Wolfmaan moroi,strigoi
Moroi
"La mort ne surprend pas le sage. Il est toujours prêt à partir."
"De dood verrast de wijze niet. Hij is altijd gereed voor het vertrek."
Jean de La Fontaine (1621-1695)
2
1 Cat
Ik ga mijn echtgenoot vermoorden. Nooit gedacht dat het nog eens zover zou komen. Eigenlijk is het euthanasie, maar omdat zelfdoding geen optie is, mag ik het vuile werk opknappen. Geweldig. We hebben alle mogelijkheden uitgebreid besproken. Messen, pistolen en andere wapens zijn afgevallen, te bloederig. Een strop vinden we teveel gedoe. Die schijn je op een bepaalde manier te moeten knopen. We weten geen van allen hoe dat gaat. De mogelijkheid ‘slaaptabletten’ is eveneens van tafel geveegd. De kans dat hij na een overdosis pillen gewoon wakker wordt, is niet ondenkbaar. Bovendien zal hij ze eigenhandig moeten innemen. Dan wordt het toch nog zelfmoord. Dat mag niet. Zijn dood moet gruwelijk zijn. Op die manier weten we zeker dat we ons doel zullen bereiken. Ik ga op zoek naar wolfskers en gevlekte scheerling. In de giftuin, achter de boerenhoeve waarin we wonen, trek ik de zwarte besjes en de op peterselie lijkende bladeren voorzichtig van de stengels. De zon staat hoog aan de hemel. Overal bloeien kleurige bloemen. Insecten vliegen af en aan. Het getjilp van honderden krekels klinkt als muziek in mijn oren. ‘Een schitterende dag voor moord,’ kan ik niet laten hardop te zeggen. Ik trek nog een gekarteld blad los en leg het in mijn rieten mand. Ik begin een vrolijk deuntje te fluiten. Natuurlijk draag ik handschoenen. Met gif kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Het zou wel heel onnozel zijn als ik mezelf per ongeluk om zeep hielp. Ik vraag me af of Radu - zo heet mijn man - daar de humor van zou inzien. Waarschijnlijk niet. Zodra mijn mand vol is, ga ik naar de keuken. Ik kneus de bessen en bladeren en vang het vocht op in een glazen schaal. De scheerling stinkt naar muizenurine. Het bessensap verspreidt een zoetige geur. Voorzichtig vul ik een injectiespuit met de vloeistof. Ik begrijp niet waar Radu het lef vandaan haalt om op deze manier een eind aan zijn leven te laten maken. Ikzelf zou al minstens duizend doden zijn gestorven voor het zover was. Misschien werkt het bij hem ook zo, maar laat hij het niet merken, omdat hij bang is dat de moed mij dan in de schoenen zinkt.
3
Hij heeft moeten praten als Brugman om mij zover te krijgen dat ik voor beul speel. Onze drie huisgenoten sprongen zowat een gat in de lucht toen ik akkoord ging. Het betekende namelijk dat plan B ‘strootjes trekken’ van de baan was. Als het niet om moord ging, zou het komisch zijn geweest. Ik hou de injectiespuit tegen het licht. Zonnestralen glinsteren er doorheen. De vloeistof in de cilinder heeft een gore kleur. Zo dodelijk ziet het er eigenlijk niet eens uit. Toch weet ik zeker dat deze hoeveelheid gif een voltallige kudde olifanten kan vellen. Ik hoop dat het voldoende is om Radu te executeren. Als hij de injectie overleeft moet er misschien toch nog een mes aan te pas komen. Het idee alleen bezorgt me kippenvel. Bovendien sta ik dan voor joker vanwege het verkeerd inschatten van de dosis. Niet best voor mijn reputatie. Ik trek mijn handschoenen uit en ga naar de kelder. De stenen trap is glibberig van de alg. Het lampje dat aan het schuin aflopende plafond hangt, geeft maar weinig licht. Ik hou me stevig aan de ijzeren leuning vast. Onderuit gaan zou tot gevolg kunnen hebben dat ik mezelf per ongeluk de dodelijke injectie toedien. Ook daar zou Radu de humor niet van inzien. Ik evenmin. Beneden grijpt een kille tocht me bij mijn enkels. Ik blijf heel even staan en doe mijn ogen dicht. Na een paar keer diep in -en uitademen stap ik de volgende ruimte in, waar mijn huisgenoten voor de getraliede cel staan te wachten. Maire friemelt aan een lange lok rood krulhaar. Haar twaalf jaar oudere broer Pascal slaat zijn armen over elkaar. Zijn vingers tikken ritmisch tegen zijn enorme biceps. Eris heeft rode ogen en een snotterende neus. Radu zit met gebogen hoofd op het bed in de cel. Zijn handen liggen gevouwen op zijn schoot. Als je niet beter wist, zou je zweren dat hij zat te bidden. Doodse stilte. Ik stap de cel in, de injectiespuit stevig in mijn rechterhand geklemd. Het gif klotst heen en weer in de cilinder. Een aanval van hyperventilatie maakt me duizelig. Ik grijp me vast aan de tralies en leun er tegenaan. Niet in paniek raken, Cat. Gewoon doorademen. ‘Gaat het?’ klinkt Radu’s stem. Het is een diep hees geluid waar ik na alle jaren die we samen zijn nog steeds de rillingen van krijg. ‘Ja hoor,’ zeg ik. ‘Het gaat best.’ Als ik Pinokkio was, zou mijn neus schrikbarende afmetingen aannemen. ‘Ben je zover?’ vraag ik. Radu antwoordt bevestigend en ontbloot zijn bovenarm. Met trillende vingers hou ik de injectienaald omhoog en laat een luchtbel ontsnappen. Een dun straaltje gif sproeit uit de
4
naald. Het lijkt me niet meer dan billijk om hem, en mezelf, een laatste ontsnappingskans te gunnen. ‘Weet je zeker dat je…’ ‘Doe het, Cat!’ Het klinkt scherp. Oké dan. Zonder verdere omhaal prik ik de naald in zijn arm en druk de zuiger in. Het gif verdwijnt langzaam onder zijn huid. Cilinder vastpakken, naald terugtrekken, klaar. Was dat nou zo moeilijk? Radu gaat op zijn zij op het bed liggen en doet zijn ogen dicht. Zodra ik me realiseer wat ik heb gedaan, begin ik nog erger te trillen. Mijn knieën worden week. Naar adem happend wankel ik de cel uit, recht in de uitgestrekte armen van Pascal die me stevig vasthoudt. Met opeengeklemde kiezen druk ik mijn gezicht tegen zijn brede borst, slik een brok weg en knipper wild met mijn ogen. Wanneer ik me uit Pascals omhelzing losmaak, ligt Radu nog steeds rustig op zijn zij. Ik vraag me af wat er in zijn hoofd omgaat. Van een minimale dosis wolfskers ga je heerlijk hallucineren. Naar het geestverruimende effect van de immer dodelijke gevlekte scheerling kan ik enkel raden. Ik hoop dat hij droomt over seks met mooie vrouwen, of dat hij denkt dat hij aan het vliegen is. Ik wens dat hij heel ver heen is als de pijn hem overvalt. Het duurt niet lang eer de krampen inzetten. Radu kromt zijn rug en kreunt schor. Dan begint hij over te geven. Maire en Eris vluchten de kelder uit. Pascal en ik blijven. Radu kruipt kermend over het bed. De tranen stromen over zijn wangen. Hij probeert iets te zeggen, maar het klinkt als gerochel, gevolgd door een verschrikkelijke hoestbui. Pascal trekt hem overeind tot hij rechtop zit en blijft hem vasthouden. Radu leunt met glazige ogen tegen hem aan, zijn handen om Pascals arm geklemd. Hij haalt snel en oppervlakkig adem. Zijn gekreun gaat door merg en been. Met mijn verstand op nul veeg ik het zweet weg, dat in straaltjes van zijn voorhoofd druipt. Meer kan ik niet voor hem doen. Een uur later beginnen de stuiptrekkingen. Nog later de verlamming. Als magere Hein eindelijk komt opdraven zijn we dik drie uur verder. Radu ligt doodsbleek, met wijd opengesperde ogen op het bed. Zijn mond is in een verbeten kreet blijven steken. Ik sluit mijn vingers rond zijn nog warme pols en zoek een ader op. Geen hartslag. Pascal drukt Radu’s ogen dicht, sluit zijn mond en veegt het schuim van zijn lippen. Samen draaien we hem op zijn rug. Hij ziet er meteen vrediger uit. We ruimen de rommel op, verschonen het bed, wassen Radu en trekken hem andere kleren aan. Wanneer we klaar zijn, ziet het er van een afstandje uit alsof hij ligt te slapen.
5
Ik ga naar boven om Maire en Eris te vertellen dat Radu is overleden. Gelukkig vragen ze niet naar de gruwelijke details. Wat ze ervan hebben meegekregen is meer dan genoeg. Ze willen hem zien en gaan mee terug naar de kelder. Pascal heeft bij iedere hoek van het bed een kandelaar neergezet. Vier dikke zwarte stompkaarsen
strooien
beweeglijke schaduwen
rond.
Een
half
dozijn
walmende
wierookstokjes camoufleert de geur van diarree en braaksel. Het glanzende donkerrode beddengoed maakt dat Radu nog bleker lijkt dan hij is. Het is maar goed dat Eris en Maire niet weten dat Pascal daarstraks een absurd geintje heeft uitgehaald, door Radu’s hand zo neer te leggen dat het leek alsof hij zijn middelvinger opstak. Als Radu het wist en een graf had, zou hij zich erin omdraaien. We gaan de cel in en scharen ons rond het bed. Heel even kun je een speld horen vallen. Dan begint Eris onbedaarlijk te snikken. Ze zakt door haar benen en grijpt Radu’s handen vast, die nu netjes over elkaar op zijn buik liggen. Ze drukt haar gezicht er tegenaan. Haar lange blonde haar waaiert uit als een cape. Ik bijt op mijn onderlip en probeer mezelf af te sluiten voor haar verdriet. Als ik dat niet doe, stort ik ook in. Dat wil ik niet. Ik wil sterk zijn. Ik moet sterk zijn! Maire knielt op de grond neer en maakt Eris voorzichtig van Radu los. Met haar armen om Eris’ schokkende schouders wiegt ze haar zachtjes heen en weer. Ik wissel een blik met Pascal. Het rafelige litteken op zijn wang is rood verkleurd, zoals altijd, wanneer hij stijf staat van de stress. Zijn schouderlange haar zit in de war. Zijn grijze ogen doen me denken aan ijsvlakten. Van zijn mond is niet meer over dan een smalle streep. Hij schraapt zijn keel. ‘Zullen we maar naar boven gaan?’ stelt hij voor. Ik vind het een goed plan. Maire ook. Eris wil eigenlijk bij Radu blijven, maar gaat toch met ons mee. Boven maak ik een fles wijn open. We kunnen allemaal wel een hartversterking gebruiken. Ik schenk drie glazen vol en deel ze uit. Pascal heeft liever whisky. Hij gebruikt Radu’s glas dat nog op tafel staat. ‘Proost,’ zegt hij. Hij slaat de drank in één teug achterover en laat een harde boer. Maire begint te giechelen. Ik schiet ook in de lach. Zelfs op Eris’ gezicht verschijnt een grijns. We drinken samen twee flessen wijn en een halve fles whisky leeg. Het grinniken mondt uit in de slappe lach. Het lachen gaat over in huilen. Als we ten slotte naar bed gaan, heb ik geen tranen meer over en tolt mijn hoofd als dolgedraaide jojo.
De volgende ochtend word ik tegen tienen wakker. Maire slaapt nog. Ze ligt naast me in het brede tweepersoonsbed. Ik zie alleen een bos rode krullen. Ik schuif dichter naar haar toe en 6
leg mijn arm om haar middel. Met een zucht gaat ze verliggen, waarbij ze haar kont tegen mijn bekken duwt. Ik snuif de zachte rozengeur van haar haren op en knijp mijn ogen stijf dicht. Ik doe net of het gisterochtend is. Ik maak mezelf wijs dat Radu gewoon aan de overkant van de gang in zijn eigen bed ligt. Dat hij straks thee komt brengen, zoals hij elke morgen doet, en we vervolgens overgaan tot de orde van de dag. Natuurlijk komt hij niet. Evenmin gaan we over tot de orde van de dag. Radu is dood en ik ben een moordenares. Ik glijd tussen de lakens uit, neem een douche en ga naar beneden. Pascal zit al in de keuken. Hij doet zich tegoed aan een stuk stokbrood met ham. Ik neem alleen koffie en ga tegenover hem aan tafel zitten. ‘Ik heb de celdeur dichtgedaan,’ deelt hij mee. Ik knik. Mijn hoofd dreunt als een gek. In mijn oren klinkt een irritant gesuis. ‘Hoe ligt hij erbij?’ informeer ik, terwijl ik mijn slapen masseer. ‘Hij heeft het bed aan de andere kant van de cel gezet en is onder de dekens gekropen. Hij lag te snurken toen ik beneden kwam.’ Ik kijk Pascal strak aan. ‘Hetzelfde als gisteren,’ zegt hij vlug. Ik neem een slok koffie en brand mijn mond. Vloekend zet ik mijn mok terug op tafel. ‘Hoe lang denk je dat het duurt?’ vraag ik. ‘Volgens Radu niet meer dan een paar dagen.’ ‘Ik hoop dat hij gelijk heeft.’ ‘Anders ik wel.’ ‘Waar is de tekst uit het boek?’ ‘In de la.’ Ik sta op en pak het kladblok dat ik opensla. Bij het zien van Radu’s handschrift moet ik iets wegslikken. Ik lees het gedicht dat hij uit het Roemeens heeft vertaald voor de zoveelste keer door. Omarm de nacht Vârcolac Jouw laatste ademtocht Door beulshand ontnomen Omarm de nacht Maakt dat het licht Aan jouw bestaan ontsnapt Omarm de nacht 7
Drie zonnestralen Jouw traag kloppend hart Omarm de nacht Uit duisternis geboren Moroi De lijdensweg volbracht
Het is een magische formule uit een eeuwenoud document dat tot voor kort eigendom was van de Teleki Bolyai bibliotheek in Roemenië. Radu was er als de kippen bij toen een deel van de antieke collectie wegens financiële problemen geveild werd. Hij wilde koste wat kost voorkomen dat het boek, dat de eerste achtendertig jaar van zijn leven tot een hel maakte, in verkeerde handen zou vallen. Daarom heeft hij een astronomisch bedrag neergeteld om het te pakken te krijgen. Kostbaar of niet, ik zou het document in de fik hebben gestoken of op een andere manier vernietigd. Radu niet. Hij bracht uren door met het bestuderen van de vergeelde bladzijden en liet een speciale kluis maken. De juiste temperatuur en luchtvochtigheid zijn namelijk essentieel voor het behoud van manuscripten die zo oud zijn. Ik strijk met mijn vinger over de priegelige letters in het kladblok en probeer me te herinneren wat Radu over het gedicht gezegd heeft: ‘Vereenvoudig het en je zult de strekking begrijpen.’ Vervolgens had hij de eerste, vijfde, achtste en elfde regel geschrapt. Van de regels die overbleven, lieten de eerste vijf weinig te raden over. De rest was minder duidelijk. Over de drie zonnestralen en het woord ‘lijdensweg’ waren we het zelfs helemaal niet eens geworden. Ik leg het kladblok terug in de la. Het heeft geen zin me over het gedicht te blijven buigen. We hebben het risico genomen. Er is geen weg terug. ‘Ik vind dat we om beurten de wacht bij hem moeten houden,’ zeg ik, zodra Maire en Eris ook beneden zijn. We zitten nog steeds in de keuken. De sfeer is om te snijden. Ik gok erop dat ik niet de enige met een kater ben. ‘Dat lijkt me een goed idee,’ valt Pascal me bij. ‘Dan weten we het direct, als er iets gebeurt.’ ‘Wanneer er iets gebeurt,’ verbetert Maire hem. Ik hoop vurig dat ze gelijk heeft. ‘Ik ga wel eerst,’ zeg ik. ‘Kom me over twee uur maar aflossen.’
In de kelder is het te donker naar mijn zin. Ik steek de kaarsen in de muurkandelaars aan en ga op een van de twee oude eiken leunstoelen zitten. Tussen de stoelen staat een kersenhouten 8
tafel. Op de tafel ligt de injectienaald. In de plastic cilinder zijn een paar druppels gif achtergebleven. Ik huiver en richt mijn blik op de cel, waar de stompkaarsen half zijn opgebrand. Radu ligt roerloos op het bed, zijn zwarte haar uitgewaaierd over het kussen. Zijn huid heeft een wasachtige glans en de lijnen in zijn gezicht zijn weggetrokken. Daardoor lijkt hij veel jonger dan achtenveertig. Vijfendertig komt meer in de buurt, of misschien kan er nog wel vijf jaar vanaf. Ja, ik zou hem dertig schatten als ik moest raden. Ik sta op en loop wat heen en weer. Bij de cel blijf ik stilstaan. ‘O wee als je het mis hebt,’ dreig ik. ‘Als je het mis hebt, vermoord ik je.’ Pascal zou dubbel liggen als hij me kon horen. Hij heeft het maken van macabere grappen tot een kunst verheven. Ik forceer een grijns. Als ik niet lach, ga ik huilen.
Twee uur later neemt Eris mijn plaats in de kelder in. Omdat ze dicht bij Radu wil zijn, slepen we een van de stoelen tot vlak voor de cel. Daarna ga ik naar buiten. Op de veranda aan de achterkant van de hoeve, is de temperatuur aangenaam. Mijn schoenen dreunen over de hardhouten planken. Ik zet mijn zonnebril op en stap het uitgestrekte bloemenveld op, dat tussen de hoeve en de bosrand ligt. Op mijn dooie akkertje slenter ik langs de giftuin richting bomen. De zwarte bessen van de wolfskers glimmen als spiegels in de zon. Ernaast groeit bilzekruid waarvan de kleverige bladeren een onaangename geur verspreiden. De bleekgele bloemen met hun donkere harten daarentegen zijn prachtig. Ze vormen een scherp contrast met de dieppaarse monnikskap. Dodelijk gif, verhuld in kleurige schoonheid. Aan de overkant van het veld volg ik de bosrand. Een paar honderd meter verderop is een uitstulping van dennenbomen. Ik ga met opgetrokken knieën in het hoge gras zitten en zet mijn zonnebril af. Aan de felblauwe hemel drijven de schapenwolken langzaam voorbij. Zo nu en dan wordt mijn blikveld doorkruist door een zwaluw. Eergisteravond ben ik hier nog samen met Radu geweest. Hij wilde de zonsondergang zien. We wisten toen al dat het zijn laatste zou zijn. Hij kreeg waar voor zijn geld. De zon kleurde eerst roze en toen donkerrood, om ten slotte in een vurige finale achter de bomen te verdwijnen. ‘Ik wil niet dat je het doet,’ zei ik. ‘Ik doe het ook niet.’ Hij keek me kalm aan. ‘Jij gaat het doen.’ ‘En als ik het niet kan?’ ‘Dan zet je toch door.’
9
Vervolgens had hij uitgebreid uitleg gevraagd over de werking van alkaloïde vergiften, zoals atropine, scopolamine en coniine. In de hoop dat hij op zijn besluit zou terugkomen, nam ik geen blad voor de mond. Hield hij voet bij stuk, dan wist hij in ieder geval waar hij aan begon. Naderhand lagen we in hetzelfde gras waar ik nu zit. Ik met mijn oor tegen zijn borst, zodat ik zijn hartslag kon horen. Zijn vingers streken door mijn lange haar en bleven rusten in mijn nek. Hij legde me stap voor stap uit hoe ik moet handelen, mocht ons plan verkeerd uitpakken. Het werd me al snel duidelijk dat ik aan een mes dan niet genoeg heb.
Ik hijs mezelf overeind en loop terug naar de hoeve. De ramen schitteren in de zon. Het woud er omheen is woest en heuvelachtig en strekt zich kilometers uit in alle richtingen. Daardoor komt er, afgezien van de vuilnisman en Louis Bogin, de boswachter, heel zelden iemand bij de hoeve in de buurt. Niet dat we dat erg vinden, want we hebben goede redenen om onze privacy te beschermen, maar de afzondering is wel iets waar je tegen moet kunnen. Van ons vijven heeft vooral Pascal er moeite mee. Ik weet zeker dat hij liever gisteren dan vandaag naar Parijs zou terugverhuizen. Maar aangezien hij het niet ziet zitten om ons achter te laten en alleen te gaan, kan hij dat wel vergeten. Ter compensatie trakteert hij zichzelf maandelijks op één of meer wilde nachten in de kroeg, waarbij hij zichzelf klem zuipt en ongegeneerd de beest uithangt. Zelf zou ik er niet meer aan moeten denken om in een stad te wonen. Doe mij maar rust, stilte en frisse lucht, in plaats van herrie en stank. Om over de licht- en luchtvervuiling helemaal maar te zwijgen. Hier in het bos is het ‘s nachts tenminste nog echt donker. Behalve als het volle maan is. Tijdens die nachten lijkt het wel of er een gloeilamp aan de hemel staat.
Op de veranda zit Maire met roodomrande ogen op de schommelbank. Er staat een gespannen uitdrukking op haar gezicht. Ik ga naast haar zitten en sla een arm om haar heen. De bank bungelt met knarsende kettingen heen en weer. ‘Alles oké?’ vraag ik. Ze schudt haar hoofd en haalt haar neus op. Haar vingers plukken aan het kussen van de bank. ‘Ik blijf me maar schuldig voelen,’ zegt ze. ‘Als ik beter had opgelet, was er niets gebeurd.’ ‘Nee,’ spreek ik haar tegen. ‘Zo mag je niet denken.’ ‘Maar het voelt wel zo.’ Ze kijkt me aan. Ik kan de pijn in haar groene ogen zien. Radu is niet alleen mijn grote liefde, maar ook die van haar. Zij heeft een kind van hem. Een negenjarig jongetje dat Veles heet en als twee druppels water op zijn vader lijkt. 10
‘Ik ben zo bang dat we ons vergist hebben,’ fluistert ze. ‘Als dat zo is, zal ik mezelf nooit kunnen vergeven.’ Voor mij geldt hetzelfde. Ik denk aan de manier waarop Radu gestorven is en voel mijn maag omdraaien. Maires onderlip begint te trillen. Ze bijt erop. Met een bruuske beweging veegt ze de traan weg die over haar wang naar haar mondhoek loopt. Ik ga naar de keuken om twee glazen wijn te halen. Bij terugkomst staat Maire op de balustrade van de veranda te leunen. Ik hou haar een glas voor, dat ze na een korte aarzeling aanpakt. ‘Als we zo doorgaan worden we nog alcoholisten,’ zegt ze. Ze lacht flauwtjes en neemt een grote slok. Ik volg haar voorbeeld. De wijn is rood en heeft een volle smaak. Ik hou het even in mijn mond, zodat de alcohol op mijn tong prikkelt. Radu hield niet van wijn. Hij dronk meestal whisky of cognac en liters koffie, en hij rookte teveel. Pascal ook. Die stak de ene sigaret met de andere aan. Het is me een raadsel waarom hij de tabak een halfjaar geleden heeft afgezworen. Tegenwoordig is hij verslaafd aan lolly’s. Leunend tegen een pilaar van de balustrade sla ik de rest van mijn wijn in één teug achterover. Het kan me niet schelen of ik dronken word. Misschien verdwijnt het beeld van Radu’s koude lichaam dan van mijn netvlies. Eris komt naar buiten en vertelt dat Pascal haar heeft afgelost. Het blauw van haar ogen heeft iets waterigs. Haar neus is rood. Ik sla mijn armen om haar heen en trek haar dicht tegen me aan. Zo blijven we enkele minuten staan, tot Eris zich uit mijn omhelzing losmaakt en op de schommelbank gaat zitten. Ik loop via de keukendeur het huis in. Binnen is het koeler dan buiten. Ik laat mijn glas op het aanrecht achter en ga naar de kelder. Bij iedere meter die ik afdaal, zakt de temperatuur een graad. De ijzeren trapleuning is bedekt met roestplekken en voelt koud aan. Beneden is het vochtig. Vlakbij de grond zien de muren groen van de alg. Het gewelfde plafond en de natuurstenen muren van de eerste ruimte bieden een kille aanblik. Pascal zit met zijn ogen dicht, onderuitgezakt op de stoel voor de tralies. Zijn haar hangt piekerig om zijn gezicht. Het heeft de kleur van pas gedorst stro. ‘Het is hier reuze gezellig,’ grapt hij, terwijl hij één oog open doet. ‘Radu lult de oren van mijn kop. Mijn twee uur zijn vast binnen een mum van tijd voorbij.’ Zijn stem kaatst van muur naar muur. Ik loop zwijgend naar de tralies en sluit mijn handen eromheen. Behalve dat de kaarsen korter zijn geworden is er niets veranderd in de cel. Radu ligt er bedrieglijk vredig bij. Zijn lange wimpers steken donker af tegen zijn huid. Gelukkig is de man met de zeis zo vriendelijk 11
geweest de sardonische trek om zijn mond intact te laten. Als die weg was, zou hij niet meer op zichzelf lijken. Aan het geritsel achter me hoor ik dat Pascal overeind komt. Zijn voetstappen klinken dof op de zanderige vloer. Vlak achter me blijft hij stilstaan. Ik kan de warmte van zijn lichaam voelen zonder dat hij me aanraakt. ‘Als ik niet beter wist, zou ik denken dat hij sliep,’ zeg ik. Ik kijk om, recht in Pascals grijze ogen. ‘Misschien is dat ook wel zo.’ Pascal tilt zijn hand op en strijkt een lok haar uit mijn gezicht. ‘Misschien is de dood een droom waaruit je nooit meer ontwaakt.’ ‘En als het geen droom maar een nachtmerrie is?’ Ik draai me helemaal om. Mijn schouder strijkt langs Pascals borst. ‘Dan zit je voor eeuwig gevangen in de donkerste verschrikkingen van je eigen geest.’ ‘Afschuwelijk.’ Ik ga op de brede betonnen richel staan waarin de tralies van de cel verzonken zijn. Dan nog ben ik een halve kop kleiner dan Pascal. Ik grijp zijn hoofd aan weerskanten vast en kus hem. Zijn haar glijdt tussen mijn vingers door. Zijn stoppelbaard schuurt langs mijn kin. Hij pakt me bij mijn heupen beet en doet een stap naar voren, zodat ik met een bons tegen de tralies beland. De kus wordt steeds wilder. Ik trek Pascals shirt uit zijn broek en duw mijn handen eronder. Zijn spieren zijn keihard. Het is een wonder dat de vele lolly’s die hij per dag wegwerkt zijn figuur niet verpesten. Ik pruts aan zijn riem, terwijl hij de kleren van mijn lijf rukt. Hij neemt niet eens de tijd om uit zijn broek te stappen voor hij bij me naar binnen dringt. Zijn handen houdt hij stevig om mijn billen geklemd. De tralies rammelen bij elke stoot. Met mijn ogen stijf dicht, begraaf ik mijn gezicht in zijn hals. Het idee dat Radu vanuit zijn ooghoek naar ons ligt te gluren probeer ik uit mijn gedachten te bannen. Niet dat het hem iets zou kunnen schelen dat ik de liefde met Pascal bedrijf - onze relatie is nooit monogaam geweest, wat we geen van beiden een probleem vonden. Maar nu wil ik niet aan hem denken. Ik wil alleen nog maar voelen. Pascals harde lijf dat tegen me aan beukt, de plakkerige zweetdruppels op zijn borst, het orgasme dat als een woeste orkaan door mijn lichaam raast. Pascal verstijft en kreunt zachtjes in mijn oor. Ik glijd langs zijn lichaam omlaag. Nog voor mijn voeten de vloer raken, breken de tranen door. Het voelt alsof ik nooit meer kan stoppen. Pascal houdt me zwijgend vast. Hij voelt feilloos aan wanneer woorden overbodig zijn. Dat is een van zijn pluspunten. Minpunt is, dat hij het vaak toch niet kan laten iets te zeggen. Deze keer houdt hij gelukkig zijn mond en wacht geduldig tot ik uitgehuild ben. Dan hijst hij zijn broek op. 12
Bibberend trek ik mijn kleren ook weer aan. De tocht kruipt via mijn enkels omhoog. Ik snap niet waar het vandaan komt. Misschien zijn het de scheuren in de muren, of laten de roosters teveel lucht door. Het is in ieder geval constant vijftien graden in de kelder. Veel te warm voor het bewaren van een lijk.
13
2 Cat
Die avond, tegen twaalf uur, gaat de telefoon. Pascal neemt op en luistert zwijgend naar de stem aan de andere kant van de lijn. Als hij ophangt heeft hij nog steeds geen woord gezegd. Wij vragen hem niets. We weten wie hij gesproken heeft. Het is Gheorge Vidar, Radu’s aartsvijand. Jaren geleden, toen Vidar in de cel waar Radu ligt opgebaard het loodje legde, dacht ik nog dat de dingen die hij gezien had hem teveel waren geworden. Inmiddels weet ik beter. Achteraf denk ik dat we Vidar hadden moeten onthoofden. We hadden zijn lichaam in stukken moeten hakken en de afzonderlijke delen over de aardbol verspreiden. Of we hadden er een vreugdevuur van moeten maken, om de as naderhand uit te strooien in een rivier. Dat we zijn stoffelijk overschot in het bos hebben gedumpt, is de stomste vergissing die we ooit hebben gemaakt. Pascal gaat naar buiten. Hij zal niet lang wegblijven. Hij weet precies waar hij naartoe moet. Dat heeft Vidar hem haarfijn uit de doeken gedaan. Pascal zal terugkomen met een witte envelop. In de envelop zit, zoals elke avond, een polaroidfoto. Ruim een week geleden hebben we de eerste foto gekregen. Ze lag gewoon in de brievenbus. Bij de foto zat een brief, geschreven in het Hongaars. Alleen Radu kon de paar zinnen lezen. De snelheid waarmee de kleur uit zijn gezicht wegtrok was alarmerend. De foto gleed tussen zijn vingers uit en dwarrelde op de grond. Op de foto stond een grote ijzeren kooi. In de kooi zat een donkerharig jongetje met honingkleurige ogen. Schuin tegen de kooi stond een dubbelgevouwen exemplaar van de avondkrant van die dag. Pascal komt terug en geeft de envelop aan Maire. Ik verdenk hem ervan dat hij er al in heeft gekeken. Eris is er niet. Zij houdt de wacht in de kelder. Maire vouwt de envelop snel open. De foto die eruit komt is bijna identiek aan de vorige. De krant is het regionale avondblad van vandaag. ‘Zoek de tien verschillen,’ zegt Pascal. Hij peutert het papiertje van een lolly. Maire klemt haar kiezen op elkaar en werpt hem een gepikeerde blik toe. Daarna bestudeert ze de foto aandachtig. Er ontsnapt een traan uit haar ooghoek. Hij loopt langs haar neus naar
14
beneden. Vlug duwt ze de foto terug en legt de envelop bij de andere op de schoorsteenmantel neer. ‘Als we die klootzak te pakken krijgen is hij er geweest,’ zegt ze zacht. Ik spreek haar niet tegen. Als ik de kans zou krijgen om Vidar te vergiftigen, zou ik enkel scheerling gebruiken. Hij is het niet waard dat de wolfskers zijn lijden verlicht.
Zo gauw Eris naar boven komt, ga ik naar de kelder. Het is er doodstil. De kaarsen op de hoeken van Radu’s bed gaan een voor een uit. Ik durf geen nieuwe neer te zetten. Pascal heeft de sloten van de metalen celdeur alle vier dichtgedraaid. Dat heeft Radu ons opgedragen. Wij mogen niet bij zijn lichaam in de buurt komen. De sleutel ligt naast de injectiespuit op tafel. Er hangt een Mickey Mouse sleutelhanger aan. Op Mickey’s gezicht staat een stomme grijns die ik er met liefde vanaf zou slaan. Nog liever zou ik het kleurige stripfiguur op de grond smijten en er een paar keer hard op stampen. Veles zou razend worden als ik het deed. De sleutelhanger is van hem. Dat is de enige reden waarom ik me beheers. Met half toegeknepen ogen tuur ik tussen de tralies door. Er is enkel een silhouet zichtbaar. Ik pak vijf dikke kaarsen uit de kist naast de deur, zet ze op de betonnen rand neer en steek ze aan. Nu kan ik Radu beter zien. Door het flakkerende licht lijkt het alsof hij ademt. Met een doffe plof laat ik me op de stoel bij de cel vallen. De stofwolk die opstijgt is verstikkend. Ik schraap mijn keel en hoest een paar keer. Het klinkt oorverdovend in de stilte. Ik pak de wijnfles die naast de stoel op de grond staat en neem een flinke teug. Daarna sta ik op om de andere stoel ook naar de cel te slepen. Zodra ik weer zit, leg ik mijn benen erop. Er staat kippenvel op mijn armen. Een deken zou geen overbodige luxe zijn. ‘Geef eens een deken, Radu,’ zeg ik. Ik giet nog een paar grote slokken wijn naar binnen. Een lome roes verspreidt zich als dikke ochtendnevel door mijn hoofd. Mijn benen beginnen te tintelen en worden zwaar. De stress van de afgelopen week heeft zijn tol geëist. Ik laat mijn hoofd achterover zakken en sluit mijn ogen.
Ik schrik wakker van Pascal die mijn schouder heen en weer staat te schudden. ‘Mooie oppasser ben jij,’ plaagt hij. Ik probeer de dufheid uit mijn ogen te wrijven en hijs mezelf omhoog. Pascal duwt mijn benen een stukje opzij. Hij gaat ernaast op de stoel zitten. ‘Heb je het niet koud?’ informeert hij. ‘Jawel, maar Radu is te bedonderd om zijn dekens aan mij af te staan.’ Pascal grijnst. Het lollystokje dat uit zijn mond steekt, danst op en neer. 15
‘Kom je me aflossen?’ vraag ik. ‘Dat was de bedoeling, ja.’ ‘Waar zijn Maire en Eris?’ ‘Die slapen.’ ‘Dan blijf ik nog even hier.’ ‘Van mij mag je.’ Pascal trekt de lolly uit zijn mond. Er is niet veel van over. Ik neem nog maar een slok wijn. Misschien word ik daar warm van. ‘We moeten proberen Vidars verblijfplaats te achterhalen,’ zegt Pascal. Het is oud nieuws. We hebben de afgelopen week niet anders gedaan. Radu speelde voor zendmast en antenne door zijn eigen energie te manipuleren, iets waar hij enorm goed in was. Zelfs ik kon het krachtveld dat hem omhulde altijd duidelijk voelen en ik ben beslist niet paranormaal begaafd. Toen hij stierf was het langzaam vervaagd, om uiteindelijk in het niets te verdwijnen. Als Eris erbij was geweest, zou ze het niet alleen gevoeld hebben maar ook gezien. Zij heeft dezelfde gaven als Radu, hoewel minder goed ontwikkeld. Veles is eveneens gezegend met buitenzintuiglijke vermogens. Hij is alleen te jong om ze te kunnen controleren. Daarom is het Radu niet gelukt telepathisch contact met hem te maken. ‘Ik zou niet weten hoe we dat voor elkaar moeten krijgen,’ zeg ik. ‘We hebben geen enkele aanwijzing.’ ‘We moeten wachten tot Vidar een fout maakt.’ ‘En als hij die niet maakt?’ ‘Dan bedenken we een list om hem uit zijn tent te lokken.’ ‘Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.’ Ik trek mijn benen van de stoel, zodat Pascal meer ruimte heeft om te zitten. Sinds Veles’ verdwijning heeft hij zich niet meer geschoren. De blonde stoppels camoufleren het litteken op zijn wang enigszins. ‘Niets is onmogelijk,’ zegt hij. Ik kan niet anders dan hem gelijk geven. Ik heb al heel wat vreemde dingen gezien. Radu is daar een mooi voorbeeld van. Hij is een geboren vârcolac, een weerwolf. Zestien jaar geleden heeft hij de afwijking in zijn bloed per ongeluk op mij overgedragen door met me naar bed te gaan. Ruim een jaar later heb ik Pascal, onder invloed van een paar glazen wijn, op dezelfde manier besmet. Eris heeft het opgelopen tijdens een wilde nacht met Radu, waarbij het condoom dat ze gebruikten aan flarden scheurde. Maire heeft zichzelf in een weerwolf veranderd door Radu’s bloed te drinken. Ze zegt dat ze hem gechanteerd heeft. Dat moet wel kloppen, anders had hij het haar nooit toegestaan. 16
Dat we de afgelopen jaren niet meer getransformeerd zijn, hebben we aan Maire te danken. Ze heeft een levensgevaarlijk ritueel uit het magische document uitgevoerd. Sindsdien heeft de volle maan geen invloed meer op ons lichaam. Wel zit de afwijking nog in ons bloed, als een slapende vulkaan die ieder moment weer kan ontwaken. En dat is niet alles. Enkele weken na het ritueel bleek Maire zwanger te zijn van Radu. Het jongetje dat negen maanden later geboren werd, was kerngezond en leek volkomen normaal, tot er op een avond een hels kabaal uit de babykamer kwam. De wieg was leeg. In een hoek van de kamer zat een pluizig haarballetje met slagtanden. Het is maar goed dat een weerwolvenbeet niet besmettelijk is, want Radu is lelijk in zijn arm gebeten toen hij het mormel probeerde te vangen. Het kronkelde, spartelde en hapte in het wilde weg om zich heen. Radu greep het bij zijn nekvel en hield het hoog in de lucht. De uitdrukking op zijn gezicht vergeet ik nooit meer.
17
3 Dumi
Stilte. De stilte was nooit echt stil. Er was altijd wel een geluid. Hij was nooit stil. Hij luisterde naar het kloppen van zijn eigen hart. Een zwak ritme, zo traag dat hij er soms aan twijfelde of het er wel echt was. Het leek of hij buiten zichzelf was geplaatst. Hij kon wel waarnemen, maar zonder bewust te ervaren wat er met zijn lichaam gebeurde. Het was alsof hij hier wel lag, maar toch ook niet. Het vocht dat de aarde doordrenkte raakte hem aan, maar kon hem niet deren. Hetzelfde gold voor de kou en de beestjes die langs hem heen kropen en aan de overblijfselen van zijn kist knaagden. Hemzelf lieten ze met rust. Hij had geen idee waarom. Mila was er ook. Ze lag ergens rechts van hem, al wist hij niet precies waar of hoe ver weg. Heel soms, als zijn trance minder diep was, kon hij haar hartslag horen. Het was net een droom waaruit hij niet kon ontwaken. Een droom waarin hij niet alleen was. Hij voelde zich wel alleen. Hij verlangde ernaar om Mila in zijn armen nemen, zoals vroeger. Hij wilde haar liefkozen en de intense hitte van haar huid tegen de zijne voelen, maar hij kon zich niet bewegen, al deed hij nog zo zijn best. Zijn armen en benen waren als verlamd. Zijn hele lijf was gevoelloos, alsof het niet bij hem hoorde. Geen kou, geen pijn, geen honger. Niets. Hij vegeteerde, diep in de grond. Flarden van herinneringen trokken aan hem voorbij. Hij hoorde een baby huilen. Dan haar stem die het kind troostte. Ze fluisterde zijn naam, drukte het kind in zijn armen. Hij wiegde het heen en weer tot het stopte met huilen. Een klein mollig handje greep de kraag van zijn overhemd vast. Zijdezacht haar kriebelde tegen zijn hals. Ineens veranderde het beeld en zag hij zichzelf op het open veld naast een klein huis staan. Hij was naakt. Rondom hem rezen heuvels op. De lucht erboven was diep donkerblauw, met roze en paarse strepen. De zon daalde snel. Een paar meter verderop ritselde iets tussen de dorre bladeren. Ergens boven hem vloog een vogel. De volle maan stond hoog aan de hemel. Hij liet zich op de grond vallen en rolde door het natte gras. Daarna sprong hij rillend van de kou op en zette het op een lopen. Zijn spieren kwamen explosief tot leven. Zijn voeten raakten de grond steeds maar zo kort, dat het leek alsof hij vloog. Het was heerlijk om te rennen. Als
18
hij rende maakte het even niet uit wie of wat hij was. Dan voelde hij zich vrij en had hij het gevoel de hele wereld aan te kunnen. Alleen als hij rende, leefde hij echt.
19
4 Cat
Er zijn drie dagen verstreken. We zijn gewend geraakt aan onze wachtbeurten. Radu ligt er nog steeds bij alsof hij een tukje doet. Er zijn geen lijkvlekken verschenen. We ruiken geen rottingslucht. Iedere avond is er een foto bezorgd. De eerste lag onder een steen op het pad. De tweede bungelde aan de houten omheining die ons privé-terrein afschermt van de buitenwereld. De derde was met een knijper aan een boomtak vastgemaakt. Je zou denken dat de mogelijkheden zo onderhand uitgeput raken, maar nee hoor, Vidar is vindingrijk genoeg om iedere keer iets nieuws te bedenken. De stapel foto’s op de schoorsteenmantel groeit gestaag en heeft iets weg van de toren van Pisa. De gifspuit heb ik vanmorgen weggegooid. Ik kon de aanblik ervan niet langer verdragen. De sleutel van de cel ligt nog op tafel in de kelder. Ik zit naast de tafel op een stoel en lees een boek. Het is een meeslepend verhaal van Laurell K. Hamilton. ‘Een kus van het duister’, luidt de titel. Het gaat over een elfenprinses met wie ik me wonderwel kan identificeren. ‘Cat.’ Ik kan een gil niet helemaal inslikken en laat mijn boek vallen. Het belandt via de leuning van de stoel op de vloer. De donkeroranje papieren omslag scheurt. Daar baal ik van. Ik mompel een vloek en raap het boek op. Met een klap leg ik het op tafel neer. Adrenaline tintelt door mijn spieren. Mijn hart imiteert de slagafdeling van een fanfare. Ik strijk met mijn hand over de scheur in de omslag en vraag me af of er nog iets te redden valt. Mijn vingers trillen een beetje. Ik ben me ervan bewust dat ik tijd aan het rekken ben. Niet zo kinderachtig Cat. Je kan het! Heel voorzichtig werp ik een blik op de cel. ‘Cat,’ herhaalt Radu. Zijn stem klinkt als schuurpapier. Hij wankelt en zoekt steun bij de tralies. ‘Laat me eruit.’ ‘Dat kan niet.’ Ik doe mijn best om mijn stem kalm te laten klinken. Het lukt niet helemaal. ‘Alsjeblieft.’ ‘Nee.’ ‘Het is hier koud.’
20
‘Er liggen dekens op het bed.’ ‘Denk je werkelijk dat ik daar iets aan heb?’ ‘Je kunt het proberen.’ ‘Ik heb honger.’ ‘Ik wil je wel iets brengen.’ ‘Natuurlijk.’ Zijn ogen staan uitdrukkingsloos. Een intense kou neemt mijn lichaam in de houdgreep. Het is beslist geen tocht. Ik krijg kippenvel en wrijf met mijn handen over mijn bovenarmen. ‘Ik weet niet wat je jezelf nog herinnert,’ zeg ik, ‘maar je hebt ons op het hart gedrukt, dat we je in de cel moeten laten zitten, mocht je herrijzen. En we mogen niet bij je in de buurt komen.’ ‘Dat had ik niet moeten zeggen. Laat me eruit!’ ‘Dat doe ik niet. En nu ga ik de anderen vertellen dat je wakker bent. Ik kom zo terug.’ Voor hij kan protesteren ren ik de deur uit en de stenen trap op. Boven blijf ik een minuutje of wat tegen de deurpost staan leunen. De zenuwen gieren door mijn lijf. De fanfare in mijn borst maakt zich op voor een spetterende finale. Het kost me de grootste moeite mijn ademhaling onder controle te houden. Zodra ik een beetje ben bijgekomen loop ik de hal door. In het voorbijgaan strijk ik met mijn hand langs de manshoge antieke klok die ik van mijn grootmoeder geërfd heb. Het donkerbruine hout voelt glad en koel aan. De deur naast de klok staat op een kier. Ik duw haar verder open en kijk de woonkamer in. Er brandt enkel een leeslampje. Pascal zit met een dik boek op de bank. ‘Lore of the Graveyard’, is met sierlijke gouden letters op de omslag gedrukt. ‘Hij is wakker,’ val ik met de deur in huis. ‘Je meent het.’ Pascal laat zijn boek zakken. ‘En? Hoe staat het ervoor?’ ‘Hij zegt dat hij honger heeft.’ Pascal grijnst. ‘Dat zal wel ja.’ Hij klapt zijn boek dicht en legt het weg. ‘En hij wil eruit.’ ‘Uiteraard. Ik ga er vanuit dat je hem gewoon hebt laten zitten waar hij zit.’ ‘Ja, natuurlijk. Waar zijn Maire en Eris?’ ‘Eris is een boswandeling maken. Maire is boven. Ik roep haar even.’
