Zugzwang (non-fictie)
© L.Voos
1
Voor Abdou Diop en mijn dochters.
2
Wij schrijven om orde te scheppen, omdat wij het niet kunnen laten om aan zingeving te doen: elke poging tot zingeving begint en eindigt met een verhaal. Om onze nederlagen om te buigen tot overwinningen, want wie lang genoeg over zijn eigen nederlagen vertelt, zou op een dag kunnen gaan geloven dat zijn nederlagen eigenlijk overwinningen waren. Om te verklaren. Arnon Grunberg, Kamermeisjes & soldaten
3
Inhoud: 5
Zugzwang
9
Vuursalamanders – Een oorlog onder handbereik 1994
32
Correcties & Aanvullingen – De asielprocedure van 1994 t/m 1996
60
Zwijgplicht – Notities uit een Asielzoekerscentrum 1996/1997
78
Fort Europa
83
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur
85
Verantwoording
4
Zugzwang
5
1 Hoe vaak heb ik de zon niet zien opkomen; meestal was ik alleen, vaak nog beschonken. Het aarzelende licht aan de horizon, terwijl de koplampen van auto’s vroeg op weg naar het werk de duisternis in huis doorsneden. Hoe frambozenrood of Pruisisch blauw zich zoekend verspreidde door de lucht, hoe wolken doorkliefd werden met jakobsladders, alsof Michelangelo en Ruysdael tegelijkertijd vroeg waren opgestaan. Ik kon daar ondanks mijn knellende verlatenheid en de nakende kater intens van genieten. Als ik buiten was, gestrand in een heg, een weiland of langs een weg luisterde ik naar de vogelzang, het blaten van schapen, het mistroostige geloei van koeien. Ik had dan ondanks kou en vocht nooit haast, op mij wachtte niemand, zelfs de hond niet meer. Ik had het dier laten inslapen, mijn enige vriend, die bij mij, een jongen van nauwelijks zestien jaar oud, was achtergelaten door gevluchte gezinsleden. Ik zat vast, kon geen kant op, stierf iedere dag meerdere malen in dat grote en lege huis, lag te huilen van onmacht en pas toen de hond weg was, kon ik mij overgeven aan drankzucht, de wijze van ontsnappen die men al generaties lang in mijn familie hanteerde. Een term uit het schaken: zugzwang. Wat ik ook deed, het was verkeerd, maar ik moest toch iets doen: ik kon samen met mijn oude hond ten onder gaan aan depressie of maken dat ik weg kwam met als prijs een eeuwig schuldgevoel. Ik maakte de keus en ik groeide, maar kromp tegelijkertijd. Scène: een zestienjarige jongen staat op oudejaarsavond onder een lantaarnpaal te wachten op zijn oudere broer die ergens aan de zuip is. Het sneeuwt, maar hij heeft geen sleutel van het huis. Het is onnatuurlijk stil. De sneeuw dempt. In de lichtbaan dwarrelen de vlokken langzaam naar beneden. Hij meent de kristallen in de vlokken te kunnen waarnemen. De vlokken sterven in de schoonheid van het pak op de straat. Hij bedwingt de neiging te gaan liggen in dat zachte en stille pak, hij komt tijdig tot het besef dat hij dan misschien niet meer overeind komt. Hij besluit op dat moment, daar onder die lantaarnpaal, dat hij altijd zijn eigen man zal zijn. Hij roept de kilte van deze avond in zichzelf op en is de rest van zijn leven in staat dat te doen. Als hij kapot gaat, zal hij daar zelf voor kiezen. Hij klampt zich vast aan de illusie van controle en van een zelfgekozen catastrofale finale of happy end.
6
2 Ik overzie de slagvelden en wordt mij bewust van de chaos die ik zelf aangericht heb. Ik heb veel gevechten gewonnen, maar ik heb er nog meer verloren. Altijd wist ik mij weer op te richten na een verloren slag, maar ten koste van wat? Ik weet sinds kort dat het niet zo is dat de bedrading in mijn hoofd kapot, maar structureel verkeerd is aangelegd. Bovendien is het instructieboekje kwijt. Dat maakt mij maar gedeeltelijk verantwoordelijk voor mijn gedrag, maar dat gedeelte in mij dat die verantwoordelijkheid aanvaardt vindt het tóch pijnlijk. Ik beleef de dingen anders dan andere mensen. Ik zie de dingen ook anders. De realiteit is bij mij consequent verwrongen. Wat ik zelf verzin, wordt al snel mijn waarheid en dan ook de hele waarheid. Ik bijt me daar dan als een pitbull in vast en pas als ik uitgeput ben laat ik los. Maar niet nadat ik mijn omgeving eveneens totaal uitgeknepen heb. Ik zie dat proces ook bij mijn moeder en daarom heb ik geen contact meer met haar. Twee pitbulls in één arena leidt tot een bloedbad. Laten we dat vermijden in het vervolg, laten we elkaar rust gunnen. Omdat ik moeite heb met prikkels heb ik me vrijwillig teruggetrokken op mijn eigen Sint Helena. Gelukkig wilde mijn keizerin met me mee. Er heerst hier rust en een zekere mate van een geluk; niet constant, maar vaak genoeg om het leven de moeite waard te maken en kleine pesterige speldenprikjes uit te blijven delen aan de buitenwereld. Als de reacties daarop te hevig worden, trek ik me lafhartig terug in mijn isolement. Ik hoef van mezelf niet meer moedig te zijn. Moed is iets voor dwazen die windmolens bevechten. Ik tracht zoveel mogelijk de windmolens te mijden. Je hebt er ook niet zoveel op Sint Helena. Ik probier tegenwoordig voornamelijk mijn vroegere gevechten in perspectief te zien, mijn eigen rol en die van anderen te analyseren. Hier is het veilig, hier mag ik best nog wat dromen. Want het is toch gelukt, ondanks mezelf ben ik een ouwe lul geworden; geen uit mijn oren spuitend testosteron meer, geen geldingsdrang meer, geen illusies meer over het verbeteren van de wereld. Dan zie ik op het nieuws een item over bootvluchtelingen, in het eindshot zit een eenzame Syrische vluchtelinge hologig voor zich uit te staren in een AZC te Almere. Ze was naar Nederland gekomen omdat ze verwachtte dat gezinshereniging hier gemakkelijk was. Vrijheid betekent voor die Syrische vrouw dat ze mag zitten wachten tot ze een ons weegt, zonder enig perspectief, zonder dat er zich iemand
7
wezenlijk om haar bekommert. Als ik mijn irritatie hierover uitspreek zegt mijn vrouw dat ze dat nu wel weet, dat ik iedere keer weer dezelfde plaat afdraai en val ik stil. In de jaren negentig heb ik zelf met vluchtelingen gewerkt en ik ging eraan kapot, ik kon geen afstand nemen van de ellende en ik realiseer me dat ik het nog niet kan. De onmacht snijdt me nog steeds door de ziel. We weten het inderdaad nu wel en toch voel ik de behoefte om het gewoon nog een keer te vertellen. Misschien dat ik er daarna mee op kan houden, maar momenteel leef ik in een bijna permanente staat van déjà vu: de onfrisse sentimenten, de hartverwarmende initiatieven, berichten in de media over misstanden in vluchtelingenkampen zoals geweld en prostitutie, ik heb het allemaal eerder gezien en gehoord, het is niets nieuws. Maar ik voel me weer net zo machteloos als toen en de vervreemding slaat toe: de verwarring is dezelfde, het lichaam en de geest zijn twintig jaar ouder.
8
Vuursalamanders – Een oorlog binnen handbereik, 1994
9
1 Ik had mezelf altijd als linkse idealist gezien. Van huis uit was dat gevoed door de verhalen over mijn rode opa, een Fries die naar het Hogeland was getrokken. Hij zou zeer actief geweest zijn bij de socialistische arbeidersbeweging van Noord-Groningen. Maar hoewel internet steeds meer informatie ontsloot, bleef mijn Friese opa onzichtbaar. Er bleek zelfs geen geboorteakte van hem te zijn in de Friese gemeente Achtkarspelen waar hij geboren was. Na lang speuren vond ik in een archief via zijn moeders overlijdensakte dat hij in Drogeham geboren zou zijn. Het vermoeden bekroop me dat opa het socialisme net als mijn ouders bedreven had: napraten wat populistische leiders riepen, enorm ontevreden en vooral overal tegen zijn. Mijn vader kreeg ieder jaar op 1 mei een rode roos van de PvdA, maar de intellectuele verheffing van de arbeider was totaal aan mijn ouders voorbij gegaan. Studie was er om ambities mee te verwezenlijken en een begrip als zelfontplooiing was abracadabra voor hen. De verhalen hadden echter hun uitwerking niet op mij gemist, ik zag mezelf dus als activist, ik had immers ook weleens met een steen naar de ME gegooid, had weleens met een spandoek ergens tegen geprotesteerd, was punker geweest en schreeuwde vooral heel hard. No Future! No Nukes! Geen woning, geen kroning! Mijn favoriete film was Novecento van Bernardo Bertolucci over de botsingen in Italië tussen de rode arbeidersbeweging en het fascisme voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik had het boek For whom the bell tolls van Ernest Hemingway verslonden. Dat speelde zich af in het door burgeroorlog verscheurde Spanje van de jaren dertig. Ik zag mezelf als hoofdpersoon Robert Jordan, die zich in het verhaal heldhaftig opofferde. Hij was lid van de Internationale Brigades. Gekleed in schipperstrui, corduroy kleding, baret op het hoofd, met ongeschoren kaken, een sigaret nonchalant tussen de lippen bungelend, een Lee Enfield-karabijn losjes aan een leren riem over de schouder hangend was hij een toonbeeld van masculiene zelfverzekerdheid. Ik was naïef, maar niet zo naïef dat het geweld van de RAF en de Rode Brigades in Italië me was ontgaan. Ik hield niet van de RaRa, die anoniem bommen legde. En als ik naar mijn eigen ervaringen keek wist ik dat geweld altijd een teken van onmacht en angst was, het laatste redmiddel als je geen argumenten meer kon verzinnen, als je anderen niet wist te overtuigen.
10
Dus ging ik niet met een Lee Enfield over mijn schouder naar mijn burgeroorlog, maar nam een typemachine en een fax mee. En ik zou de straatvechtersmentaliteit die ik me in de loop der jaren eigen had gemaakt niet ergens tégen gebruiken, maar juist vóór. Toen Joegoslavië in 1991 uiteenviel waren de Duitsers er als de kippen bij om de nieuwe staten Kroatië en Slovenië te erkennen, wat koren op de molen van de plaatselijke nationalisten was. Serviërs, Kroaten en Bosniakken (moslims) raakten slaags in Kroatië en Bosnië-Herzegovina. Symboliek uit een oorlog die in WestEuropa jaarlijks herdacht werd met de woorden nooit meer werd van stal gehaald. De nationalistische retoriek die gebruikt werd was dezelfde als die uit de Tweede Wereldoorlog en zelfs de benamingen van paramilitaire strijdgroepen waren dezelfde. De Kroaten hadden hun Ustašas en de Serviërs hun Četniks. Aanvankelijk bestonden die strijdgroepen uit losgeslagen voetbalsupporters. Verder waren er nog de reguliere legers van Kroatië, Servië en Bosnië- Herzegovina. De oorlog speelde zich vooral af in Bosnië Herzegovina, de Krajina en Slavonië, gebieden in Kroatië waar veel etnische Serviërs woonden, die evenals de Kroaten en Serviërs in Bosnië hun eigen republiekjes wilden uitroepen. Maar dan het liefst zonder andere etnische groepen. De Serviërs begonnen met het opblazen van kerken en moskeeën, daarna werden kerkhoven opgeblazen, omdat het gewoonte was bij de voorouders te blijven wonen. Vervolgens joegen ze andere bevolkingsgroepen weg of bouwden concentratiekampen zoals Omarska, waar mensen stelselmatig mishandeld en uitgehongerd werden en soms vermoord. Dat vermoorden van andere mensen bleek gemakkelijk en bovendien werden vrouwen en meisjes op grote schaal verkracht. Eén van de ergste groepen was Arkans Tijgers. Arkan was een gangster die uit een Nederlandse gevangenis ontsnapt was en zich omringd had met supporters van Rode Ster Belgrado. Zijn echte naam was Željko Ražnatović. Hij had in Nederland vastgezeten voor moord en werd in meerdere landen beschuldigd van (huur)moorden, roofovervallen en drugshandel. Zijn mannen lieten hun baarden staan en werden een symbool van angst en banditisme in Bosnië, want ze waren mateloos wreed en meedogenloos. De nooit-meermensjes in het Westen kondigden halfslachtig een wapenembargo af waar vooral de Serviërs smakelijk om lachten. Er waren voor de
11
Četniks en het reguliere Joegoslavische (lees: Servische) leger wapens te kust en te keur te krijgen bij de broedervolken in het oosten, de Russen en Oekraïeners. De Ustašas waren van oudsher nauw verbonden met de Italiaanse fascisten en uit oude contacten ontsproten nieuwe met Neofascisten in heel Europa en met de Italiaanse maffia. Ook daar waren wapens geen probleem. Hongarije leverde eveneens een enorme partij kalasjnikovs aan Kroatië. De Bosniaks waren degenen die het hardst getroffen werden door het wapenembargo en zij kregen dus de hardste klappen. Toen islamitische strijders uit het Midden-Oosten en Afghanistan hen kwamen helpen riep men er in het westen schande van, van dergelijke geharde strijders op nog geen dag autorijden van het economische hart van Europa was men niet gediend. Voor de vorm werden er VN-soldaten gestuurd om de strijdende partijen uit elkaar te houden. Hun sneuvelbereidheid was echter gering en ze werden geleid door incompetente officieren die openlijk bang en laf waren en zich lieten intimideren door krijgsheren. De oude brug van Mostar, de Stari Most, die eeuwenlang Kroaten en Bosniakken had verbonden, werd aan diggelen geschoten. Alle bevolkingsgroepen vochten met elkaar. Hulpverleners dwaalden machteloos door de steden, dorpen, over de slagvelden en trachtten de brokstukken bij elkaar te rapen. Een VW-Golf was te koop voor een slof sigaretten. Benzine, ongebluste kalk en rakija waren kostbare zaken, hasj en wiet gewild, vrouwen, jonge meisjes en jongens goedkoop. Vooral voor VN-soldaten. De Oekraïense vredessoldaten bleken de meest gewiekste pooiers. Begin 1994 had ik na een echtscheiding een forse depressie en toen ik weer wat opkrabbelde had ik als bezigheidstherapie me aangemeld als vrijwilliger bij VluchtelingenWerk. Ik ergerde me kapot aan de tendentieuze berichtgeving in de media over buitenlanders in het algemeen en vluchtelingen in het bijzonder. Terwijl binnensteden ieder weekend in no go areas veranderden vanwege uitgaansgeweld werden incidentele knokpartijen in asielzoekerscentra breed uitgemeten. Ik werkte nauw samen met een andere vrijwilliger die George heette. Hij was een stuk jonger dan ik, had een studie afgerond die hem eigenlijk niet interesseerde, was verwikkeld in een moeizame relatie en wist net als ik niet goed wat hij verder met zijn leven aanmoest. Samen stroopten we de kroegen af en ouwehoerden over wat er allemaal mis was in de wereld en wat wij daar eventueel aan zouden kunnen doen. Onze kans kwam toen een ngo mensen zocht voor een project voor gezinshereniging
12
van vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië. Het avontuur lokte. We voelden allebeide dat we eigenlijk niets te verliezen hadden. Uiteraard was dat niet zo, maar al snel doorkruisten George en ik half Europa in een geleende Nissan. De strepen van de weg werden één lange, net zoals de lichten van de straatlampen één lange streep werden. We aten Schweinebraten mit Sauerkraut in Raststätten langs de snelweg, wisselden elkaar af achter het stuur en sliepen als de ander reed. We draaiden harde muziek van Therapy? Don’t belong in this world or the next one. De ironie daarvan ontging ons destijds. In Oostenrijk hielden we ons wakker met jodelen. We werden aangehouden door de Kroatische politie toen de lichten van Zagreb aan de horizon gloorden. We werden bekeurd voor een overtreding, maar we hadden geen idee welke, en we moesten contant betalen. We dwaalden uren door de buitenwijken van de stad voor we de route naar het dorp Sesvete vonden waar Chris op ons wachtte. Chris was normaliter dominee in een dorp in de buurt van Deventer. Hij was weken alleen geweest en had contacten aangeknoopt met allerlei organisaties om het pad voor ons te effenen en was doodeenzaam geweest. De volgende dag zou hij in de geleende Nissan terugrijden en hij wenste geen dag langer te blijven. Op advies van Chris gingen we als eerste naar het VN-hoofdkwartier achter het station van Zagreb, voor een veiligheidsbriefing. De militairen bekeken ons met een nieuwsgierige verbazing, maar niemand stuurde ons weg. We zaten aan tafel met een aantal hoge VN-officieren. Een Britse majoor met een trillend ooglid wees met een aanwijsstok op een kaart waar gevochten werd. Hij vertelde op droge en vlakke toon over moordpartijen en verkrachtingen, somde een reeks gruwelijkheden op waar ik nog van droom. George en ik durfden elkaar niet aan te kijken. Het was wel duidelijk dat het voorlopig uitgesloten zou zijn om zelf onze uitnodigingsbrieven daar naartoe te brengen, dus we dienden iets te verzinnen. Die avond zaten we op de betonnen plaat die uitstak uit ons huis die dienst deed als balkon. Dit huis was voor ons geregeld vanuit Nederland. We dronken grote flessen bier en rookten scherpe Bosnische tabak die ons deed hoesten. We mochten mensen naar Nederland halen, met goedkeuring van de regering, voor eerstelijns gezinshereniging. We moesten alleen zien dat de mensen in oorlogsgebieden dat kwamen te weten, dus begonnen we brieven in het Engels en Duits op te stellen. We bedachten dat we VN-militairen zouden vragen die mee te nemen naar de streken waar de personen op de lijst die we hadden meegekregen hoorden te zijn.
13
Maar op het VN-hoofdkwartier zeiden ze dat we meewerkten aan etnische zuivering en alleen een Zweedse majoor was bereid de VN-richtlijnen voor ons op te rekken.
