'^^y.v^;^
. 1 * ^
xv^ •.
m^v^.
<
'X
^
.*'^''
'•f ^a
1813 if
1863.
Buck- en SteenArnkherij van De Break Sf Smits.
1813
1863.
HET JUBMDIII VAN NEDERLANDS HERSTEL.
" 1st jT k t m K m i p t lm diP f t ter tier I r Ie IM3 H o l i s t i c
(htitzpii « i r mil
Dl iin fillcii 1 uiid sie;;en(J Oot*,
I h r c r ^ t h ' jcb
preib* i d i
midi Tii
LEYDEN,
DE BllEUK & SMITS, 1862.
KoR^^l
iMdi
In het Zuiden van Europa verrijzen allerwege zoowel eerbiedwaardige, onderdrukte als vergeten en vermolmde nationaliteiten , Hongaren, Magyaren, Bulgaren , Serviërs, Eoumanen, Slaven, Bohemers , Rutlienen, Polen enz. Mag men juichen in naam van vrijheid en revolutie ? of moet men treuren in naam van historisch regt en legitimiteit? — wij beslissen 't niet; wij doen slechts opmerken, dat Napoleon ze als een magtigen hefboom weet te gebruiken tot uitbreiding van zijn invloed, van zijne magt. De eerste Napoleon stichtte een zigtbaar rijk, waarbij de meeste der Europesche nationaliteiten werden ingesmolten, (naar hij meende, opgelost,) en toevertrouwd aan bestuurders, die hunne verheffing alleen aan zijn willekeur te danken hadden en dus van hem afhankelijk waren. — De tweede Napoleon begint met een onzigtbaar maar hechter rijk, waarover hij op zedelijke, beter gezegd geestelijke, niet minder gebiedende wijze regeert; de opgewekte en opgewonden nationaliteiten, moeten hem dienen tot verzwakking en ondermijning van de Europesche dynastien en rijken.
G
111 zeker opzigt zien wij dus een soortgelijk verschijnsel als in de midden-eeuwen ; aanvankelijk moest de magt der vasallen dienen tot versterking van het centrale gezag der Suzereins; toen later de leenmannen meer en meer onafhankelijk wierden en de magt van den Souverein bedreigden, wist deze de gemeenten , het volk, door allerlei voorregten en beloften aan zich te verbinden, tot fnuiking van de onafhankelijkheid der vasallen te gebruiken, en op die wijze zijn eigen magt wederom te versterken en te bevestigen. Niet ongelijk aan den woesten bergstroom, die behoorlijk geleid, in plaats van te vernielen, het raderwerk in beweging brengt en dus dienstbaar wordt gemaakt aan 's menschen geest, zoo is de ontwaking der nationaliteiten, die den eersten keizer ten val bragt, den tweeden een met sluwheid aangewend middel tot versterking van zijn invloed en dus tot eigen A'erheffing. Maar is de wijze van uitvoering al verschillend , het doel der beide Napoleons is hetzelfde. Nog balling in Engeland, heeft de tegenwoordige keizer dat „ grootsche doel " beschreven, verdedigd en verheerlijkt als een „Europeschen Statenbond" met „een Europeesch wetboek, een Europeesch hof van cassatie, een E^lropeesch instituut, ée'nheid van munten, maten en gewigten , éénheid van wetgeving". En aan 't hoofd van dat alles ? liet antwoord lio-t opgesloten in den naam „TEurope Napoléonienne". Wilt gij de Napoleontische wereldbeschouwing ? —
^.^^a
7 „ Sedert de wereld bestaat, is er altijd vooruitgang ffeweest. Om dien te leeren kennen is het voldoende den weg der beschaving te volgen: het spoor van dien weg wordt aangegeven door de groote mannen, die er als de mijlpalen van zijn; ieder heeft een hoogeren trap beklommen, die ons nader aan het doel brengt; en men gaat van Alexander tot Cesar , van Cesar tot Constantijn, van Constantijn tot Karel de Groote en van Karel de Groote tot Napoleon Maar gij Frankrijk, hebt gij geene roeping meer te vervullen? zult gij uwe krachten en uwe energie uitputten in den oneindigen strijd met uw eigen kroost? Neen , dat kan uwe bestemming niet zijn; weldra zal de dag aanbreken , waarop men , om u te regeren , zal moeten begrijpen, dat u de rol is toebedeeld om in alle tractaien uw Brenmiszw_aarcl te werperi, ten vuordeele der beschaving. " Niemand, die de gebeurtenissen der laatste jaren met eenige aandacht heeft gevolgd, zal ontkennen, dat Napoleon I I I aan dit programma getrouw blijft en daarbij geene wapenen ontziet: Sluwheid, meineed, leugen en bedrog zijn alledaagsche hefboomen van Napoleontische „beschaving"! — Leest wat Van der Palm over den oom schreef en oordeelt of het niet woordelijk op den neef past; ,,hinderpalen der zedelijkheid stonden hem nooit in den weg: geen meêdoogen drong in zijn ijzeren borst; het kostte hem niets, door stroomen menschenbloed te waden tot zijn doel. De wetten van eer en trouw achtte hij voor allen, behalve voor zich te zijn; hij eischte hare vol-
I,
8 brenging met grooler gestrengheid van anderen af, naarmate hij ze zelf schaamteloozer vertrad. Leugen en veinzerij nam hij te baat, somtijds uit gevoel van zwakheid, maar doorgaans uit praal en ijdelheid, of aangeboren verraderschen inborst. Hij beloofde aan de volken voorspoed, ter zelfder tijd dat hij bevelen gaf, om hunne welvaart op het hart te trappen; en terwijl hij hen in tranen en Avanhoop dompelde, wilde hij openlijk als hun weldoener geprezen zijn." Bij zoodanige vergelijking zijn de vooruitzigten niet zeer bemoedigend, het is echter raadzaam ze niet te verheelen; eene staatkunde als die der struisvogelen, •welke den kop in het zand verbergen om de vervolo-ende jagers niet te zien, zal ons te gereeder aan den vijand overleveren. — Laten wij ons al de gevaren voor oogen stellen, de kansen berekenen, ons wapenen ten strijde en ons sterken aan de herinnering van dat luisterrijke jaar 1 8 1 3 , toen de adelaar in zijn hemelhooge vaart werd gestuit, totdat hij eindelijk te pletter viel op de eenzame rotsen van St. Helena. Het Fransehe keizerrijk strekte zich destijds uit van den Tiber tot aan de Elbe, zoowel Eome als Hamburg omvattend. Blijkens een officiëele mededeelino; van den Graaf Montalivet in February 1 8 1 3 , bedroeg de bevolking van Frankrijk in 1789 26 millioen zielen, terwijl die van het keizerrijk in 1813 ruim 42 millioen telde, waarvan ruim 28 millioen voor de departementen van het oude Frankrijk, dus 14 millioen, zegge één derde, ingelijfden.