Maire ziet er doodmoe uit. Haar rode haar zit in de war. Onder haar ogen heeft ze donkere kringen die scherp afsteken bij haar bleke huid. 21
‘Oké,’ zegt Pascal. ‘Wat nu?’ ‘Is hij aanspreekbaar?’ wil Maire weten. ‘Ik heb een min of meer normaal gesprek met hem gevoerd,’ antwoord ik, ’maar ik krijg geen hoogte van hem.’ ‘Dat is niets nieuws.’ Pascal maakt een snuivend geluid. ‘Ik wil hem zien.’ Maire loopt de gang in, waar de kelderdeur nog openstaat. Pascal en ik volgen haar naar beneden. Radu staat niet meer bij de tralies. Hij ligt met zijn rug naar ons toe op het bed. Uit niets blijkt dat hij ons hoort binnenkomen. Maire loopt regelrecht op de cel af. ‘Pas je op?’ waarschuwt Pascal. ‘Ja, ja.’ Ruim een meter van de cel houdt Maire stil. ‘Radu?’ Haar stem klinkt indrukwekkend bedaard. ‘Hoe is het met je?’ Geen reactie. Ik klem mijn kiezen op elkaar. Stel je voor dat hij in de tijd dat ik hem alleen heb gelaten bezweken is. Niet dat ik dat had kunnen voorkomen door beneden te blijven, maar daar gaat het niet om. ‘Radu, zeg alsjeblieft iets.’ Maire maakt aanstalten een stap naar voren te doen. Pascal steekt daar een stokje voor door haar schouder vast te grijpen. ‘Hier blijven,’ commandeert hij. Maire duwt zijn hand weg. Ze tuurt tussen de tralies door en roept Radu nogmaals. ‘Laat me eruit.’ Het klinkt als een zucht. Radu rolt op zijn rug. Ik blaas mijn ingehouden adem uit. Gelukkig! Hij is niet dood. Tenminste, niet zo dood als ik vreesde. ‘Ik geloof niet dat hij gevaarlijk is,’ richt Maire zich tot Pascal. ‘Hij klinkt alsof hij volkomen is uitgeput.’ ‘Schijn bedriegt,’ zegt Pascal. ‘Ik vertrouw hem voor geen meter.’ Er stijgt een hees lachje op uit de cel. Radu drukt zich op van de matras. Hij zwaait zijn benen over de rand van het bed en gaat rechtop zitten. Maire en Pascal zien wat mij daarstraks ook is opgevallen. Maires ogen worden groot. Pascal doet alsof zijn neus bloedt. ‘Zo,’ zegt Radu. ‘Dus je vertrouwt me niet.’ ‘Precies.’ Pascal schokschoudert. ‘Dat was je eigen advies, weet je nog?’ ‘Dat weet ik nog, ja.’ ‘Sla een goed advies nooit in de wind. Bewijs eerst maar eens, dat je inderdaad te vertrouwen bent.’ 22
‘Hoe?’ Radu staat op. Hij loopt met trage passen op de tralies af. Pascal slaat zijn armen over elkaar. ‘Dat is een onbenullig detail dat we over het hoofd hebben gezien toen we hieraan begonnen. Maar maak je vooral niet druk. Ik verzin wel iets. Tot die tijd blijf je hier zitten.’ ‘Ik verga van de honger en ik heb het stervenskoud.’ ‘Stervenskoud,’ herhaalt Pascal. ‘Leuke woordspeling.’ ‘Als jullie me er niet snel uit laten, verliezen we kostbare tijd.’ ‘Vast.’ ‘Wil je iets eten?’ probeer ik het gesprek een andere wending te geven. Radu draait zijn gezicht met een ruk naar me toe. ‘Ik stel voor dat een van jullie zich aanbiedt als voedsel,’ zegt hij. Het klinkt alsof hij het meent. Dat zal toch zeker niet? Ik doe mijn best een gevat antwoord te bedenken, maar er schiet me zo gauw niets te binnen. Radu vervolgt: ‘Ik denk dat ik maar eens voorzichtig moet proberen of mijn maag iets vloeibaars verdraagt. Bouillon misschien?’ Oké, dat klinkt al beter.
‘Heb je gezien hoe jong hij eruit ziet?’ vraagt Maire, nadat we de bouillon samen in de kelder hebben afgeleverd. Ik knik. Niet dat Radu het nodig heeft, maar zo’n goed gelukte facelift heb ik nog nooit gezien. Enkel de vage lijnen in zijn gezicht zijn teruggekomen. De diepere hebben het laten afweten. Hij kan nog steeds doorgaan voor een jaar of dertig. Ik loop achter Maire aan naar de keuken, waar Pascal op de houten hoekbank aan tafel zit. ‘Goed,’ zegt hij. ‘De vergadering is geopend.’ ‘Moeten we niet op Eris wachten?’ Maire gaat naast hem zitten. Ik plof op de stoel tegenover hem neer. De keukendeur zwaait open. ‘Ik ben er al.’ Eris stapt over de drempel. ‘Hij is wakker, hè?’ Een retorische vraag. Natuurlijk weet ze het. Ze kan zijn energie voelen. Waarschijnlijk kan ze ook ongeveer inschatten hoe hij eraan toe is. Ik ben benieuwd wat magere Hein met zijn bovennatuurlijke krachten heeft uitgehaald. ‘Kun je hem aftasten?’ vraag ik. ‘Ik heb het nog niet geprobeerd.’ Eris komt naast me zitten. Ik ruik een frisse mix van bloemen en dennennaalden. ‘Is hij in staat je te misleiden?’ Pascal kijkt haar scherp aan.
23
‘Als hij me afweert voel ik dat. Als hij schijngevoelens op me afstuurt, zijn die niet van echt te onderscheiden.’ ‘Kun je hem benaderen zonder dat hij het merkt?’ ‘Nee.’ Eris schudt haar hoofd. ‘Was dat maar waar.’ ‘Dan is deze mogelijkheid uitgesloten. We kunnen niet het risico nemen dat hij de kluit belazert en ons te grazen neemt.’ ‘Zou hij dat doen dan?’ Er verschijnt een rimpel op Eris’ voorhoofd. ‘Ik durf er niet vanuit te gaan dat het niet zo is. Op het eerste gezicht lijkt hij volkomen kalm en redelijk, maar zeker weten doe ik het niet. Tot het tegendeel bewezen is, lijkt het me verstandig om hem uiterst voorzichtig te benaderen en vooral niet zo dicht in zijn buurt te komen dat hij je kan grijpen.’ ‘Wat doen we dan wel?’ Maire windt een pluk haar om haar vinger. Ze zit altijd aan haar krullen te friemelen als ze nerveus is. Volgens mij heeft ze het zelf niet eens in de gaten. ‘Laten we de kat uit de boom kijken,’ antwoordt Pascal. ‘Als hij boosaardig is en zijn geduld verliest, denk ik niet dat hij de schijn weet op te houden.’ ‘Maar dat duurt veel te lang.’ Maire trekt de lok haar strak, die bij het loslaten als een springveer terug in de krul springt. ‘We hebben geen tijd te verliezen.’ Ik ben het met haar eens. We moeten zo snel mogelijk in actie komen. Vidar is meedogenloos en berekenend. Dat is in het verleden wel gebleken. De gedachte aan wat hij met Veles zou kunnen doen, of misschien al gedaan heeft, maakt me misselijk. Het doet me terugdenken aan de brief die bij de eerste foto zat en die Radu met haperende stem voor ons had vertaald.
‘Gewaardeerde doctor Lupescu,
Mijn suïcide was een bezoeking, maar jouw bloed heeft mij gered. Als dank daarvoor stel ik je een vraag waarop ik het antwoord, gezien jouw altruïstische aard, bij voorbaat al meen te kennen. Wat is je leven je waard?’
De brief was ondertekend met ‘Gheorge Vidar’. Nog geen uur later ontvingen we het eerste telefoontje. Het antwoord op de vraag hoe Vidar uit de dood herrezen kon zijn, vonden we in het document. ‘Vârcolac, moedwillig ter ziele gevaren. Strigă Mort, kind van dood en duisternis,
24
herrezen uit het graf’, stond er. Dat, in combinatie met Vidars brief, deed de puzzelstukjes min of meer op zijn plaats vallen. Dat vârcolac ‘weerwolf’ betekent wisten we al langer dan vandaag. ‘Strigă Mort’ werd door Radu vertaald als ‘vampier’. ‘Moedwillig ter ziele gevaren’ en ‘herrezen uit het graf’ spraken voor zich. Blijkbaar is het Vidar gelukt om zichzelf in een weerwolf te veranderen en heeft hij vervolgens, in de keldercel waarin hij door ons was opgesloten, zelfmoord gepleegd, al zou ik niet weten hoe. Nadat we zijn lijk in het bos hadden gedumpt, werd hij door Louis Bogin gevonden en overgedragen aan de politie. De officiële doodsoorzaak luidde: ‘hartaanval’. Als dat geen natuurlijke dood is, dan weet ik het niet meer. Hoe dan ook, volgens Radu is Vidar nu een strigoi, een vampier uit de categorie boosaardig en gevaarlijk. Bij mijn weten zijn alle vampiers boosaardig en gevaarlijk, maar als ik Radu mag geloven bestaan er ook vampiers van een vriendelijker soort. Zogenaamde moroii, die niet moorddadig van aard zijn. Nou, dat hopen we dan maar. Voor zover ik weet, zit er op dit moment een in de kelder.
Al is het geen waterdicht plan, we besluiten Eris toch een poging te laten doen om Radu af te tasten. Het is stom dat we niet van tevoren hebben bedacht hoe we dit kunnen aanpakken. Radu zou vast met een geniale testmethode op de proppen zijn gekomen. Mooi en dom gaan immers niet altijd samen. Helaas is die kans nu verkeken. Daar kan zijn IQ van honderdzestig niets aan veranderen. In de kelder doen we net of we Radu bij de bespreking betrekken. Maire en ik beginnen een geanimeerde conversatie. Ik ben bang dat het er te dik bovenop ligt en kruis mijn vingers achter mijn rug. Eris staat achter Pascal in de deuropening. Haar handpalmen zijn omhoog gericht, haar ogen gesloten. De lucht om haar heen trilt hevig. Ik kan me niet voorstellen dat Radu erin trapt. Eris is zijn pupil. Alles wat ze weet, heeft ze van hem geleerd en hij is selectief in wat hij haar bijbrengt. Niet omdat hij haar de baas wil blijven, zo arrogant is hij niet. Hij vindt enkel dat ze voor bepaalde dingen nog niet klaar is. Ik weet zeker dat hij daar gelijk in heeft. Eris is zo nu en dan kinderlijk naïef en behoorlijk impulsief. Dat is altijd al zo geweest. Als ze wist hoe het moest, zou ze een ander zomaar gek kunnen maken en dan bedoel ik ook echt krankzinnig. Radu komt naar de tralies. Zijn blik beweegt traag tussen Maire en mij heen en weer. Van zijn gezicht valt niets af te lezen. Dat lijkt een goed teken, maar ik weet wel beter. Zijn kalmte is misleidend. Van binnen kan het zieden zonder dat je het ziet. 25
‘Eris, laat dat!’ Het klinkt messcherp. Met fonkelende ogen speurt Radu de kelder af. Zijn krachtveld zoeft langs me heen. Het voelt aan als een natte deken die een nacht in de vriezer heeft gelegen. Dat baart me, op zijn zachtst gezegd, een beetje zorgen. ‘Dit werkt dus niet,’ concludeert Maire en voor iemand haar kan tegenhouden beent ze naar de cel. Ze steekt haar armen tussen de tralies door en grijpt Radu’s handen vast. Hij maakt een schokkerige beweging. Zijn krachtveld trekt zich razendsnel terug. ‘Niet doen!’ sist hij. ‘Raak me niet aan.’ Hij rukt zijn handen los en stapt achteruit. Hij slaat zijn ogen neer. Maire werpt mij een verwonderde blik toe. Ik trek mijn schouders op. Weet ik veel waarom hij zo reageert. Maire richt haar aandacht weer op Radu. Ze kiest voor de directe benadering. ‘Hou op met dat mysterieuze gedoe en wees duidelijk,’ snauwt ze. ‘Kan ik de deur openmaken of ben je van plan je tanden in een van onze nekken te zetten?’ Bravo! Ze heeft er de afgelopen jaren heel wat bij geleerd. ‘Waarom zou ik dat doen?’ vraagt Radu. Het komt er zo verbaasd uit, dat het bijna oprecht lijkt. Pascal, die zogenaamd rustig de toeschouwer heeft staan uithangen, kan zich niet langer beheersen. ‘Omdat je verdomme een vampier bent!’ brult hij. ‘Wat doen vampiers? Die drinken bloed. Dat weet iedereen! Dus ga me nou niet vertellen dat je geen idee hebt waarom deze vraag gesteld wordt.’ Er ontstaat een diepe frons op Radu’s voorhoofd. Ik kan zijn hersens bijna horen kraken. Of zijn intellect heeft het begeven, of hij houdt zich van den domme. Ik gok op het laatste. ‘Ik heb absoluut niet de behoefte mijn tanden in wiens nek dan ook te zetten,’ zegt hij. De toon waarop hij spreekt is een tikje te redelijk. Dat vindt Pascal ook. ‘Ik geloof er geen donder van,’ bromt hij. ‘Als ik een slagader zou moeten kiezen, lijkt de hals me niet de meest voor de hand liggende plaats.’ ‘Fantastisch!’ Pascal rolt met zijn ogen. ‘Dat biedt perspectief.’ ‘Ik zou voor de pols gaan, maar Maire heeft gelijk. Zo komen we nergens. Ik ben bang dat jullie me op mijn woord zullen moeten geloven. Als ik al van plan zou zijn jullie te doden of verwonden, wat niet het geval is, dan ben ik niet eens bij machte dat te doen. Ik heb een uitnodiging nodig.’ ‘Die kun je op je buik schrijven.’
26
‘Dat begrijp ik.’ Er verschijnt een flauw lachje op Radu’s gezicht. Ik zie geen spoor van lange hoektanden. Nu zegt dat weinig, want echt ver doet hij zijn mond niet open. ‘Ik laat hem eruit.’ Maire wil de sleutel pakken. Niet dus! Pascal schiet haar voorbij en grist hem voor haar neus van tafel. ‘Niet zo haastig,’ zegt hij. ‘Laten we eerst wat voorzorgsmaatregelen nemen.’ ‘Wat dan? Zilveren kogels? Kruisjes? Een houten staak?’ ‘Dat is niet precies wat ik in gedachten heb, al moet ik toegeven dat die kogels en houten staak erg aanlokkelijk klinken.’ Pascal werpt een schuine blik op Radu, die doet alsof hij niets heeft gehoord. Heel wijs. Maire laat haar armen langs haar lichaam vallen. ‘Leuk hoor,’ zegt ze. ‘Ik heb wat research gedaan,’ legt Pascal uit. ‘Dus geef me even de tijd voor we het noodlot tarten.’ ‘Jij je zin. Die paar minuten kunnen er ook nog wel bij.’
Het wordt een kwartier. ‘Wat is dat?’ informeert Eris, zodra Pascal beneden komt met een jutezak en een plastic schaal. Hij laat de zak op de grond vallen. De schaal houdt hij in zijn hand. ‘Knoflook.’ ‘Dat meen je toch zeker niet, hè?’ ‘Toch wel. Volgens de boeken die ik gelezen heb, houdt de gemiddelde bloedzuiger daar niet zo van. Wat kan het voor kwaad?’ ‘Het stinkt.’ ‘Joh!’ Pascal grinnikt. Hij steekt zijn hand in de schaal en smeert zichzelf in met het stinkende goedje. Eris volgt ietwat aarzelend zijn voorbeeld. Radu slaat het tafereel stoïcijns gade. Het valt me honderd procent mee dat hij geen snedige opmerking maakt of in lachen uitbarst. Misschien is Pascals idee bij nader inzien zo dom nog niet. ‘Wie volgt?’ Pascal zwaait de schaal uitnodigend heen en weer. ‘Ik vind dit echt belachelijk.’ Maire pakt ook wat knoflook. Ze wrijft haar armen en hals ermee in. Ik verander mezelf als laatste in een walmende geurvlag. ‘Jezus, wat een lucht,’ puft Eris. ‘Geen wonder dat er zo geen vampier meer in je buurt komt.’ Ze heeft gelijk. De geur is zo penetrant dat ik hem kan proeven. Ik durf mijn huid erom te verwedden dat we voorlopig geen knoflook in ons eten hoeven. ‘Wat zit er in die zak?’ Ik loop er naartoe en trek de rand opzij. Mijn oog valt op een donkere, hobbelige massa. ‘Bruine bonen?’ 27
‘Precies.’ Pascal trekt de zak uit mijn hand en keert hem om. De bonen maken een ruisend geluid. Ze verspreiden zich dansend over de vloer. Ik heb geen flauw benul wat dat voor nut heeft. ‘Zo,’ zegt Pascal. ‘En maak die verdomde deur dan nu maar open.’
Radu komt niet meteen de cel uit. Hij wacht rustig af tot Maire is weggelopen, heel attent. Dan buigt hij zijn hoofd en stapt door de ondermaatse deuropening. Hij beweegt zich ongewoon vloeiend. Zijn voorheen manke been doet vrolijk mee. Blijkbaar heeft de transformatie tot vampier een gunstige uitwerking op oude verwondingen. Ik blijf staan waar ik sta, maar mijn hart dreigt uit mijn keel te springen, zo bang ben ik. Als hij heeft gelogen zijn we er gloeiend bij. ‘Je ziet een beetje bleek, Cat,’ merkt Radu op. Volgens mij kan hij mijn angst ruiken. Dat betekent echter niet dat ik mijn tong verloren heb. ‘Jij ook,’ kaats ik terug. ‘Ongetwijfeld.’ Radu kijkt de kelder rond. Zijn oog valt op de bonen. Hij bukt, raapt een handvol op en laat ze tussen zijn vingers door stromen. De bonen maken een vinnig tikkend geluid. ‘Achtduizendzevenhonderdvijfenzestig,’ zegt hij, terwijl hij langzaam overeind komt. Pascals mond valt open. ‘Je neemt me in de maling.’ Radu stevent op Pascal af en haalt zijn wijsvinger door de schaal knoflook. Met een blik diep in Pascals ogen steekt hij zijn vinger in zijn mond. ‘Laten we onze tijd niet verknoeien.’ Hij draait zich om en loopt naar de uitgang van de kelder. Wij volgen als een kliekje jonge ganzen. Als ik niet zo nerveus was, zou ik me rot lachen.
28
5 Cat
In de woonkamer loopt Radu regelrecht naar de open haard. Wij vieren stoppen net voorbij de deuropening en verliezen hem geen seconde uit het oog. Van het haardvuur is niet veel meer over. Radu gooit er een nieuw houtblok op. Hij port met de pook in de smeulende hoop as tot de vlammen oplaaien. ‘Jij durft,’ merkt Pascal op. ‘Ik heb gelezen dat vampiers niet zo happig zijn op vuur.’ Zijn stem klinkt een paar tonen hoger dan normaal. Radu reageert niet. Hij zet een van de stoelen vlak voor de haard en gaat zitten. Hij opent en sluit zijn handen een paar keer. Dan laat hij zijn hoofd achterover zakken tegen de rugleuning. ‘Hoe voel je je?’ herhaalt Maire de vraag waar ze eerder geen antwoord op heeft gekregen. ‘Ik heb het koud.’ ‘Je valt in herhaling.’ Pascal doorkruist de kamer. Hij gooit nog een blok hout in de haard. Het valt me op dat hij Radu vanuit zijn ooghoek angstvallig in de gaten houdt. ‘Jij durft,’ zegt Radu. Ik voel een lachstuip opkomen. En nee hoor, dat komt heus niet van de zenuwen. Met moeite houd ik mijn gezicht in de plooi. Pascal gooit de geruite deken die altijd op de bank ligt naar Radu toe. Radu bedankt hem met een hoofdknikje. ‘Geen dank,’ zegt Pascal. Hij blijft manmoedig bij de bank staan. ‘Ga gerust zitten.’ Radu spreidt de deken over zijn benen uit. ‘Ik bijt niet.’ ‘Laten we het hopen.’ Pascal schuifelt terug naar de haard en kiest de stoel die het verst bij Radu vandaan staat. Maire loopt ook naar de stoelen. Ze gaat vlak naast Radu zitten. Sommige mensen hebben nu eenmaal meer lef dan andere. Het kan natuurlijk ook zijn dat ze niet bang is. Zij heeft Radu op zijn huiveringwekkendst meegemaakt. Als ik zou moeten kiezen tussen een vampier of een getransformeerde weerwolf, zou ik zeker weten voor de vampier gaan. Die heeft tenminste nog iets menselijks. Nu ze met zijn drieën zo knus voor de haard zitten, kan ik natuurlijk niet achterblijven. Ik neem met knikkende knieën op de stoel tegenover Radu plaats. Quasi losjes leun ik achterover. Mijn handen vouw ik in elkaar. Ik wil niet met mijn vingers gaan zitten frutselen en mijn nervositeit verraden. Niet dat ik de illusie heb Radu te kunnen misleiden - mijn
29
energieveld spreekt beslist boekdelen - maar het is mijn eer te na om door de anderen voor angsthaas te worden aangezien. Eris komt er muisstil bij zitten. Enkel het knappen van het houtvuur verstoort de stilte. Radu sluit zijn ogen. Zijn borst gaat traag op en neer. Vampiers ademen dus. Weer iets geleerd. ‘Hoe komt het dat je het zo koud hebt?’ vraagt Maire. Ze legt haar hand op die van Radu. Als door een wesp gestoken veert hij op. Hij rukt zijn hand weg. ‘Niet doen!’ Maire trekt haar wenkbrauwen op. ‘Waarom niet?’ ‘Als je me aanraakt ben je niet langer beschermd tegen mijn honger.’ ‘Bedoel je dat een aanraking een uitnodiging is?’ ‘Ja.’ Oeps. Dat had hij best iets eerder mogen zeggen. Als ik de stand goed heb bijgehouden is dit Maires tweede uitnodiging aan zijn adres. ‘Waag het niet,’ dreigt Pascal, ‘anders kun je erop rekenen dat ik je hoogstpersoonlijk de nek omdraai.’ ‘Daar twijfel ik niet aan.’ Radu zakt weer onderuit. Hij tuurt naar de wild flakkerende vlammen. Een broeierige duisternis maakt de kleur van zijn ogen dieper. Het bevalt me niets. Hetzelfde geldt voor de manier waarop zijn kaakspieren bewegen. Als hij rammelt van de honger en zijn zelfbeheersing verliest, ziet het er niet best voor Maire uit. ‘Misschien kun je iets eten voor we verder praten,’ stel ik voor. ‘Is dierenbloed een optie?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Het lijkt me een test waard. Misschien voel je jezelf daarna beter.’ ‘Ik kan het proberen,’ Radu staat op. Hij is de deur al uit voor ik goed en wel besef dat hij zich verplaatst heeft. Ik laat mijn adem sissend ontsnappen. Pascal staart hem met open mond na. ‘Hij is verdomme razendsnel.’ ‘Ik vind hem doodeng.’ Eris spreekt met een benepen stemmetje. Ze zit stijfjes op haar stoel, haar handen strak om de leuningen geklemd. ‘Ik denk niet dat we veel van hem te vrezen hebben,’ meent Pascal. ‘Als hij ons iets had willen aandoen, zouden we al lang ergens in huis op de grond liggen, leeggezogen en wel.’ ‘Zolang niemand hem aanraakt heb je waarschijnlijk gelijk.’ Maire duwt een krul uit haar gezicht. ‘Ik hoop niet dat mijn uitnodiging onbeperkt geldig is.’ ‘Dat zou inderdaad niet zo mooi zijn. Laten we hopen dat hij een beetje is afgekoeld als hij terugkomt.’ ‘Opgewarmd zul je bedoelen,’ verbetert Maire. ‘Zijn handen zijn ijskoud.’ 30
‘Dat heb je als je dood bent.’ ‘Ondood.’ ‘Wat scheelt het?’
Radu blijft meer dan twee uur weg. Ineens is hij er weer. Hij staat roerloos als een standbeeld vanuit de deuropening naar ons te kijken. De verandering die zich heeft voltrokken is spectaculair. Het lijkt wel of hij licht geeft. Zijn haar glanst blauwachtig. Zijn huid is niet langer doodsbleek, maar heeft een gezonde rozige teint. In zijn ogen zie ik de levendigheid van zonlicht op gepolijst amber. Blijkbaar heeft hij echt iets gevangen en ‘leeggezogen’. ‘Wel mag het u bekomen,’ verbreekt Pascal de stilte. Hij maakt een galant gebaar naar de lege stoel. Ik voel een warme gloed als Radu me passeert. Een delicaat aroma dringt mijn neus binnen. Het heeft iets weg van bloemen en kruiden. Geweldig. Voor een vrouw betekent het dat hij over een levensgevaarlijke aantrekkingskracht beschikt. Homo’s zijn evenmin veilig. Als je niet oppast, lig je met hem te rollebollen voor je er zelf erg in hebt. Hoezo uitnodiging? Het is een hele opgave om discreet te blijven en niet aan Radu te vragen wat hij ‘gegeten’ heeft. Ik ga ervan uit dat het iets groots is. Van een lullig konijntje zou hij vast niet zo zijn ‘Wel,’ heropent Pascal de vergadering. ‘Wat doen we nu?’ ‘Afwachten.’ Radu’s stem klinkt vol en warm. Zijn houding is volmaakt ontspannen. De lange, verwarde wimpers maken zijn oogopslag melancholiek en sensueel. Er trekt iets strak in mijn onderbuik. Eris zit hem aan te gapen alsof hij de vleesgeworden adonis is. Ze strekt haar armen boven haar hoofd en rekt zich uit als een krolse kat. Haar kleine, ranke lichaam kronkelt over de stoel. Haar blauwe ogen schitteren. Ze laten Radu geen seconde los. Van haar angst lijkt ineens geen spoor meer te bekennen. Radu verroert geen vin. Zijn ogen spreken boekdelen. Ze moedigen haar aan. Foute boel! Eris trekt haar rug hol. Haar kleine borsten drukken tegen de ragfijne stof van haar jurkje. Ze laat haar armen met een sierlijke beweging zakken. Zonder haar gezicht van Radu af te wenden staat ze op. ‘Eris.’ Ik pak haar arm vast. ‘Blijf zitten. Kijk hem niet aan.’ ‘Waarom niet?’ Ze praat sloom. Haar blik is een beetje wazig. ‘Laat haar maar,’ zegt Radu. ‘Het kan geen kwaad. Ik heb geen honger meer.’ Hij strekt zijn hand naar Eris uit. Voor ik er iets tegen kan doen, maakt ze zich los uit mijn greep, loopt op Radu af en nestelt zich bij hem op schoot. Hij slaat zijn armen om haar heen. Haar hoofd trekt
31
hij zachtjes tegen zijn borst. Zijn vingers strelen haar lange blonde haar. Zijn kin rust op haar kruin. Het is een perfect plaatje. Enkel de zwarte cape ontbreekt. Ik weet niet wat te doen. Helemaal niets voor mij, want al zeg ik het zelf, over het algemeen ben ik nogal daadkrachtig. Mijn gebrek aan relevante kennis speelt me ernstig parten. Mijn hart bonkt zo luid dat ik bang ben dat de anderen het kunnen horen. Maire zit onrustig te hannesen op haar stoel. Ook Pascal, de ‘vampierdeskundige’, lijkt niet te weten hoe hij moet handelen. Hij onthoudt zich zelfs van spitsvondig commentaar. En Radu? Hij doet Eris inderdaad geen kwaad. Nog niet. Hij zit daar maar met zijn armen om haar heen, alsof ze een doodgewoon verliefd stelletje zijn. ‘Hoe lang zijn die zogenaamde uitnodigingen eigenlijk geldig?’ Pascal heeft zijn stem teruggevonden. Radu kijkt op. ‘Zo lang als ze duren.’ ‘Wie bepaalt dat?’ ‘Degene die hem verstrekt.’ ‘Hoe?’ ‘Dat ligt voor de hand. Door me los te laten.’ Nou Maire. Je hebt jezelf voor niets druk gemaakt. Ik grijns haar toe. Ze rolt met haar ogen. ‘Dus het feit dat Eris nu zo knus bij je op schoot zit, betekent dat je haar zou kunnen… eh… bijten.’ concludeert Pascal. ‘Dat zou kunnen ja, maar zoals ik al zei: ik heb me gevoed en geen honger meer.’ Door het woord ‘gevoed’ begint er bij mij een lampje te branden. Tegelijkertijd gaat een heel carillon alarmbellen af. ‘Jij hebt geen dierenbloed gedronken, hè?’ Het is een vaststelling, geen vraag. ‘Dat heb ik wel gedaan.’ ‘Maar het was niet wat je nodig had.’ Radu schudt zijn hoofd. ‘Heb je iemand…’ Ik maak mijn zin niet af. Als hij iemand heeft gedood, vindt hij het waarschijnlijk verschrikkelijk. Ik wil hem niet op zijn ziel trappen, als hij die nog heeft tenminste. ‘Ik heb niemand van het leven beroofd,’ zegt hij kalm, ‘hoewel ik van de eerste mensen meer bloed heb genomen dan goed voor ze was. Later kon ik mezelf beter beheersen. Een mens kan een halve liter bloed missen.’ Daar zit iets in, al zou het me persoonlijk niet zo aanstaan een halve liter van mijn kostbare voorraad door een vampier te laten opslurpen. Maar waar maak ik me druk om? Dat is 32
helemaal niet aan de orde, nietwaar? Er zijn vast genoeg dweperige dames die zich door zijn knappe uiterlijk laten misleiden. Die kan hij dan op zijn gemak hypnotiseren en als buffet gebruiken. ‘Dat riekt naar een gevarieerde maaltijd,’ merkt Pascal op. ‘Ben je gezien door degenen die je benaderd hebt?’ Buitengewoon correct geformuleerd. Een dikke pluim! ‘De herinnering wordt uitgewist.’ ‘Tot ze de gaatjes in hun nek ontdekken zeker?’ ‘Die zijn er niet.’ ‘Niet?’ ‘Nee, zo gaat het niet in zijn werk.’ Ik vraag me af hoe het dan wel in zijn werk gaat, maar houd wijselijk mijn mond. ‘En andere getuigen?’ vraagt Pascal verder. ‘Er zijn geen getuigen.’ ‘Weet je dat zeker?’ ‘Heel zeker.’ ‘Oké. Ik ben gerustgesteld.’ Pascal grijnst balorig. Ik geloof direct dat Radu geen stomme streken heeft uitgehaald. Ik ben tot de slotsom gekomen dat zijn hersens nog naar behoren werken. Zelfs zijn karakter lijkt min of meer onaangetast. Bovendien heeft hij een brede routine opgebouwd als het om preventieve voorzichtigheid gaat. Hetzelfde geldt voor het wegmoffelen van kwalijk bewijsmateriaal. We hoeven ons geen zorgen te maken. ‘Kun jij eigenlijk tegen daglicht?’ wil Pascal weten. ‘Dat denk ik niet.’ ‘Over een uurtje komt de zon op. Laten we het zekere voor het onzekere nemen en de luiken sluiten.’ Pascal gaat samen met Maire naar buiten. Even later hoor ik het piepen van scharnieren en het gekras van sloten die worden dichtgedraaid. Ik leun achterover op mijn stoel. Eris ligt te slapen. Haar hoofd rust tegen Radu´s borst. Haar hand verdwijnt onder een lok van zijn zwarte haar. Vroeger reikte het tot aan zijn middel. Een jaar of vier geleden had hij er ineens genoeg van en heeft hij er door Maire drastisch de schaar in laten zetten. Het is nu schouderlang en hangt in dikke, golvende lokken langs zijn gezicht omlaag. ‘Voel je jezelf beter dan daarstraks?’ vraag ik. ‘Ja en nee,’ antwoordt hij. ‘De honger is een kwelling. De manier om die te stillen eveneens. Maar ik kan niet anders dan eraan toegeven.’ 33
‘Probeer er dan niet teveel bij stil te staan.’ ‘Ik doe mijn best.’ ‘Zolang je niet hoeft te doden om in leven te blijven, hoef je jezelf niets te verwijten.’ ‘Dat probeer ik mezelf ook wijs te maken.’ Hij glimlacht moeizaam en streelt Eris blonde lokken. ‘De wolf is terug, Cat. Ik kan transformeren als ik wil.’ ‘Je hebt er controle over? ‘Ja, sinds het bloed in mijn aderen weer stroomt en warm is.’ ‘Betekent het dat Vidar ook in een wolf kan veranderen?’ ‘Misschien.’ ‘Laten we hopen van niet.’ Maire en Pascal komen terug. Ze hebben een fles wijn, een droge worst en twee stokbroden bij zich. ‘Kun je vast voedsel eten?’ vraagt Maire aan Radu. ‘Nee.’ ‘Misschien moet je er nog aan wennen nu je zo lang niet gegeten hebt.’ ‘Mijn lichaam kan geen vast voedsel meer verteren, enkel vocht.’ ‘En die knoflook van daarstraks dan?’ ‘Die heb ik niet doorgeslikt.’ ‘Dus nooit meer een stuk chocola of iets anders lekkers. Ik moet er niet aan denken.’ Maire snijdt een stuk stokbrood af en neemt een hap. Ik volg haar voorbeeld. Radu maakt Eris wakker zodat ze ook kan eten. Het eerstvolgende kwartier zijn we zo druk bezig met het inhalen van onze voedselachterstand, dat er geen woord gezegd wordt. Zo gauw iedereen verzadigd is, treedt de gruwelijke realiteit terug op de voorgrond. ‘Ik ben zo bang dat Vidar Veles iets aandoet,’ zegt Maire. ‘Het idee dat die… die psychopaat hem in zijn macht heeft maakt me gek. Wie weet wat hij met hem van plan is.’ Ze vult haar wijnglas voor de tweede keer. Haar ogen glinsteren vochtig. Ik streel haar hand. Het is een mooie hand. Smal, met lange slanke vingers. ‘Veles is sterk,’ zeg ik, ‘en kinderen zijn flexibel. Hij redt het wel.’ Mijn stem klinkt zelfverzekerder dan ik me voel, maar dat hoeft Maire niet te weten te komen. Ze sluit haar vingers om mijn hand. Ik knijp er zachtjes in. ‘Laten we het hoofd koel houden en een plan maken,’ stelt Pascal voor. ‘Iets constructiefs doen is beter dan bij de pakken neerzitten.’ Maire knikt. Ze neemt een grote slok wijn. ‘Wat weten we inmiddels?’ vraagt Radu. 34
‘Weinig,’ antwoordt Pascal. ‘Jullie zijn niets wijzer geworden in de tijd dat ik… buiten bewustzijn was?’ ‘Niet echt, nee.’ ‘Laten we dan beginnen met de feiten op een rijtje zetten.’ ‘Ik schrijf het even op. Wellicht schept dat meer duidelijkheid.’ Pascal loopt naar de kast. Hij pakt pen en papier. ‘Eén,’ dicteert hij zichzelf. ‘Veles is ontvoerd. Twee: Vidar heeft het gedaan. Drie: Vidar wil Veles inruilen voor jou, Radu. Vier: we krijgen iedere avond een foto van Veles met de avondkrant van die dag. Dat is het wel zo’n beetje.’ ‘Staat er een poststempel op de enveloppen?’ ‘Nee. Ze worden nog steeds persoonlijk afgeleverd.’ ‘En hij belt iedere avond op?’ ‘Ja.’ ‘Je weet niet waarvandaan?’ ‘Uiteraard is de nummerweergave geblokkeerd. Hij zal wel telefooncellen gebruiken, iedere keer een andere.’ ‘Heeft hij vandaag gebeld?’ ‘Ja. Tegen elf uur.’ ‘Mag ik de foto zien?’ ‘Natuurlijk. Hij ligt vlak naast je, op de schoorsteenmantel.’ Radu staat op en haalt de foto tevoorschijn. Hij kijkt er geruime tijd naar. Dan schuift hij haar terug in de envelop. Er trilt een spiertje in zijn kaak. ‘Ik blijf proberen contact te maken,’ belooft hij, ‘maar verwacht er niet teveel van.’ ‘Kan ik je helpen?’ biedt Eris aan. ‘Met zijn tweeën zijn we sterker.’ Haar onderonsje met Radu lijkt haar angst volledig te hebben weggenomen. Ze heeft haar stoel tegen die van hem aangeschoven en leunt met haar hoofd tegen zijn schouder. Ik ben ook niet bang meer. Pascal heeft gelijk. Als Radu ons iets had willen aandoen, zou dat allang gebeurd zijn. ‘Het is een mogelijkheid,’ geeft Radu toe, ‘maar het is gevaarlijk, dat weet je.’ Eris knikt. Als Radu energie van haar wegtrekt en te ver gaat, kan haar dat het leven kosten. ‘We moeten zien te achterhalen waar Vidar zich schuilhoudt,’ zegt Pascal. De vraag is alleen: hoe?’ ‘Als hij hier in de buurt komt en hij is te voet, dan kan ik zijn spoor wel volgen.’ Radu legt de envelop terug op de schoorsteenmantel. ‘Komt hij met een auto of iets dergelijks, dan is dat vrijwel onmogelijk.’
35
‘Hm.’ Pascal tuurt voor zich uit en roffelt met zijn vingers op zijn knie. Dan klaart zijn gezicht op. ‘Laten we hem opwachten en te grazen nemen,’ stelt hij voor. ‘Mijn handen jeuken om hem een pak rammel te geven.’ Radu slaat zijn armen over elkaar. ‘Dat lijkt me onverstandig.’ ‘Waarom? Jij bent nu toch zijn gelijke?’ ‘Ik ben er niet zeker van. Volgens het document hebben moroii en strigoii verschillende eigenschappen.’ ‘Zoals?’ ‘De manier waarop ze zich voeden, hun buitenzintuiglijke krachten. Behalve dat is Vidar bijna tien jaar geleden gestorven en herrezen. Een strigoi van die leeftijd hoeft zich niet langer in het nachtelijk duister schuil te houden.’ ‘Je bedoelt dat de kans dat hij bij het eerste zonnestraaltje in rook opgaat nul komma nul is?’ ‘Daar komt het op neer.’ ‘Jammer. En hoe zit het met zijn krachten?’ ‘Die schijnen zich langzaam te ontwikkelen. Ik vermoed dat hij de kunst om illusies te creëren nog niet meester is, maar zeker weten doe ik het niet. ’ ‘Illusies?’ ‘Een vertekend beeld van de werkelijkheid.’ ‘Dat klinkt als magie,’ bemoei ik me ermee. Omdat ik erfheks ben, is magie mijn specialiteit. En met heks bedoel ik geen snoezig tovenaresje dat in een flapperend gewaad wit licht en bloemetjes rondstrooit. De eeuwenoude traditie waarmee ik ben opgegroeid is duister en wordt mondeling van moeder op dochter overgebracht. Wij kennen de magische en geneeskrachtige eigenschappen van kruiden en onderhouden de verborgen heilige plaatsen van het land. Daarnaast communiceren we met de doden. Op die manier blijft de wijsheid van onze voorouders beschikbaar en kunnen zij ons bijstaan tijdens de uitoefening van ons ambacht. Iedere heks heeft intens contact met een Sphere en een Morfu. Een lichte en een duistere demon. Hun magische kracht is groot, maar het zijn verraderlijke, veeleisende wezens. Mijn moeder is, toen ik één jaar oud was, door haar Sphere en Morfu gedood. Ik ben opgevoed door mijn grootmoeder, Carice. Zij heeft haar kennis op mij overgebracht. Ik weet niet of ik zelf ooit een dochter zal krijgen. Als dat er nog van komt, zal ik zorgen dat onze familiegeheimen bewaard blijven. ‘Als ik iets van Vidars lichaam heb, kan ik hem misschien traceren door middel van magie,’ zeg ik, ‘maar hoe komen we daaraan?’ 36
‘Een voorwerp dat zijn eigendom is, kun je daar iets mee?’ vraag Eris. ‘Dat kan ook, al is de kans dat het daarmee lukt tamelijk klein.’ ‘Wij hebben zijn koffertje nog.’ Eris draait een bodempje wijn in haar glas rond. ‘Ik heb alleen geen idee waar we dat ding hebben gelaten.’ ‘Ik ook niet.’ ‘Waar is de brief die Vidar geschreven heeft?’ wil Radu weten. ‘In de keuken,’ antwoord ik. We bewaren onze belangrijke post al jaren in een la van de buffetkast. Niemand heeft namelijk ooit zin om het op te ruimen. Pas als de la zo vol is dat hij uit zijn voegen dreigt te barsten doen we er iets aan, of eigenlijk moet ik zeggen: doet Radu er iets aan, de schattebout. ‘Wat moet je met die brief?’ informeert Pascal. ‘Daar heeft Cat toch niets aan? Vidar heeft hem aan ons gegeven. Feitelijk is die brief dus niet zijn eigendom, maar het onze.’ ‘Handschrift.’ ‘Ach ja.’ Pascal trekt een uitgestreken gezicht. ‘Een geniaal idee,’ gnuif ik. ‘Ik had het zelf kunnen bedenken.’ Radu zendt me een humorloze grijns toe. Deze keer doet hij zijn mond wel ver genoeg open om mij een blik op zijn bovengebit te gunnen. Ik zie geen puntige hoektanden. Een reusachtige anticlimax.
37
6 Dumi
Hij probeerde zijn ogen te openen. Het lukte hem niet. Zijn hersenen weigerden simpelweg de opdracht door te geven, alsof ergens in zijn zenuwstelsel kortsluiting was opgetreden waardoor het systeem niet meer functioneerde. Zijn bloed stroomde nog wel, maar uiterst traag, zodat hij zo min mogelijk energie verbruikte. Misschien was dat de reden dat de trance zijn belangrijkste lichaamsfuncties had lamgelegd. Beweging kostte energie en hij teerde op zijn reserves. Dat hij zo nu en dan in staat was tot nadenken was feitelijk heel vreemd. Hij was er nog niet uit of hij het prettig vond of niet. Hij deed een tweede poging zijn ogen open te doen, zonder succes. Zijn koude oogleden gehoorzaamden hem niet. Hij onderdrukte een gevoel van paniek. Hij moest dit niet doen. Het was stompzinnig om te proberen de trance te doorbreken. Het lukte hem toch niet. In plaats daarvan werd hij overvallen door claustrofobie. In zijn fantasie voelde hij het gewicht van de aarde op hem drukken en zag hij het donker dat hem omringde. In gedachte sloeg en schopte hij woest om zich heen, schreeuwde hij totdat zijn longen en keel er pijn van deden. In gedachte zag hij een helderblauwe hemel en ademde hij frisse lucht in, terwijl de zon zijn huid verwarmde. Onder de grond was het klam en bedompt. Het beetje zuurstof dat nog in de aarde aanwezig was rook naar verrotting. Ondanks dat hij niet ademde, zag de rotte stank kans als een goor bezinksel in zijn neus en mond te blijven plakken. Als zijn lichaam nog volledig functioneerde zou hij er misselijk van worden. Ineens werd hij teruggeworpen in de tijd. Hij was terug op het veld en rende nog steeds. Met lange, lenige sprongen overbrugde hij de afstand die hem van de bomen scheidde. Hij genoot van de manier waarop de wind langs zijn naakte lichaam streek; een sensuele streling die zijn libido aanwakkerde. Toen begon de pijn. Een felle steekvlam zette iedere cel van zijn lichaam in brand. Hij viel op de grond en kreunde. Zijn schedel leek open te splijten. Zijn botten kraakten zo luid dat hij bang werd dat ze zouden breken. Snakkend naar adem rolde hij door stof en dennennaalden. Hij voelde het haar op zijn lichaam groeien. Donkerblond haar, dat zijn huid langzaam maar zeker aan het
38
zicht onttrok. Zijn klauwen boorden zich in de grond. Hij jankte van de pijn. Toen was het voorbij en rende hij terug het veld op om Mila te zoeken. Met zijn neus laag bij de grond volgde hij haar spoor. Ze was aan de andere kant van het veld het bos in gegaan. Hij zag haar donkere vacht tussen de bomen door schieten en rende haar achterna. Zijn poten dreunden over de verende bosgrond. Zijn adem kwam met korte stootjes. Het duurde niet lang tot hij haar had ingehaald. Hij besprong haar van achteren, waarna ze samen over de grond rolden. Zoals altijd was Mila sneller dan hij en leniger. Ze ontsnapte aan zijn greep en zette het op een lopen. Een tijdje joeg hij haar achterna. Toen werd zijn aandacht getrokken door het verse spoor van een konijn. Abrupt wijzigde hij zijn koers. Mila volgde. Samen dreven ze het konijn in het nauw en doodden het. Ze deelden het vlees, waarna ze dicht tegen elkaar aan op een bed van mos gingen liggen om het bloed op te likken, dat in hun vacht was blijven plakken. De trance verdiepte zich onverwachts. Het dreef zijn hoofd binnen als een snel opkomende mist die zijn denkvermogen benevelde. Meestal verzette hij zich er niet tegen. Deze keer wel. Hij worstelde uit alle macht om bij bewustzijn te blijven, maar er was geen beginnen aan. Hij zonk weg. Steeds dieper. Tot er niets restte dan leegte.
39
7 Cat
De eerstvolgende acht uur gebruiken we om onze nachtrust in te halen. Radu is niet terug naar de kelder gegaan. Nadat Pascal de luiken en gordijnen van zijn kamer zorgvuldig gesloten heeft, is hij gewoon in zijn eigen bed gaan liggen. Pascal is met Maire meegegaan. Eris en ik delen het brede tweepersoonsbed in mijn kamer. Ondanks alles heb ik niet meer dan vijf minuten nodig om in dromenland te komen. Laat in de middag word ik wakker. Eris ligt nog te slapen. De zon schijnt tussen de bloemetjesgordijnen door de kamer in en geeft haar blonde lokken een gouden glans. Heel voorzichtig stap ik uit bed. Met mijn kleren onder mijn arm geklemd sluip ik de gang op. De trap naar de benedenverdieping kraakt verschrikkelijk. De stenen vloer in de hal voelt ijskoud aan onder mijn blote voeten. Nadat ik me heb aangekleed wandel ik naar buiten om een kip te halen. Kippen vangen is ook een van mijn specialiteiten. Het feit dat ze in een ren zitten scheelt natuurlijk een berg gedoe, maar dan nog moet je snel en handig zijn. Met behulp van een grote handdoek kost het me niet meer dan een paar minuten om er een te grijpen. Met de nerveus fladderende kip in een mand loop ik terug naar de hoeve. Onderweg gris ik wat appels van de bomen en stop ze in een jutezak. Ze zijn nog niet goed rijp, maar dat maakt niet uit voor wat ik ermee van plan ben. Ik loop het huis in, pak Vidars brief uit de keukenla en ga naar de kelder. Helemaal achterin is een ruimte die oorspronkelijk als wijncave bedoeld is. Ik ben bang dat ik de inrichting een ietsie pietsie heb aangepast. Rechts van de deur staat een breed stenen altaar dat trapsgewijs is opgebouwd uit drie plateaus. In de verticale delen heb ik de magische tekens van mijn traditie uitgehouwen. De horizontale vlakken zijn besmeurd met de sappen van de offers die ik in de loop der tijd gebracht heb. Soms geef ik enkel vruchten. Meestal ook dieren. Ik vind het beslist niet leuk om dieren te slachten, maar als ik mijn demonen tevreden wil houden zal ik wel moeten. In het midden van de cave bevindt zich een diep bassin vol water. Het is ongeveer een meter in doorsnede. Via dit bassin kan ik contact maken met de demonen. De Sphere is een waterdemon, de Morfu een vuurdemon.
