Hoe beleven kinderen en jongeren de schoolspeelplaats? Enkele conclusies uit literatuur, onderzoek en ervaringen Om te begrijpen hoe kinderen en jongeren de schoolspeelplaats beleven en gebruiken, vermelden we kort wat kinderen graag doen in hun vrije tijd en bekijken we wat de essentie van spelen is. Vervolgens geven we enkele bevindingen uit belevingsonderzoek, die we relevant vinden voor de inrichting van schoolspeelplaatsen.
1. Wat doen kinderen graag in hun vrije tijd? In juli 2014 publiceerde de KULeuven (prof. J. Van Coillie en M. Raedts) de resultaten van hun onderzoek over leesgedrag en vrijetijdsbesteding. Hiervoor werden 2000 kinderen van negen tot twaalf jaar uit een dertigtal basisscholen in Vlaanderen en Brussel bevraagd. Het topantwoord op de vraag 'Wat doe je het liefst in je vrije tijd?' blijkt nog steeds 'buiten spelen'. Van de bevraagde kinderen antwoordde 63% liefst buiten te spelen. De onderzoekers geven wel aan dat veel kinderen het misschien minder vaak doen, maar dat buiten spelen wel hun voorkeur wegdraagt. 63% van de kinderen speelt in z'n vrije tijd het liefst buiten
Wat doe je liefst in je vrije tijd? buiten spelen
activiteit
sport of ballet tv, dvd, video kijken gamen tekenen, knutselen, … boek of strip lezen 0
10
20
30
40
50
60
70
% van de kinderen Grafiek: De zes topantwoorden op de vraag 'Wat doe je het liefst in je vrije tijd?' (bron: Stichting Lezen 2014)
2. Wat is spelen eigenlijk? Het antwoord op deze vraag nemen we grotendeels over uit de visie op spelen van de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk. Essentieel voor spelen is vrijheid en plezier. Spelen gebeurt in de vrije tijd, een tijd waarin plezier beleefd wordt. Een belangrijk aspect van het plezier ligt in het beheren van die tijd. Er moet een bepaalde mate van vrijheid zijn. Tijdens het spelen moet je het gevoel hebben dat je over sommige zaken vrij kan beslissen. Ergens moet er ruimte zijn om het spelen in eigen handen te nemen, om er je eigen ding van te maken. Belevingsonderzoek bij kinderen (Van Gils, 1998) leert ons het volgende: 'Het lijkt er sterk op dat de term spelen door kinderen heel vaak gebruikt wordt om een zekere bezigheid te omschrijven die geen concrete naam heeft. ... De term 'spelen' wordt gebruikt voor een ... meer open categorie, een minder scherp afgelijnde categorie, het is een naam voor voorlopig niet ingevulde handelingen... Spelen is een open begrip, een nog in te vullen begrip. Daarom is de zo vaak gestelde kindervraag: 'Mag ik gaan spelen?' een behoorlijk fundamentele vraag. Kinderen vragen niet naar een heel concreet iets, ze vragen om zelfbeschikking. Met de vraag 'Mag ik gaan spelen?' vragen kinderen zeggingschap over hun tijdsbesteding. ... Door 'ja' te zeggen, geven
ouders een soort blanco cheque, een volmacht. Ouders weten niet wat hun kinderen zullen doen, onder meer omdat ook de kinderen het zelf (nog) niet weten.' Vrijheid is dus een belangrijk aspect van spelen. Wat kunnen we precies verstaan onder deze vrijheid? vrijheid van verplichtingen, je kan zelf beslissen wat je doet (welke activiteit, welk spel, hoe lang het spel duurt, wie er deelneemt, waar je speelt, welk materiaal je gebruikt) (opmerking: er moet uiteraard dan wel enige ruimte beschikbaar zijn, je moet een plek vinden waar je kan spelen, bij voorkeur een 'eigen plek' uit het onmiddellijke zicht van anderen) de gevolgen van je gedrag zijn niet belangrijk, het hoeft niet nuttig te zijn vrijheid van conventies, het hoeft niet 'juist' te zijn, je bepaalt zelf de regels vrijheid om te stoppen en iets anders te gaan doen vrijheid om je eigen (mate van)uitdaging te kiezen Toch is vrijheid in het spelen niet zomaar gelijk aan keuzevrijheid om zelf een spel te kiezen. Hoewel spelen meestal een open begrip is, kan een kind ook vrijheid vinden in een 