Auteur:
Zuid-Willemsvaart 172-182
D. te Kiefte MA
Archeologisch bureauonderzoek Status: Concept versie 2.0 BAAC Rapport V-14.0232
januari 2015
Archeologisch bureauonderzoek
2
Colofon ISSN: Auteur(s): Cartografie: Redactie: Copyright:
1873-9350 mw. D. te Kiefte MA dhr. J. van Gestel mw. drs. I. Cleijne Bisseling en Van den Broek te ’s-Hertogenbosch en BAAC bv te 's-Hertogenbosch
Eindcontrole:
dhr. W.A. Bergman
20-11-2014
Autorisatie (senior archeoloog):
mw. drs. I. Cleijne
10-11-2014
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van te en/of BAAC bv.
BAAC bv Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail:
[email protected]
3
Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail:
[email protected]
Archeologisch bureauonderzoek
4
Inhoud
Inhoud
5
Samenvatting
7
1
Inleiding 1.1 Onderzoekskader 1.2 Ligging van het gebied 1.3 Administratieve gegevens
9 9 9 11
2
Bureauonderzoek 2.1 Werkwijze 2.2 Landschappelijke ontwikkeling 2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Inleiding 2.3.2 Archeologie 2.3.3 Historie van middeleeuwse stadsmuur 2.3.4 Historische kaarten
13 13 13 16 16 16 19 21
3
Archeologische verwachting
25
4
Conclusie en aanbevelingen 4.1 Conclusie 4.2 Aanbevelingen
27 27 28
5
Geraadpleegde bronnen
31
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2
33
5
Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken Voorstel archeologisch vervolgonderzoek
Archeologisch bureauonderzoek
6
Samenvatting
BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zuid-Willemsvaart 172-182 te ‘s-Hertogenbosch. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door een bestemmingsplanwijziging. Op historische kaarten is te zien dat het plangebied binnen de middeleeuwse stadsommuring van ’s-Hertogenbosch is gelegen. Dit deel van ’s-Hertogenbosch was nat en drassig. Vanaf de vijftiende eeuw is het terrein vermoedelijk opgehoogd om het droger te maken. Het terrein is tot in de negentiende eeuw onbebouwd gebleven en op een kaart uit 1649 is zichtbaar dat het plangebied onderdeel is van een groter terrein dat als blekerij staat aangegeven. Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw is in het plangebied bebouwing zichtbaar op kaartmateriaal. In het plangebied kunnen resten verwacht worden van de zestiende eeuwse aarden wal die tegen de stadsmuur is opgeworpen om beter tegen kanongeschut te beschermen. Daarnaast zijn ook eventuele uitbreidingen van deze wal te verwachten, evenals een keermuur. Er zullen verschillende ophogingspakketten aangesneden worden, waarin ook andere nederzettingsresten aangetroffen kunnen worden. De top van de natuurlijke onverstoorde bodem zal met de nieuwbouwplannen niet bereikt worden. Er wordt een Inventariserend Veldonderzoek door middel van een proefsleuf (conform KNA 3.3) aanbevolen over de gehele lengte van het plangebied. Hiermee kan een lengteprofiel worden verkregen door de aarden wal en haar mogelijke zeventiende eeuwse uitbreidingen.
7
Archeologisch bureauonderzoek
8
1
Inleiding
1.1 Onderzoekskader In opdracht van Bisseling en Van der Broek (bouwkunst en ontwikkeling) heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zuid-Willemsvaart 172-182 te ‘s-Hertogenbosch. Aanleiding voor het onderzoek is een bestemmingsplanwijziging om in het plangebied woningbouw te ontwikkelen. De nieuwbouwplannen bestaan uit een appartementencomplex aan de Zuid-Willemsvaart. De bestaande kelder zal worden geïntegreerd als een parkeergarage in de nieuwbouw waardoor de kelder niet gesloopt zal worden. De overige bebouwing in het plangebied zal wel worden gesloopt. Deze plannen leiden tot een verstoringsdiepte van circa 1 meter onder maaiveld bij de sloop van de huidige gebouwen. De nieuwbouw zal op regelmatige afstand met diepe heipalen gefundeerd worden, maar de ruimte onder de vloer van de begane grond zal niet dieper dan 1 meter beneden maaiveld aangelegd worden. Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van Aanpak1 te worden beantwoord: ▪
▪
▪ ▪
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan? Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied? Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied? In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 2 versie 3.3 en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.
1.2 Ligging van het gebied Het plangebied ligt in de bebouwde kom van ’s-Hertogenbosch, provincie NoordBrabant. Het plangebied wordt omgrensd door twee straten, de Zuid-
1 2
9
Bergman 2014. CCvD 2013.
Willemsvaart in het zuidwesten en de Noordwal in het noordoosten. Net buiten het plangebied, richting het oosten, ligt het Van Aarleplein. In het zuidoosten loopt ook de rivier de Aa en in het zuidwesten stroomt het water van de Zuid2 Willemsvaart. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2500 m . In 3 figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.
3
Kadaster 2011.