40
Ik zet de mand met de kip voor het altaar neer. De zak appels laat ik ernaast op de grond vallen. Met een aansteker steek ik de kaarsen op het bovenste plateau aan. Ze verspreiden een flakkerend schijnsel dat grillige schaduwen tot leven brengt. Uit voorzorg doe ik de deur van de ruimte dicht en draai haar op slot. Als er iemand binnen komt stormen tijdens mijn onderonsje met demonen, zou dat wel eens heel slecht kunnen aflopen. Met een stuk krijt teken ik aan weerskanten van het bassin de symbolen van mijn Sphere en Morfu op de grond. Per symbool heb ik daar gemiddeld een kwartier voor nodig. Het onthouden ervan heeft me weken gekost, zo ingewikkeld zijn ze. Als ik een fout maak is alle moeite voor niets. Zodra ik klaar ben, hak ik op beide symbolen twee appels in stukken. De laatste tekening maak ik op de vloer voor het altaar. Het is mijn eigen symbool, ontworpen door de oudsten van mijn familie. Met elkaar verbonden vormen de drie symbolen een perfecte driehoek. Ik hoef de driehoek echter nooit te tekenen. Zonder dat werkt hij ook prima. In het midden van de driehoek leg ik Vidars brief neer, met de beschreven kant omhoog. Rest me nog de altijd netjes bijgevulde jerrycan benzine te pakken en het ‘feest’ kan beginnen. Met de jerrycan in mijn hand stap ik de driehoek in. Vlakbij de rand van het bassin wacht ik tot de driehoek zich op energetisch niveau gesloten heeft. Dat is een heel rare gewaarwording. Het lijkt een beetje op het gevoel dat je hebt als je met dichtgeslagen oren in een opstijgend vliegtuig zit. Na enkele minuten neemt de druk op mijn oren af. Ik draai de dop van de jerrycan en giet een flinke scheut benzine het bassin in. Een vlek vol regenbogen verspreidt zich snel over het water. Ik steek een prop papier aan en gooi die erbij. Direct laaien de vlammen hoog op. Snel kniel ik voor het bassin neer en prevel de magische woorden die ik van mijn grootmoeder geleerd heb. Mijn hoofd hou ik gebogen. Les één: kijk nooit op als een demon verschijnt. Zijn aanblik zal je verzengen. Geloof mij maar dat het een hele opgave is om niet toch stiekem te gluren. Ik vermoed dat mijn moeder daar de fout mee in is gegaan. Ze werd gevonden met verkoolde oogbollen en een stijf bevroren lichaam. Vuur en water. Hitte en ijs. Het zal mij niet overkomen. Een zwaar gerommel welt op uit het binnenste van het bassin. De vloer begint te trillen. Ik spreek verder, harder nu, en stel me in gedachten voor dat er kringen op het water ontstaan, die zich langzaam samenvoegen tot een draaikolk. Plotseling spat het water op. Warme en koude druppels maken mijn gezicht nat. Ik dwing mezelf naar beneden te blijven kijken. Het vuur wakkert hoorbaar aan. De hitte wordt bijna ondraaglijk. Juist op het moment dat ik bang word een flauwte te zullen krijgen, wordt het minder. Er valt een schaduw over me heen, dan nog een. 41
Niet kijken! Met neergeslagen ogen en gebogen hoofd sta ik op. Ik loop achteruit naar het altaar om de kip te pakken. Ze krijst luid als ik haar uit de mand haal. Ik sluit me af voor het geluid en pak mijn heksenmes. Zoals altijd kost het me moeite om te doen wat ik moet doen. De kip slaat wild met haar vleugels. Bloed spat in het rond. Ik hou de kip boven Vidars brief die binnen een mum van tijd felrood kleurt. Terwijl ik de kip beurtelings boven de symbolen van de demonen heen en weer beweeg, vraag ik hen beleefd om Vidars verblijfplaats aan me bekend te maken. Daarna hou ik de kip omhoog, natuurlijk zonder te kijken. Het gerommel zwelt aan en gaat over in gegrom, gevolgd door een geluid dat klinkt als nagels op een schoolbord. Ik krijg kippenvel. Mijn nekhaar komt overeind. Met gesloten ogen gooi ik mijn hoofd achterover. Zo blijf ik staan, terwijl het warme kippenbloed langs mijn armen omlaag sijpelt. Ineens strijkt er iets kouds langs mijn pols. De kip wordt woest uit mijn handen gerukt. Een afschuwelijk gekerm vult de ruimte. Ik klem mijn kiezen op elkaar en knijp mijn ogen nog stijver dicht. Rustig ademhalen. Het is zo voorbij. En ja hoor, even abrupt als ze begonnen zijn houden de geluiden op. Het vuur in het bassin dooft. Het water klotst niet langer over de rand. Voor ik mijn nieuwsgierigheid bevredig, adem ik een paar keer diep in en uit. De demonen bezorgen me altijd een licht gevoel in mijn hoofd. Het is zaak dat kwijt te raken voor ik tegen de vlakte sla. Zoals gewoonlijk ebt de draaierigheid vlot weg. Ik werp een blik op de muur. Er zijn tien onregelmatige letters in het pleisterwerk gekrast: ‘uwe strigoi’. De groeven zijn stemmig rood geschilderd met kippenbloed. Ik slaak een diepe zucht. Al die moeite voor twee woorden waarvan ik niet begrijp wat ik ermee moet. Oké, ik heb een vaag vermoeden wat strigoi betekent, maar dat is dan ook alles. Ik verzamel de stukken appel die op de grond liggen en dump ze op het altaar. De kaarsen blaas ik uit. Na de geheime symbolen zorgvuldig te hebben uitgewist met een bezem ga ik terug naar boven. Mijn huisgenoten zitten aan de keukentafel, klaar om de dagelijkse maaltijd te beginnen die normaalgesproken bekend is onder de naam ‘diner’. Voor ons is het ontbijt. Dat krijg je met een vampier in huis. Voor je het weet is je dagritme ernstig verstoord. De keukenramen zijn zorgvuldig met donkergrijs plastic beplakt. Er komt geen straaltje daglicht meer binnen. In plaats daarvan werpt de lamp boven de tafel zijn gelige schijnsel in het rond. Ik loop naar de kraan om het kippenbloed van mijn armen te wassen. 42
‘Koffie?’ biedt Pascal aan. ‘Graag.’ Ik droog mijn handen af en ga naast Maire aan tafel zitten. Toen ze pas bij ons woonde, was ze ervan overtuigd geweest dat wij kippen houden voor de eieren. Elke dag verse eieren is ook best handig, dat geef ik grif toe, maar het is niet meer dan een prettige bijkomstigheid. Het heeft lang geduurd eer Maire erachter kwam hoe de vork werkelijk in de steel zit. Of misschien wilde ze er gewoon niet aan en maakte ze zichzelf wijs dat ze niet goed had geteld als er weer eens een kip ontbrak. Op een goede dag heeft ze me naar de clou van de grote kippenverdwijntruc gevraagd. Ik heb haar eerlijk antwoord gegeven. Pascal zet een dampende kop zwarte koffie voor me neer en gaat tegenover me aan tafel zitten. De houten hoekbank kraakt onder zijn gewicht. Radu zit op zijn vaste plek aan het hoofd van de tafel. Eris in het hoekje naast Pascal. Ik hou mijn huisgenoten niet langer in spanning. ‘Uwe strigoi, zegt jullie dat iets?’ ‘Huh?’ Er verschijnt een rimpel op Pascals voorhoofd. ‘Dat is wat de demonen te melden hadden,’ verduidelijk ik. ‘Ik zou niet weten hoe we daar een steek verder mee moeten komen.’ ‘Ik ook niet.’ Ik pak een croissant uit de broodmand, snijd hem open en smeer er jam op. ‘Heb je het wel goed verstaan?’ vraagt Eris. ‘Het is op de muur geschreven.’ ‘Hoe weet je of het een echte aanwijzing is?’ ‘Ik heb mijn vraag duidelijk geformuleerd. De demonen geven nooit iets door dat niet klopt. Er zit hooguit een kleine afwijking in de tijdspanne, omdat zij tijd anders interpreteren dan wij.’ ‘Ik haat raadsels,’ zucht Maire. ‘Anders ik wel.’ Pascal snijdt een stuk camembert af en plet het tussen twee stukken stokbrood. ‘Heb jij een idee, Radu?’ ‘Het enige wat ik ervan kan maken, is dat ‘uwe’ een bezit zou kunnen aanduiden. De diepere betekenis daarvan ontgaat me.’ ‘Je bedoelt dus eigenlijk dat er ‘onze strigoi’ staat?’ ‘Dat is een mogelijkheid.’ ‘Kan het zijn dat ‘uwe’ een Roemeens of Hongaars woord is?’ ‘Nee. De letter ‘w’ wordt in die talen niet gebruikt.’
43
‘Dan geef ik het op.’ Pascal brengt zijn brood naar zijn mond. ‘Misschien moeten we vanavond toch maar proberen Vidars spoor te volgen,’ zegt hij, waarna hij een grote hap neemt. ‘Ik vind ook dat we iets moeten doen,’ valt Maire hem bij. ‘Ik zal mezelf nooit kunnen vergeven als Veles iets overkomt.’ ‘Hij leeft nog,’ Radu richt zijn ogen op haar gezicht, ‘en hij maakt het goed.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Dat voel ik.’ ‘Maar je zei dat je hem niet kunt traceren.’ ‘Dat direct telepathisch contact uitgesloten is, wil niet zeggen dat ik hem niet kan aftasten.’ ‘Zou dat betekenen dat hij niet ver weg is?’ ‘Nee. Fysieke afstand speelt geen rol.’ Maire knikt. Haar ogen vullen zich met tranen. Ze probeert ze weg te knipperen. Radu steekt zijn hand naar haar uit. Zijn vingers glijden zachtjes langs haar wang. De gezonde blos die het bloed hem de afgelopen nacht heeft gegeven is niet lang gebleven. Een vale bleekheid maakt de schaduwen op zijn gezicht hoekig en zijn ogen flets. Het diepe zwart van zijn haar vormt een bizar contrast. Dracula is er niets bij. ‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zegt hij. ‘Zolang Vidar mij niet in zijn macht heeft, is Veles veilig.’ Daar heeft hij een punt. Vanwege zijn duivelse karakter is Vidar dol op gemene spelletjes. Hij zal alles in het werk stellen om Radu te kwetsen. Als hij Veles doodt, is hij zijn machtsmiddel kwijt. Maire legt haar hand over die van Radu en sluit haar ogen. ‘Je hand is koud,’ zegt ze zachtjes. ‘Ik weet het.’ Zijn stem heeft een onvaste klank. Zijn ademhaling hapert. Hij klemt zijn kaken op elkaar en maakt zich los uit haar greep.
Na het eten gaan we naar de woonkamer, waar het vanwege de gesloten luiken donker is. Pascal doet een lamp aan. ‘Even een vraagje,’ richt hij zich tot Radu. ‘Betekent het feit dat jij een moroi bent, dat wij tot in eeuwigheid op klaarlichte dag in het donker moeten leven?’ ‘Ik vermoed dat ik de eerstkomende zeven jaar geen daglicht kan verdragen.’ ‘Maar je weet het niet zeker?’ ‘Nee.’ ‘Durf je een experiment aan?’ 44
‘Dat hangt af van de onderzoeksmethode die je op me los wilt laten.’ Pascal slaat zijn blik ten hemel. ‘Ik begrijp echt wel dat je het niet ziet zitten om poedelnaakt een ommetje door te tuin te gaan maken,’ zegt hij. ‘Ik heb een ander idee. Denk je dat het kwaad kan om een beperkte hoeveelheid daglicht met je huid in aanraking te laten komen?’ ‘Ik weet het niet.’ Radu steekt zijn handen in zijn broekzakken. ‘In het document staat dat zonlicht niet fataal is, maar een moroi wel ernstige schade kan toebrengen.’ ‘Als het misgaat trek je jezelf terug in het donker en blijft de schade beperkt.’ Radu tuurt enige tijd peinzend voor zich uit. ‘Goed,’ besluit hij. ‘Zet een van de luiken maar op een kier.’ ‘En dan?’ Eris gaat op de stenen rand voor de haard zitten. ‘Dan hou ik mijn hand in het licht.’ ‘Durf je dat?’ ‘Eigenlijk niet,’ Radu glimlacht humorloos, ‘maar ik wil weten waar ik aan toe ben.’ ‘Zullen we een emmer water neerzetten of zo?’ stelt Maire voor. ‘Je weet maar nooit waar het goed voor is.’ ‘Dat is een strak plan,’ vindt Pascal. Hij zet het kleinste raam wagenwijd open. Maire verdwijnt de gang in. ‘Ik vraag me af of dit wel zo slim is,’ richt ik me tot Radu. ‘Ik moet weten waar mijn grenzen liggen.’ ‘Door jezelf in gevaar te brengen?’ ‘Soms is dat de enige manier om iets te achterhalen. Jij zou dat, als geen ander, moeten weten.’ Ach ja, de demonen. Net schoothondjes. Absoluut niet gevaarlijk. Welnee! ‘Touché,’ geef ik me gewonnen. ‘Ik zeg al niets meer.’ Maire komt terug. Ze heeft de grootste emmer uitgezocht die we hebben en hem helemaal tot aan de rand gevuld. Ze sjouwt zich een breuk. Bij iedere stap klotst er een beetje water over de rand. Ze zet de emmer vlakbij het open raam op de grond. Pascal gaat vol goede moed naar buiten. Radu, beduidend minder enthousiast, trekt zich terug in de donkerste hoek van de kamer. Hij doet het licht uit. Buiten manoeuvreert Pascal de luiken in de juiste positie. Een smalle streep zonlicht valt naar binnen. Er dansen duizenden stofdeeltjes in rond. Radu maakt een omtrekkende beweging om bij het raam te komen. Het woord ‘overmoedig’ komt nu eenmaal niet in zijn woordenboek voor. Daarnaast heeft hij het bewaren van zijn zelfbeheersing tot een kunst verheven. Naar mijn idee is dat de enige reden waarom hij daarstraks een streep door uitnodiging nummer drie van Maire heeft gezet. 45
Als James Bond die van plan is een inval te doen bij de slechteriken, schuift Radu het laatste stukje met zijn rug tegen de muur opzij. Vlak naast het raam blijft hij staan. Hij doet zijn ogen dicht en haalt een paar keer diep adem. Het plechtige getetter van een legertrompet schalt tussen de luiken door naar binnen. ‘Hou je waffel,’ bromt Radu. Ik hoor Pascal gedempt grinniken. ‘Sorry,’ verontschuldigt hij zich, maar ik weet zeker dat hij er geen moer van meent. Radu geeft Pascal geen tweede kans zijn concentratie te verstoren. Hij tilt zijn arm op en beweegt zijn hand naar links. Om zijn mond tekenen zich gespannen rimpeltjes af. Zijn vingers beven een beetje. Wanneer ze het licht bijna raken aarzelt hij. Dan, met een vloeiende beweging, glijdt zijn hand de zonnestraal in. Zijn huid licht spierwit op. Zijn nagels glimmen als geslepen kristal. De stofdeeltjes dansen vrolijk door. Verder gebeurt er niets. Maire, die haar ogen stijf heeft dichtgeknepen, doet ze weer open. Ik ontspan mijn gebalde vuisten. Eris slaakt een opgeluchte zucht. Een tikje voorbarig. Er klinkt een scherp geknetter. Radu’s hand begint te roken. Vlug rukt hij haar weg, het donker in. ‘Luik dicht!’ brul ik. Pascal reageert bijzonder adequaat. Het luik slaat met een dreun tegen het kozijn en sluit het daglicht buiten. Radu schreeuwt schor. Een wirwar van roodgloeiende adertjes licht op in het duister, alsof de hitte zich via zijn bloedvaten een weg door zijn arm baant. De geur van verschroeid vlees verspreidt zich door de kamer. Ik ren blindelings naar de deur en geef een klap op de lichtknop. De lamp flitst aan op het moment dat Radu zijn arm tot aan de elleboog in de emmer water ramt. Een luid gesis weerklinkt. De damp slaat eraf. ‘Is het uit?’ vraagt Eris met een beverig stemmetje. Radu knikt. Hij zit op zijn knieën naar adem te happen. Pascal komt binnenstormen. ‘Wat gebeurde er in godsnaam?’ ‘Hij heeft zich gebrand,’ zeg ik. ‘Merde!’ Pascal beent op Radu af en steekt zijn hand uit. ‘Gaat het een beetje?’ Radu kijkt op. Zijn ogen zijn bloeddoorlopen. ‘Raak me niet aan!’ sist hij. Pascals gezicht betrekt. Zijn hand blijft halverwege steken. ‘Ik heb bloed nodig.’ Radu maakt aanstalten om overeind te komen. ‘Als je me aanraakt sta ik niet voor mezelf in.’ Hij trekt zijn arm uit de emmer. Mijn maag draait om. Zijn onderarm heeft iets weg van rauwe biefstuk. De rug van zijn hand is veranderd in een bloederige massa met koolzwarte randen. Het moet gruwelijk zeer doen. 46
‘Kan ik iets voor je doen?’ vraag ik. Radu schudt zijn hoofd. Hij wankelt opzij en leunt met gesloten ogen tegen de muur. Zijn gewonde arm houdt hij krampachtig tegen zijn lichaam gedrukt. ‘De zon gaat zo onder,’ zegt Pascal. ‘Waar wil je heen als het donker is?’ ‘De stad.’ ‘Ik breng je wel.’ Radu knikt. ‘Blijf tot die tijd uit mijn buurt,’ waarschuwt hij. Hij zwalkt met opeengeklemde tanden de kamer uit.
Radu en Pascal blijven ruim tweeënhalf uur weg. Tot Pascals grote spijt heeft Radu geen pottenkijkers geduld tijdens zijn maaltijd. In plaats daarvan heeft Pascal zich tevreden moeten stellen met een saai uur in een, ik citeer: ‘aftandse kroeg vol bejaarde zuipschuiten’. ‘Ik heb me kapot zitten vervelen,’ pruttelt hij. ‘Ik had me wel iets anders voorgesteld van een uitstapje met graaf Dracula. Op zijn minst een paar mooie vrouwen.’ Radu werpt hem een donkere blik toe. ‘Noem me geen Dracula.’ ‘Al goed.’ Pascal ploft op een stoel voor de haard neer en begint aan zijn zoveelste lolly. Eris gaat bij hem op de grond zitten. Ze leunt met haar hoofd tegen zijn dij. Ik wend me tot Radu. ‘Hoe is het met je arm?’ ‘Het geneest.’ ‘Laat eens zien.’ Radu stroopt zijn mouw op. Zijn arm ziet er minder rauw uit dan daarstraks en de wond aan zijn hand bloedt niet meer. ‘Heeft Vidar al contact opgenomen?’ wil hij weten. Hij schuift zijn mouw weer omlaag. ‘Nog niet,’ antwoordt Eris. ‘Laten we daar dan maar op wachten.’ Radu gaat naast Maire op de bank zitten. ‘Kan ik je aanraken?’ vraagt ze. Hij knikt en leunt achterover. Maire kruipt tegen hem aan. Ze legt haar arm over zijn buik. Zijn gehavende hand rust op de armleuning. Het genezingsproces is met het blote oog gemakkelijk te volgen.
Tegen half twaalf gaat de telefoon. Pascal neemt op. Hij luistert zoals altijd zwijgend naar wat er aan de andere kant van de lijn gezegd wordt. ‘De foto ligt onder een steen naast de vuilcontainer,’ deelt hij mee, nadat hij de hoorn heeft neergelegd. 47
‘Goed,’ Radu staat op. ‘Ik probeer Vidars spoor te volgen.’ ‘Ik ga mee!’ roepen Pascal en ik in koor. ‘Ik niet.’ Eris laat haar opgetrokken benen van haar stoel glijden. ‘Maar ik wil niet alleen thuisblijven.’ ‘Ik blijf wel bij je dan,’ zegt Maire, wat haar een dankbare blik van Eris oplevert. Pascal, Radu en ik begeven ons naar de aangeduide plaats. De foto ligt er inderdaad. Pascal steekt haar in zijn zak, terwijl Radu bij de container rondsnuffelt, op zoek naar Vidars spoor. Er staat een frisse wind. Ik sla mijn armen stijf over elkaar. Ik had een jas moeten aantrekken. ‘Schiet eens op Radu,’ spoor ik hem aan. ‘Ik heb het koud.’ ‘Ga dan naar binnen.’ ‘Mooi niet.’ Ik huppel van mijn ene op mijn andere been heen en weer. Natuurlijk helpt het geen zak. Radu richt zich op. ‘Die kant op,’ zegt hij. Hij wijst naar het brede pad dat vanaf de hoeve het bos inloopt. ‘Wat een verrassing,’ meesmuilt Pascal. ‘Er is één pad aan deze kant en dat heeft hij genomen.’ Hij loopt achter Radu aan. Ik volg zwijgend. Driehonderd meter verderop, ter hoogte van de eerste kruising, blijft Radu staan. Binnen enkele seconden is hij erachter dat het spoor rechtdoor gaat. Op de volgende kruising moeten we rechtsaf. Het is het pad naar Maluwe, een schitterend huis dat tien jaar geleden door Vidar als schuilplaats werd gebruikt. Daar kan hij deze keer alleen niet zitten, want het is een jaar na zijn vermeende dood afgebrand. Een meter of tweehonderd voorbij de kruising houdt Radu stil. ‘Hier heeft een auto gestaan,’ zegt hij. ‘Het spoor houdt op.’ ‘Dus is hij weggereden,’ concludeert Pascal. ‘Welke kant is hij op gegaan?’ Radu geeft geen antwoord. Hij zigzagt verder over het pad. Zo nu en dan houdt hij stil en knielt op de grond neer om zijn gevoelige neus een handje te helpen. Een steek van jaloezie schiet door me heen. Mijn reukvermogen is een van de dingen die ik mis, nu de afwijking in mijn bloed niet langer actief is. Als weerwolf nam ik geuren veel intenser waar en kon ze gemakkelijk van elkaar onderscheiden. Dat was bijvoorbeeld reuze handig als ik iets kwijt was. Ik snuffelde wat rond en voila, gevonden! Ik moet er eerlijkheidshalve wel bij zeggen dat een extreem goede neus ook een kwelling kan zijn. Mensen hebben namelijk de gewoonte hun lichaam overvloedig met kunstmatige geuren te besproeien. Mijn maag kwam regelmatig in opstand tegen een cocktail van geparfumeerde zeep, shampoo en deodorant, afgemaakt met een toefje eau de toilette. 48
Radu komt terug. Hij beweert dat de auto in geen geval naar Maluwe is gereden. We keren op onze schreden terug. Op de kruising begint Radu schijnbaar doelloos heen en weer te struinen. Van tijd tot tijd snuift hij de lucht hoorbaar op. ‘Het spoor gaat richting hoofdweg,’ stelt hij vast. ‘Heeft het zin om het te volgen?’ vraagt Pascal. ‘Er rijden daar waarschijnlijk teveel auto’s om de juiste eruit te pikken.’ ‘Beter verspilde moeite dan een gemiste kans.’ ‘Dat is waar.’ ‘Ik stel voor dat jullie teruggaan. Alleen kom ik vlugger vooruit.’ Het liefst ga ik er dwars tegenin. Koud of niet, ik heb helemaal geen zin om in de hoeve te gaan zitten afwachten. Toch leg ik me gedwee bij Radu’s voorstel neer. Ik heb gezien hoe snel een moroi zich kan verplaatsen. Pascal stribbelt evenmin tegen. Valt dat even mee. Met frisse tegenzin wandelen we terug naar de hoeve waar Maire en Eris voor de haard zitten. ‘Waar is Radu?’ wil Eris weten. ‘Wolfje aan het spelen,’ zeg ik. Ik weet zeker dat Radu getransformeerd is. Een geurspoor volgen gaat nu eenmaal gemakkelijker als je op vier poten kunt rennen, met je neus vlak bij de grond. Nog een reden om zijn voorstel zonder tegensputteren aan te nemen. Ik heb zo mijn twijfels of hij in wolvengedaante te vertrouwen is. Voor zover ik weet, valt een weerwolf een mens te allen tijde aan. Alleen als je hem van begin tot eind hebt zien transformeren ben je veilig. Het zal echter moeilijk zijn een weerwolf te vinden die bereid is de martelgang van mens naar wolf in het openbaar te ondergaan. Oké, Radu heeft het twee keer gedaan, maar dat was voor een goed doel. En het feit dat Veles altijd onder toeziend oog van ons allemaal transformeert is een voorzorgsmaatregel. Wij zien het niet zitten om smakelijk opgepeuzeld te worden door onze eigen zoon. Hij weet niet beter dan dat er publiek bij is als hij verandert. Ik schat in dat iedere andere weerwolf pertinent zal weigeren voor kermisattractie te spelen. Dat wil zeggen, als er andere weerwolven bestaan. Na al die jaren weten we dat nog steeds niet.
Iets over enen komt Radu terug. Zijn kleren zijn gevlekt en gekreukt. Zijn haar zit vol klitten en takjes. Hij blijft in de deuropening stilstaan. ‘En?’ vraagt Pascal. ‘Iets wijzer geworden?’ ‘Jawel. Ik heb het spoor tot halverwege het dorp kunnen volgen. Op het plein ben ik het kwijtgeraakt.’ ‘Ik had niet anders verwacht.’ Pascal strekt zijn lange benen voor zich uit. ‘Is dat alles?’ 49
‘Nee. Net voorbij het dorp is het me gelukt het spoor weer op te pikken. Een paar honderd meter verderop stond Vidars auto met draaiende motor in de berm. Ik had geen gelegenheid dichterbij te komen want er stapte een vrouw bij hem in, waarna hij direct wegreed.’ ‘Dat zal zijn lunch wel geweest zijn,’ grapt Pascal. ‘Ik vrees van niet.’ Radu komt de kamer in. ‘Ze noemde hem Tanár. Ze is een strigoi.’
50
8 Cat
Even is het stil. Pascal is zoals gewoonlijk de eerste die een opmerking plaatst. ‘Dat is niet zo mooi.’ Het klinkt kurkdroog. ‘Niet zo mooi?’ valt Maire uit. ‘Het is een regelrechte ramp! Wie zegt dat er geen drie strigoii zijn, of vier of tien?’ ‘Hou eens op zeg!’ Eris’ ogen puilen zowat uit de kassen. Ze zit neurotisch heen en weer te wiebelen op het puntje van haar stoel. ‘Twee is al erg genoeg.’ ‘Ik hoop dat ik de plank mis sla,’ gaat Maire verder, ‘maar voor hetzelfde geld is Vidar bezig een heel leger samen te stellen.’ ‘Invasion of the strigoii.’ Pascal maakt een onheilspellend geluid en maait als een idioot met zijn armen door de lucht. ‘Kun jij nou nooit eens serieus zijn?’ bitst Eris. ‘Ik ben serieus.’ Pascal laat zijn armen zakken. Radu graait afwezig naar het pakje sigaretten dat op de schoorsteenmantel ligt. Een aan nicotine verslaafde vampier. Het wordt steeds gekker. Longkanker hoeft hij in ieder geval niet te vrezen. Hij is toch al dood. Hij steekt een sigaret op en inhaleert met zijn ogen dicht. ‘Proef jij daar nog iets van?’ informeert Pascal. ‘Met mijn smaakpapillen is niets mis. Heb je er last van?’ ‘Ik kom heus niet in de verleiding door dat beetje rook.’ ‘Mooi. Laten we dan bespreken wat ons te doen staat.’ Radu neemt de enige nog lege stoel in beslag. ‘Wat betekent Tanár?’ vraag ik. ‘Meester.’ Radu pakt de asbak van tafel en tikt de as van zijn sigaret. ‘Wat heb je eigenlijk over vampiers kunnen vinden in het document?’ ‘Strigoii behoren tot de Copiii Dracului. Dat zou je kunnen vertalen als ‘duivelskinderen’. Volgens de oude Roemeense legenden horen strigoii in de hel thuis.’ ‘Dat klinkt als christelijk bijgeloof,’ zegt Pascal. ‘Roemeens orthodox. Hoe dan ook, als een weerwolf zich schuldig maakt aan zelfdoding wordt hij een strigoi.’
51
‘Maar Vidar is toch overleden aan een hartaanval?’ Eris is gestopt met wiebelen. Ze zit nerveus aan de mouw van haar trui te pulken. ‘Door zichzelf welbewust met mijn bloed in contact te brengen, werd Vidar een weerwolf,’ zegt Radu. ‘Zijn dood was daar een direct gevolg van. Dat zou je kunnen opvatten als een indirecte vorm van suïcide.’ ‘Jouw dood was dan toch ook indirecte suïcide?’ merk ik op. ‘Inderdaad, alleen heb ik de handeling die tot mijn dood leidde niet zelf uitgevoerd. Dat is een klein, maar belangrijk detail.’ ‘We weten niet zeker of Vidar zichzelf heeft besmet,’ zegt Maire. ‘We hebben het geen van allen gezien.’ ‘In zijn brief suggereert hij dat het wel degelijk zo gegaan is en de gelegenheid om zichzelf te besmetten was er. Ik ben van mening dat we er zonder meer van uit kunnen gaan, dat hij die mogelijkheid niet onbenut heeft gelaten. Een andere verklaring voor zijn herrijzenis als strigoi is er niet.’ Radu neemt nog een trek van zijn sigaret. Pascal, onze ex-kettingroker, doet alsof het hem niet deert. Nog even en de kwijl druipt langs zijn kin. Ik zit te dubben of ik een doos tissues moet gaan halen. ‘Oké,’ geeft Maire toe. ‘Dat is waar, maar de zelfmoordtheorie vind ik ongeloofwaardig.’ ‘Misschien heeft Vidar een paar pilletjes teveel onder zijn tong gelegd,’ gist Eris. ‘Wij dachten dat hij last van zijn hart had, maar hij kan er evengoed zelfmoord mee hebben gepleegd.’ ‘Nee,’ zeg ik. ‘Dat kan niet. Aan een overdosis van die soort pillen ga je niet dood.’ ‘Kan het niet zijn dat Vidar een moroi is, net als jij?’ vraagt Maire aan Radu. ‘Dat is onmogelijk.’ ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ ‘In het document staat dat er twee manieren zijn om moroi te worden. Eén: directe, moedwillige besmetting door een andere moroi. Dat was in Vidars geval niet aan de orde. Twee: als een weerwolf op gruwelijke wijze door een ander van het leven wordt beroofd, herrijst hij als moroi. Ook deze mogelijkheid is uitgesloten. Daaruit trek ik de conclusie dat Vidar een strigoi is.’ Maire knikt. ‘Wat staat er nog meer in het document?’ vraagt Pascal, terwijl hij in de bak lolly’s op tafel grabbelt. Hij moet en zal iets in zijn mond hebben. Het is dat hij het zichzelf aandoet, anders zou ik nog medelijden met hem krijgen ook.
52
‘Ik pak het er even bij.’ Radu legt zijn sigaret op de rand van de asbak en verdwijnt. Bij terugkomst heeft hij het document onder zijn arm. De lederen omslag is opgesierd met een reliëf en gekruld ijzerbeslag aan de hoeken. Radu trekt een paar stoffen handschoenen aan en slaat het boek open. Na er even in gebladerd te hebben leest hij enkele bladzijden vluchtig door. Zijn vingers blijven steken bij een passage die met rode inkt is neergeschreven. ‘Hier staat dat een strigoi zich kan vermenigvuldigen,’ zegt hij. Pascal trekt zijn lolly uit zijn mond. ‘Dat was me al duidelijk. Hoe doet hij dat?’ ‘Door zes achtereenvolgende nachten het bloed van één individu te drinken. Tijdens de zevende nacht wisselt de strigoi bloed uit met deze man of vrouw. Aangezien het bloed van een strigoi toxisch is, zal degene die het drinkt sterven.’ ‘En herrijzen uit de dood,’ vult Pascal aan. ‘Niet persé. Er moet nog een handeling worden verricht. Een kus. Of eigenlijk moet ik zeggen: het inblazen van adem. Daarmee bezegelt de strigoi de overbrenging van zijn eigenschappen en wekt hij de dode tot leven.’ ‘Daar zijn we dan mooi klaar mee,’ mopper ik. ‘Zeg dat wel,’ valt Eris me bij. ‘Dat is nog niet alles,’ spreekt Radu onverstoorbaar verder. ‘Iedere strigoi die uit Vidars bloed en adem geboren wordt, zal hem als meerdere aanvaarden.’ ‘Hoe kun je een strigoi liquideren?’ Typisch Pascal, continu op zoek naar praktische weetjes. ‘Een strigoi heeft twee harten. Even zien…’ Radu bladert nog wat in het document. ‘Het ene hart onttrekt de levenskracht van zijn slachtoffers aan het bloed dat hij drinkt, het andere houdt zijn lichaamsfuncties in stand. Als je beide harten verwijdert sterft hij.’ ‘Dat klinkt als een smerige klus.’ ‘De harten moeten met scherpe voorwerpen worden doorboord en vervolgens verbrand,’ vervolgt Radu, ‘omdat zich anders twee nieuwe harten ontwikkelen, waarna de strigoi uit de dood herrijst.’ ‘Dan is het idee achter de houten staak kennelijk zo stom nog niet.’ Pascal grijnst. ‘Wat gebeurt er met het lichaam?’ ‘Dat zal na vernietiging van de harten versneld ontbinden.’ ‘Tot stof zult gij wederkeren, opgeruimd staat netjes.’ ‘Mogelijk,’ Radu kijkt op. ‘In welk stadium van ontbinding het proces blijft steken is leeftijdsafhankelijk. Van een zeer oude strigoi zal na het verwijderen van de harten weinig overblijven.’
53
‘En een jonge verandert hoogstwaarschijnlijk in een stinkende hoop smurrie.’ Pascal trekt zijn neus op. ‘Dat is niet geheel ondenkbaar.’ Radu klapt het boek dicht en trekt zijn handschoenen uit. Hij neemt een trek van zijn half opgebrande sigaret. ‘Hoe kunnen we onszelf beschermen?’ vraag ik. ‘Dat is een goede vraag.’ Radu legt het boek weg en begint door de kamer te ijsberen. ‘Is knoflook geschikt als afweermiddel, als het om een strigoi gaat?’ ‘Knoflook, wijwater, kruizen, allemaal nutteloos.’ Radu blijft vlak voor me stilstaan. Een zinnelijke muskusgeur dringt zich aan me op. Mijn hormoonhuishouding slaat op tilt. Ik kan de neiging mijn blik naar zijn kruis te laten afdwalen amper bedwingen. ‘Jammer,’ zeg ik. ‘Hoe voedt een strigoi zich eigenlijk? Staat dat ook in het boek?’ ‘Een strigoi drinkt direct uit het hart.’ ‘Heel fijn.’ Pascal trekt een grimas. ‘En hoe zit het met de lange hoektanden. Heeft een strigoi die wel?’ ‘Een strigoi heeft een gespierde holle tong. Daarmee doorboort hij de borstkas van zijn slachtoffer en zuigt diens bloed op tot de dood erop volgt.’ ‘Jezus Christus!’ Pascal bijt zijn lolly krakend doormidden. Hij gooit het stokje weg. ‘Mag ik jouw tong straks even zien?’ Hij lacht liefjes. Radu kijkt hem een seconde met half toegeknepen ogen aan. Dan hervat hij zijn heen en weer geloop. ‘Ik denk niet dat ik nog kan slapen nu ik dit allemaal weet,’ piept Eris. ‘Hier nog één,’ sluit Maire zich bij haar aan. ‘Laten we alle deuren en luiken op slot houden en zoveel mogelijk bij elkaar blijven.’ ‘Het is hinderlijk dat jij niet tegen daglicht kan,’ wendt Pascal zich tot Radu. ‘Wat dat betreft zijn wij in het nadeel.’ ‘Ik kan me nauwelijks voorstellen dat de strigoaica het daglicht al kan verdragen.’ ‘Strigoaica?’ ‘De vrouw.’ Radu neemt weer op zijn stoel plaats en drukt zijn sigaret uit. ‘Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk dat Vidar direct na zijn wederopstanding op zoek is gegaan naar een partner. Volgens het document zijn strigoii van nature solitaire wezens.’ ‘Hij zal wel eenzaam zijn geweest,’ gist Maire. ‘Nogal logisch, want wie wil er nu met zo’n klootzak samenleven.’ ‘Dat lijkt mij nou vergezocht,’ bromt Pascal. ‘Ik zou wel eens willen weten waarom Vidar een andere strigoi heeft opgewekt.’ 54
‘Misschien ziet hij het niet zitten om Veles onbewaakt achter te laten als hij op strooptocht gaat,’ zegt Eris. Pascal draait zijn gezicht in haar richting. ‘Dat zou dan betekenen dat er een derde strigoi is. Vidar is vanavond samen met zijn nieuwe vlam op stap geweest.’ ‘Zou hij van plan zijn ons te overvallen?’ vraagt Maire. ‘Waarom niet?’ antwoordt Pascal. ‘De ruil die hij heeft voorgesteld is een lachertje. Je kunt op je vingers natellen dat hij niet van plan is het daarbij te laten. Hij wil wraak. Ik ga ervan uit dat het kidnappen van Veles een afleidingsmanoeuvre is. Als dat niet zo was, had hij allang geprobeerd een tijd en plaats voor de ruil af te spreken.’ ‘Zou je denken?’ ‘Hou de hond een bot voor en hij gaat er achteraan. Ondertussen kun je zijn etensbak plunderen.’ Maire verbleekt. ‘Maar dan is Veles helemaal niet veilig,’ fluistert ze. ‘Zolang wij niet door Vidar te grazen zijn genomen is hij dat wel,’ stelt Pascal haar gerust. ‘Daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken.’ ‘Je maakt me bang.’ ‘Dat spijt me, maar het is niet verstandig onze ogen te sluiten voor de realiteit.’ ‘Dat snap ik.’ Maire begint weer aan haar krullen te friemelen. Ik knauw op de binnenkant van mijn wang. Pascals theorie staat me allerminst aan. Als Vidar de ruil doorzet is Veles gered. Nu hij een moroi is, zal Radu een ruil waarschijnlijk ook wel overleven. Komt het daarentegen niet tot een ruil en brengt Vidar Veles om het leven, dan heeft Radu zichzelf voor niets opgeofferd. ‘Wat denk jij ervan?’ vraag ik aan Radu. ‘Speculeren heeft geen zin. Laten we ons beperken tot de feiten.’ ‘Het is zeker dat er naast Vidar nog één strigoi is,’ zeg ik. ‘Zijn nederige dienares.’ Pascal maakt een potsierlijke buiging die hem een boze blik van Eris oplevert. ‘Dat hangt af van hoe je het bekijkt,’ meent Radu. ‘O ja?’ Pascals wenkbrauwen schieten de hoogte in. ‘In het document staat dat een strigoaica haar gaven veel sneller en beter onder controle heeft dan een strigoi. Dat maakt haar buitengewoon gevaarlijk. Als Vidar haar daadwerkelijk heeft opgewekt, dan zal ze zijn bevelen wel opvolgen, maar onder haar eigen condities.’ ‘Hoezo condities?’
55
‘Het is moeilijk om een opdracht dermate secuur te formuleren, dat er geen enkele twijfel over de inhoud bestaat.’ ‘Ofwel: Vidar heeft zijn slaafje niet voor honderd procent onder controle. Dat zou in ons voordeel kunnen werken.’ ‘Wellicht.’ ‘Het wordt tijd dat Vidar een plaats en tijd voor de ruil doorgeeft,’ zeg ik. ‘Met een beetje geluk zien we kans hem te overmeesteren.’ ‘Met een beetje geluk…’ Radu leunt achterover. Er verschijnt een flauw lachje op zijn gezicht. Zijn ogen doen niet mee. Dat is een slecht teken. ‘Goed dan,’ erken ik. ‘We hebben een heleboel geluk nodig, maar het valt toch te proberen?’ ‘Als hij bepaalt waar de ruil zal plaatsvinden, heeft hij de regie in handen. Stel dat hij ons in de val lokt. Of dat te laat blijkt dat hij inderdaad een groep strigoii om zich heen heeft verzameld. Of als er…’ ‘Ja, stop maar,’ val ik hem in de rede. ‘Het is duidelijk.’ ‘Ik vind dat we zelf in actie moeten komen,’ zegt Pascal. ‘Afwachten tot hij de eerste stap zet, vind ik geen goed plan. Ook dan heeft hij de regie in handen. We leggen een hinderlaag en nemen hem te grazen op een moment waarop hij het niet verwacht.’ ‘Ik wil ook iets doen,’ valt Maire hem bij. ‘Laten we de mogelijkheden op een rijtje zetten.’
Na een uur brainstormen is het plan als volgt: Radu gaat buiten op het tuinbankje zitten. Als Vidar de dagelijkse foto komt brengen, is het zo goed als zeker dat hij zo’n buitenkans niet aan zijn neus voorbij zal laten gaan. Hij zal een poging doen om Radu te overmeesteren. Een schitterend moment voor Pascal om ten tonele te verschijnen. Als het een beetje meezit, krijgt Pascal het voor elkaar om Vidar met ons zwaar kaliber dubbelloops geweer, twee keer voor zijn sodemieter te schieten. Dood zal Vidar er niet van gaan, maar het zal hem wel tijdelijk uitschakelen. Dat geeft ons gelegenheid om hem in de cel op te sluiten. Radu kan Veles’ verblijfplaats uit hem lospeuteren, waarna we Veles kunnen bevrijden. Simpel toch? ‘Wat doen we als de strigoaica bij hem is?’ gooit Pascal obstakel nummer één in de groep. ‘Daar weet ik wel iets op,’ zeg ik. ‘Wat dacht je van een magische zaklantaarn?’ ‘Een wat?’ ‘Ik kan met hulp van mijn demonen daglicht isoleren en opslaan. Als ik dat op de vrouw richt zal ze waarschijnlijk in vlammen opgaan.’ ‘Geroosterde strigoi,’ Pascal likt zijn lippen af. ‘Een culinair hoogstandje.’ ‘Is een strigoi net zo snel als jij?’ vraagt Eris aan Radu. 56
‘Dat weet ik niet. Ik verwacht in ieder geval dat hij sneller is dan een mens.’ Joepie. Dat is dan obstakel nummer twee. ‘Als hij ons met behulp van een illusie in de maling neemt, kun jij hem nooit raken met het geweer, Pascal,’ zegt Maire. Pascal knikt. ‘Laten we dan maar hopen dat hij dat nog niet kan. Wat vind jij, Radu?’ ‘Het staat me niet aan dat we niet exact weten waarmee we te maken krijgen.’ ‘We kunnen niet eindeloos blijven afwachten.’ ‘Dat ben ik met je eens.’ ‘Dus gaan we ervoor?’ ‘Ik vind het risico te groot, met name voor jullie.’ ‘Laten we er dan over stemmen. Wie vindt dat we de gok moeten nemen, steekt zijn hand op.’ Drie handen gaan omhoog. ‘Oké,’ zegt Pascal. ‘Dat is dan duidelijk.’ Radu knikt langzaam. Eris, die net als hij haar hand niet heeft opgestoken, begint nerveus op haar nagels te bijten. Ik sta op en rek me uit. Volgens de klok is het kwart over twee in de nacht. Lunchtijd, te geschift voor woorden. We gaan met zijn vieren naar de keuken. Radu eet liever buiten de deur. Het herstel van zijn verwondingen kost hem veel energie. Een bloedtransfusie extra kan geen kwaad. Drie uur later komt hij terug van zijn rooftocht. Ik zit in mijn uppie in de woonkamer. De anderen liggen met een jetlag in bed, en dat zonder in het vliegtuig te hebben gezeten. Ik ben zelf ook moe, maar te rusteloos om te slapen. Radu komt bij me voor de haard zitten. ‘Waar is iedereen?’ wil hij weten. ‘Slapen.’ ‘Waarom slaap jij niet?’ ‘Omdat ik nog wakker ben.’ Daar heeft hij niet van terug, of hij heeft geen trek in een onzinnige discussie. Ik ook niet. Blij dat we het eens zijn. Ik schenk mijn wijnglas halfvol en neem een flinke teug. De alcohol prikkelt in mijn slokdarm. Even moed verzamelen, dan de hamvraag: ‘Mag ik bij jou slapen?’ Radu staart me aan. De honingkleur van zijn irissen steekt scherp af bij zijn wimpers. Ik vraag me af wat er in zijn hoofd omgaat. Soms vind ik het jammer dat ik geen gedachten kan lezen. ‘Ik weet niet of dat zo’n goed idee is,’ zegt hij. ‘Waarom niet?’ ‘De honger.’ 57
‘Je hebt jezelf net gevoed.’ ‘Ik heb het niet over nu.’ ‘We kunnen de wekker zetten. Als hij afgaat ga ik naar mijn eigen kamer. Wat kan er misgaan?’ ‘Van alles.’ Hij blijft me aankijken, met die sensueel melancholieke blik van hem. Ik klok het laatste beetje wijn in een keer naar binnen en loop op hem af. Zijn krachtveld omsluit me als een warme deken. Ik ruik bloemen en kruiden. Mijn knieën knikken. ‘Alsjeblieft,’ smeek ik. ‘Ik mis je.’ Ik knipper koket met mijn ogen. Radu probeert zijn gezicht in de plooi te houden, maar het lukt niet helemaal. Een van zijn mondhoeken krult lichtjes op. Het kuiltje in zijn linkerwang wordt dieper. Ik weet dat ik gewonnen heb.