'verplicht' spel, een spel dat anderen al aan het spelen waren, of een aanbod van een begeleider op school of in de jeugdbeweging. De vrijheid binnen zo'n verplicht spel kan je best omschrijven als 'actorschap'. Een kind is actor in zijn eigen spel als het dingen naar zijn eigen hand kan zetten. Veel hoeft dat vaak niet te zijn om toch een eigen invulling te kunnen geven en om een bepaalde mate van vrijheid te ervaren. Een voorbeeld: soms kan je als volwassene verbaasd zijn over de kleuters die met volle overgave voor de tiende keer zakdoekje leggen spelen. Er lijkt weinig ruimte voor vrijheid. Waarom beleven ze dan toch elke keer weer zoveel plezier? De vrijheid ligt dan in het kiezen achter wie je de zakdoek legt, hoe hard je rondloopt, of meezingt, of je nog eens laat zingen, hoe onnozel je kan doen terwijl iedereen naar je kijkt, ... Wanneer gaat een spel nu over van gewoon naar fantastisch? Wanneer wordt een spel intens en ga je er helemaal in op? Men spreekt van intens spelen wanneer er betrokkenheid is. Dan lijkt het alsof - heel even - alleen het spel bestaat. Intens spelplezier gaat niet noodzakelijk samen met uitgelaten enthousiasme. Soms kunnen kinderen ook heel stil en geconcentreerd betrokken bezig zijn en daar intens plezier aan beleven. Een basisvoorwaarde om betrokken te geraken is vrijheid, maar daarnaast zijn er drie versterkende eigenschappen. Het spel moet dicht genoeg bij je persoonlijke interesses liggen om je aandacht te trekken en vast te houden, je moet je comfortabel genoeg voelen om los te laten, en er moet genoeg uitdaging zijn om in het spel op te gaan. Vrijheid, interesse, comfort en uitdaging hoeven niet allemaal (even sterk) aanwezig te zijn. Een bepaalde basis volstaat. Bij spelen is het vaak zo dat één van de vier aspecten zeer sterk aanwezig is terwijl de andere op de achtergrond blijven. Een gezonde mix van deze vier leidt echter tot de grootste betrokkenheid, tot het leukste spel. En wanneer er plezier is, gaat het spelen verder. Dan ontstaat er goesting om verder te spelen, ontstaan er herinneringen, ontstaat er een goed gevoel. Plezier is het uitgangspunt van het spelen. Tot zover het uitgangspunt van kinderen. Vanuit het standpunt van volwassenen en scholen bekijken we toch ook even de educatieve aspecten van spelen. Want - soms onbewust en onbedoeld - leren kinderen ontzettend veel door te spelen. Sterker nog, zonder spelen is een 'normale' ontwikkeling niet mogelijk. Door te spelen, leren en oefenen kinderen motorische vaardigheden, cognitieve, culturele en sociale vaardigheden. Kind & Gezin formuleert het als volgt: Spelen is heel belangrijk voor de algemene ontwikkeling van een kind, vanaf de babytijd. Spelenderwijs wordt het handiger en leert het over zichzelf, over de anderen en de wereld rondom
zich. Een kind speelt voor het plezier, maar leert intussen heel veel bij. En oefent het de nieuwe vaardigheden in. Spelen doet een kind bewegen Spelen leert een kind denken Spelen leert een kind omgaan met andere kinderen, met mensen Spelen leert een kind wat mag en wat niet mag
3. Hoe beleven kinderen en jongeren de ruimte waar ze spelen? In het spelen kunnen we enkele fundamenteel verschillende spelvormen onderscheiden. Op www.allesoverspelen.nl brengen VeiligheidNL en de NUSO (Landelijke Organisatie voor Speeltuinwerk en Jeugdrecreatie) die vormen in verband met de ruimte waarin gespeeld wordt. Idealiter biedt een speelruimte mogelijkheden voor één of meer van deze spelvormen. Bewegingsspel Bij dit spel staat bewegen centraal staat zoals rennen, balanceren, klimmen, glijden, fietsen, rolschaatsen, springen, graven, hangen. Door te bewegen ontwikkelen kinderen hun kracht en motorische vaardigheid en leren de wereld om zich heen kennen. Bewegingsspel kan bevorderd worden door objecten die uitnodigen tot bepaalde bewegingsvormen, maar