Archeologisch bureauonderzoek
10
1.3 Administratieve gegevens Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Kadastrale gegevens: Datum opdracht: Datum rapportage: BAAC-projectnummer: Coördinaten: Kaartblad: Oppervlakte: Datering: Onderzoeksmeldingsnummer: Onderzoeksnummer: AMK-terrein: Waarnemingnummer(s): Vondstmeldingsnummer(s): Type onderzoek: Opdrachtgever:
Bevoegde overheid:
Beheer documentatie: Uitvoerder:
Projectleider:
11
Noord-Brabant ‘s-Hertogenbosch ‘s-Hertogenbosch Zuid-Willemsvaart 172-182 Gemeente ‘s-Hertogenbosch, sectie H, nummers 5700 + 6027 16-10-2014 7-11-2014 V-14.0232 X: 149.624/ Y:411.414 45H 2 2500 m Late middeleeuwen B (1350-1500) Nieuwe Tijd (1500-1850) 63876 51811 16796 (binnenstad ’s-Hertogenbosch) N.v.t N.v.t Archeologisch bureauonderzoek Bisseling en Van der Broek Van Tuldenstraat 10a 5211 TG ‘s-Hertogenbosch Gemeente ’s-Hertogenbosch Postbus 12345 5200 GZ ’s-Hertogenbosch Tel. 073-6155155 Bibliotheek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en archief BAAC bv. BAAC bv, vestiging 's-Hertogenbosch Graaf van Solmsweg 103 5222 BS 's-Hertogenbosch tel. 073-6136219 D. te Kiefte MA
Archeologisch bureauonderzoek
12
2
Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), evenals de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Hierbij is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) gebruikt. De provinciale cultuurhistorische waardenkaart is geraadpleegd, evenals de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Met name voor de recentere archeologische periodes zijn diverse historische bronnen geraadpleegd, daarnaast is contact opgenomen met de lokale heemkundekring Kring Vrienden van ‘s-Hertogenbosch. Er is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand Nederland, oude topografische kaarten en bouwtekeningen uit het gemeente archief. Literatuur over de geologie, geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied is eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze-theorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten. In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2 Landschappelijke ontwikkeling Het plangebied ligt in de Roerdalslenk in het uiterste noordelijke deel van het 4 centrale dekzandlandschap, op de overgang naar het rivierenlandschap. De Roerdalslenk, ook wel Centrale Slenk genoemd, is een tektonisch dalingsgebied dat door breuken, de Feldbiss / Breuk van Vessem en de Peelrandbreuk, wordt begrensd. Ten zuidwesten en noordwesten liggen de tektonische opheffingsgebieden (horsten) van respectievelijk het Kempisch Hoog en de Peelhorst. In het Vroeg-Pleistoceen en het begin van het Midden-Pleistoceen raakte de Roerdalslenk gevuld met overwegend grove zanden en grind (Formatie van Sterksel) aangevoerd door de Rijn en Maas. Door de tektonische opheffing en 5 kanteling van de Peelhorst werden de grote rivieren in het Cromerien
4 5
13
Buitenhuis et al. 1991. Zie bijlage 1 voor een overzicht van de geologische perioden.
gedwongen hun loop naar het oosten te verplaatsen en kwam een einde aan de fluviatiele sedimentatie in de slenk. Gedurende de ijstijden (glacialen) van het Midden- en Laat-Pleistoceen (Elsterien, Saalien en Weichselien) werd de Roerdalslenk geleidelijk opgevuld met afzettingen van meer lokale oorsprong (Formatie van Boxtel). Deze afzettingen kunnen globaal worden onderverdeeld in Brabants leem, fluvioperiglaciale afzettingen (smeltwaterafzettingen) en eolische afzettingen (löss en dekzand). Al deze afzettingen hebben in de Roerdalslenk een dikte van 15 tot (soms) 45 meter. 6 Brabants leem is in perioden met permafrost ontstaan uit door de wind aangevoerd materiaal waaruit door dooiwaterstroompjes de fijne deeltjes werden uitgewassen, die vervolgens werden afgezet in ondiepe vochtige depressies (dooimeren). Fluvioperiglaciale afzettingen, oftewel verspoelde dekzand- en rivierafzettingen, ontstonden wanneer aan het begin en eind van de glacialen, en dan voornamelijk in de zomermaanden, veel smeltwater vrijkwam. Dit water werd afgevoerd door een systeem van verwilderde geulen en beken, waarbij materiaal van het hoger gelegen Kempisch Hoog en Peelhorst naar de lager gelegen Centrale Slenk werd verplaatst. De afzettingen die hierbij tot stand kwamen, bestaan uit min of meer gelaagde zanden, met eventueel leemlagen en/of planten- en houtresten. Door het ontbreken van vegetatie werd in de droge en zeer koude glacialen door de wind sediment verplaatst en elders weer afgezet. In het Pleniglaciaal (MiddenWeichselien) werd zo het Oudere dekzand als een deken over het vrijwel vegetatieloze landschap afgezet. Het Oudere dekzand is vaak horizontaal gelaagd met lemige banden. Door de aanwezigheid van een grindrijk niveau, de zogenaamde Laag van Beuningen, dat is ontstaan door uitblazing van fijnere 7 delen , kan onderscheid worden gemaakt in het Ouder dekzand I en II. In het Laatglaciaal (Laat-Weichselien) was de begroeiing weer wat dichter waardoor de verstuiving een meer lokaal karakter had en het zogenaamde Jonger dekzand werd afgezet in de vorm van langgerekte, voornamelijk ZW-NO georiënteerde ruggen. Het Jonger dekzand is meestal niet gelaagd. Gedurende 8 de interstadialen zijn plaatselijk leemlagen, veenlaagjes of bodems gevormd. Zo vond gedurende het Allerød-interstadiaal op de hogere terreindelen bodemvorming plaats, die nu nog te herkennen is als een grijswitte laag met houtskoolresten. Deze zogenaamde Laag van Usselo bevindt zich tussen het 9 10 Jonger dekzand I en het Jonger dekzand II . Aan het einde van het Weichselien en in het Holoceen werd het klimaat een stuk milder. Het systeem van ondiepe, verwilderde geulen en beken veranderde hierdoor in meanderende beken, die zich aanvankelijk in het landschap insneden. In de beekdalen werden zand en klei afgezet en vond lokaal veenvorming plaats (Boxtel Formatie; Singraven Laagpakket). Door de toenemende vegetatie kwam een eind aan de natuurlijke zandverstuivingen en raakten de dekzandruggen gefixeerd. Ook de bodemvorming, die door het mildere klimaat op grote schaal plaatsvond, is deels antropogeen beïnvloed. Als gevolg van de klimaatsverbetering, smolt het landijs in Scandinavië en elders 6
Bodem die tot op grote diepte permanent bevroren is. Een zogenaamde desert pavement. 8 Relatief warme periode binnen een glaciaal. 9 Afgezet in het Oude Dryas-stadiaal. 10 Afgezet in het Jonge Dryas-stadiaal. 7
Archeologisch bureauonderzoek
14
sterk af, waardoor de zeespiegel steeg. Met de stijgende zeespiegel verschoof de invloed van de rivieren ter hoogte van het plangebied langzamerhand in zuidelijke richting. Bij hoogwater werd in het gebied sediment afgezet in de vorm van komklei, waardoor het dekzand werd afgedekt. Alleen de hogere delen van 11 het landschap bleven onbedekt. Dwars door de historische binnenstad van ’s-Hertogenbosch loopt een brede dekzandrug die doorsneden wordt door de rivieren de Dommel en de Aa en een stelsel van grotere en kleinere waterlopen. De rivieren en hun zijstromen worden afgewisseld met hoge dekzandkoppen en hebben grotendeels de inrichting van de stad bepaald. In de binnenstad zijn door de eroderende werking van de rivier stukken van de zandrug verdwenen waardoor een reliëfrijk landschap is ontstaan van hoge droge zandkoppen en moerassige laagten waarin zich veen heeft 12 gevormd. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van ‘s-Hertogenbosch en is gelegen op een kleine lage dekzandrug die zich vanuit het zuiden (ter hoogte van de Hinthamerstraat) uitstrekt naar de stadsmuur. De top van het 13 dekzand is gelegen op 2,00m +NAP en het maaiveld op 6,25m +NAP. Het hoogste punt van het dekzand ligt in de historische binnenstad op de Markt en is 6.00 m+ NAP.