9 De keizer was te gelijker tijd koning van Italië en in werkelijkheid Suzerein van Spanje, Napels, Zwitserland, Beijeren, Saksen, Wurtemberg en den Khijnbond. — Zijn gezag was niet minder krachtig gevestigd dan groot van omvang. —^ Zooals zijn lofredenaar en opvolger het uitdrukt: „Zijn troon is niet omgestooten door het vergramde Fransche volk; om den keizerlijken scepter te verbreken zijn tot tweemaal 1200,000 vreemdelingen noodig geweest." Maar van waar die 1200,000 vreemdelingen terwijl half Europa aan zijne stem gehoorzaamde? Wie de geschiedenis dier dagen leest, moet, als Frederik Hendrik op 't berigt der inname van Wezel , in dankbaren ootmoed uitroepen: „ is het zoo geschied? is het zoo? dan is het een louter werk van God en niet van menschen." — Wonderbaarlijk is dat eensklaps ontwaken njj zoo vasten slaap, die plotselinge veerkracht na zoo langduiige verslapping, dat krachtdadige volksbewustzijn na zoo slaafsche onderwerping. Onheilspellend was de doodsche stilte, waaronder de afgod van half Europa op 14 September 1812 het oude Moskou binnenreed. Eerst den volgenden dag waagde hij het tot midden in de stad door te dringen en het Kremlin te betrekken. Van uit dat oude paleis der Czaren aanschouwde hij weldra dien alom blakenden brand, waarin Moskou met zijne onmetelijke schatten werd opgeofferd om aan hem en zijn leger elk steunpunt, elke voorraadschuur te ontnemen. Met kwalijk verbeten woede klaagde Napo2
10 leon over zulke barbaarsche wijze van strijden: „zij zijn en blijven Scythen", riep hij uit. — Moskou's puinhoopen deden hem voor 't eerst de noodzakelijkheid van een terugtogt beseffen. Terug! roepen de rookkolommen, die als schrikgestalten om 't Kremlin oprijzen: — terug! roepen de van alle zijden opdagende Eussen, die den terugtogt dreigen af te snijden; — terug! klinkt het te Smolensk; terug! aan de Beresina; — terug! roepen met verpletterende kracht de Noordsche sneeuwjagten, de Noordsche koude. Vrienden en vijanden erkennen een ]?;rachtiger hand, een sterker wil, een hoogere magt dan die van Napoleon. En voorwaarts! juichen de Pruissen, wier vertrouwen herleeft, wier nationaliteit herwaakt, wier zelfbewustzijn ontvlamt. Voorwaarts! De Germaansche geest wordt zich zijn roeping weder bewust om in de wereldgeschiedenis op te treden als de kampvechter der vrijheid tegen het romaansche absolutismus. Te Leipzig had op 18 October 1813 die reuzenworsteling plaats, waarin de onderdrukte nationaliteiten den werelddwinger bedwongen en hare onafhankelijkheid heroverden. Hoe was het intusschen in Nederland gesteld? De Fransche heerschappij was er voorbereid door de ook hier te lande alles afbrekende revolutie-leer. Geen liefde meer voor het heldengeslacht, dat Nederland in alle tijden van druis; on jammer ter zege had
11 crevoerd; — geen herinnering meer aan de grootheid der vaderen, maar een terugkeer tot den Heidenschen voortijd, bliikbaar onder meer uit de verwerping van den in Europa met zooveel roem en luister omgeven naam van Nederland en het optreden als Bataafsche republiek. Bovenal geen dankbaarheid, ja geen ontzag meer voor den God van Nederland, wiens almagtige hulp door de vaderen telkens was ingeroepen en nimmer te vergeefs, zoodat dezen zich veelal vergeleken bij het oude verbondsvolk Israël, waartoe alleen reeds de naam Canaan (beteekenend Nederland) eenige aanleiding gaf. Onder zulke omstandigheden werden de Franschen in 1795 door de zoogenaamde patriotten ingehaald als redders en broeders. Zij bragten ons de vrijheid om hen te gehoorzamen en te betalen; de gelijkheid der slavernij, en de broederschap? „broeders hebben aanspraak op broederlijke hulp, de Franschen handhaafden dit regt met gewapende hand en op onbroederlijke wijs. Inkwartiering, assignaten, requisitien waren aan de orde van den dag. Het was een voorregt, dat men met troepen onder strenge krijostucht en niet met de woeste horden van 1793 te doen had,- en toch het was een kranke troost, dat men even regelmatig als volledig uitgeplunderd werd." Toenemende verdeeldheid onderling, steeds zwaarder drukkende Fransche inmenging; in nabootsing van Parijs steeds afwisseling van regeringloosheid en willekeur, wanorde en dwingelandij, 't Gebrek aan eenigen vasten grondslag blijkbaar iii telkens veran-