ook door zaken als hoogteverschillen, een ondergrond waarop gereden kan worden, enz. Constructiespel Bij dit spel staat het maken en bouwen van dingen centraal: hutten bouwen, blokken stapelen, met zand spelen, waterlopen maken. Constructiespel helpt bij het leren waarnemen, logisch denken, problemen oplossen en het geheugen trainen. Constructiespel kan bevorderd worden door los beweegbaar omgevingsmateriaal zoals zand (liefst in combinatie met water/stenen/takken), door bouwmateriaal en gereedschap, maar ook door een plaats waar regenwater blijft staan of waar een grote stapel takken en stammetjes ligt. Rollenspel Vadertje en moedertje, winkeltje, politieagentje, circusje: bij rollenspel kruipt het kind in de huid van een ander. Rollenspel is voor kinderen belangrijk om indrukken te verwerken en door imitatie te oefenen voor later. De mooiste plekken om een rollenspel te spelen zijn: besloten plekken, waar kinderen kunnen spelen zonder de supervisie van volwassenen en afgeschermd van het meer actieve spel en/of een afwisselend ingericht gebied met struiken, heuvels, kuilen, voor rollenspel met meer beweging. Regel- en wedstrijdspel Vooral vanaf een jaar of acht/negen worden spelletjes met een competitie-element belangrijk. Om het hardst rennen, stenen gooien, wielrennen, voetballen. Kinderen vergelijken hun prestaties met die van een ander en proberen te winnen. Hiermee ontwikkelen zij hun zelfbeeld. Regel- en wedstrijdspel wordt bevorderd door: een vlakke ondergrond van steen of gras, zonder kwetsbare onderdelen (zoals ruiten) in de directe omgeving en met voorzieningen als doelpalen, basketbalpalen, een hoge blinde muur, en dergelijke. Ontmoeting of rust Dit zijn activiteiten waarbij kinderen ogenschijnlijk niet spelen, maar met elkaar kletsen, hangen, rondlopen. Kinderen experimenteren tijdens deze rustpauzes met gedrag, maar ook rusten ze uit en zijn ze toeschouwer. Om rust of ontmoeting te stimuleren kan gedacht worden aan zitmogelijkheden of steuntjes (muurtje/hek) om tegenaan te leunen, uitkijkposten, zoals platforms, heuvels, bomen en kalmerende onderdelen zoals groen en schaduw. De ideale speelruimte voor kinderen biedt hun de gelegenheid zoveel als ze willen en zo gevarieerd als ze willen buiten te spelen. De ruimte is interessant en uitdagend voor kinderen van verschillende leeftijdsgroepen en temperament en ze kunnen verschillende spelvormen spelen. Er moeten dan een of meer van de volgende elementen voorkomen: Meervoudige betekenisgeving: kinderen kunnen objecten uit hun omgeving gebruiken voor verschillende doeleinden. Een boom is niet alleen een boom, maar kan ook een doelpaal zijn, het huis van een kabouter of de basis voor een hut. Een
speelhuisje kan de ene keer een winkel zijn en de andere keer een verstopplek. Een speelelement waarbij ieder detail is uitgewerkt onderdrukt juist de fantasie. Oplopende moeilijkheidsgraad: kinderen spelen het liefst op het randje van hun kunnen. De omgeving moet het kind uitdagen in zijn spel steeds een stapje verder te gaan, zodat het zich ontwikkelt. De mogelijkheden van een ruimte moeten dus zeer duidelijk zijn afgestemd op een bepaalde leeftijdsgroep. Anderzijds moet samenspel tussen kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen niet onmogelijk worden door speelruimtes teveel af te stemmen op één bepaalde leeftijdsgroep. Materiaal: Daarbij kunnen bewust allerlei tegenstellingen worden gehanteerd: wilde en niet-wilde elementen (een stukje natuurbos, naast een gazon met speeltoestellen), hoog - laag (bewegingsspel en rollenspel), harde ondergrond (bewegingsspel) versus zachte ondergrond, zoals zand (constructiespel), open – besloten, nat – droog, veranderbaar – onveranderbaar, zon – schaduw, enz. In de visie voor het project 'Avontuurlijk Spelen - Speels Bouwen' van de Stad Gent (Fris in