Figuur 2.1. Een hoogtelijnenkaart van ’s-Hertogenbosch (Hoogma/Steketee 1996) met het plangebied rood gearceerd.
Het plangebied is vanwege de ligging in de bebouwde kom van ’s-Hertogenbosch niet gekarteerd voor de geologische kaart en geomorfologische kaart van Nederland. Volgens de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO) laten één boring in het plangebied en enkele boringen buiten het plangebied een globale bodemopbouw zien. De boring in het plangebied14 geeft enkel fijn zand aan tot 16 meter onder maaiveld, in 11
Buitenhuis et al. 1991, Bisschops/Broertjes/ Dobma 1985, Berendsen 2004. Cleijne (2007), p. 9. 13 Hoogma/Steketee 1996. 14 DINOloket boringnummer B45C0278. 12
15
tegenstelling tot de boringen die net buiten het plangebied zijn gezet15. Hierin is eerst een kleilaag tot 4.20/4.75 m waargenomen, dan volgt een veenlaag van 55 cm dik met daaronder fijn zand of er volgt geen veen en meteen onder de klei komt fijn zand voor. In een laatste boring16 is tot 5.50 m enkel veen aangetroffen met daaronder fijn zand. In de boringen net buiten het plangebied is tussen de 18 en 25 meter onder maaiveld weer een kleilaag aangetroffen met een enkele keer een veenlaag eronder. De boringen laten een bodemopbouw zien die kenmerkend is voor een drassig gebied waarbij de natte bodem is ingedroogd (veenlagen) en vervolgens meerdere malen overspoeld is geweest waardoor klei is afgezet. Bij een archeologisch proefsleuvenonderzoek aan de Van Berckelstraat (70 meter naar het westen) in 2010 door BAAC bv is de top van het dekzand op 2,50 m +NAP 17 aangetroffen. Er is geen bodemvorming aangetroffen in de bodemprofielen en dit suggereert dat de grond is afgetopt in het verleden. Hetzelfde is ook mogelijk in het plangebied.
2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de historische en archeologisch bekende gegevens van het plangebied besproken. Er wordt begonnen met de archeologische inventaris van waarnemingen en vondstmeldingen in het plangebied en in een straal van 500 meter daarbuiten. Ook wordt er gekeken naar de ligging van het plangebied ten opzichte van de AMK-terreinen. In de historische paragraaf wordt ingegaan op de geschiedenis van het terrein zoals terug te vinden op historische kaarten van onder andere Jacob van Deventer (1545), Joan Blaeu (1649) en de kadastrale minuutplannen (1811-1832). Ook de ligging binnen de tweede stadsmuur van ’s-Hertogenbosch komt ter sprake. En als laatste wordt bekeken in hoeverre er ontgrondingen hebben plaatsgevonden en hoe diep bouwactiviteiten de natuurlijke bodem en de eventueel aanwezige archeologische resten hebben verstoord.
2.3.2 Archeologie De onderverdeling van de indicatieve waarden zoals weergegeven op de 18 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden is meestal gebaseerd op de statistische relatie tussen het bodemtype, de ligging op eventuele stroomgordels en archeologische vindplaatsen. Het plangebied is echter op de IKAW niet gekarteerd en beoordeeld, omdat het binnen een bebouwde kom ligt. Maar de gehele historische binnenstad (binnen de stadsmuren) van ’s-Hertogenbosch is 19 wel geregistreerd als een archeologisch monument op de Archeologische 20 Monumentenkaart en daarmee heeft het een hoge archeologische waarde. Het plangebied is op de eigen archeologische verwachtingskaart van de gemeente ’s21 Hertogenbosch aangeduid als overige gebieden waar vondsten te verwachten zijn, omdat het terrein net binnen de stadsmuren ligt. 15
DINOloket boringnummer B45C0148, DINOloket boringnummer B45C0149, DINOloket boringnummer B45C0277. 16 DINOloket boringnummer B45C0277. 17 Brussé/Tolboom 2012. 18 IKAW, versie 3.0, RCE 2008. 19 Monumentnummer 16796. 20 Bekeken op 4 november 2014 in CAA via Archis2. 21 Bekeken op 4 november 2014 via website gemeente.
Archeologisch bureauonderzoek
16
Figuur 2.2. De archeologische verwachtingskaart van de binnenstad met de waarnemingen en onderzoeksmeldingen uit het CAA.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant22 zijn geen bijzonderheden aangegeven in het plangebied, behalve dat het onderdeel is van het archeologisch monument van de historische binnenstad van ’s-Hertogenbosch. De binnenstad kan als één archeologische vindplaats beschouwd worden.
22
17
Bekeken op 4 november 2014 via website provincie Noord-Brabant.
