeds meer gerelateerd is met de geleverde onderzoeksprestaties die op hun beurt gemeten worden aan de hand van het aantal doctoraten en het aantal publicaties van de laatste 10 jaar. Intern wordt dit o.a. gestimuleerd door het feit dat de promotor van ieder afgelegd doctoraat, mits het tot een voldoende wetenschappelijke output geleid heeft, uit de middelen van het onderzoeksfonds van de universiteit een financiële tegemoetkoming ontvangt (7500 euro /doctoraat) om te besteden aan het onderzoek van de onderzoeksgroep. De professionele ervaring blijkt dus uit de [67]
wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten wat onmiddellijk relevant is voor de opleiding. 3.2.2
Waaier aan specialisaties bij het personeel met onderzoeks-, onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht
De ZAP-leden betrokken bij het onderwijs in de opleiding Sociologie hebben elk een specifieke deskundigheid. De meeste leden van het onderwijzend personeel doceren in het domein waarin ze ook actief onderzoek verrichten. Zo kunnen zij hun persoonlijke wetenschappelijke ervaring in de leerstof integreren. In de VLIR Tabellen II.4 (bijlage 14) staat voor elk ZAP-lid met een specifieke onderwijsopdracht zeer kort de basiscompetentie vermeld. De ZAP-leden zijn allen nationaal en internationaal erkende deskundigen in hun vakgebied en werden naast hun onderwijskwaliteiten geselecteerd op basis van hun onderzoeksdossier, dat op het ogenblik van hun benoeming een groot gewicht krijgt. De onderzoeksdeskundigheid blijkt ook uit de expertisedomeinen van de vakgroepen waartoe de ZAP-leden behoren. Deze domeinen worden, gerangschikt volgens alfabetische volgorde, hieronder kort opgesomd. De vakgroep ‘Sociaal Onderzoek’ (SOCO) en de twee respectieve onderzoeksgroepen ‘Interface Demography’ en ‘TESA’ verzorgen het onderzoek en onderwijs rond de thema’s betreffende onderzoeksmethoden en -technieken, bevolkingssociologie, sociale demografie, en arbeidssociologie, arbeidsmarktbeleid en industriële relaties,. In de vakgroep ‘Sociologie’ (SOCI) en de onderzoeksgroep ‘Tempus Omnia Revelat’ (TOR) heeft het onderzoek twee grote oriëntaties : 1. de studie van de tijd (tijdsbesteding, tijdsordening, studie van de levensloop) en 2. de studie van de evolutie en de rol van opvattingen en houdingen en van de maatschappelijke instellingen die er een invloed op hebben (onderwijs, media, verenigingsleven). Er is speciale aandacht voor de jeugd. De wetenschappelijke output van de vakgroepen is gedocumenteerd in de lijst van publicaties (Zie bijlage 15). Vorig jaar namen de vakgroepen deel aan een uitgebreide, interne onderzoeksvisitatie. De zelfstudies die daartoe werden gemaakt en die een zeer volledig overzicht geven van de onderzoeksactiviteiten van de verschillende onderzoeksgroepen liggen ter inzage voor de leden van de visitatiecommissie. Ter illustratie van het maatschappelijke belang van de wetenschappelijke output liggen tijdens de visitatie ook een aantal persartikels ter inzage. 3.2.3
Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld
Zie ook secties 0.2 en 1.1.4. De alumni-enquête is ook heel belangrijk voor de kwaliteitsbewaking van onze opleiding. Daarnaast dient gesignaleerd. • Dat binnen de opleiding Sociologie een aantal lessen worden gegeven door gastsprekers uit het beroepsveld. • Het eindwerk kan uitgevoerd worden in samenwerking met de Wetenschapswinkel en op vraag van derdenorganisaties (behorend tot het beroepsveld van sociologen). • Tijdens bezoeken aan organisaties maken studenten kennis rechtstreeks kennis met het beroepsveld of met toekomstige werkgevers. Van een systematische onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld is strikt genomen geen sprake. Uit de bijeenkomst met alumni van 2006 bleek wel dat er bereidheid was bij een aantal alumni om samen met de staf zo’n [68]
inbreng op een meer systematische wijze te bespreken. Tevens werd daar echter door de alumni de overtuiging uitgedrukt dat het programma wat kennis en inzicht en onderzoeksvaardigheden betreft aan hun wensen en aan de door hen aangevoelde behoeften tegemoet komt en dat mogelijke vernieuwing veeleer ligt op het vlak van sociale vaardigheden, leiding geven en organisatorische vaardigheden, alsook houdingen (zie 1.1.4). Onze evaluatie is vooralsnog sterk gericht op toetsen van kennis en inzicht. Dat wordt ook zo ervaren (zie alumnionderzoek). Via het leeronderzoek wordt inmiddels gesleuteld aan organisatorische en leidinggevende vaardigheden. Over de vragen in welke mate en hoe de opleiding moet bijdragen tot sociale vaardigheden en houdingen bestaat vooralsnog geen eensgezindheid. 3.2.4 Internationale contacten van het personeel met terugkoppeling naar het onderwijs/ participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden
met
binnenlandse
en
buitenlandse
partnerinstellingen
De verschillende onderzoeksgroepen hebben veelvuldige contacten en projecten met binnen- en buitenlandse partners en zijn actief in internationale netwerken. Interface Demography
Alle senior onderzoekers van Interface Demography worden in mindere of meerdere mate ingeschakeld in het onderwijs. Deze onderzoekers maken alle deel uit van de European Association for Population Studies. Sommigen zijn ook lid van de International Union for the Scientific Study of Population en van de Population Association of America. Alle medewerkers publiceerden over hun onderzoek in internationale vaktijdschriften en werken in hun onderzoek samen met buitenlandse collega’s, formeel of informeel. Het lopende, pan-Europese Gender and Generations Programme heeft zowel op demografisch als op methodologisch-techisch vlak spill-over effecten op het onderwijs. Interface Demography neemt de wetenschappelijke coördinatie van dit project voor wat het Belgische luik betreft voor zijn rekening. Het betrokken wetenschappelijk personeel wordt ook voor onderwijs ingezet. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het Vlaamse CoViVE-project – een grootschalig onderzoek naar de gevolgen van de vergrijzing – dat ook gekaderd is in omvattend internationaal onderzoek hieromtrent en voor een aantal kleinere projecten daarnaast. Verder maakt Interface Demography deel uit van de Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschap Historische Demografie van het F.W.O. Vlaanderen, waarbij zowel Belgische als buitenlandse partners betrokken zijn. TESA
Het belangrijkste internationale netwerk waarvan TESA deel uitmaakt, en ook mede aan de basis ligt, is IREC (Industrial Relations European Congress). IREC geeft de European Journal of Industrial Relations uit dat, naast de 2-jaarlijkse congressen, het voornaamste communicatiemiddel is tussen de Europese deskundigen op het gebied van de arbeidsverhoudingen. TESA is verder lid van BIEN (Basic Income Earth Network) en was lid (en medeoprichter) ESST van (European Society Science and Technology). Het vooral Europees gericht onderzoek (in projecten als Sedec, Inpart, Rencom, Dynreg …) heeft geleid tot samenwerkingsverbanden met collega’s en instellingen in vrijwel alle West en Oost Europese landen alsmede in de vroegere Sovjet-landen. [69]
TOR
De onderzoeksgroep TOR maakt deel uit van een netwerk van 12-tal Europese universiteiten die bijna jaarlijks het Intensive Program organiseren (zie elders in deze zelfstudie). In het kader van dit netwerk en op basis van de werkzaamheden van het Intensive Program werden reeds 3 Engelstalige boeken uitgegeven die gebruikt werden als studiemateriaal. Daarnaast zijn verschillende TOR-leden ondermeer actief binnen IATUR (International Association for Time Use Research) en het Europese netwerk TIY (Transitions in Youth). Binnen deze netwerken worden onder meer internationale gegevens en –bevindingen uitgewisseld die gebruikt worden in verschillende colleges (o.m. sociologie van gelijkheid en ongelijkheid en sociologie van tijd en tijdsordening). Internationaal gereputeerde onderzoekers van deze netwerken (o.m. Andrew Harvey en John Robinson) gaven de afgelopen jaren gastcolleges in ons onderwijsprogramma. Er zijn verder goede contacten met een aantal onderzoekers van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Niet alleen worden regelmatig gegevens uitgewisseld die gebruikt worden in verschillende colleges, in november 2006 werd ook een studiereis naar het SCP in den Haag georganiseerd met een aantal laatste jaarsstudenten. Het afgelopen jaar waren er ook geregeld contacten met de Sociale Wetenschappen en Culturele Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam (Dick Houtman, Ton Bevers & Susanne Janssens) met het oog op de eventuele organisatie van een gemeenschappelijk Master Cultuurwetenschappen. 3.3 Kwantiteit personeel 3.3.1 Omvang van het personeelsbestand
De cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op de situatie van november 2006. We kunnen onderwijzend personeel (zelfstandig academisch personeel – ZAP - docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren en assisterend academisch personeel – AAP) onderscheiden van de vorsers en onderzoeker of het BAP, bijzonder academisch personeel. Dit hoofdstuk handelt hoofdzakelijk over het onderwijzend personeel, maar we geven ook cijfers over het BAP omdat de leden ervan bijdragen leveren aan het onderwijs. De totale onderwijspersoneelsformatie (ZAP, AAP, ATP) bedraagt 10.4 VTE mandaat. De Bachelor- en Masteropleiding sociologie beschikt over 7.7 VTE mandaten AP (4.6 op ZAP- en 3.1 op AAP-kader). Daarnaast beschikken we ook over 2.7 VTE ATP-leden. Op ZAP-niveau omvat dit totaal echter ook een klein aantal deeltijdse mandaten (in totaal 0.4 VTE) waarvan 0.3 VTE exclusief ingezet worden voor de niet in dit visitatierapport besproken Ma-na-Ma-opleiding European Integration and Development. Bovendien gaan van één voltijds ZAP-lid ook een derde van het mandaat naar deze Ma-na-Ma. Er zijn bovendien twee gastdocenten die vrijwillig onbezoldigd een vak verzorgen in het profiel. Op ZAP-niveau beschikken we dus strikt genomen over 4 VTE mandaat om de basisopleidingen in te vullen. Op AAP-niveau wordt 0.1 VTE mandaat in de Ma-na-Ma-opleiding European Integration and Development aangewend. Op AAP-niveau beschikken we dus over 3 VTE mandaat om de basisopleidingen in te vullen. Kortom, de in dit rapport beschreven opleiding wordt, wat de sociologie en Methoden & Techniekenvakken betreft, gerealiseerd door 4 VTE ZAP en door [70]
3 VTE AAP. De verbredende leerlijn en de minoren worden door anderen richtingen aangeleverd. 4 VTE-ZAP en de 3 VTE-AAP sociologie leveren ook veel onderwijs aan andere richtingen aan. Sociologie I bijvoorbeeld, wordt gevolgd door bij de 1000 studenten. Gelukkig wordt het ZAP- en AAP-kader ondersteund door het BAP. De wijze waarop het BAP in het onderwijs wordt ingezet is evenwel strikt afgebakend: - Onder de supervisie van de promotor helpen bij het begeleiden van de eindverhandeling als het onderwerp daarvan samenvalt met het onderzoeksonderwerp van de het BAP, - Onder de supervisie van de titularis en in beperkte mate (één of een zeer beperkt aantal lessen) deelnemen aan oefeningen, WC of HC als het onderwerp van deze laatste betrekking heeft op het onderzoek van BAP. Dit wordt doorgaans beperkt tot BAP met ervaring, in de regel personen waarvan het doctoraat gevorderd is of al afgelegd. In totaal zijn er 30 (of 26 VTE) BAP-leden werkzaam aan de vakgroepen verbonden aan de opleiding sociologie. De VLIR tabellen type II-1, II-2, II-3 en II-4 (Zie bijlagen 11, 12, 13 en 14) geven de absolute aantallen AP-mandaten, opgesplitst volgens geslacht en leeftijd.
3.3.2
Omvang van het studentenaantallen
personeelsbestand
in
verhouding
tot
Eind november 2006 telde de opleiding sociologie de volgende studentenaantallen: • Bachelor: 101 • Master: 17 De verhouding van het ZAP en AAP ten opzichte van het aantal sociologiestudenten bedraagt respectievelijk 1 VTE per 30 en 1 VTE per 39 studenten. Deze verhoudingen zeggen echter weinig over de reële onderwijsbelasting omdat verschillende ZAP- en AAP-leden ook grote groepen studenten begeleiden die een opleiding volgen die niet in dit visitatierapport besproken wordt. In de realiteit betekent dit voor 2006-2007 dat de 4 VTE ZAP-leden, verbonden aan de opleiding sociologie, instaan voor 2279 lesdeelnemers en dit verspreid over 32 verschillende hoor- en werkcolleges. Hiervoor worden ze bijgestaan door 3 mandaatassistenten. 341 studenten nemen dit academiejaar deel aan de verschillende werkcolleges georganiseerd door de opleiding Sociologie. In een poging een zinvolle ratio weer te geven, menen we dat het essentieel is te kijken naar de onderwijsactiviteit die de opleiding verzorgt met inbegrip van de inspanning voor andere opleidingen. Dit betekent dat elk ZAP-lid gemiddeld aan 570 VUB-studenten les geeft in het huidige academiejaar. 3.3.3 Verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën
De verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën ziet er als volgt uit:
[71]
Tabel 16: Verhouding tussen personeelscategorieën aantal
VTE
Gewoon hoogleraar
3
2.3
Hoogleraar
1
0.9
Docent
1
1
Gastprofessor
6
0.4
Mandaatassistent
3
3.0
Praktijkassistent
1
0.1
ATP
4
2.7
BAP
30
26
Totaal:
19
36,4
3.3.4 Verhouding voltijds-deeltijds personeel
Bij het ZAP verbonden aan de Bachelor- en Masteropleiding is er één gastdocent die in hoofdorde verbonden is aan een andere universitaire instelling en een 0.1 mandaat heeft aan onze instelling. Bij het AAP gaat het, met uitzondering van een praktijkassistent (10%) vrijwel uitsluitend om full-time mandaten. In het vorige academiejaar had één AAP-lid een gedeeltelijke onderbreking (20%) van ambtsvervulling wegens een externe opdracht gevraagd en bekomen. De vrijgekomen 20% werd door een BAP-lid ingevuld. Bij het ATP vermindert één persoon zijn mandaat naar een deeltijds mandaat vanaf het huidige academiejaar. Met name de gastdocenten vervullen een deeltijds mandaat. 3.3.5 Omvang en percentage gastprofessoren Er zijn 6 gastprofessoren binnen het ZAP-kader die samen voor 0.4 VTE zijn aangesteld. Voor de berekening van het aantal voltijdse eenheden (VTE) werd uitgegaan van het percentage aanstelling binnen de eigen faculteit.