14
2 We zochten naar vuursalamanders in de bosjes buiten het dorp. Vuursalamanders hadden we thuis nog nooit gezien. Op een braakliggend landje stonden twee gammele caravans. Daar woonden vluchtelingen uit Vukovar in. De bewoners van het dorp Sesvete keken hen met de nek aan, men vond dat de vluchtelingen zich hadden moeten doodvechten voor hun stad, maar er was helemaal geen stad meer. We bivakkeerden in een huis dat nooit afgebouwd was. Er zaten geen ramen en deuren in. Er was geen toilet en ook geen douche, voor water moesten we naar de buren. Die trakteerden ons op Turkse kookkoffie en rakija, het ontbijt voor kampioenen. We sliepen samen in een doorgezakt uitklapbed dat naar schimmel rook. Tot onze stomme verbazing kwamen er druppelsgewijs een dertigtal mensen uit Bosnië naar ons toe die een brief van ons ontvangen hadden, maar meestal zaten we doelloos te wachten en draaiden dan een cd van Sebadoh. Only losers quit. Soms zat ik dagen achter elkaar werkloos met een petfles rakija en joint binnen handbereik naar de vuursalamanders te kijken die probeerden uit de potten te kruipen waarin we ze bewaarden. Ze gleden langs de gladde wanden terug naar beneden en gingen ten slotte dood van uitputting of honger. Er ontsnapte nooit eentje. Her en der in de binnenstad van Zagreb stonden lange houten schuttingen, ogenschijnlijk zonder enig nut. Dichterbij gekomen zag ik dat de schuttingen beplakt waren met honderden foto’s van mensen. Ik begreep de begeleidende teksten niet, maar de brandende kaarsjes, bloemen en grafkransen die aan de voet van de schutting lagen lieten weinig te raden over. Toch bleef niemand staan kijken, de mensen veinsden de haast van een moderne Europese stad. Een man botste lomp tegen me op en vloekte luid. De stad leek in een waas van ontkenning gehuld. Ik keek naar de foto’s waarvan een aantal reeds vervaagd was door zon, regen en wind. De Avenija Vukovar in Zagreb was het centrum van de wereld. Tussen het station en de Avenija lag het VN-hoofdkwartier en aan de overzijde van de brede straat de Duitse en Oostenrijkse consulaten. Als je een stukje de wijk in liep, richting de rivier de Sava, kwam je uit bij het Rode Kruisgebouw. Aan de Avenija Vukovar lag Hotel International, een betonnen kolos met veel ramen, ooit het summum van luxe. Naast hulpverleners en journalisten die in totale
15
onmacht op de benedenverdiepingen de Decamerone naspeelden met behulp van plaatselijke criminelen, zat op de bovenste verdieping het Nederlandse consulaat. Hoewel wij toestemming hadden van de Nederlandse overheid om mensen naar Nederland te laten reizen voor gezinshereniging met eerder gevluchte familie, was de consul ons voornaamste obstakel. Hij wenste de identiteitsbewijzenbewijzen van onze klanten vooraf te zien, maar had een overvolle agenda en weinig tijd. We hadden een schriftelijke bevestiging van hem nodig dat er toestemming was om Nederland binnen te reizen voor we een laissez passer konden aanvragen bij het Duitse, Oostenrijkse en Sloveense consulaat. Meestal moesten onze cliënten per bus naar Nederland, de financiële middelen waren beperkt. Slechts een enkele keer konden we iemand laten vliegen op kosten van het Rode Kruis. Ondertussen liepen alle noodopvangen in Zagreb vol. Het Rode Kruis had geen plaats meer, het IOM had geen plaats meer, het UNHCR had geen plaats meer, wij hadden vanaf het begin zelf geen opvang gehad voor de mensen die met een brief naar ons toe kwamen. Er kwamen sowieso steeds meer vluchtelingen uit Bosnië. De etnische zuiveringen daar vergden hun tol. Niet alleen Bosnische Kroaten, maar ook veel Bosniaks zochten hun toevlucht in Zagreb. De lobby en het restaurant van Hotel International waren trefpunten voor iedereen die iets wilde regelen. Ook het personeel van andere consulaten kwam daar drinken. We regelden het onderling en schakelden de consul uit. Wat we deden was volstrekt illegaal, maar zowel Duitsers, Oostenrijkers als Slovenen hadden er geen problemen mee. Als de naam van onze cliënten op de uitnodigingsbrief van de Nederlandse regering correspondeerde met die op hun identiteitsbewijs, werd op onze voorspraak een doorreisvergunning afgegeven. We sloegen aldus heel pragmatisch een bureaucratische stap over en schakelden de consul uit. Formeel gezien kwamen onze cliënten nu illegaal naar Nederland, maar niemand die daar om maalde. Thuis was er toch niemand die wist dat er naar de letter nog een tussenstap was, de Nederlandse overheid bleef verblijfsvergunningen op humanitaire gronden afgeven. Een fax naar Nederland en een aantal ontmoetingen in Hotel International zetten nog één en ander in gang. We zouden een eigen transitopvang krijgen.
16
3 Op een dag daalde ik de betonnen trap zonder leuning van onze verdieping af en liep de straat uit, langs de twee varkens, een beer en een zeug, langs de opslag waar we kratjes Karlovačkobier en scherpe Bosnische tabak kochten. Het omheinde stuk grond waar de varkens op leefden was waarschijnlijk eens een genoeglijke modderpoel geweest, maar de bodem was nu hard en gebarsten door de meedogenloze julizon. Gelukkig hadden de varkens een afdak tegen de zon en een trog vol water. Ik sloeg linksaf de Ulica Bartola Kašića in en liep langs de bosrand waar vuursalamanders zaten. Daarna ging ik rechtsaf en liep de Bistrička Ulica helemaal af tot ik het treinstation bereikte. Als je halverwege een trappetje afdaalde kwam je bij een piepklein keldercafé, waar de mannelijke bezoekers, jonge mannen, zich bezig hielden met spelletjes elektronische dart. Je zag ze nooit iets drinken. Aan de andere kant van de weg stond een hamburgertent, waarvan de eigenaar meesttijds op een plastic tuinstoel voor de zaak mistroostig voor zich uit zat te kijken. Als ik een broodje bij hem kocht, meldde hij keer op keer vreugdeloos dat het roemrijke Kroatische leger nog een stapje terug had moeten doen voor de Serviërs. Het was altijd stil in Sesvete. De meeste huizen waren niet afgebouwd. Het leven was hier door de oorlog abrupt stopgezet. Dichter naar het station toe begon de hoogbouw. De lucht trilde tussen de flats. Hoewel deze flats niet dezelfde communistische somberheid ademden van die in de buitenwijken dichterbij Zagreb, hoorde je ook hier weinig leefgeluiden. Er hing bijna nergens was te drogen en er zat niemand op de balkons. Zoals iedere dag ging ik naar Zagreb, naar de organisaties met prachtige afkortingen en minimale macht en de ambassades voor weer een dag van onderhandelen, zeuren en smeken. Ik nam meestal de trein. Dat was duurder dan bus en tram, maar het was rustiger. Ik kon de verslagen blikken van de bleke Kroaten nauwelijks nog verdragen. In de stad stond een lange rij mannen, vrouwen en kinderen, sommigen nog heel klein, in de brandende zon te wachten tot ze de Duitse ambassade in mochten. Daar zouden ze als het lot hen gunstig gezind was papieren krijgen om naar het westen te kunnen. Nergens was beschutting. De mensen zwegen en de vogels zwegen. Een baby
17
krijste hartverscheurend. Er hing een geur van oud zweet en verslagenheid. Met mijn hulpverlenerpas kon ik direct de ambassade inlopen. De mensen die van ons afhankelijk waren hoefden nooit te wachten. Binnen hoorde ik alleen nog de airconditioning suizen. Het voelde niet goed, maar niets voelde hier goed, dus ik deed maar. Toen ik ’s avonds terugkeerde in Sesvete zag ik dat de zeug verdwenen was. De beer stond ontstemd te knorren aan het hek. Hij stond er kennelijk al de hele dag en had geen schaduw gezocht, hij had brandblaren op zijn rug. We huurden de onafgebouwde bovenverdieping van Josip en Zeka. Zeka was diverse familieleden kwijtgeraakt sinds het begin van de oorlog. Josip was vrachtwagenchauffeur geweest, maar sinds het begin van de oorlog werkloos, vandaar dat de bovenverdieping geen deuren, ramen en sanitair had. Gelukkig was er wel stroom. Er waren dagen dat er geen water was, dan dreef er een dikke laag stront in de wc-pot en alles was doordrongen van stank. Het was zomer en meestal boven de dertig graden. Josip was een kleine vierkante man met donker haar en een zwarte stoppelbaard. Hij liep rond in een korte broek en een hemd dat ooit wit moest zijn geweest. Zijn blik was zorgelijk. De jongste zoon van de familie was zijn evenbeeld. Het achtjarige joch was evenwel één brok zenuwen omdat een munitiedepot in de buurt door een ongeluk geëxplodeerd was. De jongen was na de explosie dagen onvindbaar geweest. Zeka liep meesttijds rond in een gebloemde jasschort, zo eentje dat mijn Groningse opoe ook altijd had gedragen. Ze was klein, rond en lomp en had strogeel haar, gezien de uitgroei duidelijk geblondeerd. Haar stem was onaangenaam scherp. Er waren nog twee zoons, een twaalfjarige die leefde voor voetbal en een jongen van vijftien die zich opsloot op zijn kamer en daar harde metal draaide. Hoewel Josip en Zeka de pest hadden aan Serviërs en ze de oudste jongen regelmaat verrot scholden hoopten ze vanwege de dienstplicht dat de oorlog voorbij zou zijn voor zijn achttiende. Hand in hand raasden leven en dood onstuitbaar voort. Zeka’s zuster trad soms op als onze chauffeur en tolk, maar aangezien ze geen Engels of Duits sprak herhaalde ze alleen schreeuwend en met veel heftige gebaren wat er tegen ons gezegd was. In tegenstelling tot haar zus was ze lang en mager. Ze
18
sleepte ons in haar Zastava-Renault 4 van hot naar her, zolang we maar betaalden. Ze stonk ontzettend uit haar mond. Die lucht rook ik vijftien jaar later terug toen mijn vader stierf aan maagkanker. We waren de voornaamste bron van inkomsten voor Josip en Zeka, de stichting betaalde fors huur voor de bovenverdieping en we deden wat we konden om het leven van het gezin te veraangenamen. Zo namen we de drie zoons eens mee naar de voetbalinterland Kroatië-Brazilië, een oefenwedstrijd in het stadion van Dynamo Zagreb. Iedere keer als een gekleurde speler aan de bal kwam schalden oerwoudgeluiden door het stadion. Romário, de Braziliaanse sterspeler, stond nagenoeg onbewegelijk op de middenstip. Hij kwam maar een keer echt in beweging, passeerde de hele Kroatische defensie en scoorde. Brazilië won met 1-0. We aten geregeld bij Josip en Zeka, uiteraard tegen betaling, meestal gebakken aardappelen met uien die dreven in het vet en grote hompen varkensvlees. Soms waren er tomaten. Er was altijd drank. Josip deed me denken aan een van de morsige mannen uit Italiaanse arthousefilms. Hij was een wonder van gastvrijheid: als hij ons ’s ochtends hoorde gaf hij Zeka opdracht koffie te koken. Ik verdacht hem er aanvankelijk van dat het voor hem een excuus was om zo vroeg mogelijk aan de rakija te gaan, maar ik had al snel door dat dit algemeen gold als regel van gastvrijheid. Ik liep de eerste weken iedere dag met een van drank gonzend hoofd rond. Ik mocht Josip graag, zijn zachte blik had iets kwetsbaars, behalve als het over de oorlog ging. Hij haatte de Serviërs die hij verantwoordelijk achtte voor het op de kop zetten van zijn leven, en de Bosniakken waren dan wel minder erg, want domme boeren die het ook niet konden helpen, maar toch nog altijd nakomelingen van Turkse bastaards. Ik kreeg het benauwd van zijn wrok, verbittering en afkeer. Dat hij lofzangen uitte over de Kroatische president Franjo Tuđman, een antisemiet, die net zo goed verantwoordelijk voor de oorlog was als de Servische president Milošević, vond ik onbegrijpelijk. Maar goed, ik was dan ook niet jarenlang blootgesteld aan nationalistische propaganda. Toch begon ik me steeds vaker aan het koffieritueel te onttrekken, wat eigenlijk een belediging voor Josip was.
19
4 Er waren veel dagen dat we niets voor elkaar kregen, nergens toegang kregen, dat alle medewerking geweigerd werd door zowel UNHCR, Rode Kruis als IOM en dan dwaalde ik in mijn eentje door de stad. George werkte me enorm op de zenuwen, hij was een man die nooit zei wat er in hem omging, nooit het achterste van zijn tong liet zien. Anders dan ik werd hij nooit kwaad, tenminste niet zichtbaar. We waren echter totaal op elkaar aangewezen en tijdens een periode dat alles stilstond besloten we naar de Adriatische kust te gaan. Ooit was het Glavni Kolodvor van Zagreb een tussenstation van de legendarische Oriënt Express tussen Parijs en Istanbul, voor die in 1977 werd opgeheven. Een verbinding tussen Zagreb en Belgrado, het volgende grote station van die lijn, was nu sowieso ondenkbaar. Het stationsgebouw ademde nog de grandeur van het Habsburgse rijk, maar de oorlog was onmiskenbaar aanwezig: de wagons waren oud en gevuld met soldaten op weg naar Karlovac, waar hevig gevochten werd met Servische nationalisten. De oude diesellocomotief trok de eens luxe wagons over de brug over de Sava. Het rode fluweel op de banken was sleets en stonk. De zuidelijke uitloper van het Pannonische laagland dat omsloten wordt door de Alpen, Dinarische Alpen en Karpaten bestaat vooral uit vruchtbaar löss en is relatief dichtbevolkt met landbouwers. Het landschap deed me aan Noord-Frankrijk denken. Ik doezelde weg door het schommelen van de wagon, de conversatie met George was snel uitgeput. In de verte zwol gerommel aan. Toen het geblaf van machinegeweren doordrong werd ik klaarwakker en trok mijn maag strak. Onmiskenbaar nam de druk op mijn anus toe. De buitenwijken van Karlovac toonden hun pokdalig geschonden gezicht. Flarden rook en roet, vermengd met een geur die ik toen nog niet kon thuisbrengen drongen de trein binnen. De soldaten werden onrustig. Men had ons verzekerd dat de reis veilig zou zijn, maar ik was er allerminst gerust op. De trein stopte en de soldaten stapten in grote wanorde uit. In nog grotere wanorde stapten andere soldaten in. Deze droegen smerige, gehavende uniformen en sommigen van hen hadden bloederige verbanden rond hun ledematen. Ze stonken. Ik vreesde dat de trein terug naar Zagreb zou rijden, maar hij schommelde het station toch aan de andere zijde uit. Het geblaf nam af en het gerommel stierf weg.
20
De trein beklom de uitlopers van de Alpen, hier nog heuvels. Dorpen werden eenzame huizen. Akkerland werd bos. Over de rivieren en door tunnels in de bergen lag slechts een enkel spoor, de enige verbinding tussen de kust van Istrië en Zagreb, niet geschikt om oorlogsmaterieel aan te voeren. Ergens onderweg, bij een station in the middle of nowhere, stopte de trein en stapten de soldaten uit. Hun geur bleef ons de rest van de treinreis vergezellen. In Opatija, ooit in trek bij de Habsburgse adel, zwierf ik langs dichtgetimmerde winkels, door verlaten villa’s vol puin en overwoekerd door onkruid, vergezeld door magere zwerfkatten. Ik schopte tegen stenen en blikjes. In een oranje villa stuitte ik op een beschimmelde matras met een even beschimmelde deken erop. Er lagen lege bierflessen rond de slaapplek. In een hoek van de ruimte lagen menselijke uitwerpselen. Verder ontbrak ieder spoor van de bewoner. We verbleven in hetzelfde hotel als de UNHCR-mensen en mochten bij hen in de zaal dineren. Het hotel zat vol vluchtelingen uit de regio van Karlovac en uit de Krajina. Ze werden zoveel mogelijk buiten ons gezichtsveld gehouden. We bleven slechts een dag. Teruggekomen in Zagreb bleek er een fax binnengekomen te zijn dat er een vrachtwagen van een bevriende ngo die altijd hulpgoederen naar Roemenië bracht onderweg daar naartoe bedden en vloerbedekking bij ons zou afleveren. Ik was benieuwd hoe die vrachtwagen bij het huis moest komen, er lag geen verharde weg. Een paar dagen later arriveerde de vrachtauto met spullen. De chauffeur was een dikke man met een onafscheidelijk stompje sigaar in de hoek van zijn mond. Hij was de rust zelve, bekeek het stukje onverharde weg dat vooral uit blubber bestond en reed er doodkalmpjes zijn enorme oplegger in. We laadden vloerbedekking, bedden, matrassen en beddengoed uit, allemaal overgenomen uit een failliete winkelboedel. De chauffeur reed net zo kalmpjes de enorme oplegger weer uit ons straatje, drukte op zijn claxon en reed verder naar Roemenië. George en ik legden foeilelijk lichtblauw tapijt, plakten landbouwplastic voor de open ramen en deuren, draaiden de bedden in elkaar en donderden het stinkende opklapbed van het balkon. We waren blij dat we niet meer samen in een sponde hoefden te liggen. De eerste nacht zakte ik prompt door een van de nieuwe ledikanten, dus legde ik een matras op de vloer en sliep in het vervolg met de synthetische geur van de vloerbedekking in mijn neusgaten. Alles beter dan de geur van schimmel van het oude bed. We konden weer verder met de oorlog.
21
5 Op de vlucht voor de fax die nu maar steeds meer lijsten met mensen die verdwenen waren bleef uitbraken, ging ik tegenover het Glavni Kolodvor in het Tomislavaplantsoen op een bankje in de zon zitten. Het was vroeg en de zon was nog dragelijk. Het plantsoen werd omzoomd door platanen die op hun beurt bewaakt werden door hoge terrakleurige gebouwen die in laagjes opgebouwd leken te zijn, een erfenis van het vroegere Habsburgse rijk. Op het bankje naast me lag een magere man luidruchtig te slapen. Hij liet een wind en daarna een boer waar de geraniums in het plantsoen slap van gingen hangen. Een walm van rotte eieren op sterk water dreef mijn neusgaten in en ik overwoog te vluchten. Maar je kon helemaal niet vluchten in deze stad. Overal stonden borden vol namen van doden. Soldaten slenterden met volle bewapening door de neonverlichte straten. Een week eerder nog gooide een doorgedraaide korporaal een handgranaat op een terras. In het centrum, op de straathoeken, stonden vrouwen en kinderen te bedelen. Voor de zigeuners bij de McDonald’s moest je uitkijken. Die roofden onmerkbaar je zakken leeg. Veel mensen hadden honger, maar als je genoeg geld had was alles te krijgen. Coke, hasj, wapens, hoeren in alle soorten en maten en van alle leeftijdscategorieën waren te kust en te keur verkrijgbaar. In Hotel International waren lijfwachten en chauffeurs met connecties te huur. Naast geld had je vooral connecties nodig. De man op het bankje naast me hees zich overeind en begon omslachtig een joint te draaien. Hij droeg een vale spijkerbroek, tennisschoenen en een AC Milanshirt. Men was hier gek op Italië, de helft van de mannelijke bevolking heette Mario en na Vaticaanstad was dit het land waar het meest gebeden werd tot de Katholieke God, zeker sinds de burgeroorlog. Terwijl de man zijn joint oprookte bekeek hij me zonder gene. Hij had donker haar en glazige groene ogen. Zijn gezicht was gebruind, hij leek op een vos, en zijn onderarmen zaten vol blauwige tatoeages. Hij begon in het Duits tegen me te praten en vroeg hoe het in mijn vaderland was en ik vertelde dat ik geen Duitser was. ‘Aaaah, Nizozemska, ein Hollander… wat kom jij hier doen, jullie kunnen toch helemaal niet vechten?’ Ik vertelde hem van de lijsten met de mensen die naar mijn land mochten als ik ze vinden kon.
22
Hij begon schril te lachen. ‘Hou maar op man, als je die wilt vinden zul je ze moeten opgraven.’ Zijn handen trilden. Ik vroeg hem waarom hij zelf niet vocht. Zijn gezicht betrok. ‘Ik heb pauze, ik ben hier om Kroatische vrouwen te neuken en volgende week ga ik terug naar het front om ze weer dood te schieten.’ Uit de tas die hij bij zich had haalde hij een grote petfles met rakija. Hij klokte gulzig een deel van de drank naar binnen en bood mij daarna de fles aan. Mijn nieuwe vriend was een Bosnische moslim. Hij heette Mo. Hij zwierf door het vijandige Zagreb. Hij was sluipschutter en had zichzelf op verlof gestuurd. Het lukte hem niet meer de trekker over te halen. Anderen zouden het wellicht desertie noemen, hij beweerde zelf dat hij hier was om zijn slachtoffers te bestuderen. ‘Ik probeer te zien waarom ik ze moet haten, maar ik zie het niet. Ze zijn net zo dom, bang en slecht als wij.’ Een week lang ontmoette ik hem iedere ochtend in het plantsoen. Hij leefde in een roes van het geld dat hij van zijn slachtoffers geroofd had. Op een ochtend was hij weg.