23
Uit het Centraal Archeologisch Archief blijkt dat er diverse vondstmeldingen, waarnemingen en onderzoeksmeldingen geregistreerd staan in een straal van 500 meter rond het plangebied. Hieronder worden de meest relevante onderzoeken en resultaten genoemd. Er staan 17 onderzoeksmeldingen, 4 vondstmeldingen en 8 waarnemingen in een straal van 500 meter rond het plangebied geregistreerd. De meeste onderzoeken bestaan uit proefsleuven of begeleidingen. Er is een enkele opgraving of een bureauonderzoek uitgevoerd. Het dichtstbijzijnde onderzoek is een proefsleuvenonderzoek in 2010 van BAAC bv op 70 meter ten westen van het plangebied, aan de Van Berckelstraat.24 Dit onderzoek kan als illustratief worden beschouwd voor de verwachting in het plangebied, omdat beide terreinen dicht bij elkaar liggen en dezelfde oriëntatie hebben ten opzichte van de middeleeuwse stadsmuur. Bij het onderzoek aan de Van Berckelstraat kwamen resten van een uitbreiding van de aarden wal aan het licht die ter versteviging van de stadsmuur diende en als ophoging van het natte terrein. Bij de opgraving is een keermuur aangetroffen die bij deze verbreding van de aarden wal hoort en waarschijnlijk rond 1720 is gebouwd. De keermuur werd op 45 meter aan de binnenzijde van de stadsmuur aangetroffen en de (afgebroken) bovenkant zat op circa 4,75m +NAP. Meestal ligt de keermuur van de eerste fase van de aarden wal op 13 meter van de stadsmuur. In de tweede helft van de achttiende eeuw is de aangetroffen keermuur afgebroken en is er een nieuwe muur voor in de plaats gekomen die waarschijnlijk als nieuwe keermuur en als grensmuur van het nabijgelegen terrein van het Grootziekengasthuis diende. Tegen deze muur zijn muurpendanten gevonden en tegenoverliggende poeren met staanders, die wijzen op een houten gebouw van 6.40 meter breed. Dit gebouwtje zal waarschijnlijk als een schuur hebben gediend voor het Grootziekengasthuis, het staat niet op historische kaarten afgebeeld. Op 170 meter en 280 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn twee waarnemingen gedaan. Het betreft de vondst van respectievelijk een vuurstenen bijl uit het neolithicum (4200-2000 v. Chr.)25 en een bronzen lanspunt uit de bronstijd (1800-800 v. Chr.)26. De locatie is gelegen op de rand van een dekzandrug vlak bij een oude waterloop (de Aa), dergelijke locaties zijn van oudsher al favoriete vestigingslocaties. Op circa 400 meter van het plangebied in het zuidwesten zijn twee laatmiddeleeuwse vondsten gedaan, een letterspeld27 uit afgevoerde grond van het Loeffplein die in depot is gezet langs de A2 op het Pettelaar Park in ’s-Hertogenbosch en een stuk steen van een huis28. Op 400 meter ten zuidwesten van het plangebied is een archeologische begeleiding uitgevoerd door BAAC bv bij het leggen van een glasvezelkabel29. Hierbij zijn 6 werkputjes gegraven. Er zijn muurresten aangetroffen van het Predikherenklooster en ook resten van de immuniteitsmuur van de Sint Jan, te dateren rond 1275. Daarnaast zijn ophogingen van de voormalige straat tussen het Begijnhof in het oosten en de bebouwing aan de Parade in het westen aangetroffen. Op 430 meter ten zuiden van het plangebied is in 1983 een grote hoeveelheid vondsten aangetroffen bij het afgraven van de grond voor
23
CAA, RCE 2010. Onderzoeksmelding 42024, Brussé/Tolboom 2012. 25 Waarnemingsnummer 14230 (CAA) 26 Waarnemingsnummer 14523 (CAA) 27 Waarnemingsnummer 435656 / vondstmeldingsnummer 421531 (CAA) 28 Waarnemingsnummer 26330 (CAA) 29 Waarnemingsnummer 434686 / vondstmelding 420857 (CAA) 24
Archeologisch bureauonderzoek
18
rioleringswerkzaamheden30. Het gaat om vondsten uit gedempte sloten en afvallagen en er heeft geen verder onderzoek plaatsgevonden vanwege tijdsgebrek in de bouwplannen. De vondsten bestonden uit diverse metaalvondsten, waaronder pelgrimstekens, munten en boek- en riembeslag, en veel aardewerkvondsten. Alle vondsten dateren in de late middeleeuwen tussen 1250-1500 n. Chr. Ten oosten van het plangebied, op 380 meter, is in 2008 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door BAAC bv langs de binnenzijde van de stadsmuur van de Hinthameruitleg (zestiende eeuw).31 Het doel was om de hoektorens te lokaliseren en andere archeologische waarden te waarderen en deze informatie te gebruiken in het inrichtingsplan Hinthamerpoort. Tijdens het onderzoek zijn aanwijzingen aangetroffen voor een fundering van de middeleeuwse stadsmuur op poeren en grondbogen. In een onderzoek uit 1977 op de hoek bij de Hofstad en Muntelwal, aan de binnenzijde van de middeleeuwse stadsmuur, zijn ook aanzetten voor togen aangetroffen.32 Deze togen dienden als waterdoorlaat van een stroompje van de Dieze binnen de stadsmuren naar de stadsgracht. Ook is de aanlegdiepte van een steunbeer van de stadsmuur aangetroffen op 1,54m +NAP. Sinds 1977 zijn enkele honderden waarnemingen en opgravingen uitgevoerd door de SOB/BAM en veel daarvan zijn nog niet geregistreerd in het Centraal Archeologisch Archief (CAA). De meest relevante onderzoeken zijn hierboven genoemd, maar er zijn nog enkele onderzoeken (waarnemingen/opgravingen) waarvan enkel analoge data bestaat in het archief van de BAM. 33 Het gaat om projecten langs de noordelijke stadsmuur, parallel aan de Zuid-Willemsvaart, waarvan in deze bureaustudie enkel de projectcodes van de BAM genoemd worden, namelijk HTKS, HTHA-B-2005, HTKA, DBKT-R-81.