het Landschap, vdf Sigrun Lobst, november 2008) lezen we wat kinderen precies zoeken als speelplek, als ideale buitenspeelruimte. Als kinderen van 5 – 12 jaar het voor het zeggen zouden hebben – zo komt overduidelijk uit de literatuur naar voren dan zouden in hun woonomgeving ‘wilde’ landjes te vinden zijn: braakliggende, ‘ongeplande’ terreinen, waar zij vrij vanuit eigen fantasie kunnen spelen. Als zij de keuze zouden hebben tussen een speelterrein met speeltoestellen en zulke wilde landjes, dan kiezen ze in overgrote meerderheid de laatste. Dat geldt ook en zelfs voor kinderen die weinig ervaring hebben met dergelijke terreinen, zoals de kinderen in een zeer dichtbebouwde wijk als Berlijn Kreuzberg. Wat zoeken kinderen daar en wat vinden ze daar? Of met een term uit de omgevingspsychologie: wat zijn de ‘affordances’ van dergelijke terreinen voor kinderen? Waartoe dagen ze uit en welke mogelijkheden worden aangeboden (Reed, 1996)? We noemen de belangrijkste ‘affordances’ van natuurrijke en avontuurlijke terreinen:
Betekenisgeving. Deze terreinen zijn als het ware ‘ruw materiaal’, waar kinderen zelf betekenis en vorm aan geven. Dit in tegenstelling tot de kant en klare dingen waardoor kinderen omgeven zijn, de vele gestandaardiseerde dingen, ook in het constructiemateriaal voor kinderen bijvoorbeeld. Het maken van dingen met natuurlijk materiaal doet een beroep op verbeeldingskracht en inventiviteit. Dit in tegenstelling tot het ontwerpen en maken met gestandaardiseerd materiaal (Storm, 1971). Ook het lopen over een liggende boomstam of het klimmen in een boom is anders dan over een muurtje lopen, etc. Er zitten allerlei onverwachte en onbedachte variaties in. Variatie. Kunnen graven en vuur maken en de aanwezigheid van water (Langendorfer, 1987) dragen sterk bij aan de aantrekkelijkheid van een terrein, evenals hoogteverschillen. Er is een evenwicht tussen beslotenheid (met name in de begroeiing) en open plekken. Onvoorspelbaarheid. Je kan hier bijvoorbeeld dieren tegenkomen, die je kan vangen en bekijken of ‘besluipen’. Er wordt een beroep gedaan op het kind als onderzoeker. Er zijn steeds weer nieuwe dingen te ontdekken. De Canadese pedagoog Egan beschrijft de belevingswereld van grofweg 7- 13 jarigen als ‘romantisch’, gezien hun voorkeuren voor verhalen en activiteiten die te maken hebben met ontdekken, overleven (Robinson Crusoë!), oude technieken, het ‘wilde’ (Egan, 1988). Materiaal. Met name de plantenwereld biedt een overdaad aan materiaal om mee te werken (Moore, 1989): mooie dingen maken, jezelf versieren, fluitjes maken, hutten bouwen of een bosje benutten als schuilplaats, etc. Kinderen houden ervan om zich te verstoppen en tegelijkertijd wel te kunnen zien of er iemand of iets aankomt - zien zonder gezien te worden (Kirkby, 1989).
Spanning en comfort. Er is – als het goed is – een evenwicht tussen je veilig voelen op een vertrouwde plek en het spannende, avontuurlijke, ‘gevaarlijke’. De kinderen spinnen wat dat laatste betreft vaak ook allerlei verhalen rond zo’n plek. Dergelijke plekken bieden zowel vertrouwdheid en herhaling (in de seizoenen) als verrassing – een belangrijk kenmerk van ‘natuur’. Fantasierijk. Het zijn plekken die de fantasie in hoge mate prikkelen, waar je kunt dromen en van kunt dromen. Of zoals Nabhan, (1997) het zegt ‘places where the soul can fly’. Identiteit en eigenheid. ‘Place identity’- draagt bij aan de ontwikkeling van de identiteit (het levensverhaal) van kinderen. Dit in tegenstelling tot het verschijnsel ‘placelesness’ als moderne vorm van ‘ontheemding’. Een grote mate van je gang kunnen gaan zonder dat er steeds volwassenen op je lip zitten is bij dit alles cruciaal. Het esthetische in de zin van de oorspronkelijke betekenis van ‘aisthesis ‘- de levende zintuiglijke, lijfelijke ervaring – speelt in dit alles mee.