23
6 Oorlog is tachtig procent wachten en verveling, vijftien procent angst en stress en vijf procent geweld. Doorgaans wordt er alleen over de laatste twintig procent geschreven, aan wachten en verveling kleeft weinig heroïek. Tijdens opnieuw zo’n dagenlange periode van wachten ontliep ik mijn collega George die me mateloos irriteerde met zijn redelijkheid en rust. Die was niet echt, wist ik, hij onderdrukte wat in hem omging met grote hoeveelheden sterke drank. Ik kon daar niet tegen, ik zag hoe hij zichzelf opvrat van binnen en zich daarmee vernietigde. Zelf huilde en schreeuwde ik van onmacht en woede, zoop vaak minstens zoveel als George, maar het resultaat was uiteindelijk hetzelfde. Alleen als we op pad waren om klantjes op te sporen, waren we een team, functioneerden als één geest op de toppen van ons kunnen en behaalden soms verbluffende resultaten door optimaal gebruik te maken van onze tegengestelde karakters. Wij wisten daadwerkelijk mensen over grenzen te krijgen, omdat we zo brutaal waren en niet bang om regels te overtreden. We leefden twee maanden lang op de toppen van ons kunnen. Zowel de teams voor ons als na ons kregen niet zoveel mensen naar Nederland. Veertig mensenlevens, veertig nieuwe kansen, ingeruild tegen de illusies over een vriendschap van twee naïeve mannen die zich moreel ver verheven voelden tegenover het klootjesvolk thuis. Maar dicht op elkaar leven met weinig privacy, met zulke tegengestelde karakters, was niet goed voor onze vriendschap. Met het karkas van die tanende kameraadschap die op mijn ziel drukte, doorkruiste ik met de tram Zagreb, trachtte het nationaal historisch museum te bezoeken dat gesloten bleek, volgens Josip omdat alle kunstschatten verkocht waren om van de opbrengst wapens te kopen. Ik kocht zelfverbouwde tabak die me deed blaffen en rochelen als een zeehond die op sterven lag in Hotel International. In een overvolle tram kon ik niet snel genoeg bij de uitgang komen, ik trachtte naar buiten te komen terwijl de deuren al dichtgingen en de tram zich in beweging zette. Ik kwam half klem te zitten tussen de deuren en andere passagiers schreeuwden naar de bestuurder dat hij moest stoppen. Toen ik eindelijk buiten was keek ik in het gezicht van een soldaat die me vol haat kurac toesnauwde. Over zijn schouder hing een Kalasjnikov met de loop naar beneden. Ik maakte dat ik wegkwam.
24
Ontdaan liep ik naar het Josip Jelačić-plein in het centrum, waar een groot ruiterstandbeeld stond dat een generaal uit de Habsburgse tijd verbeeldde. Jelačić was een nationalistisch symbool, een generaal die reeds in de negentiende eeuw had gevochten tegen de Bosniakken en Hongaren. Ik had mijn buik vol van symbolen en nationalisme en de uitwassen daarvan en liep door. Ik slenterde door de oude stad, Gornji Grad, die bij een berg op was gebouwd. Daar waren talrijke terrasjes en ik hoopte dat ik er enige verpozing en rust zou vinden, maar overal zaten soldaten luidruchtig te drinken. Uiteindelijk bereikte ik de Sint Marcus-kerk. De koepel op de toren was groen uitgeslagen, de kerk zelf was sneeuwwit en het dak bestond uit blauwe en witte en rode dakpannen, omlijst met zwarte en goudkleurige. Er waren in het dak twee wapenschilden gevormd met kleurige pannen en was ik niet zo doodziek geweest van de oorlogszuchtige en benauwende atmosfeer in de stad, dan had ik het misschien nog mooi gevonden ook. Toch ging ik de kerk binnen, genoot van de gewijde stilte en brandde een kaarsje. Ik had het nodig dat er iemand aardig voor me was, al was ik het zelf. Tranen van zelfmedelijden biggelden langs mijn wangen. Een oude, in het zwart geklede vrouw nam me wantrouwend op. Terug buiten knipperde ik met mijn ogen tegen het felle zonlicht, was weer in staat te genieten van de mooie zandgele gebouwen rond het plein en besloot mezelf te troosten met gefrituurde inktvisjes. In de binnenstad hadden George en ik een oud restaurant in een kelder ontdekt waar je voor weinig geld vis kon eten. Vanaf een bepaald moment ging ik er alleen naartoe, want ik deed nog zo weinig mogelijk samen met George. Het was er koud, maar toen ik binnenkwam stookte de uitbaatster, een voluptueuze blonde vrouw van middelbare leeftijd, de open haard op. De wanden van de kelder waren wit gepleisterd en er hingen gedroogde bossen kruiden en bloemen, hammen en worsten langs en talrijke geheimzinnige kruiken met drank. De drank die de uitbaatster mij schonk kwam zoals altijd uit een plastic petfles. Het bleek een uitstekende witte landwijn en de uitbaatster dronk gezellig een glaasje mee, terwijl de frituur opwarmde voor mijn Calamari Fritti. Dat waren hier geen inktvisringen, maar kleine octopusjes. De uitbaatster hing met schorre stem verhalen tegen me op die ik niet verstond. De meest elementaire begrippen kende ik, maar dit geratel kon ik niet volgen. Wat maakte het uit? Ik genoot ervan dat de vrouw tegen me praatte, me als medemens zag, moeite deed om me het naar de zin te maken. Er
25
stommelden vijf dronken soldaten de kelder in, ze hingen hun Kalasjnikov aan de kapstok en schreeuwden bevelen naar de uitbaatster die mij terstond vergat. De octopusjes smaakten me terstond niet meer. Ik wilde naar huis, weg van die kutKroaten met hun kut-Kalasjnikovs. George besloot langer te blijven, maar ik ging na mijn twee maanden toch echt terug naar het paradijs waar men zijn stront met drinkwater wegspoelde, waar men altijd gas had om op te koken en zich te verwarmen en waar de elektriciteit het altijd deed. Gewoon water uit de kraan te kunnen drinken was voor mij het summum van luxe geworden. Er kwamen nog slechts mondjesmaat mensen de grens over vanuit Bosnië, meest jonge vrouwen die zichzelf als betaalmiddel gebruikten. Het had weinig zin om nog te blijven, we kregen steeds minder voor elkaar. De Kroaten boekten kleine overwinningen en begonnen aan hun eigen zuiveringen. Ze zorgden er echter wel voor dat er geen westerse pottenkijkers in de buurt waren. Onze opvolgers waren bovendien al onderweg vanuit Nederland. Ik vroeg George waarom hij beslist nog wilde blijven, maar zoals gewoonlijk gaf hij een ontwijkend antwoord. Ik heb het hem jaren later nog eens gevraagd, maar ook toen bleef hij om het antwoord heen draaien. Hij wist me wel te melden dat hij de zaken heel anders beleefd had dan ik. George kon geen nee zeggen. Hij had vanuit Nederland van Kroatische kennissen van hem het verzoek gekregen om een familielid dat het moeilijk had mee te nemen naar huis. Dit familielid stond echter niet op onze lijsten met uitnodigingen en we wisten ook dat deze Ema Kovačević geen toestemming of vluchtelingenstatus in Nederland zou krijgen. Samen met haar drie kinderen had ze immers onderdak in een voorstad van Zagreb. De regels hielden echter geen rekening met het feit dat ze in een kelderbox woonde, waar het enige stromende water dat er was langs de muren liep, dat ze hoogzwanger was, hartritmestoornissen had en TBC bovendien. Dat haar man doodgeschoten was tijdens de vlucht van het gezin, de kinderen daar getuige van waren geweest en ernstig getraumatiseerd waren, was misschien heel treurig, maar het stond niet in de criteria van de IND. Ik bleek zelf ook geen nee te kunnen zeggen.
26
7 Ik ontmoette Ema en haar kinderen onder een modern ogend busstation in een betonnen garage. Ze had asgrauw gezicht en dezelfde kleur haar. Ze droeg een zwarte jurk, een hobbezak die zich strak om haar immense buik spande. Haar ogen waren dof, lagen als modderpoelen in een ingevallen gezicht, omringd door zwarte kringen. De tweede oudste meisjes, acht en tien jaar oud, verborgen zich achter haar, terwijl de jongste, een peuter, jengelend aan haar arm hing. Dit kind begon iedere keer als iemand naar haar keek hartverscheurend te krijsen. Een gammele bus stond goedmoedig ronkend roet uit te braken die zich mengde met de geur van pis, oud zweet en nicotine. De bagageluiken stonden open en de mensen gooiden onverschillig hun bagage in het binnenste van de bus. Het waren vooral de grote bontgekleurde plastic tassen die de vluchtelingen van de reizigers onderscheidden. Ik had een rugzak. Een vluchteling draagt een trainingspak, een reiziger een afritsbroek, zoals de mijne. Tickets werden niet gecontroleerd, niemand sprak of lachte, reizen was een serieuze zaak. We nestelden ons op de achterste bank. Ik rook de angst van de mensen en ik was er zelf ook niet vrij van. De eerste etappe ging naar Maribor in Slovenië, daar verwachtte niemand problemen bij de grensovergang, maar vervolgens moest Fort Europa veroverd worden, de grensovergang naar Graz in Oostenrijk en ten slotte de grensovergang bij Salzburg om het laatste stukje naar München te slechten. Wat ik deed was illegaal, Ema had geen laissez passez om door Oostenrijk en Duitsland te mogen reizen, geen toestemming om Nederland binnen te mogen. Als we gepakt werden zouden zij en haar kinderen onverbiddelijk teruggestuurd worden, terwijl haar kelder inmiddels ongetwijfeld ingepikt zou zijn door andere vluchtelingen. Ik liep het risico de gevangenis in te gaan als mensensmokkelaar. Bovendien moesten we nog een geloofwaardig vluchtverhaal instuderen voor haar interview door het IND, mochten we Nederland ongeschonden bereiken. Bijkomend probleem: zij sprak Duits noch Engels en ik zeer minimaal Servo-Kroatisch. Tot Maribor heb ik niets van het landschap gezien, druk als ik was mijn darmen onder controle te houden en Ema en haar kinderen gerust te stellen. Ik had bij het toneel gemoeten. Een aantal banken voor ons zat een lange dunne man die een ongezonde belangstelling voor de jongste dochter van Ema opgevat had. Door zijn uitstekende voortanden en dunne sprieterige snor deed hij me aan een rat denken.
27
Hij maakte het kind steeds aan het huilen door zijn tong naar haar uit te steken. Hij moest daar onbedaarlijk om lachen. Ik werd dat zo zat dat ik naar hem toe liep en hem in het Gronings toefluisterde dat hij daar beter mee kon ophouden, wilde hij de bus heelhuids verlaten. Ik doorspekte mijn betoog met vloeken die ik uit de meest duistere uithoeken van mijn verdorven ziel diepte. De rat bleek een talenwonder, verbleekte en keek niet meer om. De grensovergang naar Slovenië was zoals verwacht niet al te moeilijk, maar na Maribor steeg de spanning in de bedompte bus. Ik was duidelijk niet de enige die moeite met zijn darmen had. De zweetlucht werd overweldigend en nadat een oude vrouw in een plastic zak begon te braken ging de een na de ander over de nek. De meisjes waren inmiddels aan me gewend en ik zat gekke bekken tegen ze te trekken, wat ze steeds aan het lachen maakte. Ik deed dat niet tegen de jongste, die niet van Ema’s zijde week. Het kind was iets rustiger geworden, maar ik zag dat de sluizen ieder moment opnieuw geopend konden worden. De bus stopte en er stapte een douanier naar binnen met een doos waar hij de paspoorten in verzamelde. Ik had dat van Ema in dat van mij gevouwen, samen met mijn hulpverlenerkaart die eigenlijk niets voorstelde, maar wisten zij veel. Iedereen moest naar buiten, een hond werd naar binnen gestuurd. We stonden te wachten bij een hek met prikkeldraad, bewaakt door twee douaniers met machinegeweren. Anderen gingen met spiegels en elektrisch gereedschap onder de bus. Ze vonden niets. We mochten de bus weer in. Het doosje met paspoorten werd doorgegeven naar achteren en ik viste die van ons eruit. Mijn kaart was weg. Van sommige mensen waren de paspoorten niet teruggekomen. Een douanier klom de bus in en liep recht op me af. Nu zou je het hebben. Hij stak me de kaart toe, lachte vriendelijk tegen Ema en de kinderen en wenste ons een goede reis toe. Maar de bus mocht nog niet door. Er klommen vier gewapende grenswachten de bus in die drie mannen, onder wie de rat, sommeerden hen te volgen. De mannen wier paspoort niet teruggekomen was. De rat draaide zich nog een laatste maal om en stak zijn tong uit tegen zijn kleine slachtoffertje dat prompt weer begon te krijsen. Dat kwam hem op een harde beuk in zijn rug van een douanier te staan. Nadat ze de bus verlaten hadden mocht de chauffeur verder rijden, Fort Europa in.
28
Oostenrijk bij nacht. Ema sliep met haar hoofd op mijn schouder met haar jongste op schoot, aan mijn andere zijde lagen de oudste meisjes tegen me opgekruld. Ik bleef wakker, de adrenaline gierde nog door mijn lichaam. De grens tussen Oostenrijk en Duitsland was gemakkelijk, we mochten doorrijden, men vertrouwde op de gründlichkeit van de Oostenrijkers. In het ochtendgloren daagde München aan de horizon. Daar kocht ik bustickets naar Düsseldorf en brood en drinken voor ons allen. Ik had niet veel geld meer over en de toestand van Ema baarde me ernstig zorgen, haar gezicht leek steeds grauwer te worden. Zelf at ik nauwelijks, mijn maag was verkrampt van de spanning, het kon nog steeds mis gaan door controles op de Autobahn, ik had daarover gehoord, net als over vliegende brigades van de Nederlandse marechaussee. In een telefooncel belde ik mijn Nederlandse contactpersoon die ons in Düsseldorf zou komen ophalen en vroeg advies. Ik moest het volhouden. Dat was geen groot probleem, maar zou Ema het wel volhouden? Ik ging naar huis, maar waar gingen Ema en de kinderen eigenlijk naartoe? Ik zag op een bord Dachau staan. Dacht aan Armando’s schuldig landschap. Aan nooit-meermensjes en Omarska. Hoe ze ondanks hun fijne principes de andere kant opkeken. Hoe ze iedere herdenking in mei vroom met gevouwen handen, hun medailles, hun zelfverzonnen mythes over verzet, hun morele superioriteit wat betreft goed en fout, het eeuwige gezeik over Duitsers en ik kon wel janken. In Zagreb waren het niet de Duitsers die zich bureaucratisch en formeel opstelden, het waren de Nederlanders, de altijd deugende, fantastische ambtenaartjes die bleven wikken en wegen, regels toetsend in al hun wantrouwen en angst om verantwoordelijkheid te nemen. De Duitse bus was aanmerkelijk beter dan de Kroatische en er was bovendien iets van airconditioning, en dat was hard nodig. De augustushitte geselde vooral Ema, die pufte en steunde en kreunde, en ik hoopte dat ze geen hartaanval zou krijgen of ter plekke zou bevallen. Ik moest eigenlijk het vluchtverhaal nog met haar repeteren, maar zag daarvan af, ze kon haar energie beter gebruiken om niet in te storten. Bij een Raststätte op een parkeerplaats gaf ik mijn laatste geld uit aan eten en drinken voor de kinderen. Als er in Düsseldorf niemand was, zou ik vast zitten, ik had zelfs geen geld meer om te bellen.
29
Mijn zorgen waren voor niets geweest, er stonden twee auto’s op ons te wachten. Ema werd meerdere malen gehoord door de IND. Haar vluchtverhaal klopte voor geen kant, maar vanwege haar medische conditie kreeg ze een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Ze beviel van een gezonde zoon. Ze vroeg of ik peetvader wilde worden, maar ik hield afstand. Ik was bang voor de zorg van haar kinderen te komen te staan, terwijl ik al zo tekort schoot tegenover die van mezelf. George bleef na zijn terugkomst wel betrokken bij haar gezin en dat van haar zuster, hij leerde nooit nee te zeggen en mocht voor iedere kinderverjaardag, doopfeest en katholieke feestdag komen opdraven. Kroaten hebben heel veel feestdagen. Laatst hoorde ik dat Ema het nog weleens over me heeft. Ze heeft nu de Nederlandse nationaliteit. Ze hertrouwd en heeft met haar nieuwe echtgenoot nog een kind gekregen. Voor zover ik weet is dat niet naar mij vernoemd. Jammer, maar wel fijn voor die jongen. Met haar andere kinderen is het ook goed gekomen.
30
8 Het project voor gezinshereniging vanuit Joegoslavië ging kapot aan de onderlinge ruzies van onze opvolgers. Uiteindelijk woog de huur voor Josip en Zeka niet meer op tegen het geschreeuw en de overlast en gooiden ze onze opvolgers van hun bovenverdieping. De televisiebeelden van de in Zagreb feestvierende Nederlandse VN-soldaten die uit Srebrenica ontsnapt waren hadden de sympathie voor onze landgenoten ook bepaald niet vergroot. Die stonden haaks op die van dezelfde soldaten die de Serviërs hielpen de mannen van de vrouwen te scheiden. In Nederland was er ook weinig begrip voor deze mannen, filmrolletjes met bewijsmateriaal raakten weg, politici wasten hun handen in onschuld, hoewel zij de werkelijke schuldigen waren, de genocide was al voorspeld door de Canadese VNmilitairen die voor Dutchbat in Srebrenica gelegerd waren. Dutchbat had geen zware wapens gehad, kreeg geen luchtsteun en de vallei was onverdedigbaar. Mede door het optreden van overste Karremans hing er een air van lafheid over het optreden van de Nederlandse militairen. De grote vraag is echter: wie had het anders gedaan? Maar Karremans gaf angst een gezicht en eigenlijk was er niemand die daar mee geconfronteerd wenste te worden. De VN had eens te meer bewezen een tandeloze tijger te zijn, maar kon je ook anders verwachten van een organisatie waarvan de lidstaten allemaal tegenstrijdige belangen hadden en waarvan diezelfde lidstaten, inclusief Nederland, wapens bleven leveren aan alle partijen in conflictgebieden.