3.3.6 Leeftijdsstructuur
De leeftijdsstructuur van de personeelsformatie ziet er als volgt uit: Tabel 17: Leeftijdsstructuur van het personeel 20-29 Gew. hoogleraar Hoogleraar Docent Gastprofessor Mandaatassistent Praktijkassistent ATP
30-39
1 3 3 2
40-49 1 1
50-59
60-65
1
2
1 1 2
[72]
De man/vrouw-ratio ziet er als volgt uit: Tabel 18: Verhouding mannen en vrouwen bij het personeel man Gew. hoogleraar Hoogleraar Docent Gastprofessor Mandaatassistent Praktijkassistent ATP Totaal
3.3.7
3 1 1 5 2 2 14
Vrouw
1 1 1 2 5
VTE man 2.3 0.9 1 0.3 2 1.5 8
VTE vrouw
0.1 1 0.1 1.2
2.4
Aandeel verschillende personeelscategorieën in onderwijs en onderzoek
Alle leden van het ZAP en AAP worden geacht zowel onderzoeks- als onderwijstaken te vervullen. Zij doen dat ook. De proporties die door de universitaire overheid daarvoor als ideaal worden naar voor geschoven - ZAP leden 50% van hun tijd aan onderzoek, AAPleden 60% - worden door de betrokkenen als wereldvreemd beschouwd. Een meer realistisch beleid vanwege de universitaire overheid op dat vlak, zou meer dan welkom zijn. Het verzorgen van degelijk onderwijs en het bewaken van de kwaliteit van de opleiding, met het hierboven beschreven personeelsbestand, legt beslag op veel meer dan 50% van de tijd van het ZAP en 40% van de tijd van het AAP. Onderzoek wordt verricht door de 100% te overschrijden via avond-, weekend- en vakantiewerk. Dank zij het engagement en de betrokkenheid van het personeel lukt dat aardig. Het is echter moeilijk van “aandelen” te spreken. Beschouwt men een 40-uren werkweek als 100% dan gaat veel meer dan 40 of 50% naar onderwijs. Beschouwt men de effectief gewerkte tijd van de mensen die er hun avonden, weekends en vakanties aan opofferen, dan zullen we wel in de buurt van 50/50-verdeling komen. Aandelen tijd zeggen daarom weinig, beter lijkt het ons dat de visitatiecommissie kennis neemt van de zelfstudies onderzoek die door de betrokken onderzoeksgroepen (Interface Demography, TESA en TOR) in 2005-2006 werden gemaakt en die ter inzage liggen.
[73]
4
VOORZIENINGEN
4.1
Materiële voorzieningen
4.1.1 Beleid inzake huisvesting en materiële voorzieningen
Het beleid inzake huisvesting en materiële voorzieningen wordt bepaald door de centrale diensten van de universiteit: de bibliotheek- en de gebouwencommissie, alsook de Raad van Bestuur. Ruim duizend studenten kunnen door de universiteit in eigen voorzieningen worden gehuisvest. Dit betekent in de praktijk dat alle eerstejaars studenten met een huisvestingsbehoefte over een kamer kunnen beschikken. Alle kamers zijn gemeubeld en voorzien van kabel- en internetaansluiting22. Naast de hierboven vermelde faciliteiten, beschikken de VUB-studenten nog over een aantal belangrijke faciliteiten zoals een restaurant, een cafetaria, het Kultuurkaffee met tentoonstellingsruimte en muziekwerking, een bankfiliaal met geldautomaat, een culturele dienst en een uitgebreide sportinfrastructuur waaronder een zwembad, een atletiekpiste/voetbalveld, een fitnessruimte, een danszaal voor aerobicslessen, een indoorcyclingzaal en een heren- en damessauna (onder de vlag van Sportopolis23).
Verder is er nog een waaier aan sociale diensten (geneeskundige, psychologische en juridische consultaties; een jobdienst) en specifieke studentendiensten (cursusdienst (de VUBtiek), dienst studieadvies, ...). Al deze faciliteiten bevinden zich op de Campus. Ze staan allen vermeld in de
zakagenda die via het vakgroep- en faculteitsecretariaat beschikbaar worden gesteld aan de studenten. Via de vertegenwoordigers van de Faculteit ES in de verantwoordelijke beheersorganen kan invloed uitgeoefend worden op het beleid van de hierboven vermelde diensten. De opleiding Sociologie wordt gedoceerd op de Campus Etterbeek. De hier aanwezige infrastructuur wordt gemeenschappelijk gebruikt door alle op de Campus aanwezige opleidingen. Tijdens de voorbije jaren werden op de Campus belangrijke middelen aangewend om de infrastructuur te renoveren en uit te breiden. Er werden bijkomende leslokalen en computerruimtes gebouwd. Tevens werden verschillende leslokalen voorzien van elektronische dataprojectoren en werden belangrijke inspanningen geleverd ter verbetering van de ICT-uitrusting. Sinds november 2006 is op de Campus Etterbeek een draadloos internet-netwerk dat bruikbaar is voor personeel, studenten en bezoekers.
22
http://www.vub.ac.be/huisvesting/
23
http://www.sportopolis.be/nl/clubs/Info/elsene/ [74]
4.1.2 Omvang en kwaliteit van:
onderwijsruimten Sinds 2002-2003 beschikt de VUB op de Campus Etterbeek over twee
nieuwe gebouwen (D24 en E) die 52 moderne onderwijslokalen bevatten, met een capaciteit die varieert van 20 tot 200 plaatsen. De onderwijsactiviteiten van de afdeling sociologie vinden grotendeels plaats in deze gebouwen. Bovendien beschikt de VUB in gebouw Q over vier grote auditoria (2 van 200 plaatsen, 1 van 300 en 1 van 580 plaatsen, die samen tot een grote ruimte kunnen worden geopend). Aan de in het vorige visitatierapport gesignaleerde nood aan hoorcollegeruimten is inmiddels dan ook ruimschoots tegemoet gekomen. Qua infrastructuur zijn de leslokalen aangepast aan de hedendaagse normen voor onderwijs. Via een intern informatiesysteem in de gebouwen zelf, maar ook onder meer in de cafétaria van het universitaire restaurant, worden op beeldschermen de colleges, lokalen en docenten aangekondigd. Meerdere lokalen zijn uitgerust voor dataprojectie en met diverse audiovisuele apparatuur (cd, dvd, video, audio; voor powerpoint- en videopresentaties) en een UTP-internetaansluiting. Daarnaast is via de vakgroepsecretariaten en via de Fmedia-dienst van het Facility Management bijkomende audiovisuele apparatuur uitleenbaar. De Fmedia-dienst is momenteel bezig met de vernieuwing en aanvulling van het apparatuurpark. Zo staan reeds Sony DVD camcorders ter beschikking en is de analoge videomontage vervangen door PC-montagefaciliteiten. Naar de toekomst toe wordt er gewerkt aan een video productie-installatie (om lessen live op DVD op te nemen), alsook een videoconferencing-systeem (zowel in de promotiezaal D2.01, als via een mobiele installatie). De opleiding Sociologie beschikt bovendien over twee eigen, mobiele dataprojectoren. 81,2% van de ondervraagde studenten geeft aan de leslokalen als ‘goed’ tot ‘zeer goed’ te beoordelen. Niemand is echt ontevreden over de onderwijsruimten.
bibliotheekvoorzieningen
De belangrijkste uitleenlocatie is de Centrale Bibliotheek, gelokaliseerd in gebouw B en C, en dus vlak bij de faculteit. Hier werden alle boeken met betrekking tot de menswetenschappen gecentraliseerd. In de toegankelijke25 centrale bibliotheek zijn meerdere studieruimten voorzien, waaronder ook verschillende seminariezalen. De bibliotheek is opgesteld volgens het open kastsysteem en is geautomatiseerd met behulp van het door de bibliotheek ontworpen VUBIS2-systeem. De bruikleen laat elektronische reservatie toe. Drie kopieertoestellen staan, mits betaling, ter beschikking van de studenten. In het bibliotheekmagazijn worden zelden uitgeleende publicaties, backsets van tijdschriften, eindverhandelingen (tot 1995) en dubbels bewaard. In de presentiezaal kunnen de eindverhandelingen worden opgevraagd en geraadpleegd. Ook daar staat een kopieerapparaat ter beschikking van de studenten. Daarnaast beschikken verschillende eenheden binnen de vakgroepen en faculteiten over een eigen boekenbestand, opgenomen in de 24
De ingebruikname van gebouw D vond al plaats op 1/10/2001.
25
Zie bijlage 24 voor een overzicht van de openingsuren van alle hier besproken diensten. [75]
centrale elektronische catalogus maar wel rechtstreeks bij de desbetreffende eenheden uit te lenen. Alumni kunnen, zolang ze dit willen en mist aansluiting bij de oudstudentenbond, blijven gebruikmaken van de bibliotheekvoorzieningen
boeken-, tijdschriften- en databestanden
Een reeks van gegevensbanken en CD-ROMs kunnen via de Centrale bibliotheek worden geraadpleegd, waaronder Mediargus, Web of Science en Current Contents.26 Er is een interbibliothecaire uitleendienst (IBL) waarvan studenten en personeel tegen vastgelegde tarieven (met korting voor studenten) gebruik kunnen maken. Deze uitleendienst kan ook elektronisch gebruikt worden. De bibliotheek fungeert als draaischijf van Belgische interuniversitaire bruikleen met inbegrip van de nationale wetenschappelijke instellingen in het Brusselse. De VUB-studenten hebben tevens volledige toegang tot de bibliotheek van de ULB die op ongeveer een kilometer van de Campus Oefenplein is gelegen. De ULB-bibliotheken herbergen ongeveer 2 miljoen volumes. In de geïnformatiseerde catalogus zijn in totaal 733.792 monografieën, 46.355 thesissen, ongeveer 4.500 lopende tijdschriften en 5.232 elektronische tijdschriften opgenomen. Zij kunnen eveneens de catalogus van de medische bibliotheek (Campus Jette) raadplegen, en daar uitgeleende boeken worden via een interne koerierdienst van de ene bibliotheek naar de andere gebracht. VUBstudenten sociologie worden bovendien aangemoedigd om gebruik te maken van de bibliotheken aanwezig in de stad van de verschillende overheidsdiensten, -instellingen en kenniscentra. Ook de bibliotheek van de EHB en de Koninklijke Bibliotheek van België worden aan de studenten voorgesteld. Deze zijn allemaal makkelijk met het openbaar vervoer bereikbaar. De collectievorming met betrekking tot het vakgebied Politieke
Wetenschappen en Sociologie wordt gecoördineerd door een academisch lid van de staf van de universiteitsbibliotheek (Prof. P. Van den Eeckhout). In de catalogus bevinden zich op dit ogenblik ongeveer 500.000 monografieën en lopende tijdschriften, alsook ongeveer 25.000 thesissen27. Bovendien neemt
het aantal elektronische tijdschriften jaar na jaar toe. Momenteel zijn tijdschriften met betrekking tot de Sociale wetenschappen elektronisch via het V-LINK systeem raadpleegbaar. Deze online tijdschriften die kosteloos
en ook van buiten de VUB toegankelijk zijn voor studenten en personeel zijn een belangrijke aanwinst. Via de Elektron-dotatie, specifieke kredieten voor de uitbouw van de digitale bibliotheek en package deals werden de
elektronische werkinstrumenten de laatste jaren sterk uitgebreid. Dat heeft zowel betrekking op de elektronische versie van tijdschriften als op bibliografische databanken. Door package deals met betrekking tot de Elsevier- en de Springer-tijdschriften nam het aantal elektronische tijdschriften spectaculair toe. Veiligheidshalve wordt de gedrukte versie van tijdschriften in de magazijnen bewaard als back up.
26
27
Zie http://www.vub.ac.be/BIBLIO/ubwebsite_database_alpha.html voor een alfabetisch overzicht. Dit zijn steeds cumulatieve cijfers voor de Campussen Jette en Etterbeek. [76]
Via de Elektron-dotatie en algemene bibliotheekmiddelen beschikte de faculteit ES reeds enkele jaren over belangrijke algemeen sociaalwetenschappelijke, sociologische en economische bibliografische databanken (Web of Knowledge, meer bepaald de Social Sciences Citation Index, Sociological abstracts, EconLit, Business Source Premier) en over het digitale archief van Vlaamse kranten, Mediargus. Het laatste jaar werden daar twee andere bibliografische databanken aan toegevoegd: International Political Science Abstracts en Studies on Women and Gender Abstracts.