12 derd bewind, in telkens gewijzigde staatsregeling. Aan deze wisselingen maakte Napoleon een einde. Hij achtte „het oogenblik gekomen om het stelsel van binnen- en buitenlandsche staatkunde voor Holland te voltooijen op zoodanige wijze, dat tegelijk en voor altijd, aan de eene zijde zijne omfhanhelijhheid, aan de andere zijde zijn naauwe vereeniging met Frankrijk verzekerd werd, want deze twee zaken zijn naauw verwant, en de vernietiging der eene zou ook die der andere na zich slepen." Aan den vice-admiraal VerhuëU, te Parijs ontboden, deelde de keizer zijn hesluit, zijn bepaalden «;^^ — (N. B. van een bondgenoot) — mede, om „-uit particuliere welwillendheid de regering van Nederland op te dragen aan zijn broeder Louis. Toen het zoogenaamde Groot-Besogne, vooral gesterkt door de mannelijke houding van den raadpensionaris E. J . Schimmelpenninck, eenige onderhandelingen wilde voorstellen , alvorens zich aan den wil des'' keizerlijken bondgenoots te onderwerpen, weigerde deze aan de daartoe afgevaardigde commissie elk gehoor, dat niet strekte om een Franschen prms als koning van Nederland te verzoeken! - Niet zonder schaamte kan men erkennen, dat die laagheid door Nederlanders is begaan: slechts drie leden van het Groot-Besogne steunden den raadpensionaris m zijn verzet tegen het besluit om zich te onderwerpen. Den 24 Mei 1806 werd te Parijs eene overeenkomst gesloten, waarbij Napoleon verklaarde het uitdrukkelijk verlangen van de vertegenwoordigers der
13 Bataafsche republiek in te willigen en zijn broeder Lodewijk dienovereenkomstig te magtigen om de koningskroon van Holland te aanvaarden. — Zoo begreep Napoleon de onafhankelijkbeid en vrijheid, die hij bij diezelfde overeenkomst nogmaals beloofde te waarborgen. Wie nog een oogenblik twijfelde aan de slaafsche onderwerping van het eertijds zoo vrije gemeenebest, kende de keizerlijke familie wet [slatut consMutionneL d% 30 Mars 1806) niet, waarbij de keizer zich tot hoofd en gemeenschappelijken vader van zijn huisgezin verklaart en zich over al zijne bloedverwanten niet alleen toezigt en tucht, maar zelfs de bevoegdheid tot straffen met ballingschap en opsluiting aangematigd had. Het voorname doel van Napoleon met de aanstelling zijns broeders tot koning van Holland was om de inlijving voor te bereiden en intusschen aldaar een gedweein agent te hebben, die hem soldaten en geld bezor-de. Onophoudelijk waren dan ook zijne klagten over de onvoldoende hulp, die hem uit Holland werd toegezonden, ofschoon meer dan het geëischte getal van 50,000 man geleverd was: „Je crois que vous n^avez pas de conscription en Hollande, nous verrons d'arranger les choses de maniere b, ce que vous ayez des soldats et non pas de la canaille'', dus schreef de keizer. Maar koning Lodewijk was de man niet om m alles aan 's keizers wil te voldoen: hij zag hoe het aan zijne zorgen toevertrouwde volk uitgeplunderd werd en hij waagde het cenige genegenheid voor zijne onderdanen op te vatten. In één woord, hij wilde geen
14 beulsknecht zijn, hoe kon hij dan aan den moordenaar van Enghien voldoen? „Waarover klagen de Hollanders ? zijn zij niet door onze wapenen overwonnen? hebben zij hunne onafhankelijkheid niet te danken aan de edelmoedigheid van mijn volk?" zoo schreef de keizer, terwijl hij aan zijn broeder verweet, te vergeten dat hij Franschman was. „Indien Uwe Majesteit de banden vergeet, die Haar aan 't gemeene vaderland vereenigen, dan zal Zij het niet vreemd vinden, dat ik de banden vergeet, welke de natuur tusschen ons gelegd heeft." Het land werd intusschen uitgeput: vour de Fransche lesers zoowel in Duitschland als in Spanje moesten hulptroepen worden geleverd; voor de vloot schepen. Terwijl de uitgaven dus werden opgedreven, droogden de bronnen van inkomsten uit, vooral ten gevolge van het continentale stelsel, dat den Nederlandschen handel vernietigde. — In plaats van belooning voor den kloekmoedig afgeslagen aanval der Engelschen op Walcheren, kreeg Nederland de toezegging van eerlang te zullen worden ingelijfd tot straf voor zijne Engelschgezindheid, welk gevaar voorloopig werd afgekocht door den afstand van Braband, Zeeland en het land tusschen Maas en Waal. De toestand van den zachtmoedigen koning werd allengs onhoudbaar: telkens kwamen grove bedreigingen en beleedigende verwijten uit Parijs-r Een heirleger van Fransche douaniers overstroomde ons land om te waken togen ontduiking van de verbodsbepalingen teilen den handel met Engeland. Fransche