Boven ruk ik de kleren van mijn lijf en duik Radu’s bed in. Radu is niet zo vlot. Hij vindt het nodig om eerst een halfuur onder de douche te gaan staan. Death moves in mysterious ways. Ik zucht en klop mijn kussen nog maar een keer op. Als hij niet opschiet, lig ik al voor pampus voor hij terug is. Misschien is dat wel precies waar hij op hoopt, maar dat kan hij dus mooi vergeten. Eindelijk, tussen twee knikkebollen door, zie ik hem de kamer in komen. Jammer genoeg is hij niet naakt. Hij heeft een witlinnen broek aan, die maar net op zijn slanke heupen blijft hangen. ‘Hè, hè,’ laat ik mijn ongeduld blijken. ‘Ik dacht al dat je niet meer kwam.’ Radu zegt niets. Hij doet de deur dicht en controleert de gordijnen. Niet dat daar iets mis mee kan zijn, want Pascal heeft onze voltallige knijpervoorraad opgebruikt om te voorkomen dat Radu in zijn slaap geroosterd wordt, maar in bepaalde gevallen kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Terwijl Radu in bed stapt, draai ik op mijn zij. Hij gaat met halfgesloten ogen op zijn rug liggen. Een vochtige lok haar krult over zijn voorhoofd. Ik leg mijn hand op zijn schouder en laat haar langzaam via zijn arm naar beneden glijden. Zijn huid voelt warm en glad aan. Van zijn verwondingen is nauwelijks nog iets te bespeuren. Enkel de rug van zijn hand vertoont een klein rond litteken. Ik durf te wedden dat daar over enkele uren ook niets meer van te zien zal zijn. Al zijn oude littekens zijn eveneens verdwenen en dat waren er nogal wat. In wolvengedaante hadden Radu en Pascal namelijk de slechte gewoonte elkaar tijdens gevechten gruwelijk toe te takelen. Het was mijn taak geweest beide heren weer op te lappen. Als illegaal arts heb ik meer ervaring opgedaan met open wonden, botbreuken en kneuzingen dan de gemiddelde huisdokter. 58
Ik schuif dichter naar Radu toe. Mijn hand ligt op die van hem. Ik streel zijn vingers. Ze krommen zich onder mijn aanraking en beantwoorden mijn liefkozing op een lome manier. Het is een vreemd gezicht. Toen hij nog leefde was zijn huid veel donkerder dan die van mij. Nu ben ik bruiner. Voorzichtig trek ik mijn hand los, duik onder zijn arm door en kruip tegen hem aan. Met mijn oor tegen zijn borst luister ik naar het trage kloppen van zijn hart. ‘Als wij de liefde zouden bedrijven,’ verbreek ik de stilte, ‘ben ik dan een necrofiel?’ ‘Wat is dat nou voor vraag?’ Hij laat zijn arm om mijn schouders zakken. Ik grinnik en richt me half op. Mijn gezicht is vlakbij dat van hem. Zijn adem strijkt als een warme windvlaag langs mijn wang. Zijn pupillen veranderen van vorm en krijgen iets katachtigs. Het geel eromheen lijkt te pulseren. Het slokt me op alsof ik een weerloos vogeltje ben. We zoenen elkaar traag, zonder onze mond ver open te doen. Het puntje van zijn tong strijkt langs mijn lippen en glijdt zo nu en dan plagend een stukje naar binnen. Hij weet precies hoe hij me gek moet maken. Als hij eindelijk voor de hoofdprijs gaat, slaat mijn hart op hol. Ik hou me vast aan zijn schouder en kus hem vol overgave terug. Zijn lippen zijn vol en zacht. Hij graait met zijn handen door mijn haar. Ik laat zijn schouder los en begin aan de tocht omlaag, via zijn borst, over zijn middenrif naar zijn buik. Mijn vingers maken zacht strelende bewegingen. Wanneer ik zijn navel passeer, stokt zijn adem. De kruidige geur die vrijkomt is zo zwaar dat ik er duizelig van word. Mijn onderbuik begint te tintelen. Dralend draai ik kringetjes met mijn wijsvinger. Ik voel zijn buikspieren verharden en volg het streepje haar onder zijn navel, tot ik bij de band van zijn broek aankom. Er glijdt iets duns langs mijn pols. Een sterke hand vouwt zich om de mijne. ‘Stop!’ Radu draait zijn hoofd opzij. Zijn adem komt met horten en stoten. Ik probeer mijn hand los te wurmen. Tevergeefs. Dan maar in de aanval. Ik kus hem in zijn hals. ‘Nee!’ Hij laat mijn hand schieten en duwt me van zich af. Ik pak zijn arm beet. ‘Wat is er?’ ‘Laat me los, ik…’ Zijn woorden gaan ten onder in gekreun. ‘Cat, laat me los!’ De paniek in zijn stem alarmeert me. Vlug rol ik bij hem vandaan. Radu hijst zich overeind en gaat met zijn rug naar me toe op de rand van het bed zitten. ‘Ik denk dat je beter kunt gaan,’ zegt hij hees. ‘Waarom?’ ‘Ga weg.’ ‘Maar…’ ‘Ga!’ 59
Goed. Het is menens. Geen geschikt moment om mijn kont tegen de krib te gooien. Ik wurm mezelf tussen de lakens uit en verzamel mijn kleren die her en der over de vloer verspreid liggen. Radu blijft zitten waar hij zit. Hij houdt zijn armen tegen zijn buik gedrukt. Zijn borstkas gaat zwoegend op en neer. ‘Gaat het wel met je?’ vraag ik. Hij knikt. ‘Nou, welterusten dan maar.’ Met mijn kleren in mijn armen geklemd, dwing ik mezelf met rustige passen naar de deur te lopen. Ergens diep van binnen gilt een stemmetje dat ik beter kan rennen, maar dat is ver beneden mijn waardigheid. ‘Weg Cat! Nu!’ Oké, het wordt dus toch rennen. Ik vlieg de deur uit en sla haar met een klap achter me in het slot. Ik kan alleen maar hopen dat de anderen niet zijn wakker geschrokken.
60
Strigoi
"Ayez pitié des méchants, vous ne savez pas ce qui se passe dans leur coeur."
"Hebt medelijden met de slechten, gij weet niet wat er in hun hart omgaat."
Victor Hugo (1802-1885)
61
62
9 Dumi
Tijd. Het zei hem niets. Niet meer. In het begin had hij geprobeerd de seconden te tellen. Maar toen seconden minuten waren geworden en minuten uren, had hij beseft dat het zinloos was. Hij zou krankzinnig worden als hij zichzelf toestond het verstrijken van de tijd te registreren. Hij wilde niet weten hoe lang hij hier al lag of hoe lang hij hier nog zou liggen. Dat was de zoveelste reden waarom hij zich meestal gewillig liet meevoeren naar de diepste spelonken van zijn onderbewustzijn. De alfagolven van zijn trance deinden in slowmotion op en neer. Hij gleed naar beneden, naar de stilte en het duister. Daarna dreef hij langzaam weer omhoog en zag kans kort aan de oppervlakte te blijven. Nieuwe hersenschimmen doemden op. Mila was gevallen en hing half over de zitting van de bank. Haar gegil ging door merg en been. Hij kon niets doen om haar te helpen. Er was enkel onmacht. Hijzelf lag op de grond, in een steeds groter wordende plas bloed. Het leven stroomde uit hem weg, letterlijk. Zijn ogen staarden omhoog. Verbijsterde leegte. Ongeloof. Hij had het niet zien aankomen. Waarom had hij het niet zien aankomen? Verdomme! Zijn hart spatte in duizend stukjes uiteen. Deze pijn voelde hij wel, omdat ze niet lichamelijk was. Ze spleet zijn ziel in tweeën. Huilen deed hij echter niet. Zijn ogen waren altijd droog omdat hij niet huilen kon. Niettemin vrat het schuldgevoel aan hem. Hij had alert moeten blijven. Hij had zichzelf niet mogen toestaan zijn oplettendheid te laten varen. Toch was dat precies wat hij gedaan had. Hij was ervan uitgegaan dat ze veilig waren. Maar ze waren nooit veilig geweest. Nooit! De meeste herinneringen die omhoog borrelden waren pijnlijk. Van de paar mooie memoires die hij koesterde stamden de meeste uit zijn jeugd. De rest was getooid met een zwart randje. Dat gold voor zijn onstuimige liefde voor Mila, voor hun huwelijk en de geboorte van hun kind. Ze waren voortdurend op elkaar aangewezen geweest en constant op hun hoede. Het gevaar was nooit van hun zijde geweken. Het had hun leven onzeker en instabiel gemaakt.
63
Mila bleef gillen en vocht als een furie. Ondanks dat maakte ze geen schijn van kans. Ze was ten dode opgeschreven, net als hijzelf. ‘Nee!’ wilde hij schreeuwen, maar uit zijn mond kwam geen geluid. Zijn lippen bewogen niet eens. Hij had zijn lichaam verlaten. Hij zweefde omhoog, tot vlak onder het plafond van de kamer. De lijn die hem met zijn lichaam verbond was nog intact. Hij bungelde als een vlieger in de lucht. Hij zag hoe ook zij zich van haar lichaam losmaakte. Ze strekte een hand naar hem uit. Radeloosheid spatte van haar gezicht. Hij probeerde haar vingers te grijpen, maar kon er net niet bij. ‘Mila! Blijf hier! Blijf bij me!’ Ze dreef steeds verder van hem weg, tot hij haar niet meer kon zien. Hij probeerde zijn mond open te sperren. Een geluidloze schreeuw. Hij kon niet zonder haar. Toen hij haar voor het eerst ontmoet had, was de vonk direct overgesprongen. Het was een vreemd gevoel geweest. Alsof ze twee magneetpolen waren, die met verpletterende kracht naar elkaar toe werden getrokken. Nog diezelfde avond hadden ze de liefde bedreven. Hij wist nu dat hij had moeten weglopen toen het nog kon. Als hij zijn gevoelens genegeerd had, zou zij nu nog leven. Dat wist hij zeker. Het was zijn idee geweest om de brief te schrijven. Zij had getwijfeld. Zij had gevoeld dat er iets niet klopte. Waarom had hij niet naar haar geluisterd? Nu luisterde hij wel. Hij wachtte op de doffe dreun in zijn borstkas, die aangaf dat er weer een etmaal verstreken was. Niet doen! Niet tellen! Zijn machteloosheid was bijna tastbaar. Hij moest loslaten. Hij moest blijven volhouden dat tijd niet bestond. Als hij dat niet deed, zou hij gek worden.
64
10 Cat
‘Volgens mij komt hij niet meer,’ fluister ik. ‘Het is al over elven. Normaalgesproken hebben we hem om deze tijd aan de telefoon.’ Ik zit samen met Pascal in de stal die sinds onze geit dood is niet meer gebruikt wordt. Via de openstaande deur hebben we een onbeperkt uitzicht op het erf. Het is zo goed als donker. Radu zit op het tuinbankje te roken. Hij heeft met geen woord over het voorval in zijn slaapkamer gerept. Ik ben er ook niet over begonnen. Uit ervaring weet ik dat geduld een schone zaak is. Als hij er iets over wil zeggen, doet hij dat nog wel uit zichzelf. Ernaar vragen heeft in zo’n geval meestal een averechts effect. Dan doet hij zijn mond helemaal niet meer open. ‘Zou Vidar doorhebben wat we van plan zijn?’ vraag ik. ‘Ik heb geen idee hoe hij dat zou moeten weten.’ Pascal zet het geweer met de loop omlaag tegen de muur. Het is een loodzwaar ouderwets geval met twee hanen. Het valt me mee dat er geen buskruit in hoeft. In plaats daarvan zitten er twee kogels in die zonder doorladen kunnen worden afgeschoten. Van ons vijven is Pascal de enige die weet hoe het voelt om door zo’n kogel geraakt te worden. Hopelijk blijft het daarbij. Pascal rekt zich uit. ‘Ik ben zo stijf als een hark,’ klaagt hij. ‘Als Vidar niet gauw komt opdagen, hou ik het voor gezien.’ Hij laat zijn armen zakken en kraakt met zijn vingers. Ik gluur weer naar buiten. De lamp naast de voordeur springt aan. Radu werpt er een korte blik op. Hij staat op en begint langzaam heen en weer te lopen. Achter de voordeur zitten Maire en Eris verstopt. Net als ik hebben zij een grote blikken bus bij zich. In de bussen heb ik vanmiddag het daglicht opgevangen dat de demonen voor me verzameld hebben. Het heeft me een haan en een stuk of tien onrijpe peren gekost. Omdat ik bang ben dat de deksels op het moment suprème niet snel genoeg zullen loslaten, heb ik de bussen afgesloten met dik zwart papier en tape. Op die manier kunnen ze met een goedgemikte stomp worden opengebroken. Radu gaat weer zitten. Hij strekt zijn benen en kruist zijn enkels. ‘Volgens mij verveelt Radu zich te pletter,’ zeg ik. ‘Met dat engelengeduld van hem kan het nog uren duren eer hij het opgeeft,’ bromt Pascal. ‘Zou je denken?’
65
‘Ja, dat denk ik zeker.’ Pascal komt achter me staan en zet me klem tussen hemzelf en de muur. Zijn handen glijden onder mijn shirt naar mijn borsten. Ik voel zijn mond over mijn hals dwalen. ‘Ik denk niet dat Radu het op prijs stelt als we ons laten afleiden,’ waarschuw ik. ‘Vidar komt niet meer, geloof mij nou maar.’ Pascal drukt zijn heupen tegen mijn kont. Hij bijt zachtjes in mijn oor. ‘Ik durf er niet op te gokken, dus hou je hormonen nog maar even in bedwang en let op.’ Pascal slaakt een overdreven zucht. Hij trekt zijn handen onder mijn shirt uit en gaat naast het geweer op de grond zitten. ‘Maak me maar wakker als er iets gebeurt,’ zegt hij. ‘Ik heb liever dat je…’ Buiten klinkt een schorre kreet. Radu heft zijn hoofd op en speurt met toegeknepen ogen de omgeving af. Ik doe hetzelfde maar zie niets vreemds. ‘Wat was dat?’ fluistert Pascal. Hij is opgestaan en gluurt langs de deurpost naar buiten. Het geweer ligt stevig in zijn linkerhand. ‘Ik weet het niet,’ fluister ik terug. ‘Het kwam van rechts, ergens achter de schuur.’ ‘Vals alarm in ieder geval.’ Pascal grijnst breed. ‘Ik kreeg bijna een hartverzakking.’ ‘Ik ook.’ Ik grinnik met hem mee. ‘Het zal wel een fazant geweest zijn of zo.’ Radu zakt weer onderuit op de bank. Zijn peuk belandt met een boogje op de keien. De wegspattende vonkjes lichten fel op in de schemering. Ik ontspan mijn verkrampte spieren. Pascal zet het geweer terug tegen de muur en gaat weer zitten. ‘Ik had een paar lolly’s moeten meenemen,’ zucht hij. ‘Ben je zenuwachtig?’ ‘Wie? Ik?’ ‘Wie anders? Jij eet bergen lolly’s extra als je gestresst bent.’ ‘Schei toch uit.’ ‘Je begon er zelf over.’ Ik kijk om en steek mijn tong uit. Wanneer ik me terugdraai, sta ik oog in oog met Vidar. Hij grijpt mijn polsen beet en sleurt me de stal uit. Voor ik het goed en wel besef, staat hij met zijn armen om me heen tegen de buitenmuur. Pascal, die met het geweer in de aanslag naar buiten is komen stuiven, heeft niets aan zijn wapen. Ik blokkeer het schootsveld. Ook Radu is gedegradeerd tot machteloze toeschouwer. Ik worstel uit alle macht om los te komen, maar Vidar is zo onvoorstelbaar sterk dat ik geen schijn van kans maak. Zijn kromme nagels prikken gemeen in mijn vel. De stank van zijn adem is ondraaglijk. Vanuit mijn ooghoek zie ik de voordeur openzwaaien. Eris en Maire komen naar buiten rennen. Maire rukt de blikken bus uit Eris’ handen en stompt het karton 66
kapot. De lichtstraal die eruit komt is feller dan een bliksemschicht. Ik knijp mijn ogen dicht. Een fractie later vlieg ik door de lucht. Er klinkt een oorverdovende knal. Overal is geschreeuw. Door de klap waarmee ik de grond raak verlies ik het bewustzijn.
Er prikt iets in mijn linkerhand. Iets dat klein is en scherp. Nu voel ik het ook tegen mijn wang en rechterenkel. Met moeite doe ik mijn ogen open. De omgeving speelt voor draaimolen. Behalve het fluiten van de wind is het wonderbaarlijk stil. Vlak voor mijn neus bungelt een tak heen en weer. Er zitten blaadjes aan en een bloem die sterk geurt. Langzaam groeit het besef waar ik me bevind. Ik lig tussen de rozenstruiken onder Maires slaapkamerraam, vier meter van de stal. Met een kreun doe ik mijn ogen weer dicht. Ik wrijf met mijn handen over mijn slapen. Ondertussen dwing ik mezelf rustig en diep te ademen. Het werkt. De duizeligheid trekt weg. Wel bonkt mijn hoofd verschrikkelijk. Ik ga rechtop zitten en kijk rond. Vidar is nergens te bekennen. Hetzelfde geldt voor Eris, Pascal en Maire. Radu ligt in een glinsterende plas bloed op de betonstrook voor de stal op de grond. Hij beweegt niet. Ik slaak een kreet en kruip op hem af. Vlakbij steek ik mijn hand naar hem uit. Zijn ogen vliegen open. Hij maakt een afwerend handgebaar. ‘Niet aanraken.’ Hij laat zijn arm zakken en drukt zijn hand tegen zijn zij. Zijn ademhaling gaat raspend. Zijn overhemd is gescheurd en doorweekt met bloed. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik. ‘Waar zijn de anderen?’ Ik zink bij hem op de grond neer. Heel mijn lijf doet zeer, vooral mijn heup. Ik heb een rotsmak gemaakt. Dat is wel zeker. Radu’s ogen zakken half dicht. ‘Vidar,’ hijgt hij. ‘Ik… was te laat… zoeken…’ ‘Zoeken? Wie zoeken ze? Vidar?’ Radu schudt zijn hoofd. Met een vertrokken gezicht drukt hij zichzelf omhoog tot hij op zijn knieën zit. Zijn gekerm snijdt pijnlijk door de stilte. ‘Hoe kom je aan die wond?’ vraag ik. ‘Ik hoorde een knal. Heeft Pascal je geraakt?’ ‘Nee.’ Hij laat zijn hoofd zakken. ‘Bloed…’ Zijn vingers glijden door het rood. Hij knijpt zijn ogen dicht. ‘Ik moet…’ Hij buigt voorover en balt zijn handen tot vuisten. Zijn haar valt voor zijn gezicht. Zijn armen beginnen hevig te trillen. Aan de binnenkant van iedere pols ontstaat een opening waaruit een dunne, bleke tentakel tevoorschijn komt. De tentakels kronkelen als slangen in de rondte en storten zich als een stel hongerige bloedzuigers op het bloed. Mijn mond zakt open. Ik kan mijn ogen niet van de gulzige slierten afhouden. Het rood stroomt er doorheen en kleurt de bleekheid roze. Zo nu en dan klinkt een geluid als van een glas dat met een rietje wordt leeggezogen. De plas bloed wordt snel kleiner. Zodra er niets 67
meer op te slurpen valt, glijden de tentakels terug naar binnen. De openingen sluiten zich. Radu zakt onderuit tegen de muur van de stal, als een junkie die zojuist een shot heroïne naar binnen heeft gejaagd. Ik ga naast hem zitten, niet in staat om ook maar een woord uit te brengen.
Ik heb geen idee hoeveel tijd er verstreken is wanneer Pascal en Eris buiten adem het erf op komen lopen. Met hevig protesterende spieren krabbel ik overeind. ‘Waar is Maire?’ vraag ik. Pascal zet het geweer tegen de muur en strijkt met een hand over zijn gezicht. Het litteken op zijn wang is vuurrood. ‘We kunnen haar niet vinden,’ zegt hij. ‘Vidar heeft haar meegesleurd. We zijn hem achterna gerend maar hij was te snel. Hoe is het met jou Radu?’ Pascal hurkt op de grond neer. ‘Kun je lopen?’ Radu doet zijn ogen half open. ‘Even wachten.’ ‘Hoe komt hij aan die wond?’ vraag ik. ‘Hij zegt dat het geen kogel was.’ ‘Vidar heeft hem te grazen genomen.’ ‘Hoe?’ ‘Met zijn tong. Kom op Radu.’ Pascal grijpt Radu onder zijn oksels beet en trekt hem overeind. ‘We moeten naar binnen. Het is hier niet veilig.’ Radu bijt zijn tanden op elkaar. Zijn blik is een beetje glazig. Dikke zweetdruppels sijpelen over zijn voorhoofd naar beneden. Zijn krachtveld siddert en voelt kil aan. Eris maakt de voordeur open. Ik help Pascal om Radu te ondersteunen. ‘Hou zijn polsen bij je vandaan,’ commandeer ik. ‘Waarom?’ ‘Dat wil je niet weten.’ Pascal volgt mijn raad op. Samen slepen we Radu het erf over. Zodra we binnen zijn doet Eris de deur op slot. We leggen Radu op de bank in de woonkamer neer. ‘Trek je overhemd eens omhoog,’ zeg ik, ‘dan kan ik je wond bekijken.’ ‘Dat heeft geen zin. Ik…’ ‘Doe het nou maar.’ Radu hijst zichzelf een stukje overeind. Heel voorzichtig tilt hij de doorweekte stof op. De wond die bloot komt te liggen is diep maar bloedt niet meer. De randen zien er ontstoken uit. Telkens als de wond zich probeert te sluiten gaat hij weer open. ‘Het lijkt wel of het genezingsproces blijft steken,’ zeg ik. ‘Hoe kan dat?’ ‘Vidars speeksel is giftig.’ Radu gaat weer liggen, ‘zelfs voor mij.’ 68
‘Is er iets aan te doen?’ ‘Ik heb meer bloed nodig.’ ‘Doet het pijn als je iemand met die… eh… dingen aanraakt?’ ‘Nee.’ ‘Misschien kun je mij…’ ‘Nee!’ ‘Waarom niet?’ ‘Ik denk niet dat ik op tijd kan stoppen.’ ‘Fijn dat je het zegt. Het is ook niet erg. Ik heb al een ander idee. Geef mij je broekriem eens even Pascal.’ ‘Wat moet je daarmee?’ ‘Ik heb iets nodig om je arm mee af te binden.’ ‘Mijn arm?’ Pascal houdt zijn hoofd schuin. Hij zet een stap naar achteren. ‘Jouw arm ja.’ Ik lach liefjes. ‘En daarna die van Eris en mij. We gaan bloedbankje spelen.’ ‘Schitterend!’ Pascal maakt de gesp van zijn riem los. ‘Een droomwens die in vervulling gaat.’ Eris verdwijnt op mijn verzoek naar de keuken om drie bekers te halen. Ik haast me naar de kast en ga op zoek naar de grootste injectiespuiten die we in huis hebben. Daarna pak ik een doos steriele gaasjes en een rol pleisters uit de verbandtrommel. Eris komt terug met de bekers die ze op tafel neerzet. Ik haal een spuit uit de verpakking en druk de zuiger zo ver mogelijk in. ‘Ik haat naalden,’ pruttelt Pascal, terwijl hij gaat zitten. Hij wikkelt de riem om zijn bovenarm. De aders aan de binnenkant van zijn elleboog komen direct omhoog en beginnen te verkleuren. ‘Aansteller,’ snuif ik. ‘Er zit toch geen gif in die spuit, hè?’ ‘Ja hoor. Moorden is mijn hobby, nou goed?’ Ik laat hem een vuist maken en steek de naald in zijn arm. Binnen een mum van tijd heb ik een kwartliter bloed afgetapt. Ik druk een gaasje op Pascals arm en trek de naald terug. De beker waarin ik het bloed heb opgevangen zet ik op tafel neer. ‘Volgende patiënt graag.’ ‘Jij vindt dit veel te leuk,’ mompelt Pascal. Hij scheurt met zijn tanden een stuk pleister van de rol en plakt het gaasje vast. Eris zit al klaar met de riem om haar arm. Nadat ik bloed bij haar en mezelf heb afgenomen, geef ik een beker aan Radu. 69
‘Eet smakelijk,’ zeg ik, ‘met de complimenten van de kok.’ Radu werpt me een zure blik toe. Hij leunt met zijn rechterpols op de opening van de beker. ‘Ik zou het maar snel opdrinken,’ adviseert Pascal. ‘Straks wordt het nog koud.’ ‘Daar is hij mee bezig schattebout.’ Ik geef Pascal een knipoog en gooi de gebruikte spuiten in de prullenmand. De rol pleister en de overgebleven gaasjes leg ik terug waar ik ze vandaan heb gehaald. Terug bij Radu hoor ik een slurpend geluid. ‘Ah, het is op.’ Met een glimlachje pak ik de lege beker van Radu aan. Ik geef hem een volle terug. De tentakel kronkelt hongerig heen en weer en duikt met een sierlijke beweging het bloed in. De uitdrukking op Pascals gezicht is onbeschrijflijk. Het is zonde dat ik geen fototoestel bij de hand heb. Eris zinkt op een stoel neer. Er staat een diepe frons op haar voorhoofd. Nadat hij beker drie ook heeft leeggezogen gaat Radu voorzichtig rechtop zitten. ‘Wat nu?’ vraagt Pascal. ‘Ik volg Vidars spoor.’ Radu staat moeizaam op. Ook al probeert hij het niet te laten merken, ik zie aan zijn gezicht dat hij vergaat van de pijn. Helemaal overeind staan lukt hem niet. ‘Gaat dat wel?’ vraag ik. ‘Je ziet er niet uit.’ ‘Maak je over mij maar niet druk.’ ‘Maar je kunt nauwelijks...’ ‘We moeten Maire vinden, Cat, voor Vidar haar...’ Hij maakt zijn zin niet af. Dat is ook niet nodig. Het is duidelijk wat er kan gebeuren. Hij verlaat de kamer. Nog geen drie seconden later hoor ik de voordeur dichtslaan. Ik plof op de bank neer. Pascal gaat ook zitten. Hij doet zijn ogen dicht en strijkt met zijn handen over zijn gezicht. ‘Kunnen wij echt niets doen?’ vraag ik. Pascal doet zijn ogen weer open. ‘Ik zou niet weten wat. Eris en ik hebben de omgeving al afgezocht. Er was geen spoor van Vidar of Maire te bekennen.’ ‘Verdorie! Waarom zijn we ook zo stom geweest om te denken dat we hem aankonden.’ ‘Het heeft weinig zin om daar achteraf over te gaan zitten kniezen.’ ‘Hoe kan het dat Radu Vidar niet heeft geroken?’ ‘Vidar heeft waarschijnlijk rekening gehouden met de windrichting,’ zegt Eris. ‘En misschien heeft hij een illusie gebruikt, om ons te laten denken dat hij niet in de buurt was.’ ‘Ik dacht dat hij dat niet kon?’ ‘Blijkbaar kan hij meer dan wij dachten,’ bromt Pascal. ‘Ik snap niet dat hij Radu te pakken heeft gekregen. Radu zou veel sneller moeten zijn dan hij. Wat is er nou eigenlijk precies gebeurd?’ 70
‘Maire richtte het daglicht op Vidars gezicht,’ zegt Pascal. ‘Daardoor raakte hij een paar seconden verblind. Radu vloog op hem af en smeet jou opzij. Toen had hij zijn handen letterlijk even vol. Vidar nam die kans meteen waar. Ik denk dat hij op Radu’s hart mikte. Radu ontweek hem net te laat om er heelhuids vanaf te komen. Toen Radu in elkaar zakte, greep Vidar Maire en ging hij ervandoor. Ik probeerde hem neer te schieten maar miste.’ ‘Misschien is dat maar goed ook. Je had Maire wel kunnen raken. Waar hebben jullie gezocht?’ ‘We hebben in de directe omgeving van de hoeve gekeken,’ antwoordt Eris. ‘Behalve een paar voetstappen was er niets te zien.’ ‘Het lijkt erop dat Vidar, behalve Maire, niemand bij zich had,’ vult Pascal aan. ‘Ik denk dat we moeten wachten tot Radu terug is. Als Maire nog in het bos is, zal hij haar vinden. Als hij haar niet vindt, heeft het geen zin om verder te zoeken. Dan heeft Vidar haar meegenomen naar zijn schuilplaats.’ Pascal staat op. Hij schenkt een groot glas whisky in dat hij in één teug achterover slaat. Ik kan ook wel een borrel gebruiken en klok een glas rode wijn naar binnen. Ik probeer niet aan bloed te denken. Het lukt niet al te best. In gedachten dansen Radu’s tentakels vlak voor mijn neus op en neer. Ik laat het lege glas op tafel achter en ga naar boven om een douche te nemen. Ik hoop dat het hete water mijn spieren enigszins soepel houdt. Mijn heup doet gigantisch zeer. Ik denk dat hij gekneusd is. Dat is in ieder geval beter dan gebroken. Met een verbeten gezicht sleep ik mezelf aan de trapleuning omhoog. Zo gauw ik uit de douche ben, wrijf ik alle gehavende plekken stevig in met smeerwortelzalf. Weer beneden kom ik tot de ontdekking dat Radu er nog niet is. ‘Stel je voor dat Vidar hem opnieuw te pakken heeft genomen,’ spreek ik mijn bangste vermoeden uit. ‘Laten we hopen van niet.’ Pascal trekt een gele lolly uit zijn mond. Op tafel liggen drie afgekloven stokjes. ‘Ik denk dat hij er een tripje naar de stad aan vast heeft geplakt,’ vervolgt hij. ‘Het is zo klaar als een klontje dat hij niet genoeg had aan dat beetje bloed van ons.’ ‘Ik hoop dat je gelijk hebt. Kun je hem voelen Eris?’ ‘Ja.’ ‘En Maire?’ ‘Die niet. Alleen Radu’s krachtveld is krachtig genoeg om voor mij voelbaar te zijn als hij niet in de buurt is.’
71
‘Jammer.’ Voorzichtig ga ik voor de haard op een stoel zitten. Mijn spieren schreeuwen het uit. Het liefst zou ik naar bed gaan, maar ik ben bang dat stilliggen een averechts effect heeft. Bovendien weet ik zeker dat ik de slaap toch niet kan vatten. De telefoon rinkelt. We schieten alle drie overeind. Ik grijp met een kreun naar mijn heup. Eris blaast haar adem hoorbaar uit. Pascal neemt op. ‘Ja?’ zegt hij. Dan een hele tijd niets. Ik spits mijn oren. Helaas kan ik niet verstaan wat aan de andere kant van de lijn gezegd wordt. Het is niet enkel mijn goede neus die ik soms mis. Ook mijn weerwolvengehoor was best handig. Pascal drentelt onrustig heen en weer en trekt de telefoondraad strak. Nog even en dan kegelt het toestel op de grond. Pascal ziet het net op tijd en legt zijn hand erop. Zo nu en dan opent hij zijn mond om iets te zeggen, maar het lijkt erop dat de spreker aan de andere kant van de lijn hem geen kans gunt. Eindelijk lukt het hem om er een speld tussen te krijgen. ‘Wat heb je met…’ Pascal rukt de hoorn van zijn oor. ‘Klerelijer!’ brult hij. Hij smijt de hoorn zo hard op de haak, dat het me verbaast dat het ding niet in tweeën breekt. Eris kijkt hem met grote ogen aan. ‘Wie was dat?’ ‘Wie denk je?’ ‘Vidar zeker?’ Pascal knikt. Hij ploft op zijn stoel neer. ‘Wat wilde hij?’ vraag ik. ‘De foto ligt bij de schuur.’ ‘Zei hij iets over Maire?’ ‘Nee. Hij knalde de hoorn erop.’ ‘Ik ga de foto wel halen. Als ik niet in beweging blijf, zitten mijn spieren morgen allemaal vastgeroest.’ Ik trek mijn jack aan en strompel de deur uit.
Buiten is het schemerig. Om de lamp naast de voordeur fladderen tientallen insecten. De kastanjeboom in het midden van het erf ruist in de wind. Uit het bos komen krakende geluiden. Ik kijk om me heen. Niemand te zien. Het stelt me nauwelijks gerust. Daarstraks is Vidar ook uit het niets opgedoken. Stel je voor dat hij… Kappen Cat! Hij heeft net gebeld. Hij kan hier niet zijn. Dat weet je best! Snel begin ik het met kasseien geplaveide oppervlak over te steken. Halverwege springt de strigoaica als een verrassing uit een taart mijn gedachten in. Met een ruk hou ik stil. Dat Vidar niet in de buurt is, wil natuurlijk niet zeggen dat zij er ook niet is. Misschien loert ze al op me, klaar om in actie te komen. 72
De pijn verbijtend wijzig ik mijn koers. Half rennend, half strompelend haast ik me naar de stal. Hoera! De bus daglicht staat er nog en het papier is onbeschadigd. Als ik de strigoaica tegenkom zal ze ervan lusten. Met het blikken geval onder mijn arm geklemd vervolg ik mijn weg naar de schuur. De envelop is met een punaise tegen het hout geprikt. Ik trek haar los en steek haar in de kontzak van mijn spijkerbroek. Openmaken doe ik straks wel. Eerst mezelf in veiligheid brengen. Ik draai me om en kijk recht in twee gloeiende ogen. Een vampier! Ik snap niet dat ik hem niet heb horen naderen. Vliegensvlug haal ik uit om het papier van de bus kapot te stompen. Het volgende ogenblik zie ik de bus op de grond stuiteren en bij me vandaan rollen. Twee armen sluiten zich om mijn bovenlichaam. Een bankschroef is er niets bij. Ik wring mezelf in de gekste bochten en schop wild met mijn benen. ‘Kalm!’ klinkt het in mijn oor. De vampier draait de bankschroef nog verder aan. Alle lucht wordt uit mijn longen geperst. Ik staak mijn verzet. Als reactie laat hij zijn greep verslappen. Ik draai me om, zwaai mijn arm omhoog en geef hem met mijn vlakke hand een keiharde klap op zijn wang. ‘Klootzak!’ schreeuw ik. ‘Had je niet gewoon kunnen roepen dat je eraan kwam!’ ‘Ik dacht dat je de strigoaica was.’ ‘Je hebt toch ogen en een neus?’ ‘Je stond in de schaduw van de schuur. De wind waaide jouw kant op.’ ‘Dat zal wel.’ Radu wrijft over zijn wang. ‘Was die klap echt nodig?’ vraagt hij. ‘Dat was een reflex.’ ‘Dat vind ik niets voor jou.’ ‘Niemand is perfect. Het was je verdiende loon. Ik kreeg zowat een hartaanval.’ ‘Sorry.’ Zijn ogen glinsteren. Zijn huid heeft een blauwe gloed in het maanlicht. ‘Heb je Maire gevonden?’ vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. Nu ik mezelf toch al in zijn bijzijn heb laten gaan, kan er best nog een onbeheerste actie bij. Ik schop hard tegen de blikken bus. Hij knalt met een dreun tegen de schuur. Blijkbaar heb ik echt heel stevig papier gebruikt. Het blijft gewoon heel. Ik raap de bus op. Bukken doet verdomde zeer. Overeind komen is nog erger. ‘Laten we naar binnen gaan,’ stelt Radu voor. Ik stem gretig toe. Ik zie het niet zitten om nog een vampier in het donker tegen te komen. Ik heb mijn portie geknok wel gehad voor vandaag. 73
Binnen zet ik de bus in de gang neer. De envelop geef ik aan Pascal die de foto eruit haalt. Veles zit zoals gewoonlijk met een krant in de kooi. Zijn zwarte haar zit in de war. De altijd zo vrolijke glans is uit zijn ogen verdwenen. Het is niet in woorden te vatten wat het met me doet om hem zo te zien. Wat ik voel is te erg en te intens. ‘Ik begrijp niet waar Vidar het lef vandaan haalt om een kind dit aan te doen,’ zeg ik. ‘Vidar heeft geen geweten.’ Radu staat voor de haard. Zijn stem klinkt kalm en hij is uiterlijk onaangedaan. Toch weet ik zeker dat hij, net als wij allemaal, stijf staat van de stress. Op zijn wang prijkt een rode afdruk. Mijn handpalm tintelt als een gek en is zo mogelijk nog roder. ‘Ik haat die vent,’ mompelt Eris. ‘Wie niet?’ Pascal trommelt met zijn vingers op zijn knie. ‘Hoe is het met je wond Radu?’ ‘Die is dicht.’ ‘Mooi. Wat heb je ontdekt toen je buiten was?’ ‘Het spoor loopt kriskras door het bos en buigt af naar de hoofdweg.’ ‘Heb je Maires geur kunnen oppikken?’ ‘Vaag. Ze heeft geen voetsporen achtergelaten. Vidar heeft haar gedragen.’ ‘Wij dachten al zoiets. En verder?’ ‘De strigoaica heeft zich bij hen gevoegd. Ze waren ook deze keer met de auto. Ik ben het spoor op de hoofdweg kwijtgeraakt.’ ‘Eén lichtpuntje,’ zeg ik. ‘Als Vidar Maire had willen doden, zou hij dat meteen hebben gedaan. Dan had je haar lijk gevonden.’ ‘Misschien,’ zegt Radu. ‘Vidar had niet veel tijd.’ ‘Heeft hij die nodig om iemand te vermoorden?’ ‘Nee, maar als Vidar Maire doodt zal hij haar bloed willen drinken. Ik kan me zo voorstellen dat hij zichzelf daar geen tijd voor heeft gegund, omdat hij gevolgd werd.’ ‘Dat is waar.’ ‘Maar ik denk ook dat hij Maire niet zal doden. Zij is net als Veles een machtsmiddel dat hij kan misbruiken.’ ‘Ik hoop dat je gelijk hebt.’ ‘Er moet toch een manier zijn om zijn verblijfplaats te traceren.’ zegt Pascal. ‘Kun je de demonen niet nog eens raadplegen, Cat?’ ‘Ik kan het proberen, maar ik denk niet dat het veel zin heeft.’ ‘We moeten alles op alles zetten.’ ‘Ik heb dan wel een groter offer nodig. Ze worden er niet vrolijk van als ik twee keer dezelfde vraag stel.’ 74
75
11 Cat
Zo gauw het licht is, rij ik samen met Pascal naar de dichtstbijzijnde varkensboerderij. Sinds drie jaar zijn we de trotse bezitters van een zwarte Chevrolet Tahoe. De BMW die we daarvoor hadden is op een mooie lentedag door Radu in de prak gereden. Hij zoefde nietsvermoedend over de hoofdweg toen Bambi voor zijn wielen sprong. Hoe hij het voor elkaar heeft gekregen het hert te ontwijken kon hij naderhand niet zeggen. Vermoedelijk heeft hij in een reflex een ruk aan zijn stuur gegeven. Hij vloog de berm in en parkeerde de BMW met zeventig kilometer per uur tegen een boom. De voorkant was zo verkreukeld dat er een takelwagen aan te pas moest komen om hem van de stam los te krijgen. Radu kwam er met een paar schrammen en wat blauwe plekken vanaf. Leve de airbag! We naderen de boerderij. Pascal stuurt de auto het erf op. Het grint spat op en knarst onder de brede banden. De boer komt haastig aanlopen. Hij gaat ons voor naar de stal waar ik een mooi vet biggetje uitzoek. Het krijst en spartelt als de boer het optilt. Pascal neemt het diertje over en zet het in de kist achterin de auto. Het stopt direct met gillen en nestelt zich in het stro. Pascal sluit het deksel. Het varkentje gluurt met zijn glinsterende kraaloogjes tussen de planken door. Niet naar kijken. En vooral niet nadenken. Ik draai me om en reken af met de boer. Terwijl ik in de auto stap, ban ik het biggetje doelbewust uit mijn gedachten. Ooit heb ik een gevlekte melkgeit gekocht om te slachten. Eenmaal thuis kon ik het niet over mijn hart verkrijgen het beestje de strot af te snijden. Het draaide erop uit dat de geit in de stal belandde en jarenlang bij ons woonde. Ze kreeg zelfs een naam: Meggie. Dat ze uiteindelijk toch gewelddadig aan haar eind kwam, was gelukkig niet alleen mijn schuld. ‘Vind je het niet zielig om dat beestje straks zijn nek om te draaien?’ vraagt Pascal. Hij draait de sleutel om in het contact. De V8-motor van de Tahoe komt brullend tot leven. ‘Jawel,’ zeg ik. ‘Ik begrijp niet dat je het kunt.’ ‘Ik ook niet.’
76
Langzaam rijden we het erf af. Via de zijspiegel zie ik dat de boer ons nakijkt en zijn hand opsteekt. Ik zwaai terug. Pascal brengt de Tahoe op snelheid. Langs de weg staan hoge bomen die met regelmatige tussenpozen aan me voorbij flitsen. De zon schittert er tussendoor. Maire zou het mooi vinden, dat weet ik zeker. Haar liefde voor alles wat groeit en bloeit is minstens zo groot als die van mij. Ze heeft, met mijn hulp, uren besteed aan het bestuderen van geneeskrachtige planten. Inmiddels weet ze er bijna net zoveel van als ik. Alleen over de gifplanten heb ik haar niets kunnen uitleggen. Die kennis is geheim binnen mijn familie. Pascal trapt de Tahoe flink op zijn staart. In iedere bocht helt de auto gevaarlijk over. De banden piepen luid. Ik heb liever dat hij het wat rustiger aan doet, maar zeg niets. Hard rijden is Pascals manier om spanning af te reageren. Hij is als de dood voor wat Vidar met Maire en Veles heeft uitgespookt. Dat zijn we allemaal. Ik wil er niet aan denken waar Vidar toe in staat is. Eenmaal in het bos is Pascal gedwongen vaart te minderen. De paden zijn slecht onderhouden. Hobbels en kuilen maken dat de auto wild heen en weer schudt. Mijn heup is er niet blij mee. Met mijn hand om het handvat van de deur geklemd probeer ik de schokken zo pijnloos mogelijk op te vangen. Het varkentje scharrelt onrustig rond in de kist. Thuis zet Pascal het in de stal, waar Eris op mijn verzoek vers stro heeft neergelegd. Er staat ook een bakje water en wat voer. Het varkentje gaat direct op ontdekkingstocht in zijn nieuwe onderkomen. Ik loop snel weg. Ik wil het niet zien. Samen met Pascal ga ik naar binnen. We zijn allebei doodop. Eerst slapen, dan zien we wel verder.
Tegen halfzes in de avond word ik wakker. Slaapdronken tast ik opzij naar Maire. Mijn hand vindt een lege plek. Heel even snap ik het niet. Dan komen de herinneringen aan afgelopen nacht terug. Paniek schiet door mijn lijf. Ik vlieg overeind en voel een scherpe pijn. Kreunend leg ik mijn hand op mijn heup. Waar ik bang voor was is gebeurd. Mijn spieren zijn stijver dan stijf. Ik pak de pot smeerwortelzalf van het nachtkastje en smeer de geschonden plekken dik in. Mijn heup is bont en blauw. Aankleden gaat niet al te vlot. Het afdalen van de trap is een regelrechte lijdensweg. Pascal en Eris zitten in de keuken. Radu is nergens te bekennen. ‘Goedemorgen… eh… avond,’ zegt Pascal. ‘Wat loop jij moeilijk.’ ‘Met dank aan Vidar, of moet ik Radu zeggen?’ Heel voorzichtig ga ik op een stoel aan tafel zitten. Ik pak een croissant uit de mand. ‘Kun jij het varken straks even voor me halen?’ vraag ik. ‘Natuurlijk.’ 77
‘Zet hem maar met kist en al bij het altaar in de kelder.’ ‘Dus je gaat hem toch afmaken?’ ‘Dat zal wel moeten als we iets van de demonen gedaan willen krijgen.’ Ik steun met mijn kin op mijn hand. ‘Zou Radu kwaad worden als ik zijn schoonheidsslaapje verstoor?’ ‘Geen idee. Hoezo?’ ‘Ik denk niet dat ik het voor elkaar krijg die big in mijn eentje te slachten. Mijn heup doet enorm zeer.’ ‘Ik kan met je meegaan.’ ‘Ik heb liever dat Radu het doet.’ ‘Waarom?’ ‘Jij bent veel te nieuwsgierig. Stel je voor dat je de verleiding om te kijken niet kunt weerstaan.’ ‘Je vertrouwen in mijn zelfdiscipline is ver te zoeken, hè?’ ‘Wees nou maar blij. Een ontmoeting met demonen is helemaal niet leuk.’ Ik werk de croissant met grote happen naar binnen en spoel hem weg met koffie. Daarna strompel ik met pijn en moeite naar boven, waar ik alle openstaande deuren sluit en de gordijnen van het raam aan het eind van de gang dichttrek. Pas als er geen straaltje daglicht meer naar binnen valt, doe ik de deur van Radu’s kamer open. Zoals een rechtgeaarde vampier betaamt, ligt hij met gevouwen handen in een keurige grafhouding op zijn rug te slapen. Niet dus. Hij ligt gewoon op zijn buik. Een arm verdwijnt onder zijn kussen. De andere bungelt half naast het bed. De onderste helft van zijn lichaam is op onmogelijke wijze in het laken gedraaid. Ik verwacht dat hij de eerstvolgende vijf minuten nodig zal hebben om uit de knoop te raken. Ik loop op hem af. ‘Radu,’ zeg ik zachtjes, ‘word eens wakker.’ Hij slaapt rustig verder, de luilak. Ik roep hem nog een keer en raak zijn schouder aan. Voor ik het goed en wel besef, heeft hij mijn hand te pakken en kronkelt de tentakel uit zijn linkerpols naar buiten. ‘Hé!’ Met mijn vrije hand rammel ik zijn schouder heen en weer. ‘Radu! Laat los!’ Ik graai naar de tentakel die me knap weet te ontwijken. Het lijkt verdorie wel of het ding een eigen leven leidt. Radu blijft me vasthouden. Dan maar een mep op zijn wang. Daar ben ik tenslotte goed in. Ik hef mijn hand op. Alsof hij weet wat ik van plan ben schrikt hij eindelijk wakker. Hij laat me los en kijkt me wazig aan. De tentakel trekt zich ijlings terug in zijn pols. Opgelucht laat ik mijn hand zakken. ‘Cat,’ klinkt het schor. ‘Wat doe je hier?’ 78
‘Jou halen.’ ‘Waarom?’ ‘Ik heb hulp nodig.’ ‘Is de zon al onder?’ ‘Nee.’ Met een kreun zinkt Radu terug in de kussens. Hij draait op zijn rug en legt een arm over zijn gezicht. Als ik niet wist hoe het zat, zou ik denken dat hij een echt mens was. Na even moed te hebben verzameld, wurmt hij zich tussen de lakens uit en gaat op de rand van het bed zitten. ‘Wat is er aan de hand?’ vraagt hij. ‘Je mag een varken voor me slachten.’ ‘Een varken…’ Hij wrijft met een hand over zijn ogen en strijkt zijn haar naar achter. ‘Ja schat. We zouden de demonen nog een keer oproepen weet je nog?’ ‘Sinds wanneer heb je daar hulp bij nodig?’ Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen dat schattige biggetje van het leven te beroven. Dat snap je toch wel? ‘Sinds je mij zo zachtzinnig op de keien gesmeten hebt,’ zeg ik. ‘Ik heb mijn heup gekneusd. Ik kan niet op of neer.’ Net als Pascal slikt Radu mijn smoes voor zoete koek. Het kan ook dat hij te slaperig is om te beseffen dat mijn pijnlijke heup een prima uitvlucht is om me aan mijn verplichtingen te onttrekken. In ieder geval komt hij in beweging. Een kwartier later staan we samen in de kelder. ‘Eén dingetje,’ zeg ik. ‘Als je stiekem kijkt laten de demonen geen spaan van je heel. Bovendien zijn de symbolen geheim en daarom,’ ik trek een zwarte lap uit mijn broekzak, ‘ga ik je nu blinddoeken.’ ‘Heb je erbij stilgestaan dat het slachten van een varken wat problematisch kan zijn als ik niets zie?’ merkt Radu droogjes op. ‘Maak je nou maar niet druk, hè. Ik geef jou het mes en de big wel aan. Als je gebeten wordt weet je waar de kop zit. Als je in je vingers snijdt genees je toch binnen vijf minuten. Verder nog iets?’ ‘Ik kan zo gauw niets bedenken.’ ‘Mooi zo. Bukken alsjeblieft.’ Radu buigt zijn hoofd zodat ik de lap er omheen kan binden. Een fluitje van een cent. Ik zwaai mijn hand voor zijn neus heen en weer. 79
‘Zie je dit?’ ‘Nee.’ ‘Houden zo. En waag het niet om die blinddoek af te doen voor ik het zeg.’ ‘Ik zou niet durven.’ ‘Ik geloof er geen moer van.’ Ik begin de symbolen op de vloer te tekenen. Het kost me vanwege mijn heup meer tijd dan anders. Radu wacht geduldig tot ik klaar ben. Het biggetje ritselt nerveus door het stro in de kist. ‘Hoe staat het met je zelfbeheersing?’ vraag ik aan Radu. ‘In welk opzicht?’ ‘Je hebt vast honger.’ ‘Dat klopt.’ ‘Kun je je tentakels binnenhouden als ik je aanraak?’ ‘Dat moet wel lukken.’ ‘Fijn.’ Ik pak zijn bovenarmen vast en leid hem de driehoek in. Met zijn rug naar het bassin laat ik hem op de grond knielen. Daarna geef ik hem mijn heksenmes aan. Zodra het vuur brandt en ik de magische woorden heb uitgesproken, verschijnen de demonen. Ik vraag hen waar Vidars schuilplaats zich bevindt. Dan til ik de big uit de kist. Het beest spartelt en krijst verschrikkelijk. Natuurlijk heb ik daarop gerekend. Waar ik niet op heb gerekend is dat het varkentje het voor elkaar krijgt te ontsnappen. Het belandt met een sierlijke boog op de vloer en sprint er vandoor. Ik mompel een krachtterm en duik er achteraan. Mis. Mijn heup komt onzacht in aanraking met de grond. Ik schreeuw het uit van de pijn. Een gruwelijk gegrom vult de ruimte. De vlammen gieren. Het water in het bassin klotst over de rand. Radu veert geschrokken op. ‘Cat, wat gebeurt er?’ ‘Niks. Blijf waar je bent. Het varken loopt los rond.’ Ik sta kermend op en speur de ruimte af, waarbij ik er angstvallig voor zorg geen demonen in beeld te krijgen. Zo nu en dan kijk ik om naar Radu die gelukkig blijft waar hij is. Ineens krijg ik het varkentje in het vizier. Het is in een donker hoekje naast het altaar weggekropen. Ik sluip erheen en steek mijn handen uit. Natuurlijk wacht het beest niet tot ik dichtbij genoeg ben. Het glipt tussen mijn benen door en trippelt weg langs de muur. ‘Merde,’ sis ik. Ik moet het varken vangen, anders ben ik zwaar de klos. De pijn verbijtend ga ik er achteraan. Helaas maakt mijn gehavende heup me trager dan een slak. Aan de rand van mijn gezichtsveld komt Radu overeind. Hij prutst aan de blinddoek en draait zich om.