Het budget van de CB wordt besproken en goedgekeurd door het Beheerscomité Bibliotheek, waarin afgevaardigden zitten van alle faculteiten, van de bibliotheekadministratie en van de rector. De Raad van bestuur heeft uiteraard het laatste woord. We schetsen hier even de recente evolutie terzake. Het globale literatuurbudget bedroeg zo’n 10 miljoen Belgische frank in 1972, in het jaar 2000 was dat zo’n 45 miljoen Belgische frank geworden. Bekijken we de facultaire bibliotheekkredieten (dus abstractie gemaakt van wat met het algemene bibliotheekbudget wordt gefinancierd) dan stellen we vast dat vanaf het jaar 2001 het budget beduidend toeneemt. In 2005 liggen de facultaire bibliotheekkredieten 40% hoger dan in het jaar 2000. Jammer genoeg moet de bibliotheek, weliswaar met enige vertraging ten aanzien van andere diensten, vanaf 2006 ook de gevolgen dragen van de bezuinigingspolitiek. Het budget van 2006 brengt ons terug op het niveau van het einde van de jaren 1990. Zo’n 9.000 euro van het bibliotheekbudget wordt besteed aan de subsidiëring van de interbibliothecaire uitlening, zodat de prijs daarvan voor studenten relatief laag kan worden gehouden. In het “afgeslankte” budget van 2006 beschikt de faculteit ES over 116.776 euro. Daarvan gaat 84% naar de aankoop van tijdschriften en de rest kan worden besteed aan boeken. De studentenenquête geeft aan dat een nipte meerderheid van hen tevreden is over de bibliotheek en de toegang tot elektronische databanken en tijdschriften. zelfstudiecentra
Het Zelfstudiecentrum voor de Humane Wetenschappen (ZSCA) organiseert begeleidingsactiviteiten met betrekking tot die vaardigheden die noodzakelijk zijn om zelfstandig en constructief eigen kennis op te bouwen. Het is gevestigd in de bibliotheek en omvat een studiezaal voorzien van computer-, dvd- en video-apparatuur, waar twee voltijdse medewerkers ter beschikking staan van de studenten en in het bijzonder van de studenten van het eerste jaar. In het centrum zijn hulpmiddelen aanwezig zoals cursussen en boeken die de docenten gebruiken, voorbeelden van examenvragen, mappen met oefeningen en educatieve CD-ROMS. Voorts beheert het ZSCA een beperkte videocollectie (bestaande uit films en educatief beeldmateriaal). Als bijkomend studiemateriaal ontwikkelde het ZSCA producten die toelaten om de start- en voortgangsbekwaamheden van de studenten in kaart te brengen voor een aantal academische competenties, zoals analyse- en argumentatievaardigheden. De studieondersteunende activiteiten van het centrum worden besproken onder 4.2.2. Het ZSCA onderneemt ook verschillende wetenschappelijke activiteiten die in de toekomst hun weerslag zouden kunnen hebben op onderwijs en begeleiding.
[77]
computerfaciliteiten
Er zijn zes computerlokalen (BO02, B003, B004, B005a, B005b en BO06) beschikbaar voor de studenten van de menswetenschappen. Vijf lokalen bevatten 16 computers, één heeft 22 toestellen ter beschikking staan. Deze toestellen zijn verbonden in een netwerk en worden door vijf servers ondersteund. Het operating-systeem is Windows 2000 en er staan verschillende applicaties ter beschikking van de studenten: zowel meer algemene programma’s zoals Microsoft Office, als specifiek op de humane wetenschappen gerichte toepassingen zoals SPSS. Alle VUB-studenten beschikken over een gratis e-mailadres, en wie zelf niet over een thuistoestel beschikt, kan in de computerlokalen terecht voor e-mail en andere toepassingen. Er zijn ook printerfaciliteiten voorzien. Studenten krijgen jaarlijks een printkrediet van 100 pagina’s (ofwel 2.48 Euro), maar kunnen bijkomend krediet aankopen. Ondanks dit aanbod blijkt van de alumni 78% wel, maar 22% niet tevreden over het gebruik van ICT tijdens de opleiding. De bevraging van de huidige studenten geeft ongeveer hetzelfde beeld wat betreft de PC-lokalen. Meer dan 9 op de 10 studenten is echter wel tevreden over de elektronische valven en de communicatie per e-mail. studenten-
en docentenfaciliteiten
Heel wat voorzieningen voor studenten werden reeds hierboven toegelicht. Door de nieuwe gebouwen D en E kon echter ook voor de docenten een verbetering worden gerealiseerd. Sedert het betrekken van de onderwijsruimten in de gebouwen D en E is er in de gebouwen B en C, waar de vakgroepen hun 'thuisbasis' heeft, veel ruimte vrij gekomen voor de secretariaten en voor de kantoren van het academisch personeel. De ZAP-, AAP-leden en vorsers in de gebouwen B en C beschikken momenteel over de nodige doch in sommige gevallen eerder beperkte kantoorruimte. Deze kantoren zijn zeer goed bereikbaar voor de studenten. Belangrijke nieuwe studenten- en docentenfaciliteiten situeren zich echter op het virtuele forum. Via de wekelijkse elektronische nieuwsbrief wordt de universitaire gemeenschap op de hoogte gehouden van het reilen en zeilen van de Vrije Universiteit Brussel: er is nieuws over onderzoek, onderwijs, colloquia en voordrachten, culturele evenementen en internationale contacten. Via de centrale en facultaire webpagina’s worden zowel toekomstige als reeds ingeschreven studenten geïnformeerd over alle aspecten van hun studies (zie 4.2 Studiebegeleiding). Binnen de afdeling Sociologie heeft elke vakgroep en onderzoeksgroep zijn eigen webstek. Hier kunnen studenten informatie vinden over medewerkers, lopende onderzoeken en publicaties. De elektronische laat secretariaten, docenten en studenten toe te valvas
communiceren inzake de organisatorische aspecten van het onderwijs: aankondiging of afgelasting van lessen, lokalen enz. Via elvas kunnen studenten zich inschrijven voor de mondelinge examens van bepaalde cursussen. PointCarré is de naam van een elektronisch onderwijssysteem. Het omvat het teleleerplatform dat de opvolger is van Blackboard en het elektronische portfolio. PointCarré laat toe per opleidingsonderdeel documenten aan te bieden, zowel integraal als via web-links, en zowel van studenten als [78]
docenten. PointCarré heeft ook een communicatieve functie: via PointCarré kan een agenda bijgehouden worden en aankondigingen geplaatst die naar de studenten gemaild kunnen worden. Verder heeft PointCarré een interactieve functie, die toelaat om per opleidingsonderdeel chatsessies, conferenties en discussiefora met de studenten te organiseren. Deze verschillende functies verhogen de toegankelijkheid van het cursusmateriaal en van het AP. 4.1.3 Bereikbaarheid van de faciliteiten
De Campus is bereikbaar via openbaar vervoer of auto; de openingstijden omvatten ruim de werkuren tijdens weekdagen en vele zaterdagen. De verbinding met de grote treinstations en Brussel Centrum via de lijnbussen 95 en 96, of het station in Etterbeek of met de trams is een makkelijke verbinding. Studenten die het aanvragen kunnen een gratis abonnement krijgen voor het Brusselse openbare vervoer. De financiering hiervan gebeurt door het gewest. Elektronische kanalen zijn permanent operationeel - 24u/dag, 7/7- in principe het hele jaar door en kunnen uiteraard van op afstand worden geraadpleegd. Bovendien beschikt de Campus Etterbeek sinds november 2006 over een draadloos internet-netwerk en is het daarmee één van de grootste hotspots van België (1km²). Studieruimten zijn in voldoende mate beschikbaar in de centrale bibliotheek, in het ZSCA, in de publieke computerruimtes en in lokale seminariezaaltjes in de bibliotheek. Voor de openingsuren van deze diensten verwijzen we naar een bijlage (Zie bijlage 24). 4.1.4 Omvang van de beschikbare financiële middelen
De vakgroepen
SOCI en SOCO beschikken de afgelopen jaren over de volgende toelagen aan onderwijsgelden: Tabel 19: Verdeling onderwijsgelden SOCI
SOCO
Totaal
2003
3180
4980
8160
2004
3733,5
4778,5
8512
2005
3040
4778,5
7818,5
2006
2900
4700
7600
Onder impuls van het centrale project “Competentiegericht leren in flexibel onderwijs” worden via het Onderwijsvernieuwingsfonds initiatieven betoelaagd van individuele docenten en Vakgroepen. De projecten worden op facultair niveau gescreend alvorens te worden voorgelegd. Strikte criteria om in aanmerking te komen voor een subsidie van het Onderwijsvernieuwingsfonds bestaan er niet. Elk project wordt in de schoot van de faculteit op zijn merites beoordeeld. Op facultair niveau werd besloten dat indieners die uitrusting aanvragen de helft van de kosten zelf moeten dragen. Die items waarvoor het mogelijk was de huidige studenten en de Alumni te vergelijken naar tevredenheid over wat we samenvattend de ‘studieomgeving’ [79]
kunnen noemen, werden in het onderstaande histogram samengevat. Alhoewel het om een eenmalige bevraging gaat, schetsen de resultaten toch ook een evolutie in de tijd. De alumni geven hun mening over de studieomgeving van de afgelopen 10 jaar, terwijl de studenten de momentane situatie inschatten. Voor drie van de vier vergelijkbare faciliteiten is de trend erg duidelijk. Wanneer de universiteit investeerde in de studieomgeving, levert dit ook daadwerkelijk een verhoging van de tevredenheid op. Figuur 1: Tevredenheid studieomgeving
tevredenheid 'studieomgeving' (percentage) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
92,8 81,2 71 55,9
54,3
52,9 46,5
44,1
leslokalen
PC-lokalen
Alumni
bib
Valven
studenten
leslokalen (stijging met 26%), in computerfaciliteiten (26,9% meer tevredenen) en in communicatie met studenten via valven (verdubbeling van de tevredenheid tot 92,8%). Bij dit laatste dient opgemerkt te worden dat dit wellicht op het conto te schrijven valt van het “elvas’-systeem. De komst van de elektronische valven betekent voor zowel academisch personeel als student een enorme verbetering in de onderlinge communicatie. Dit blijkt duidelijk uit de tevredenheidscijfers. Voor de bibliotheek blijft de waardering ongeveer status-quo .
Er werd geïnvesteerd in
[80]
4.2
Studiebegeleiding
4.2.1 Informatie
aan
abituriënten/potentiële
studenten
door
opleiding/centrale diensten
Dit werd uitvoerig behandeld onder 2.9.1 4.2.2 Instroombegeleiding
Tijdens de zomervakantie zijn een aantal brugcursussen28 voorzien. De cursus Kwantitatieve Technieken voor de Humane Wetenschappen is al enkele jaren toegankelijk voor toekomstige studenten in de Sociologie. Meer informatie hierover is opgenomen in de brochure Voorbereidingsactiviteiten 2006 en via de website29. De dienst studieadvies organiseert bovendien tijdens de maand september werkgroepen studievaardigheden. Het gaat om drie uur durende workshops (ingedeeld per opleiding of per groep van aanverwante opleidingen) over de overgang tussen HSO en hoger onderwijs; het maken van een planning; het aanmeten van een goede studiemethode; en het afleggen van examens (zie ook de brochure Voorbereidingsactiviteiten 2006). Tijdens de eerste week van het academiejaar is een speciaal programma voorzien voor eerstejaars studenten. Deze onthaalweek behelst ondermeer een rondleiding op de Campus, een kennismaking met studentenverenigingen, enkele docenten en assistenten, een informatiesessie over de opleiding. Gedurende deze week maken de studenten verder kennis met de studietrajectbegeleidster en de studiebegeleider. Deze laatste is een lid van het ZAP welke verantwoordelijk is voor de opvang en begeleiding van studenten en eerstejaars studenten in het bijzonder. Deze persoon houdt een vinger aan de pols in verband met problemen waarmee eerstejaarsstudenten geconfronteerd worden, signaleert deze bij de bevoegde personen of organen en verwijst de student eventueel door naar bevoegde diensten of personen. Tijdens de eerste werkcolleges is eveneens een geleid bezoek voorzien aan de centrale bibliotheek. Tijdens de colleges geven de docenten uitleg over de onderwijsdoelstellingen en de examenregeling. Deze gegevens zijn eveneens te vinden op de online cursusfiches. Het zelfstudiecentrum voor de humane wetenschappen30(ZSCA) biedt aan de eerstejaarsstudenten in het begin van het eerste semester een studiebegeleidingpakket aan. Op vrijwillige basis kunnen studenten deelnemen aan vaardigheidstrainingen, die aan het begin van elk semester plaats vinden. Er is aandacht voor het aanleren van een correcte studiemethode, het maken van een planning, het structureren en analyseren van teksten. Men leert er de student ‘leren’. De trainingen worden los van het reguliere onderwijs georganiseerd, maar er wordt gewerkt met studiemateriaal afkomstig uit de opleidingsonderdelen die de studenten volgen. Per groep worden er drie bijeenkomsten van telkens 2 uur georganiseerd, waarmee wordt gestart in oktober en februari. 28
http://www.vub.ac.be/downloads/voorbereidingsactiviteiten.pdf?brugcurs-broch&ns_type=pdf
29
http://mapo.vub.ac.be/CursusBrugcursus.html
30
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigestudenten/zsca.html [81]
Studenten kunnen zich ook tot het ZSCA wenden voor individuele begeleiding. Sedert de semesterialisering blijkt er een opmerkelijke toename van het aantal studenten dat daar bij het begin van het tweede semester gebruik van maakt. Daarom worden er bij het begin van het tweede semester voortaan eveneens groepstrainingen voorzien. De individuele begeleiding beperkt zich niet tot de eerstejaars. Ook studenten uit andere jaren komen soms aankloppen Het Diversiteitsforum organiseert sinds het begin van 2005-2006 een ondersteuningsproject om taalzwakke (eerstejaars)studenten te helpen bij het verbeteren van hun ‘academisch’ Nederlands. Anderstalige studenten of moedertaalsprekers van het Nederlands van wie de taalvaardigheid nog niet voldoet aan de talige eisen die een hogere studie vraagt, kunnen in een ondersteuningscentrum terecht voor op maat gemaakte taallessen. 4.2.3 Informatie en advisering tijdens de opleiding/centrale diensten
Niet enkel bij het aanvangen van een opleiding maar ook tijdens het opleidingsparcours hebben studenten nood aan een degelijke begeleiding. Studenten kunnen voor studieadvies en begeleiding tijdens hun opleiding terecht bij de gelijknamige dienst, bij de studietrajectbegeleider mevr. Heidi Belet, bij de professoren en assistenten. In samenspraak met de studietrajectbegeleidster worden ook elk jaar informatiesessies over de profielen en minoren georganiseerd, zodat de opleiding die de studenten kiezen een bewust traject wordt, waarbinnen ze goed geïnformeerde aan de slag kunnen gaan. Voor de goede informering staan verschillende documenten op de centrale en facultaire websites ter beschikking. Zo staan de college- en examenroosters tijdig op de website en worden de studenten hiervan tijdig op de hoogte gebracht. Ook de opleidingsonderdeelfiches die ondermeer de vereiste voorkennis en de inhoud van elk opleidingsonderdeel bepalen, zijn via de website makkelijk raadpleegbaar. Verder beschikken de Vakgroepen en onderzoeksgroepen die betrokken zijn bij de opleiding Sociologie over websites die toegang geven tot de coördinaten, onderzoeksprojecten en publicaties van de ZAP-, AAP-leden en onderzoekers. Daarnaast is het teleleerplatform PointCarré een volwaardig tool waarop steeds meer hoorcollegeteksten of bijkomend lesmateriaal onder elektronische vorm aangeboden wordt. Een centrale doorsturing van informatie over actueel onderzoek aan de Vrije Universiteit Brussel, onderwijsnieuws, een cultuuragenda, internationale relaties van de universiteit e.d. gebeurt via de wekelijkse elektronische nieuwsbrief. Langs deze weg zijn de studenten eveneens op de hoogte van het meest recente VUB-nieuws en worden ze bij de grotere VUBgemeenschap betrokken. 4.2.4 Bruikbaarheid van de studiegids
De traditionele gedrukte studiegids bestaan al enkele jaren niet meer. De opkomst van het internet en de daarmee gepaard gaande gestegen flexibiliteit, laten momenteel een betere informatiestroom toe dan dat het geval was met de traditionele studiegids.