2.3.3 Historie middeleeuwse stadsmuur Het plangebied is al op verschillende historische kaarten terug te vinden en vanwege de ligging van het terrein vlak bij de middeleeuwse stadsmuur wordt eerst het ontstaan en de globale geschiedenis van de muur behandeld en daarna wordt gekeken naar het historisch kaartmateriaal. De eerste stadsmuur van ’s-Hertogenbosch is rond 1225 voltooid, vlak na het verkrijgen van de stadsrechten, en omsloot het gebied direct rond de Markt. Deze muur bestond uit afwisselende lagen bak- en tufsteen ten gevolge van de schaarste aan bakstenen in deze periode.34 In de ondergrond werd de muur gefundeerd op grondbogen. Al rond 1250 werd er besloten om een ruimere ommuring aan te leggen, omdat de stad vanwege haar economische ontwikkeling alleen maar aan het groeien was. Pas aan het begin van de veertiende eeuw wordt begonnen met de aanleg van de nieuwe stadsmuur, de datum van voltooiing is onbekend maar zal in de eerste helft van de veertiende eeuw liggen.35 Rond 1400 wordt de Vughterdijk in het zuidwesten aan de vesting toegevoegd en rond 1500 wordt het Hinthamereinde in het noordoosten ommuurd en onderdeel van de vestingwerken.
30
Waarnemingsnummer 44236 (CAA) Onderzoeksmelding 39268, Cleijne 2009b. 32 Cleijne 2009b, Jansen 1983 p. 154. 33 Mondelinge mededeling I. Cleijne, 5 november 2014. 34 Willems 2002 p. 11. 35 Willems 2002, p. 8. 31
19
Figuur 2.3. De opbouw van de tweede stadsmuur en de aarden wal met een uitbreiding.
Voordat er begonnen werd met de bouw van de tweede stadsmuur werd eerst op enkele plaatsen een stadsgracht gegraven waarbij de grond naast de gracht werd opgeworpen als een aarden wal. Tegelijkertijd werden de stadspoorten 36 gebouwd , de twee poorten die het dichtst bij het plangebied lagen zijn de Orthenpoort in het noorden en de Pijnappelse poort in het noordoosten van de middeleeuwse stad. De tweede stadsmuur , die overigens geheel uit baksteen is opgetrokken, wordt voornamelijk ondersteund door grondbogen en gedeeltelijk door een strokenfundering. Vanaf 1518 wordt er een wal van baggergrond tegen de binnenmuur opgeworpen. In 1542 komt er een bevel van het Rijksgezag in Brussel dat er een 24 voet (circa 6.5 meter) brede aarden wal opgeworpen moet worden aan de binnenzijde van de muur. Dit besluit werd genomen om de kracht van het kanongeschut, dat steeds meer toenam, te kunnen weerstaan door de steun van een aarden wal tegen de muur. In deze wal werd vaak ook een muur ingemetseld om de druk van de aarden wal op te vangen. De keermuur in de brede aarden wal van 1542 is op circa 13 meter van de stadsmuur gebouwd. Deze keermuur is bij een waarneming in een bouwput aan de Gervenstraat (BAMproject HTHA-B-2005) ook waargenomen op een afstand van 13 meter van de stadsmuur.37 De onderkant van de keermuur zat op circa 4,25m +NAP en was gefundeerd op steunberen. In de opgraving aan de Van Berckelstraat (70 meter van het plangebied) is een tweede keermuur aangetroffen, op 45 meter van de middeleeuwse stadsmuur, 38 waarvan de insteek in de aarden wal was ingegraven. Het gaat hier waarschijnlijk om een verhoging aan de binnenzijde van de aarden wal die op basis van vondsten in de insteek van de keermuur in de eerste helft van de achttiende eeuw wordt gedateerd. Pas tijdens het Twaalfjarig Bestand (16091621) werd de vesting versterkt met acht bastions. Het ging voornamelijk om
36
Op basis van het metselwerk van restanten van de poorten (‘Vlaams verband’) neemt men aan dat de bouw van de poorten rond 1300 voltooid is. De bouw van de tweede stadsmuur tussen de poorten moest toen nog beginnen, Willems 2002 p. 10. 37 Archief van de BAM, dagrapporten van project HTHA-B-2005. 38 Brussé/Tolboom 2012
Archeologisch bureauonderzoek
20
zogenaamde holle bastions; tegen de muren werden wallen opgeworpen terwijl 39 het middendeel niet tot deze hoogte werd opgevuld. Nadat de stad in 1629 ingenomen werd door de Staatse troepen zijn nog enkele bastions en andere voorwerken toegevoegd. In 1668 werd bepaald dat de tot dan toe holle bastions verder opgevuld moesten worden. Zeker in de zeventiende eeuw moesten door verval en door oorlogsschade veel muurdelen hersteld of geheel vernieuwd worden, maar ook in de eeuwen daarna werden herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Dit kon gaan om het zetten van enkele nieuwe stenen in het muuroppervlak tot het plaatsen van geheel nieuwe muurdelen voor of in plaats van oudere fasen. Nog in de negentiende eeuw werden enkele rondelen omgevormd tot kruittorens. Na de Vestingwet van 1874 werden de stadsmuur en de muren van de bastions verlaagd en veel overige verdedigingswerken afgebroken.