80
‘Niet doen!’ gil ik, maar het is te laat. De blinddoek dwarrelt naar de grond. Radu is verdwenen. Als hij weer verschijnt heeft hij de big in zijn handen. Met een snelle haal van het mes is het gebeurd. De big wordt in mijn handen geduwd en staakt zijn gespartel. Radu knielt met gebogen hoofd op de grond. Vlug stap ik terug de driehoek in. Ik hou de big hoog boven mijn hoofd. De demonen rukken hem uit mijn handen en verdwijnen. Mijn knieën beginnen hevig te trillen. Ik zink op de grond neer. ‘Je kunt kijken hoor,’ zeg ik. ‘Ze zijn weg.’ Radu heft zijn hoofd op. Om zijn mond zie ik gespannen rimpeltjes. De lijntjes tussen zijn wenkbrauwen staan loodrecht in zijn huid gegraveerd. ‘Dat scheelde maar een haar,’ zegt hij, ‘of niet?’ Ik knik. ‘Ik offer nooit meer een varken.’ We lachen allebei. ‘Heb je antwoord gekregen?’ wil Radu weten. O ja, dat is waar ook. Ik heb iets gevraagd. Wat was het ook alweer en waar hebben de demonen het antwoord achtergelaten? Er was geen gekras deze keer. Ik kijk de cave rond. Op de muren staat, behalve de vorige boodschap, niets te lezen. Op de vloer zie ik ook niets. Enkel de symbolen. Die moet ik eerst maar eens verwijderen. Ik probeer te gaan staan, maar het doet zo’n pijn dat ik niet ver kom. ‘Gaat het?’ Radu komt overeind. ‘Nee. Kun jij de bezem pakken en de symbolen wegvegen. Probeer er niet naar te kijken alsjeblieft.’ Radu doet wat ik vraag. Tegen de tijd dat hij klaar is, heb ik het voor elkaar gekregen mezelf aan het bassin omhoog te trekken. Ik hang in een onhandige houding met mijn buik op de rand. Ver beneden mij, onder het rimpelloze wateroppervlak, valt mijn oog op het teken dat de demonen hebben achtergelaten. Radu zet de bezem weg. Hij komt op me af en helpt me verder overeind. ‘Kijk,’ zeg ik, terwijl ik naar het water wijs. ‘Daar is ons antwoord.’ Radu volgt mijn vinger met zijn blik. ‘Wat heeft dat te betekenen?’ vraagt hij. ‘Ik zou het niet weten.’ ‘En dat heeft ons bijna het leven gekost?’ ‘Mij ja. Jij bent al dood.’ ‘Het is maar hoe je het bekijkt. Kun je lopen?’ ‘Natuurlijk.’ Ik laat de rand van het bassin los en zet een stap richting uitgang. De tranen springen in mijn ogen. Niettemin hinkel ik door tot aan de deur en draai de sleutel om in het 81
slot. De deur zwaait piepend open. Leunend tegen de deurpost wacht ik tot Radu de altaarkaarsen heeft uitgeblazen. Daarna doorkruis ik de aanliggende ruimte. Rechts bevinden zich twee cellen, identiek aan de cel in de eerste ruimte. Links hangt een zwaar metalen luik, dat met behulp van kettingen en een tandwiel omhoog getrokken kan worden. Achter het luik ligt een lange onderaardse gang die naar het bos leidt. Toen we nog in wolven veranderden, gebruikten we deze gang als in- en uitgang. Tegenwoordig is het luik nooit meer open. Ik strompel door naar de eerste kelderruimte. Onderaan de stenen trap hou ik stil om op adem te komen. Mijn heup klopt en brandt. Ik vraag me af hoe ik in godsnaam boven moet komen zonder van mijn stokje te gaan. ‘Het lijkt me dat je jezelf nu wel voldoende bewezen hebt,’ klinkt Radu’s stem. ‘Zal ik je de trap op dragen?’ Ik knik met tegenzin. Heel voorzichtig tilt Radu me op. Ik sla een arm om zijn hals. ‘Even voor de duidelijkheid,’ zeg ik. ‘Dat ik je nu aanraak is geen uitnodiging.’ ‘Daar was ik al bang voor.’ Hij beklimt de trap zo snel dat het me duizelt. In de hal blijft hij staan. ‘Waarheen?’ ‘De keuken. Ik loop verder zelf wel.’ ‘Nee, dat doe je niet.’ Hij loopt de hal door en duwt de keukendeur met zijn voet open. Zodra Pascal ons in het oog krijgt, verschijnt er een brede grijns op zijn gezicht. Hij haalt diep adem en opent zijn mond. ‘Waag het niet om ook maar iets te zeggen,’ waarschuw ik. ‘Ik maak je af.’ Beteuterd klapt hij zijn mond weer dicht. Eén nul voor mij. Radu zet me behoedzaam op de hoekbank neer. Zelf gaat hij aan het hoofd van de tafel zitten. ‘Vuur,’ zegt hij. ‘Wat, vuur?’ Pascal kijkt hem vragend aan. ‘De demonen hebben ons een vlammetje laten zien,’ verduidelijk ik. ‘Waarom?’ ‘Als ik dat wist, kon ik je Vidars schuilplaats nu aanwijzen.’ ‘Misschien heeft hij een open haard,’ gist Eris. ‘Daar schieten we iets mee op ja.’ Pascal werpt haar een geringschattende blik toe. ‘Iedereen hier in de omgeving heeft zo’n ding in huis.’ ‘Het vlammetje brandde onder water,’ zeg ik. ‘Hoe kan dat nou?’ ‘Dat is magie, schat. Soms gebeuren er dingen die je niet voor mogelijk houdt.’ 82
‘Het is dat je gewond bent, maar anders…’ Pascal kijkt me dreigend aan. Ik trakteer hem op een kushandje dat hij negeert. ‘Wat voor vlammetje was het?’ vraagt Eris. ‘Groot of klein?’ ‘Het zag eruit als een flinke kaarsvlam,’ antwoord ik. ‘Waar vind je kaarsen?’ ‘Overal.’ ‘Maar op sommige plekken branden altijd veel kaarsen. In een kerk bijvoorbeeld.’ ‘Ik kan me niet voorstellen dat Vidar in een kerk zit,’ zegt Pascal. ‘Daar kan hij onmogelijk onopgemerkt blijven.’ ‘Sommige kerken hebben vast kelders waar nooit iemand komt,’ meent Eris. ‘En een kerk staat negen van de tien keer midden op een dorpsplein. Op een gegeven moment moet iemand een keer zien dat daar mensen in- en uitlopen die er niet horen. Vidar zal dat risico heus niet nemen.’ ‘En een kaarsenmakerij?’ ‘Vergezocht. Bovendien zou Vidar ook daar in het oog lopen. De kaarsenmakerijen hier in de buurt zitten allemaal in het centrum van een dorp. Bovendien zijn ze bewoond.’ ‘Dan weet ik het niet.’ Eris leunt achterover. ‘De combinatie water en vuur?’ zeg ik. ‘Kunnen we daar iets mee?’ ‘Ik zou niet weten wat,’ bromt Pascal. ‘Behalve dat water en vuur niet samengaan. Waarom maken die demonen alles altijd zo ingewikkeld. Kunnen ze niet gewoon een adres geven?’ ‘Ze communiceren anders dan wij. De symboliek in hun boodschappen is voor hen duidelijke taal. Dat wij het verband tussen de aanwijzingen niet direct zien, heeft te maken met onze manier van denken.’ ‘Dat betekent dus dat het communiceren met demonen te allen tijde giswerk is.’ ‘Het is gewoon moeilijk om hun taal te verstaan.’ ‘Ofwel: zekerheid heb je nooit.’ ‘Je hebt nergens zekerheid over, behalve over één ding.’ ‘O ja? Waarover dan?’ ‘Je gaat ooit een keer dood.’ ‘Daar twijfel ik tegenwoordig anders ook aan.’ Pascal werpt een schuine blik op Radu. ‘In ieder geval,’ breng ik de discussie terug naar het oorspronkelijke onderwerp, ‘weten de demonen meer dan wij. Het kan nooit kwaad hen om raad te vragen.’ ‘Als we er iets aan zouden hebben misschien wel. In dit geval komen we geen steek verder.’ ‘Niet geschoten is altijd mis.’ 83
‘Ja, ja. Wat doen we nu?’ ‘Zodra het donker is moet ik mezelf voeden,’ zegt Radu. ‘Het is jammer dat Vidar nu weet hoe het zit,’ vindt Eris. ‘Wat bedoel je?’ ‘Hij heeft vast gemerkt dat jij niet menselijk meer bent. Dat zal hem voorzichtiger maken.’ ‘Misschien.’ ‘En ik denk dat hij de foto’s niet meer zelf komt brengen, uit angst voor een nieuwe hinderlaag.’ ‘Blijkbaar was er iets waardoor hij begreep dat hij in de val gelokt werd. Ik vraag me af wat dat geweest kan zijn.’ ‘Anders ik wel,’ bromt Pascal. ‘Kun je contact maken met Maire?’ ‘Nee.’ ‘Kun je haar wel voelen?’ ‘Zelfs dat niet.’ ‘Betekent dat…’ Pascal maakt zijn zin niet af. ‘Niet persé,’ stelt Radu hem gerust. ‘Maire schermt zichzelf af voor mij. Dat heeft ze altijd al gedaan. Ik kan haar zelden voelen. Ook niet als ze dichtbij is.’ ‘En als ze haar afweerschild laat zakken?’ ‘Dat is tot nu toe niet gebeurd.’ ‘Dus je hebt het wel geprobeerd.’ ‘Uiteraard.’ Pascal trekt een grimmig gezicht. ‘Als Vidar haar iets aandoet maak ik hem met de grond gelijk,’ zegt hij.
84
12 Cat
Zo gauw het donker is, gaat Radu op jacht. Eris, Pascal en ik wachten op het dagelijkse telefoontje van Vidar. Ondertussen breken we ons voor de zoveelste keer het hoofd over hoe we Vidars schuilplaats kunnen opsporen. ‘Kunnen we hem niet opwachten als hij de foto komt brengen,’ oppert Eris. ‘Dan overvallen we hem zodra hij uit zijn auto stapt.’ Pascal schenkt zichzelf een glas whisky in. ‘Dat lijkt me niet te doen,’ zegt hij. ‘Waarom niet?’ ‘We weten nooit van tevoren uit welke richting hij komt.’ ‘Radu kan Vidar toch al van verre horen en ruiken?’ ‘Dat heeft de vorige keer anders niet gewerkt,’ fris ik Eris’ geheugen op. ‘Maar toen wist Vidar dat Radu er zat.’ ‘Ik vraag me af of dat iets uitmaakt,’ zegt Pascal. ‘Vidar heeft misschien wel net zo’n goede neus als Radu. Dat zou betekenen dat hij ons kan traceren, zelfs als hij ons niet ziet. Nog een reden om geen hinderlagen meer te leggen.’ ‘We weten gewoon te weinig van strigoii.’ Ik trek een fles rode wijn uit het rek. ‘Neem nou die illusies. Ik heb echt geen idee wat ik me daarbij moet voorstellen.’ Ik maak de fles open, waarna ik zowel voor mezelf als voor Eris een glas volschenk. Eris pakt haar wijn en zakt onderuit in haar stoel. Ik drink mijn glas in één teug halfleeg. Ik doe mijn best niet aan Veles en Maire te denken. Natuurlijk is het verspilde moeite. Met iedere minuut die verstrijkt, groeit mijn angst dat ik ze misschien nooit meer terug zal zien. Pascal slaat zijn laatste beetje whisky achterover. ‘Denken jullie dat het nut heeft om behalve op de avondkrant ook een abonnement te nemen op wat andere kranten?’ vraagt hij. ‘Wat moeten we daar nou mee?’ Eris kijkt hem fronsend aan. ‘Denk eens na. Wat doet Vidar om zijn ondode lijf in conditie te houden?’ ‘Bloed drinken.’ ‘Precies. In het document staat dat een strigoi zijn slachtoffers te allen tijde doodt. Over het algemeen kun je in een krant lezen als ergens een moord is gepleegd. Hopelijk kunnen we aan
85
de hand van de moordlocaties een beeld schetsen van de omgeving waar Vidar jaagt. Ergens in het middelpunt daarvan, zal zijn schuilplaats zich wel bevinden.’ ‘Dat is best een goed plan,’ zeg ik, ‘maar hoe weten wij welke moord door Vidar gepleegd is?’ ‘We kunnen een bezoekje aan iedere duidelijk omschreven moordlocatie brengen en Radu’s neus gebruiken om erachter te komen of het Vidar is geweest.’ ‘En we kunnen op het internet zoeken,’ oppert Eris. ‘Daar staan zulke dingen ook vaak op.’ ‘Niet iedere locatie zal gemakkelijk te checken zijn,’ zeg ik. ‘Als de moord ergens binnen is gepleegd, wordt zo’n gebouw heus niet opengesteld voor nieuwsgierige ramptoeristen.’ ‘Een paar plaatsen kan al genoeg zijn om een beeld te krijgen. Ik geloof niet dat Vidar de moeilijkste weg neemt als hij honger heeft. Als hij slim is pakt hij zwervers. Die worden niet zo gauw gemist.’ ‘Waarmee de kans dat een lijk snel gevonden wordt en wij op tijd bij een moordlocatie aankomen een stuk kleiner wordt. Vidars geur blijft geen weken hangen. Zeker niet als het tussendoor geregend heeft.’ ‘Mee eens. Toch vind ik dat we het moeten proberen.’
Radu komt terug. Met zijn heldere ogen en gezonde kleur ziet hij eruit als herboren. ‘Heeft Vidar al gebeld?’ wil hij weten. ‘Nee,’ antwoordt Pascal. ‘Hij is laat vandaag.’ Alsof Vidar op die opmerking gewacht heeft, gaat de telefoon. Zoals gewoonlijk neemt Pascal op. Binnen vijf seconden legt hij de hoorn weer neer. Er staat een onnozele uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat is er?’ vraagt Eris. ‘Vidar speelt een spelletje.’ ‘Vertel mij wat,’ snuif ik. ‘Wat zei hij?’ ‘Metaal en hout, zo licht als een veer.’ ‘Wat is dat voor wartaal?’ ‘Weet ik veel.’ ‘Waarom heb je het niet gevraagd?’ ‘Hij hing direct op.’ ‘Ik word hier echt niet goed van.’ Eris’ blauwe ogen glanzen donker. ‘Nog een puzzel om op te lossen,’ gromt Pascal. ‘Daar zitten we echt om te springen.’
86
‘Er zit niets anders op dan te achterhalen wat hij ermee bedoelt.’ Radu komt bij ons voor de haard zitten. ‘Ik neem aan dat het om de plaats gaat waar hij de brief heeft achtergelaten,’ meent Pascal. ´Ik snap alleen niet waarom hij het ineens nodig vindt er een cryptische omschrijving van te maken. Het lijkt wel of hij tijd wil rekken,’ Pascal gooit het stokje van zijn lolly weg. ‘Is er een gebouw op ons terrein dat van metaal en hout gemaakt is. ‘Overal zit metaal en hout aan,’ laat Eris zich horen. ‘Deurposten, raamkozijnen, scharnieren, grendels.’ ‘Is er niets dat enkel uit metaal en hout bestaat?’ ‘Het hek van de giftuin,’ zeg ik. ‘Ik zou alleen niet weten wat ‘zo licht als een veer’ daarmee te maken heeft.’ ‘Niets,’ bromt Pascal. Zijn gezicht staat op onweer. ‘Wat is er zo licht als een veer?’ vraag Eris. ‘Een veer,’ antwoordt Radu. ‘Er is hier maar één plaats waar het vol ligt met veren.’ ‘Het kippenhok...’ ‘… dat van metaal en hout is gemaakt,’ vult Pascal aan. Hij springt op en vliegt de deur uit. Wij volgen, of eigenlijk volgen de anderen. Ik hobbel er slomer dan een slak achteraan. Als ik eindelijk bij het kippenhok aankom, blijkt Vidar daar inderdaad een envelop te hebben achtergelaten. Helaas zit er geen foto in. Pascal heeft een vel papier in zijn hand waarop een nieuw raadsel staat. Met een van irritatie verstikte stem leest hij het voor. ‘Vacuüm en droogte. Zoek bij de aarde, niet het vuur.’ ‘Weer vuur,’ mompel ik. ‘Wat heeft hij toch met vuur?’ ‘Ik zou het niet weten.’ ‘Laten we naar binnen gaan,’ stelt Radu voor, ‘dan kunnen we er rustig over nadenken.’ Ik vind het een uitmuntend idee. Binnen kan ik tenminste zitten. Als ik sta ga ik permanent door de grond. Eris en Pascal steken haastig het erf over naar de voordeur. Ik strompel er achteraan. Hoffelijk als hij is, biedt Radu me een arm aan om op te steunen. Gelukkig stelt hij niet nogmaals voor me te dragen. Iets zeggen doet hij ook niet. Waarschijnlijk beseft hij dat ik hem de hersens insla als hij de betuttelende echtgenoot uithangt. Terug in de woonkamer buigen we ons over raadsel nummer twee. ‘Ik zie het verband tussen vacuüm en droogte niet,’ zegt Pascal. ‘En wat heeft aarde in godsnaam met vuur te maken?’ ‘Geen idee.’ Met een kreun laat ik me op een stoel zakken. Eerst bijkomen. Daarna kraak ik mijn hersens wel. 87
‘Volgens mij is aarde het sleutelwoord,’ laat Eris zich horen. ‘Er staat dat we daar moeten zoeken.’ ‘Maar welke aarde?’ Pascal trekt een grimas. ‘Als hij de aardbol bedoelt, zijn we nog wel even bezig.’ ‘Er staat bij de aarde niet op de aarde. Zou hij de maan bedoelen?’ ‘Welja joh!’ hoont Pascal. ‘We gaan naar de maan. Als jij NASA even belt om de spaceshuttle te huren, dan regel ik een vlucht naar Miami.’ ‘Nou zeg!’ bitst Eris. ‘Heb jij een beter idee soms?’ ‘Jammer genoeg niet.’ Pascal stort zich voor de verandering op de bak lolly’s. Deze keer valt zijn keus op een blauwe. Ik vraag me af hoeveel kunstmatige kleur, geur- en smaakstoffen erin zitten, om over de dosis suiker maar te zwijgen. Als hij zo doorgaat heeft hij straks niet alleen geasfalteerde longen, maar ook een dichtgeslibde bloedsomloop. Eris laat zich door Pascals sarcasme niet uit het veld slaan. ‘Er staan tig zakken aarde in de schuur,’ zegt ze. ‘Misschien bedoelt hij die.’ ‘De schuur zit op slot.’ ‘Alsof dat wat zegt.’ ‘Ik hoop van wel, anders heeft dat slot weinig nut.’ ‘De schuur lijkt me niet de plek waar we moeten kijken,’ bemoei ik me ermee. ‘In de schuur is geen vuur of vacuüm.’ ‘Er is nergens vacuüm hier in de buurt,’ pruttelt Pascal. ‘Wat betreft onduidelijke communicatie kan Vidar de demonen een handje geven.’ Radu, die de discussie tot nu toe zwijgend heeft zitten aanhoren, neemt het woord. ‘Laten we eens naar de betekenissen van de afzonderlijke woorden kijken. Wellicht komen we dan verder.’ ‘Vacuüm is luchtledig,’ dreunt Pascal op. ‘Droog is niet nat. Aarde is aarde en vuur is vuur. Ik zou niet weten wat we daarmee opschieten.’ ‘En de symboliek?’ ‘Daar heb ik geen kaas van gegeten.’ ‘Jung beschouwt vuur als een van de twee actieve mannelijk elementen. Hij stelt het gelijk aan het rationele, het denken. Freud koppelt vuur aan erotiek.’ ‘Volgens de oude griekse filosofen, is vuur het oerelement waaruit alles is voortgekomen,’ doe ik een duit in het zakje. ‘In de hel schijnt ook vuur te zijn,’ gniffelt Eris, ‘maar daar hoeven we gelukkig niet heen. Er staat namelijk: niet het vuur.’ 88
‘Komt dat even mooi uit.’ Pascal draait aan het stokje van zijn lolly. ‘Hoewel, niet het vuur betekent dan automatisch ook ´niet denken´ en ´geen seks´. Niet denken daar kan ik me nog wel bij neerleggen. Geen seks vind ik te ver gaan.’ ‘Hoe verrassend,’ mompel ik, waarop Pascal zijn gezicht demonstratief van me wegdraait. ‘Aarde is ook een van de vier elementen,’ zegt Eris. ‘Wat moeten we daarmee?’ Pascal slaat zijn armen over elkaar. ‘Vacuüm is duidelijk geen element. Hetzelfde geldt voor droogte.’ ‘Het hangt ervan af hoe je ernaar kijkt,’ meent Radu. ‘Je noemde vacuüm daarnet luchtledig. Als je dat anders formuleert krijg je: zonder lucht of geen lucht. Droog kun je beschrijven als zonder water of geen water.’ ‘Dan zou er kunnen staan: geen lucht en geen water, zoek bij de aarde niet het vuur,’ vul ik in. ‘Ik geloof dat ik hem begin te vatten.’ ‘O ja?’ Pascal schiet overeind. ‘Vertel!’ ‘In een aantal magische tradities worden de elementen aan de windstreken gekoppeld. Water hoort bij west, lucht bij oost, vuur bij zuid en aarde bij noord. Vidar wijst een richting aan. We moeten in het noorden zoeken.’
Binnen een mum van tijd staan we weer op het erf. Eris heeft een zaklamp en een kompas bij zich. Pascal het blik daglicht. Radu draagt het geweer. Ik ben unaniem afgekeurd als pakezel. Ik heb mijn handen vol aan het meeslepen van mezelf. ‘Laten we beginnen bij de plaats waar de brief lag,’ stelt Pascal voor. ‘Dat lijkt me het meest voor de hand liggend.’ Pascal, Radu en Eris haasten zich naar het kippenhok. Ik hinkel er zielig achteraan en arriveer een volle minuut later op de plaats van bestemming. ‘Kun jij niet beter binnen wachten?’ suggereert Pascal. ‘Volgens mij kun je niet eens…’ ‘Vergeet het maar,’ snoer ik hem de mond. ‘Ik ga mee.’ Hij heft zijn handen op. ‘Oké, oké. Ik heb niets gezegd.’ ‘Waar is het kompas?’ ‘Hier.’ Eris legt het kompas op haar handpalm. De pijl draait trillend heen en weer. Als hij stopt, wijst hij in de richting van het bos achter de hoeve.’ ‘Daar ligt het ven,’ zegt Pascal. ‘Laten we daar maar eens een kijkje nemen.’ ‘Ik vind het maar niks om in het donker het bos in te gaan,’ sputtert Eris tegen. ‘Stel je voor dat Vidar terug is gekomen.’ ‘Zou hij zoveel moeite doen om ons in de val te lokken?’ 89
‘Het zou kunnen,’ peins ik. ‘De tijd die wij hebben verspild met het oplossen van zijn raadseltjes, heeft hem gelegenheid gegeven om terug te keren.’ ‘Ik vind het eng,’ zegt Eris. ‘Kunnen we niet beter wachten tot het licht is. Dan zien we tenminste iets. Die foto loopt heus niet weg.’ ‘Ik weet zo net nog niet of er een foto zal liggen.’ Pascal breekt zijn afgekloven lollystokje in tweeën en gooit het in de vuilnisbak naast het kippenhok. ‘Alle andere keren heeft Vidar de plaats waar hij de foto had achtergelaten gewoon genoemd. Ik begrijp niet waarom hij dat nu niet doet.’ ‘Misschien is het gewoon pesterij,’ zeg ik. ‘Als hij geen foto van Veles stuurt, houdt hij zich niet aan de afspraak. Dan is hij zijn chantagemiddel kwijt.’ ‘Maar hij heeft Maire nu ook. Dat verandert de zaak.’ ‘Dus wat doen we?’ ‘Ik wil gaan kijken,’ beslist Pascal. ‘Het zou heel goed kunnen dat er niet alleen een foto van Veles ligt maar ook een van Maire, of iets anders met betrekking tot haar. Als we niet gaan kijken, kan haar dat wellicht het leven kosten. Die gok ga ik niet nemen.’ ‘Ik ben het met je eens,’ valt Radu hem bij. ‘Ik stem ook voor,’ zeg ik. Eris zwijgt, maar de uitdrukking op haar gezicht spreekt boekdelen.
Behoedzaam gaan we op weg. Radu loopt met gespitste oren en trillende neusvleugels voorop. Eris volgt hem op de voet. Ik ga er tandenknarsend achteraan. Pascal is hekkensluiter. Ik ben blij dat de maan hoog aan de hemel staat. Zonder haar bleekblauwe schijnsel zouden we geen hand voor ogen zien. We steken het erf over en passeren de hoeve aan de linkerkant. Behalve wat vertrouwde geluiden, is het doodstil. Net voorbij de giftuin blijft Radu staan. ‘Wat is er?’ fluistert Eris. Radu gebaart dat ze haar mond moet houden en draait zijn hoofd langzaam van links naar rechts. Dan zet hij zich weer in beweging. Als indianen op het oorlogspad marcheren we in ganzenpas het veld over. Het is niet bepaald een pleziertochtje. Om de haverklap raak ik verstrikt in distels en braamtakken. Het lijkt erop dat ik niet de enige ben. Pascal loopt achter me te vloeken en tieren dat het een lieve lust is. ‘Sst,’ waarschuwt Radu. ‘Ja, ja,’ grauwt Pascal. Hij houdt zijn mond verder, maar ik hoor hem geërgerd zuchten en steunen. Ik kijk om en struikel. Plat op mijn buik kom ik tussen de stekels terecht. De pijn in 90
mijn heup is zo hevig dat ik zowat een flauwte krijg. Ik blijf doodstil liggen en moet alles op alles zetten om mijn maaginhoud binnen te houden. ‘Gaat het?’ Pascal buigt zich over me heen. ‘Ja,’ lieg ik. ‘Die stomme bramen ook.’ ‘Je had thuis moeten blijven.’ Natuurlijk heeft hij gelijk. ‘Nee,’ zeg ik. Ik pak zijn uitgestoken hand en laat me overeind trekken. Het gaat te snel. De pijn snijdt mijn onderlichaam in tweeën. Ondanks dat weiger ik ook maar een kik te geven. Radu komt naar me toe en legt zijn hand op de gehavende plek. Direct trekt de pijn weg. Jammer genoeg komt het met volle kracht terug zodra hij me loslaat. Een moment kijkt hij me zwijgend aan. Dan schudt hij zijn hoofd. ´Wat?’ bijt ik hem toe. ‘Niets.’ Hij vervolgt zijn weg en verdwijnt het bos in. Wij volgen in zijn kielzog. Tussen de bomen is het stikdonker. Bladeren ritselen in de wind. Overal kraakt er wel wat. In gedachten begin ik een liedje te zingen. Hopelijk kalmeert dat mijn opgejaagde zenuwen. Zeg Roodkapje waar ga je hene. Zo alleen, zo al… ‘Loop eens door, Cat,’ sist Pascal in mijn oor. ‘Ik kan niet sneller dus hou je gemak,’ fluister ik terug. Ik krijg een zucht als antwoord. Ik ga naar grootmoeder koekjes brengen, in het bos, in het bos. Hm, ik breng mijn grootmoeder zo vaak koekjes. Daar hoef ik het bos niet eens voor in. Ik leg ze op het altaar in de kelder neer, maak een tekening op de vloer en spreek een magische formule uit. Als ik geen domme fouten maak, verschijnt haar geest. Voor de grap zeg ik altijd dat ik mijn oma even ga opbellen. In het bos wonen wilde dieren. Pets! Er zwiept een tak in mijn gezicht. ‘En bedankt,’ mompel ik. ‘Sorry,’ fluistert Eris. Daarna hoor ik een gedempt gegiechel. Volgens mij stikt ze van de zenuwen. Bij mij is qua nervositeit weinig verbetering opgetreden. Ik had een ander liedje moeten uitkiezen. Pas maar op voor de boze wolf. ‘Godver!’ vloekt de wolf en hij zet het op een lopen. ‘Radu!’ Eris’ stem heeft een schrille klank. ‘Waar ga je heen?’ Ze gaat hem achterna. ‘Wat nu weer?’ tiert Pascal. Hij schiet me voorbij en verdwijnt. ‘Hé!’ schreeuw ik. ‘Wacht op mij!’ 91
Geen antwoord. Alleen een luid gekraak van takken dat zich snel verwijdert. Nu is het mijn beurt om te schelden. Ik was in de veronderstelling dat we bij elkaar zouden blijven. Maar nee hoor! Als het erop aankomt worden de lamme en de blinde, verenigd in mijn persoon, zonder pardon in de steek gelaten. Daar is het laatste woord nog niet over gezegd. Tenzij ik Vidar of de strigoaica zo meteen tegenkom natuurlijk. Maar als het even kan, ga ik die confrontatie liever uit de weg. Met mijn handen vooruit gestoken probeer ik me een weg tussen de bomen door te banen. Wat betreft de juiste richting kan ik enkel gissen. Ik wil mijn weerwolvennachtzicht terug! ‘Cat!’ De stem van Pascal doorklieft de duisternis. ‘Waar blijf je nou?’ ‘Waar jij me hebt laten zakken. Waar anders?’ Ik probeer sneller vooruit te komen en bots tegen een boom. De hobbelige bast schuurt langs mijn vel. Een schaafwond, die kan er ook nog wel bij. ‘Hierheen!’ roept Pascal. ‘Waarheen?’ Ik maak pas op de plaats en probeer te achterhalen waar zijn stemgeluid vandaan komt. Het is minder simpel dan het lijkt. ‘Hier ben ik.’ Pascal duikt vlak voor me op. Hij grijpt mijn arm beet en trekt me mee. Mijn gehavend gestel kan het tempo niet bijhouden. Naar adem happend struikel ik achter hem aan. Een seconde of twintig later zie ik een door de maan verlichte open plek die ik direct herken. De bodem is zanderig. In de verte kabbelt een beekje. Het ven neemt minstens tweederde van de ruimte in beslag. De maan wordt door het glinsterende wateroppervlak weerkaatst. Het is een prachtig gezicht dat me normaalgesproken danig in vervoering zou brengen. Nu heb ik er geen oog voor. ‘Niet zo snel,’ mopper ik tegen Pascal. Het zand maakt vooruitkomen nog moeilijker dan het al was. Mijn schoenen lopen langzaam vol. Het schuurt als een gek. Mijn heup klopt en dreunt. Uiteraard trekt Pascal zich niets van mijn ontberingen aan. Hij sleurt me zonder pardon het strandje over en laat me pas los als we vlakbij het water zijn. Daar, in de schaduw, onder een verdwaald groepje bomen, zitten Eris en Radu op de grond. Tussen hen in ligt een vormeloos hoopje. Ik been erop af, leun met mijn hand op Radu’s schouder en kijk over hem heen. Het hoopje verandert in iets herkenbaars. Mijn hart blijft een paar tellen stilstaan.
92
13 Dumi
De volle maan van januari. ‘Wolfmaan’, hadden ze het genoemd. Hij zou het nooit vergeten. Hij bevond zich in een hoge ronde zaal met natuurstenen muren. Aan de muren hing een groot aantal toortsen waarvan de flakkerende vlammen door de marmeren vloer gereflecteerd werden. Het plafond was gewelfd en beschilderd met angstaanjagende taferelen. Hij zag duivels en skeletten en monsters met scherpe hoektanden die zich tegoed deden aan wat misschien ooit een mens was geweest. Overal was bloed. Huiverend rukte hij zijn blik van de afbeeldingen los en keek de zaal rond. Er waren alleen mannen aanwezig. Hij telde er dertien. Ze droegen donkerpaarse gewaden waarop ingewikkelde symbolen geborduurd waren en hadden zich in een kring om het altaar opgesteld, dat zich in het midden van de ruimte bevond. Op het altaar lag een dik donkerrood boek met vergeelde bladzijden, geflankeerd door een zilveren kelk en een groot mes. Een onaangename vibratie kroop langs zijn ruggengraat omhoog. Hij begreep niet wat de mannen van hen wilden. Ze hadden Mila en hem overvallen en geblinddoekt. Urenlang waren ze rondgereden in een auto. Niemand had ook maar een woord tegen hen gesproken. Toen zijn blinddoek eindelijk verwijderd werd, had hij zich in een kale ruimte bevonden die iets weg had van een kerker. De deur was met een zware dreun dichtgevallen en op slot gedraaid. Mila was er niet geweest. Hij had geen idee wat ze met haar gedaan hadden. Hij vreesde het ergste. Hij was op de deur af gestormd en had zijn vuisten erop kapot geslagen. Hij had haar naam geschreeuwd, maar er was geen antwoord gekomen. Ten slotte was hij ontredderd in een hoek op de grond neergezonken.
Het altaar was vierkant en opgebouwd uit natuursteen. De mannen maakten vreemde keelgeluiden, een bizar ensemble vormend, dat onafgebroken voortduurde. Een van hen pakte het boek van het altaar en begon een tekst voor te lezen. Twee anderen brachten Mila binnen, waarna een derde man de deur op slot draaide en de sleutel onder zijn gewaad verborg. Mila was bleek en naakt. Hij kon haar angst duidelijk voelen, al zette ze alles op alles om zich groot te houden. Hij probeerde zich los te rukken, maar de mannen die hem vasthielden waren
93
te sterk. Ze schopten hem tegen zijn benen, hard genoeg om hem door de knieën te laten gaan. Een laatste schop kwam vlak onder zijn ribben terecht, zodat hij naar adem snakkend op zijn zij op het koude marmer belandde. Hij hoorde Mila zijn naam roepen. Daarna het geluid van een klap. Ziedend van woede probeerde hij zijn hoofd zo te draaien dat hij haar kon zien. Iemand trok hem aan de kraag van zijn shirt omhoog en sleepte hem ruw naar het altaar. Hij struikelde over zijn eigen benen, maar wist overeind te blijven. Mila keek hem aan, haar ogen groot van angst. Twee mannen rukten de kleren van zijn lijf. Een ander smeet Mila voorover op het altaar dat nu leeg was. Een van de mannen had het mes in zijn hand en hief het hoog op. Het lemmet glinsterde in het kaarslicht. Hij deed een wanhopige poging zich te bevrijden. Het mes scheerde omlaag. Hij brulde het uit.
94
14 Cat
‘Ga eens opzij!’ Ik geef een duwtje tegen Radu’s schouder. Zo gauw hij ruimte voor me heeft gemaakt ga ik zitten. Mijn handen raken de grond eerder dan mijn knieën. Dat is maar goed ook. Ik denk niet dat ik nog een klap op mijn heup kan verdragen, want ik heb mijn blessure danig geforceerd. Oerstom, maar soms moet je prioriteiten stellen. Ik buig lichtjes voorover. Voor me, op een bed van zand en dennennaalden, ligt een bewegingloos lichaam. Ik pak de linkerpols vast en zoek een slagader op. Tot mijn opluchting voel ik een ferme hartslag. Behoedzaam laat ik de arm weer zakken. Hij landt slap op de gemêleerde bodem. ‘Geef de zaklamp eens,’ zeg ik. De lamp wordt door Eris in mijn handen gedrukt. Ik til een ooglid op en schijn er met de zaklamp in. De pupil is verwijd en reageert nauwelijks op de felle lichtbron. Ik geef de lamp terug. ‘We moeten hier weg,’ beslis ik. Niemand spreekt me tegen. Pascal helpt me overeind. Radu speelt voor ambulance. Hij tilt het lichaam op en verdwijnt met grote passen het bos in. De arm die ik net vast had, bungelt bij iedere stap heen en weer. Eris pakt het geweer en het blik daglicht, waarmee ze achter Radu aanrent. Pascal verwaardigt zich zowaar om mij te escorteren. Ik ben hem er eeuwig dankbaar voor. Samen keren we terug naar de hoeve. De paar honderd meter door het bos leggen we zwijgend af. Het stuk over het veld biedt Pascal aan me te dragen. Voor de vorm uit ik een zwak protest. Gelukkig laat hij zich daar niet door tegenhouden. Ik red het nooit om het veld nog een keer op eigen kracht over te steken. Volmondig toegeven dat ik dat niet kan, is vanzelfsprekend geen optie. Voor Pascal valt het bereiken van het erf ook niet mee. Hijgend als een paard zet hij me voor de deur van de hoeve neer. ‘Zo zwaar ben ik toch niet?’ plaag ik. ‘Je mag wel eens aan je conditie gaan werken.’ ‘Zeik niet.’ Hij opent de deur en loopt de gang in. Ik volg. De deur slaat met een klap achter me in het slot. Voor de zekerheid draai ik de sleutel om en verschuif de grendels. Met een
95
hand tegen de muur schuifel ik naar de woonkamer. Eris en Radu staan bij de bank. Pascal hurkt ernaast op de grond neer. ‘Maire?’ Hij pakt haar rechterhand vast. Haar vingers zien er vergeleken bij zijn grove kolenschoppen ongelooflijk klein en breekbaar uit. Hij roept haar nog een keer. Ze beweegt niet. Haar ogen blijven gesloten. Pascal strijkt een rode krul van haar voorhoofd. Zijn gezicht is een afspiegeling van mijn eigen angst. Met name haar bewusteloosheid baart me zorgen. ‘Als je me er even bij laat kan ik haar onderzoeken,’ zeg ik. Pascal knikt. Hij loopt om de bank heen en leunt op de rugleuning. Voorzichtig trek ik de geruite deken waar Maire onder ligt van haar af. Ze ligt op haar zij en is naakt. Haar lichaam is van top tot teen bedekt met krassen, schaafwonden en bloeduitstortingen. Ik snap niet waar die duivelse klootzak van een Vidar het lef vandaan heeft gehaald om haar zo toe te takelen! Ik beloof mezelf dat ik niet zal rusten voor hij dood is. Ik ga hem vierendelen. Ik ruk zijn tong uit zijn stinkende mond. Ik steek hem de ogen uit, vermorzel zijn harten en steek ze in de fik. Mijn handen beginnen te trillen. Mijn ademhaling gaat over in een oppervlakkig hijgen. Rustig Cat! Laat je niet gek maken! Heel even sluit ik mijn ogen. Als ik Maire wil helpen moet ik mijn hersens bij elkaar houden. Ik concentreer me op mijn ademhaling. Inademen… vier tellen vasthouden, uit. In… vier tellen vast, uit. Het teveel aan zuurstof in mijn longen lost snel op. Mijn opgejaagde hartslag kalmeert. Voorzichtig ga ik op mijn knieën zitten en betast Maires ledematen, op zoek naar gebroken botten. Gelukkig kom ik er niet een tegen. Ook haar bekken lijkt in orde en haar ribben zijn allemaal nog heel. Dat is tenminste iets. Ik draag Eris op de pot smeerwortelzalf te gaan halen. In de tussentijd behandel ik de krabbels met een ontsmettingsmiddel uit de verbandtrommel. Eigenlijk is het daar rijkelijk laat voor, maar baat het niet, dan schaadt het ook niet. Zodra Eris terug is, smeer ik alle blauwe plekken in met zalf. Daarna schijn ik nogmaals met de lamp in Maires ogen. Ook nu is de reactie van haar pupillen minimaal. Ik knijp in haar dij. Geen respons. Ten slotte leg ik mijn vingers tegen haar halsslagader om haar bloedsomloop te controleren. Die lijkt in orde, want ik kan haar hartslag duidelijk voelen. Ik leg de deken weer over haar heen. ‘En?’ Pascal kijkt me ongerust aan. ‘Hoe staat het ervoor?’ ‘Dat ze niet reageert maakt het moeilijk om te beoordelen hoe ze eraan toe is. Haar bewusteloosheid is diep. Dat is geen goed teken. Het kan op hersenletsel wijzen. Ze heeft in ieder geval niets gebroken. Ik denk niet dat er inwendige bloedingen zijn, maar helemaal
96
zeker weten doe ik het niet. Eigenlijk baart dit hier,’ ik til Maires linkerpols op, ‘me nog de meeste zorgen.’ ‘Wat is daarmee?’ Pascals voorhoofd verandert in een vlak vol horizontale groeven. ‘Kijk.’ Ik draai Maires arm een slag en wijs twee kleine gaatjes aan. De huid eromheen is rood en opgezwollen. ‘Wat zijn dat?’ Pascals blik kaatst nerveus tussen Radu, Eris en mij heen en weer. Volgens mij snapt hij dondersgoed waar die gaatjes vandaan komen en is hij enkel op zoek naar bevestiging. ‘Het lijkt erop dat ze gebeten is,’ zegt Radu. ‘Gebeten?’ De groeven in Pascals voorhoofd worden nog dieper. ‘Hoezo gebeten? Ik dacht dat een strigoi zijn tong gebruikte?’ ‘Om zich te voeden doet hij dat inderdaad. Om te doden eveneens.’ ‘Strigoii hebben toch geen lange hoektanden?’ ‘In het document wordt met geen woord over hoektanden gerept.’ ‘Er staan wel meer dingen niet in het document,’ zeg ik, ‘anders hadden we meteen geweten dat onze nakomelingen hoe dan ook als weerwolf geboren worden. Waar of niet?’ Ik kijk Radu aan. Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee,’ zegt hij. ‘Dat ben ik niet met je eens. Bij het analyseren van het uitbanningritueel hebben we een denkfout gemaakt. Wij zijn ervan uitgegaan dat het woord ‘zij’ niet alleen betrekking heeft op onszelf, maar ook op onze nakomelingen. Dat is onjuist gebleken. Het document is wel degelijk volledig. Wij zijn alleen niet bij machte tot de kern ervan door te dringen, omdat de teksten voor meer dan één uitleg vatbaar zijn.’ ‘Jezus!’ Pascal balt zijn handen tot vuisten. Het bloed trekt uit zijn knokkels weg. Even blijft hij bij de bank heen en weer staan drentelen. Dan beent hij naar de andere kant van de kamer, grijpt naar de whiskyfles die nog op tafel staat en neemt een flinke teug. Ik richt me weer tot Radu. ‘Als Maire gebeten is, moeten we er dan vanuit gaan dat ze vergiftigd is?’ ‘Ik ben bang van wel. In geval van een beet is er speeksel in haar bloedbaan terechtgekomen.’ ‘Kunnen we daar iets tegen doen?’ ‘Nee. We moeten afwachten. Laten we hopen dat ze een minimale dosis gif heeft binnengekregen.’ ‘En als dat niet zo is, wat dan?’ vraagt Eris. ‘Het heeft geen zin om daarover te speculeren.’ ‘Ik wil het weten, Radu.’ 97
‘Als ze teveel heeft binnengekregen zal ze waarschijnlijk sterven.’ Radu kijkt haar aan. Zijn gezicht doet me denken aan een emotieloos masker. De blos op zijn wangen begint alweer te vervagen. Ik vraag me af of hij wel genoeg ‘gegeten’ heeft, maar hou mijn commentaar voor me. Hij heeft er, net als ik, een hekel aan om betutteld te worden. ‘Hoe heeft het in godsnaam zo uit de hand kunnen lopen?’ mompel ik tegen niemand in het bijzonder. Ik sleep mezelf naar een stoel en ga zitten. Met mijn ogen half dicht leun ik achterover. ‘Weet jij welke symptomen zich voordoen als je vergiftigd wordt door een strigoi?’ vraag ik na enkele minuten van stilte aan Radu. ‘Nee.’ Radu neemt tegenover me plaats. Hij steunt met zijn onderarmen op zijn dijen. Zijn handen vouwt hij losjes in elkaar. ‘Maar je bent zelf met Vidars speeksel in aanraking gekomen.’ ‘Ik ben een moroi. Dat maakt mij ongeschikt als vergelijkingsmateriaal.’ ‘Ik heb hier trouwens de nieuwe foto van Veles.’ Pascal zet de fles whisky weg. Hij vist een gekreukelde envelop uit de kontzak van zijn spijkerbroek. ‘Waar heb je die gevonden?’ vraag ik. ‘Bij Maire.’ Pascal geeft de envelop aan mij. Ik trek er een polaroid uit. Het tafereel dat ik onder ogen krijg doet vertrouwd aan. Veles zit met zijn gezichtje tegen de tralies van de kooi gedrukt. Over zijn vuile wangen lopen de langgerekte sporen van tranen. Zijn ogen staan dof. Bizar, hoe snel je aan schokkende beelden gewend raakt. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat het me niets doet. In mijn keel vormt zich een brok die ik ternauwernood krijg weggeslikt. Huilen helpt toch niet, dus waarom zou ik het doen? Ik geef de foto aan Eris. Heel even staart ze erop neer. Dan stopt ze haar terug in de envelop en legt die op de schoorsteenmantel neer. ‘Weet je wat ik niet begrijp?’ zeg ik. ‘Nou?’ ‘Waarom heeft Vidar Maire bij het ven achtergelaten? Eerst ontvoert hij haar. Dan brengt hij haar terug zonder iets in ruil te vragen. Het is niet logisch.’ ‘Misschien wil hij dat we haar zien sterven,’ zegt Pascal. ‘Daar is hij schofterig genoeg voor. Het kan best zijn dat hij van plan is om ons een voor een te grazen nemen. Radu als laatste, anders kan die niet van de slachtpartij en het bijkomende verlies genieten.’ ‘Pascal, hou op!’ snerpt Eris. ‘We moeten alle mogelijkheden bekijken.’ ‘Nou en! Ik wil het niet weten.’ ‘Hou dan je oren maar dicht.’ 98
‘Als je gelijk hebt lopen we allemaal ernstig gevaar,’ concludeer ik. ‘Heeft een van jullie de deur op slot gedaan toen we daarstraks naar buiten renden?’ Er volgen enkel ontkennende antwoorden. ‘Stel dat hij ons heeft weggelokt om de hoeve binnen te kunnen dringen. Dan kan hij nu ergens in huis zitten.’ ‘Als dat zo was, zou hij allang tevoorschijn zijn gesprongen om ‘boe’ te roepen,’ meent Pascal. ‘Ik voel hem niet,’ klinkt Radu’s stem kalm. ‘Ik denk niet dat hij hier is.’ ‘Je hebt hem ook niet voelen aankomen toen je op het erf zat. Laten we het huis controleren.’ ‘Goed.’ Radu staat op. ‘Blijven jullie maar hier, dan loop ik een rondje.’ Hij maakt aanstalten de kamer te verlaten. ‘Wacht!’ Eris springt op. ‘Ik ga met je mee.’ Ze is bijna net zo bleek als Radu. De blik in haar ogen doet me denken aan een opgejaagd konijn dat per ongeluk een doodlopend ravijn in gerend is. ‘Dat lijkt me niet verstandig, Eris,’ wimpelt Radu af. ‘Als ik Vidar tegenkom en ik ben alleen, kan ik hem gemakkelijker ontwijken dan wanneer er iemand bij me is.’ ‘Maar ik ben bang.’ ‘Je bent hier veilig. Houden jullie het geweer voor de zekerheid binnen handbereik en blijf bij de deur vandaan tot ik terug ben.’ ‘En de ramen?’ Eris gaat weer zitten. ‘De luiken zitten op slot,’ brengt Pascal haar in herinnering. Hij pakt het geweer dat op zijn vaste plaats aan de muur hangt. Radu verdwijnt de kamer uit en trekt de deur achter zich dicht. Tijdens de vijftien minuten die volgen, wordt er nauwelijks een woord gewisseld. Ik draai mijn stoel een slag, zodat ik de deur in de gaten kan houden. Pascal hangt met een elleboog op de schoorsteenmantel en knauwt op een paarse lolly die zijn tong al even paars kleurt. Eris heeft zich overgegeven aan een statisch gewiebel waar ik de zenuwen van krijg. Ik doe mijn uiterste best mezelf ervoor af te sluiten. Zonder succes. Om iets te doen te hebben tel ik de planken van de lambrisering. Ik word het al snel zat en verleg mijn aandacht naar het abstracte schilderij dat boven het dressoir hangt. Zo nu en dan hoor ik de houten vloer boven mijn hoofd kraken. Tegen een van de ramen zoemt een vlieg. Het is een irritant geluid. Blijkbaar vindt Pascal dat ook. Hij beent erop af en stuurt het insect met een welgemikte mep naar het hiernamaals. Daarna hervat hij zijn gehang.