[82]
De centrale website, maar vooral de facultaire site geven de (toekomstige) student een praktische instrument om met de opleiding Sociologie kennis te maken. Naast de algemene informatie over studeren aan de VUB (en in Brussel) zijn het vooral de opleidingsfiches die potentiële studenten doorheen een mogelijke studiekeuze gidsen. De fiches, waarvan zowel een Nederlandstalige als Engelstalige versie bestaat, verschaffen studenten informatie over de doelstellingen, inhoud en structuur van de cursussen en gaan in op de vereiste voorkennis, het gebruikte studiemateriaal en examenvormen. Voor de toeleiding van studenten naar de betreffende websites werd een opleidingskaart ontwikkeld, die wel in papieren versie beschikbaar is. Deze kaart, waarvan er voor elke opleiding één bestaat, geeft basisinformatie over een bepaalde opleiding en dient tevens als teaser zodat lezers honger krijgen naar meer informatie. Op een bondige maar aantrekkelijke manier wordt toch al heel wat informatie gegeven over het vakgebied, de vakken, het studietraject, onderzoeksvelden, professionele mogelijkheden en hoe aan meer informatie te geraken. 4.2.5 Communicatie van de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement/regeling
Bij de inschrijving moeten studenten een examencontract ondertekenen. In dit contract verklaren zij het volgende: ‘De Student(e) verklaart hierbij kennis te hebben van (i) de doelstellingen van het door hem/haar te volgen opleidingsprogramma, (ii) de studieomvang van de opleiding, (iii) de opleidingsonderdelen die in het traject moeten of kunnen worden opgenomen, (iv) de studieomvang en de volgtijdelijkheid van deze opleidingsonderdelen, (v) (v) het centraal en/of facultair onderwijs- en examenreglement (hierna het “Onderwijs- en Examenreglement”), en (vi) het tuchtreglement van de Vrije Universiteit Brussel. Zij maken integraal deel uit van het Examencontracten kunnen worden geraadpleegd op volgende URL: http://www.vub.ac.be/inschrijvingen.’ Op de centrale website zijn documenten te vinden waarin het examenreglement verder uit de doeken gedaan wordt. In de opleidingsfiches worden de verschillende opleidingsonderdelen voorgesteld. Uiteraard wordt de student ook via een actieve benadering geïnformeerd over doelen, studieomvang en reglementen. Alle lesgevers specifiëren bij de aanvang van de lessenreeksen de doelstellingen, eindtermen en examenregelingen voor het opleidingsonderdeel. Wat de inhoud van de opleiding betreft, blijkt slechts 43,5% van de ondervraagde studenten ‘eerder wel’ of ‘zeker wel’ hiervan een goed zicht te hebben gehad op het moment van de studiekeuze. Op het moment dat men effectief met de studies een aanvang neemt, stijgt dit inzicht tot 88,4%. Anderzijds geeft 64,4% van de alumni aan dat het onderwijsprogramma de keuze voor de opleiding sociologie aan de VUB bepaald heeft. Dit doet [83]
alleszins vermoeden dat een meerderheid van de studenten over een behoorlijke informatie beschikte betreffende het onderwijsprogramma.
4.2.6 Studiebegeleiding tijdens de opleiding door de opleiding/centrale diensten
Studiebegeleiding is een nuttige aanvulling op het aanwezige studiemateriaal en draagt bij tot het verbeteren van de effectiviteit van de studie. De verschillende vormen van studiebegeleiding zijn: • Standaardbegeleiding of vangnetbegeleiding wordt bij alle cursussen geboden. Dit betekent dat studenten met inhoudelijke vragen terechtkunnen bij de docenten en assistenten van de betreffende cursussen. • Een belangrijke persoon bij de studiebegeleiding is de trajectbegeleidster van onze faculteit. Zij begeleidt studenten bij het uitstippelen van een individueel studietraject binnen de BaMa-structuur. Zij helpt hen ook de geschikte minor of het gepaste profiel te kiezen. Maar ook voor bredere vragen in verband met hun opleiding kunnen studenten bij de studiebegeleidster terecht. • De selectie van profielen en minoren in het tweede jaar Ba gebeurt op eigen initiatief, maar studenten worden hierover ook ingelicht door de studietrajectbegeleidster op klassikale en/of individuele basis. • De studenten kunnen ook terecht bij de Dienst voor Studieadvies en bij SJERP, het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk dat gelegen is op de Campus. In dit laatste geval gaat het om eerstelijns hulpverlening en is de vertrouwelijkheid en de relatieve afstand tot het universitaire gebeuren een belangrijke troef. • Individuele begeleiding bij de thesis kunnen studenten makkelijk bekomen bij hun promotor, assistenten of onderzoekers die gespecialiseerd zijn in het onderwerp. De student en begeleider maken hierover zelf afspraken. 4.2.7 Begeleiding van studenten tijdens evaluatiemomenten
Examenperiodes zijn voor de studenten erg stresserend en een goede begeleiding kan hieraan deels verhelpen. Aan onze afdeling kunnen studenten steeds terecht bij de assistenten tijdens deze periode inhoudelijke vragen over de leerstof maar ook voor vragen in verband met de aanpak van het studeren van het studiemateriaal. De aanspreekbaarheid van de assistenten wordt trouwens door 91,3% van de studenten, betrokken bij de recentste studentenbevraging, als positief beoordeeld. 56,5% vindt de aanspreekbaarheid zelfs ‘zeer goed’. Studenten kunnen ook steeds terecht bij de trajectbegeleidster en waar nodig verwijst zij de studenten door naar de studiedienst. Studenten kunnen bij de ombudsvrouw terecht met hun klachten en opmerkingen over de examenregeling, het examenverloop, de beoordeling van eindverhandelingen, deliberatie, het bekendmaken van de resultaten en de overdracht van punten en vrijstellingen. De ombudspersoon kan - op verzoek van de studenten - bemiddelen bij de Decaan, de Voorzitter van de examencommissie, de leden van het academisch personeel en de faculteitssecretarissen en zo trachten een minnelijke schikking van de klacht te bekomen. [84]
4.2.8
Begeleiding inzake flexibele leertrajecten
De begeleiding van de vroegere individueel aangepaste jaarprogramma’s (IAJ) en de gecombineerde inschrijvingen en de nieuwe flexibele leertrajecten die ingingen vanaf 2005-2006 wordt voorzien door de studietrajectbegeleider in eerste instantie. Daarnaast kunnen studenten ook terecht op het studentensecretariaat van de faculteit, studieadvies en het ZSCA. Voor enkele specifieke doelgroepen wordt er een eigen begeleiding voorzien: • Handicap & Studie: Studenten met een aandoening of handicap van onomkeerbare, tijdelijke of periodieke aard zijn zeer welkom aan de VUB. De eenheid "Handicap en Studie" staat specifiek in om hindernissen of vragen die een handicap of functiebeperking oproepen te bespreken en een oplossing te vinden samen met student, docent en andere betrokkenen. Er wordt gezocht naar redelijke aanpassingen voor de specifieke student die het studeren haalbaar maken en aanvaardbaar blijven voor de docent. Hiervoor werd een draaiboek ontwikkeld dat gebruikt wordt door docenten en studenten in deze situatie. Het bevat praktische richtlijnen die aangeven wat mogelijke oplossingen zijn voor problemen die studenten met een handicap of chronische ziekte kunnen tegenkomen. In 2004 telde de universiteit 102 studenten met een handicap, gaande van dyslexie tot motorische beperkingen. • Topsport & Studie De VUB heeft sinds 1987, als eerste Vlaamse universiteit, via Topsport en Studie meer dan 400 talentvolle atleten en spelers begeleid in hun streven naar een zo succesvol mogelijk combineren van universitaire studies met hun competitiesportbeoefening op hoog niveau. Het meest markante resultaat is het hoge slagingspercentage van deze topsportstudenten: ruim 72% rondden hun studiejaar met succes af, een slagingspercentage dat ruim 10% hoger ligt dan het gemiddelde slagingspercentage van de totale studentenpopulatie. Om de combinatie tussen topsport en een universitaire opleiding nog meer te optimaliseren heeft de Vrije Universiteit Brussel convenanten afgesloten met verschillende topsportfederaties. Ook de Nationale Loterij werkt, door middel van de Lotto-Studiebeurzen, mee aan een succesvolle sport -en studiecarrière van onze studenten. Bovendien studeren elk jaar ongeveer 700 studenten aan de VUB in het regime van ‘werkstudent’. Het speciale begeleidingsprogramma "werken en studeren" is bedoeld voor studenten die door een voltijdse baan (of een gelijkwaardige activiteit), niet aan de normale dagcolleges kunnen deelnemen. In uitzonderlijke gevallen kunnen ook werkzoekenden tot dit begeleidingsprogramma toegelaten worden. De faculteit ES die, verhoudingsgewijs, vrij veel werkstudenten telt, beschikt bovendien over een avondsecretariaat waar werkstudenten terecht kunnen met hun vragen betreffende hun opleiding. Daarnaast werd er een draaiboek31 geschreven
dat studenten in dit begeleidingsprogramma wegwijs moet maken op de VUB. Het bevat tevens de nodige administratieve documenten die nodig zijn om dit programma te kunnen volgen.
31
http://www.vub.ac.be/downloads/draaiboekwerkstudenten.pdf [85]
4.2.9 Psychosociale begeleiding
SJERP (Seksuele, Juridische En Relationele Problemen) maakt deel uit van de Sociale Sector Studenten van de Vrije Universiteit Brussel. SJERP verschaft een waaier van diensten, gaande van psychologische ondersteuning over gynaecologische raadpleging, hulp bij ongewenste zwangerschap tot rechtshulp en scheidingsbemiddeling. SJERP richt zich vooral naar de meest kwetsbaren in de maatschappij: jongeren, alleenstaanden, anderstaligen, migranten van de eerste en tweede generatie, sociaal, psychologisch of financieel kansarmen. Het is de bedoeling dat deze doelgroepen via SJERP op een gemakkelijke manier een beroep kunnen doen op de dienst- en hulpverlening. UDGGZ : Universitaire Dienst Geestelijke GezondheidsZorg Deze dienst richt zich vooral op oudere adolescenten en jongvolwassenen die met psychische en of psychiatrische problemen te kampen hebben. De grootste doelgroep zijn universiteits- en hogeschoolstudenten uit de regio Brussel. De UDGG profileert zich als een 2de lijnsdienst. Er wordt gestreefd naar een goede samenwerking met de 1ste lijnsdiensten op de Campus Vrije Universiteit Brussel (medische dienst), van waaruit verwijzingen gebeuren. Het team in de UDGG biedt ondersteunende en verkennende gesprekken, medisch-psychiatrische opvolging, psychotherapie, adviesgesprekken, en evt. psychodiagnostisch onderzoek. Hiernaast zijn ook koppel- en gezinsgesprekken mogelijk. Het team in de UDGG is multidisciplinair en samengesteld uit 2 psychiaters, 2 psychologen, een maatschappelijke werkster, een preventiewerker en een administratieve kracht. Na een eerste gesprek wordt er binnen het team overlegd welke hulp het meest aangewezen is. De UDGG biedt tweemaal per jaar een kortdurend groepstherapeutisch programma rond faalangst en studiestress. 4.2.10
Ombudsfunctie
Zoals onder 4.2.7 werd aangehaald kunnen de studenten beroep doen op een ombudspersoon. Daarnaast werd tijdens de studentenenquête gevraagd naar de tevredenheid over bestaande aanspreekpunten voor problemen en vragen. Er werd dus niet expliciet gepeild naar de tevredenheid over de ombudsman of –vrouw maar wel over de ombudsfunctie zoals die wordt ervaren door de studenten. 89,6% van de studenten zegt tevreden tot zeer tevreden te zijn over de aanspreekpunten voor problemen en vragen.