2.3.4. Historische kaarten Volgens de oudste historische kaart van Jacob van Deventer uit 1545 ligt het plangebied net binnen de middeleeuwse stadsommuring. Het terrein ligt in een zone van de binnenstad die lange tijd onbebouwd is gebleven vanwege de lage ligging en drassige ondergrond. Dat deze zone zo nat is komt doordat de waterlopen Dommel in het westen en de Aa in het noorden de dekzandruggen doorsnijden en het gebied door het meanderende karakter van de rivieren langzaam afkalft en verlaagd. De Aa is zichtbaar op de kaart van Jacob van Deventer uit 1545 en loopt door het noordelijk deel van het plangebied. De Aa is ook te zien op de kaart van Joan Blaeu uit 1649. Vanaf de vijftiende eeuw zijn in dit gebied ophogingen aangebracht om het terrein droger te maken.40 De aarden wal zal in de zestiende en zeventiende eeuw nog niet tot het plangebied gelopen hebben. Interessant is dat het terrein op de kaart van Joan Blaeu al aangeduid wordt als een bleykerye , een blekerij. Mogelijk dat dit veld in gebruik was als bleekveld van een nabij gelegen blekerij. Deze bedrijfstak had veel ruimte nodig en kon die in het noordoosten nog binnen de stadsmuren vinden. De blekerijen zelf zijn niet als zodanig te herkennen, maar deze gebouwen kunnen goed richting het oosten hebben gelegen, aan de huidige Schilderstraat.41 Vanaf deze straat loopt een weg gedeeltelijk het terrein op dat beschreven staat als bleykerye. Dit kan de toegang tot het bleekveld zijn geweest. Ten zuiden van het plangebied, op circa 260 meter, ter hoogte van de hinthamerstraat 72 lag het Heilige Geesthuis, in de volksmond ook wel Geefhuis of Spint genoemd.42 Het Geefhuis heeft zich vòòr 1325 op deze locatie gevestigd, omdat het noordelijk deel van de stad ruimte voor uitbreiding bood aan de armenzorg.43 Het was een particuliere instantie, die onder toezicht stond van het stadsbestuur. Vanuit het Geefhuis werden armen ondersteund door ze voedsel en kleding te schenken, zoals vis, erwten, eieren en vooral roggebrood. Om hiervoor in aanmerking te komen, moest je in ‘s-Hertogenbosch geboren zijn of er minstens vijftien jaar hebben gewoond. In de loop van de tijd zijn op het achterterrein van het geefhuis verschillende gebouwen een economische functie gebouwd, zoals voorraadschuren, stallen, bakovens en loodsen. Later heeft het 39
Cleijne 2009a p. 10. Brussé/Tolboom (2012) verwijzen naar een waarneming in een bouwput bij Huis ter Aa, het gaat hier om een BAM-project (HTHA-B-2005), zie Genabeek 2010. In dit deel van de stad zijn ophogingspakketen van de vijftiende tot zeventiende eeuw waargenomen op het natuurlijke veen. 41 De straatnaam is op de historische kaart van Blaeu niet leesbaar, maar de oriëntatie van de straat komt overeen met de huidige Schilderstraat. 42 Op het minuutplan van 1811-1832 is het geefhuis ingetekend. 43 Kuijer 2000, p. 67-68. 40
21
Heilige Geefhuis gefunctioneerd als bejaardenhuis. Op de historische kaarten loopt deze bebouwing niet door tot in het plangebied, maar het plangebied kan mogelijk behoort hebben tot de percelen van het Geefhuis. Toch is de kans op het aantreffen van gebouwen van het Geefhuis in het plangebied vrij klein vanwege de afstand tot elkaar.
A)
B)
C)
D)
Afbeelding 2.4. Het plangebied is met rood gearceerd op de volgende historische kaarten: A) Jacob van Deventer (1545), B) Joan Blaeu (1649), C) Mijl (1773), D) minuutplan 1811-1832.
A) B) Afbeelding 2.5. A) de kaart uit 1735 met het noorden links op de kaart en B) de kaart van Jos Hagens uit 1905.
Archeologisch bureauonderzoek
22
Er lopen geen straten naar het plangebied en pas vanaf 1735 loopt de Tweede Nieuwstraat (de huidige Van Berckelstraat) door naar de stadsmuur, bekijk hiervoor afbeelding 2.5A. Pas na de aanleg van de Zuid-Willemsvaart in het begin van de negentiende eeuw verandert de perceelsindeling en worden de kleine waterlopen in het plangebied gedempt. In deze tijd is het plangebied nog steeds een open terrein zonder bebouwing, kijk daarvoor op de minuutplannen uit 1811-1832 op afbeelding 2.4D. In de Oorspronkelijke Tafel van 1811-1832 worden de percelen 560 en 602 beschreven als een tuin.44 Perceel 560 was in eigendom van ene Willem van Dijk en perceel 602 strekte zich uit langs een groot deel tussen de stadsmuur en de Zuid-Willemsvaart en was eigendom van Het Rijk der Nederlanden, een militair terrein. De percelen hebben in de loop van de eeuwen waarschijnlijk voornamelijk dienst gedaan als bleekveld en tuinen, omdat er geen enkele bebouwing aanwezig is op de historische kaarten van 1545 tot 1832 die wijzen op een mogelijke andere functie van het terrein. Het is mogelijk dat binnen het plangebied de oude geul van de Aa en hierop aansluitende waterlopen aanwezig zijn. Deze waterlopen zullen in het dekzand ingesneden zijn en liggen op een diepte van circa 2,00m +NAP, ongeveer 4 meter beneden maaiveld. Het is in ’s-Hertogenbosch voornamelijk niet bekend waar de secundaire waterlopen voor gebruikt zullen zijn. Maar met de huidige bouwplannen zal dit niveau enkel door de heipalen verstoord worden. Op de kaart van 1905 van Jos Hagens is het terrein voor het eerst bebouwd. Van 1910-1963 is er een slachthuis gevestigd geweest en van 1944-1965 heeft er in het plangebied een kolenhandel gezeten.45 Vanaf 1968 tot 2010 was er een houthandel gevestigd en momenteel staan de panden leeg. Er is in 2013 een milieuonderzoek geweest op het terrein en uit de boorresultaten kwam naar voren dat de ondergrond op het terrein sterk tot matig vervuild is. De resultaten hiervan zijn in de archeologische verwachting en aanbeveling verwerkt. De huidige bebouwing heeft tot verschillende dieptes de ondergrond verstoord. Voor het grootste deel van het terrein zijn de gebouwen tot 70 cm beneden 46 maaiveld gefundeerd op staanders en een betonlaag. Aan de zuidoostkant van het gebouw is een gedeelte onderkelderd tot 3.25 meter beneden maaiveld.