31
Correcties & aanvullingen, de asielprocedure van 1994 t/m 1996
32
1 Kroatië, Bosnië, Kosovo, Macedonië, Roemenie, Turkije, Koerdistan, Syrië, Libanon, Palestina, voormalige Sovjet-Unie, Tsjetsjenië, Abchazië, Georgië, NagornoKarabach, Irak, Iran, Afghanistan, Pakistan, India, Sri-Lanka, Nepal, Tibet, China, Westelijke Sahara, Mauritanië, Mali, Tsjaad, Sudan, Algerije, Ethiopië, Eritrea, Somalië, Oeganda, Rwanda, Burundi, Sierra Leone, Liberia, Ivoorkust, Zaïre (Kongo), Angola, Mozambique. Medio jaren negentig waren overal conflicten en werden mensen onderdrukt. Naast een beetje zingen, een beetje tekenen en schilderen en wat schrijven in blaadjes over alternatieve popmuziek was er niet veel wat ik kon. Ja, ik had een diploma om scheepskok en restaurantkok te mogen zijn en ik had een managementsdiploma, maar ik had niets met horeca, behalve als bezoeker en het bedrijfsleven kon me gestolen worden. Maar hoe er met kwetsbare vluchtelingen in Nederland werd omgesprongen werd was me een doorn in het oog. Dat ik vrijwilliger werd bij VluchtelingenWerk was best een logische stap. Toen ik in 1994 bij VluchtelingenWerk begon, bestond de ROA nog. Dit stond voor Regeling Opvang Asielzoekers. Sommige asielzoekers mochten in afwachting van een beslissing op hun aanvraag in een gewoon huis wonen. Nadat deze regeling eind 1994 afgeschaft was, kregen alleen de zogeheten statushouders nog een huis. Hoewel er wel eens iets mis ging, waren de zaken in de gemeente Deventer tamelijk goed georganiseerd. Er was een ambtenaar aangesteld die in samenwerking met VluchtelingenWerk diverse garages vol huisraad beheerde dat gebruikt werd om woningen in te richten. Regelmatig ging ik met één van de coördinators, die overigens al snel een goede vriend van me werd, op pad met een busje of aanhanger om ergens afgedankte goederen op te halen. Niet zelden bij een bejaardenhuis na een sterfgeval. De coördinator was een inspirerende man die op het oog onvermoeibaar bijna dag en nacht voor vluchtelingen en asielzoekers in de weer was. Ook na werktijd ging hij op bezoek bij cliënten. Hij ging vaak eten bij Bosniërs. Ik vroeg me wel eens af of dat nou wel zo gezond was, maar de cliënten leken er bij te gedijen. Voor hemzelf
33
waren alle koffie en sigaretten dat in ieder geval niet, want hij vertrouwde me toe dat hij regelmatig last van zijn maag had. Bij mijn beste weten werkt hij nog bij VluchtelingenWerk, wat volgens mij alleen mogelijk is dankzij zijn onverwoestbare gevoel voor humor. Als er ooit iemand een lintje verdient, is hij het wel.
34
2 Na mijn terugkeer uit Zagreb werd ik een soort supervrijwilliger bij VluchtelingenWerk, belast met de begeleiding van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Daar zaten gehaaide schoffies tussen, maar het merendeel bestond uit ontheemde en eenzame kinderen. Een jongeman van Bosnische afkomst liep stage bij ons en assisteerde me. Hij was een fantastische vent, fijngevoelig en bevlogen, om voor de hand liggende redenen gemotiveerd tot op het bot. Hij kwam met een idee om gastgezinnen te zoeken waar de kinderen nu en dan op visite konden gaan en nadat ik een bevriend echtpaar benaderd had dat actief was bij Amnesty International, druppelden de aanmeldingen van gastgezinnen binnen. Het werd een bescheiden succesje, we wisten een zestal kinderen te koppelen aan gezinnen. Vluchtelingen dienden dankbaar te zijn dat ze hier mochten zijn, was de algemene opinie. Maar vluchtelingen kwamen hier niet omdat ze dat leuk vonden, op een enkele uitzondering na, ze kwamen opdat ze niet vermoord zouden worden, niet zouden verhongeren, niet in gevangenissen zouden creperen. Fysiek hadden asielzoekers in Nederland weinig te vrezen, maar mensen in een welvaartsstaat kunnen zich doorgaans moeilijk inleven in hoe het is om alles wat vertrouwd is -zoals huis, omgeving, familie, taal, eigen land en landschap- te verlaten. Bovendien is daar de silent killer: heimwee. Abdou Diop was een zestienjarige jongeman uit Mauritanië die ik moest begeleiden. Hij behoorde tot een minderheid in dat land, de Wolof, een negroïde stam die weliswaar moslim is, maar die een islam met licht animistische trekjes aanhangt. Berbers en Arabieren maakten de dienst uit in zijn land en gebruikten de zwarte bevolking nog als slaven. (Dat doen ze in 2015 nog steeds, trouwens.)Bovendien probeerden zij het land volledig te Arabiseren. Abdous ouders spraken nog Wolof en geen Arabisch, en waren gearresteerd en vervolgens fysiek en administratief verdwenen. Zijn broers en zusters waren eveneens verdwenen, hij had als enige weten te ontsnappen. Hij nog maar twee maanden in Nederland, maar bleek het niet te redden. Abdou was een lange, slanke jongen met een fijngesneden gezicht en een zachte oogopslag en er lag een waas van verdriet over hem. Een Senegalees die met een Nederlandse was getrouwd, eveneens Wolof, had zich enigszins over hem
35
ontfermd, maar dat verzachtte het lijden van Abdou niet. Hij fluisterde nog slechts en at, dronk of sliep nauwelijks. Ik had lange gesprekken met de Senegalees over wat we zouden kunnen doen om het leed van Abdou te kunnen verlichten, maar hij wist net zo min als ik een oplossing. De dag dat de Senegalees huilend op mijn kantoor kwam zal ik nooit vergeten. Hij had na lang aandringen Abdou geld gegeven voor de reis terug naar Mauritanië. ‘Ze zullen hem vermoorden,’ zei hij, ‘maar Abdou sterft liever thuis dan dat hij hier een levende dode is.’ Ik had Abdou een kamer bezorgd, die voor hem ingericht, ik had hem een pleeggezin bezorgd, maar het had niets uitgemaakt, hij had daarmee nog steeds niet wat hij nodig had: zijn familie. Ik vergeet hem nooit en altijd als ik aan hem denk, voel ik hetzelfde: er zijn grenzen aan wat je voor iemand kunt doen- hoe goed je dat ook bedoelt en bij dat besef schieten me de tranen in de ogen. Om die intelligente, mooie en lieve jongen die willens en wetens terugging naar zijn land om zich te laten vermoorden. Of om Bohpsa Bimali uit Nepal die verloren door Deventer zwierf. Hij was een gedrongen jongen met een zachte uitstraling en voor zover ik wist de enige minderjarige Nepalees in onze regio. Wie wist ook van Nepal en de maoïstische opstand? Pas enige jaren later brak er een echte burgeroorlog uit, moordde een prins, heel sprookjesachtig, het gros van zijn familieleden uit en kwam het land anders dan in heroïsche bergbeklimmerverhalen kortstondig in het nieuws. Ik kon helemaal niets voor Bohpsa doen, behalve zorgen voor onderdak, huisraad en een fiets. Voor de voogdij van de minderjarige asielzoekers was een andere organisatie dan VluchtelingenWerk verantwoordelijk die eveneens omkwam in het werk en op dat moment iedereen die een sociale opleiding had aannam, dus ook hele jonge mensen, fris van de academie. Het gevolg was dat sommige kinderen diep in de problemen kwamen, omdat ze begeleid werden door andere kinderen. Prince Pablo uit Angola, bijvoorbeeld. Een innemende jongen met een charmante lach die er geen geheim van maakte dat hij naar Nederland was gekomen om rijk te worden. Helaas had hij daar de opleiding noch de ervaring of het verstand voor. Uren was ik aan de telefoon bezig om allerlei regelingen te treffen met postorderbedrijven die hem de meest luxueuze goederen toestuurden zonder te controleren of hij meerderjarig of kredietwaardig was. Zijn begeleidster van de voogdij zat met de handen in het haar, Prince trok zich nergens iets van aan. Toen hij
36
geen contant geld meer kreeg verdween hij spoorloos met achterlating van zijn enorme tv en stereo. Zijn nieuwe kleren nam hij wel mee. Hij liet zijn vriend Miguel Sanchez eveneens achter. Miguel was een zorgelijk kijkende jongen die van voetbal hield. Toen een lokale voetbalverslaggever en zijn vrouw zich aanmeldden als contactgezin leek dat een match made in haven. Helaas had de vrouw van de verslaggever psychische problemen en liep hun huwelijk niet al te best. Gevolg was dat Miguel tussen talloze ruzies zat met als dieptepunt een zelfmoordpoging van de vrouw. Hij had mij niets over de ruzies verteld, want hij wilde niet ondankbaar lijken, maar om die zelfmoordpoging kon niemand heen. Dan waren er nog de meisjes die door Chinese triades (gangsterbendes) binnengesmokkeld werden en al snel uit zicht verdwenen, hoogstwaarschijnlijk de prostitutie in. De triades hadden de reputatie uitzonderlijk wreed te zijn, er werden in Europa regelmatig dode Chinezen in vrachtauto’s en koelwagens gevonden. Meisjes uit West-Afrika gingen vaak dezelfde weg en ik deed mijn best mezelf voor te houden dat ik daar toch niets aan kon doen, maar het vrat aan me. Een lange jongen met een leren pet en een zonnebril op kwam ons kantoor binnenstormen: Patrick Mangura uit Kameroen. Hij eiste met een arrogant air op hoge toon zijn weekgeld op, want hij had een fiets nodig. Er viel een stilte. Rustig zei ik tegen Patrick dat hij met zo’n houding alleen maar weerstand zou oproepen en dat het niet erg beleefd was ergens met een pet op binnen te vallen zonder kloppen, en dat als je dat bovendien ook nog eens met een zonnebril op deed ronduit als onbeschoft geacht werd. Ondanks zijn grote lichaam was Patrick gewoon een jongen van veertien en lomp zoals alle jongens van veertien kunnen zijn. Hij bood zijn excuses aan en samen gingen we naar een stadsproject waar je opgeknapte tweedehands fietsen kon kopen. Daarna kon ik met hem lezen en schrijven en nu, bijna twintig jaar later, groet hij me nog steeds. Het gaat goed met hem. Het ging niet met iedereen goed en het was soms ondoenlijk aan het werk te ontsnappen. Regelmatig kwam ik in mijn stamkroeg Abdi uit Somalië tegen. Abdi was geen cliënt van mij, want al een twintiger, maar hij ging me wel aan het hart. Somaliërs zijn trots en sommigen van hen vroegen nooit om hulp. Abdi had gevochten in de clanoorlogen in zijn land en was talloze malen gewond geraakt, hij was bovendien in gevangenschap zwaar gemarteld. Zijn lichaam zat onder de littekens en ook zijn gezicht was zwaar gehavend. Hij was een schoolboekvoorbeeld van iemand met het posttraumatische stresssyndroom, onberekenbaar, onbereikbaar,
37
depressief, soms gewelddadig, en hij sliep volgens eigen zeggen nooit. Ik geloofde hem. Zijn zelfmedicatie bestond uit alcohol en wiet. Uiteindelijk mocht hij geen kroeg in de stad meer in, omdat hij overal problemen veroorzaakte. Op een dag was hij verdwenen.
38
3 Toen ik eens een aantal Irakese dames naar een noodopvang in het zuiden moest brengen, had ik een bijzondere ontmoeting. De vrouw die de leiding over de noodopvang had fronste haar wenkbrauwen toen ze mijn naam hoorde. ‘Kom jij toevallig uit Eenrum?’ vroeg ze. Ik bevestigde dat. Ze vroeg of mijn opoe soms een café in het dorp gehad had. Ik bevestigde dat eveneens, hoewel formeel gezien het café van een oom geweest was, maar die had het te druk gehad met zich doodzuipen, dus had mijn opoe de leiding overgenomen. De vrouw vertelde dat ze van oorsprong ook uit Eenrum kwam en gouden herinneringen aan mijn opoe bewaarde. Het was namelijk zo dat ze lesbisch was en dat ze veel steun van mijn opoe gehad had en dat die haar had aangeraden NoordGroningen te verlaten, dat ze daar nooit vrij zou zijn. Het was een kant van mijn opoe die ik niet kende, maar die me toch ook niet echt verbaasde. Opoe was een praktische vrouw geweest, die slechts had kunnen overleven in de ellende die haar omringde door de zaken zonder oordeel te nemen zoals ze waren. Ze had nooit heel erg aan status gehangen of aan wat sociaal geaccepteerd was. Mijn moeder noemde haar lui, en misschien was ze dat ook wel, want ze waste zich nooit en in haar omgeving controleerden mensen vaker dan gemiddeld of ze hondenpoep onder hun schoen hadden. Ondanks dat was ik graag bij opoe. Iedereen was welkom bij opoe, je kon altijd bij haar eten – een straf, ze kon niet koken, maar je zei geen nee – en er stond altijd wel een fles spiritualiën op tafel, letterlijk dodelijk voor familieleden die juist een ontwenningskuur hadden gevolgd. In die kringen werd nog neerbuigend gesproken over zwartjes, joden en homo’s. Met name mijn moeder had de neiging lacherig te doen over homoseksuelen en dan er schijnheilig op te laten volgen: ‘Maar ze zijn wel aardig hoor.’ Mijn vader had ronduit een hekel aan ‘zwarten’. Ik moest dan ook best lachen toen één van zijn pleegdochters met een Senegalees thuiskwam en hij gedwongen was aardig en sociaal tegen deze man te doen, maar verder was het ondoenlijk om met mijn ouders in discussie te treden over hun vooroordelen. Dat ze zelf in de rest van Nederland bekeken werden als bekrompen Groningse strontboeren leek hen te ontgaan. Maar hier stond ik dan in Den Bosch, waar een vrouw tien jaar na opoes dood en twintig jaar nadat de haar voor het laatst gezien had, een traan voor haar plengde. En ik was er best trots op dat ik de kleinzoon van Grietje Nauta was.
39
Identiteit heeft niets te maken met wat je imiteert uit films, tv-series of van je (groot)ouders. Identiteit heeft te maken met taal. Die taal bepaalt ook de eerste groep waar je bij hoort. Omdat ik Groningse dialect, Nederlands en Fries spreek, heb ik meer gemeen met een man uit Noord-Duitsland dan met een man uit Limburg. In Noord-Duitsland spreekt men nagenoeg hetzelfde dialect als in Noord-Groningen. De mensen zijn hard voor zichzelf, veelal protestants en houden er een laconiek en onderkoeld gevoel voor humor op na. Er wordt me geregeld gevraagd of mijn achternaam een zelfverzonnen bijnaam is, zoals John Lydon zich Johnny Rotten noemde. Mijn achternaam komt inderdaad niet veel voor in Nederland, dus ik werd zelf ook nieuwsgierig waar die vandaan kwam. Ik zocht in gemeentearchieven en vond als oudste voorvader Joseph Voos (Voes), afkomstig uit Maastricht. Hij duikt voor het eerst op in de archieven rond 1795. Hij was rooms-katholiek. Op mijn eigen geboorteakte staat dat ik Protestants ben. Waarom Joseph naar Groningen kwam is me niet duidelijk. Limburg hoorde destijds niet bij Nederland, sterker nog: het Koninkrijk der Nederlanden bestond helemaal nog niet. Een kleinzoon van hem, eveneens met de naam Joseph, emigreerde in 1841 naar Muskegon, Michigan in de Verenigde Staten en werd daar Voss genoemd. De familie splitste zich in meerdere delen. In de stad Groningen werden de Vozen middenstanders. Cornelius Voos werd inlandse kramer, zwierf door NoordGroningen, verloor daar twee zoons en bleef er hangen. Hij overleed in 1874 te Eenrum, mijn geboortedorp. In die tijd splitste de familie zich wederom, door een fout in een geboorteakte heet een deel van de familie vanaf ongeveer 1920 Vos. Waarschijnlijk stroomt er geen druppel bloed van de Maastrichter Joseph door mijn aderen, want in onze lijn zitten twee voorkinderen, een Gronings eufemisme voor bastaards. De stamboom van mijn moeder is eenduidiger, zij stamt af van een schippersfamilie uit Friesland. Zwervend volk dat eveneens bleef hangen in NoordGroningen. De reden daarvoor is me duister. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat het op het Hogeland beter was dan in Friesland. Hoewel, de eerste Lammert werd geboren in de Friese Veenkoloniën, daar waar men toen nog in plaggenhutten
40
woonde, terwijl de kleine arbeidershuisjes in Noord-Groningen tenminste nog van steen waren. Ik heb mensen met de achternaam Voos gevonden in Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Zwitserland, Spanje, Portugal, Canada, de VS, Brazilië en Argentinië. Emil Voos uit Solingen maakte messen, dolken en zwaarden voor de nazi’s. Niet ver van hem vandaan, in Münster, woonde de rabbijn Julius Voos die in 1944 in Auschwitz vergast werd. Zelf woon ik niet meer in Noord-Groningen. Hoewel ik tevreden ben met mijn huidige leven droom ik weleens van een leven in Zuid-Frankrijk, Spanje of NieuwZeeland. Dat lijkt me beter, maar waarom weet ik niet precies. Het klimaat misschien? De illusie dat ik me daar zou kunnen ontrekken aan het woeden van de wereld? Ook daar zal ik een Groninger in de diaspora zijn, net als in mijn huidige woonplaats, want ik heb immers dat accent. De site www.vijfeeuwenmigratie.nl schat dat 98 procent van de Nederlanders buitenlandse voorouders heeft. In mijn familie alleen al komen mensen voor van Zuid-Afrikaanse, Nigeriaanse, Senegalese, Italiaanse, Franse en Duitse afkomst. Mijn vrouw stamt af van Franse Hugenoten, mijn dochters via hun moeder van een Duits dienstmeisje dat in Brabant is blijven hangen. Ik heb of had - het leven is niet statisch - vrienden en kennissen van ZuidAfrikaanse, Senegalese, Congolese, Keniaanse, Marokkaanse, Chinese, Vietnamese, Indiase, Nepalese, Indonesische, Molukse, Amerikaanse, Canadese, NieuwZeelandse, Colombiaanse, Surinaamse, Antilliaanse, Spaanse, Italiaanse, Franse, Belgische, Ierse, IJslandse, Britse, Welshe, Duitse, Deense, Zweedse, Poolse, Hongaarse, Bosnische, Kroatische, Roemeense, Turkse en Russische afkomst. Ik ben zo tolerant dat ik zelfs Friese vrienden heb. Vijfennegentig procent van bovenstaande mensen heeft de Nederlandse nationaliteit. Joseph Voos, broer van mijn voorvader Cornelius, emigreerde in 1841 naar de Verenigde Staten om op land te gaan wonen dat afgenomen was van vermoorde Fox en Ottawa-indianen. Hij werd pionier genoemd, een woord dat een positieve connotatie heeft en letterlijk voortrekker of wegbereider betekent. Mijn aangetrouwde neef uit Nigeria, die slechts een tiental jaren geleden naar Nederland kwam noemt men economische vluchteling. Dat is een uiterst negatief
41
bedoelde contradictio in terminis, alleen gebruikt door mensen die geen kennis van zaken hebben en een moreel oordeel willen vellen over mensen die hier komen om het beter te hebben dan in het thuisland. Juridisch gezien mag een vluchteling alleen zo genoemd worden als hij gevlucht is voor discriminatie, oorlog, vervolging enzovoort. Na de tweede Wereldoorlog, in de periode van 1947 tot 1963, verlieten bijna een half miljoen Nederlanders het land en emigreerden naar de VS, Canada, Australië, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Brazilië. Hun motieven waren vooral economische. Zowel in 2006 als in 2011 vertrokken er 133.000 Nederlanders in het geloof dat het elders beter is. In de VS treft men dorpen aan met de naam Holland. Men houdt daar krampachtig vast aan een veronderstelde Nederlandse identiteit. Nederlanders zoeken elkaar op en richten Nederlandse verenigingen op. In Deventer is een Groningse vereniging. In Amsterdam trouwens ook, evenals een Friese die vasthoudt aan de eigen identiteit en eigen taal.