4. Hoe beleven kinderen en jongeren de buitenspeelruimte op school? Specifiek voor speelplaatsen op middelbare scholen vermelden we hier enkele bevindingen uit het onderzoek voor het project 'Maak het verschil op de speelplaats' van Kruispunt Migratie-Integratie vzw (secundaire scholen) mei 2014, een observatie op 6 secundaire scholen tijdens de pauze. De leerlingen vertoeven tijdens de vrije momenten niet alleen op wat als de schoolspeelplaats is aangeduid. We onderscheiden volgende 'speel'ruimten: Hoofdruimtes Een hoofdruimte is een transparante, openbare ruimte, waar je gezien en gehoord wordt. Zowel de speelplaats als de schoolpoort zijn hoofdruimtes. De schoolpoort toont bovendien zeer duidelijk het onderscheid tussen de school (in) en de buitenwereld (uit). Kreukelzones Kreukelzones zijn kleinere plekken, je wordt er niet altijd gezien en/of gehoord, de plekken zijn vaak minder zichtbaar. Soms zijn het de duistere hoekjes en kantjes van een gebouw. Of het zijn plekken waar veel mensen tijdelijk samenkomen zoals het sanitair, de lockers, de fietsenstallingen. Die tijdelijkheid hangt af van de persoon die de plek gebruikt. Kreukelzones kunnen gemakkelijk hangplekken worden.
Foto: Sint-Ursula Instituut
Transitzones Een transitzone is een zone die wordt gebruikt om van de ene naar de andere plek te gaan. Gangen zijn daar de duidelijkste voorbeelden van, ze verbinden klaslokalen of de speelplaats met omringende lokalen. Vaak is er een grote doorstroom van veel mensen op korte tijd. Bij slecht weer maken transitzones veel kans om als hangplek gebruikt te worden. Verplicht naar de speelplaats? Een paradox. Pauzes en andere lesvrije momenten, zijn net die momenten waarin iedereen, zowel leerling als leerkracht, zich kan losmaken van de opgelegde structuren die eigen zijn aan lesuren. Even ontspannen, even jezelf zijn. Scholieren, en ook leerkrachten, stappen maar wat graag in een mentale comfortzone: een mentale ruimte waarin ze zich veilig en comfortabel voelen. Dat betekent bijvoorbeeld dat niet iedereen gewillig zal meestappen in activiteiten tijdens die vrije momenten. Of dat niet iedereen het ziet zitten om naar de speelplaats te gaan en daar een hap frisse lucht te nemen. Sommigen willen tijdens die schaarse vrije momenten zelf kunnen beslissen wat ze willen of kunnen doen. Nog anderen gaan gewoon niet graag naar de speelplaats, bijvoorbeeld omdat ze er zeer zichtbaar zijn en aan impliciete en expliciete gedragsnormen moeten voldoen. Het kan best zijn dat zo iemand liever een kreukelzone opzoekt, een ruimte onder de trap bijvoorbeeld om even alleen te zijn.
Wat als … de speelplaats een openbaar plein was waar iedereen mag komen? Geen poorten meer die dichtgaan? Wat zou er gebeuren? We observeerden ook op een school met een open speelplaats. Andere organisaties (met een ander publiek) maakten ook gebruik van de infrastructuur. Geen omheining, geen poorten … alle leerlingen konden tijdens de pauze de stad in. Leerlingen kwamen er na de middagpauze altijd netjes op tijd terug. Het elektronisch sleutelsysteem (op de klasdeuren) zat daar wel voor iets tussen. Het systeem was nodig om te beletten dat zomaar iedereen de klas binnen kon tijdens de lesuren. En het had als bijkomend effect dat leerlingen voor de deur stonden als ze niet op tijd terug waren na de middagpauze …
Kees Both - onderwijspedagoog en natuurpedagoog in Nederland - formuleert hoe kinderen het schoolterrein 'lezen' (De Wereld van het Jonge Kind, februari 2004). Dit vanuit een onderzoek dat in 2003 werd opgezet vanuit het 'Learning through Landschapes' netwerk in Engeland. Kinderen en volwassenen 'lezen' hun omgeving. Het gaat om het waarnemen, beleven en aanvoelen van allerlei tekens en codes aanwezig in die omgeving. Gordijnen voor de ramen van de klas waardoor de klas wordt afgesloten van 'daarbuiten'. Hondenpoep op het grasveld: hier zijn honden belangrijker dan kinderen. Een zitkring op het schoolterrein: hier is het goed om buiten samen te zijn. In het onderzoek werden bij enkele groepen van vijf- en zesjarigen, een groter aantal acht- tot tien- en elf- tot twaalfjarigen diepte-interviews afgenomen in verschillende scholen. Daarbij reageerden kinderen op een collage van foto's en uitten hun gedachten en gevoelens daarbij. Verder waren er groepsinterviews en expedities naar het schoolterrein.