4.2.11 Organisatie en begeleiding van internationale uitwisseling van studenten
De belangrijkste internationaliseringactiviteiten aan de VUB met betrekking tot onderwijs kaderen binnen Socrates (vanaf academiejaar 2006-2007 Lifelong Learning Programma of LLP, waarvan Erasmus een onderdeel blijft). Uitgaande studenten
Op de website van de universiteit is op overzichtelijke wijze informatie beschikbaar over de bedoeling van de Socrates/Erasmus-uitwisseling32. Om 32
http://www.vub.ac.be/infovoor/toekomstigestudenten/studereninbuitenland.html [86]
naar een universiteit op uitwisseling te kunnen gaan moet er een door de beide universiteiten, en binnen deze universiteiten voor het studiegebied, ondertekend bilateraal akkoord zijn. Uitgaande studenten zijn studenten in de 3de Bachelor. Daarnaast wordt aan het begin van elk academiejaar een informatiesessie georganiseerd in samenwerking met de centrale dienst Internationale Relaties en Mobiliteit. Tijdens deze infosessie krijgen de geïnteresseerde studenten een uiteenzetting over de administratieve stappen die gepaard gaan met een internationale uitwisseling. Op dat moment stelt de coördinerende docent de verschillende gastinstellingen voor en licht hij deze kort toe. Deze infosessie is ook de plaats waar een betrokkene van het Erasmus Student Network–Brussels de uitwisseling concreter maakt voor de studenten. Meestal komen ook enkele studenten met een uitwisselingservaring hun verhaal doen. Uit de studentenbevraging bleek dat de meeste studenten (61%) vindt dat ze te weinig informatie hebben over studiemogelijkheden in het buitenland. Hierbij moet opgemerkt worden dat het vooral gaat over studenten uit de eerste Bachelor dewelke in het verleden inderdaad niet werden uitgenodigd op de infosessies omdat deze zicht richten naar 2de Bachelor. Vanaf 20062007 zullen deze echter wel actief worden benaderd naar aanleiding van de infosessies te meer omdat 60% van de studenten in 1ste Bachelor beweert te overwegen om tijdelijk in het buitenland te gaan studeren. Daarmee kan dit euvel wellicht in belangrijke mate worden opgelost. Al naargelang de duur van de uitwisselingsperiode stellen de studenten in samenspraak met de coördinator van de vakgroep een studieprogramma op wat complementair of parallel is aan het te volgen programma van de Vrije Universiteit Brussel. Inhoudelijk wordt dit gescreend door de betrokken docent en inhoudelijk worden er geen expliciete richtlijnen opgelegd. Voor het opstellen van het studieprogramma rekenen aan de hand van het European Credit Transfer System (ECTS) dat werd gelanceerd in het kader van het Erasmus uitwisselingsprogramma (1989) en dat het mogelijk maakt een studieperiode in het buitenland te erkennen door de overdracht van studiepunten. De Vrije Universiteit Brussel werkt reeds geruime tijd volgens de ECTS-norm. Het vergemakkelijkt de vergelijkbaarheid van programma's en bevordert dusdanig de mobiliteit en academische erkenning hiervan. Om de studenten verder te helpen zijn er ook enkele brochures ter beschikking (b.v. Aanpakken & Wegwezen. De Gids voor Jongeren met Buitenlandse Plannen) Inkomende studenten
Vermits we in principe enkel een Nederlandstalige programma aanbieden is de inflow van studenten van andere universiteiten naar onze afdeling nooit erg groot geweest. De taalbarrière vormt voor hen een ernstige hinderpaal. Heel uitzonderlijk komt een student lessen in het Nederlands volgen. Tot academiejaar 2002-2003 kregen studenten soms de toelating om een aantal vakken te volgen aan het Engelstalige Vesalius College maar om verschillende redenen worden uitwisselingsstudenten er nu geweerd. We proberen dit taalprobleem nu te verhelpen door enerzijds taalcursussen Nederlands aan te bieden en anderzijds een selectie van Engelstalige vakken en reading courses, in het vakdomein Sociologie en Politieke Wetenschappen, waarbij de docent de studenten individueel begeleidt. Daarnaast is er ook de mogelijkheid om maximaal 2 vakken per semester uit het programma van de Engelstalige Master ‘European Integration and Development’ te kiezen. De lijst van vakken wordt in bijlage 21 toegevoegd . [87]
Inkomende studenten worden centraal opgevangen door de Socrates officers en hun administratie (huisvesting, taalcursus …) wordt er verzorgd. Vervolgens worden ze door het AAP-lid wegwijs gemaakt binnen de faculteit en rondgeleid op de universiteit en voorgesteld aan de betrokken docenten. Ook krijgen ze van de centrale begeleidingsdienst een ‘Practical Student Guide’ mee waarin ze verwelkomd worden en nuttige informatie staat.
[88]
5
INTERNE KWALITEITSZORG
Zie ook facet 2.1 procedures curriculumherziening en betrokken partijen.
5.1 Evaluatie resultaten 5.1.1 Beschrijving van het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg Vanuit de academische Commissie Kwaliteitszorg wordt permanent gewaakt over de kwaliteit van het Onderwijs. Het dagelijks management is in handen van de Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie, die instaat voor het beleidsvoorbereidende werk, de coördinatie, de opvolging en de administratie van alle activiteiten en initiatieven rond kwaliteitszorg, zowel intern als extern (e.g. de onderwijsvisitaties), en accreditatie.
5.1.2 De Onderwijs-e-valuatie: Studenten evalueren hun onderwijs en docenten De studenten worden jaarlijks uitgenodigd en aangemoedigd om deel te nemen aan een evaluatie van hun opleiding én hun docenten. Zo spelen zij een belangrijke rol in de kwaliteitsverbetering van hun opleiding. De Onderwijs-e-valuatie gebeurt online, voor alle opleidingen en na elk semester. De deelname aan de enquête is uiteraard anoniem. In de enquête wordt, per opleidingsonderdeel, aan de student gevraagd zijn algemeen oordeel te geven over respectievelijk de volgende deelaspecten: • de didactische kwaliteiten van de docent (deelaspect Hoorcollege) • de kwaliteit van elektronisch en schriftelijk studiemateriaal (deelaspect Studiemateriaal) • de kwaliteit van de werkvormen en de mate waarin praktische vaardigheden worden bijgebracht (deelaspect Vaardigheden/Werkvormen)
•
de kwaliteit van de examinering (deelaspect Examen)
Per deelaspect geeft de student zijn algemeen oordeel over het opleidingsonderdeel op een appreciatieschaal gaande van zeer slecht over middelmatig tot zeer goed (er zijn in feite 5 tevredenheidcategorieën: zeer slecht – slecht – middelmatig – goed – zeer goed). Wanneer de student een bepaald deelaspect van een opleidingsonderdeel als zeer slecht, slecht, of middelmatig beoordeelt, wordt er via specifieke bijkomende vragen gepeild naar de redenen van het negatieve oordeel van de student. In de enquête wordt aan de studenten een bijkomende vraag gesteld over hun studietijdervaring: bij de evaluatie van een opleidingsonderdeel krijgt de student telkens de begrote studietijd te zien, vervolgens wordt hem gevraagd om op een 5-puntenschaal gaande van “veel meer” tot “veel minder” aan te duiden in welke mate de tijd die werkelijk werd besteed aan het opleidingsonderdeel overeenstemt met de begrote studietijd. Er wordt dus gevraagd naar een kwalitatieve en niet zozeer een kwantitatieve beoordeling van de studietijd.
[89]
Gezien het kwalitatieve karakter van de beoordeling van de studietijd zijn vooral de extreme beoordelingen (en de frequentie ervan, m.a.w. wordt de afwijking keer op keer gesignaleerd bij opeenvolgende enquêtes) van belang, met het oog op het eventueel remediëren van grote afwijkingen door de betrokken opleidingsraden.
Resultaten per docent
De persoonsgebonden, geïndividualiseerde resultaten per docent worden rechtstreeks en vertrouwelijk bezorgd aan de betrokken docenten. Indien een opleidingsonderdeel gedoceerd wordt door meerdere docenten, krijgt elk van deze docenten zijn afzonderlijk resultaat (analoog daarmee kan de student een dergelijk opleidingsonderdeel meerdere keren evalueren, namelijk zoveel keren als er docenten zijn).33 De resultaten per docent worden op twee manieren weergegeven, elk met een eigen finaliteit: een signaalbeoordeling (uitgedrukt in een categorie, e.g. ‘goed’ of ‘middelmatig’). Deze signaalbeoordeling stemt overeen met het 33ste percentiel op de schaal, m.a.w. het signaal drukt de opinie uit van minstens 1/3 van de studenten die het opleidingsonderdeel evalueerden. Wanneer dit signaal “slecht” of “zeer slecht” is spreken we van een probleemsignaal Dit is de eerste doelstelling van de onderwijs-e-valuatie: de zgn. probleemsignalering volgens het principe van management by exception specifiek gericht op het detecteren en uitfilteren van problemen in het onderwijsproces. De opvolgingsprocedure die door de Raad van Bestuur op 28.11.2000 werd goedgekeurd schrijft voor dat deze probleemsignalen verder dienen opgevolgd door de decaan van de faculteit die de opleiding organiseert waarin het probleemsignaal voorkomt. Dit gebeurt ex officio op initiatief van de decaan, die als enige – naast de betrokken docent en de Vice-Rector Onderwijs - alle geïndividualiseerde resultaten ontvangt voor de opleidingen van zijn faculteit: (i) de docent wordt uitgenodigd voor een zogenaamd opvolgings- en remediëringsgesprek, (ii) dit gesprek dient plaats te vinden in aanwezigheid van de opleidingsvoorzitter en (iii) van het gesprek wordt een verslag bezorgd aan de Vice-Rector Onderwijs samen met, indien het probleemsignaal als effectief en onderwijsrelevant probleem wordt erkend, een voorstel tot remediëring. Opvolging is niet vereist indien de deelname aan de evaluatie van het opleidingsonderdeel minder dan 50% (representativiteitminimum) bedraagt. Het spreekt vanzelf dat recurrente probleemsignalen voor een zelfde opleidingsonderdeel/docent bijzondere aandacht verdienen. - een gemiddelde beoordeling (uitgedrukt in een cijfer en in een categorie). Deze beoordeling drukt de gemiddelde tevredenheid van de student uit over het opleidingsonderdeel. .
,
Enkel het ZAP wordt rechtstreeks geëvalueerd, het AAP slechts op onrechtstreekse wijze: bij de beoordeling van het deelaspect “werkvormen/vaardigheden” wordt in de enquête aan de studenten gevraagd om de naam van de begeleider te vermelden. Bij het rapporteren van de resultaten aan de titularis van het opleidingsonderdeel wordt gevraagd het resultaat in al zijn aspecten alleszins te bespreken met alle docenten (e.g. assistenten in WPO, gastdocenten, ZAP of AAP tijdens een sabbatical of ziekteverlof) die, in het kader van het betrokken opleidingsonderdeel, een deel van het onderwijs verzorgd hebben.
33
[90]
Dit is de tweede doelstelling van de onderwijs-e-valuatie: een algemene tevredenheidenquête over de kwaliteit van het verstrekte onderwijs. Deze evaluatieresultaten maken deel uit van het onderwijsluik van het Academisch Dossier dat bij benoemingen, bevorderingen, en de periodieke evaluatie van het ZAP wordt gebruikt. Ook hier spelen niet zozeer eenmalige, op zich staande beoordelingen dan wel trends in opeenvolgende beoordelingen een rol in de appreciatie van de didactische en pedagogische kwaliteit van een docent. Indien studenten in de enquête een aspect van een opleidingsonderdeel als middelmatig, slecht of zeer slecht beoordelen, worden bijkomende vragen gesteld die toelaten de gegeven beoordeling verder te duiden. De antwoorden op deze vragen worden eveneens op de geïndividualiseerde resultaatfiche vermeld. Globale resultaten
De Decaan krijgt alle individuele en globale resultaten voor de opleidingen van zijn faculteit. Bij de decaan ligt het initiatief voor de opvolging c.q. remediëring (supra). De Opleidingsvoorzitters krijgen alle globale resultaten voor hun opleiding (tevredenheidhistogrammen, studietijdgegevens, deelnamecijfers) met de expliciete vraag om deze resultaten op de opleidingsraad (of verwant orgaan) te bespreken in aanwezigheid van de studentafgevaardigden. Aan de studenten worden de globale resultaten bezorgd. Dit is tevens een bijkomende stimulans voor deelname aan volgende evaluaties. Tot voor kort werden deze resultaten onder schriftelijke vorm bezorgd, sinds 2004 echter hebben de studenten (ook de docenten) rechtstreeks toegang tot alle globale resultaten via PointCarré, het VUB-teleleerplatform. De Vice-Rector Onderwijs krijgt alle individuele en globale resultaten, voor alle faculteiten. De Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie van het Vice-Rectoraat Onderwijs archiveert en beheert deze gegevens. Bij AAP en ZAP vallen in verband met de evaluaties drie opmerkingen te noteren. (1) Dat er naast remediëring bij slechte resultaten ook aanmoediging voor goede resultaten zou mogen zijn. (2) Dat de rapportering iets verfijnder mag, door bij het gemiddelde bijvoorbeeld rekening te houden met de omvang van te onderwijzen groepen. (3) Dat de rapportering minder vertrouwelijk zou kunnen zijn, zodat remediëring niet tot de exclusieve verantwoordelijkheid van de Decaan en de voorzitter van de opleidingsraad behoort, maar door alle leden van de vakgroepen en de opleidingsraad kan worden besproken. Over dit laatste standpunt bestaat echter geen eensgezindheid. 5.1.3 Gedepersonaliseerde samenvatting van de meetresultaten van de opleiding Op basis van de resultaten van de onderwijs-evaluatie stellen we vast dat in het algemeen de verschillende opleidingsonderdelen als goed tot zeer goed worden geëvalueerd door de studenten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de globale beoordeling voor de verschillende opleidingsonderdelen binnen de opleiding. Slechts één opleidingsonderdeel werd de afgelopen vijf semesters een keer als slecht beoordeeld. Bijna 95% van de opleidingsonderdelen over de vier opleidingsjaren heen werden in hun totaliteit als goed tot zeer goed bestempeld door de studenten.