99
De huiskamerdeur gaat open. Van schrik veer ik op, wat een vlammende pijnscheut tot gevolg heeft. Eris krimpt in elkaar. Pascal staat heel adequaat binnen twee seconden met het geweer in de aanslag. Gelukkig is het Radu maar. Pascal laat het geweer zakken ‘En?’ vraagt hij. ‘Niets.’ ‘Mooi. Wat doen we nu? Laten we Maire hier op de bank liggen?’ ‘Misschien is het beter om haar naar bed te brengen,’ zeg ik. ‘Goed. Ik draag haar wel naar boven.’ Pascal hangt het geweer terug aan de muur en loopt naar de bank. Voorzichtig tilt hij Maire op. Haar mond zakt een stukje open. Haar lichaam hangt slap in zijn armen. ‘Leg haar maar in mijn kamer,’ zeg ik, ‘dan blijf ik bij haar. Ik kan zelf ook wel wat rust gebruiken.’ Pascal knikt instemmend. Hij verdwijnt met Maire de gang op. Ik pak de pot smeerwortelzalf en ga er, vanzelfsprekend op zijn elfendertigst, achteraan. Eris gaat ook mee naar boven. In mijn kamer is Pascal bezig Maire in te stoppen. Ze ligt op haar eigen plekje in het bed. Al heeft ze een eigen kamer, sinds Veles’ geboorte slaapt ze daar bijna nooit meer. Wel laat ze me regelmatig een nacht in de steek voor Radu, maar dat doe ik andersom ook. En zo nu en dan kruipt een van ons bij Pascal of Eris in bed. Dat wil zeggen, als die niet bij elkaar of bij Radu in bed liggen. Eigenlijk komt het erop neer dat we met ons vijven geen duidelijke relatiestructuur hebben. We rotzooien maar wat aan, zowel op het emotionele vlak als tussen de lakens. Daarom is het maar goed dat er van onderlinge jaloezie nauwelijks sprake is. Als dat wel zo was, zou de hel jaren geleden al zijn losgebroken. Zwaaiend op mijn benen stroop ik de kleding van mijn lijf en ga naast Maire op het bed liggen. De matras is zacht, het dekbed donzig. Zalig! Pascal verlaat de kamer. Eris komt naast me op de rand van het bed zitten. ‘Jee, dat ziet er slecht uit, Cat,’ zegt ze, met een handbeweging naar mijn zwart verkleurde heup. ‘Het voelt ook niet best.’ Ik trek een grimas en draai de pot smeerwortelzalf open. ‘Zal ik het doen?’ Eris houdt haar hand op. Ik geef haar de pot aan. ‘Als je voorzichtig bent.’ ‘Ja, natuurlijk.’ Eris pakt het spateltje dat op mijn nachtkastje ligt en lepelt een klodder zalf uit het potje. Ze brengt het zo voorzichtig aan dat het nauwelijks pijn doet. Als ik er de puf voor had, zou ik haar een staande ovatie geven.
100
Eris zet de zalfpot weg en komt naast me liggen. ‘Ik vraag me af of we er goed aan hebben gedaan een moroi van Radu te maken,’ zegt ze. ‘We zijn er niet veel mee opgeschoten.’ Haar arm glijdt om mijn middel. Ze verbergt haar gezicht tegen mijn borst. ‘Zijn gehoor, reukvermogen en nachtzicht zijn tot nu toe anders goed van pas gekomen,’ spreek ik haar tegen. ‘Bovendien zou dit wel eens de enige manier kunnen zijn om Vidar een kopje kleiner te maken. Een mens is in geen geval tegen hem opgewassen.’ ‘Dat is misschien wel zo, maar ik kan me niet voorstellen dat Radu er gelukkig mee is. Ik snap sowieso niet waar hij de moed vandaan heeft gehaald om zichzelf op te offeren.’ ‘Voor Veles doet hij alles.’ In gedachten zie ik de reageerbuisjes voor me, die in een rek in de koelkast staan. Er zit bloed in. Veles’ bloed, afgenomen voor onderzoek. Om er zeker van te zijn dat hij als weerwolf zou sterven, heeft Radu twee dagen voor de gifinjectie een buisje bloed achterovergeslagen. We hadden verwacht dat hij er doodziek van zou worden, maar dat gebeurde vreemd genoeg niet. Hij voelde zich enkel een beetje lamlendig. Binnen drie uur was zijn lichaamskracht verveelvoudigd en begon hij geuren en geluiden intenser waar te nemen. Nog een uur later was het proces voltooid. Radu’s verklaring voor de snelle, gemakkelijke overgang, was dat de afwijking nog in zijn bloed aanwezig was en enkel geactiveerd hoefde te worden. ‘Toch vraag ik me af of het wel slim is wat we gedaan hebben,’ zegt Eris. ‘Als we beter hadden nagedacht, hadden we meteen gesnapt dat Vidar niet van plan is om Veles uit te leveren.’ ‘Dat weten we niet zeker.’ ‘De kans is klein dat hij het doet. Waarom brengt hij enkel foto’s en heeft hij nog niet een keer geprobeerd een afspraak te maken voor de ruil? En als wij er iets over proberen te zeggen, gooit hij de hoorn op de haak.’ ‘Een week geleden wekte hij wel degelijk de indruk genoegen te zullen nemen met een ruil.’ ‘En wij waren stom genoeg om hem te geloven.’ Eris draait op haar rug en vouwt haar handen onder haar hoofd. ‘Het heeft geen nut om te gaan zitten piekeren over onomkeerbare dingen,’ zeg ik, terwijl ik een asblonde lok van haar voorhoofd strijk. ‘We moeten vooruit kijken. Dat is de enige manier om de moed erin te houden.’ ‘Vast.’ Eris komt overeind. ‘Ik naar mijn eigen bed,’ zegt ze. ‘Welterusten.’ Ze geeft me een kus op mijn mond en verlaat de kamer.
101
15 Cat
Ik word wakker met de zon op mijn gezicht. Hij schijnt tussen de gordijnen door en maakt dat ik vlekken voor mijn ogen zie. Knipperend ga ik rechtop zitten. Mijn heup voelt iets beter aan. De randen van het zwart hebben iets groenigs gekregen met daaromheen een strookje geel. Om het genezingsproces te bespoedigen ga ik in de weer met de smeerwortelzalf. Maire ligt doodstil naast me. Haar borst gaat langzaam op en neer. Zodra ik me heb aangekleed onderwerp ik haar aan een onderzoek. Haar pupillen lijken iets samen te trekken als ik er met een zaklamp in schijn. Verder blijft ze bewegingloos liggen. Nadat ik haar wonden heb verzorgd en de beurse plekken met het laatste beetje smeerwortelzalf ingesmeerd, ga ik naar beneden. Eris en Pascal zitten aan de keukentafel. Voor hen ligt een stapeltje kranten. Het lijkt erop dat Pascal al op pad is geweest. ‘Hoe is het met Maire?’ vraagt hij, zodra hij me in de gaten krijgt. ‘Ook goedemorgen.’ ‘Het is avond.’ ‘Voor mij niet.’ Ik neem tegenover hem plaats. ‘Dat zal best. En Maire?’ ‘Er is weinig veranderd. We moeten haar goed in de gaten houden en zorgen dat ze vocht binnen krijgt.’ Pascal knikt. Hij zet zijn koffiemok weg en pakt de bovenste krant van de stapel. Vol overgave begint hij de berichten door te spitten. Ik eet een stuk stokbrood en giet een kop koffie naar binnen. Daarna ga ik naar buiten om smeerwortel te zoeken. Eigenlijk is de nazomer niet de beste tijd van het jaar om dat te doen. De planten hebben al gebloeid. Als gevolg daarvan is de hoeveelheid werkzame stoffen in de wortels geslonken. Gelukkig betekent dat niet dat ze onbruikbaar zijn. Genietend van het mooie weer wandel ik het veld over. Mijn gedachten dwalen af naar Radu. Ik probeer me voor te stellen hoe het moet zijn om de zon zeven jaar niet te kunnen zien en de tijd te moeten doorbrengen in kunstlicht. Om het te moeten doen met nachtelijke blauwtinten
102
in het schijnsel van de maan, onder een zwarte sterrenhemel in plaats van een blauwe lucht met witte wolken. Godzijdank ben ik geen vampier. Het lijkt me verschrikkelijk. Halverwege het veld ontdek ik een paar grote rozetten van harige, puntige bladeren. De al even harige stengels die uit het midden oprijzen zijn ruim een halve meter hoog. De uitgebloeide paarse en witte bloemen hangen als bruin uitgeslagen propjes omlaag. Ik ga op mijn knieën zitten en steek de punt van het metalen schepje dat ik heb meegenomen in de grond. Heel voorzichtig, om de wortel niet te beschadigen, graaf ik een plant uit. Het kost heel wat moeite, want de bodem is dicht begroeid met gras en woekerende plantjes zoals tormentil en slangekruid. Eindelijk komt de wortel los. Hij is dik en zwart en ruim dertig centimeter lang. Met het schepje hak ik de groene plantendelen eraf. Daarna gooi ik het gat dicht en kom met de snelheid van een reumatische opoe overeind. Op mijn dooie akkertje slenter ik terug naar de hoeve. Het zandkleurige gebouw steekt licht af tegen de boomrijke achtergrond. De dakpannen glimmen. De ruiten van de benedenverdieping weerkaatsen de rode gloed van de dalende zon. Achter mijn slaapkamerraam zie ik Maire staan. Abrupt hou ik stil. Ik kan mijn ogen niet geloven. Een uur geleden lag ze nog in coma. Nu huppelt ze los rond. Het kan gewoon niet, met geen mogelijkheid, maar toch staat ze er. Ze leunt met haar handen op de vensterbank en kijkt naar buiten. Haar rode haar krult als een vlammenzee om haar gezicht. Zonder me iets van mijn protesterende heup aan te trekken, overbrug ik het laatste stuk veld in looppas. In de keuken leg ik de smeerwortel op het aanrecht neer, haast me de hal door, dender de trap op en gooi de deur van mijn slaapkamer open. Bij het raam staat niemand. Maire ligt met gesloten ogen op bed, precies in de houding waarin ik haar heb achtergelaten. Kreunend wrijf ik over mijn heup. Ik moet echt beter opletten wat ik doe, anders is die kneuzing over een paar weken nog niet genezen. ‘Maire,’ fluister ik, ‘ben je wakker?’ Geen sjoege. ‘Maire!’ Weer niets. Oké. Dat kan twee dingen betekenen. Of ze neemt me in de maling, of ik ben gek aan het worden. Ik loop naar het bed, pak haar schouder vast en schud hem heen en weer. Haar hoofd zakt opzij. Haar ogen blijven gesloten. Er is duidelijk niemand thuis. Ik ben dus echt krankjorum aan het worden. Gezien het geschifte leefritme dat we er tegenwoordig op na houden is het nauwelijks een verrassing. 103
‘We krijgen het nooit voor elkaar om Maire genoeg vocht toe te dienen als het via haar mond moet,’ zeg ik, zodra ik weer in de keuken ben, waar Eris en Pascal aan tafel zitten. ‘Als ik er de spullen voor had, zou ik een infuus aanleggen.’ ‘Kunnen we daar niet aan komen dan?’ vraagt Eris. ‘Ik zou niet weten hoe.’ Ik leun met mijn heupen tegen het hakblok dat middenin de keuken staat. ‘Wat dacht je van: een ziekenhuis binnenwandelen, een paar zakken vloeistof uit een kast pakken en wegwezen?’ zegt Pascal. ‘Dat is diefstal.’ ‘Je meent het!’ ‘Ik geloof niet dat ik daar het lef voor heb.’ Ik pak een theedoek uit de kast en leg die op het hakblok neer. ‘Ik wel,’ zegt Pascal ‘Het is voor een goed doel.’ ‘Wat als je betrapt wordt?’ ‘Een slimme dief ontspringt de dans.’ ‘Dat zal wel.’ Ik loop naar het aanrecht en boen de smeerwortel schoon onder de kraan. Daarna droog ik hem zorgvuldig af. ‘Als Maires leven er vanaf hing, zou ik desnoods de kroonjuwelen van de koningin van Engeland nog jatten,’ vervolgt Pascal. ‘Een paar zakjes zoutoplossing valt daarbij in het niet.’ ‘Je meent het serieus, hè?’ ‘Ja, natuurlijk. Wat dacht je dan?’ ‘Dat je een geintje maakte.’ Ik zet een pan water op en leg de smeerwortel op het hakblok. Met een scherp mes leg ik de witte kern bloot. Eris staat op. Ze pakt ook een mes en helpt me de wortel in kleine stukjes te snijden. ‘Ik vind dat we het risico moeten nemen,’ zet Pascal zijn betoog voort. ‘Laten we afwachten wat Radu ervan denkt,’ zeg ik. ‘Die is het met me eens, let maar op.’ ‘Misschien.’ Ik pak een schone pan uit de kast. Hij is iets kleiner dan de pan die al op het vuur staat. Voorzichtig laat ik de nieuwe pan tot aan de handvaten in het kokende water zakken. Het gas draai ik laag. Tot slot schep ik een potje vaseline in de binnenste pan leeg. Het begint direct te smelten. Eris gaat weer bij Pascal aan tafel zitten. ‘Heb je nog iets in die kranten kunnen vinden?’ verander ik van onderwerp.
104
‘Jazeker. Er zijn de afgelopen dagen twee moorden gepleegd. De eerste was een schietpartij in het centrum van Parijs. Die valt af. De tweede een echtelijke ruzie. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat Vidar de strigoaica een kopje kleiner heeft gemaakt.’ ‘Dat zou me anders niet eens verbazen.’ ‘Hij zou er alleen geen dertig messteken voor nodig hebben. Denk je ook niet?’ ‘Dat lijkt me inderdaad stug.’ Ik beweeg een roestvrij stalen lepel door de vaseline. Het laatste troebele klontje wordt snel kleiner. ‘En het internet?’ vraag ik. ‘Daar was niet veel meer te vinden dan in de kranten,’ antwoordt Eris. ‘Alleen een moord in Montpellier, maar dat is te ver weg.’ ‘Dat betekent dus dat we de berichten van morgen moeten afwachten,’ besluit Pascal. ‘En dat we weer een dag verliezen,’ vul ik aan. ‘Daar is helaas niets aan te doen.’ ‘Misschien niet, maar ik baal er stevig van.’ Ik pak de stukjes smeerwortel en laat ze in de pan glijden. Hete vaseline spettert op mijn hand. Ik mompel een scheldwoord en pak de lepel. Na nog wat geroerd te hebben leg ik het deksel schuin op de pan.
Na het inzetten van de schemering komt Radu beneden. Hij is de enige van ons die er uitgeslapen uitziet. Zijn haar hangt in een staartje op zijn rug. Door de zwarte kleding die hij draagt, oogt hij nog langer en slanker dan hij is, uiterst charmant en sexy. Een minder prettige gewaarwording is dat hij vergaat van de honger. Zijn bewegingen zijn ongedurig. Zijn krachtveld gonst en siddert. In zijn ogen broeit een griezelige blik. ‘Jij gaat zo op pad zeker?’ informeert Pascal. ‘Ja.’ ‘Mooi. Ik ga mee.’ ‘Nee.’ ‘Toch wel.’ ‘Waarom?’ Radu komt naar de tafel maar gaat niet zitten. In plaats daarvan blijft hij op de zwart-wit betegelde vloer heen en weer staan drentelen. Ik krijg er de kriebels van. ‘Sta eens stil!’ snauw ik. ‘Je maakt me nerveus.’ Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Met welk been ben jij uit bed gestapt?’ ‘Het verkeerde!’ ‘Dat dacht ik al.’ Hij doet zijn best om stil te staan. Helaas houdt hij het niet lang vol. Ik bijt mijn kiezen op elkaar en probeer me voor zijn onrust af te sluiten.
105
‘Maire is nog steeds buiten bewustzijn,’ maakt Pascal gebruik van de stilte. ‘Wie weet hoe lang nog. Als we niets doen, droogt ze uit.’ ‘En wat heeft mijn uitstapje daarmee te maken?’ wil Radu weten. ‘We hebben infuusvloeistof nodig. Er is maar één plaats waar ze dat hebben.’ ‘Het ziekenhuis.’ ‘Juist. Jij bent nogal snel. Daarom dacht ik dat jij wel kans zou zien er een paar… eh… te ontvreemden.’ Pascal werpt Radu een stralende glimlach toe. Hij krijgt een stoïcijnse blik retour. ‘Dat wil ik wel doen,’ zegt Radu. ‘Op één voorwaarde.’ ‘En die is?’ ‘Jij blijft hier. Cat gaat met mij mee.’ Ja hoor, gezellig! Daar zit ik echt op te wachten! ‘Waarom?’ wil Pascal weten. ‘Jij kan het best met het geweer overweg, mocht dat aan de orde zijn. Cat kan mij precies vertellen wat we voor Maire nodig hebben.’ ‘Dat klinkt redelijk.’ ‘Ho eens even.’ Ik steek mijn hand op. ‘Heb ik nog iets in de melk te brokkelen?’ ‘Nee,’ klinkt het in koor. Twee paar ogen kijken me strak aan. Ik voorzie een heftige discussie waar ik geen zin in heb. Om van het gezeur af te zijn, zeg ik dat ik het best vind.
Nog geen kwartier later rijden Radu en ik het erf af. De Tahoe gromt, hobbelt en slingert over de bospaden. De koplampen bezorgen tientallen konijnen de schrik van hun leven. Radu zit op mijn verzoek achter het stuur. Nou ja, misschien is bevel een beter woord. Ik ben mijn geduld kwijt, mijn humeur keldert met de minuut en al gaat het lopen me weer redelijk af, het ingetrapt houden van een gaspedaal is een ander verhaal. Daarnaast vind ik het een prettig idee dat Radu zijn handen vol heeft aan de auto. Nu hij zich nog niet heeft gevoed, vertrouw ik hem voor geen cent. Ik ben tot de conclusie gekomen dat hij een aantal leugentjes om bestwil heeft opgedist. ‘Waar gaan we als eerste naartoe?’ vraag ik. ‘De binnenstad.’ ‘Waarom?’ ‘Dat weet je wel.’ Zelfs in zijn stem klinkt de honger door. Hij is zo doodsbleek dat zijn huid zou oplichten als er blacklight in de buurt was. Ik registreer een spiertrekking in zijn kaak en schuif zo ver mogelijk naar rechts. Het is nog minstens drie kwartier rijden naar de 106
dichtstbijzijnde grote stad. Heel fijn, maar niet heus. Liefst zou ik uit de auto springen en terug naar huis rennen. Jammer genoeg is dat geen optie. We hebben de hoofdweg bereikt. De Tahoe suist met zo’n honderd kilometer per uur over het asfalt. Ik schat in dat ik een vluchtpoging in het gunstigste geval met een paar gebroken botten zal moeten bekopen. ‘Je bent bang voor me,’ verbreekt Radu de stilte. Zijn stem heeft een bedaarde klank. Zijn handen rusten losjes op het stuur. Hij houdt zijn ogen op de weg gericht. ‘Ik ben niet…’ begin ik, maar hij valt me in de rede. ‘Het heeft geen zin te ontkennen. Ik voel je angst.’ Verdorie! Waarom heeft hij toch altijd alles door? ‘Eerder was je niet bang voor me,’ gaat hij verder. ‘Waarom nu wel?’ ‘Je hebt gelogen.’ ‘Gelogen?’ ‘Ja.’ ‘Waarover?’ ‘Die uitnodigingen. En jij hoeft ook niet te ontkennen want ik weet het zeker.’ Even is het stil. Dan hoor ik hem zachtjes grinniken. ‘Wat is er zo grappig?’ grauw ik. ‘Ik was van begin af aan verbaasd dat je erin trapte, dat jullie erin trapten.’ ‘Dat zal wel.’ Ondanks mijn angst beuk ik mijn knokkels zo hard mogelijk tegen zijn bovenarm. Het voelt alsof ik een ijzeren pijp te lijf ga. Ik slaak een kreet en wrijf over mijn hand. Radu begint nog harder te lachen. Het schalt door de auto en laat de lucht vibreren. De Tahoe slingert lichtjes. ‘Hou op met dat stomme gegrinnik en let op de weg!’ sis ik. ‘Straks verongelukken we nog.’ ‘Jij misschien, ik niet.’ Hij heeft nu echt de slappe lach. De tranen lopen over zijn wangen. Ik kan me niet herinneren dat ik dat eerder heb meegemaakt. Ik ben gewend aan flauwe glimlachjes die zijn ogen amper bereiken. Lachen met geluid doet hij bijna nooit. Radu trapt op de rem en zet de auto stil in de berm. Leunend op het stuur veegt hij de tranen van zijn gezicht. Het heeft weinig nut. Er komen steeds nieuwe voor in de plaats. Ik sla mijn armen over elkaar en doe mijn best om boos te kijken. Tevergeefs. Zijn lach is aanstekelijk. Voor ik het weet lig ik ook in een deuk. Daardoor merk ik de naderende auto pas op wanneer hij de kofferbak van de Tahoe ramt. De dreun van staal op staal is oorverdovend. Tegelijkertijd klinkt het geluid van brekend glas. We worden allebei achterover in onze stoelen gesmeten en vliegen vervolgens weer naar voren. Radu, die geen gordel draagt, geeft het stuur een kopstoot. Wonderbaarlijk genoeg 107
blijft hij bij zijn positieven. Ik werp een blik over mijn schouder en stel vast dat de achterruit gesneuveld is. De auto die ons heeft aangereden scheurt als een gek achteruit. Het is een bovenmaatse terreinwagen, nog groter dan de Tahoe, wat op zich al bijzonder is. Voorop zit een enorme bullbar die iets weg heeft van een tandenloze grijns. Doordat de cabineverlichting is ingeschakeld kan ik de bestuurder met gemak identificeren. ‘Rijden Radu!’ gil ik. ‘Het is Vidar!’ Gelukkig is Radu niet zo dom om achterom te kijken en kostbare tijd te verspillen. Hij schakelt naar de eerste versnelling en geeft een dot gas. Net te laat. Vidar ramt ons voor de tweede keer en duwt de Tahoe met een schok verder de berm in. Weer worden we zowat van onze stoelen geslingerd. Radu’s voeten schieten van de pedalen. De V8 slaat af. Vloekend draait Radu de sleutel om in het contact. De motor komt onmiddellijk weer tot leven. Radu laat de koppeling opkomen en stampt het gaspedaal omlaag. Even spinnen de wielen griploos rond. Dan komen ze in contact met asfalt en springt de Tahoe brullend naar voren. Binnen enkele seconden staat de teller op honderddertig. Ik kijk om. Vidar heeft de achtervolging ingezet en lijkt dichterbij te komen. ‘Harder!’ jut ik Radu op. ‘Hij haalt ons in.’ ‘Ik wil jou graag heel houden.’ ‘Ik voel me gevleid, maar we moeten hem lozen.’ ‘Mee eens.’ Radu laat de teller teruglopen naar honderdtwintig. ‘Wat doe je nou?’ val ik uit. ‘Zo haalt hij ons zeker in.’ ‘Dat weet ik.’ ‘Waarom geef je geen plankgas?’ ‘Dat merk je vanzelf.’ ‘Ik wil het verdorie nu weten!’ ‘Dat betwijfel ik.’ Radu laat de teller nog iets teruglopen. Pas als Vidar tot op een meter of twintig genaderd is, geeft hij gas bij. We rijden een dorpje in. De lantaarnpalen zetten alles in een vaalwitte gloed. De luiken van de meeste huizen zijn gesloten. Op straat is geen levende ziel te bekennen. Gelukkig, want dan kunnen we tenminste niemand platrijden. Radu houdt in om de vele bochten zonder ongelukken te kunnen nemen. Vidar is minder voorzichtig. De terreinwagen slingert van links naar rechts en komt gevaarlijk dichtbij. Eén keer schiet hij het trottoir op en rijdt een vuilnisbak omver. De inhoud vliegt als confetti door de lucht. Vidar verliest de macht over het stuur en zwenkt het dorpsplein op. Het scheelt maar een haar of hij ramt de pui van het gemeentehuis. Net op tijd krijgt hij zijn auto weer onder controle en schiet hij terug de weg 108
op. Radu trapt het gaspedaal juist ver genoeg in om Vidar voor te blijven. Dat hij weigert te zeggen wat hij van plan is, belooft weinig goeds. Net voorbij het dorp gaat de weg rechtdoor een heuvel op. De Tahoe zoeft moeiteloos naar boven. Precies op de top dooft Radu de koplampen en geeft plankgas. Inktzwarte duisternis omhult ons als een eindeloze tunnelbuis waarvan de verlichting is uitgevallen. We duiken het dal in. Mijn maaginhoud komt omhoog. Mijn oren klappen dicht. Ik slik een paar keer en houd me stevig vast aan de rand van het dashboard. De koplampen van de terreinwagen komen snel dichterbij. Waarschijnlijk kan Vidar ons vanwege zijn nachtzicht gewoon zien. Radu laat Vidar tot op een meter of tien naderen. Hij houdt zijn ogen geconcentreerd op de duisternis voor ons gericht. De wielen van de Tahoe gieren over het asfalt. De motor brult. En al wennen mijn ogen snel aan het donker, meer dan een paar meter vooruit kijken kan ik niet. Na een minuut of vijf te hebben voortgeraasd mindert Radu eensklaps vaart. Eerst zie ik enkel duisternis. Dan een muur. In een reflex kruis ik mijn armen voor mijn gezicht. Radu rukt aan het stuur en brengt de Tahoe op drift. De banden piepen. De wielen aan Radu’s kant van de auto komen los van de grond. Ik word naar rechts gesmeten en beuk met mijn hoofd tegen het zijraam. Met mijn ogen stijf dicht wacht ik op de knal van staal op steen. Die komt echter pas nadat de Tahoe weer op vier wielen geland is. Het is het geluid van de terreinwagen die te pletter slaat tegen de muur. Ik ga verzitten en blaas mijn adem uit. Mijn hart bonkt als een idioot. De spieren in mijn benen tintelen van adrenaline. Het stationaire gebrom van de V8 is het enige geluid dat de stilte doorbreekt. Radu schakelt de verlichting in. De lampjes van het dashboard komen tot leven en werpen een zachtgroen schijnsel in de rondte. De koplampen beschijnen de bomen aan de overkant van de weg. Even kijken we elkaar zwijgend aan. Dan keert Radu de auto en richt de koplampen op de terreinwagen. De bullbar heeft zich in de muur geboord. De motorkap doet me denken aan een trekharmonica. Waar een verminkt vampierlichaam zou moeten liggen zie ik enkel een verkreukelde stoel. ‘Waar is hij?’ fluister ik. ‘Ik weet het niet.’ Radu laat zijn ogen speurend over het wrak glijden. ‘Zou hij nog in de auto zitten?’ ‘Nee. Dan zouden we hem zien.’ ‘Hij kan toch illusies opwerpen?’ ‘Als hij gewond is, kost hem dat waarschijnlijk teveel energie.’ ‘Misschien is hij er heelhuids vanaf gekomen.’ 109
‘Met zo’n klap lijkt me dat onwaarschijnlijk. Ik denk dat hij uit de auto is gesprongen voor die te pletter sloeg.’ ‘Dan is hij sneller dan we dachten en zwerft hij nu dus ergens rond.’ Blindelings tast ik naar het knopje van de deur en druk het in. Pas bij het horen van de klik besef ik dat het vanwege de kapotte achterruit weinig zin heeft. ‘Ik ben zo terug.’ Radu gooit zijn portier open. Voor ik het goed en wel besef is hij de auto uit en heeft het donker hem opgeslokt. Het portier slaat met een dreun dicht. ‘Hé!’ schreeuw ik. ‘Blijf hier!’ Ik pruts aan de sluiting van mijn veiligheidsgordel, maar krijg haar niet open. Mijn vingers trillen te erg. Hoe haalt Radu het in zijn hoofd om mij hier alleen achter te laten terwijl Vidar in de buurt rondsluipt? Als hij straks terugkomt is hij nog niet jarig! Ik scheld hem verrot, schop hem een ongeluk, sla zijn knappe vampiertronie tot moes. Eindelijk schiet de gordel los. Ik smijt hem van me af en knip de binnenverlichting aan. Haastig reik ik tussen de stoelen door naar achteren. Daar ligt de brandblusser. Ik grijp het ding vast en ruk het uit de houder. Mocht Vidar komen opdagen, dan zal hij ervan lusten. Een doffe dreun doorklieft de stilte, gevolgd door het breken van glas. Het komt van achter mijn rug. Ik slaak een kreet en kijk om. Vidar staat naast de auto. Op zijn lelijke kop prijkt een boosaardige grijns. Zijn ogen gloeien als kolen. De penetrante zwavellucht van zijn adem maakt me misselijk. ‘Radu!’ schreeuw ik. Vidar stoot zijn arm de auto in. Een ijskoude klauw sluit zich om mijn schouder. Ik wring mezelf in bochten om los te komen, maar het is verspilde moeite. Vidar verstevigt zijn greep. Zijn nagels prikken in mijn huid. Hij trekt me omhoog en kwakt me met mijn rug tegen de leuning van mijn stoel. Een scherpe pijnscheut trekt door mijn heup. Tranen springen in mijn ogen. De brandblusser glipt uit mijn hand en klettert tussen de stoelen op de vloer neer. ‘Radu!’ gil ik nogmaals. ‘Hij is hier!’ Vidar begint raspend te lachen. Twee rijen rotte tanden bieden een gore aanblik. Een dunne beweeglijke tong komt tevoorschijn. Langzaam, dreigend. Ik ben er geweest. Ik ben er verdomme geweest en het is Radu’s schuld! Ik bijt mijn kiezen op elkaar en tast koortsachtig met mijn linkerhand naast mijn stoel. Waar is die vervloekte brandblusser gebleven? Vidars gelach gaat over in grommen. Zijn tong komt steeds dichterbij. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. Mijn hand grabbelt in het niets. Dan, eindelijk, krijg ik mijn verloren wapen te pakken. Ik zwaai het omhoog, ruk de verzegeling los en graai naar de hendel. Juist als ik die
110
wil indrukken, verschijnen twee bleke handen rond Vidars nek en wordt hij achteruit het donker in gerukt. Beduusd staar ik naar de lege plek. De brandblusser laat ik op mijn knieën zakken. Vanuit de duisternis komt het geluid van een worsteling op me af. Ik maak mijn deur open en glijd de auto uit. Ik zie geen barst. Om mijn ogen sneller aan het donker te laten wennen knijp ik ze dicht. Als ik ze weer opendoe, ben ik in staat vage vormen te onderscheiden. Ergens recht voor me hoor ik gehijg en gerochel. Met de brandspuit in de aanslag sluip ik op het geluid af. Het is natuurlijk niet bepaald slim om me in een gevecht tussen twee vampiers te mengen, maar ik kan niet werkeloos toezien hoe Radu door Vidar wordt afgemaakt. De maan komt achter een wolk vandaan. Een meter of drie verderop zie ik Radu en Vidar om elkaar heen cirkelen. Radu heeft Vidar bij zijn nek vast. Vidar houdt Radu op zijn beurt gevangen in een verstikkende wurggreep. Zijn tong beweegt als een dansende cobra voor Radu’s gezicht heen en weer. Snel loop ik naar voren. Ik zwiep de brandblusser omhoog en druk de handel in. Een venijnig gesis weerklinkt. De inhoud van de bus spuit met kracht in Vidars keel. Kokhalzend struikelt hij achteruit. Radu loslaten doet hij echter niet. Ze vallen samen op de grond, Vidar onderop. Ik zie mijn kans schoon en zwaai de brandblusser opzij om Vidar een ram voor zijn hersens te verkopen. Spijtig genoeg kiest Radu juist dat moment uit om zijn hoofd op te tillen. In plaats van Vidar raak ik hem. Half verdoofd laat hij Vidar los. Hij rolt om en blijft kreunend op zijn rug in het gras liggen. Vidar laat geen seconde verloren gaan. Hij duikt met zijn tong in de aanslag naar links om Radu’s hart te doorboren. Gelukkig ziet Radu kans opzij te rollen, zodat Vidar hem op een haar na mist. Vliegensvlug druk ik de handel van de brandblusser opnieuw in. Ik geef Vidar de volle laag en blijf spuiten tot de bus leeg is. Daarna haal ik uit. Deze keer is het wel raak, en goed ook. De bus komt met volle kracht op Vidars schedel terecht. Het lijkt alsof ik iets hoor kraken. Als het bot is, ben ik tevreden. Vidar grijpt brullend van woede naar zijn hoofd. Dan maait hij woest met zijn armen in de rondte om mij te grijpen. Blijkbaar heeft het blusmateriaal hem verblind, want het kost me niet eens moeite hem te ontwijken. Ik zwaai de brandblusser nogmaals omhoog en ram Vidar voor de tweede keer tegen zijn hoofd. Nu weet ik zeker dat er iets kraakt. Vidar produceert een reutelend geluid, krabbelt overeind en maakt zich uit de voeten. Hijgend laat ik de brandblusser op de grond vallen. Ik sta te zwaaien op mijn benen. Radu is zijn flauwte min of meer te boven en zit op handen en knieën in het gras. 111
‘Stommeling!’ scheld ik. ‘Je wilde me toch heel houden? Waarom heb je me alleen gelaten?’ ‘Sorry.’ Radu komt overeind. ‘Ik kon hem niet laten lopen.’ ‘Nu is hij toch ook weg? Of niet soms?’ ‘Tja…’ Radu klopt het vuil van zijn kleding. ‘Sinds wanneer ben jij zo impulsief?’ raas ik verder. ‘Waar is je verstand gebleven?’ ‘Ik verwachtte dat hij op je af zou komen als ik weg was.’ ‘Wat? Dus je hebt mij zonder overleg als lokaas gebruikt. Hoe haal je het in je…’ ‘Kalm.’ Radu komt op me af en steekt een hand naar me uit. Ik geef er een mep tegen. ‘Raak me niet aan!’ ‘Cat…’ ‘Hou je kop!’ Ik raap de brandblusser op en loop met grote stappen terug naar de auto. Als hij nog één woord zegt sta ik niet voor mezelf in. Ik smijt het rode gevaarte op de achterbank en ga voorin zitten. Door het dichtslaan van het portier vallen de laatste stukjes glas uit de rubberen rand. Radu neemt zwijgend op de bestuurdersstoel plaats. Hij start de Tahoe en rijdt terug naar het dorp. Van daaruit vervolgen we onze oorspronkelijke route.
112
16 Cat
Zo stil als het was in het dorp, zo druk is het in de stad. Op straat wemelt het van de mensen. Overal fonkelen neonreclames. De kroegen die we passeren zijn afgeladen. Voor de discotheek staat een rij opgedirkte pubers. De jongens staan stoer te doen en dragen broeken die tot ongekende laagten zijn afgezakt. De meisjes zijn verkleed als vrouw. Ik probeer me te herinneren hoe het was om puber te zijn. Ik weet het niet meer. Het is te lang geleden. Wat ik wel weet, is dat ik als erfheks geen doorsnee jeugd heb gehad. Mijn Grootmoeder vatte haar familieverplichtingen heel serieus op. Mijn opleiding is begonnen toen ik zes was. Elke avond moest ik een Latijnse plantennaam leren en onthouden hoe het plantje eruitzag. In het weekend moest ik een uur per dag werken in de kruidentuin. Nog voor mijn negende verjaardag wist ik hoe ik zalf, olie en tinctuur moest maken. Op mijn tiende kende ik de Latijnse namen van meer dan duizend plantensoorten uit mijn hoofd. Op mijn zeventiende kreeg ik de tekens van de demonen en leerde ik ermee omgaan. Op mijn achttiende werd ik ingewijd en ontving ik mijn eigen symbool. Diezelfde avond nog riep ik mijn demonen voor het eerst op. Heel spannend was dat. Ik mag van geluk spreken dat ik het heb overleefd. Om de demonen aan je te binden moet je namelijk een bloedoffer brengen. Het kostte me de grootste moeite een kip te doden. Ik heb achteraf tranen met tuiten gehuild omdat ik het zo zielig vond. Aangezien ik er nu, op mijn negenendertigste, nog steeds moeite mee heb, probeer ik de demonen zo min mogelijk te raadplegen. Dat ik ze de afgelopen week meerdere keren heb opgeroepen is dus een uitzondering. En ik weet nu al dat daar nog minimaal één rendez-vous bij zal komen. Na de aanvaring met Vidar lijkt het me raadzaam om, behalve voor Radu die er gegarandeerd zijn vingers aan zal branden, voor elk van ons een persoonlijke beschermingsamulet te maken. Niet dat zo’n amulet garant staat voor veiligheid, maar alle beetjes helpen, nietwaar? De discotheek verdwijnt uit het zicht. Radu parkeert de auto net buiten het centrum op het verlaten parkeerterrein van een supermarkt. ‘Hoe lang heb je nodig?’ vraag ik. Mijn woede is enigszins gezakt. Mijn humeur daarentegen kan wel een oppepper gebruiken. ‘Een uur ongeveer,’ antwoordt Radu.
113
‘Zet mij dan maar af bij een kroeg.’ Radu knikt. We stappen uit. Via een labyrint van donkere steegjes lopen we terug naar het hart van de stad. Radu beweegt zich gejaagd. Zijn krachtveld voelt aan als ijs. Daarnet, in de auto, is het me al opgevallen dat zijn handen beven. Het lijkt erop dat zijn honger ongekende hoogten heeft bereikt. Uit alle macht probeer ik mijn angstgevoelens te onderdrukken. Ik moet er niet aan denken dat hij ze oppikt en zijn zelfbeheersing verliest. We slaan rechtsaf een bredere straat in. Aan het eind schitteren de kleurige lichtjes van het uitgaanscentrum. Hoera, ik ben gered! Ik versnel mijn pas. Een meter of tien verderop gaat een deur open. Het gekerm van de scharnieren snijdt pijnlijk door de nacht. Radu pakt mijn elleboog beet en trekt me met een ruwe beweging de schaduw in. ‘Hé,’ sis ik. ‘Wat doe je nou?’ ‘Sst.’ Zijn blik is gefixeerd op de plaats waar het geluid vandaan gekomen is. Hij ademt snel en onregelmatig. Er stapt een vrouw naar buiten. Ze trekt de deur met een bons achter zich dicht en gaat heupwiegend op weg naar het centrum. Aan haar schouder bungelt een handtas. Haar hooggehakte schoenen tikken vinnig op het trottoir. ‘Je gaat toch niet achter haar aan, hè?’ fluister ik. ‘Ik moet wel.’ ‘Kun je niet wachten tot…’ ‘Nee.’ Radu brengt zijn gezicht vlak voor dat van mij. Zijn ogen fonkelen angstaanjagend. De spieren in zijn kaken trillen. Ik deins achteruit en wend mijn gezicht af. ‘Oké,’ zeg ik vlug. ‘Doe dan maar wat je moet doen.’ Radu laat me los. Hij verdwijnt in de luwte van de huizen. De lantaarnpalen staan te ver uit elkaar om de buurt in zijn geheel te verlichten. Donkere en lichte vlakken wisselen elkaar af. De vrouw loopt rustig verder. Het geluid van haar hakken wordt geleidelijk aan zachter. Radu maakt zich los uit de schaduw en volgt haar. Ze heeft niets in de gaten. De afstand die hen scheidt wordt snel kleiner. Ik bijt op mijn onderlip en bal mijn handen tot vuisten. Loop door, stomme trut! Je bent er bijna! Maar nee hoor, ze blijft staan en kijkt om. Radu stopt ook. Hij is vlakbij haar en steekt een hand uit. Ik krimp in elkaar. Nu gaat ze natuurlijk gillen en dan hebben we de poppen aan het dansen. Tot mijn verbazing geeft ze geen kik. Ze pakt Radu’s hand vast en stapt achter hem aan de schaduw in. Na enkele minuten verschijnt Radu weer. Hij is alleen. Ik verlaat de beschutting van de huizen en spurt op hem af. Hij heft afwerend een hand op. 114
‘Stop!’ grauwt hij. ‘Maar…’ ‘Geen discussie. Ik zie je straks.’ ‘Waar?’ ‘Ik vind je wel.’ En weg is hij. ‘Eikel!’ roep ik hem na. Dit is al de tweede keer dat hij me laat zakken. Ik word er strontziek van. Stampvoetend zoek ik iets om tegenaan te trappen. Er is toch niemand die het ziet. Een stuk verderop staat een vuilnisbak. Ik neem een aanloop en geef er een karatetrap tegen. Het doet enorm zeer aan mijn heup, maar de knal klinkt me als muziek in de oren. Ik schop nog een keer en nog eens. Ik doe alsof het Radu is. Heerlijk! Vlak boven mijn hoofd gaat een raam open. Er leunt een man naar buiten. Ik duik weg in een steegje en hou mijn adem in. Het raam gaat weer dicht. Ik begin te giechelen en leun met mijn rug tegen de muur. Wat een avond, en hij is nog lang niet voorbij. Met de bedoeling het steegje te verlaten zet ik me af van de muur. Ver kom ik echter niet. Iets of iemand grijpt me bij mijn enkel. Ik kan een gil maar half inslikken en doe een sprong opzij. Tegelijkertijd kijk ik naar beneden. Op de grond, met haar rug tegen de muur, zit de vrouw die door Radu als maaltijd gebruikt is. Eén stap verder het steegje in en ik zou over haar gestruikeld zijn. Ik ga door mijn knieën en breng mijn gezicht op dezelfde hoogte als dat van haar. ‘Gaat het?’ vraag ik, terwijl ik mijn handen op haar schouders leg. Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben duizelig.’ ‘Blijf dan nog maar even zitten.’ Ze knikt zwakjes en leunt met haar hoofd tegen het bladderende pleisterwerk. ‘Heb jij gezien wat er gebeurd is?’ vraagt ze na een tijdje. ‘Ik snap niet hoe ik hier gekomen ben.’ Nou, dat zit zo: mijn echtgenoot is een vampier. Hij heeft je gehypnotiseerd en minstens een halve liter van je bloed gejat. ‘Nee,’ lieg ik. ‘Ik zag je lopen en ineens was je weg.’ ‘Dan zal ik wel gewoon flauwgevallen zijn.’ Ze krabbelt met mijn hulp overeind en zoekt steun tegen de muur. ‘Ik voel me nog steeds een beetje slapjes.’ Tjonge. Hoe zou dat nou komen? ‘Zal ik een stukje met je meelopen?’ bied ik aan. ‘Graag.’ Ze steekt haar arm door de mijne. Ik dirigeer haar zo snel mogelijk naar het licht en de drukte. Op de boulevard komt ze een troep vrienden tegen. Een buitenkans voor mij om er 115
tussenuit te knijpen. Na haar dankbetuigingen met gepaste schroom in ontvangst te hebben genomen, duik ik de eerste de beste kroeg in die ik tegenkom. Het is er bomvol en bloedheet. Het volume van de geluidsinstallatie is ver opengedraaid. Vier grote speakers spuwen een snoeiharde trancebeat uit. Ik kan de basnoten in mijn maag voelen dreunen. Bah! Met moeite lukt het me om een kruk aan de bar te bemachtigen. Ik bestel een glas wijn en ga op Radu zitten wachten. Binnen drie kwartier staat hij voor mijn neus. Blijkbaar is zijn rooftocht naar tevredenheid verlopen. Hij ziet er oogverblindend uit. Alle vrouwen binnen een straal van tien meter kijken naar hem. De mannen ook trouwens. Ze moesten eens weten, stelletje naïevelingen. Ik kom van mijn kruk af en volg Radu naar buiten. Hij slaat rechtsaf de boulevard op. Ik moet flink doorstappen om hem bij te houden. ‘Mag ik weten waarom je er nu weer als een gek vandoor ging?’ vraag ik. ‘Ik had me bijna aan je vergrepen.’ ‘Dat meen je toch zeker niet, hè?’ ‘Ik ben bang van wel.’ ‘Je had die vrouw toch al gehad?’ ‘Een halve liter bloed is niet genoeg. Het is moeilijk om mezelf in de hand te houden als ik me gevoed heb maar nog niet verzadigd ben.’ ‘Fijn.’ Ik trek een gezicht. We gaan het steegjesdoolhof weer in en passeren de plek waar ik de vrouw gevonden heb. Ik heb geen idee of Radu het me in dank zal afnemen dat ik de barmhartige Samaritaan heb uitgehangen. Daarom besluit ik mijn goede daad maar voor mezelf te houden. Hetzelfde geldt voor mijn agressieve aanvaring met de vuilnisbak. ‘Hoeveel bloed heb je eigenlijk nodig?’ vraag ik. Ik krijg geen antwoord. ‘Als je van iedereen een halve liter steelt,’ ga ik verder, ‘hoeveel mensen moet je dan per…’ ‘Ik wil er niet over praten, Cat.’ ‘Waarom niet?’ ‘Daarom niet.’ ‘Daarom is geen r…’ Hij werpt me een stugge blik toe. Ik geef het op. Kennelijk is dit niet het juiste moment voor diepgravende discussies. We lopen de parkeerplaats op. De Tahoe staat eenzaam en gehavend in een vak. Pascal krijgt vast een rolberoerte als hij erachter komt hoe de auto is toegetakeld. Sinds zijn oude Chevrolet Camaro
116
de geest heeft gegeven is de Tahoe zijn oogappel. Hij besteedt minimaal één middag per week aan poets- en onderhoudswerk. Ik loop om de auto heen en stap in. Radu zit al in de startblokken. ‘Welk ziekenhuis?’ vraagt hij. ‘Het grootste, lijkt me. Daar vallen we het minst op.’ Radu knikt instemmend. Hij draait de sleutel om in het contact en laat de Tahoe stapvoets de parkeerplaats af rollen.