44
www.watwaswaar.nl Van Bergen 2013. 46 Bekeken op bouwtekeningen aangeleverd door opdrachtgever. 45
23
Archeologisch bureauonderzoek
24
3
Archeologische verwachting Het plangebied maakt deel uit van de rand van een hooggelegen dekzandrug in een overwegend moerassig gebied. Ten noorden van het plangebied stroomt een natuurlijke waterloop, de Aa. Dergelijke locaties waren van oudsher favoriete vestigingsplaatsen. Echter, in het plangebied is de top van de natuurlijke bodem waarschijnlijk verstoord waardoor archeologische sporen vanaf de steentijd tot de late middeleeuwen-A (tot 1250 na Chr.) niet meer aanwezig zullen zijn. Het terrein ligt in een zone van de binnenstad die lange tijd onbebouwd is gebleven vanwege de lage ligging en drassige ondergrond. Dat deze zone zo nat is komt doordat de waterlopen Dommel in het westen en de Aa in het noorden de dekzandruggen doorsnijden en het gebied door het meanderende karakter van de rivieren langzaam afkalft en verlaagd. Het plangebied ligt binnen de tweede ommuring van de stad, maar behoorde tot een gebied dat tot in de negentiende eeuw grotendeels onbebouwd bleef. Net als bij een opgraving die 70 meter naar het noordwesten plaatsvond, kunnen er in het plangebied resten van de aarden wal verwacht worden. Deze aarden wal met keermuur is in de zestiende eeuw aangelegd tegen de binnenzijde van de stadsmuur en diende ter bescherming tegen het zware kanongeschut. Deze aarden wal is in de eeuw daarna mogelijk nog verder versterkt met een tweede keermuur erin. Deze keermuur zou in het plangebied van noordwest naar zuidoost lopend aanwezig kunnen zijn. Door eeuwenlange ophogingen aan deze kant van de binnenstad vanaf de vijftiende eeuw zal de bodem meerdere archeologische niveaus hebben, waarbij echter prehistorische niveaus vernietigd zullen zijn. In de ophogingslagen kunnen vondsten verwacht worden van lokale ambachten, onder andere van aardewerkproductie en van de leerlooierij. Deze ambachten hadden veel productieafval en deze zullen binnen de stadsmuren van ’s-Hertogenbosch in afvalkuilen en ophogingslagen terecht gekomen zijn. Op basis van deze gegevens wordt een hoge verwachting toegekend aan archeologische waarden uit de late middeleeuwen tot de nieuwe tijd. Bij de geplande verstoringen wordt niet verwacht dat de top van het pleistocene dekzand wordt bereikt. De archeologische waarden bevinden zich op verschillende niveaus tot aan het maaiveld. Bij de geplande werkzaamheden zullen er verstoringen plaatsvinden in de ophogingslagen, de aarden wal en keermuur en eventueel overig aanwezig muurwerk uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.
25
Archeologisch bureauonderzoek
26
4
Conclusie en aanbevelingen
4.1 Conclusie Hieronder volgt de beantwoording van de onderzoeksvragen zoals gesteld in het 47 Plan van Aanpak : ▪
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan? Het plangebied kent een hoge archeologische waarde vanwege de ligging binnen de historische stadskern van ’s-Hertogenbosch. De stadskern staat geregistreerd als een archeologisch monument. Binnen het plangebied zijn resten te verwachten van de aarden wal die in de zestiende eeuw langs de binnenzijde van de stadsmuur is opgeworpen. De aarden wal is aan het begin van de zeventiende eeuw op verschillende plaatsen versterkt door verbreding en het bouwen van een tweede keermuur. Deze keermuur kan mogelijk ook in het gebied aangetroffen worden. Daarnaast is er de mogelijkheid tot het aantreffen van kleine gebouwtjes of schuren die niet op de historische kaarten zijn getekend, maar die wel aanwezig waren binnen de stadsmuren.
▪
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied? Binnen het plangebied bestaat de bodem voornamelijk uit zandige antropogene ophogingen vanaf de vijftiende eeuw met daaronder, op circa 2,50 – 2,00 meter +NAP, de natuurlijke onverstoorde bodem. Dit zal in het plangebied op ongeveer 4 meter beneden maaiveld uitkomen. Daarnaast is het goed mogelijk om klei- of veenlagen aan te treffen op de natuurlijke zandbodem, vanwege de ligging van het terrein in een van oorsprong drassig stroomgebied van verschillende rivieren waar de natte delen verveend raakten. Voor het grootste deel van het terrein zijn de huidige gebouwen tot 70 cm beneden maaiveld gefundeerd op staanders en een betonlaag. Aan de zuidoostkant van het gebouw is een gedeelte onderkelderd tot 3.25 meter beneden maaiveld, dat betekent een diepte van 3,19m +NAP. Aan de noordwestzijde van het plangebied is in de milieuboringen tot een diepte van 3.50 meter beneden maaiveld kolengruis aangetroffen dat eventueel verband houdt met de kolenhandel die hier gevestigd was in de
47
27
Bergman 2014.
twintigste eeuw.48 Dit kan betekenen dat de ondergrond aan deze zijde van het terrein tot deze diepte recent verstoord is en weinig archeologische waarden zal bevatten. Eerdere verstoringen in het plangebied zijn niet bekend. ▪
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied? Het plangebied kent een hoge archeologische waarde vanwege de ligging binnen de historische stadskern van ’s-Hertogenbosch. De stadskern staat geregistreerd als een archeologisch monument.
▪
In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm? De nieuwbouwplannen voorzien een verstoringsdiepte van 1 meter, maar wel met diepere heipalen op regelmatige afstand. De bestaande kelder zal geïntegreerd worden in de nieuwbouwplannen. In ‘s-Hertogenbosch kunnen vanaf het maaiveld al archeologische resten verwacht worden, aangezien de zeventiende eeuwse verhogingen aan de binnenzijde van de aarden wal aan de Van Berckelstraat al vanaf 20-40 cm onder maaiveld zichtbaar zijn.49 Daarnaast is de kans op het aantreffen van een keermuur die bij de uitbreidingen hoort zeer groot. Bij de Gervenstraat zat de onderkant van de eerste keermuur op 4.25m +NAP, het maaiveld zit hier 2 meter boven. Bij het project aan de Van Berckelstraat zat de afgebroken bovenkant van de tweede keermuur op 4.75m +NAP. De kans dat er restanten van de keermuur bewaard zijn gebleven binnen de eerste meter vanaf maaiveld is vrij groot. Er wordt aanbevolen om een Inventariserend Veldonderzoek door middel van een proefsleuf (conform KNA 3.3) uit te voeren in het plangebied. Deze proefsleuf zou in het midden over de lengte van het gehele terrein van zuidwest naar noordoost aangelegd moeten worden om de locatie van de tweede keermuur te bepalen.