(Asfalt)verharding (met evt. strepen erop geschilderd als speelveld voor sporten) werd direct herkend als schoolterrein, en leverde vrijwel unaniem negatieve reacties op. Vervelend, weinig te beleven, hard, je doet je daar pijn. Driekwart van de kinderen associeert het met negatieve zaken als vallen, omvergelopen worden, het is daar gevaarlijk. Grijs, grauw, lelijk, kapotte kleren, ... Gras werd geassocieerd met zacht, rollen, zitten, liggen, spelletjes spelen die te maken hebben met lichamelijk contact. Het is mooier om te zien en vooral heuveltjes en hoogteverschillen werden hoog gewaardeerd. Als het meer was dan kort gemaaid gazon, dan kwamen associaties met natuur, kleine beestjes, bloemen. Bij de meeste scholen met een grasterrein was het voor kinderen frustrerend dat ze daar in de pauzes niet op mochten. In dat laatste 'lazen' kinderen dat voor de school het gras belangrijker was dan de kinderen. Bomen waren symbool voor klimmen. Kinderen maakten onderscheid tussen goed en minder goede klimbomen. In bomen klimmen werd gezien als spannender en minder voorspelbaar dan klimmen op een klimrek. Voor kinderen zijn beide vormen van klimmen compleet verschillend. Kinderen beschreven bepaalde bomen als 'spookachtig', angstaanjagend, en waardeerden dat schaduw en beschutting geven en dat je er 'miljoenen dingetjes' kunt vinden om mee te spelen of te verzamelen. Bloemen stonden symbool voor esthetische waarden. Met name kleurige bloemen werden zeer hoog gewaardeerd. Bloemen stonden ook symbool voor de mate waarin er goed voor het schoolterrein werd gezorgd. Als de kinderen zelf betrokken waren bij het planten en verzorgen van bloemen, werd hun gevoel van trots symbolisch voor hun relatie met de school als geheel. Er was dan een 'ownership' en verantwoordelijkheidsbesef. In de praktijk hadden maar weinig van de bezochte scholen bloemen, en als ze al geplant waren dan waren ze vaak alweer kapotgemaakt (vandalisme). Waterpartijen werden herkend als plekken voor dieren en planten en niet in de eerste plaats voor kinderen. Kinderen waren gefascineerd door de dieren en planten in vijvers, ze wilden ze zien en het liefst - voorzichtig - aanraken. De meeste bezochte scholen hadden vijvers maar veelal waren die slecht onderhouden, wat de kinderen beschouwden als 'verwaarlozing'. Zitjes en afdakjes werden vooral gewaardeerd als zij op goedgekozen plekken waren, intiem, beschut. Een bank die zomaar 'in de ruimte' staat werd eerder gebruikt als klimtoestel, zeker als de omgeving ervan een lege 'woestijn' is. Kinderen prefereerden iets waar je in kon zitten meer dan waar je op kon zitten. Dergelijke plekken stonden sterk symbool dat het schoolterrein een plek voor hen was. Helaas waren zitplekken op de meeste bezochte scholen op minder beschutte (onherbergzame) plekken gesitueerd. Beschutting tegen zon, wind en regen werd door de kinderen hoog gewaardeerd als teken van zorg voor kinderen.
Kinderen moeten naar school en komen op het schoolterrein grote aantallen andere kinderen tegen, wat een hele reeks onontkoombare ervaringen oplevert in de buitenlucht, die niet zo gauw elders opgedaan worden. Dat biedt risico's en kansen. Risico's vanwege de potentie tot geweld op kleine schaal en het ontstaan van een negatieve houding tegenover de school. Kansen, vanwege de grote mogelijkheden die het biedt voor leren samenleven, voor natuurervaringen die kinderen elders steeds moeilijker opdoen, en voor de ontwikkeling van een gezond zelfbeeld en positieve houding tegenover de school. Het zou al heel wat zijn als de inrichting van de buitenruimte even serieus zou genomen worden als de binnenruimte. En voor de kinderen wordt het pas echt serieus als ook het formele leerplan voor een groot deel gerealiseerd kan worden door het spelen en werken buiten, in een zorgvuldig vormgegeven leerlandschap, net zoals binnen in het gebouw.
In Vlaanderen start onderzoekscentrum Kind & Samenleving in 2014-2015 een nieuw belevingsonderzoek over speeltijd en schoolspeelplaatsen in Vlaanderen. Uitkijken naar de conclusies!