Het ziekenhuisterrein is fel verlicht. De parkeerplaats wemelt van beveiligingscamera’s. Aan de overkant van de weg staat een leegstaande woning. Radu rijdt de Tahoe achteruit de oprit op en schakelt de motor uit. Vanaf onze zitplaatsen observeren we de hoofdingang. Heel af en toe loopt er iemand in of uit. Verder gebeurt er weinig. Wat wel duidelijk wordt, is dat de deur niet zomaar opengaat. Wie erin wil moet aanbellen en via een intercom vertellen wat hij komt doen. Schuin boven de deur hangt een camera. Binnen zit vast ergens een portier achter een rij beeldschermen. Balen. ‘Hoe gaan we dit aanpakken?’ vraag ik. ‘Het lijkt me niet slim om de hoofdingang te gebruiken.’ ‘Mij ook niet.’ ‘Zou ergens een deur of raam open zijn?’ ‘Ik ga wel even kijken.’ Radu stapt uit. Hij steekt de weg over en verdwijnt uit het zicht. Ik dood de tijd met het gadeslaan van de ingang. Radu blijft niet lang weg. ‘Alles is op slot,’ zegt hij. ‘Merde. Dan wordt het dus toch de hoofdingang.’ ‘Er zit niets anders op.’ Radu loopt naar achter en trekt de verbogen achterklep van de Tahoe met geweld open. ‘Laten we om te beginnen zorgen dat we een reden hebben om binnen te komen,’ zegt hij. ‘Ik dacht dat we die al hadden.’ ‘Daar zal de portier het niet mee eens zijn.’ ‘Dan moeten we een smoes bedenken.’ ‘Die heb ik al.’ ‘O ja?’ Ik stap uit en laat mijn portier dichtvallen. Radu staat in de gereedschapskist te rommelen. Hij haalt een steenbeitel tevoorschijn. ‘Wat moet je daar nou mee?’ vraag ik.
117
‘Dit.’ Hij heft de beitel op en ramt de punt met kracht in de palm van zijn linkerhand. Ik smoor een kreet door mijn handen voor mijn mond te slaan. Radu maakt een geluid dat het midden houdt tussen kermen en hijgen. Hij pakt het linnen tasje dat naast de gereedschapskist ligt en schudt de inhoud eruit. Daarna gooit hij de klep van de auto dicht. ‘Kom.’ Hij werpt me een gekunstelde grijns toe. ‘Naar de EHBO, voor het begint te genezen.’ Met grote stappen beent hij de oprit af. De hand met de beitel houdt hij onder zijn kleding verborgen. Ik ga hem achterna. ‘Had je niet beter kunnen doen alsof?’ vraag ik, zodra ik hem heb ingehaald. ‘Op deze manier vallen we in geen geval door de mand.’ ‘Je gaat er toch zeker geen arts naar laten kijken?’ ‘Als dat binnen nu en tien minuten gebeurt, kan het niet zoveel kwaad.’ ‘Wat als ze bloed willen afnemen?’ ‘Dat sta ik niet toe.’ Bij de ingang van het ziekenhuis trekt Radu, met zijn rug naar de camera, de beitel uit zijn hand. Hij stopt het stuk gereedschap in de zak van zijn colbert en wikkelt het linnen tasje om de wond. Ik druk op de bel van de intercom. De portier doet niet moeilijk. In een mum van tijd zijn we binnen. We worden door een verpleger naar een kamertje gebracht, waar Radu op de behandeltafel gaat zitten. De verpleger bekijkt de wond die inmiddels bloedt als een rund. Natuurlijk wil hij weten hoe het gekomen is. Radu hangt een onzinverhaal op over struikelen en een puntig hek. De verpleger slikt het voor zoete koek. Hij zegt dat de wond schoongemaakt en gehecht moet worden. Tot zijn spijt kan het wel even duren eer de arts bij ons komt. Er is een ernstig verkeersongeluk gebeurd. De slachtoffers zullen binnen vijf minuten worden binnengebracht. Voorlopig moet Radu het met een snelverband doen. ‘Geen probleem,’ zegt Radu en ik knik begrijpend. Zodra de verpleger zijn taak heeft volbracht, vraagt hij ons vriendelijk of we in de wachtkamer willen plaatsnemen. Natuurlijk willen we dat. Graag zelfs! Ik loop achter Radu aan de gang op. In de verte hoor ik sirenes. ‘Wat nu?’ lispel ik. ‘Op zoek naar de voorraadkast.’ ‘Hoe is het met je hand?’ ‘Maak je daar maar niet druk over.’ Radu geeft me een zetje richting ingang, waar de eerste ambulance al wordt uitgeladen.
118
In de gang tegenover ons is het een drukte van jewelste. Allerlei mensen lopen kriskras door elkaar. Boven de klapdeuren hangt een bordje ‘spoedeisende hulp II’. Schuin tegenover de deuren staat een koffieautomaat. Radu duwt me erheen en doet alsof hij in zijn jaszak naar kleingeld zoekt. In de hoop te ontdekken waar de infuusvloeistof is opgeborgen, hou ik de spoedeisende hulp in de gaten. Helaas is het lot me niet gunstig gezind. Niemand licht ook maar één tipje van de sluier op. Buiten dat is het er veel te druk om onze snode plannen ongezien ten uitvoer te brengen. ‘Ik denk niet dat het hier gaat lukken,’ zeg ik. ‘We moeten naar een gewone afdeling.’ Radu spreekt me niet tegen. We zoeken een trappenhuis op en gaan naar de eerste verdieping. Ik werp een blik om de hoek van de toegangsdeur. Recht vooruit zie ik twee liften. Links hangt een bordje ‘cardiologie’, rechts ‘interne geneeskunde’. ‘Hierheen,’ fluister ik. Ik trek Radu mee naar links. De zenuwen gieren door mijn lijf. Mijn hart bonkt als een bezetene. Eén lichtpuntje: mocht de belangrijkste spier van mijn lichaam het onverhoopt begeven, dan ben ik hier in ieder geval aan het goede adres. We passeren een stel klapdeuren en wandelen zo geruisloos mogelijk de gang door. Er is niemand te zien. In het voorbijgaan kijk ik achter alle deuren. Toilet, bezemkast, zaal, spoelkeuken, weer een zaal. Het schiet niet op. Halverwege de gang bevindt zich een zusterspost. Hoe dichterbij we komen, hoe benauwder ik het krijg. Ik kijk opzij en tik Radu op zijn schouder. Met een grimas wijs ik naar de zusterspost. Radu knikt. Hij legt een vinger tegen zijn lippen en gebaart me te wachten. Met zelfverzekerde stappen loopt hij op de zusterspost af. Ondertussen wikkelt hij het verband van zijn hand en propt het in de zak van zijn colbert. ‘Goedenavond,’ hoor ik hem zeggen. ‘Mag ik u iets vragen?’ Zijn hese stem, in combinatie met zijn vage Hongaars-Roemeense accent, klinkt buitengewoon charmant. Ik weet precies wat voor gezicht hij nu trekt. Daar hoef ik het niet eens voor te zien. Er komt een gedempt gesprek op gang. Radu schuift een hand achter zijn rug en wappert die een paar keer heen en weer. Ik vat het op als ‘de kust is veilig’ en zet me in beweging. Tijdens het voorbijgaan werp ik een blik in de zusterspost. Op een van de stoelen zit een roodharig verpleegstertje. Ze staart Radu gebiologeerd aan en stelt zich waarschijnlijk in gedachten voor dat hij met haar het bed induikt. Nou, dat kan ze dus mooi vergeten. Ik laat het stroperige tafereel achter me en hervat mijn illegale activiteiten. Bij de vierde deur die ik opendoe is het raak. In de smalle ruimte erachter staat een kar vol zakken vloeistof. Vlug lees
119
ik wat erop staat: ‘infuusvloeistof NaCl 0,9 % oplos. 500 ml’. Bingo! Fase één van onze missie is afgerond. Fase twee begint met een acuut probleem. Het bebloede linnen tasje is in de prullenbak van de EHBO achtergebleven. Ik kan moeilijk met een stapel vloeistofzakken in mijn armen het ziekenhuis uit wandelen. Ik moet iets hebben om ze in te doen. Haastig doorzoek ik de kar en de ruimte waar hij in staat. Het levert niets op. Dan maar terug naar de spoelkeuken! Met een beetje geluk liggen daar plastic zakken. Ik ga de gang op en glip langs de zusterspost, waar Radu de verpleegster gelukkig nog in zijn ban heeft. De spoelkeuken staat vol glimmende ondersteken, bloemenvazen en plasflessen. Het keukenblok heeft een helderblauwe kleur. In de laatste lade die ik opentrek, tref ik tot mijn grote vreugde een rol vuilniszakken aan. Ik scheur er twee af en haast me terug naar de ruimte met de kar. Zo snel mogelijk stop ik de ene vuilniszak in de andere, zodat er meer draagvermogen ontstaat. Daarna leg ik er een aantal zakken vloeistof in. Als de zak bijna vol is, smijt ik er een stel toedieningssystemen bij. Tot slot prop ik twee flesjes desinfectans in mijn spijkerjack. Klaar is Kees. Wegwezen! Ik verlaat de ruimte en sluit de deur. De dubbele vuilniszak, die veel te zwaar is om te tillen, sleep ik achter me aan de gang door. Ik kan alleen maar bidden dat hij het houdt. Als ik bijna bij de zusterspost ben, realiseer ik me dat Radu niet langer in de deuropening staat. Nee hè! Hier word ik dus echt niet goed van! Ik laat de zak los en gluur omzichtig langs de sponning van de ruit. Met een zucht van verlichting constateer ik dat Radu me dit keer niet heeft laten barsten. Wel voert hij het afleiden van het verpleegstertje erg ver door, naar mijn idee. Ze staat met haar rug tegen een archiefkast en trekt een gezicht alsof ze klaarkomt. Radu drukt haar handen naast haar hoofd tegen de kast. Zijn vingers zijn met de hare verstrengeld. Zijn polsen trillen hevig. Wanneer hij zijn handen lostrekt, draaien de ogen van de verpleegster weg en zakt ze als een zoutzak in elkaar. Radu vangt haar op en laat haar op een van de stoelen zakken. Dan komt hij naar buiten. ‘Waar ben jij nou mee bezig?’ fluister ik. ‘Mijn hand moet genezen. Ik heb daarstraks behoorlijk wat bloed verloren.’ ‘Zij nu ook zeker?’ ‘Nog geen kwartliter. Ze zal er geen schade van ondervinden. Als ze bijkomt weet ze er niets meer van. Ze zal zich niet eens herinneren dat ze me gezien heeft.’ ‘Dat zal ze wel jammer vinden.’ 120
‘Hoe kom je daar nou bij?’ ‘Niks, laat maar.’ Ik wijs naar de vuilniszak. ‘Kun jij die tillen? Hij is voor mij te zwaar.’ Radu pakt de zak op alsof die niets weegt. We lopen naar de klapdeuren en kijken door de ruit. De ruimte erachter is verlaten. Op de afdeling interne geneeskunde valt geen beweging te bespeuren. Radu duwt een van de deuren open en stapt door de opening. Ik volg op de voet. De deur valt met een zachte tik achter me dicht. Nog geen fractie later hoor ik een bel en schuiven de deuren van de dichtstbijzijnde lift open. Ik krijg zowat een hartverzakking en maak een noodstop. Radu is ook blijven staan. Hij pakt me vast en trekt me achter zich. De vuilniszak laat hij op de grond zakken. Ik ga op mijn tenen staan en gluur over zijn schouder naar de lift. Er komt een verpleger uit. Hij is jong, blond en heeft iets in zijn handen dat op een patiëntenstatus lijkt. Al lezend komt hij onze kant op slenteren. Ik bijt op mijn onderlip en knijp hard in de stof van Radu’s colbert. Nog vijf stappen… nog vier… drie… Radu schraapt zijn keel. De verpleger heft met een ruk zijn hoofd op. Eerst kijkt hij geschrokken. Dan trekt hij vragend zijn wenkbrauwen op. Vervolgens ontstaat een frons, die na enkele tellen wordt weggevaagd door een volslagen apathische blik. Radu bevrijdt zich uit mijn greep. Hij loopt met kalme passen op de verpleger af en dringt hem met zijn rug tegen de muur. Daarna legt hij zijn handen op de schouders van de jongeman en laat ze op een uiterst zinnelijke manier naar beneden glijden. Zijn tentakels kronkelen naar buiten. De patiëntenstatus komt met een klets op de linoleum vloer terecht. De verpleger kreunt zachtjes terwijl Radu zijn bloed rooft. Hij laat zijn hoofd achterover zakken en schurkt zijn kruis bevend langs Radu’s dij. Zijn gezicht straalt opperste verrukking uit. Zodra Radu hem loslaat, valt hij flauw. Hij glijdt langs de muur omlaag tot hij op de grond zit. Onder zijn witte broek tekent zich een erectie af. Radu laat hem zitten en komt op me af. Hij pakt de vuilniszak van de grond. ‘Kom,’ zegt hij. ‘We moeten weg.’ Ik knik afwezig. Ik kan mijn ogen niet van de bewusteloze verpleger afhouden. De hitsige grimas is op zijn gezicht blijven steken. De wellustige gezichtsuitdrukking van zijn vrouwelijke collega staat nog vers in mijn geheugen gegrift. Het heeft er alles van weg, dat ‘gebeten’ worden door een hongerige moroi zo erg nog niet is. Tenzij je het loodje legt natuurlijk. ‘Cat.’ Radu raakt mijn elleboog aan. ‘Alles goed?’
121
‘Ja, ik kom.’ Ik werp een laatste blik over mijn schouder en ga achter Radu aan het trappenhuis in. Gelukkig komen we er niemand tegen. In de hal beneden daarentegen lopen heel wat mensen heen en weer. ‘Luister,’ zegt Radu. ‘Ik zie het niet zitten om met deze vuilniszak via de hoofdingang naar buiten lopen. Noch kan ik het risico nemen hier bloedsporen achter te laten. Ik moet het tasje en de inhoud van de vuilnisbak vernietigen.’ ‘Hadden we dat niet beter meteen kunnen doen?’ ‘Met een verpleger als getuige?’ ‘Oké. Ik heb niets gezegd.’ ‘Ik heb een voorstel…’
Nadat Radu is uitgesproken, kuier ik het trappenhuis uit richting EHBO. Halverwege de gang, tussen de klapdeuren en de wachtkamer, bevindt zich de behandelkamer waar Radu en ik daarstraks geweest zijn. Zachtjes geef ik een klop op de deur. Geen reactie. Ik duw de deur een stukje open en gluur door de kier het kamertje in. Er is niemand aanwezig. Ik glip naar binnen en kijk vlug rond. Op een verrijdbaar kastje, tussen verband, gaas en pleisters, signaleer ik een doos latex handschoenen. Ik trek een paar aan en open de hoge pedaalemmer die in een hoek staat. Hij zit halfvol bebloede watten en gaas, afgewisseld met stukken papier van de rol die aan de behandeltafel is bevestigd. Ik graaf het linnen tasje op en prop het andere afval erin. Het past maar net. Om het tasje zo plat mogelijk te maken, leg ik het op de stoel naast het bed en ga erop zitten. Daarna hang ik het, met de minst b ebloede zijde aan de buitenkant, over mijn schouder. Ik trek de handschoenen uit en stop ze in mijn broekzak. Na de deur van het kamertje omzichtig geopend te hebben, keer ik terug naar het trappenhuis waar Radu zonder vuilniszak op me staat te wachten. ‘Gelukt?’ vraagt hij. Ik knik en klop met mijn hand op het linnen tasje. ‘Mooi. Laten we gaan.’ Radu trekt het verband uit zijn jaszak. Hij wikkelt het provisorisch om zijn hand die zo goed als genezen is. Zonder problemen wandelen we langs de portier naar buiten. Ik zet koers naar de auto. Radu haalt de vuilniszak op, die hij via een raam naar buiten heeft laten zakken. De rit naar huis verloopt zonder incidenten.
122
17 Dumi
Ver boven zijn hoofd klonk een schrapend geluid. Daarna fluisterende stemmen. Hij schrok zo dat zijn hart een keer extra sloeg. De alfagolven dansten in een grillig patroon op en neer. Een storm op zee. Zijn schip was vergaan. Hij was een drenkeling die vocht om boven water te blijven. De brief dreef zijn gedachten binnen. De brief die hij geschreven en gepost had. De oproep had op het prikbord bij de hoofdingang van de campus gehangen. Een eenvoudig A4tje, dat nauwelijks was opgevallen tussen de andere pamfletten. Hij wenste voor de duizendste keer dat hij het niet had gezien. Mila gilde toen het mes een ingewikkeld symbool in haar huid kerfde. De aanblik deed zijn maag samentrekken. Gal kwam omhoog en zette zijn keel in brand. Zijn hart kromp pijnlijk ineen. Hij vocht om los te komen, maar ze hielden hem met zijn vieren vast, zodat hij geen kant op kon. Zodra ze met Mila klaar waren, smeten ze haar op de grond waar ze op handen en knieën bleef zitten. Ze snikte zachtjes. Haar rug droop van het bloed. Nu was het zijn beurt. De vier mannen sleurden hem naar het altaar en gooiden hem er plat op zijn buik bovenop. Alle lucht werd uit zijn longen geperst. De ruwe stenen schaafden zijn huid open. Het was niets vergeleken bij de pijn die het mes hem bezorgde. Hij beet zijn tanden op elkaar om niet te gaan schreeuwen. Hij wilde niet dat Mila het zou horen. Dat kon hij haar niet aandoen. Het mes werd teruggetrokken. Twee paar handen rukten hem onverwachts omhoog, zodat het hem duizelde. Hij stond te zwaaien op zijn benen. Zijn buik zat vol schrammen. De punt van het mes drong zijn hand binnen. Nu schreeuwde hij wel. Ze vingen zijn bloed op in de kelk, waarna Mila eenzelfde behandeling kreeg. Ze stond tegenover hem aan de andere kant van het altaar. Haar ogen glinsterden. Op haar wangen zag hij de sporen van tranen. Ze beefde verschrikkelijk. Een nieuwe oprisping van gal verschroeide zijn slokdarm. Hij slikte het bittere vocht met geweld weg. Zijn woede laaide met hernieuwde kracht op en deed zijn handen trillen, maar hij
123
vocht niet meer. Het was tot hem doorgedrongen dat het nutteloos was. Hij geloofde ook niet langer dat ze er levend uit zouden komen. Een van de mannen hief de kelk boven zijn hoofd en begon een vreemd klinkend stuk tekst op te dreunen, dat zich eindeloos leek te herhalen. De anderen vielen langzaam maar zeker in. Hun stemmen galmden in een dreunend ritme tussen de muren heen en weer. Het had een bedwelmende uitwerking. In een waas zag hij dat Mila op haar rug op het altaar gelegd werd. Hij voelde handen die hem in haar richting duwden, tussen haar gespreide benen. Ineens begreep hij wat ze wilden dat hij deed. Nee! Hij kon het niet. Niet zo! Hij probeerde zich tussen haar benen uit te wringen, maar de mannen hielden hem stevig vast. Een van hen begon Mila en hem in te smeren met het bloed uit de kelk. De hypnotiserende kracht van hun monotone stemmen zwol aan. Het effect was overweldigend. De wereld om hem heen begon te tollen en leek langzaam op te lossen in het niets. Hij kneep zijn ogen half dicht, zette alles op alles om zich af te sluiten voor de strelende handen die over zijn lichaam gleden. Ergens diep van binnen sluimerde het besef dat hij weerzin zou moeten voelen. Desondanks zetten de strelingen hem in vuur en vlam. Zijn lichaam reageerde zonder dat hij het wilde. Mila pakte zijn armen vast. Ook zij leek in de ban van de stemmen en de handen. Haar mond was half geopend en haar blik had iets wazigs. Ze kronkelde wellustig over het altaar. Haar tepels stonden recht overeind. En toen ze haar benen om zijn middel sloeg en hij de vochtige warmte tussen haar dijen voelde, brak zijn laatste restje verzet. Met een zachte kreun gleed hij bij haar naar binnen.
124
18 Cat
Thuis zitten Pascal en Eris al met smart op ons te wachten. Op tafel ligt een nieuwe polaroidfoto. Ik pak haar op en leg haar ondersteboven. Na alle consternatie van vanavond is het me teveel om Veles in een kooi te zien zitten. Ik laat me naast Pascal op de bank vallen. Radu zet de vuilniszak op de grond. ‘Is het gelukt?’ informeert Pascal hoopvol. ‘We hebben voldoende infuusvloeistof om het een tijdje mee uit te zingen,’ antwoordt Radu. ‘Dat is mooi. Nog moeilijkheden gehad?’ ‘In het ziekenhuis niet.’ ‘Ergens anders wel dus.’ ‘We kwamen Vidar op de heenweg tegen. Ik vrees dat de Tahoe niet geheel ongeschonden uit de strijd gekomen is.’ Pascal vloekt. Eris fronst haar wenkbrauwen. ‘Wat is er gebeurd dan?’ vraagt ze. ‘Hij heeft ons geramd,’ zeg ik. ‘Het leek wel of hij zomaar uit het niets opdook.’ Radu legt de autosleutels op tafel en pakt de foto. Hij gaat ermee voor de haard zitten. Terwijl hij de foto bestudeert, blijft zijn gezichtsuitdrukking onbewogen. Zijn krachtveld daarentegen doet me denken aan een supercel, die op het punt staat uit te groeien tot een tornado in categorie vijf op de schaal van Fujita. ‘Jullie zijn nog heel, hoop ik?’ trekt Pascal mijn aandacht. ‘Wonderbaarlijk genoeg wel, al zou het me niet verbazen als ik een whiplash heb opgelopen.’ Ik sta op. ‘Op dit moment heb ik in ieder geval nog nergens last van. Ik ga het infuus aansluiten.’ Met een vloeistofzak, toedieningsysteem, pleister, gaasjes en een flesje desinfectans beklim ik de trap naar de eerste verdieping. Het is donker in mijn slaapkamer. Ik doe het licht aan en loop naar het bed waar Maire stil op haar rug ligt. Zachtjes streel ik haar krullen. Daarna haar wang. Haar huid voelt warm en glad aan. Haar ogen blijven gesloten.
125
Ik leg mijn spullen op het nachtkastje en kijk de kamer rond. Eigenlijk is het toch wel jammer dat Maire hier ligt en niet in haar eigen bed. Ze heeft een hemelbed waar de vloeistofzak simpel aan bevestigd had kunnen worden. Nu moet ik een andere oplossing bedenken. Beneden slaat de voordeur met een dreun dicht. Even later hoor ik een hoop gefoeter dat voornamelijk is opgebouwd uit de woorden ‘Vidar’, ‘klootzak’ en ‘verdomme’. Blijkbaar is Pascal naar buiten geweest om de Tahoe te bekijken. Ik vervolg mijn bezigheden. Boven het bed hangt een schilderij. Ik haal het van de muur en zet het op de grond. Uit de muur steken twee kleine haakjes. Nadat ik de infuuszak aan een ervan heb opgehangen, loop ik naar de wastafel om mijn handen wassen. Het zo goed als lege zeepflesje maakt een slurpend geluid. De kraan spettert. Op het moment dat ik mijn handen onder de koude straal steek, krijg ik het onbestemde gevoel bekeken te worden. Vlug werp ik een blik over mijn schouder. Maires ogen zijn dicht. Haar gezicht ziet er ontspannen uit. Blijkbaar is de wens de vader van de gedachte. Ik pers nog wat zeep uit de flacon en ga verder met mijn handenwasserij. Weer krijg ik de indruk dat Maire naar me ligt te kijken. Het voelt aan als een prikkeling die de haartjes in mijn nek overeind zet. Fronsend droog ik mijn handen af. Ik loop terug naar het bed en hou mijn ogen een tijdje onafgebroken op Maires gezicht gericht. Er gebeurt niets. Ik besluit het erbij te laten. Er is werk aan de winkel. Met een riem bind ik Maires bovenarm af. De binnenkant van haar elleboog wrijf ik in met desinfectans. Doordat de aders in haar arm omhoogkomen is het prikken niet moeilijk. Ik kies de best zichtbare ader uit en steek de venfloncanule erin. Nadat ik de binnennaald iets heb teruggetrokken zou er bloed terug moeten komen. Helaas gebeurt dat niet. Ik trek de naald uit Maires arm en prik opnieuw. Ook nu komt er geen bloed terug. Na een korte aarzeling duw ik de canule voorzichtig verder naar binnen. Bloed of niet, ik ben er zeker van dat ik de ader geraakt heb. Ik kan alleen maar hopen dat het infuus zo meteen toch zal doorlopen. Zo niet, dan kan ik altijd nog een keer prikken. Ik maak de band om Maires bovenarm los en trek de binnennaald uit haar arm. De canule plak ik vast met de bijbehorende pleister. Als laatste sluit ik het toedieningsysteem aan en regel de inloopsnelheid. Na gecontroleerd te hebben of het infuus naar behoren werkt, wat inderdaad het geval is, ga ik terug naar beneden.
In de woonkamer hangt Pascal samen met Eris op de bank. Radu zit nog steeds voor de haard. Hij heeft zijn ogen dicht. Ik schenk een glas wijn in en ga tegenover hem zitten. Al gauw wordt de gespannen stilte me teveel. 126
‘Heb je de avondkranten nog doorgenomen?’ vraag ik aan Pascal. ‘Ja. Er stond niets bijzonders in.’ ‘En het nieuwsbulletin op tv?’ ‘Ook niets.’ ‘Wat heeft Vidar gezegd toen hij opbelde?’ ‘Alleen waar de foto lag.’ ‘Mocht het je interesseren, ik heb hem een klap op zijn kop gegeven.’ ‘Wat heb je gedaan?’ Pascals ogen lichten op. Er verschijnt een grijns op zijn gezicht. ‘Ik heb hem geslagen met de brandblusser uit de auto, en zo grappig is het niet. Het kan best zijn dat hij er woest over is. Wie weet wat dat voor gevolgen heeft voor Veles.’ ‘Had je een keus?’ ‘Hij had Radu te pakken. Ik had geen idee wie er aan het langste eind zou trekken.’ Ik wend me tot Radu. ‘Waarom ben je eigenlijk niet getransformeerd toen je hem achterna ging?’ Radu doet zijn ogen open. ‘Ik had geen tijd om me uit te kleden.’ ‘Eigenlijk ben ik wel blij dat je niet bent getransformeerd. Voor hetzelfde geld had je mij dan ook gegrepen.’ ‘Nee, dat zou ik niet hebben gedaan.’ ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ ‘Het zijn niet alleen de transformaties die ik onder controle heb.’ Ik knik. ‘Ik heb een stuk taxushout nodig,’ verander ik van onderwerp. ‘Waarom?’ wil Eris weten. Ze laat Pascal los en gaat rechtop zitten. ‘We hebben nu al twee aanvaringen met Vidar gehad. Ik wil amuletten maken.’ ‘Zodat hij niet meer hier in de buurt kan komen?’ ‘Nee. Dan moeten we er minstens honderd in een cirkel rond het huis begraven, elke week een ronde maken om ze op te graven en op te laden. Dat kost meer tijd en bloed dan we hebben.’ ‘Bloed?’ Pascal hijst zichzelf ook overeind en staart me aan. ‘Bloed, ja.’ Ik tover mijn allerliefste glimlach tevoorschijn. ‘Wat trouwens ook nog kan gebeuren, is dat Radu dan niet meer in de buurt van het huis kan komen. En met een beetje pech wacht Vidar ons gewoon ergens anders op. Bovendien moet hij de foto’s kunnen afleveren.’ ‘Ik snap het. Wat hebben we dan aan die amuletten?’ ‘Je kunt een amulet als wapen gebruiken.’ ‘Dat is nooit weg.’ 127
‘Dat lijkt mij ook. Het is stom dat ik er niet eerder aan gedacht heb. Dan hadden we misschien kunnen voorkomen dat Vidar mij greep en Maire meenam.’ ‘Beter laat dan nooit. Wanneer wil je dat hout halen?’ ‘Nu. Het moet ’s nachts. Maar ik ga niet in mijn eentje.’ ‘Alsof ik je alleen weg zou laten gaan, terwijl Vidar in de buurt kan rondhangen.’ ‘Wil je mee?’ ‘Allicht.’ Pascal springt enthousiast op. Als hij hoort waar ik het hout vandaan moet halen en wat ik nog meer nodig heb, zal het lachen hem wel vergaan. Ik maak hem expres niet wijzer. Stel je voor dat hij terugkrabbelt. Dan kan mijn plan niet doorgaan. Het is beslist geen optie om Radu mee te nemen. Hij is een stuk kalmer dan Pascal, wat hem eigenlijk geschikter maakt als partner in crime, maar zijn ondode aanwezigheid zou mijn opzet zonder meer doen mislukken. Nadat ik de spullen die ik nodig heb in de Tahoe heb geladen gaan we op weg. Het geweer, dat we voor alle zekerheid maar hebben meegenomen, ligt op de achterbank. Pascal stuurt de auto vrolijk fluitend over de bospaden. Dat de achterklep rammelt en de kapotte ramen tocht veroorzaken, lijkt hij wonderwel naast zich te hebben neergelegd. ‘Waar gaan we naartoe?’ vraagt hij. ‘Meilonville.’ ‘Waarom zo ver weg?’ ‘Omdat we daar zeker niet betrapt zullen worden.’ ‘Betrapt?’ Pascals ogen beginnen te schitteren. Een brede grijns verschijnt op zijn gezicht. ‘Gaan we iets illegaals doen?’ ‘Je hebt het helemaal begrepen.’ ‘Mijn dag is weer goed.’ Nog wel ja. Wacht maar af jongetje. ‘Het is nacht,’ verbeter ik.
Meilonville verkeert in diepe rust. Logisch, want normale mensen slapen om deze tijd. Ik laat Pascal de heuvel achter het dorpje op rijden. Aan de andere kant, uit het zicht van de huizen, dirigeer ik hem de berm in. De motor van de Tahoe slaat af. We stappen uit. ‘Ik zie niet in wat deze plek zo bijzonder maakt,’ merkt Pascal op. ‘Daar kom je zo wel achter.’ Ik pak mijn spullen van de achterbank en gooi het portier dicht. Pascal sluit de auto af. Samen gaan we van de weg af het bos in. Ik ben hier al zo vaak geweest, dat ik de weg door het donker blindelings weet te vinden. Een meter of 128
honderdvijftig verderop wijken de bomen uiteen. Het maanlicht geeft de open plek een spookachtig aanzicht. Uit het hoge gras rijzen tientallen scheefgezakte grafzerken op. ‘Nee hè,’ bromt Pascal, ‘een kerkhof. Ik had het kunnen weten.’ ‘Ik zie anders geen kerk,’ plaag ik. ‘Begraafplaats dan. Wat moeten we hier?’ ‘Daar staat een taxus.’ Ik wijs recht vooruit. ‘Hij wordt ook wel venijnboom genoemd, of boom des doods, wist je dat? In mijn familie noemen we hem kadaverboom.’ ‘Waar komt die naam in ’s hemelsnaam vandaan?’ ‘Volgens onze overleveringen slurpt de taxus de sappen van verse doden op met zijn wortels. Door de ziekten die hij op die manier absorbeert zouden alle delen, behalve het vruchtvlees van de bessen, giftig zijn geworden.’ ‘Dat klinkt griezelig.’ ‘Het wordt straks nog veel griezeliger.’ ‘Dat zal wel.’ ‘O, en kijk uit waar je loopt. Sommige graven zijn zo vergaan dat je erin kunt wegzakken.’ Ik begin in de richting van de taxus te lopen. Pascal neemt geen risico en blijft vlak achter me. Blijkbaar gaat hij ervan uit dat ik de veiligste route ken. Daar heeft hij nog gelijk in ook. ‘We gaan toch geen levensgevaarlijke dingen doen, hè?’ Hij klinkt een beetje zenuwachtig. Held op sokken. Ik hou stil en kijk om. ‘Ga je me vertellen dat je bang bent?’ ‘Natuurlijk niet. Moet dat dan?’ ‘Als je straks precies doet wat ik zeg, heb je niets te vrezen.’ ‘En anders?’ ‘Daar kom je hopelijk nooit achter.’ Ik vervolg mijn weg. Aan de voet van de taxus laat ik mijn spullen op de grond vallen. ‘Wat doen we nu?’ wil Pascal weten. ‘Een tak afzagen.’ ‘Dat lijkt me niet zo moeilijk.’ ‘Dat is inderdaad het gemakkelijke deel.’ ‘Zal ik het doen?’ ‘Graag.’ Ik geef hem een zaag en werkhandschoenen. Zelf trek ik ook handschoenen aan. Daarna zoek ik een mooie, dikke tak uit. Pascal gaat aan de slag. Na enkele minuten zwoegen valt er een stuk hout van een meter lengte op de grond. Ik smeer de wond van de boom in met
129
een zalfachtig mengsel waarvan het recept geheim is. Het goedje zorgt ervoor dat de wond sneller geneest. ‘Wat nu?’ vraagt Pascal. ‘Een stuk wortel opgraven.’ ‘Dat lijkt me ook nauwelijks een probleem.’ Pascal raapt de schop op die naast de boom ligt. Op een plek die ik aanwijs, begint hij te graven. Ik leun met over elkaar geslagen armen tegen de dikke stam van de Taxus en kijk naar hem. Buitengewoon prettig, zo’n hulpje. Het scheelt mij een hoop inspanning en een geforceerde rug. Als hij braaf is en goed zijn best blijft doen, neem ik hem vaker mee. Het kost Pascal een minuut of tien om de wortel deels bloot te leggen. Ik zoek een lange dunne vertakking op, die hij los hakt van de dikkere wortel. Nadat ik ook deze boomwond met zalf heb ingesmeerd, bedekt Pascal wortel met aarde. ‘Was dat alles?’ vraagt hij, terwijl hij de aarde aanstampt. ‘Dat mocht je willen.’ ‘Wat moet er nog meer gebeuren dan?’ ‘Ik heb stof nodig.’ ‘Wat voor stof?’ ‘Uit een graf.’ ‘Je houdt me voor de gek.’ ‘We hebben tot nu toe niets illegaals gedaan, of wel?’ ‘Dat weet ik zo net nog niet. Volgens mij is het verboden om zomaar takken van bomen te zagen.’ ‘Dat weet ik niet. In ieder geval gaan we nu pas echt in overtreding.’ ‘Heb je het nu over grafschennis of lijkt het maar zo?’ ‘We vragen eerst toestemming.’ ‘Aan wie?’ ‘Moet ik echt alles voorkauwen?’ ‘Ik ben geen heks.’ ‘Aan de dode natuurlijk.’ Ik trek mijn handschoenen uit en pak de spullen die ik nodig heb. Met Pascal in mijn kielzog zoek ik een geschikt graf uit. Het is minstens honderd jaar oud. Er ligt een zware stenen plaat op die ooit mooi is geweest, maar onder invloed van de elementen gescheurd en aan de randen afgebrokkeld. Het monument dat aan het uiteinde oprijst, biedt een al even gehavende aanblik. ‘Oké,’ wend ik me tot Pascal. ‘Er zijn een paar dingen die je moet weten.’ 130
Hij knikt en luistert naar wat ik te vertellen heb. Zodra ik uitgesproken ben, neemt hij plaats op de rand van de marmeren tombe naast het graf waar ik voor sta. Ik pak de twee fakkels die we hebben meegenomen en steek ze aan. De ene prik ik naast het graf in de grond. De andere geef ik aan Pascal. Uit mijn broekzak diep ik een krijtje op, waarmee ik de vereiste symbolen op de grafplaat aanbreng. Zoals ik hem heb opgedragen kijkt Pascal keurig de andere kant op. Ik zet de laatste lijn en vraag hem de fakkel in de grond te prikken. Hij doet het gedwee. Eindelijk een man die zonder protest naar me luistert, wat zalig. Maar misschien moet ik niet te vroeg juichen. Het voor hem hachelijke onderdeel van de plechtigheid moet nog komen. Ik open de plastic bak die ik voor vertrek heb gevuld met een kruidenmengsel. Er zitten gedroogde planten in zoals salie, alsem, wijnruit en lavendel, plus wat ingrediënten die ik niet aan de grote klok mag hangen. Ik kieper de bak om op de grafsteen en maak met mijn heksenmes een snee in mijn handpalm. Een minder offer is niet genoeg om een dode uit zijn graf te laten opstaan. Sterker nog: ik heb bloed van een vrouw en een man nodig. Ik wenk Pascal en geef hem het mes aan. Met zijn rug naar de grafplaat maakt ook hij een snee in zijn handpalm. Erg blij kijkt hij er niet bij, de lieverd. Ik pak zijn hand beet en hou die boven het bergje kruiden tot er voldoende bloed op gedruppeld is. Terwijl Pascal teruggaat naar zijn eigen tombe vermeng ik zijn bloed met dat van mij. Als laatste leg ik een brandende lucifer op het hoopje kruiden. Er stijgt een dunne rooksliert op die sterk ruikt. Dat is het moment om de Mortes Relimagru uit te spreken; een magische formule die al eeuwenlang in mijn familie gebruikt wordt om de doden uit hun graf te roepen. In een rustig ritme begin ik de archaïsch klinkende woordenreeks op te dreunen. Eerst zachtjes, fluisterend bijna, maar geleidelijk aan verhef ik mijn stem. Vanuit mijn ooghoek zie ik Pascal met een nerveus heen en weer wiebelend been op de tombe zitten. Hij weet ongeveer wat hem te wachten staat en doet het bijna in zijn broek. Ik kan het hem niet kwalijk nemen. Waarschijnlijk zou ik in zijn plaats ook als de dood zijn. Ik kan alleen maar hopen dat hij er op het moment suprème niet als een haas vandoor gaat. Doet hij dat wel, dan hebben we voor niets een dode in zijn slaap gestoord en kunnen we de amuletten wel vergeten. Ik richt mijn ogen weer op de grafzerk. Ondertussen spreek ik door. Ik herhaal de formule net zo lang tot kracht ervan de dode aanraakt. De blauwgroene gloed die helemaal aan het eind van de grafplaat ontstaat, maakt duidelijk dat het zover is. Het doet denken aan het schijnsel van glimwormen en vuurvliegjes. De gloed wordt steeds feller en breidt zich gestaag uit, als ochtendnevel boven een grasveld. Ten slotte kringelt het groen als een steeds compacter
131
wordende fluorescerende wolk omhoog. Het blijft op ongeveer anderhalve meter hoogte boven het graf hangen. Ik maak Pascal met een handgebaar duidelijk dat hij naar me toe moet komen. Hij doet het nog ook. Heel dapper, dat moet ik hem nageven. Met mijn handen om zijn bovenarmen manoeuvreer ik hem in de richting van de grafplaat. Hij gaat er op zijn rug bovenop liggen, zijn benen iets gespreid, zodat hij het bergje rokende kruiden niet verstoort. De groene gloed komt in beweging en zweeft langzaam omlaag. Pascals ogen worden groot. Ik zie hem verstijven. Hij klemt zijn handen om de rand van de grafplaat en haalt snel adem. Liefst zou ik hem geruststellen, maar dat kan niet. Als ik de formule te vroeg doorbreek, zal de geest direct terug in het graf verdwijnen. De gloed zakt steeds verder naar beneden en omringt Pascals lichaam als een doorzichtige, lichtgevende cocon. De ijzige kou van de dood is zelfs op de plek waar ik sta voelbaar. Pascal begint te beven, daarna te klappertanden. Dan lijkt de gloed eensklaps door zijn lichaam te worden geabsorbeerd. Pascal kreunt en knijpt zijn ogen stijf dicht. Zijn lichaam schokt een paar keer heftig, waarna de bovenste helft met een vloeiende beweging omhoog komt. Pascal beweegt zijn hoofd een paar keer heen en weer, alsof hij zijn nekspieren losmaakt. Zijn armen hangen slap omlaag. Ik pak een in absint gedrenkt koord uit mijn broekzak en bind zijn polsen ermee aan elkaar. Daarmee kan ik voorkomen dat de gloed zijn lichaam vroegtijdig verlaat. Pascal ademt luid en diep. Heel langzaam doet hij zijn ogen open. Zoals verwacht is het niet zijn blik die ik ontmoet. Het zijn de ogen van de ontwaakte dode die me aankijken. Ik maak een beleefd buiginkje met mijn hoofd, dat door de dode beantwoord wordt. Daarna stel ik mezelf voor. Niet als Catherine Morgain, maar als erfheks uit de lijn van Mavlachariz. De geest gebruikt Pascals stembanden om zijn naam te noemen en te vragen wat ik van hem wil. Ik vertel hem dat ik bereid ben een offer te brengen voor een handvol stof uit zijn graf. De geest laat mij op zijn beurt weten wat hij in ruil wil hebben. Het is geen onredelijk verzoek. Ik ga akkoord. Ik bevrijd Pascals polsen van het koord en doof het rokende bergje kruiden. Meteen maakt de groene gloed zich uit Pascals lichaam los. Het glijdt via de kier tussen de grafplaat en de zerk terug het graf in. Pascal, die niet langer door de geest overeind gehouden wordt, zakt achterover op de stenen plaat. Hij knippert verdwaasd met zijn ogen. Ik pak mijn mes en snijd een lok van mijn haar af. De geest wil iets van mijn levenskracht hebben. Dat is in ieder onderdeel van mijn lichaam aanwezig. Het opofferen van een pluk haar lijkt me het minst ingrijpend. 132
Pascal, duidelijk nog niet hersteld van zijn enerverende ervaring, blijft op zijn rug op de grafplaat liggen. Maar als die plotsklaps met een krassend geluid in beweging komt, slaakt hij een kreet en weet hij niet hoe gauw hij er vanaf moet springen. Hij komt op handen en knieën in het gras terecht en krabbelt haastig naar de tombe waar hij eerder op heeft zitten wachten. Ik bepaal mijn aandacht weer tot het graf. Er ontstaat een brede kier waar ik de lok haar in laat vallen. De plastic bak duw ik in het gapende zwarte gat. Aan het getik dat weerklinkt, hoor ik dat hij wordt gevuld. Zodra het getik stopt, begint de grafplaat direct terug op zijn plaats te schuiven. Ik kan de bak en mijn hand nog net van de ondergang redden. De bak is voor de helft gevuld. Ik doe het deksel erop, veeg het overblijfsel van de symbolen van het graf en loop naar Pascal die voorovergebogen op de tombe staat te leunen. ‘Hoe is het met je?’ vraag ik. ‘Ik kan niet stoppen met rillen en klappertanden.’ Hij richt zich op. ‘En ik ben duizelig.’ ‘Ga maar even zitten.’ Ik leg een hand op zijn schouder. ‘Dat rare gevoel verdwijnt zo vanzelf weer. Je moet even iets eten. Dat helpt.’ Ik pak de appel die ik heb meegenomen en duw hem in Pascals hand. Terwijl hij de appel verorbert, zoek ik mijn spullen bij elkaar en doof de fakkels. Zodra Pascal weer enigszins stevig op zijn benen staat verlaten we de begraafplaats. Tijdens de rit terug naar huis ben ik het die achter het stuur zit.
Thuis gaat Pascal op de bank liggen om bij te komen. Ik ruim mijn spullen op en zet de smeerwortelzalf, die minstens dertig uur moet trekken, op laag vuur. Daarna ga ik naar boven om Maires infuus te controleren. Tot mijn vreugde heeft het haakje het gehouden. De vloeistofzak hangt keurig aan de muur. Ik trek de slang van het toedieningsysteem een stukje naar me toe om de druppelregelaar te bekijken en hoor een zachte tik. De canule is van het bed afgegleden en op de houten vloer terechtgekomen. De pleister zit er nog aan, verfrommeld. Maire moet haar zelf hebben losgetrokken. Ik zou niet weten wie het anders gedaan kan hebben. Ik pak Maires arm vast en controleer de prikplaats. Er is een klein gaatje te zien. Geen bloeding. Als ik haar arm op het dekbed laat zakken klinkt een zucht. Maire knippert met haar ogen en kijkt me met een glazige blik aan. Mijn hart maakt een sprongetje. Glimlachend leg ik mijn hand op de hare. Ze probeert terug te lachen, maar komt niet verder dan een moeizaam trekje met haar mondhoek. Haar ogen vallen weer dicht. Ze doet ze niet meer open. Ook niet als ik haar roep. Dat ze dat net wel heeft gedaan is hoe dan ook een goed teken. De diepe bewusteloosheid is verleden tijd. Ik verlaat de kamer en ga naar beneden om de anderen het goede nieuws te brengen. 133
Ruim een uur nadien komt Maire opnieuw bij. De glazigheid is uit haar ogen verdwenen. Wel ziet ze er doodmoe uit. Pascal, die vlak naast het bed zit, pakt haar hand vast, brengt die naar zijn mond en drukt er een kus op. Maire klemt haar vingers om die van hem. Ik kom van de vensterbank af en loop naar het bed. ‘Hoe voel je je?’ vraag ik. ‘Gammel.’ Maires stem klinkt een beetje bibberig. Ze trekt haar hand uit die van Pascal. ‘Ik heb dorst.’ ‘Heb je ergens pijn?’ ‘Mijn armen en benen.’ ‘Geen buikpijn?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Probeer dan maar wat water te drinken. Kleine slokjes en niet teveel ineens.’ Ik vul het glas dat op de wastafel staat. Pascal ondersteunt Maires rug, zodat ze half rechtop kan zitten. Ik geef haar het glas aan, dat ze met trillende handen vastpakt. Ze nipt van het water. Daarna geeft ze het glas terug en zakt achterover in de kussens. ‘Hoe kom ik hier?’ fluistert ze. ‘Vidar heeft je teruggebracht. Waarom weten we niet?’ Ik zet het glas water naast haar op het nachtkastje neer. ‘Wat heeft Vidar met je uitgespookt?’ vraagt Pascal. ‘Kun je iets vertellen over zijn schuilplaats?’ ‘Dat lijkt me stug,’ zeg ik. ‘Als ze ook maar iets heeft gezien, zou Vidar haar heus niet hebben achtergelaten, zodat ze alles aan ons kan overbrieven.’ ‘Je weet maar nooit. Een kleine aanwijzing kan al voldoende zijn.’ ‘Ik kan me niet veel herinneren.’ Maire heeft haar ogen weer open. ‘Ik weet alleen dat ik wakker werd in een donkere ruimte. Ik denk dat het een kelder was.’ ‘En toen Vidar je naar het ven bracht?’ ‘Het ven?’ ‘Daar hebben we je gevonden.’ ‘Ik weet het niet meer.’ ‘Heb je Veles gezien?’ ‘Nee.’ ‘En de strigoaica?’