15 troepen, op Nederlands kosten onderhouden, beleedigden, verdrukten en knevelden de Nedorlandsche beambten en burgers. — Eindelijk was het geduld des konings ten einde; hij wilde niet langer gebruikt worden als een werktuig om een volk, dat hij had leeren achten en liefhebben, te mishandelen en uit te scuigen. Den 1 Julij 1810 deed hij afstand van de kroon ten behoeve van zijne beide kinderen. De keizer aarzelde geen oogenblik om Nederland bij Frankrijk in te lijven, waartoe alles reeds lang van te voren was bereid. J a , trotsche willekeur, gestegen tot zijn top. Dwingt ons den vloeknaara zelfs, den naam van (Franschman op. Hetzelfde decreet, waarbij Holland tot een deel van het Fransche Keizerrijk werd verklaard, bepaalde de tiërcering der schuld, waardoor de reeds uitgeputte natie twee derden van hare nog overgebleven inkomsten verloor. Weldra volgde de conscriptie. Hoevelc jongelingen in den bloei huns levens daardoor zijn weggeroofd, dat mogen de slagvelden in Duitschland o-etuigen. De herinnering daaraan leeft trouwens voort in de harten van menige moeder, die haren zoon met „het groote leger" zag vertrekken, maar nimmer taal of teeken vernam van haren dierbaren, door koude en gebrek in Euslands steppen omgekomen. Zij , die aan de conscriptie ontkwamen, werden onder den schoonklinkenden naam van gardes dlionneur naar Parijs gesleurd, om er den hofpraal des geweldenaars te vergrooten.
16 Het zou ons te ver leiden, wanneer wij hier een verhaal wilden geven van al de afpersingen en knevelarijen, ja de gruwelijke wreedheden, welke de Nederlanders in die drie jaren hebben moeten verduren. Wij behoeven slechts de namen van De Siassart en Be Celles, den Alva en den Vargas der 19e eeuw, te vermelden, om elk een, voor wien zedelijkheid en menschelijkheid nog iets beteekenen, siddering en afschuw in te boezemen. „ D e buitengewone heffingen, sedert 1795 in Holland opgebragt, hebben hetzelve meer de gedaante gegeven van een land aan al de ijsselijkheden eener geregelde plundering overgelaten, dan van een vrij en zelfstandig volk, door een magtigen en grootmoedigen bondgenoot beschermd en gewaarborgd," had Schimmelpenninck reeds vóór Lodewijks komst gezegd : hoe het er dus nu uitzag na negen jaren van Fransche overheersching, waarin de tiërcering alle fortuinen vernietigd, de conscriptie alle huisgezinnen in rouw gedompeld had, kan ieder ligt bevroeden. Daar weergalmt plotseling van achter de Weichselboorden het terug! der Russen, het voorwaarts! der Pruissen. Als een vonk in'het kruid komt de vreugdetijding der vernietiging van „het groote leg e r " de nagenoeg verstorven hoop op redding in Nederland ontvlammen en de echo aan het Y herhaalt duizendmalen het schier vergeten „Oranje boven!" 't Was een tweede beeldenstorm, die den 15 en 16 November 1813 in Arasterdam plaats had. Geen adelaar, geen Fransch wapenbord, dat niet afgerukt
17 en onder den voet getrapt werd: de wachthuizen der Fransche douane en policie ten prooi van het eerste vreugdevuur der herstelde vijheid, — Sidderende voor de volkswraak, ontvlugten de beulsknechten ijlings de stad. Nimmer misschien is schooner, krachtijrer en onverwachter ontwaken eener nationaliteit gezien als in die dagen in ons vaderland. — Zonder eenia uitzis:t op spoedige hulp van buiten, met eene aanzienlijke Fransche legermagt van binnen, aarzelden de aanzienlijksten, die het gevaar beter dan anderen wisten te peilen, toch geen oogenblik om zich te scharen aan de zijde der juichende burgers. — Zich te scharen aan de zijde neen, voor te gaan met fleren moed; gedachtig aan het „ noblesse oblige" toonden zij zich waardige opvolgers van de Nederlandschc edelen, die voorgangers in den tachtig-jarigen strijd. Of was het geen heldenmoed, toen Leopold van Limburg Stirum in den morgen van den 17 November, — terwijl De Stassart nog rustig aan 't hoofd van 't bestuur stond en een vrij aanzienlijke Fransche bezetting tot zijne beschikking had, — met de Oranjekokarde in het openbaar verscheen en zich eenige uren later tot Grouverneur van den Haag liet aanstellen „ in spijt eens Franschen Generaals, van krijgsmagt en geschut voorzien, die dezen post nog als den zijnen beschouwde." „ Welk een indruk," zoo schrijft Van der Palm , „ de verschijning van Van Stirum, in het openbaar, met de oranje-kokarde op den hoed, en straks ook