42
4 De directeur van het regiobureau van VluchtelingenWerk was eveneens een Groninger in de diaspora, we leken zelfs op elkaar: hij was van meer dan gemiddelde lengte, kaal, droeg een hoed en vond het ook geen enkel probleem om op te vallen. Hij belde me of ik wilde solliciteren om lid te worden van een crisisteam van VluchtelingenWerk. De zaak was op voorhand beklonken, hij had kennelijk voor ons gesprek zijn besluit al genomen. Hij wist van mijn Joegoslavië-avonturen, dat ik niet te beroerd was iedereen flink tegen de haren in te strijken, dat het leek of conflicten me niet deerden en dat ik in staat was om situaties snel te analyseren en dan een beslissing te nemen. Hij dacht dat ik niet bang was om fouten te maken. Bovendien had ik een managementsdiploma op zak, wat een mooi excuus was om diverse mensen te passeren. Door de oorlogen in Joegoslavië, West, Oost, Centraal en Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Afghanistan en in de Kaukasus kwam er een moedeloos makende stroom vluchtelingen ons land binnen. Die moesten allemaal gehoord worden om vast te stellen of ze hier mochten blijven. Allemaal hadden ze recht op juridische bijstand en die werd vaak verzorgd door goedwillende vrijwilligers, die weliswaar het hart op de goede plek hadden, maar weinig ervaring, weinig dossierkennis en weinig zicht op de finesses van het Vreemdelingenrecht, terwijl ze wel onder constante druk stonden om te professionaliseren. Dat leverde de nodige problemen op bij diverse werkgroepen, temeer daar de advocatuur terecht zeer kritisch stond tegenover de kwaliteit van het werk van vrijwilligers. De advocatuur kon echter het werk zelf ook niet bijbenen, net zomin als de IND dat kon. De IND nam het zogeheten Nader Gehoor af, dit was een verslag van het vluchtverhaal en de reden van de vlucht van de asielzoeker. Aan de hand van dit rapport nam een beslissingambtenaar (of rechter) een besluit over de status van de asielzoeker. Als tussenstap mocht de advocatuur of VluchtelingenWerk zogeheten Correcties & Aanvullingen indienen op het rapport, die meewogen in de beslissing. Dat werk was niet onbelangrijk, want er ging in de communicatie tussen de partijen nogal eens wat mis. Er waren tolken die eigenlijk het Nederlands niet voldoende beheersten, vooringenomen tolken, tolken met een belang, ambtenaren die niet
43
konden luisteren, ambtenaren met vooroordelen, ambtenaren die geen fatsoenlijke rapporten konden schrijven en ga zo maar door. Het ergste probleem was nog wel dat vrouwen om voor de hand liggende redenen altijd het recht hadden om gehoord te worden door een vrouwelijke ambtenaar met behulp van een vrouwelijke tolk, maar niemand vertelde ze dat, dus dat gebeurde vaak niet. Gevolg was dat vrouwen uit schaamte vaak niet hun hele verhaal vertelden, waardoor ze geen status kregen. VluchtelingenWerk had zich tot doel gesteld asielzoekers voor te bereiden op hun Nader Gehoor, wat geregeld door IND-ambtenaren uitgelegd werd als een verhaal instuderen en de zaak te belazeren. Het zal ongetwijfeld gebeurd zijn, maar niemand was daar bij gediend. Dus had VluchtelingenWerk besloten om vrijwilligers die zich onderscheidden tot een betaald team te vormen, een vliegend team dat kriskras door het land zou rijden om de ergste knelpunten op te lossen. Als werkgroepen verzopen in de dossierlast kwam ons team bijspringen. Ik was een van de geselecteerden uit mijn regio voor dit Bijstandsteam. Later heb ik gehoord dat de coördinatrice van de groep waar ik vrijwilliger was me voorgedragen had, maar ik ben er van overtuigd dat het feit dat de regiodirecteur uit dezelfde streek kwam als ik me aardig geholpen heeft. Hij regelde dat ik de grootste leaseauto van het hele team kreeg en eerlijk gezegd vond ik dat wel mooi. Na het gesprek met de directeur kocht ik direct nieuwe kleren, waaronder een aantal dure colberts die grandeur en status moesten uitstralen. Ik was helemaal het mannetje en belde trots als een pauw mijn vader om te vertellen over mijn nieuwe baan. ‘Dat hou je toch niet vol,’ was zijn droge commentaar en ik was woedend. Achteraf had hij gelijk, maar niet helemaal. Ik had iets van hem geërfd; ook ik was in staat om me dossiers enorm snel eigen te maken, me allerlei ogenschijnlijke onbelangrijke details te herinneren, er tegenstrijdigheden uit te vissen en te filteren wat de taal van een ambtenaar was en wat de taal van de asielzoeker was. Bovendien had ik doordat ik enorm veel las een veel uitgebreidere landenkennis dan de gemiddelde advocaat of IND- ambtenaar en kon een rapportage vliegensvlug analyseren en eventueel fileren. Was een vrouw niet gehoord door een vrouw met een vrouwelijk tolk, dan zorgde ik dat het rapport niet ontvankelijk werd verklaard door de rechter. Dat
44
gebeurde zo vaak dat ik vraagtekens zette bij de verstandelijke vermogens van de desbetreffende IND-ambtenaren, niet toevallig vaak ex-Marechaussees. Maar ik onthield alles wat ik hoorde en las in de rapporten die ik moest behandelen en dat en de onrechtvaardigheid van hoe vluchtelingen behandeld werden vrat als accuzuur door mijn ziel. Er waren manieren om kortstondig te vergeten, alcohol was vertrouwd. In de Kaukasus gebeurden dingen waar je maar zelden iets over hoorde in Nederland. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie probeerde het verzwakte Rusland haar invloed daar te consolideren door allerlei bevolkingsgroepen tegen elkaar uit te spelen. Over de oorlog in Tsjetsjenië hadden de meeste Nederlanders nog wel iets gehoord of gelezen, maar dat de provincie Abchazië zich afgescheiden had van Georgië met behulp van het Russische leger was hier tamelijk onbekend, bij ons op de stoep werd immers de burgeroorlog in Joegoslavië uitgevochten. Ergens in een noodopvang in Drente sprak ik een Georgische vrouw die gevlucht was uit Abchazië. Ze was getrouwd geweest met een Abchaziër en daarom kon ze niet naar Georgië terug naar haar familie, die haar als verraadster zag. Haar man was vermoord door andere Abchaziërs die hém vanwege zijn huwelijk met haar juist zagen als landverrader. Ik kende de tragische verhalen over gemengde huwelijken al uit Bosnië, maar dit bleef me lang bij, wellicht door de schokkende details die de vrouw me vertelde. Ik had er nog op aangedrongen dat ze haar verhaal deed aan een vrouwelijke collega, maar ze wilde doorzetten, ze wilde ervan af. Haar man was verdwenen en ze was naar het politiebureau gegaan. Daar was haar man niet, werd haar verteld. Wanhopig zat ze te wachten tot ze een aantal dagen later een van haar buren in een bruin leren jasje zag lopen. Het jasje van haar man. De buurman had haar spottend toegelachen. Die avond was een groep gemaskerde mannen haar huis binnengedrongen. Ze was door zeker tien mannen verkracht, waaronder de buurman die weliswaar een masker droeg, maar niet de moeite had genomen om het bruine leren jasje uit te trekken. Er was haar te verstaan gegeven dat ze Abchazië maar beter kon verlaten, en nu had ze in Drente te maken met ambtenaren die haar op voorhand voor leugenaar uitmaakten. Het was onmogelijk om zo’n verhaal weg te zuipen. Een vrouw uit Sarajevo verklaarde slachtoffer te zijn van een groepsverkrachting. De arts van het IND vond haar verklaring niet geloofwaardig
45
want noch haar vagina noch haar anus was uitgescheurd, ze was bovendien van middelbare leeftijd. Uiteraard werd de IND door de rechter niet ontvankelijk verklaard, maar ik schaamde me diep tegenover haar. Tegelijkertijd kregen twee broers die naar eigen zeggen uit Kosovo kwamen, zonder problemen een A-status - de poort naar naturalisatie – terwijl ze volgens ons uit Albanië kwamen. Controleer het maar eens. Later ging het gerucht dat de broers betrokken waren bij heling en inbraak. Ik kreeg de kriebels van twee Bosnische vrienden, een moslim en een Serviër. De moslim was klein, harig en donker, de Serviër juist lang, slank en kaal. Ze waren volgens eigen zeggen al vrienden vanaf de kleutertijd. Maar er hing iets om hen heen waar ik geen grip op kreeg. Ik was bang voor ze. Hun verhaal was een aaneenschakeling van gewelddadigheden en de Serviër liep me constant te provoceren, het was alsof hij zich er niet bij neer kon leggen dat hij afhankelijk van me was. De moslim verhing zich. De Serviër verdween. In Bangladesh was het mogelijk de foute islam aan te hangen, zoals een gezin had ondervonden. Maar dat telde niet voor de Nederlandse ambtenaren, een moslim is een moslim, dus het gezin kon best terug vond, men. Net zoals Irakezen best terug konden, of ze nou Koerd, Christen, Sjiiet of Soenniet waren. Salafisten en Wahabieten? Nooit van gehoord. Alawieten, Alevieten, Druzen, Isma’ilisme, Ithna ashri, Zaidieten, Soefisme, allemaal één pot nat voor de gemiddelde Nederlander. Er is toch maar één Koran? Clans en stammen die elkaar uitmoorden in Somalië, het Midden-Oosten en Afghanistan? Niet ons probleem. Onderdrukking van vrouwen en homo’s in Iran? Bewijs het eerst maar. Rapporten van Amnesty International zeggen de mannetjes en vrouwtjes van de IND niet zoveel, men vaart blind op beleidsnotities van ambassades en consulaten waarvan de mensen die in bovengenoemde landen gestationeerd zijn echt niet buiten de zwaar bewaakte poorten komen.
46
5 Op een dag kreeg ik een telefoontje van een oud-collega: het ging niet zo goed met pappa Ituri uit Zaïre, of ik niet eens met hem wilde praten en daarna de collega terug wilde bellen. Pappa Ituri was ingenieur in de bosbouw geweest in zijn eigen land, maar zijn vrouw was verkracht en vermoord door opstandige regeringssoldaten. Dat hij daar zijn ongenoegen over geuit had, was het regime niet erg welgevallig, dus hij was met zijn twee jongste kinderen, een meisje van twaalf en een jongen van tien, gevlucht. Maar hij had meer kinderen bij een andere vrouw en één daarvan had eveneens moeten vluchten. Volgens de IND was het onmogelijk dat hij nog meer kinderen had en moest hij dat maar zien te bewijzen. Ik vroeg me af hoe men dat voor zich zag, of hij een potje sperma moest inleveren en dat de IND dat dan op levensvatbaarheid zou controleren. Eén van die andere kinderen stond op het punt om terug gestuurd te worden. Pappa Ituri smeekte me om hem te helpen, want de jongen had nog een probleem, waar pappa Ituri niet over kon en wilde praten. Ik belde mijn collega en die verklaarde dat de jongen waarschijnlijk homoseksueel was, in elk geval nogal feminien, wat hem los van het feit dat hij een zoon van pappa Ituri was sowieso de nodige problemen zou opleveren in Zaïre. Of ik niet met al mijn contacten een adresje wist waar de jongen kon onderduiken? Adressen zat, maar dit ging buiten mijn werk om en ik kon VluchtelingenWerk natuurlijk niet in diskrediet brengen met een uiterst illegale actie. Maar ik herinnerde me een kloosterzuster die eens zei dat er wetten waren die boven staatswetten staan als het om kwetsbare mensen gaat. Voor mijn werk bestond er een heel netwerk van religieuze mensen die asielzoekers opvingen die geen onderdak hadden, maar nog wel in de procedure zaten. Ik had bewondering voor deze mensen die de uiterste consequentie trokken vanuit hun geloofsovertuiging en niet keken naar het geloof van mensen die ze opvingen – voor hen was iedereen mens. Ik kende van vroeger mensen in Friesland die aan de periferie van de samenleving leefden. Ze woonden op een oude boerderij en hadden een grote wietplantage. De vrouw van het stel was bovendien een lerares Franse taal, wat ideaal was, dus ik belde ze op. Ik had ze minstens vijf jaar niet gesproken, maar toen ik de situatie uitgelegd had mocht ik de zoon van pappa Ituri nog dezelfde avond komen brengen. Geen gezeur over geld, geen gezeur over de duur van het verblijf.
47
Ik leende de auto van mijn ex-collega en bracht de jongen, die inderdaad erg zachtaardig was en angstig keek, naar mijn oude vrienden. Hij heeft het er goed gehad, heeft inmiddels een verblijfsvergunning, spreekt perfect Nederlands en studeert nu in Amsterdam. Ik heb er geen moment spijt van gehad dat ik hem liet onderduiken. Of toch wel, toen pappa Ituri me uit dankbaarheid uitnodigde om bij hem en zijn kinderen te komen eten en ik op die uitnodiging inging. De Zaïrese keuken is geen haute cuisine en het hoofdbestanddeel van het menu is rode peper, veelal in de vorm van sambal.
48
6 Als kind woonde ik een paar jaar in Marum, mijn vader was daar ambtenaar bij de sociale dienst. In Marum was een groot Ambonezenkamp. Er zaten wat Ambonese kinderen op de kleuter en lagere school, maar verder mengden deze mensen zich nauwelijks met Nederlanders. Men was ook bang voor ze. In de plaatselijke discotheek, de Kruisweg, waar mijn oudere zusters wel kwamen, was regelmatig mot tussen lokale jongelui en Ambonezen. Toen in de jaren zeventig de Zuid-Molukkers een trein kaapten, legde ik aanvankelijk geen verband met de Ambonezen van Marum, maar al snel werd me duidelijk dat het om dezelfde mensen ging. Ik las hoe schandelijk ze door de overheid behandeld waren dat gaf de nodige nuancering aan mijn aanvankelijke verontwaardiging over de kapingen. Ik keurde die niet goed, maar ik zag wel in dat de overheid de problemen met de Molukkers zelf had veroorzaakt. De Vereenigde Oostindische Compagnie had vanaf 1602 op Azië gevaren en men bracht ambtenaren en soldaten naar wat later Indonesië ging heten. Aanvankelijk namen deze lieden eveneens vrouwen mee, eerst eigen bruiden, maar later ook groepjes ongehuwde vrouwen van lage afkomst die in ruil voor overtocht, kleding en een laag loon een contract met de VOC hadden afgesloten om daar te huwen met een van de VOC-dienaars. In een brief van Jan Pieterszoon Coen, die vanaf 1617 gouverneur-generaal voor de VOC in Batavia was, verzuchtte hij dat deze vrouwen drankzuchtig en ontuchtig waren en hij verzocht in het vervolg dames te sturen die een strenge opvoeding in een weeshuis hadden genoten. Aldus geschiedde, maar de sterfte onder de vrouwen was gigantisch. Batavia had in die tijd vanwege de tropische koortsen de bijnaam kerkhof van het Oosten. Dus bedacht men dat het wellicht beter zou zijn dat hun dienaren in het vervolg met Aziatische vrouwen trouwden. Dat had allerlei voordelen: het was goedkoper, de nakomelingen uit zo’n huwelijk zouden sterker en gezonder zijn en de dienaren zouden zich door de familieverbanden sterker verbonden voelen met de Oost. Dit bleef tot de negentiende eeuw officieel beleid en zo ontstonden in Indië clans van gemengd Europees-Aziatische herkomst, die samen een mestiezensamenleving vormden. De koloniale samenleving werd in de negentiende eeuw echter steeds Europeser en de mestiezen veranderden in Indo-Europeanen. Er kwam meer
49
behoefte aan geschoold personeel en in 1850 werd onderwijs in de Nederlandse taal geïntroduceerd. De Nederlanders die nieuw uit Europa kwamen namen nog iets anders mee: nationalisme (Nederland was een koninkrijk geworden) en superioriteitsgevoelens. De Europeanen gingen steeds meer overheersen en buitengebieden werden met geweld ‘gepacificeerd’. Er kwamen steeds meer planters en soldaten uit Nederland, vooral nadat in 1896 het Suezkanaal was geopend, zodat de reis naar de Oost aanzienlijk korter en minder gevaarlijk was. De plantages waren enorme ondernemingen met veel personeel geworden. Grote oliemaatschappijen vestigden zich in Indië en er werden wegen aangelegd. Rubber, suiker en tabaksindustrie en de goudmijnen waren technisch geavanceerde bedrijfstakken geworden aan het begin van de twintigste eeuw. Nieuwe ambtenaren, ingenieurs en soldaten gingen met hun gezinnen een nieuwe koloniale elite vormen en er ontstond een steeds grotere apartheid. Werkgevers brachten gradaties aan tussen de bevolkingsgroepen, ze classificeerden wie er geschikt waren om aan het Nederlandse onderwijs deel te nemen. Zo vernederlandsten christen-Indonesiërs, zoals Molukkers en Menandonezen, meer dan andere Indonesiërs. Indo’s werden meer Europees dan ze ooit geweest waren. Het Nederlandse bestuur bleef tot de laatste dagen van de kolonie (in 1949) van mening dat dit de juiste weg was. Na de oorlog was men in het moederland echter druk bezig met het eigen slachtofferschap en het herdefiniëren van de begrippen goed en fout. Dat men daarbij niet al te veel oog had voor het leed dat anderen was aangedaan bleek wel uit het feit dat de meeste joden die uit de concentratiekampen terugkeerden uiterst hardvochtig behandeld werden. De banktegoeden van de joden waren veelal ingepikt door de staat, terwijl hun bezittingen in bezit waren genomen door andere brave burgers. De Amsterdamse gemeenteraad wist het zelfs te presteren om teruggekeerde joden aan te slaan voor achterstallige gemeentebelasting vanaf 1940. (Onlangs werd bekend dat een schadevergoeding door de Duitse overheid, toegekend aan kampslachtoffers en dwangarbeiders volgens de Belastingdienst verrekend dient te worden met het pensioen van deze hoogbejaarde mensen.) Bij de berechting en internering van collaborateurs schuwde men de methodes die de verfoeide Nazi’s eveneens gehanteerd hadden niet. Goed was iedereen die kritiekloos vóór Nederland was, fout was iedereen die dat niet was.