[91]
Tabel 20: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘Globaal’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 Eerste jaar34
Tweede jaar
Derde jaar
Vierde jaar
Totaal
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Zeer slecht
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Slecht
0
0
0
0
1
3
0
0
1
1
Middelmatig
2
4
4
6
3
8
2
7
11
6
Goed
42
74
39
56
13
36
13
48
107
56
Zeer goed
13
23
27
39
19
53
12
44
71
37
Totaal
57
100
70
100
36
100
27
100
190
100
De positieve appreciatie van de studenten voor de verschillende hoorcolleges ligt eveneens hoog tot zeer hoog. Bijna negentig procent van de beoordelingen voor de afzonderlijke hoorcolleges krijgen van de studenten een goede tot zeer goede evaluatie. Slechts vier hoorcolleges kregen over de beschouwde periode een onvoldoende. Tabel 21: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘Hoorcolleges’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 Eerste jaar
Tweede jaar
Derde jaar
Vierde jaar
Totaal
aantal
%
Aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
Zeer slecht
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
Slecht
0
0,00
1
1,49
2
5,71
1
4,35
4
2,25
Middelmatig
6
11,32
9
13,43
1
2,86
0
0,00
16
8,99
Goed
28
52,83
22
32,84
11
31,43
10
43,48
71
39,89
Zeer goed
19
35,85
35
52,24
21
60,00
12
52,17
87
48,88
Totaal
53
100,0 0
67
100,0 0
35
100,0 0
23
100,0 0
178
100,0 0
Eenzelfde conclusie geldt voor de kwaliteit van de werkcolleges en de hierbinnen aangereikte werkvormen en vaardigheden. In 94% van e gevallen worden deze als goed tot zeer goed beoordeeld. Deze positieve evaluatie van de hoor- en werkcolleges in de opleiding vinden we eveneens terug in de resultaten van de bevraging van de alumni. De hoorcolleges die worden aangeboden in de opleiding Sociologie worden door 7 op 10 van de alumni als goed tot zeer goed beoordeeld. De werkcolleges krijgen eveneens een overwegend positieve beoordeling. Tabel 22: Resultaten onderwijs-e-evaluatie ‘Vaardigheden/werkvormen’, 2003-’04 (2e sem.) tot 2005-’06 Eerste jaar aantal
34
%
Tweede jaar Aantal
%
Derde jaar Aantal
%
Vierde jaar Aantal
%
Totaal Aantal
Met het ‘eerste jaar’ doelen we hier op het eerste jaar van de opleiding, met andere woorden het eerste kandidatuurjaar en/of het eerste Bachelorjaar, enzovoort. [92]
%
Zeer slecht
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Slecht
1
2
0
0
2
7
0
0
3
2
Middelmatig
1
2
5
8
1
3
0
0
7
4
Goed
31
63
31
50
8
28
10
45
80
49
Zeer goed
16
33
26
42
18
62
12
55
72
44
Totaal
49
100
62
100
29
100
22
100
162
100
Voor een overzicht en bespreking van de resultaten van de onderwijsevaluatie met betrekking tot het studiemateriaal en de examinering verwijzen we respectievelijk naar paragrafen 2.5.4 en 2.6.2. 5.2
Maatregelen tot verbetering
5.2.1 Mate van realisatie van de streefdoelen uit het verleden
De verbeteringen
aangebracht naar aanleiding van de vorige zelfstudie en visitatie werden al eerder uitgebreid besproken (sectie 0.2). Het verslag van die visitatiecommissie werd als leidraad door de opleidingsraad gebruikt. We beperken ons hier tot twee punten: ten eerste, de sterke punten van de sociologie opleiding aan de VUB, zoals die door de vorige visitatiecommissie werden onderkend, ten tweede een paar aanbevelingen voor verbetering die nog niet eerder ter sprake kwamen. Sterke punten (volgens visitatie 1999:
•
het aanbieden van brugcursussen en zelftoetsingstechnieken voor beginnende studenten.
•
het bestaan van een variatie aan complementair en evenwichtig zijn.
•
uitzonderlijk veel zelfwerkzaamheid doorheen de opleiding.
•
de vaardigheid tot schriftelijke rapportering is zeer goed.
•
het werken in kleine groepen draagt bij tot ontplooiing en ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student.
•
het niveau van de eindverhandelingen.
•
de intense begeleiding eindverhandeling.
•
de aanwezigheid van een opleidingsonderdeel Eindverhandeling” wordt gewaardeerd.
•
de beoordeling van de eindverhandeling wordt positief ervaren, zowel de gestelde eisen, de procedure als de beoordeling door drie lezers.
•
er bestaat een goede overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd.
•
de omvang van het personeelsbestand is toereikend.
•
er is aandacht voor onderwijsprofessionalisering.
•
de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is prima.
•
de aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden zoals probleemoplossend vermogen, onafhankelijk en kritisch denken, zelfstandig leren en werken, wordt positief ervaren.
werkvormen,
die
bovendien
“Methodologie
vd.
[93]
• •
• • • • • • • •
in het algemeen worden de studenten intens begeleid: men heeft het over onze “open-deur politiek” en “dag-aan-dag” begeleiding. de examenvragen zijn van goed tot zeer goed niveau (soms stellen we zelfs te hoge eisen); onze examens combineren kennis-, toepassings- en inzichtsvragen. de aparte quotering van werkcolleges is positief. de inspanning voor de begeleiding van de eerstejaars (studiebegeleiding etc.) wordt gewaardeerd. het bijzonder begeleidingsprogramma wordt positief ervaren. het zelfstudiecentrum. de computerfaciliteiten zijn zeer goed het AP is “sterk gemotiveerd”. men vindt het goed dat didactische kwaliteiten worden in rekening gebracht bij benoemingen en bevorderingen. onze interne kwaliteitszorg is goed georganiseerd.
We menen dat uit deze zelfstudie, alsook uit de enquêtes bij alumni en studenten blijkt dat deze sterke punten bewaard bleven en dat op heel wat van die punten zelfs nog verdere vooruitgang werd geboekt. Het opleidingsonderdeel “methodologie van de eindverhandeling” verdween. We zijn van oordeel dat het leeronderzoek de functie van dat opleidingsonderdeel kan overnemen (zie hoger). Dat zal in de toekomst, als de overgang naar de BaMa-structuur vervolledigd is, nauwlettend worden geëvalueerd. Er zijn ook nog een aantal zwakke punten, gesignaleerd door de vorige visitatiecommissie die nog niet ter sprake kwamen: • de huidige invulling van de ombudsdienst is niet goed. • de bibliotheekkredieten zijn te mager. • er is een onevenwicht tussen AAP en ZAP (te klein aandeel AAP); er is een te geringe relatie tussen studentenaantal en personeelskader. • de onderwijsbelasting van het AAP is groot. De opmerking betreffende het te geringe personeelskader voor het aantal studenten en de te zware belasting van het AAP lijken ons in contradictie met een van de vermelde sterke punten: “de omvang van het personeelsbestand is toereikend”. In de opleiding zelf leeft de indruk dat het personeelsbestand te krap is (zie secties 3.3.1, 3.3.2, 3.3.7). Uitbreiding van ZAP en zeker van AAP is wenselijk, maar de personen die bij de opleiding zijn betrokken kunnen daar niets aan doen. Over de ombudsdienst zijn ons geen klachten bekend. De bibliotheekkredieten zouden best groter mogen zijn, maar tot heel recent werden ze gekenmerkt door groei. Nu is er ten gevolge van de financiële situatie van de universiteit inperking. De netwerking van bibliotheken en de evolutie naar e-tijdschriften kan dat volgens ons ten dele compenseren (zie ook 4.1.2.2 en 4.1.2.3).
[94]
5.2.2 Gefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst Zie hoger, vooral 0.2.
5.2.3
Verbeteracties in de opleiding
Zie hoger, 0.2 en 5.2.1. Zie ook verder, sterke-zwakte-analyse.
5.2.4
Bijzondere aandacht voor de opvolging van bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie
Zie 0.2 en 5.2.1.
5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
5.3.1 Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken raden en commissies en de betrokkenheid van het personeel bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg
Alle organen betrokken bij de kwaliteitsbewaking werden beschreven onder 0.2. Verder is uit dit rapport al gebleken dat initiatieven voor kwaliteitsverbetering vanuit nagenoeg al die organen en vanuit alle geledingen van de universiteit kunnen komen. In de praktijk lijken de meest succesrijke voorstellen hun oorsprong te vinden op de vakgroepvergaderingen en in gesprekken tussen docenten, assistenten en studenten. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de laagdrempeligheid en de opendeurpolitiek eigen aan de opleiding. De vakgroepen bereiken zowel het ZAP, AAP als BAP en de vergaderingen worden dikwijls door studenten bijgewoond. Het is een orgaan dat heel dicht staat bij de dagelijkse werking van onderwijs en onderzoek en derhalve een grote betrokkenheid van het personeel mogelijk maakt. Van daar vertrekken dan ook meestal de voorstellen die dan de lange weg door commissies en raden moeten afleggen. 5.3.2 Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg
De Studentenraad
De studentenraad verdedigt de belangen van de studenten en verstrekt advies inzake het studentenbeleid aan de Vrije Universiteit Brussel. De studentenraad is samengesteld uit 24 rechtstreeks verkozen leden, namelijk 1 student per faculteit voor elk van de drie volgende organen: de Raad van Bestuur, De Onderwijsraad en de afdeling ‘Studentenvoorzieningen’ van de Studentenraad. De Studentenraad kiest jaarlijks onder de leden een voorzitter, alsook drie Vice-Voorzitters (een voor elke van de drie groepen zoals hierboven beschreven). De Voorzitter en de drie Vice-Voorzitters vormen samen het Bureau van de Studentenraad, die belast is met het opstellen van de [95]
agenda, het voorbereiden van de vergaderingen van de Studentenraad en die verantwoordelijk is voor de uitvoering van alle beslissingen van de studentenraad. Het organiek reglement van de studentenraad, hoofdstuk IV, bepaalt de bevoegdheden van de studentenraad. Het betreft voornamelijk adviesrecht t.a.v. de Raad van Bestuur voor een hele reeks bevoegdheden, inclusief het algemeen beleid inzake interne kwaliteitszorg, het vaststellen van de regelingen inzake de evaluatie van het academisch personeel en het vaststellen van de rechtspositieregeling van de student en van de onderwijsen examenregeling.
Participatie door studenten aan de Onderwijs-e-valuaties Met het oog op de representativiteit van de evaluatieresultaten wordt gestreefd naar een maximale deelname van de studenten (dit ondermeer via een verplichte registratie). Wat zich duidelijk aftekent, is dat de respons van studenten Sociologie aan de Onderwijs-e-evaluatie gelijk loopt met deze van
de VUB. De respons varieert tussen 65 en 73 procent. Kanttekening bij deze cijfers betreft dat deze respons weergeeft hoeveel studenten inlogden op de site met de vragenlijst. Zoals een test tijdens het eerste semester van het academiejaar 2005-’06 aangeeft, is het aandeel dat effectief de evaluatie invulde een zevental procent kleiner. Tabel 23: percentuele deelname onderwijs-e-evaluatie studenten Sociologie en VUB-studenten Sociologie
VUB
2003-04 (1e semester)
ca. 65%
67,2%
2004-’05 (1e semester)
73%
72%
2004-’05 (2e semester)
ca. 75%
71%
2005-’06 (1e semester)
71% (64%)
65% (58%)
Participatie van studenten aan curriculumvernieuwing Sociologie
De studenten beschikken over verschillende formele en informele kanalen om te participeren aan curriculumvernieuwing in de opleiding sociologie. Het belangrijkste formele kanaal is de Opleidingsraad Politieke Wetenschappen en Sociologie, waar alle curriculumhervormingen worden behandeld. De studenten zijn vertegenwoordigd in de Opleidingsraad en brengen een actieve inbreng in de discussies met betrekking tot curriculumhervorming. Zoals reeds gemeld zijn de vakgroepvergaderingen en de informele inspraakmogelijkheden van groot belang. De onderwijsassistenten alsook de studietrajectbegeleidster vormen vaak het eerste aanspreekpunt. Zij hebben een vertrouwelijke relatie met de studenten opgebouwd. Door de relatief kleine studentenaantallen kennen zij de meeste studenten persoonlijk en zijn ze goed op de hoogte van de gestelde problemen. De onderwijsassistenten brengen de gestelde problemen aan de orde in de Vakgroepvergaderingen en op de Opleidingsraad. Afhankelijk van de behoefte worden bepaalde studenten uitgenodigd om de gestelde problematiek toe te lichten.
[96]
5.3.3
Betrokkenheid van afgestudeerden en het beroepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen
5.3.4 Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden/het beroepenveld
De alumni-enquêtes spelen hierin een belangrijke rol, zoals ook blijkt uit dit rapport. De opleiding sociologie organiseerde al twee dergelijke enquêtes. Inmiddels is de universiteit ook op centraal niveau begonnen met de uitbouw van een systematische alumniwerking. Het is de bedoeling al de afgestudeerden recurrent te bevragen. Alumni-enquêtes geven een vollediger en meer representatief beeld van de opvattingen van de alumni dan de meer selectief bijgewoonde bijeenkomsten. Aangezien het werkveld van onze afgestudeerden nauw aansluit bij de opleiding geven die peilingen ons meteen zich op de wensen en verzuchtingen van de werkgevers. Om die scherper in beeld te brengen werden ook andere initiatieven genomen, zie hoger, onder meer secties: 0.2, 1.1.4, 1.2.4, 2.2.1, 2.2.2, 2.4.5.1, 2.6.6, 2.7.2, 2.7.4.