18 der zonen van Van Hogendorp, op gelijke wijze versierd; welk een indruk deze vertooning maakte, is naauwelijks te beschrijven. Elk ander, die het gewaagd had de geliefde leus dus openlijk te dragen, zou opzien gebaard en navolgers gevonden hebben; want men bespeurde reeds gisting en zamenscholing. Maar van zulk een kant opgestoken, door zulke achtbare namen gewettigd, twijfelde niemand, of de dageraad der vrijheid was waarlijk opgegaan. Binnen weinige oogenblikken prijkte de oranjekleur op aller hoofd of borst: haast praalde zij ook voor de vensters en wapperde voor alle winkeldeuren. Huizen en werkplaatsen liepen ledig; de gansche bevolking kwam op de straten ; de lucht weergalmde van gejuich en gelukwenschingen, en uit veler oogen vloeiden vreugdetranen." Zoolang het eenige waarde blijft hechten aan zijne onafhankelijkheid en vrijheid, zal het Nederlandsche volk zich steeds dankbaar de namen herinneren van Van der Duijn van Maasdam, Eepelaer van Driel, Chanquion, de beide liogendorpen, Kemper en anderen, die zich in dat heerlijke, maar gevaarvolle oogenblik aan het hoofd der beweging hebben gesteld en de leiding der zaken op zich genomen tot heil van 't vaderland. — Nimmer vergete men vooral die heldengestalte van Gijsbert Karel van Hogendorp, den man, die te midden der Fransche overheersching met vast vertrouwen op de toekomst eene staatsregeling voor het herstelde Nederland ontwierp, en daardoor bij het eerste herwaken van 't volksbewustzijn, met
19 beslistheid en naar een vast plan kon handelen; den man, die pal stond, ook toen allen schenen terug te treden; den man , aan wien wij naast God ons herboren volksbestaan te danken hebben. 't Is ons doel niet eene geschiedenis te schrijven van Nederlands herstel; wij behoeven dus niet de namen op te sommen van allen, die een belangrijk aandeel in de gebeurtenissen dier dagen hebben gehad. Wij wenschen slechts door enkele grove trekken de herinnering te verlevendigen aan die gezegende dagen van 1813, waarin Nederland, het eenmaal op zee en te land, op het slagveld en in de kabinetten der diplomatie zoo geduchte, zoo geëerde Nederland, de ontwrongen plaats onder de Europesche staten heroverde: die dagen, waarin het woord des dichters, in de bange tijden der verdrukking gezongen, vervuld werd: Holland leeft weer, Holland streeft weer Met zijn afgelegde vlag, Door de boorden Van het Noorden Naar den ongeboren dag. Holland groeit weer! Holland bloeit weer! Hollands naam is weer hersteld! Holland, uit zijn stof herrezen, Zal op nieuw ons Holland wezen, Stervend heb ik 't u gemeld.
20 Zonder die edele aandrift, üonder dat heldhaftige opstaan, zouden wij onze vrijheid of niet, óf uit handen van vreemden hebben ontvangen; wij zouden misschien eene herhaling beleefd hebben van die in onze geschiedenis zoo bekende vernedering; „nous traiterons chez vous, de vous, sans v o u s " ; wij zouden geen deel gehad hebben aan dien in de wereldgeschiedenis zoo onvergetelijken kamp, waarin het lot van Europa voor de eerste helft dezer eeuw is beslist; wij zouden ons niet kunnen beroemen op onze heldendaden bij Quatre-bras en Waterloo. Maar neen! wij hebben ons volksbestaan in bloedigen worstelstrijd ten tweedenraale veroverd. De vrije nek der Nederlanders schudde den Franschen keten evenals vroeger den Spaanschen af, en ten tweedenmale moest op Nederlandschen bodem het Romanisme zwichten voor den Germaanschen geest. „ J e maintiendrai!" was het antwoord, dat de prins van Oranje met der daad gaf, toen hij, op de uitnoodiging van G. K. van Hogendorp en zijne medestanders , Engeland verliet en Nederlands bodem, nog door de onderdrukkers overdekt, betrad. En hij heeft gehandhaafd den roem van zijn geslacht, de onafhankelijkheid van zijn land, de vrijheid van zijn volk. „ C e sera moi Nassau!" weergalmde het aan het Scheveningsche strand, toen men wachtend uitzag naar een aanvoerder, een hoofd, een middenpunt. En met dien welbekenden wapenkreet, waarvoor Europa meermalen had gesidderd, daverde de lang, te lang gesmoorde kreet „Oranje boven!" weer door Hol-
21 lands beemden; „Oranje boven!" de nationale leus , die alle vroegere twist en tweedragt deed vergeten. Vlecht Oranjen om den hoed! Holland rijst met nieuwen moed, Uit den schoot der wateren! Huppelt vrolijk in het rond! Daver' Hollands vruchtbre grond! Laat de vreugde schateren! J a , huppelt en dartelt, en zwiert in het rond. En schater' de blijdschap uit lagchenden mond! De dwang is geweken, De dwang is bezweken; De bliksemende Arend stort neer van zijn wond; De Franschman, bezweken, Is 't land weer ontweken, Waarop hij Bataven tot wederstand vond! J a , schater' de blijdschap. J a , schater' de blijdschap, en daver' de grond. Het land is behouden, de tuinleeuw gezond. Het land is behouden, de vijand verdreven. Het land is behouden, de koning moet leven! Hij komt ons de vrijheid, de vrede hergeven: Oranje moet leven, ja leven! De Franschman, de dwingland zal beven, En vlugten voor eeuwig den Hollandschen grond! Weldra is een halve eeuw vervlogen sedert dat jaar der verlossing. — Wachter! wat is er van den nacht? — Zal 1863 getuige zijn van een vrij Europa ?