50
De Zuid-Molukkers die decennialang in Indonesië voor het KNIL hadden gevochten was een eigen staat beloofd, maar de Nederlandse staat kon die beloftes niet waarmaken en toen Indonesië onafhankelijk werd moesten deze loyale soldaten hals over kop naar Nederland vluchten, want de Molukken waren inmiddels ook Indonesisch en allesbehalve onafhankelijk. De Molukkers waren verbijsterd toen ze bij aankomst in Nederland ontslagen werden uit het leger en met een karig leefgeld in kampen werden gestopt, waarvan er twee nota bene concentratiekampen waren geweest in de Tweede Wereldoorlog. Ook de Indo’s en Indonesiërs die trouw waren gebleven aan de Nederlandse overheid trachtten te ontkomen naar Nederland. De Nederlandse overheid oefende echter grote druk uit op deze mensen om in Indonesië te blijven. Toch kwamen er tussen 1946 en 1964 ruim 200.000 Indische Nederlanders naar Nederland. De overheid ging ervan uit dat deze mensen hier niet zouden kunnen aarden en gebruikte argumenten als een eventueel slecht arbeidsethos van Indo’s en de naoorlogse woningnood voor hun ontmoedigingsbeleid. De Indo’s kostten de staat veel geld en om te voorkomen dat er te veel naar hier kwamen moest men in Indonesië een bewijs van Nederlanderschap aanvragen en kunnen overleggen. Dat was onmogelijk, als er al dergelijke papieren bestaan hadden, waren die in de oorlog verloren gegaan. Overigens was het allesbehalve de bedoeling dat deze mensen zouden integreren, men wilde dat ze terug zouden gaan en degenen die bleven moesten assimileren. De eigen cultuur (een woord uit het Latijn) diende beschermd te worden en aanvankelijk werd er een vorm van thuiszorg ingesteld die er geheel op gericht was dat de mensen zich sociaal volledig zouden aanpassen. Voorgaande twee zinnen zijn de reden dat ik de koloniale geschiedenis erbij haal. Destijds dacht ik namelijk dat de houding van de IND was ingegeven door onnozelheid. Inmiddels ben ik er van overtuigd dat die ingegeven is door het arbeidsethos en de cultuur bij de overheidsdiensten die in de loop der tijden verantwoordelijk waren en zijn voor immigratie. Mijn cliënten werd gevraagd gedetailleerde plattegronden te tekenen van steden als Freetown, Kinshasa of Mogadishu, al naar gelang uit welk land men kwam. Analfabeten uit de Afghaanse bergen werd gevraagd naar de sociale structuren in hun land. Irakezen moesten gedetailleerd uit de doeken doen hoe hun reis verlopen was,
51
terwijl ze veelal diep verscholen onder in schepen of vrachtwagens in containers door mensensmokkelaars die hun papieren hadden ingenomen het land binnengebracht waren. Geen papieren? Leugenaar! Immigratie & Nationalisatie Dienst, die naam was (en is) een lachertje. Immigratie betekent immers landverhuizing en Nationalisatie tot staatsburger maken en deze dienst was juist in het leven geroepen om dat tégen te gaan. Iedere buitenlander die hier aan de poort klopte was bij voorbaat verdacht. In 1994 werd de afdeling Toelating en Verblijf van de Directie Vreemdelingenzaken door directeur Hilbrand Nawijn omgevormd tot de IND. Die stelde Aanmeld Centra in bij Zevenaar en Rijsbergen, waar binnen vierentwintig uur beoordeeld moest worden of een asielzoeker überhaupt tot de procedure toegelaten mocht worden. Later kwam daar Schiphol als AC bij en werd in Ter Apel een Uitzetcentrum gebouwd. Hoewel Nawijn lid van het CDA was werd hij later minister voor vreemdelingenzaken en integratie voor de LPF. Hij raakte in 2005 in opspraak nadat hij samen met Filip Dewinter van het Vlaams Belang een denktank oprichtte, aanvankelijk onder de naam De Willem van Oranje Stichting. Nadat de Rijksvoorlichtingsdienst liet weten niet gelukkig te zijn met die naam, werd hij gewijzigd in Marnix van St. Aldegonde (de assistent van Willem van Oranje en auteur van het Wilhelmus). Nawijns samenwerking met het Vlaams Belang kostte hem zijn politieke carrière, waarna hij zich onsterfelijk belachelijk maakte door een zangcarrière te starten. Ook die mislukte en hij trad in dienst van het Zoetermeerse advocatenkantoor Paardekooper. Daar houdt hij zich bezig met arbeidsrecht, bestuursrecht en strafzaken. Hij liet zich geregeld positief uit over de aaneensluiting van Vlaanderen bij Nederland en zou het toejuichen als de CIA actiever zou worden in ons land. In zijn tijd als directeur van de IND werkte Nawijn zowel VluchtelingenWerk als de Asieladvocatuur actief tegen en trachtte zelfs deze organisaties buiten de AC’s te houden. Tekenend voor de IND was dat in beschikkingen steevast gerept werd over de slechte economische toestand van Nederland, over de woningnood en over werkloosheid en dat wij daar enorme problemen mee zouden hebben. Dat zijn dezelfde argumenten waar men de Indo’s mee om de oren sloeg, maar de overheid kan toch moeilijk volhouden dat de welvaart er in Nederland erop achteruitgegaan is sinds de jaren vijftig en zestig. Men kan toch moeilijk volhouden dat er sindsdien
52
geen ruimte gevonden is voor bijvoorbeeld bedrijventerreinen of snelwegen. En als er al woningnood is, is er vooral nood aan betaalbare huurwoningen voor mensen met een laag inkomen. De overheid presenteert zich nog steeds als slachtoffer waar iedereen van komt profiteren. Regels die gebaseerd zijn op kromme redeneringen die moreel gezien op drijfzand stoelen, worden nog steeds gebruikt om mensen buiten te sluiten. Asielzoekers lopen bovendien nog tegen muren van wantrouwen en achterdocht op en de almaar ingewikkelder wordende procedures zijn er niet om het recht te doen zegevieren, die zijn er nog steeds ter ontmoediging, zodat mensen jaren en jaren aan het lijntje gehouden kunnen worden. De Afrikanen worden nog met de meeste minachting geconfronteerd.
53
7 Europeanen zullen Afrikanen nooit begrijpen. Europeanen zijn individualistisch en bij een Afrikaan draait het in de eerste plaats om de familie, daarna de clan, dan de stam en misschien tenslotte nog om het land. Dat verandert wel, maar het gaat maar heel langzaam. Daarbij is Afrika nog steeds de supermarkt van Europa, Rusland, de VS en tegenwoordig ook China. De vakkenvullers van supermarkt Afrika dienen op hun eigen continent te blijven, maar de vermetelen onder hen doorkruisen de wrede Sahara waar ze begeleid worden door mensensmokkelaars, niet zelden criminelen die zich als islamisten en vrijheidsstrijders voordoen, die hen in het beste geval beroven en in het slechtste midden in de woestijn achterlaten om te sterven. Mensensmokkelaars aan de kust sturen de vermetelen in gammele overvolle bootjes met te weinig brandstof, water en voedsel de gulzige Middellandse Zee op. Dan pas komen de overlevenden erachter dat de Europeanen wel begerig Afrika’s grondstoffen binnenhalen, maar dat de mensen die daar bovenop leven geen rechten in Europa hebben. Het verhaal van Afrika is de schande van de multinationals. Khadaffi, bijvoorbeeld, werd in het zadel gehouden door grote westerse oliemaatschappijen die druk uitoefenden op de regeringen van de VS en Groot-Brittannië om de economische sancties tegen Libië te verlichten. Tony Blair schudde in maart 2004 glimlachend Khadaffi zijn hand in Tripoli. De bodem van Libië zit vol gas en olie. Khadaffi voerde een schrikbewind in eigen land, vermoordde als het hem zo uitkwam zijn eigen ministers en zag zichzelf als koning van Afrika. Hij steunde internationale terreurbewegingen zoals de RAF, IRA en PLO. Hij zette een prijs op het hoofd van president Saddat van Egypte omdat die vredesbesprekingen met Israël startte. Saddat werd vermoord. Khadaffi was verantwoordelijk voor de bomaanslag op een vliegtuig van de Pan Am dat in december 1988 op het plaatsje Lockerbie neerstortte. Khadaffi steunde eveneens krijgsheer Charles Taylor, president van Liberia tussen 1997 en 2003 die in eigen land een schrikbewind voerde dat bijna 200.000 doden tot gevolg had. Hij maakte gebruik van zwaar gedrogeerde kindsoldaten die zich schuldig maakten aan seksuele slavernij, verminkingen, plundering en soms kannibalisme. Taylor wakkerde in buurland Sierra Leone een burgeroorlog aan, bewapende daar eveneens kindsoldaten met dezelfde gevolgen. In Liberia en Sierra Leone worden onder andere diamanten en ijzererts gedolven. Taylor werd door het
54
Internationale Strafhof in Den Haag veroordeeld tot vijftig jaar cel die hij in een Britse cel zal uitzitten. Khadaffi werd in 2011 in Sirte door opstandelingen gedood. Tony Blair is een rijk man en adviseert tegenwoordig de dictator van Kazachstan over veiligheidskwesties. De delta van de rivier de Niger in Nigeria is zwaar vervuild door oliewinning door Shell. Corrupte lokale bestuurders worden rijk gemaakt door Shell en onderdrukken stelselmatig de eigen bevolking. Nigerianen krijgen zelden een verblijfsvergunning in Nederland. Shell is de marktleider in Nederland. In de delta van de Niger gaan veel mensen dood aan ziektes gerelateerd aan olievervuiling. Shell presenteert zich in de Nederlandse media als bedrijf dat zoekt naar milieuvriendelijke alternatieven. In het buurland van Nigeria, Niger, wordt in het noorden verrijkt uranium gedolven door een Frans bedrijf. De hele streek is radioactief vervuild. In het televisieprogramma Niemandsland uit 2014 van de Belgische journalist Rudi Vranckx werd aangetoond dat in sommige huizen in het noorden van Niger negen keer de toegestane waarde werd gemeten die veilig werd geacht in Belgische kerncentrales. Mensen uit Niger worden niet toegelaten in Europa. Mensen met kanker worden in heel Noordwest-Europa bestraald met opgewerkt uranium dat in Niger is gedolven. In Congo heerst al sinds de onafhankelijkheid in 1960 onrust. Eerste minister Lumumba werd gesteund door de Sovjet-Unie, reden voor de CIA om hem te laten vermoorden. De CIA hielp in 1965 Mobutu in het zadel die tot 1997 een schrikbewind voerde. Congo heette in die jaren Zaïre. Sinds 1993 wordt er in Oost-Congo gevochten tussen Hutu’s en Tutsi’s uit Rwanda en Burundi. Lokale Hutu’s en Tutsi’s hebben zich in de strijd gemengd, evenals de legers van Oeganda, Rwanda en Congo en diverse rebellengroeperingen. Ondertussen wordt er in Oost-Congo cassiriet, wolfraam, coltan en goud gedolven, grondstoffen die het westen nodig heeft voor de productie van tablets en mobiele telefoons. Sinds 1954 woedde er een burgeroorlog in het zuiden van Soedan, die uiteindelijk leidde tot de onafhankelijkheid van Zuid-Soedan in 2011. In 2014 braken er bloedige etnische conflicten uit in de nieuwe staat. Een generaal van het ZuidSoedanese leger verklaarde in Niemandsland van Rudi Vranckx dat die conflicten bewust werden aangewakkerd vanwege de controle op de oliewinning in het land. De paradoxale situatie is nu aan het ontstaan dat door de verbeterde gezondheidszorg in Afrika en de groeiende welvaart de bevolking enorm groeit, wat
55
leidt tot weer meer armoede, meer migratie naar de grote steden en vooral naar het noorden. De Middellandse Zee wordt langzamerhand een massagraf en wat voor draconische ideeën politici ook zullen verzinnen om migratiestromen in te dammen, het zal niet helpen. De realiteit is dat er steeds meer mensen komen, die allemaal hunkeren naar welvaart en veiligheid en het westen is nou eenmaal rijk, ondanks alle klaagzangen van de westerling dat het allemaal minder wordt.
56
8 Aanvankelijk bestond de Centrale Opvang uit onderzoekscentra (OC) en asielzoekerscentra (AZC), later werden de OC’s vervangen door aanmeldcentra (AC) waar het IND binnen vierentwintig uur bepaalde of een asielzoeker kansrijk was of direct het land diende te verlaten. Daarbij had je ook nog het fenomeen Noodopvang, veelal leegstaande voormalige pensions en hotels, die allesbehalve luxe waren omdat ze extreem volgepropt werden. Hulpverleners, ambtenaren en asielzoekers hielden elkaar in een volstrekt ondoorzichtige wurggreep vol onbegrijpelijke afkortingen. Voor iedere handeling, iedere stap in het proces, iedere beslissing was er een afkorting. De meeste ben ik vergeten. Onze vrijwilligers verzopen in het werk. Ik kwam geregeld in voormalige legerkazernes, zoals Zuidlaren, Crailo en, dichter bij huis, Schalkhaar. Ik zag honderden mensen, woonde honderden Nader Gehoren bij, behandelde honderden rapporten, deed tot diep in de nacht daarop Correcties & Aanvullingen. Het was een moedeloos makende opeenstapeling van menselijk leed en er kwam geen eind aan. Ik balanceerde continu op het slappe koord, viel er ook wel eens af, werd manisch of depressief, gaf me over aan drankzucht, maar wist me dan wonderwel met een vingertopje vast te houden. Ik reed van hot naar her, kon ’s ochtends ergens in Brabant bezig zijn en ’s middags in OostGroningen. Ondertussen zat ons kantoor in Utrecht, stond ik dus vanuit Deventer regelmatig in de file, sliep nauwelijks, dronk veel en bleef maar bezig. Ik knalde soms met tweehonderd kilometer per uur over de snelwegen en dat ik nooit een bekeuring heb gehad, of erger nog, een ongeluk heb veroorzaakt, mag een klein wonder heten. Soms kon ik mijn ogen nauwelijks meer openhouden en ging een uurtje op een parkeerplaats staan dutten. Het liefst ging ik ’s avonds naar huis, maar er waren momenten dat ik simpelweg niet meer in staat was om nog te rijden. Dan werd het een hotel op kosten van de zaak. Ik vond mezelf regelmatig trillend en huilend op de rand van het hotelbed terug, totaal aan het einde van mijn Latijn, maar slapen was er niet bij. Hoe ik mezelf dan de volgende ochtend weer bij elkaar raapte en door kon gaan, God mag het weten. Onze teamleider kondigde op een dag aan dat het Bijstandsteamproject ten einde liep, er minder geld beschikbaar was en aantal van onze contracten niet verlengd zou
57
worden. Maar er was weer eens iemand nodig met een minimum aan tact en een maximum aan brutaliteit om als breekijzer te dienen in het aanmeldcentrum te Zevenaar. De IND wilde daar om voor de hand liggende redenen geen pottenkijkers binnen. Ook de asieladvocatuur zat niet te wachten op inmenging van VluchtelingenWerk, want men vond de kwaliteit van de vrijwilligers niet altijd voldoende. Maar VluchtelingenWerk wilde ook een vinger in de pap en vond dat ze betrokken moest zijn. Ik zag echter niet wat wij aan positiefs konden bijdragen in de asielfabriek die het AC was. Het aanmeldcentrum stond op een bedrijventerrein. Uiteraard was het kil en onaantrekkelijk gemaakt aan de binnenkant en buitenom stond een groot hek dat alleen van binnenuit geopend kon worden door de bewaking. Mijn kantoor had geen ramen naar buiten en lag in een gang ver van de asielzoekers en de advocaten verwijderd. Ik had geen internetverbinding en als ik naar buiten wilde bellen, moest dat via verschillende schijven lopen. VluchtelingenWerk Zevenaar was boos omdat het vond dat hetzelf het recht had een werkgroep binnen het centrum op te zetten en VluchtelingenWerk Arnhem was boos om dezelfde reden en zij vonden bovendien dat het veel juridische expertise in zijn werkgroep had. De advocatuur binnen het centrum vond dat niemand van ons genoeg expertise had, een standpunt dat wat mij betreft verdedigbaar was, en weigerde iedere medewerking. Van de IND moest ik uit de buurt van de vluchtelingen blijven, de Marechaussee wist van collega’s uit regio Noordoost dat ik een vervelend mannetje was, dus heel veel vriendelijke gezichten zag ik niet. Soms zat ik de hele dag te duimendraaien, uit mijn neus te vreten en te ouwehoeren met een ongelukkige collega die tijdelijk tot hetzelfde lot veroordeeld was. Kortom, ik kreeg niets voor elkaar. Aangezien er ’s avonds enorme files stonden op de weg van Zevenaar richting Apeldoorn en Deventer zat ik vaak de spits eenzaam uit bij het plaatselijke Chinese restaurant. Soms werd ik getipt dat er een uitzetting aankwam van asielzoekers die volgens de advocatuur wél een kans hadden. Alle afgewezen asielzoekers werden met een tientje op het station gezet en mochten het verder zelf uitzoeken en steeds vaker stond ik ze al op te wachten om ze mee te nemen naar een noodopvang, zodat INLIA (Netwerk voor Lokale Initiatieven ten behoeve van Asielzoekers) zich verder met de
58
procedure kon bemoeien. Niet zelden vond die organisatie nog aanknopingspunten in het vluchtverhaal om tegen de eerste afwijzing in beroep te gaan. INLIA had ook een eigen netwerk van opvangadressen. Regelmatig overtrad ik nu de regels van VluchtelingenWerk zelf en liet mensen onderduiken in het kerkcircuit of bij eigen schuiladressen. Dat ik de wet wederom overtrad kon me niets schelen en ik heb me weleens afgevraagd waar die glijdende schaal is begonnen. Bij Ema? Ik had in ieder geval geen enkele afstand meer tot mijn werk en trok me al het leed veel te persoonlijk aan. We hadden in de noodopvang in Zevenaar zelf op een gegeven moment een Macedonisch gezin met een heel kleine baby. De man was politieagent geweest en had geweigerd bij een grensincident op Kosovaren te schieten, maar dat viel niet te bewijzen. Het gezin was kansloos en alle mogelijke vormen van beroep waren uitgeput. Ze moesten dus ook uit de noodopvang en dan maar zien hoe ze terug in Macedonië kwamen. De man smeekte en huilde dat hij vermoord zou worden. Buiten was het dertig graden en ik zag het gezin al rond het station zwerven. Ik kon ze er niet uitzetten en ik wilde het ook niet. Ik belde mijn chef dat ik weigerde deze mensen op straat te zetten en het ook niet kon. Hij stuurde een collega, nota bene zelf een vluchteling, en die kon het wel. Ik meldde me ziek en vlak voor mijn contract afliep weer beter. Mijn contract werd niet verlengd en dat wilde ik ook niet.
59
Zwijgplicht – Berichten uit een asielzoekerscentrum (1996-1997)
60
1 Carl Jung stelde: ‘Elke vorm van verslaving is slecht, of het narcotische middel nu alcohol, morfine, cannabis, macht, werk of idealisme is.’ Was het daarom dat ik mijn eigen normen schond? Om met de ene verslaving de andere te bekostigen en dat te rechtvaardigen met een laf sausje van idealisme. Ik ging eind ’96 werken voor het COA, ooit de vijand. Nota bene in een asielzoekerscentrum. Ik zou opvangmedewerker in een van de gebouwen worden van een AZC. Ik moest dagelijks wat formulieren invullen, asielzoekers aanhoren, het gebouw op orde houden, zorgen dat asielzoekers zich aan afspraken hielden, dus eigenlijk hoefde ik nauwelijks iets te doen vergeleken bij mijn vorige baan. Het asielzoekerscentrum waar ik ging werken was sinds 1992 gevestigd in Schalkhaar in een voormalige kazerne die in 1940 in gebruik genomen was door de Duitse Wehrmacht. Van 1941 tot eind 1944 werden er 3000 Nederlanders opgeleid tot op Duitse militaire leest geschoeide politieman. Schalkhaarder was een scheldwoord en iemand die zo genoemd werd, werd geassocieerd met de NSB. In een van de voormalige stallen staat nog Duitse graffiti op de muur: ‘Müssigkeit ist aller Laster Anfang’ (Ledigheid is des duivels oorkussen). De asielzoekers die er in 1997 verbleven mochten in afwachting op een beslissing over hun asielaanvraag echter niet werken of studeren. Of ik nou wilde of niet, de parallellen ontgingen me niet. De regering Colijn achtte het in 1934 politiek gevaarlijk als er veel vluchtelingen uit het oosten toegelaten werden. Deels uit angst om de verhouding met de Duitse regering te verstoren, deels uit economische motieven. Die twee gingen trouwens samen, want men had grote bewondering voor de economische opbouw in Duitsland onder Hitler. Bovendien was men bang dat de cultuur en mentaliteit van de Duitse joden de Nederlandse samenleving in gevaar zou brengen. Colijn beargumenteerde dat deze zogenaamde Überfremdung het antisemitisme zou doen toenemen. Asielzoekers hadden een volstrekt rechteloze positie, het was hen verboden te werken, ze moesten zich regelmatig bij de politie melden en woningen waar vluchtelingen verbleven mochten zonder meer doorzocht worden. (Dit geldt in 2015 net zo goed als in 1934.) Er werden interneringskampen voor vluchtelingen ingericht om hen op te vangen. De vluchtelingen kregen 40 cent per dag en mochten niet werken, want het
61
verblijf in een kamp mocht geen animo opwekken om zo lang mogelijk te blijven. Het regime moest hard en beperkend zijn, de post werd gecensureerd en het briefgeheim geschonden. Het vierde kabinet Colijn gaf op 7 mei 1938 een verordening uit waarin met onmiddellijke ingang vluchtelingen als ongewenste elementen bestempeld werden die aan de grens geweerd moesten worden. Vluchtelingen die binnen de grenzen aangetroffen werden moesten onverwijld uitgezet worden. Toen vluchtelingencomités protesteerden dat die mensen dan in een concentratiekamp terecht zouden komen, verklaarde minister Goseling van Justitie dat het verblijf in een concentratiekamp geen levensgevaar met zich meebracht. Aan het einde van de jaren dertig werd er in een troosteloos deel van Nederland, dicht bij de grens met Duitsland, een nieuw kamp gebouwd waar nieuwe vluchtelingen zouden worden ondergebracht. Het geld voor de bouw werd middels collectes bijeen gebracht door het Hulpcomité voor Joodse vluchtelingen. Veel Nederlandse joden schonken te goeder trouw geld voor dit kamp waar ze later zelf in terecht kwamen en waar iedere dinsdagochtend een volle trein vertrok naar Auschwitz. In één daarvan zou de Duitse asielzoekster Anne Frank zitten.