[97]
6 RESULTATEN 6.1 Gerealiseerd niveau
6.1.1 Mate van realisatie van de doelstellingen Vermits er nooit duidelijke resultaatsindicatoren werden geformuleerd, blijft het een moeilijke opdracht de mate waarin de doelstellingen werden gerealiseerd te beoordelen. We gebruiken de eerder geformuleerde inhoudelijke doelstellingen als leidraad. Wat betreft slaagcijfers werden evenmin duidelijke doelen vooropgesteld. Wel was er in dat verband de aanbeveling van de visitatiecommissie de slaagcijfers te doen stijgen en de effectieve studieduur te verkorten. Die doelstellingen werden, zoals eerder al gemeld, bereikt. Niveau en oriëntatie van het programma worden in de eerste plaats bepaald door de opvatting dat universitair onderwijs steunt op onderzoek en moet leiden tot de bekwaamheid zelf via onderzoek aan kennis bij te dragen. Het wil onderzoekssociologen opleiden (zie hiervoor 1.1.1). Uit de Alumni-bevraging blijkt duidelijk dat de doelstelling om studenten op te leiden tot onderzoekssociologen in grote mate wordt bereikt (zie 1.1.4). 41,4 % van de geënquêteerde alumni werkt(e) na de opleiding als onderzoeker. Bovendien werkt 51% op het moment van de bevraging voor een onderzoeksinstelling, een universiteit of een hogeschool. Daarnaast stelt 43% van de afgestudeerden ‘behoorlijk’ of ‘heel veel’ werktijd te investeren in ‘onderzoek opzetten, verrichten , leiden’. 41% geeft aan ‘behoorlijk’ tot ‘veel’ tijd te investeren in het kennis nemen van onderzoek. 42% besteedt tijd aan het ‘redigeren van artikels, nota’s, rapporten en boeken’. Uit die cijfers leiden we af dat onze doelstelling onderzoekssociologen te vormen, in zeer grote mate wordt bereikt. De thesis (en nu dus de Masterproef) betekenen bovendien een belangrijke synthese voor wat betreft de toetsing van de vooropgestelde doelstellingen. Het is als het ware een ‘eindexamen’ waarbij de student, maar ook de universiteit, de kans krijgen gezamenlijk en toch op individueel niveau, te evalueren in welke mate de doelstelling van de opleiding in voldoende mate werd gerealiseerd. 6.1.2 Kwaliteit van de Masterproef
Omdat de thesis een ernstige studie-inspanning vraagt, lijkt het ons opportuun hier even uitgebreider bij stil te staan. Drie aspecten zullen hier aan bod komen: - de behaalde resultaten, - wordt de eindverhandeling in het laatste jaar van de opleiding geschreven of, - wordt gebruik gemaakt van een “thesisjaar” (of “thesisjaren”). De behaalde resultaten
Het gemiddelde kwaliteitsniveau van de eindverhandelingen ligt vrij hoog en schommelt, over de verschillende jaren heen, tussen 14 en 15.6/20. Het algemeen gemiddelde van de 10 academiejaren (van 1994-95 t/m 2003-04) die de basis vormen voor deze berekening is 14.8/20, dat wil zeggen ruimschoots op het niveau “onderscheiding”. Het academiejaar 2004-05 werd niet meegenomen in de bespreking omdat 5 van de 15 studenten
[98]
opteerden voor een tweede “thesisjaar” (2006-07) en de resultaten daarom nog onvolledig zijn.
Eindverhandelingen ingediend zonder “thesisjaar”
Van de in totaal 103 geschreven eindverhandelingen tijdens de academiejaren 1994-05 t/m 2004-05 werden er 65 succesvol ingediend tijdens het laatste jaar van de opleiding. Dit betekent dat voor 63% van de studenten een eventuele studievertraging alvast niet te wijten is de thesis. In totaal werden 3 thesissen in het laatste jaar van de opleiding initieel als onvoldoende beoordeeld: één ervan kon nog voor evaluatie in de tweede zittijd worden herwerkt en werd aanvaard, de twee andere thesissen dienden in een volgend academiejaar grondig herschreven en werden beide uiteindelijk aanvaard. Eindverhandelingen met “thesisjaar”
33 studenten leverden hun eindverhandeling af in het academiejaar volgend op het “laatste” jaar van de opleiding. Daarnaast hadden nog 4 studenten een tweede “thesisjaar” nodig terwijl 1 student in het derde jaar na het afleggen van de examens van de 2de licentie de eindverhandeling indiende. Van 3 studenten kan op het ogenblik van het redigeren van dit rapport met een grote mate van zekerheid gezegd worden dat zij geen eindverhandeling meer zullen (kunnen) indienen ter completering van hun sociologieopleiding. 6.1.3 Realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs
Voor een overzicht
van instellingen waar we gedurende de afgelopen vijf jaar uitwisselingscontracten mee hadden in het kader van Erasmus verwijzen we naar bijlage 20. De contracten met de Freie Universität Berlin werden niet hernieuwd na 2005 omdat deze universiteit haar afdeling Sociologie aan het afbouwen was. In dezelfde periode werd opnieuw een contract aangegaan met de Universität Leipzig, waarmee we in de jaren ’90 reeds verschillende jaren een uitwisselingscontract hadden. Alhoewel ‘Teaching Staff Mobility’ in de meeste contracten ingeschreven is, werd er tot hiertoe geen gebruik van gemaakt. Er bestaan echter concrete plannen om vanaf 2006-2007 enkele lessen in het buitenland te gaan geven. Contacten met Zweden en Finland werden hiervoor al gelegd. Onderstaande tabel biedt voor de afgelopen jaren een overzicht van het aantal VUB-studenten uit de afdeling Sociologie dat deelnam aan uitwisselingsprogramma’s en het aantal studenten van buitenlandse instellingen dat in de afdeling Sociologie kwam studeren.
[99]
Tabel 24: Uitwisseling Erasmusstudenten Uitgaand
Inkomend
2001-2002
-
7
2002-2003
4
9
2003-2004
-
1
2004-2005
-
4
2005-2006
2
3
2006-2007
3
2
Wat betreft de uitgaande studenten blijkt vooral de samenwerking met Glasgow succesvol te zijn. Ruim de helft van de studenten kiezen voor deze universiteit als er naar het buitenland gegaan wordt. Wellicht is de taal van het ontvangende land hier niet vreemd aan. Andere studenten gaan naar de Freie Universität Berlin, de University of Joensuu en Lunds Universitet. Voor wat betreft de oorsprong van de inkomende studenten is het beeld erg duidelijk. Cyprus levert de helft van de studenten. Verder kwamen een aantal studenten uit Finland, Duitsland en de Université Libre de Bruxelles. De Intensive Course werd eerder uitvoerig beschreven (zie 2.1.4). 6.1.4 Tewerkstellingsprofielen van de afgestudeerden Uit de enquête bij de afgestudeerden blijkt dat er een licht, en te verwachten, verschil tussen dag- en avondstudenten voor wat betreft de vroegere en huidige arbeidsmarktpositie is. Van de dagstudenten heeft ruim 90% ooit een bezoldigde of zelfstandige activiteit uitgeoefend na het beëindigen van de opleiding. Bij de avondstudenten is dat voor iedereen het geval. Ook voor de huidige functie is er een onderscheid: alle afgestudeerde avondstudenten werken, tegenover 85% van de studenten die hun diploma behaalden in dagonderwijs. Ons verder concentrerend op de dagstudenten blijken ruim 3 op 10 alumni binnen de maand na de studie een eerste functie te hebben, bijna 4 op 10 binnen de 6 maanden en 9 op 10 binnen het jaar. Zowat 7% van de alumni blijkt (nog) nooit te hebben gewerkt. Het niet werken kan verschillende oorzaken hebben en wijst niet noodzakelijk op de moeilijkheid werk te vinden.
6.1.5 Sectoren van tewerkstelling
Onderzoeksinstellingen, universiteiten en hogescholen vormen een belangrijke werkgever voor de alumni. De mediane duur van die functieuitoefening is drie jaar. De functies die worden uitgeoefend sluiten zeer nauw aan bij de oriëntatie van onze sociologieopleiding. Ongeveer drie kwart van deze personen zijn aan de slag als onderzoeker, een kwart is lector of assistent. Daarnaast oefenen alumni doorgaans studie-, beleids- of coördinerende functies uit, vaak in de publieke sector. Bijna 7 op de 10 alumni werken voor de overheid of in het onderwijs. De meerderheid daarvan in functies waarvan onderzoek de enige of hoofdcomponent is. [100]
Ongeveer de helft heeft na het afstuderen voor één instelling/bedrijf gewerkt. Ongeveer 4 op 10 hebben twee of drie werkgevers gehad en enkele alumni vier of vijf. Een kwart van de afgestudeerden heeft in zijn huidige of laatste functie niet specifiek zijn diploma in de humane wetenschappen nodig. De andere drie kwart van de alumni kwamen in functies terecht die wel een diploma humane wetenschappen veronderstelden. Bijna een derde daarvan waren functies specifiek voor afgestudeerden met een sociologiediploma. Tabel 25: Huidige of laatste tewerkstellingssector van de alumni sociologie Universiteit, hogeschool en onderzoeksinstelling
54,5%
Openbare besturen
21,8%
Organisaties in de sectoren Welzijn/gezondheid/cultuur
12,7%
Commerciële/financiële sector
3,8%
Andere
7,2%
6.1.6 Inhoud en niveau van tewerkstelling
Gevraagd om de aansluiting tussen hun opleiding en hun huidige werk te beoordelen op een schaal van 0 tot 10, geven de alumni volgende scores: Tabel 26:Aansluiting huidige werk en opleiding (alumni-bevraging) Score op 10
% alumni
10
18%
8 of 9
34%
6 of 7
27%
5
13%
Minder dan 5
9%
Voor een meerderheid, 52%, is de aansluiting excellent, voor een andere 27% goed tot bevredigend. Voor 13% is ze matig en voor 9% gebrekkig of slecht. De analyse van de functies bevestigd dat een groot aantal alumni inderdaad doet waarvoor ze werden opgeleid. Van een ganse reeks taken werd hen gevraagd aan welke taken zij “behoorlijk” tot “veel” tijd besteden. De meest frequent vermelde waren: • het opzetten, verrichten en leiden van onderzoek (vermeld door 43,1%). • redigeren van artikels, nota’s, rapporten en boeken (41,9%). • optreden als consulent, onderhandelen met mensen en adviezen geven (41,4%). • kennis nemen van onderzoek (40,7%).
[101]
Alumni besteden het minste tijd aan: •
financiële en boekhoudkundige operaties (8%).
•
commerciële activiteiten (15,1%).
6.1.7
Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding
Voor de evaluatie van de inhoud van de opleiding werden een 18-tal inhoudelijke aspecten van de opleiding onderscheiden. Voor elk aspect werden de alumni gevraagd te oordelen of het ‘onvoldoende’, ‘eerder onvoldoende’, ‘eerder voldoende’ of ‘voldoende’ aan bod komt in de opleiding. Het merendeel van de items kreeg van de alumni het oordeel ‘eerder voldoende’ of ‘voldoende’ aanwezig in de opleiding mee. 9 op de 10 alumni zijn van mening dat volgende aspecten van de opleiding voldoende aandacht krijgen: denk- en redeneervaardigheden (100%). • fundamentele wetenschappelijke vorming (97%). • bijbrengen van vermogen tot kritische reflectie (97%). • bijbrengen van synthetische vaardigheden (96%). • vorming op het vlak van onderzoeksmethoden 95%). Ook meenden meer dan 8 op de 10 alumni dat de opleiding qua tijdsbesteding een evenwichtige verhouding kent tussen enerzijds theoretische en anderzijds onderzoeksmethodologische aspecten. •
Verder werd er een hoge appreciatie genoteerd voor de volgende items: •
schriftelijk rapporteringsvermogen (87%);
•
wetenschappelijke taalvaardigheid in het Nederlands (85%);
•
praktisch wetenschappelijke vorming (81%);
•
voorbereiding op levenslang leren (69%).
Voor de volgende items is nog steeds de meerderheid van de studenten tevreden alhoewel, maar de groep minder tevredenen of ontevredenen gaat naar de 40% tot 48%: •
leren opzetten van onderzoek (64%);
•
groepswerk/teamwerk (60%);
•
stimuleren van creativiteit (60%);
•
wetenschappelijke taalvaardigheid in het Engels (59%);
•
mondeling rapporteringsvermogen (52%).
Voor 4 van de 18 voorgelegde items was slechts een minderheid van de afgestudeerden van mening dat ze voldoende aan bod kwamen: •
organisatorische vaardigheden (46%);
•
algemene voorbereiding op de arbeidsmarkt (43%);
•
wetenschappelijke taalvaardigheid in het Frans (41%);
•
het bijbrengen van leidinggevende vaardigheden (19%).