22
of zal het getuigen van de magt en het oppergezag eens Napoleons, die zich met beleedigende miskenning van al wat tusschen Waterloo en den meineed van 2 December voorviel, de derde noemt ? Zal Europa, zal ook Nederland in 1863 het jubilasum van zijn herwonnen vrijheid met juichtoonen begroeten? of zal het een vernederend en verachtelijk, een zelfmoordend stilzwijgen bewaren onder den allen waarachtigen volksgeest doovenden invloed van die dubbelzinnige persoonlijkheid te Parijs? Zal 1863 het overwinningsjaar zijn van den geest der vrijheid en onafhankelijkheid, of van den geest der gecentraliseerde willekeur en dwingelandij. In één woord zal het Europa van 1863 een vrij of een Napoleontisch Europa zijn. De eerste helft der 19e eeuw werd voorafgegaan door eene omwenteling, die, in Parijs begonnen, Europa op zijne grondvesten deed schokken; de komst der tweede helft werd voorbereid door eene beweging, die evenzeer van uit Parijs uitgaande, met onAveerstaanbare kracht half Europa in hare woeste vaart medesleepte. Op de puinhoopen, door de eerste Fransche omwenteling aangerigt, verrees de adelaar des Corsikaanschen veldheers, die het Caesarisme, het „Urbild" van het Komanisme, herstelde. — Uit de asch van den brand, die de Eransche maatschappij van 1848 verwoestte, verscheen de fenix, die het keizerrijk der vrede door het geweld der wapenen zal stichten.
23
Napoleon I stichtte zich een zuil, hooger clan cle kolom van Vendóme, een zuil van honderdduizenden vermoorde verdedigers van regt en vrijheid, slagtoffers van zijn onbegrensde eerzucht. — En Napoleon III? — Moet het 1813 der tweede helft onzer eeuw ook door zoovele stroomen bloeds worden voorafgegaan? Europa, verbeid geen wachtwoord uit Smolensk, geen wapenkreet van de oevers der Beresina. De brand van Moskou is te Sebastopol gewroken en het „ leve Napoleon" is reeds aan de boorden der Zwarte zee gehoord. Zal het zoover komen, dat ook Waterloo gewroken worde, hetgeen de oproerling van Boulogne in 1840, toen hij teregt stond voor de Pairs, zijn levensdoel noemde? Nog is het tijd om veel te voorkomen. — In de dagen der eerste Fransche omwenteling schreef Loustalot als motto boven zijn dagblad: „Les grands ne nous paraissent grands, que parceque nous sommes a genoux: levons nous." — Dat woord der revolutie geldt in zekeren zin ook tegen hem, die de revolutieleer in hare strengste consequentie toepast. — Napoleon I I I schijnt ons oppermagtig, onverwinnelijk, ja groot, omdat wij niet staan. Op! Germanen! Op! Nederlanders! niet ten heirvaart om ten derden male zegevierend Parijs binnen te rukken. Neen, eerst den kruistogt met geestelijke wapenen aanvaard! Eerst het verbond vernieuwd met den Potentaat der Potentaten, Dien onze groote Zwij-
24.
ger niet vergeefs te hulpe riep, en aan Wien hij zijn volk nog in de laatste oogenblikken zijns levens opdroeg. Geen strijd in eigen kracht tegen de daemonische magten, die ons bedreigen, 't Is een worsteling, waarin het meer dan ons volksbestaan, meer dan onze onafhankelijkheid geldt; met deze is nog hooger belang in gevaar , de vrijheid des geestes. Zal ook hier de wil van elk individu, de wil des volks opgelost worden in den wil van ééne persoonlijkheid, die alles in zich concentreert, hij noeme zich dan verantwoordelijk vertegenwoordiger van het souvereine volk of verantwoordelijk minister? — Zullen ook wij slaven worden van dien wuften geest, die met al wat heihg is, spot drijft en met al wat onheilig is, afgoderij pleegt? Zullen wij met de Fransche modes ook de ijdelheid en onkieschheid, met de Fransche litteratuur ook de loszinnigheid en zedeloosheid, met de Fransche staatkunde ook de trouweloosheid en willekeur inhalen, totdat wij, trapsgewijze verfranscht, zelven de keizerlijke benden als redders en broeders inhalen ? Of zullen wij, als de Nederlandsche maagd van ouds, op den Bijbel steunende de vrijheid verdedigen ? Zullen wij gedachtig aan den oorsprong van ons volksbestaan den Christelijken, den Protestantschen grondslag van onzen staat handhaven? Zullen wij strijden voor onze vrijheid, niet alleen staatkundige en handels-vrijheid, maar ook burgerlijke, maatschappelijke en godsdienst-vrijheid. Met Da Costa zeggen wij: „ gewichtiger en beslissender tijden zijn voor Europa, voor de wereld op
25 handen. De ontbinding der maatschappijen bereidt zich bij de loslating alom van recht en zeden, van Godsdienst en beginselen, van waarheid en trouw. De Christenvolken onttrekken zich, openbaarder nog dan bij het eerste omwentelingstijdperk, aan de gehoorzaamheid van den Heere en Zijnen gezalfde. De afval, in Gods woord voorzegd, schijnt te rijpen. Wat Vorst, wat vorstenhuis zal zich nu de eer van dien Christus, de belangen zijner kerk, de dreigingen en beloften zijner toekomst aantrekken, en met zijn volk afgezonderd mogen blijven van den opstand der natien en hare gebieders? O dierbaar huis van Nassau en Oranje! in de ure als het op eene beslissende keuze zal aankomen tusschen de erkentenis van Koning Jezus, en de dienstbaarheid onder den geweldhebber dezer eeuw, mocht gij het dan in de kracht des geloofs op dien Heer en Heiland uwer vaderen weder uitroepen: Bat zal il zijn NassauT Wanneer Neerlands vorst en Ncerlands volk alzoo, in oud-Nederlandschen geest optrokken , dan voorzeker behoefden wij evenmin voor Fransche legermagten als voor Fransche hof-intrigues of diplomaten-streken te vreezen. Dan zou onze overwinning van duurzamer aard zijn, dan die in 1813 behaald, want de staatkundige boeijen, die ons aan Frankrijk kluisterden, mogen toen verbroken zijn, aan den invloed van den Franschen geest hebben wij ons evenmin als Europa onttrokken; van daar onze gevaren van heden.