62
2 Ik heb een aantal forse depressies gehad. Ik slaap nog steeds slecht. Vrienden had ik destijds nauwelijks. Vrienden vonden dingen als voetbal en auto’s belangrijk. Ik had een zwijgplicht en zelfs als ik die niet had gehad, hoe zou ik het allemaal hebben moeten vertellen? Vertellen over de gebroken en beschadigde mensen die ik zag en sprak. Over al die onmacht en pijn. Al het geweld. Wie had het willen horen? Willen horen over dat kind dat alleen nog kon schreeuwen omdat ze bij haar vader op de buik in een draagzak had gezeten, terwijl hij doorzeefd werd met kogels? Over de vrouw die eerst verkracht werd en daarna geschopt en geslagen en voor dood in een greppel was achtergelaten? Ik heb een zwijgplicht, maar voel me daar niet aan gebonden: onze overheid schendt nog steeds de rechten van asielzoekers en vluchtelingen door ze zonder vorm van proces op te sluiten. Mensen die niets anders misdaan hebben dan een betere toekomst zoeken buiten hun eigen land. Men noemt dat eufemistisch vreemdelingenbewaring. Ook kinderen worden bewaard. Ik mocht nergens over praten en ik kon het ook niet, dus dronk ik en stopte al die gezichten en stemmen ver weg in mijn binnenste. Het gekke is dat nu het mij goed gaat, ze weer boven komen drijven. Moet ik ze voor eeuwig blijven doodzwijgen? Ik denk niet dat ik dat wil.
63
3 Een Irakees was afgewezen voor asiel. Hij was wanhopig. Zat klem. Hij zette een vrouwelijke collega van mij een mes op de keel. En ik zou het wel even oplossen. Ik stuurde iedereen weg. Bleef over met de wanhopige man en mijn collega. Hield via een walkietalkie contact met de bewaking en politie. Praatte als Brugman. Uren achtereen. De man liet ten slotte mijn collega los, maar dreigde zichzelf de hals af te snijden als ze de ruimte zou verlaten. Ik nam de verantwoordelijkheid - waarom in Godsnaam? - en stuurde haar weg. De man aarzelde. Ik bleef praten, praatte het mes uit zijn handen en droeg hem over aan de medische dienst en bewaking. Mijn collega is intussen getrouwd en heeft kinderen. De man is uitgezet en ongetwijfeld dood. Mario was een Roemeen. Herstel: Mario was een Nederlander die in Roemenië geboren was. Hij sprak vloeiend Nederlands, hield van boerenkool, was met een Nederlandse getrouwd geweest en werkte jaren als kok in een restaurant. Na zijn echtscheiding en de val van Ceauşescu besloot hij terug te keren naar Roemenië. Maar hij was als puber een ongeleid projectiel geweest en stond op de verkeerde lijstjes, zo bleek toen hij op het vliegveld van Boekarest aangehouden werd. De Roemeense geheime dienst nam zijn papieren in en zette hem op het vliegtuig terug met de mededeling dat hij geen Roemeen was. Op Schiphol werd hij in vreemdelingenbewaring gezet omdat hij geen identiteitspapieren had. Marechaussee en IND geloofden zijn verhaal niet. Mario had geen papieren, kon niet teruggestuurd worden en bestond officieel niet, dus dumpten ze hem uiteindelijk bij ons in het asielzoekerscentrum. Hij probeerde er het beste van te maken en zette sport- en fitnessprogramma’s op voor jonge asielzoekers, maar het gebrek aan perspectief maakte hem erg gedeprimeerd. Hij was een prettige man die nooit te beroerd was een handje te helpen. Hij hield zich op het been door actief te blijven. Uiteindelijk stuurde de IND hem naar het uitzetcentrum in Ter Apel en van daaruit ging hij onder begeleiding op het vliegtuig naar Boekarest. Daar stond hij nog steeds op het verkeerde lijstje. Men wilde zelfs niet meewerken om een geboorteakte voor hem te leveren. Terug naar Ter Apel.
64
Jarenlang had hij inkomstenbelasting betaald aan de Nederlandse staat die hem met een tientje in de hand op straat zette in Oost-Groningen. Een bejaarde man uit Irak kon het wachten en zijn leven niet meer aan. Hij propte al zijn antidepressiva en slaappillen in één keer naar binnen. Ik werd erbij geroepen. Ik belde direct de medische opvang en een ambulance. Ik had in die dagen de bizarre eigenschap dat ik al mijn gevoel kon uitschakelen en in iedere crisissituatie rustig bleef. Ik pakte de bejaarde man in zijn nekvel en duwde mijn vinger in zijn keel zodat hij braakte. Dat herhaalde ik tot de ambulance ter plaatste was. Het leven van de man was gerekt zodat hij nog langer kon lijden onder het hulpeloze hopeloze wachten en de onzekerheid, en onder wat hij meegemaakt had. In een asielzoekerscentrum is de dagelijkse fitness een manier om stoom af te blazen. Andere manieren zijn ruzie maken of seks. Als je zeshonderd wanhopige en gefrustreerde mensen op een kluitje propt zijn explosies van geweld aan de orde van de dag. Als alleenstaande mannen moeite hebben zich op zo’n plaats te handhaven, hoe zit het dan met alleenstaande vrouwen en meisjes? In mijn woonblok zat een aantal Orthodox Christelijke meisjes uit Irak die allen de suikerzoete zuigende uitstraling hadden van Maria Moeder Gods. Ze hadden allen als maagd het huwelijk in willen gaan, maar hun reis was lang en moeizaam geweest en de Heer had hen zwaar op de proef gesteld. Sommige vrouwen hadden onderweg naar ons paradijs net die andere Maria – Magdalena - de waarde van hun lichaam ingezien en bleven daar nadien praktisch mee om gaan. Bosnische vrouwen waren voor hun vlucht naar Nederland vaak al verkracht. Lichamelijke integriteit is in een asielzoekerscentrum een begrip uit een onbestaanbare wereld. Sommige mannen maakten de fout getrouwde vrouwen te benaderen. Bij Arabieren, Noord-Afrikanen en Somaliërs betekende dat achter op het terrein een slinkse afstraffing met een mes. Anderen waren minder leep, zoals een boomlange Zaïrese man met zijn knappe jonge vrouw en baby. Een Algerijn viel haar lastig en de Zaïrees ging op tilt met alle gevolgen van dien. De Algerijn belandde in het ziekenhuis en de echtgenoot achter de tralies. De jonge vrouw bleef met haar baby onbeschermd
65
achter en werd nota bene ook nog verhuisd van haar gezinskamer naar een vrouwenverblijf met zes andere wanhopige vrouwen, waarvan een enkeling zich openlijk prostitueerde. Wisselgeld voor falend beleid. Het bejaarde echtpaar Thiokine kwam uit Moskou en hoorde niet in het centrum thuis. Ze waren Joodse intellectuelen die erg te lijden hadden onder het antisemitisme in hun thuisland en op weg geweest naar Israël, maar niet in het bezit van de juiste papieren en uit het vliegtuig gevist. In de harde wereld van het centrum waren zij een oase van beschaving. Ik dronk ’s middags thee bij hen en praatte over Russische literatuur en onze kinderen. Op een dag hadden ze jurkjes gekocht voor mijn dochters, die toen nog klein waren. Het waren foeilelijke witte jurkjes met rode rozen daarop. Ik voelde me beschaamd. Die mensen deden iets wat mijn eigen ouders nooit gedaan hadden, terwijl ik eigenlijk hun cipier was. Toen ik na een vrij weekend terugkwam, waren ze overgeplaatst en ik ben er nooit achtergekomen waar naartoe. Aïsha was een veertienjarig meisje uit Siërra Leone. Ze was in haar eentje in Nederland beland en God mag weten hoe. Het was een naïef en onvolgroeid kind dat altijd vrolijk was. Ze wist niet over maandverband en aanverwante vrouwenzaken en was zo onhandig om mij daar over te vragen, terwijl ik toch genoeg vrouwelijke collega’s had. Ze had onder ieder oog drie horizontale littekens in het gezicht. Dat hadden haar ouders bij haar geboorte gedaan om de boze geesten te laten ontsnappen, vertelde ze. Dat was goed gelukt. Op een dag waren Aïsha en haar kamergenoten, allen onbegeleide minderjarige meisjes uit West-Afrika, verdwenen. Er doken berichten op in de media dat er geconstateerd werd dat er veel West-Afrikaanse minderjarige meisjes opdoken in de prostitutie van steden als Rotterdam en Antwerpen. Er werd gesuggereerd dat de mensenhandelaars en pooiers hulp kregen van mensen van het COA.
66
Er liepen op het centrum ook jonge kinderen rond. Ali was een joch van een jaar of vijf, van Koerdische afkomst. Zijn moeder stond er alleen voor en had nog de zorg voor een pasgeboren tweeling. Ali zwierf overal rond. Een mooi kind met een verwilderde blik in zijn ogen. Hij sloopte alles wat binnen zijn handbereik lag. Hij verdween regelmatig voor langere tijd. Het centrum lag midden in het bos. Op een dag werd hij in een kantoor aangetroffen. Hij had alle kasten omgetrokken en op het bureau gescheten. Vervolgens had hij de stront uitgesmeerd op de muren. Zijn moeder brak en kreeg een zenuwinstorting. Ze werd met zware pillen onder zeil gebracht. Ik heb niet in hun dossier gekeken. Ik wilde hun verhaal niet weten. Het was voor de asielzoekers verboden om sloten op hun kastjes te hebben, opdat wij die te allen tijde konden controleren. Er liepen nogal wat gehaaide Oostblokjongens rond, die ’s nachts geregeld in de omgeving op strooptocht gingen, en we wilden hen het op deze manier moeilijk maken om hun buit te verbergen. Een aantal Kosovaarse jongens had echter wel een slot op hun kastje gezet. Nu hadden wij een betonschaar, dus dat gaf niet. Wij zorgden ervoor dat de politie ‘toevallig’ juist aanwezig was toen die kastjes opengebroken werden. Het ontlokte de Kosovaarse jongens de vreselijkste vloeken en verwensingen aan mijn adres. Toevallig kon ik die verstaan, ik vloekte net zo hard in het Servo-Kroatisch terug. Ze stonden me met open mond van verbazing aan te kijken. Ik verwierf daardoor respect bij echte asielzoekers. De meesten van hen waren keurige mensen die niet met misdadigers geassocieerd wilden worden. Toch was ik altijd op mijn hoede. Ik zorgde er altijd voor dat ik precies wist wie er achter me stond. Het liefst helemaal niemand. Ik kan er nog steeds slecht tegen als mensen me onverwacht aanraken of te dicht bij gaan staan. Mijn hersens schakelen zich dan automatisch uit en primaire driften krijgen de overhand. De meeste asielzoekers in het centrum wilden graag iets te doen hebben. Ze namen klusjes in de keuken aan of gingen schoonmaken in de woonblokken, douches en toiletten. In ‘mijn’ gebouw maakten twee Bosnische meiden van achter in de twintig de douches en wc’s schoon. Ze waren tamelijk grof en hard, en wisten dat van zichzelf.
67
Iedereen dacht dat ze lesbisch waren en dat idee werd versterkt doordat ze samen een kamer hadden waar niemand bij mocht. Ze waren niet lesbisch, maar zwaar getraumatiseerd en werden door het centrum ’40-’45 behandeld voor posttraumatische stress. Dat ze niet lesbisch waren ontdekte ik doordat een van hen mij nogal leuk vond. Wekenlang was de spanning om te snijden. Ik maakte de onvergefelijke fout om haar naar huis mee te nemen en dat ging maar net goed. Ik ben ook niet van beton. Het scheelde wel dat zij wél van gewapend beton leek. Ze liep altijd te schelden en kut van haar moeder was een van haar standaarduitdrukkingen. Met haar vriendin ging het op gegeven moment psychisch zo slecht dat dit mijn bewonderaarster totaal opslokte. Cynisch genoeg behoedde ons dat voor een groot drama. Uiteindelijk kregen de dames de vluchtelingenstatus en mochten ze naar een normaal huis. Ook zij verdwenen definitief uit zicht. Op het centrum liep een Somalische dokter rond. Zijn hele familie was uitgemoord en hij lag aan duizend stukjes. Hij dronk alles wat los en vast zat: van bessenjenever tot spiritus. Hij was zo psychotisch dat je het niet eens merkte als hij wel nuchter was. Hij was vervelend en viel vrouwen lastig. Soms ook mannen. Hij bleef wél uit de buurt van de andere Somaliërs, want hij was er van overtuigd dat die hem zouden vermoorden. Op een dag was hij verdwenen. M.O.B. noemden wij dat: met onbekende bestemming vertrokken. Niemand hoorde ooit nog iets van hem. Hij is ongetwijfeld dood.
68
4 Op Schiphol was een Tupolev van Turkmenistan Airlines geland met 173 Tamils uit Sri Lanka. We kregen opdracht het centrum klaar te maken voor de opvang van deze mensen. De asielzoekers die er al waren moesten inschikken. De kamers zouden nog voller worden. We wisten dat dit weer tot de nodige incidenten zou leiden en zetten ons schrap. ’s Avonds kwamen de Tamils aan. Ze stonken vreselijk, want hadden een aantal dagen in het vliegtuig doorgebracht. We hielpen ze aan eetbonnen, beddengoed en eerste levensbehoeften en liepen met gevulde bolderkarren over het terrein om deze mensen naar hun kamers te brengen. We waren tot diep in de nacht bezig. De Tamils lieten het gelaten over zich heen komen. De meesten van hen waren volkomen uitgeput. De dagen erna verdween de een na de ander spoorloos. We zeulden weer met onze bolderkarren, dit keer naar de wasserette op het terrein. Het beddengoed zat vol ongedierte. Na een week waren er nog maar enkele tientallen Tamils over en hadden we een kakkerlakkenplaag. We wisten dat dit een goedgecoördineerde actie van mensensmokkelaars geweest was met de onbedoelde hulp van de trage en bureaucratische Nederlandse overheid. De ambassade op Sri Lanka had wel een waarschuwing gestuurd dat het vliegtuig eraan kwam, maar toen die gelezen was - ja, het was toch weekend! - was het vliegtuig al geland. Uiteindelijk werden de smokkelaars opgepakt, veroordeeld tot lichte straffen en bleven de meeste Tamils zoek.
69
5 Stop veel getraumatiseerde mensen met verschillende nationaliteiten en religies op een kluitje en je krijgt gegarandeerd conflicten. Ik was goed in conflicten. De meeste van mijn collega’s kropen bij vechtpartijen achter kasten, maar ik deed vrolijk mee. Ik gooide al mijn gewicht in de schaal en deelde links en rechts klappen uit. Dat ik zelf nooit iets opliep was een wonder. En ik kreeg steeds weer voor elkaar dat ik de situatie meester werd. Macht! Op een dag kreeg ik bericht dat we een bijzonder lastige meneer uit Liberia zouden krijgen die nergens te handhaven was. De eerste avond dat hij er was, sloeg hij een keukenmedewerker met een dienblad. Ik nam hem in de houdgreep en de politie kwam hem halen. Maar het spottende lachje niet dat rond zijn lippen zweefde toen hij afgevoerd werd ontging me niet. Toen pas werd mij iets pijnlijk duidelijk. Natuurlijk liep ik zelf nooit iets op. Een asielzoeker die een medewerker van het centrum ‘beschadigde’ zou nooit een vluchtelingenstatus krijgen.
70
6 Ik zag er de ironie wel van in dat ik op een voormalige NSB-kazerne meewerkte aan een beleid dat ik voor mezelf absoluut niet kon rechtvaardigen. Ik kon er echter niet uitstappen, had nog schulden die ik moest afbetalen. Ja, schuld, je betaalt het ene af en het andere bouwt zich op en je maakt jezelf wijs dat de materiële schuld net zo belangrijk is als de morele. Bij mijn vorige baan bij VluchtelingenWerk zag ik mijn cliënten maar een paar kwartier per dag, bij hoge uitzondering langer, maar hier zag ik de mensen acht uur achter elkaar lijden. Ontneem mensen hun bezigheden en elk perspectief, laat ze wachten tot ze afknappen en er is sprake van pure ontmenselijking. De vluchtelingen worden dan wel niet vermoord, maar als volwaardig mens worden ze ook niet behandeld. De verveling en lamlendigheid in het centrum werkten aanstekelijk op mij en dus zat ik al snel hele dagen achter de computer kaartspelletjes te doen. Ik had al eens een woordenwisseling met de directeur gehad over het feit dat ik op warme dagen in korte broek liep en hij me verweet dat ik geen respect voor de asielzoekers had. Ik lachte hem nog net niet recht in zijn gezicht uit, toen ik repliceerde dat deze mensen wel iets anders aan hun hoofd hadden dan mijn korte broek. Op een avond sloop de directeur stiekem over het terrein. Dat deed hij wel vaker. Ik zat te kaarten met de gordijnen open en hij stormde mijn kantoor binnen onder het slaken van de kreet ‘Betrapt!’ Of ik niks beters te doen had? Nou, nee, ik had alles netjes op orde, ik was immers een controlefreak. Maar de directeur had besloten dat hij mij niet mocht. Dat was wederzijds, maar hij was degene die de berisping kon uitdelen.
71
7 Het rook naar angst op het centrum en de Bosniërs deden zo hun best niet op te vallen, dat het opviel. De meesten van hen waren illegaal en zonder papieren naar Nederland gekomen. Ze waren zomaar ergens gedumpt door Kroatische mensensmokkelaars. In de rij voor het eten werd druk gefluisterd. Ik verstond flarden van wat er gezegd werd. Genoeg om te begrijpen dat iemand zijn mond voorbij had gepraat en nu bedreigd werd door de mensensmokkelaars. Ook begreep ik dat een van de tolken op het centrum, een vrouw, de ogen en oren van de smokkelaars was. Ze zou zelfs een van de drijvende krachten achter de smokkel zijn. Dat ze getrouwd was met een hoge COA-functionaris compliceerde de zaak aanzienlijk. Ik besprak mijn ontdekking in het geheim met een agent van de Vreemdelingenpolitie, die ik goed kende uit mijn tijd bij VluchtelingenWerk. Hij zei dat ik er nooit meer over mocht praten, met wie dan ook. Hij zou doen wat hij kon en ik, adviseerde hij, wist niets, had nooit iets geweten en wilde niets weten. Kroaten deinsden nergens voor terug, dat wist ik immers al. Lang hoorde ik er niets meer over. Toen las ik in de krant dat een hoge COAfunctionaris en zijn vrouw, een tolk, waren opgepakt wegens betrokkenheid bij mensensmokkel. De straf die ze kregen ben ik vergeten. Wel weet ik nog dat ze in grote weelde hadden geleefd. In het centrum woonden twee gezinnen van zes personen op een kamertje van zeven bij vijf.