[102]
Een aantal van de zwakke punten werd reeds eerder in dit rapport gesignaleerd. Om groepswerk, creativiteit en het daadwerkelijk opzetten van onderzoek te leren en te stimuleren werd het leeronderzoek uitgebouwd. De gebrekkige training in mondelinge rapportering krijgt inmiddels sedert een paar jaar aandacht en concrete maatregelen werden genomen, onder meer via het werkcollege cultuuronderzoek. De taalvaardigheid (Frans en Engels) blijft een moeilijker punt omdat de taallessen uit het programma verdwenen en de studenten die dat nodig hebben blijkbaar op vrijwillige basis toch geen gebruik maken van de ruime mogelijkheden die op de Campus aanwezig zijn. Dit zal een aandachtspunt voor de vakgroepen en de opleidingsraad moeten worden. Ook uit de gesprekken met de alumni-werkgevers leerden we dat vaardigheden en attitudes, meer bepaald organisatorische en leidinggevende vaardigheden meer aandacht verdienen. Dit dient in de nabije toekomst te worden besproken. Een verbazende bevinding is het gegeven dat slechts 43% van de alumni van oordeel is dat de algemene voorbereiding op de arbeidsmarkt voldoende is. Dat terwijl de opleiding tot onderzoekssocioloog precies bedoeld is als voorbereiding op de arbeidsmarkt en 52% van de alumni de aansluiting tussen hun job en hun opleiding als excellent en een bijkomende 27% ze als voldoende of goed beoordelen. Verder blijkt dat onderzoekgerelateerde taken heel belangrijk zijn in de uitgeoefende functies; daarenboven blijkt ook uit de enquête dat 24% van de studenten al werk heeft vooraleer ze het diploma echt op zak hebben en 75% werk heeft binnen de zes maanden na het afstuderen (waarbij men dan nog dient rekening te houden met het gegeven dat heel wat studenten na het afstuderen een paar maanden vakantie nemen, een grote reis plannen of verder studeren). Waarschijnlijk betekent het antwoord van de alumni niet dat zij zich slecht op de arbeidsmarkt voorbereid achten, maar dat er in het programma weinig aandacht is voor hoe men naar werk zoekt en solliciteert. Aangezien deze vaststelling ons verrast zullen we in de toekomst nagaan wat ze precies betekent en ons desgevallend afvragen of het opportuun is een soort sollicitatietraining aan te bieden. 6.2 Onderwijsrendement 6.2.1 Beleid van de opleiding onderwijsrendement
met
betrekking
tot
het
De opleiding heeft nooit streefcijfers geformuleerd qua instroom of slagen. Via de reeds vermelde SID-IN’s, infodagen, opendeurdagen worden echter intense inspanningen geleverd om de instroom te vergroten. Tevens zijn een aantal onderzoeksgroepen prominent in het publieke debat aanwezig, wat de bekendheid van de opleiding ook ten goede kan komen. Wat de slaagcijfers betreft, besteedt de opleiding extra aandacht aan de eerstejaarsstudenten. Zoals beschreven in andere hoofdstukken worden er een hele reeks begeleidingsmaatregelen voorzien. Dat werpt, zoals verder blijkt, zijn vruchten af. De cijfers gebruikt in deze analyse werden ons ter beschikking gesteld door het AIV (Administratieve Informatieverwerking). Voor wat betreft het eerste jaar van de opleiding betekent dit dat er voor het academiejaar 2004-2005 [103]
geen aparte gegevens beschikbaar zijn voor de opleiding sociologie. Vanaf 2de kandidatuur kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de opleiding sociologie en politieke wetenschappen. 6.2.2 Slaagcijfers en bespreking ervan
Inspanningen om het slaagcijfer in het eerste jaar te verhogen werden geïntensifieerd na de vorige visitatie. Die inspanningen waren succesvol. Figuur 2: Slaagpercentage generatiestudenten 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
03-04
04-05
Figuur 3: Slaagpercentages doorheen de opleiding
SLAAGPERCENTAGES 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 95-96
96-97
97-98
98-99 1STE KAN
99-00 2DE KAN
00-01 1STE LIC
01-02
02-03
2DE LIC
Zoals blijkt uit bovenstaande figuren vertonen de slaagpercentages van de nieuwe generatiestudenten een stijgende tendens van 2000-01 tot 2004-05, van onder de 30% tot bij de 50%. De slaagpercentages in de 2de kandidatuur/Bachelor zijn heel sterk toegenomen. Dit is erg positief vermits de vorige visitatiecommissie vooral de lage slaagpercentages in het tweede jaar bekritiseerde. De verdere jaren zijn moeilijk te beoordelen. De relatief kleine aantallen zorgen voor fluctuaties. De slaagcijfers blijven, naar ons aanvoelen te laag. Bij de interpretatie van die cijfers dient men er wel rekening mee te houden dat de toegang tot de Vlaamse universiteiten zeer breed is, de inschrijving bijzonder goedkoop. [104]
Dat heeft als gevolg dat een aantal studenten “even komen kijken” of de universiteit hen ligt. Iets dat misschien nog meer in een grootstedelijke gebied gebeurt. Een deel neemt nooit aan examens deel (maar worden wel meegeteld in de slaagpercentages). Een berekening van het slaagpercentage van de studenten die effectief en volledig aan de twee examenzittijden meededen, toont aan dat circa 75% daarvan slaagt in het eerste jaar. Gezien de geringe aantallen studenten in de licenties moet voorzichtig worden omgegaan met percentsgewijze slaagcijfers (Zie tabel III.1 in bijlage 22). Het gemiddelde slaagpercentage in het derde jaar ligt op 85% en in het 4de op 78%. De daling in het laatste jaar kan worden toegeschreven aan het
“thesisjaar”. Aangezien slechts 3 studenten over de laatste 10 jaar het eindwerk uiteindelijk (na 3 jaar) niet heeft ingeleverd, ligt het slaagpercentage in het laatste jaar in feite dicht bij de 100% (Zie Tabel III.1, bijlage 22) 6.2.3 Doorstroomanalyse en gemiddelde studieduur
Voor het becijferen van de doorstroming wordt rekening gehouden met de ‘standaardstudenten’ , niet met de deeltijdse studenten of de studenten die verkorte programma’s volgen (zie Tabel III.2, bijlage 23). Tabel 27: Doorstroom (1995-’96 tot 2004-’05) Timing
Percentage
Op tijd
38,2%
1 jaar vertraging
34,2%
2 jaar vertraging
21,1%
3 jaar vertraging
3,9%
Meer dan 3 jaar vertraging
2,6%
De discussie over de gemiddelde studieduur hangt af van de interpretatie die men wenst te geven aan de “thesisjaren”. Een alternatieve verklaring voor de studieduurvertraging zou kunnen bestaan uit het combineren van de lerarenopleiding en de tweede licentie. De bevraging van de alumni liet niet toe dit te na te gaan.
Tabel 28: Doorstroom jaarlijks en gemiddelde studieduur Afstudeerjaar
+>3 + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar jaar
Op tijd
1995-1996
2
4
1996 – 1997
2
3
2
1997 – 1998
2
1
2
1998 – 1999
5
5
1999 – 2000
3
1
TOT 1
2
1 1
GEM JAREN MAANDEN
7
5,14
5
2
7
5
5
0
6
5,33
5
4
10
4,5
4
6
7
5,14
5
2
[105]
2000 – 2001
4
2
3
9
4,88
4
11
2001 – 2002
4
1
2
7
4,71
4
9
2002 – 2003
1
2
1
5
5,4
5
5
2003 – 2004
4
1
1
7
5
5
0
2004 – 2005
2
6
3
11
5
5
1
29
26
16
3
2
76
5,01
5
0
38,2
34,2
21,1%
3,9%
2,6%
100
TOTAAL %
1 1
Bijna 4 op de 10 afgestudeerden heeft het diploma gehaald in 4 jaar en nog eens een derde doet dat op 5 jaar. Het merendeel van de referentieafgestudeerden, of ruim 70%, beëindigt de opleiding dus in 4 of 5 jaar. Een socioloog doet er gemiddeld 5 jaar over om zijn diploma te halen. In vergelijking met het vorige zelfstudierapport is dat een stevige vooruitgang. Toen bedroeg de gemiddelde studieduur nog 5,9 jaar. Op 10 jaar is de doorstroomtijd dus met meer dan 10 maanden (of 13%) gekrompen.
[106]
7
Sterkte-Zwakte analyse
De sterke punten van de opleiding zijn: •
•
•
•
•
•
• •
•
De sterke punten die door de visitatiecommissie van 1999 werden onderkend en die we menen te hebben behouden of, in sommige gevallen, zelfs nog versterkt (zie 5.2.1). Het heel duidelijke zicht dat we, via evaluaties, enquêtes, en persoonlijke contacten met studenten en alumni hebben op het feitelijke gebeuren in de opleiding. Dat laat ons toe snel in te grijpen om de kwaliteit te verbeteren. Dat maakte het ook mogelijk positief en doeltreffend om te gaan met de adviezen van de visitatiecommissie van 1999 (zie 0.2). ZAP, AAP en BAP vormen een groep die kan samenwerken, zodat zelfs moeilijke opdrachten zoals het strak stroomlijnen van het programma en het verhogen van de samenhang, het terugdringen van keuzevakken, het verhogen van de slaagpercentages en het verkorten van de doorstroomtijd, tot een goed einde kunnen worden gebracht. We beschikken over een degelijk evaluatiesysteem. Dat brengt aan het licht dat er zeer grote tevredenheid is vanwege de studenten met de kwaliteit van de hoor- en werkcolleges, het cursusmateriaal, de begeleiding, en zelfs de examens. We beschouwen de tevredenheid van onze studenten als een belangrijke sterkte. De hechte aansluiting tussen de opleiding en de functies van de overgrote meerderheid van de afgestudeerden. Wij willen onderzoekssociologen opleiden en de meerderheid van de afgestudeerden werkt als onderzoekers of vervult een functie waarin onderzoekgerelateerde vaardigheden belangrijk zijn. Dankzij de opbouw in leerlijnen die consequent worden aangehouden, is de samenhang van het programma heel groot. Dat maakt het mogelijk om in elk van de leerlijnen zeer cumulatief te werken en in de latere jaren het in de vakgroepen lopende onderzoek samen met internationale literatuur bij het onderwijs te betrekken. Het leeronderzoek blijkt doeltreffend in het bijbrengen van vaardigheden en het integreren van “theoretische” vakken en Methoden & Technieken. Op dit ogenblik realiseert de opleiding zowel in evaluatievormen (examenvormen), als in vormen van studiemateriaal en werkvormen een mix die de studenten ten goede komt. Eenzijdigheid wordt op die drie vlakken vermeden. Aan honkvaste studenten die niet gemakkelijk voor een semester of een jaar naar het buitenland trekken, biedt het Intensive Course elk jaar een
kans op onderdompeling in een internationale setting. Per jaar dat de Intensive Course wordt ingericht wordt die kans aan 4 tot 6 3de •
jaarsstudenten geboden. De kleinschaligheid en de open-deurpolitiek werden al door de vorige visitatiecommissie gesignaleerd. Zij blijven een heel belangrijke rol spelen in de kwaliteitsbewaking en maken op zich het lesgeven in een college-achtige omgeving ook aangenaam.
[107]
•
•
Grote aandacht voor interactieve vormen van lesgeven en zelfredzaamheid die bijdragen tot wetenschappelijke vaardigheden. Dit wordt zeer expliciet door de alumni erkend. Hoewel het een grote inspanning vergt beschouwen we het bijzondere begeleidingsprogramma voor werkstudenten als een sterkte. Het biedt kansen aan mensen die anders niet zouden kunnen studeren en de loopbanen van een aantal van die afgestudeerden geven zin aan de inspanning.
Zwakke punten van de opleiding zijn: • •
• •
• •
•
•
•
De afgestudeerden klagen over gebrek aan training in monderling rapporteren. Alumni-werkgevers klagen over een gebrek aan organisatorische vaardigheden, leidinggeven en vragen ook meer aandacht voor houdingen die het functioneren van onze afgestudeerden bij verschillende werkgevers kunnen bevorderen. De alumni-werking, hoewel verbeterd, is nog ontoereikend. De afgestudeerden klagen over te weinig (wetenschappelijke) talenkennis. Daarbij wordt vooral het Frans, in mindere mate het Engels vermeld. Ondanks de vele mogelijkheden tot participatie van de studenten in de besluit- en adviesvorming, blijft deze beperkt. De overgang van de kandidatuur-licentie naar de BaMa-structuur, hoewel ons inziens goed genomen, leidt bij de studenten toch tot het gevoel een overgangsgeneratie te zijn, wat hun tevredenheid waarschijnlijk drukt. We hebben te weinig en te zwaar belast personeel. Dat geldt voor ZAP en meer nog voor AAP. Bij deze laatste brengt dit het onderzoekswerk in gevaar. Het maakt AAP-positie ook weinig aantrekkelijk. De afgestudeerden die de keuze hebben tussen AAP en andere onderzoeksposities kiezen dikwijls voor de laatste. De Vrije Universiteit Brussel houdt bij het beoordelen van de belasting van het onderwijzend personeel geen rekening met het aantal studenten die worden onderwezen. In de berekening van de onderwijsbelasting tellen een werkcollege gedoceerd voor 4 studenten en een hoorcollege voor 800 studenten in gelijke mate. Ons studentenaantal groeit recent. Dat wijst er op dat een aantal problemen werden opgelost, maar het blijft te klein. Natuurlijk biedt die kleinschaligheid ook talrijke voordelen. Ons evaluatiesysteem is degelijk, maar kan beter. We zouden moeten evolueren naar een systeem dat ook de samenhang en het cumulatieve karakter van een opleiding kan evalueren.
Bedenkingen bij de zwaktes
Er zijn een aantal zwaktes waarvan we denken dat inmiddels al doeltreffende maatregelen werden genomen, waarvan we binnen een paar jaar de doeltreffendheid zullen kunnen evalueren. Dat geldt voor het mondeling rapporteren. [108]
Voor een aantal andere zwaktes is een aanzet tot oplossing aanwezig. Alumni-werking zal verbeteren via de weerkerende peilingen die de universiteit plant en door het uitbreiden van de bijeenkomsten met alumniwerkgevers, waarvan er al een in 2006 heeft plaatsgegrepen en minstens één in 2007 is gepland. Over het verbeteren van het evaluatiesysteem kan eveneens verder worden nagedacht. Voor de oplossing van deze twee zwaktes is vooral volharding nodig. Er zijn ook een aantal zwaktes waarvan we niet goed weten wat we er mee moeten doen. Dat geldt voor de talenkennis. Taallessen zijn in het programma niet meer voorzien. De uitgebreide mogelijkheden die aanwezig zijn worden op vrijwillige basis niet benut. Er is nog weinig Franse lectuur bij de literatuuropgaven, maar dat is op vraag van de studenten die dan later vaststellen dat zij weinig oefening hebben gehad in (wetenschappelijk) Frans. Het is ons niet meteen duidelijk hoe dit probleem aan te pakken. Eén te exploreren piste is het aanbieden van een aantal vakken in het Engels en het Frans. Het is ook duidelijk dat we meer aandacht moeten besteden aan bepaalde vaardigheden en houdingen. Ook hier tekenen zich nog geen duidelijke pistes af. Advies is meer dan welkom. Het is een probleem dat ook met de alumni-werkgevers zal worden opgenomen. Tenslotte zijn er een aantal zwakten ten opzichte waarvan we ons (betrekkelijk) machteloos voelen. Dat geldt voor het gevoel van studenten dat zij onvoldoende participatiekansen krijgen. Nochtans zijn die in grote mate aanwezig en worden inspanningen gedaan om de participatie aan te zwengelen. Misschien is de lage participatie een onbedoeld gevolg van de grote kans tot informele probleemsignalering. Ook tegenover het gevoel van een aantal studenten in een overgangssituatie te zijn beland, staan we machteloos. Inspanningen om de instroom te vergroten lijken succesrijk, maar het aantal studenten blijft klein en we zien niet meteen hoe we de geleverde inspanningen nog intenser kunnen maken. Voor het personeelsgebrek en de zware belasting van het personeel zien we evenmin een oplossing. Dat laatste, in combinatie met het kleine aantal studenten in de afstudeerrichting sociologie en met de zeer grote mate waarin sociologieonderwijs toelevert aan andere studierichtingen (zonder degelijke compensatie), alsook de afwezigheid van een omkaderend beleid dat rekening houdt met de werkelijke onderwijsbelasting, vormen waarschijnlijk de grootste zwaktes van de opleiding.
[109]