26 Te midden dezer overdenkingen komt ons een gerucht storen, waarin van andere banden met Frankrijk gesproken Avordt: een geruclit, „waaraan niemand gelooft" , maar dat toch niet nalaat een zekere ongerustheid te verwekken, Nederlandsche, Fransche, Engelsche, Duitsche en Belgische papieren hebben van een aanstaand huwelijk gesproken tusschen Nederlands troonopvolger, den telg uit het edele huis van Oranje-Nassau en zekere afstammelinge van een Franschen herbergier, die — nog erger — aanverwante der Napoleons is. Van regeringswege zijn die geruchten tegengesprok e n , maar velen, om niet te zeggen allen, hebben betreurd, dat de gunstige indruk, dien zoodanige officiële mededeeling natuurlijk op geheel Europa maakte , in geen geringe mate is geschokt door het nao-enoeg gelijktijdig vertrek van onzen geèerbiedigden Koning en Hd. gemalin naar Parijs , eene voorkomendheid , die zich uit een staatkundig oogpunt geenszins liet aanbevelen en die, na het bezoek ten vorigen jare aan 't keizerlijk hof gebragt, minstens overbodig kan heeten. Als ware Willem I I I een Victor Emanuel, die de ongekrenkte eer van zijn geslacht voor eene uitbreiding van zijn rijk veil heeft, werd als prijs voor deze vernederende verbindtenis genoemd, de aanhechtmg der Vlaamsche gewesten van België. Het gerucht ware bolagchelijk, indien het niet, m weerwil van alle ongegrondheid, hoogst beleedigond voor ons koningshuis, hoogst krenkend voor onzen nationalen roem geacht moest worden.
27
Belagclelvjlc: — van waar tocli zou de keizer van Frankrijk het regt ontleenen om over die Vlaamsche gewesten te beschikken ? Is het doel van den eersten Napoleon dan reeds bereikt door den Neef? Is Europa dan reeds TEurope Napoléonienne? Is Europa reeds zoo diep gezonken, dat de man van den 2 December als oppermagtig gebieder beschikt over landen, volken en vorsten ? Is de sluwheid van den grijzen Palmerston reeds uitgeput? Zijn de overwinningen van Inkermann en Sebastopol, van Solfermo en Magenta zóó verpletterend geweest, dat Eusland en Oostenrijk hunne stem niet meer zouden durven verheffen ? Heeft de edele Wilhelm, die de hem aangeboden rol van Duitschen Victor Emanuel met fiere verontwaardiging heeft afgeslagen, alle gevoel van regt, alle Germaansche zelfbewustzijn verloren? Maar het bestaan van zoodanig gerucht heeft ook eene ernstige zijde; immers 't is niet als een geestige zeepbel ras verschenen, ras verdwenen; het wordt reeds dagen, ja weken lang door allerlei monden rond getrompet en vindt zoo al geen geloof, toch aandacht bij velen, tot wie niet de logenstraffing der Nederlandsche Staatscourant, maar wel het berigt der reis van ons koninklijk echtpaar is doorgedrongen. — Daarenboven is het verspreiden van geruchten een in de Napoleontische staatkunde erkend middel om de openbare meening te toetsen en trapsgewijze gemeenzaam te maken met wat aanvankelijk hare afkeuring Avekt. Nog meer. Er is een vrij algemeen soort van lafhartigheid, daarin bestaande, dat men zich Napo-
28 leon als een daemon, als een half-god voorspiegelt alleen om den strijd tegen zijn vleesch en bloed, tegen den gewoon menschelijken Napoleon niet te aanvaarden. Daarom is dat gerucht beleedigend voor ons koningshuis. Hoe? was het geen Willem van OranjeNassau, was het geen Willem I I I , die als een rots pal stond en den woesten stroom der alverwinnende scharen van Lodewijk X I V , stuitte? Was hij het niet die den ongekreukten roem der Condés, der Turennes, der Vaubans, der Luxembourgs deed tanen ? W^as hij het niet, die, even schrander in 't kabinet, als dapper in het veld, Lodewijk X I V deed terugdeinzen voor zijn krachtig ^,tot hiertoe V — „ Wederom waren de germaansche volkeren in het noordwesten geroepen om aan dit dreigende gevaarte der Fransche wereldheerschappij weerstand te bieden, gelijk zij het ontwerp der Spaansche hadden vernietio;d. Ja één eenis, één waarachtig; sroot man was het, die de plannen van den eenigen, den zoogenaamd „ grooten" Lodewijk X I V zou dwarsboomen; Willem van Oranje". (Zoo spreekt Gervinus.) Dat deed onze Willem I I I der 17« eeuw en zou onze Willem I I I der 19e eeuw zich in de netten der Napoleontische sluwheid laten vangen ? Zou hij zijn fleren geslachtsboom ontsieren, ja onteeren door zulk een onwaardigen koppelhandel ? zou hij de Delila binnenleiden, die Nederland moet bedwelmen om het aan de Philistijnen over te leveren? — Neen, geen tegennatuurlijke koppeling van den koninklijken leeuwenAvelp met het roofzieke adelaarsjong. In den