4.2 Aanbevelingen Er wordt aanbevolen om een Inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf (conform KNA 3.3) uit te voeren in het plangebied, meteen nadat de bestaande gebouwen volledig gesloopt zijn.50 Deze proefsleuf heeft afmetingen van 4x50 meter en een oppervlakte van 200 m². De proefsleuf wordt in het midden van het plangebied over de gehele lengte van zuidwest naar noordoost aangelegd. Hiermee kan een lengteprofiel verkregen worden door de rand van de aarden wal en eventuele uitbreidingen. Ook de tweede keermuur en andere archeologische resten kunnen op deze manier bekeken worden. Omdat de keermuur door het bouwen beschadigd zou kunnen raken, is het van belang deze goed in kaart te brengen d.m.v. een proefsleuf. Het eerste vlak wordt op een archeologisch relevant niveau aangelegd, naar beoordeling van de seniorarcheoloog. Hierna kan aan de hand van kijkgaten worden verdiept tot maximaal 2 meter onder maaiveldniveau, dat is 4.40m +NAP.
48
Van Bergen 2013, p. 13-14. Brussé/Tolboom 2012, p. 27. 50 Zie bijlage 2 voor de locatie en omvang van de proefsleuf. 49
Archeologisch bureauonderzoek
28
De locatie van de sleuf is in het midden van het plangebied, omdat in het zuidoosten een diepe kelder zit en in het noordwesten op basis van de milieuboringen een (mogelijk) verstoorde bodem tot 3.50 meter diep aanwezig is. De proefsleuf in het plangebied gaat 1 meter dieper dan de geplande verstoringen van de sloop en de nieuwbouw, maar eventuele verdiepingen ten behoeve van de bouwwerkzaamheden zijn hiermee ondervangen. Door meteen een proefsleuf aan te leggen is de kans op onverwachte uitbreidingen van het archeologisch onderzoek kleiner. In een proefsleuf kan meteen al een beeld worden gevormd van de aanwezige archeologische waarden. Bovenstaand advies dient beoordeeld te worden door de bevoegde overheid (gemeente ‘s-Hertogenbosch) en leidt tot een selectiebesluit. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten. Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
29
Archeologisch bureauonderzoek
30
5
Geraadpleegde bronnen Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. (Fysische geografie van Nederland). Koninklijke van Gorcum, Assen Afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten, 2010: Nota Uitvoering wet op de archeologische monumentenzorg, ’s-Hertogenbosch. Bergen, F.G. van, 2013: Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740, locatie Zuid-Willemsvaart 172, 174 t/m 182. Search Ingenieursbureau bv., Heeswijk (intern rapport 25.13.00244.1.) Bergman, W.A., 2014: Plan van Aanpak, Zuid-Willemsvaart 172-184, BAAC bv. Bisschops, J.H., Broertjes J.P., Dobma, W., 1985. Toelichtingen bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000. Blad Eindhoven West (51W). Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Brussé, S., Tolboom, M. 2012: ’s-Hertogenbosch Van Berckelstraat, keermuur en schuur, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport A-10.0276). Buitenhuis, A. et al., 1991. Geomorfologische gesteldheid van Midden en Oost Noord-Brabant. Rapport 121. Staring Centrum, Wageningen. Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2013: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems, versie 3.3, SIKB, Gouda. Cleijne, I., 2009a: Bastion Oranje. Vooronderzoek, opgraving en begeleiding , ’sHertogenbosch (BAAC-rapport A-07.0209). Cleijne, I., 2009b: ’s-Hertogenbosch Hinthamerpoort, inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport A.08.0442). Genabeek, R. van, 2010: PVE Van Berckelstraat, ’s-Hertogenbosch. Hoogma, D., Steketee, A. 1996: ’s-Hertogenbosch, Waterstad. Een historische waterstaatkundige verkenning, ’s-Hertogenbosch. Janssen, H.L., 1983: Archeologische waarnemingen 1977-1979 In: H.L. Janssen (ed.), Van bos tot stad. Opgravingen in ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch, 153165. Kuijer, P.Th.J., 2000: ’s-Hertogenbosch. Stad in het hertogdom Brabant ca 11851629. Zwolle/’s-Hertogenbosch Willems, H., Emmens, K., Glaudemans, R., 2002: Cultuurhistorische inventarisatie vestingwerken ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport B-00.0053)
31
Geraadpleegde kaarten Afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten, 2010: Archeologische verwachtingskaart binnenstad ’s-Hertogenbosch. Dienst van het kadaster en de openbare registers, 2011: Apeldoorn. Noord-Brabant, 2009: Cultuurhistorische Atlas provincie Noord-Brabant. Online geraadpleegd. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2010: Archeologische Monumentenkaart (AMK) en Centraal Archeologisch Archief (CAA), geraadpleegd via Archis2. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2008: De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, derde generatie, Amersfoort (RAM rapportage 155)., geraadpleegd via Archis2. Rijks Geologische Dienst (RGD) / Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), 1975: Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000; Blad 32 Amersfoort. Haarlem en Wageningen. WatWasWaar, 2014: Eerste Kadastrale kaart uit de periode 1827-1832. Online geraadpleegd Overige behandelde historische kaarten waren digitaal aanwezig op BAAC.
Geraadpleegde websites
DINO loket: data en informatie van de Nederlanse ondergrond, verkregen via www.dinoloket.nl Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant bekeken via viewer op http://atlas.brabant.nl. WatWasWaar (2014) via www.watwaswaar.nl.
Archeologisch bureauonderzoek
32
Bijlagen
33
1
Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken
2
Voorstel archeologisch vervolgonderzoek
Archeologisch bureauonderzoek
34
Bijlage 1
35
Bijlage 2 Voorstel archeologisch vervolgonderzoek
Archeologisch bureauonderzoek
36