72
8 Op het binnenplein van het centrum zag ik een bekend gezicht. Het was Victor, een Zaïrees die ik nog kende uit de tijd dat ik bij VluchtelingenWerk werkte. Hij zeulde twee grote weekendtassen met zich mee. Foute boel. Victor was een opportunistische sjacheraar, een handelaar in duistere zaakjes die tot mijn verbijstering een volledige verblijfsstatus had gekregen. Misschien door zijn vlotte babbel en charmante voorkomen? Ik vond hem een glibber. Ik beende naar hem toe en hij begroette me allervriendelijkst met ‘Mon chèr monsieur Lambèrt.’ Hij nam me gewoon in de zeik, ik kon hem niets maken en hij wist het. Ik maande hem zijn tas open te maken. Daarin zat drank, aftershave en parfum - en zeker niet de goedkoopste merken. Ik wist niet of hij kwam halen of brengen, maar stuurde hem weg met de mededeling dat ik hem niet meer op het centrum wilde zien. Hij bleef glimlachen. Ik had vooral een hekel aan Victor vanwege Jean-Pierre. Jean Pierre was ook een Zaïrees en had met Victor in hetzelfde huis gewoond. Jean Pierre was ingenieur, was in Zaïre bij de oppositie aangesloten en werd opgepakt door de geheime dienst van Mobutu. Hij werd zwaar gemarteld, voordat de juiste mensen omgekocht waren en hij kon ontsnappen. Zijn rug was bezaaid met littekens, de gevangenis had hem gebroken. Hij kon niet praten over wat hem overkomen was. Ook niet tegen de mensen van de IND. Hij werd afgewezen als vluchteling en de Vreemdelingenpolitie, die dat ook niet lekker zat, werd erop uitgestuurd om hem op te pakken en uit te zetten. Toen ze aanbelden, sprong Jean-Pierre dol van angst driehoog van het balkon. Hij brak zo’n beetje elk bot in zijn lichaam en stierf een aantal dagen later in het ziekenhuis. Dat maakte geen enkele indruk op Victor, hij bleef glimlachen.
73
9 Vrede op aarde valt nog niet mee als mensen van diverse nationaliteiten, huidskleuren en religies dicht op elkaar gepropt worden. De meeste opvangmedewerkers hadden weinig zin om op de kerstdagen te werken, op een enkele idealist en eenzame ziel na die toch geen plek had om naar toe te gaan. Ik was een combi van beide. Een collega van me had voor de avond een discoshow geregeld en een andere collega had een kerstboom aan laten rukken en die opgetuigd in de eetzaal. De keuken had zijn uiterste best gedaan. De asielzoekers kregen een fijn stukje smakeloze kip met bleke, slappe frietjes en kapot gekookte doperwten. Als alternatief was er rijst met een onbestendige drab die goulash genoemd werd. Na het verplichte dansen ging het mis. Enkele van de bewoners van het AZC gingen stevig met elkaar op de vuist. Mijn idealistische discocollega was teleurgesteld en in tranen over zoveel ondankbaarheid. Dat asielzoekers gefrustreerd zijn als ze zo lang moeten wachten in zo’n kutcentrum kwam niet in hem op. Hij was toch een goed mens die zijn uiterste best deed? Maar het ging helemaal niet om hem, noch om mij.
74
10 Het personeel in het centrum was een vergaarbak van mislukkelingen, gedesillusioneerde idealisten, mensen die tijdelijk een baantje zochten via het uitzendbureau, mensen die verder nergens konden functioneren omdat ze eigenlijk niets konden. Sommigen waren gestuurd door de Sociale Dienst of het Arbeidsbureau en dat waren de minst gemotiveerden. Je hoefde immers niets te kunnen, behalve een beetje de baas te spelen, rondlummelen op het centrum, een minimum aan administratie doen, beetje doen alsof je zaken controleerde en vriendelijk lachen. Een gevangenisbewaarder was tenminste nog bezig met resocialisatie, maar hier was je alleen bezig met gefrustreerde mensen onder de duim te houden. Ik was zelf ook gefrustreerd en dat uitte zich in driftaanvallen. Een Chinees die in de rij stond voor de uitgiftebalie voor het eten, lachte me openlijk uit en prikte me in de buik. Ik had het niet op Chinezen, ze rochelden en spogen overal, ook binnen, snoten hun neuzen in hun hand en waren over het algemeen in mijn ogen uiterst onbeschoft. De prik in mijn buik deed me exploderen: ik greep de jongeman bij zijn keel, ramde hem tegen de muur en tilde hem een halve meter van de grond. Niemand greep in, maar ik kwam net op tijd tot mijn positieven. De bewoners benaderden me na het incident uiterst omzichtig. Ik kon het niet verdragen dat ik er zelf aan meedeed om dit systeem in stand te houden en hield me zelf voor de gek met de gedachte dat ik het humaner was dan mijn collega’s. Het draaide in werkelijkheid om de auto voor mijn deur, de afbetaling van mijn wasmachine en mijn dure gewoonte om iedere avond in de kroeg te hangen. Ik hunkerde naar inhoud, ging minder naar de kroeg en begon alleen thuis te drinken. Ik ging andere muziek draaien, was vol zelfmedelijden en deed theatraal terwijl ik niet eens publiek had. Ein Deutsches Requiem van Brahms werd mijn favoriete muziekstuk en sommige stukken brulde ik keihard mee: Herr, lehre doch mich, daß ein Ende mit mir haben muß, und mein Leben ein Ziel hat, und ich davon muß Hoewel ik geen bariton maar een tenor was, klonk het best aardig en overtuigend en ik trok mezelf verder naar beneden, en ergens diep van binnen vond ik ook dat ik niet anders verdiende. Het werd pas echt verontrustend toen ik stopte
75
met zingen en alleen nog luisterde naar Henryk Górecki’s Symphony No.3, een muziekstuk dat verwijst naar Auschwitz. Overdag was ik de getapte jongen, ik ouwehoerde mee met de machograppen van de andere getapte jongens, leuterde seksistisch met hen mee als er geen vrouwen bij waren en leuterde even zo gemakkelijk zijig mee met mijn vrouwelijke collega’s die altijd zo vol begrip en emoties waren en die vonden dat ze bezig waren met de wereld te verbeteren door zich humaan op te stellen tegenover de asielzoekers. Idealisme dat niets kost. Toneelstukjes voor de buitenwereld om deze hel een humaan gezicht te geven. Totale innerlijke leegte. Bij mij in ieder geval wel, ik had mezelf gecorrumpeerd, en het was niet zozeer om wat de anderen deden dat ik zo teleurgesteld was, het werd me allengs duidelijker dat het was om wat ik zelf deed.
76
11 Na een dag hard werken ging ik met mijn collega’s mee naar een groot COA-feest, dat gehouden werd op een schip in de haven van Harlingen. We hadden vrij drinken en daar maakte ik gretig gebruik van. Mijn collega’s vonden tijdig de rem, ik niet. Story of my life. Op de terugweg, in een luxe touringcar, ging ik vorstelijk over mijn nek en bedierf de zitting van één van de banken. Ik kon me er de volgende dag niets van herinneren. De directeur gaf me wederom een reprimande en ik moest de schade vergoeden. Een paar weken later werd mijn jaarcontract niet verlengd. Ik was verbijsterd, niet in staat om in te zien dat zij mij niet nodig hadden. Ik had hen juist nodig. Mijn leven was één grote vlucht naar voren, alle mislukkingen verhulde ik met nog heftiger bezigheden, nog grotere projecten, alles aanvaardbaar maken met dat laffe sausje van idealisme, van morele verhevenheid. En ik had dat nodig om mijn eigen bestaan te rechtvaardigen en zin te geven. Het leek op inhoud, maar dat had het niet, want voor de consequenties van wat ik deed rende ik weg, maar nu kon dat niet meer. Ik was lamgeslagen, platgeslagen, had te dicht op het leed van anderen gezeten. Ik leed schipbreuk, ik dreigde te verzuipen en dobberde verloren rond op een oceaan van schuldgevoel, ik zag onder ogen dat ik een hypocriet was en mijn grote mond maar beter een hele tijd dicht kon houden. Het werd tijd dat ik de mythes die ik gecreëerd had los zou laten, mezelf aan te kijken in de spiegel en te zien wie daar echt stond. Robert Jordan was het in ieder geval niet.
77
Fort Europa
78
Op 14 juni 1985 werden de eerste contouren van Fort Europa zichtbaar. In het Luxemburgse Schengen tekenden België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk en Duitsland een eerste verdrag voor vrij verkeer van hun ingezetenen en het opheffen van onderlinge grenscontroles. In 1986 tekenden alle toenmalige twaalf leden van de Europese Gemeenschap een Europese Akte om in 1993 een Europese markt te creëeren met vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen. De buitengrenzen zouden echter veel strenger worden bewaakt. Kritiek van mensenrechtenorganisaties dat men op deze wijze bepaalde groepen mensen buitensloot werd genegeerd. Inmiddels is de Schengenruimte uitgebreid en omvat nu 22 EU-lidstaten en IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein, uitgezonderd Ierland en het Verenigd Koninkrijk. In de overeenkomst van Dublin van 1990 werd een regeling getroffen om tot een verdeling van de verantwoordelijkheden te komen van ingediende asielverzoeken binnen de zone (Dublin-I). In 2003 werd dit verdrag nader aangescherpt in de zogeheten Dublinverordening van de zelfde strekking. Simpelweg gezegd was iedere lidstaat verantwoordelijk voor de correcte afhandeling van de aanvraag van een asielzoeker binnen de Schengenzone. Als een asielzoeker in één van de landen een aanvraag ingediend heeft (lees: geregistreerd is) kan hij dit niet meer in een ander land doen. Reden voor Italië om de enorme toestroom van bootvluchtelingen in 2014 en 2015 niet meer centraal te registreren. Middels de zogenaamde Dublin-claim kan men een asielzoeker zonder meer terugsturen naar het land waar hij als eerste geregistreerd staat. In Europa is men niet erg tevreden over de resultaten van alle maatregelen, ondanks de steeds verder gemilitariseerde buitengrensbewaking en het flink opgeschroefde repressieapparaat vindt men nog steeds dat er te veel vluchtelingen binnenkomen. Van een Europese samenwerking is ook nauwelijks sprake, het is eerder een optelsom van nationaal beleid en ieder land voor zich doet flink zijn best om zo onaantrekkelijk mogelijk te zijn. En hoewel men in Nederland steen en been klaagt over toenemende aantallen vluchtelingen, wordt dit niet gestaafd door de feiten. Nederland wordt omringd door andere landen en de repressie van de laatste tientallen jaren werpt haar vruchten af. In 1994 meldden zich 52.580 vluchtelingen in ons land, in 2004 nog maar 9780. In 2014 was het aantal asielaanvragen weer gestegen naar 17.190, maar dat was nog steeds een schijntje vergeleken bij de aantallen mensen die Duitsland opnam.
79
Nederland nodigde in 2014 slechts een schamele 250 Syriërs uit. Politici alhier hebben het over opvang in de regio, kennelijk weten ze niet dat in Libanon 1,6 miljoen Syrische vluchtelingen opgevangen worden. Ook Turkije en Jordanië hebben miljoenen Syrische vluchtelingen opgevangen. Dat leidt weer tot nieuwe spanningen in die landen, etnisch en religieus, uitbarstingen van onvrede zullen tot nieuwe vluchtelingenstromen leiden. De Europeanen die meehielpen de Libische dictator Khadaffi ten val te brengen vergaten een nieuw centraal gezag te helpen installeren en dat land werd in totale chaos en anarchie gestort met alle gevolgen van dien. Ondertussen zijn er Nederlanders die op sociale media grote vreugde tonen over verdrinkende vluchtelingen, wat volgens mij dan weer deels te wijten is aan de eeuwige mantra aanzuigende werking van veel politici. De Europese Unie stelde als actieplan een verklaring op van tien punten waarvan de meeste inhouden dat er meer ambtenaren moeten komen om de stromen binnen de EU beter te reguleren en maar twee die gericht zijn op het tegengaan van mensensmokkel. Wat mij betreft een wassen neus en ook de directeur van de IOM spreekt in NRC Handelsblad (21-4-2015) zijn twijfels uit over de effectiviteit van deze plannen. Ik heb in dit schrijven zo veel mogelijk geprobeerd een waardeoordeel achterwege te laten, want wie zonder zonde is etcetera. Maar als ik zie wat er in die jaren veranderd is, constateer ik dat alle veranderingen vooral ten slechte waren. Migranten, vluchtelingen en asielzoekers werden en worden steeds meer met argwaan en wantrouwen bejegend, ontmenselijkt door draconische maatregelen. Alsof het een misdaad is een beter leven te wensen buiten eigen land. Iedere keer weer worden de oplossingen in repressie gezocht, terwijl toch allang bewezen is dat dit de migrantenstromen niet zal doen stoppen. Niet in de VS, niet in Azië of Australië en niet in de EU. Ik heb grote moeite met de uitsluitingretoriek door politici en misschien moeten we tijdens de jaarlijkse dodenherdenking op 4 mei ook een paar seconden stilte wijden aan het feit dat de meeste Joodse asielzoekers eind jaren dertig door de brave Nederlanders teruggestuurd werden, want Nederland was ook toen al vol en arm, moest van vreemde smetten vrij blijven en die mensen hadden thuis niets te vrezen etcetera. Die argumenten zijn sindsdien nooit veranderd.
80
Hoogleraar migratiesociologie Hein de Haas pleit in een interview in NRC Handelsblad (16-5-2015) voor het openen van grenzen voor arbeidsmigranten. Visumplicht en gesloten grenzen leiden er alleen maar toe dat mensen niet meer weg gaan uit angst het land niet meer in te komen. De gebeurtenissen na 1973 bevestigen zijn gelijk. De visumplicht voor Turkse en Marokkaanse gastarbeiders leidde er toe dat deze mensen hun gezinnen naar Nederland haalden en bleven, uit angst opgebouwde rechten te verspelen. De Nederlandse overheid destijds deed verder weinig om deze mensen bij de samenleving te trekken en schoof de problemen op het bordje van het nageslacht. Ondertussen kreeg met name de Marokkaanse gemeenschap de Zwarte Piet (sic) toegespeeld, maar de huidige overheid lijkt weinig van de fouten van weleer geleerd te hebben. Men blijft achter de feiten aanhobbelen. Dat er een grote groep jongeren zich zo vervreemd voelt van onze samenleving dat ze radicaliseert en aansluiting zoekt bij de Islamitische Staat mogen we onszelf aanrekenen. De Dublinverordening is met de huidige vluchtelingenstromen in Oost-Europa niet meer uitvoerbaar, Schengen blijkt een wassen neus, solidariteit is in Europa ver te zoeken. In Nederland is nauwelijks nog sprake van een serieus debat. Enerzijds probeert men te rationaliseren wat niet te rationaliseren valt, namelijk de angst voor de vreemdeling, het racistische onderbewustzijn. Deze angst slaat bij velen om in blinde haat. De paradox van de Europese Unie is dat het economisch protectionisme haaks staat op de humanistisch christelijke traditie waar we onze waarden en normen op gebaseerd hebben. De vluchtelingenstromen vanuit oorlogsgebieden zullen niet kleiner worden, integendeel. Door het veranderende klimaat zullen er meer conflicten ontstaan en het zal niet alleen Europa zijn dat hier mee geconfronteerd wordt. Delen van China verdrogen. Eilanden in Polynesië lopen onder water. Australië wordt geteisterd door bosbranden. In de Verenigde Staten wordt het klimaat steeds extremer, Californië verdroogt, het zuidoosten lijdt onder extreme stormen en regenval. Daarnaast wordt de luchtkwaliteit over de hele wereld steeds slechter. De grote steden in China zijn nu en dan onleefbaar door luchtvervuiling en in Indonesië is de luchtkwaliteit zo slecht door het constante afbranden van bossen ten bate van de landbouw dat er sprake is van een nationale ramp. In Nederland maakt de overheid ook geen haast met het behalen van de klimaatdoelstellingen, want wederom prevaleren de economische belangen. Men
81
schijnt te denken dat als de mensen maar genoeg verdienen ze onkwetsbaar zijn. Overigens zal die welvaart ook altijd mensen blijven aantrekken. Wij zijn nu aan zet en we hebben de keus: willen we een tolerant land zijn zoals we altijd pretenderen te zijn of willen we vreemdelingen buiten de deur houden of de geschiedenis over ons laten oordelen en het risico lopen dat als we zelf verzuipen nergens meer welkom te zijn. We zullen toch een evenwicht moeten zien te vinden tussen de realiteit en het politiek correct geneuzel. We kunnen er niet omheen dat de wereld onveilig is en mensen op drift raken en bescherming nodig hebben en we kunnen er eveneens niet omheen dat mensen alhier bang zijn en onfrisse sentimenten hebben, want ook dat is niets nieuws. We hebben dus maar één echte keus: accepteren en er mee om leren gaan. Buigen of barsten.
82
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur
Leidschrift, Historisch Tijdschrift -Jaargang 11, nummer 2, december 1995 Migratie en acceptatie - Inleiding, Leo Lucassen -Europese expansie en migratie, Piet Emmer -Migranten op golven van dekolonisatie – Wim Willems -‘Er is werk in Holland.’ Buitenlandse Arbeidskrachten sinds 1945 – Herman Obdeijn Onze Wereld- Tijdschrift voor Internationale samenwerking, jaargangen 1990-1998 Nieuwsbrieven Amnesty International 1993-1998 Nieuwsbrieven VluchtelingenWerk Nederland 1993-1996 Nieuwsbrieven INLIA (Netwerk voor Lokale Initiatieven ten behoeve van Asielzoekers) 1993-1996 The changing face of Europe – Population flows in the 20th century, Bülent Kaya, Swiss Forum for Migration and Population Studies, Neuchâtel, Switzerland (Council of Europe, February 2002) Enzyklopädie Migration in Europa, Vom 17 Jahrhundert bis zur Gegenwart- Klaus J. Bade, Pieter c. Emmer, Leo Lucassen & Jochem Oltmer (red) (Paderborn, München, Wien, Zürich: Ferdinand Schöningh & Wilhelm Fink 2007) De Nederlandse migratiekaart: achtergronden en ontwikkelingen van verschillende internationale migratietypen- R.P.W. Jennissen (red) (Boom Juridische Uitgevers, Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerk. met het CBS 2011) Van mensen en Wereldrijken, De Europese migratie, ontdekkingsreizen en veroveringen van de Griekse Oudheid tot heden – Anthony Pagden (De Bezige Bij, Amsterdam 2002)
83
De schatten van Afrika. Vijfduizend jaar rijkdom, hebzucht en ambitie – Martin Meredith (De Bezige Bij, Amsterdam 2014) Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid – Yuval Noah Harari (Uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam 2015) Hart der duisternis- Joseph Conrad (Atheneum- Polak & Van Gennep, Amsterdam 2012) For Whom the bell tolls – Ernest Hemingway (Granada, London 1982) Mijn voorbije oorlog, ik mis hem zo – A.Loyd (Arbeiderspers, Amsterdam 1999) Kamermeisjes & soldaten, Arnon Grunberg onder de mensen – Arnon Grunberg ( Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2009)
84
Verantwoording Een aantal van deze verhalen verscheen eerder op http://voosfruit.wordpress.com met een andere titel. Namen van nog levende personen heb ik om voor de hand liggende redenen veranderd. Ik wil Saskia van Nijen bedanken voor haar nimmer aflatende steun en opbouwende kritiek. Peter Abelsen wil ik danken voor de aanmoediging en het kritisch meelezen. Net zoals Johanna Geels, Martin Knaapen en Nanne Nauta meelazen, me aanmoedigden en zinvolle aanwijzingen gaven. En natuurlijk Maaike Molhuysen (De Lettervrouw). Dank ook aan Rob Zeeman van het Meertens Instituut en Inge Pieters voor hulp bij de research. © L. Voos - Welsum, 2015
85