29 kamp tegen de Fransclie wereldheerschappij der lüc eeuw klinke, o Willem I I I ! ook uw wapenkreet, ce sera moi Nassau! Getrouw aan de leus uwer vaderen , ook uwe leus, handhaaf den roem der Willems van Oranje en treed voorop, in de eerste gelederen tegen willekeur en geweld , zelfzucht en eigenwaan, leugen en bedrog! In het voorgaande is reeds genoeg gezegd ten betooge, dat het gerucht ook krenkend is voor onzen nationalen roem. Of is het niet krenkend, wanneer men het vermoeden durft koesteren, dat Nederland ooit al de rampen, al de ellende zou vergeten, die het onder Fransche overheersching heeft geleden? is het niet krenkend, wanneer men één oogenblik onderstelt , dat Nederland de vreugde zou vergeten, waarmede het in 1813 de herleving zijner vrijheid begroette? En nu zou Nederland zich naauwer aansluiten aan den vijand, met wien het zich nimmer ongestraft verbond, terwijl onze geheele geschiedenis geen tijdstippen van dieperen val kan aanwijzen, dan die, waarop wij toetraden tot onzen trouweloozen nabuur , geen tijden van hoogeren bloei, dan die waarop wij dien natuurlijken tegenstander bevochten ? Hoe? zou Nederland de Vlaamsche gewesten ïils- * fi-eschenk, of liever als leen aannemen uit de handen van den Franschen overweldiger ? Nederland, dat zich aan gene zijde des Oceaans een rijk heeft gesticht , door geheel Europa benijd, het zou uitbreiding van grondgebied koopen ten koste van zijne eer en onafhankelijkheid? Immers Yictor Emanuel.heeft de
30
iiulp van Frankrijk duur betaaki en nog is de koopprijs niet voklaan, terwijl de zoogenaamde koning van Italië de ellendigste onderdanigheid betoont aan de bevelen van zijn leenheer te Parijs. Waar Nederland regten heeft, daar zal het die weten te verdedigen en te doen gelden, ook en liefst zonder Fransche hulp: maar ook waar anderen regten hebben, daar zal Nederland geen begeerige hand uitstrekken , als ware het rooven van een gewest minder strafbaar dan een geringere diefstal. — Neerlands goede trouw was eenmaal ten spreekwoord in Europa, is zij het niet meer ? (1) Wij eindigen; nog één woord slechts. Er is nog een ander gerucht, waaraan ook niemand gelooft, dat echter niet is tegengesproken, maar waarvan de verwezenlijking ineer dan ongerustheid, bepaalden weerzin zou baren. Wanneer Anna Murat werkelijk de verregaande ojihieschheid heeft om zich hier te lande te vertoonen en als te komen boeleeren om de koninginnekroon van Nederland, zij verneme alsdan de luide uitdrukking van den volksgeest van 1813, men spare haar 't gehoor niet van den afkeer, dien elk regtgeaard Nederlander voor het ras der Napoleoniden heeft, men begroete haar niet met vreugdegejuich en eereblij(1) Weldra zal zij het uiet meer zij», tenzij het Nederlaadsche volk met luider stemme en met der daad zijn watiIrouwen kond geve ia een ministerie, dat partijzucht hooger falelt dan het eerewoord eeuer Nederiandsche regering, zooais üuldugs bij de behandeling van hel Maab-aflappingslraktaat bleek!
31 ken , maar zij aaiiscliouwe de Nederlandsclie natie , zich voorbereidende, om met hiid en dankbaar gejuich het JïibiliBum te vieren van Nederlands herstel, van het einde der Fransche, Napoleontische onderdrukkin o ' Zij zullen ons niet hebben Ons oude Nederland! Het bleef bij alle ellenden, Gods en der vaadren pand. Zij zullen het niet hebben, De goden van den tijd! Niet om hun erf te wezen, Heeft God het ons bevrijd. Zoo lang niet al de pijlen Verstompt zijn A^an den leeuw , Zoo zullen ze ons niet hebben, De goden dezer eeuw. Wilt Gij slechts ons nog kennen. God van het voorgeslacht! Hoe zal de Schildleeuw brullen, Van moed, van vreugd, van kracht! Hoe zal de Zeeleeuw plassen In 't welbekende sop, En dagen vriend en vijand Tot stoute sprongen op! Hoe zullen zij te zamen, Waar 't Eecht en Waarheid geldt, Gestand doen tegenover Schijuorijheid en GevjoUl!
33 jMet al hun scboonc woorden, Met al hun stout geschreeuw, Zij zullen ons niet hebben, De goden dezer eeuw! Tenzij het woord des Zwijgers Moedwillig werd verzaakt: "k Heb met den lieer der ITeerr.n Ken vast verhond gemaakt. (DA
COSTA.)
^
,4\rï^v ^^j-
a,
ê