134
‘Ook niet. Alleen Vidar.’ Maire brengt haar hand naar de pols met de bijtwondjes. Ze begint eraan te krabben. ‘Je kunt beter van die wondjes afblijven, Maire,’ zeg ik. ‘Dan genezen ze sneller.’ ‘Maar het jeukt.’ Maire draait haar pols en kijkt ernaar. Rond de gaatjes zijn verdikkingen ontstaan. De huid eromheen is vuurrood van kleur. Het geheel ziet eruit als een vampierbeet uit een klassieke horrorfilm. ‘Wat zijn dat voor wondjes?’ fluistert Maire. Ze richt haar blik op mijn gezicht. De angst spat uit haar ogen. ‘Ik weet het niet zeker.’ ‘Maar wat denk je?’ ‘Laten we het daar later over hebben. Je hebt rust nodig.’ ‘Nee!’ Maires ademhaling versnelt. ‘Ik wil weten wat je ervan denkt. Nu!’ Ze probeert zich op te richten. ‘Rustig, Maire.’ Pascal duwt haar terug in de kussens. ‘Nee! Laat me los!’ Maire probeert Pascal weg te duwen. ‘Ben ik gebeten?’ hijgt ze. ‘Denken jullie dat ik gebeten ben door Vidar? Of door die… die…’ ‘Volgens Radu staat er niets over lange hoektanden in het document,’ onderbreekt Pascal haar. ‘Een strigoi heeft die dus niet.’ ‘Weet hij dat zeker?’ ‘Zo goed als.’ ‘Wat als hij zich vergist?’ Maire legt haar hand over de wondjes. Haar blik schiet schichtig tussen Pascal en mij heen en weer. ‘Wat gebeurt er als ik wel gebeten ben?’ De verleiding is groot haar te vertellen dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. Dat ze het ergste heeft gehad en dat alles goed komt. Misschien is dat ook zo, maar ik ben er niet zeker van. ‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘We moeten afwachten.’ Maire kijkt me een moment zwijgend aan. Dan begint ze te huilen. Pascal gaat naast haar op het bed liggen en neemt haar in zijn armen. Hij fluistert iets in haar oor dat ik niet kan verstaan. Met een subtiel hoofdknikje verzoekt hij me op te hoepelen. Ik ga terug naar beneden.
In de keuken haal ik de zalfpan van het vuur. De zalf moet een paar keer smelten en weer stollen. Op die manier worden de werkzame stoffen van de smeerwortel het best door de vaseline opgenomen. Na de pan op het hakblok te hebben gezet ga ik naar de woonkamer. In 135
de haard heeft Radu heeft een klein vuurtje gemaakt, dat zacht knettert. Eris heb ik niet meer gezien. Volgens Pascal was ze doodmoe en is ze naar bed gegaan. Dat zou ik ook moeten doen. Helaas is mijn slaapkamer bezet. Ik ga tegenover Radu zitten en schenk een glas wijn in dat ik snel leeg drink. ‘Cat.’ ‘Ja.’ Ik laat het glas zakken. ‘Gaat het met je?’ ‘Ja, hoezo?’ ‘Ik voel dat je erg moe bent.’ Hij schenkt me een flauw glimlachje. Ik zet mijn glas weg en negeer zijn opmerking. ‘Denk je dat je Maire kunt hypnotiseren?’ vraag ik. ‘Ik kan ieder mens hypnotiseren.’ ‘Ook als iemand niet wil?’ ‘Zelfs dan.’ ‘Soms kun je met hypnose dingen boven tafel krijgen die iemand vergeten is, nietwaar?’ ‘Dat klopt.’ ‘Denk je dat het zin heeft om zoiets bij Maire te proberen? Misschien kan ze ons iets over Vidars schuilplaats vertellen.’ ‘Dat lijkt me de moeite van het proberen waard.’ ‘Laten we morgen een poging wagen. Ze is nu te moe.’ Radu knikt. Hij zakt een stukje onderuit. ‘Kom eens hier,’ zegt hij. ‘Waarom?’ ‘Ik wil je warmte voelen.’ Hij strekt een hand naar me uit. ‘Nee.’ Ik recht mijn rug en sluit mijn vingers om de leuningen van mijn stoel. De enige reden waarom ik hem eventueel zou willen aanraken is om hem een oplawaai te verkopen. In alle andere gevallen lijkt lichaamscontact me niet aan te raden. Ik ben veel te bang dat hij zichzelf niet in de hand weet te houden. ‘Kom bij me Cat… alsjeblieft.’ Zijn ogen trekken aan me. De klank van zijn stem doet me denken aan zwoele zomernachten. Zijn krachtveld vouwt zich in een zachte streling om mijn lichaam. Mijn neus registreert een vage muskusgeur. ‘Je hoeft mij niets te bewijzen,’ zeg ik. ‘Ik wil niet dat je me hypnotiseert.’ ‘Dat doe ik ook niet.’ ‘O nee?’ 136
‘Wat je voelt is geen hypnose.’ ‘Wat is het dan wel?’ ‘Je voelt mij.’ Hij laat zijn hand op zijn dij zakken. Zijn ogen blijven op me gericht. Voor het eerst sinds zijn herrijzenis gunt hij me een blik naar binnen. Emoties kolken als een stroomversnelling op me af. Eenzaamheid, pijn en melancholie verweven zich met elkaar en veroorzaken een hevig stressgevoel dat zwaar op me drukt. Tegelijkertijd voel ik een buitengewoon krachtige energie die beslist niet menselijk is. ‘Is dit wat jij voelt?’ vraag ik zachtjes. Hij knikt. Opnieuw steekt hij een hand naar me uit. Voor ik het goed en wel besef, ben ik opgestaan en wandel naar hem toe. Het lijkt wel of mijn lichaam een eigen leven leidt. Ik wil stoppen, maar toch zet ik de ene voet voor de andere, als een robot die door een afstandsbediening gestuurd wordt. Angst glijdt als een stroperige massa mijn keel in. Radu kan zeggen wat hij wil, maar hij heeft me in zijn macht en ik kan er niets tegen doen. Ik zie mijn hand naar voren bewegen en de zijne vastpakken. Mijn knieën begeven het. Ik kom met een bons op zijn schoot terecht. ‘Ontspan je,’ fluistert hij in mijn oor. ‘Ik heb geen honger. Als je mij de grens laat bepalen kan het geen kwaad dat ik je aanraak.’ Hij trekt me dichter tegen zich aan. Zijn krachtveld zindert. In zijn ogen staat een mistige blik. Ik kan de hardheid van zijn dijspieren door zijn kleren heen voelen en niet alleen dat. Zijn handen glijden onder mijn shirt. Warme vingertoppen strelen mijn rug. Het wilde bonken van zijn hart dreunt door tot in mijn slapen. Met een hand tegen zijn middenrif luister ik naar zijn huiverende ademhaling. Zijn opwinding is bijna tastbaar en slaat op mij over. Desondanks lukt het me niet om er kalmpjes bij te gaan zitten. In een poging het wollige gevoel dat zich door mijn hersens heeft verspreid kwijt te raken, schud ik mijn hoofd. ‘Ik kan dit niet,’ mompel ik. Ik schuif mijn hand omhoog naar Radu’s borst en zet me af. ‘Ontspan je, Cat.’ ‘Dat kan ik niet, zeg ik toch. Je hebt me gedwongen.’ ‘Ik heb je niet gedwongen.’ ‘Denk je nou echt dat ik dat geloof?’ ‘Het is de waarheid.’ ‘Gelul!’ Ik probeer me los werken uit zijn omhelzing. ‘Waarom ben je zo bang voor me?’ Radu’s handen stoppen met strelen. Het troebele waas verdwijnt uit zijn ogen. 137
‘Dat weet je heus wel,’ zeg ik. ‘Je hoeft niet bang te zijn.’ ‘Ik geloof er geen bal van.’ ‘Waarom vertrouw je me niet?’ ‘Dat is een stomme vraag. Maar oké, als je het persé uit mijn mond wil horen... Je bent een moroi. Half weerwolf, half vampier. Dat betekent dat je niet menselijk meer bent. Ik daarentegen ben wel een mens en dus een potentieel slachtoffer. Daarom ben ik als de dood voor je. Het spijt me echt heel erg.’ ‘Ik begrijp het.’ Er knapt iets. Zijn krachtveld trekt zich terug. De blik waarmee hij me aankijkt is zo van pijn vervuld dat mijn maag ineenkrimpt. Of ik heb hem spijkerhard geraakt, of hij is een enorm goed acteur. Gedreven door iets waar ik geen grip op heb, zet ik in op het laatste. ‘Laat me los,’ bijt ik hem toe. ‘Cat, alsjeblieft.’ ‘Loslaten, Radu!’ Zijn armen glijden opzij. Zijn ogen dwalen over mijn gezicht. Opnieuw voel ik zijn emoties in alle hevigheid op me inbeuken en weer krijg ik de onbedwingbare neiging aan zijn oprechtheid te twijfelen. ‘Probeer me niet nog eens te hypnotiseren,’ snauw ik. ‘Ik heb je niet ge...’ ‘Lieg niet!’ ‘Cat, ik…’ ‘Hou je kop! Ik wil het niet horen!’ ‘Wat is er met je aan de hand?’ ‘Met mij? Laat me niet lachen zeg. Jij bent hier de weerwolf. Weerwolven willen maar één ding.’ ‘En wat mag dat dan wel zijn?’ ‘Voortplanting. Een roedel. Ik ben niet van plan me nog eens door je te laten besmetten, al doe je nog zo je best.’ Radu staart me sprakeloos aan. Ik kan zelf ook niet geloven dat ik dit ik allemaal zeg, want het slaat nergens op. Toch kan ik er niet mee stoppen. Ik moet hem raken, zo hard dat hij ervan dubbel klapt. Ik moet zijn hart breken en de grond onder zijn voeten vandaan trappen. Diep in mijn binnenste smeult iets dat verdomd veel op haat lijkt.
138
‘Je bent jezelf niet meer,’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Je bent levensgevaarlijk. Een bloedzuigende zombie, een wandelend lijk, net als Vidar. Ik vertrouw je niet en dat zal ik nooit doen ook.’ ‘Goed, als je er zo over denkt.’ De temperatuur van Radu´s krachtveld daalt een paar graden. Het is alsof hij een knop omzet. Aan: warm. Uit: kil en afstandelijk. Zie je wel! Daar is het ultieme bewijs dat hij zijn gevoeligheid veinst, de klootzak! Ik snap niet dat ik nog op zijn schoot zit. Overvallen door walging spring ik er vanaf. ‘Schoft!’ sis ik. ‘Waag het niet om me nog eens aan te raken. Nooit meer! Ik kots van je.’ Ik haast me naar de deur, ren de gang door en de trap op, regelrecht naar Maires kamer. De deur draai ik met trillende vingers achter me op slot. Daarna leun ik er met gesloten ogen tegenaan. Mijn hart bonkt in mijn keel. Mijn ademhaling gaat oppervlakkig. Ik probeer mezelf te kalmeren door rustiger te ademen. Tegelijkertijd groeit het besef wat ik heb gedaan. Mijn keelspieren verkrampen. Tranen branden in mijn ogen. Hoe heb ik me in godsnaam zo kunnen laten gaan? Dat is wel het laatste wat Radu verdient, na de manier waarop hij zichzelf heeft opgeofferd. Ik lijk wel niet goed snik. Ik kruip in Maires bed en rol mezelf zo klein mogelijk op. Met mijn armen om mijn knieën geslagen en mijn hoofd onder het dekbed laat ik mijn tranen de vrije loop.
139
Strigoaica
"La vérité d'un homme, c'est d'abord ce qu'il cache."
"De waarheid van een mens, is in de eerste plaats dat wat hij verbergt."
André Malraux (1901-1976)
140
141
19 Cat
Ik word wakker met een bonkend voorhoofd en kloppende slapen. Het eerste wat ik doe is een pijnstiller innemen. Na me te hebben aangekleed ga ik naar beneden. Er is verder nog niemand op. Mooi zo. Ik voel me lamlendig en chagrijnig. Dat maakt me over het algemeen heel slecht gezelschap. Daarbij drukt de woordenwisseling met Radu zwaar op mijn geweten. Ik denk niet dat ik hem recht in de ogen kan kijken als hij straks beneden komt. Met een beker melk ga ik op de veranda zitten. Het is nog licht buiten. Van alle kanten komt vogelgezang op me af. De krekels in het gras maken een herrie van jewelste. Je zou denken dat het een doodgewone avond is, maar daar durf ik mijn hand allang niet meer voor in het vuur te steken. Op de automatische piloot breng ik de beker melk naar mijn mond. Voor het tot me doordringt wat voor geur er vanaf komt, heb ik al een grote slok genomen. Een ranzige smaak verspreidt zich door mijn mond. Kleverige bonkjes blijven op mijn tong plakken. Ik spuug ze met een vies gezicht over de balustrade in het gras. Nog narillend loop ik terug naar binnen en leeg mijn beker in de gootsteen. Het nog halfvolle melkpak ondergaat eenzelfde behandeling. Omdat ik geen trek meer heb in melk zet ik theewater op. Ik ga aan tafel zitten wachten tot het kookt. Pascal komt de keuken in. Hij draagt een zwart boksershort waarvan het kruis is opgeleukt met een grijnzende smiley die zijn tong uitsteekt. Als dat een hint moet voorstellen wens ik hem veel succes. ‘Mòge,’ bromt hij. Hij trekt de koelkast open en maakt een melkpak open, dat hij dorstig aan zijn mond zet. Zijn enthousiasme is snel voorbij. Nadat hij een paar grote slokken naar binnen heeft geklokt, rent hij kokhalzend naar de gootsteen. Een witte golf vol bonkjes spettert op de zwart-witte tegeltjes. ‘Gadverdamme,’ proest hij. ‘Die melk is zuur.’ Met een vies gezicht houdt hij het pak omhoog. ‘Vreemd,’ zegt hij. ‘Volgens de datum die erop staat zou het nog goed moeten zijn.’ Hij giet het pak leeg en opent een nieuw. Deze keer houdt hij zijn neus erboven voor hij zich eraan waagt. ‘Ruik eens.’ Hij geeft het pak aan mij. Er stijgt een ranzige geur uit op.
142
‘Hoe kan dat nou?’ Ik geef het pak terug. ‘Ik heb daarstraks ook al een pak leeggegooid omdat het niet te drinken was. Hoeveel staan er nog? ’ ‘Vier.’ ‘Die zijn vast ook bedorven dan.’ Een steekproef wijst uit dat ik gelijk heb. Pascal loost de viezigheid in de gootsteen en propt de lege pakken in de vuilnisbak. Even later zitten we samen aan de thee. ‘Waar heb jij geslapen?’ wil Pascal weten. Bij wijze van ontbijt doopt hij een lolly in zijn thee. Ik hoor de barsten erin springen. ‘In Maires kamer,’ antwoord ik. ‘Ik dacht al zoiets. Aangezien je niet terugkwam ben ik maar bij haar gebleven.’ ‘Moet ik dat opvatten als een klacht?’ ‘Nee. Ik vond het best. Jouw bed ligt prima.’ ‘Hoe is het met Maire?’ ‘Een stuk beter. Toen ik wakker werd, was ze net op eigen houtje naar de badkamer geweest.’ ‘Dat meen je niet.’ ‘Toch wel. Ik heb haar flink op haar kop gegeven. Daarna is ze weer in slaap gevallen.’ ‘En hoe voel jij je?’ ‘Prima.’ ‘Geen last van een zweverig gevoel?’ ‘Nee.’ ‘Je moet wel zorgen dat je vandaag goed eet en veel drinkt, anders kan de draaierigheid terugkomen. Als dat gebeurt duurt het heel lang eer je er vanaf bent.’ Pascal knikt. Hij staat op en pakt een stuk stokbrood van het aanrecht. Na het dik te hebben belegd met brie gaat hij weer zitten en zet zijn tanden erin. De deur naar de gang gaat open. Begeleid door een krachtterm wordt hij meteen weer dichtgetrokken. Pascal grijnst. Hij sluit het daglicht buiten door de deur naar de veranda dicht te doen. ‘De kust is veilig!’ brult hij met volle mond. Ik hoor de deur weer opengaan, gevolgd door Radu’s voetstappen op de tegels. Zijn krachtveld strijkt als een ijskoude windvlaag langs me heen. Huiverend laat ik mijn hoofd op mijn hand zakken. Ik tuur naar de glinsterende vloeistof in mijn theemok. Aan het krassen van stoelpoten over tegels en het ruisen van kleding hoor ik dat Radu rechts van me aan het hoofd van de tafel gaat zitten. Ik krijg een zwaar gevoel in mijn maagstreek.
143
Pascal giet zijn laatste beetje thee naar binnen en zet zijn lege mok op tafel. ‘Ik ga de kranten uit de brievenbus halen,’ deelt hij mee. Natuurlijk, joh! Ga gerust je gang! Wat een timing. Ik kan hem wel schieten. Pascal verlaat de keuken. Ik neem een slok thee en gluur behoedzaam tussen mijn haren door naar rechts. Radu’s handen liggen losjes in elkaar gevouwen op tafel. Zijn blik heeft iets wazigs, alsof hij diep in gedachten is. Hij zegt geen woord. Ik tel tot drie en hef mijn hoofd op. Aarzelend leg ik mijn hand over de zijne. Hij werpt er een korte blik op. Dan verlegt hij zijn aandacht naar mijn gezicht. Zijn ogen staan weer helder. Zijn uitdrukking is volkomen nietszeggend. Hij trekt zijn handen weg en slaat zijn armen over elkaar. Het liefst zou ik opstaan en hard weglopen, maar Radu kennende jaag ik hem daarmee alleen maar meer tegen me in het harnas. Dat zie ik niet zitten. Ik zal de eerste stap moeten zetten om een wapenstilstand te realiseren. Hij gaat het niet doen. Dat is wel duidelijk. ‘Het spijt me van vannacht,’ zeg ik. ‘Ik meende niet wat ik allemaal zei.’ ‘Je meende elk woord.’ Zijn gezicht is nog altijd onbewogen. ‘Nietwaar, ik…’ ‘Ik heb je weerzin gevoeld, Cat.’ ‘Ik weet niet waar dat vandaan kwam. Ik begrijp het zelf niet.’ ‘Misschien moet je daar dan eens over nadenken.’ ‘Denk je nou echt dat ik dat nog niet heb gedaan?’ Verdorie. Dit gesprek gaat nu al de verkeerde kant op. ‘Natuurlijk heb ik er over nagedacht,’ zeg ik. ‘En?’ ‘Wat, en?’ ‘Ben je erachter?’ ‘Nee, dat zeg ik toch. Ik heb geen idee waarom ik zo reageerde.’ ‘Dus ik stel mezelf kwetsbaar op en jij hebt geen flauw idee waarom je me daarop afrekent?’ ‘Het was niet fair, dat weet ik. Net zoals de manier waarop je mij naar je toe lokte niet fair was.’ Ik vouw mijn handen om mijn theemok en neem een slok, meer om mezelf een houding te geven dan omdat ik er trek in heb. Radu volgt mijn bewegingen met zijn ogen. ‘Ik zeg het je nog één keer,’ zegt hij. ‘Ik heb je niet gehypnotiseerd. Waarom kun je dat niet van me aannemen?’ ‘Omdat ik geen controle had, Radu. Ik stond op zonder dat ik het wilde. Misschien deed je het onbewust.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik kan alleen bewust hypnotiseren.’ 144
‘Hoe kan het dan dat ik tegen mijn wil naar je toe kwam?’ Ik zet mijn mok met een klap terug op tafel. Een paar druppels thee spetteren over de rand. ‘Die vraag moet je niet aan mij stellen.’ Ik veeg mijn natte hand af aan mijn broekspijp. ‘Waarom wilde je eigenlijk dat ik bij je kwam zitten?’ ‘Niet alles is veranderd.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ik ben niet het monster waar je me voor aanziet.’ ‘Denk je echt dat ik je zo zie? Als een monster?’ ‘Je bent bang voor me. Je vertrouwt me niet. Je vergelijkt me met Vidar. Wat moet ik anders denken?’ ‘Radu, ik hou van je. Misschien wel meer dan ooit. Als je me echt zo goed kunt voelen, dan weet je dat ik het meen.’ Hij kijkt me met een koele blik aan. ‘Ik voel inderdaad dat je het meent,’ zegt hij, ‘maar als je verwacht dat ik alles wat je vannacht hebt gezegd zonder meer naast me neer kan leggen, dan zit je ernaast.’ ‘Ik weet niet waarom ik zo onredelijk was, echt niet. Het sloeg nergens op.’ ‘Dan zijn we het in ieder geval ergens over eens.’ Hij pakt het sigarettenpakje dat op de buffetkast ligt en schudt er een sigaret uit. ‘Ik zou het op prijs stellen als je er nu over zou willen ophouden.’ ‘Maar…’ ‘Mijn hoofd staat er niet naar, Cat. Sorry.’ Hij gooit het sigarettenpakje terug op de kast en laat me alleen. De deur glijdt met een zachte klik achter hem in het slot. Met een kreun laat ik mijn gezicht in mijn handen zakken. Ik heb het verpest. Ik heb het helemaal verpest en ik heb geen idee wat ik kan doen om hem te laten inzien dat mijn tirade een vergissing was, dat ik mezelf niet was, dat ik door een vage kracht van buitenaf gedreven werd. Hij gelooft het toch niet. Waarom zou hij ook? De woorden kwamen immers uit mijn mond.
‘Lees en huiver.’ Pascal smijt een krant voor mijn neus op tafel neer. Hij gaat met veel kabaal tegenover me zitten. Met een zucht pak ik de krant op. Op de voorpagina staat een klein artikel met als kop: Lichaam onbekende man gevonden. Het gaat om een vermoedelijk dakloze die aan een steekwond in het hart is overleden. Zijn lijk is twee dagen geleden achter het filiaal van een grote supermarktketen gevonden. De supermarkt bevindt zich in een 145
buitenwijk van Chateaunoir, een middelgrote stad op ongeveer vijftig kilometer afstand van de hoeve. Van de dader ontbreekt elk spoor. ‘Wat denk je ervan?’ vraagt Pascal, zodra ik de krant neerleg. ‘Het zou Vidars werk geweest kunnen zijn.’ ‘Dat lijkt mij ook. Ik denk dat jij het best samen met Radu kan gaan kijken.’ ‘Waarom? Hij kan het best alleen af. Dan kan hij meteen op jacht.’ ‘Ik vind dat hij niet alleen moet gaan. Je weet maar nooit wat er gebeurt.’ ‘Hij heeft mijn hulp heus niet nodig.’ ‘Dat weet je maar nooit.’ ‘Waarom ga je zelf niet mee?’ ‘Ik bewaak het fort als jullie weg zijn.’ ‘En Eris?’ ‘Te paniekerig, dat weet je best.’ ‘Ik heb geen zin om nog een keer samen met Radu op pad te gaan. Het is etenstijd. Volgens mij heb jij geen flauw idee hoe griezelig en gevaarlijk hij dan is.’ ‘Hij doet je heus niets.’ ‘Daar gaat het niet om.’ ‘Waar gaat het dan wel om?’ ‘Niks, laat maar.’ ‘Waar is hij eigenlijk?’ ‘Weet ik veel.’ ‘Ik ga hem zoeken.’ Pascal staat op en laat mij mokkend in de keuken achter. Waarom ben ik toch altijd de klos hier in huis? Ik word er niet goed van. Ik heb zin mijn theeglas kapot te gooien. Of nee, nog beter: een stapel borden. In gedachten hef ik ze hoog op, laat ze los en hoor ze in duizenden stukjes uiteen spatten op de zwart-witte tegels. Enkel en alleen omdat ik geen zin heb de scherven naderhand te moeten opruimen blijf ik zitten. Na nog een kop thee te hebben gedronken ga ik naar de kelder om de amuletten te maken. Het is een tijdrovend werkje. Ik moet de giftige schors van het taxushout afhalen, het hout in kleine plakjes zagen, daar gaatjes in boren, er magische tekens in kerven, ze inwrijven met grafstof en ze met een stuk wortel en zwart lint aan elkaar bevestigen. Als ik eindelijk klaar ben, doen mijn handen zeer. Ik roep de demonen op, pak de vier amuletten en doop ze in het water van het bassin om ze op te laden. Ondertussen prevel ik een magische formule. Nadat ik de amuletten weer omhoog
146
heb getrokken leg ik ze op het altaar neer. Ik breng het gebruikelijke offer dat door de demonen mee de diepte in gesleurd wordt. Nu heb ik bloed nodig. Ik ga naar boven om Pascal te halen. Pas in de kelder vertel ik hem wat er moet gebeuren. Met een klaaglijke zucht pakt hij mijn heksenmes aan en prikt met de vlijmscherpe punt een gaatje in zijn vingertop. Er welt direct een druppel bloed op, die hij op zijn amulet laat neerkomen. Een tweede druppel belandt in het water van het bassin. Het maakt een sissend geluid. ‘Oké,’ zeg ik. ‘Je ben klaar. Stuur Eris maar naar beneden.’ Pascal steekt de amulet in zijn broekzak en verdwijnt. Even later komt Eris de cave in. Zij herhaalt wat Pascal heeft gedaan. Na mijn eigen amulet te hebben opgeladen, pak ik de amulet voor Maire en ga ermee naar mijn slaapkamer. Maire zit half rechtop in bed. Ze ziet er een stuk beter uit dan gisteren. Ik leg haar in het kort uit wat mijn bedoeling is en het lijkt alsof ze de noodzaak ervan inziet. Maar als ik mijn heksenmes tevoorschijn haal om wat bloed van haar af te nemen deinst ze achteruit. ‘Nee,’ zegt ze. ‘Niet doen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat ik het niet wil.’ ‘Maire, als je een amulet hebt, ben je beter beschermd tegen...’ ‘Ik wil het niet zeg ik!’ Ze kruist haar armen, klemt haar handen onder haar oksels en kijkt me met felle ogen aan. ‘Ik ben hier heus wel veilig.’ ‘Daar ben ik niet zo zeker van. Met een amulet kun je jezelf verdedigen, mocht Vidar het huis binnendringen. Als je…’ ‘Ik wil het niet, Cat! Je hoort me toch?’ Maar…’ ‘Ik-hoef-geen-a-mu-let!’ ‘Oké dan.’ Met een onbestemd gevoel laat ik het mes zakken. ‘Als je echt niet wilt, houdt het op.’ Ik berg mijn mes op en leg de amulet op het nachtkastje neer. Maire kijkt er met een schuin oog naar. Daarna richt ze haar ogen weer op mijn gezicht. ‘Ik kwam trouwens ook naar boven om naar je wonden te kijken,’ zeg ik. ‘Misschien is er vuil in gekomen toen je in die kelder bij Vidar zat. Ik wil zeker weten dat je geen infecties hebt opgelopen.’ Maire sputtert niet tegen als ik de lakens van haar aftrek. Ik bekijk de krassen op haar benen en buik vluchtig. Daarna zijn haar armen aan de beurt. Mijn aandacht gaat vooral uit naar de wondjes op haar pols. Ze lijken veel sneller te genezen dan de andere wondjes. Op de gaatjes
147
hebben zich korstjes gevormd, de verdikkingen zijn geslonken en het rood er omheen is weggetrokken. Ik ben er niet gerust op. Natuurlijk laat ik dat niet aan Maire merken. ‘Het ziet er goed uit,’ zeg ik. ‘Hoe gaat het verder?’ ‘Beter, al voel ik me nog wel futloos.’ ‘Heb je al iets gegeten?’ ‘Nee. Ik heb geen trek.’ ‘Je moet eten, Maire, anders kom je niet op krachten. Ik maak wel bouillon voor je om mee te beginnen.’ Maire knikt instemmend. Ik laat haar alleen.
Tot mijn ergernis stemt Radu zonder blikken of blozen toe om samen met mij bij de moordlocatie te gaan kijken. Tegensputteren heeft geen zin. Ik heb me maar te schikken. Het lijkt wel of ik tegenwoordig helemaal niets meer te vertellen heb. Tot overmaat van ramp plaatst Pascal de opmerking dat de beschadigde Tahoe wel eens aandacht zou kunnen trekken. Dat lijkt me stug, want er staan geen spectaculaire acties op de agenda, maar oké, niets is zeker en aandacht is wel het laatste waar we op zitten te wachten. Nadat de zon achter de horizon verdwenen is, trek ik een leren jack aan en ga met frisse tegenzin op het erf heen en weer staan drentelen. Radu rijdt zijn motor de schuur uit. Het is een zware chopper. De tank en spatborden zijn zwart. Het chroom blinkt als zilver. Ik zet mijn helm op en maak hem vast. Radu komt met veel geronk naar me toe rijden. Zodra ik achterop zit, trekt hij op en verlaten we het erf. Jammer genoeg is een motorzadel een krappe zitplaats. Ik hou me vast aan de rugsteun en wring mezelf in bochten om lichaamscontact zo veel mogelijk te vermijden. Erg comfortabel is het niet, maar alles is beter dan mijn armen om Radu’s middel slaan. Dat mijn dijen tegen zijn heupen rusten is al erg genoeg. Ik probeer er niet op te letten en doe net of ik ergens anders ben. Tegen de tijd dat we in Chateaunoir arriveren ben ik bekaf en zijn mijn armspieren verzuurd. Ik laat de rugsteun los en schud mijn armen heen en weer om mijn bloedsomloop te stimuleren. Op zoek naar supermarkten rijden we een rondje door de buitenwijken van de stad. Het eerste filiaal dat we tegenkomen is de Cora. Op de uitgestrekte parkeerplaats staan geen auto’s. Radu rijdt door naar de achterkant van de winkel, waar hij de motor uitschakelt. Ik stap haastig af, de bewegingsvrijheid tegemoet. Wat een opluchting. Mijn helm hou ik op. Je weet maar nooit waar het goed voor is. 148
Radu stapt ook af. Zwijgend lopen we een rondje om het enorme gebouw. Radu snuffelt zo nu en dan wat rond. Zonder succes. Er is geen spoor van Vidar te bekennen, noch van een lijk. Verkeerde supermarkt, balen. We stappen weer op de motor en vervolgen onze rondtour door de stad. Ons volgend onderzoeksobject is het terrein van de Intermarché, een kleinere winkel. Ook hier vangen we bot. Bij de derde supermarkt is het raak. Het is niet eens moeilijk de juiste plek op het terrein te vinden. Aan een lantaarnpaal bij de achteringang bungelt een stuk politielint. Het vage overblijfsel van de krijttekening van de omtrek van het lijk staat nog op het asfalt. Radu loopt er naartoe en gaat op zijn hurken zitten. Zijn spijkerbroek spant om zijn billen. Hij heeft een heel lekker kontje. Het is jammer dat hij een vampier is en dat we bonje hebben. Ik loop op hem af. ‘En?’ vraag ik. ‘Ruik je iets?’ ‘Natuurlijk ruik ik iets.’ Ik rol met mijn ogen en slaak een zucht. ‘Ruik je het lijk?’ ‘Uiteraard.’ ‘En Vidar?’ ‘Nee. Hij is hier niet geweest.’ ‘Fijn, dan kunnen we naar huis.’ Ik sta op en loop terug naar de motor. Radu volgt.‘We gaan nog niet naar huis,’ zegt hij. ‘O?’ Ik zet een hand in mijn zij. ‘Waarom niet?’ ‘Ik moet me voeden.’ ‘Ik heb geen zin om jou gezelschap te houden op je rooftocht.’ ‘Dat is dan jammer.’ Het klinkt bot. ‘Kun je mij niet eerst thuis afzetten?’ ‘Nee.’ Hij stapt op en wacht tot ik dat ook heb gedaan. Met een grimas steek ik achter zijn rug mijn middelvinger op. Te laat realiseer ik me dat de motor achteruitkijkspiegels heeft. Via een ervan kijkt Radu me aan. In zijn ogen staat een donkere blik. Hij heeft het gezien. Wat vervelend nou. Als ik zo doorga, heb ik binnenkort de scheidingspapieren in huis. Hoewel… in theorie is hij dood. Dat betekent dat ik weduwe ben. Een zwarte weduwe, om precies te zijn. Wie had dat ooit kunnen denken? Radu trekt op, met meer kracht dan nodig is. De snelheid waarmee hij door bochten scheurt staat me allerminst aan. De motor helt ver over. Het lijkt erop dat ik niet de enige ben met een rothumeur. Ik pak Radu voor alle zekerheid toch maar bij zijn middel vast.
149
In het centrum van de stad dumpt hij me bij de ingang van een donker kroegje dat er allerminst aanlokkelijk uitziet. Voor de ramen hangen smoezelige gordijnen en het houtwerk is in geen jaren geverfd. Ik open de deur. Het koord met belletjes dat eraan hangt rinkelt vrolijk. Het geroezemoes in de kroeg verstomt. Een groepje oude mannen gaapt me stug aan. Ik doe de deur achter me dicht en mompel een groet die niet beantwoord wordt. Met mijn neus in de lucht en mijn blik op oneindig loop ik de spaarzaam verlichte gelagkamer door. Ook al zie ik het niet, ik weet zeker dat alle aanwezigen me met hun ogen volgen. Daarom kan ik het niet laten extra uitdagend met mijn heupen te wiegen. Op de bar staat een glazen vitrine met daarin een taartpunt die er niet al te vers uitziet. De rondcirkelende vliegen lijken het er niettemin prima naar hun zin te hebben. Als dit een graadmeter is voor de hygiëne en kwaliteit van de consumpties, dan bedank ik er hartelijk voor. Helemaal achterin de kroeg ga ik aan een tafeltje zitten, met mijn gezicht naar de deur, zodat ik de ruimte kan overzien. Ik sla mijn knieën over elkaar en kijk rond. Mijn blik ontmoet tig paar ogen. Als ik een speld zou laten vallen, zou het klinken als een kanonschot. Ik schud mijn haar naar achteren en glimlach zo lieftallig mogelijk. Eén voor één staken de stamgasten hun gestaar. Het geroezemoes komt weer op gang. De kroegbaas, die er al even belegen uitziet als zijn gasten, schuifelt op me af. Voor de vorm bestel ik een kop koffie waarvan ik niet van plan ben ook maar een slok te nemen. Als de koffie vijf minuten later in een grauw kopje voor me op tafel staat, realiseer ik me dat ik geen geld bij me hebt. Nou ja, dat moet Radu straks maar oplossen. Zo niet, dan kan ik altijd nog aanbieden de afwas te doen. Ik pak het lepeltje dat op het schoteltje ligt en roer verveeld in de donkerbruine drank. Er ontstaat een draaikolkje. Ik stop met roeren en leg het lepeltje terug op het schoteltje. Ik begrijp ineens wat Pascal bedoelde, toen hij beweerde dat zijn uitstapje met ‘graaf Dracula’ allesbehalve enerverend was. Misschien heeft Radu hem toen wel in dezelfde kroeg gedumpt. Of hij heeft gewoon een neus voor saaie drankgelegenheden. Wie zal het zeggen? Ik observeer de smoezende mannen en bekijk de stoffige schilderijtjes aan de muur. Tijdens een onbewaakt ogenblik leeg ik mijn koffiekopje in een half vergane plant achter me. De tijd kruipt trager dan traag voorbij. Ik begin mijn geduld te verliezen. De belletjes aan de deur komen met veel gerinkel in beweging. Een nieuwe gast. Wat fijn. Als het Radu is spring ik een gat in de lucht, maar eigenlijk geloof ik niet dat hij al terug kan zijn. De ervaring heeft geleerd, dat het hem ongeveer een uur kost om in zijn bloederige behoeften te voorzien. Dat betekent dat ik er pas een derde van de wachttijd op heb zitten. 150
Wat daarstraks bij mijn binnenkomst gebeurde herhaalt zich. Het wordt ijzig stil in de kroeg. Alle blikken zijn op de deur gericht, die langzaam open zwaait. De nieuwe gast stapt over de drempel. Nee! Laat het alsjeblieft een droom zijn, desnoods een nachtmerrie. Het is Vidar die binnenkomt. Ik wil wakker worden. Nu meteen! Onder de tafel knijp ik hard in mijn arm. Het doet verrekte zeer. Ik ben al wakker. Merde! Vidar blijft staan en kijkt de kroeg rond. Ik verberg mijn gezicht achter mijn handen door er met mijn voorhoofd op te leunen. Ik bid dat hij me niet herkent. Ondertussen ga ik mijn ontsnappingskansen na. Die zijn er niet. Dat heb ik weer. Heel voorzichtig gluur ik tussen mijn vingers door naar de deur. De adem blijft in mijn keel steken. Vidar heeft zich in beweging gezet en komt recht op mijn tafeltje af. Ik laat mijn handen zakken en neem een zelfverzekerde houding aan. Vidar hoeft niet te weten dat mijn knieën trillen en mijn hart het praktisch begeeft. Ik peuter de amulet uit mijn broekzak en hou haar stevig in mijn hand. Als Vidar het in zijn hoofd haalt me aan te raken zal ik hem krijgen. Vlak voor mijn tafeltje blijft hij stilstaan. Hij laat zijn valse ogen traag over me heen glijden. Dan verschijnt een grijns op zijn lelijke tronie en trekt hij een van de stoelen naar achteren. ‘Bonsoir,’ zegt hij. ‘Mag ik erbij komen zitten?’ Zijn stem heeft een onaangename klank. ‘Als ik ‘nee’ zeg doe je het toch,’ antwoord ik, ‘dus ga je gang.’ Vidar gaat zitten en legt zijn handen met gekromde vingers op tafel. Zijn nagels maken een krassend geluid op het blad. Ik krijg kippenvel en hou hem nauwlettend in de gaten. ‘Wat wil je?’ vraag ik. Hij geeft geen antwoord. In plaats daarvan begint hij te grinniken. ‘Schei uit met dat gelach en kom ter zake,’ zeg ik afgemeten. Vidars grijns smelt weg als sneeuw voor de zon. De uitdrukking die ervoor in de plaats komt, bevalt me niets. ‘Je hebt me verwond.’ Het klinkt akelig bedaard. ‘Dat spijt me vreselijk,’ zeg ik. ‘Het was een ongelukje. Gelukkig genezen vampiers razendsnel, dus erg veel last kun je er niet van gehad hebben.’ Vidar knijpt zijn ogen tot spleetjes. ‘Let op je woorden,’ sist hij. ‘Ik kan je ter plekke afslachten, zonder dat ook maar iemand het merkt.’ Zijn paarse tong glijdt verlekkerd langs zijn lippen. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden en klem de amulet nog steviger vast. ‘Maar het is niet nodig dat ik je nu al afmaak,’ vervolgt Vidar op gedempte toon. ‘De boetedoening zal snel genoeg plaatsvinden.’ 151
‘Wat bedoel je?’ ‘Daar kom je wel achter als de tijd rijp is.’ Vidar leunt achterover in zijn stoel. Hij kijkt me met een hooghartige blik aan. Ineens schiet hij naar voren en brengt zijn gezicht vlak voor dat van mij. De rottingslucht die hij verspreidt maakt me onpasselijk. Automatisch deins ik achteruit. ‘Ik wil dat je een boodschap overbrengt,’ lispelt hij. ‘Aan wie?’ ‘Aan die ördög van je.’ ‘Die wat?’ ‘Radu.’ ‘Wat moet ik zeggen?’ ‘De tijd dringt.’ Vidar haalt een pakketje ter grootte van een flinke luciferdoos uit zijn jaszak. Hij schuift het over de tafel in mijn richting. ‘Geef hem dit.’ ‘Wat zit erin?’ ‘Iets dat van hem is.’ Vidar staat op. ‘O ja, en voor ik het vergeet…’ Hij steekt zijn hand in zijn jaszak. Er komt een witte envelop uit, die hij vlak voor mijn neus op tafel neersmijt. Dan keert hij me de rug toe en beent met grote stappen het café uit. De belletjes aan de deur rinkelen luid. Ik laat mijn adem sissend ontsnappen en leun achterover. Ik kan bijna niet geloven dat Vidar is weggelopen, zonder me ook maar een haar te krenken. Het maakt de neiging om nogmaals in mijn arm te knijpen haast onbedwingbaar. Ik richt mijn ogen op het pakketje. Het stelt mijn nieuwsgierigheid zwaar op de proef. Zal ik het openmaken of niet? Ik pak het op en weeg het in mijn hand. Het is vederlicht en verpakt in bruin papier. Als ik ermee schud, hoor ik iets heen en weer bewegen. Ik leg het weer op tafel neer en trek de foto een klein stukje uit de envelop. Veles’ betraande ogen gluren boven de plakrand uit. Meer hoef ik niet te zien. Ik duw de foto snel terug.
Een halfuur nadien komt Radu het café in. Het pakketje ligt nog steeds onuitgepakt op tafel. Radu komt met trillende neusvleugels op me toe lopen. Op zijn gezicht ontwaar ik een licht verontruste uitdrukking. ‘Vidar,’ zegt hij, zodra hij me bereikt. ‘Hij is hier geweest. Ik ruik hem.’ ‘Dat klopt.’ Ik sta op. ‘Hij kwam hier een halfuur geleden binnen wandelen. Ik kan niet zeggen dat ik daar blij mee was.’ ‘Heeft hij je iets misdaan?’ 152
‘Hij heeft me met geen vinger aangeraakt.’ Radu blaast zijn adem hoorbaar uit. ‘Gelukkig. Wat kwam hij doen?’ ‘Een babbeltje maken en dit afgeven.’ Ik hou het pakketje en de envelop omhoog. ‘Hij zei dat er iets in zit dat van jou is en ik moest erbij zeggen dat de tijd dringt. Wat betekent ördög.’ ‘Duivel.’ ‘Schattig. Roemeens zeker?’ ‘Hongaars.’ ‘Hier.’ Ik duw het pakketje in Radu’s hand. ‘Ik wil weten wat erin zit.’ ‘Eerst zitten. We trekken aandacht als we blijven staan.’ Ik zink terug op mijn stoel. Radu neemt tegenover me plaats. De bejaarde barkeeper komt op ons af schuifelen. ‘Heb je geld bij je?’ vraag ik aan Radu. Hij knikt. De barkeeper houdt stil bij ons tafeltje. Hij heeft zijn opschrijfboekje al in de aanslag. Voor niets, want ik ben niet van plan een tweede bestelling te plaatsen. Voor hij iets kan zeggen vertel ik hem dat ik wil afrekenen. Teleurgesteld noemt hij het bedrag dat ik hem schuldig ben, waarna Radu me uit de brand helpt door zijn portemonnee te trekken. Zodra de barkeeper verdwenen is, scheurt Radu het papier van het pakketje af. Er komt inderdaad een luciferdoosje tevoorschijn. Radu schuift het een stukje open en werpt er een blik in. Direct drukt hij het doosje weer dicht. Hij vouwt zijn hand er omheen en sluit zijn ogen. Zo blijft hij een paar seconden zitten. Ik zie zijn kaakspieren trillen. ‘Wat is er?’ vraag ik. ‘Wat zit er in?’ Radu zegt niets. Hij legt het doosje op tafel en duwt het naar me toe. Heel voorzichtig maak ik het open. Zodra de inhoud zichtbaar wordt, komt mijn maag in opstand. ‘Mijn god!’ Ik druk het doosje dicht en werp het rillend van me af. Het komt ondersteboven op tafel neer, naast de foto van Veles die door Radu uit de envelop is gehaald. Met opeengeklemde kiezen kijk ik ernaar. In mijn ogen branden tranen. Ik probeer ze weg te knipperen en spring overeind. Ik moet hier weg, de buitenlucht in. Met grote passen been ik de deur uit. Halverwege de straat word ik bij mijn schouders gegrepen. Het is Radu. Hij trekt me tegen zich aan en houdt me stevig vast. Snikkend klem ik mijn armen om zijn middel. Mijn gezicht druk ik tegen zijn borst. Het kan me even niet schelen wat hij is en dat we onze ruzie niet hebben bijgelegd. Ik ben te zeer van mijn stuk. Als ik na enige tijd opkijk, zie ik dat ook zijn ogen vochtig glinsteren.
153
‘Kom,’ zegt hij hees. ‘We gaan naar huis.’ Hij pakt mijn arm vast en neemt me mee naar de plek waar hij zijn motor heeft achtergelaten.
Alleen Pascal is nog wakker. Zodra ik de woonkamer in kom, veert hij op van zijn stoel. Hij steekt direct van wal: ‘Vidar heeft niet gebeld. Hij heeft geen foto gebracht. Ik heb het hele terrein afgezocht maar er…’ ‘Wij hebben de foto,’ val ik hem in de rede. Ik werk me uit mijn jack en smijt het over de rugleuning van een stoel. Daarna laat ik me op de bank vallen. ‘Jullie?’ Pascal fronst zijn wenkbrauwen. ‘Hoe kan dat?’ ‘Vidar kwam langs toen ik in een café op Radu zat te wachten. Hij heeft een…’ Mijn stem laat het afweten. Ik probeer de brok die zich in mijn keel vormt weg te slikken. Pascal staat op. Hij komt naast me op de bank zitten. ‘Je hebt gehuild,’ constateert hij. ‘Waarom?’ Ik klem mijn kiezen op elkaar en schud mijn hoofd. Ik kan niet vertellen wat Vidar gedaan heeft. Ik krijg de woorden gewoon niet uit mijn mond. Radu komt binnen. Zijn gezichtsuitdrukking is een mengeling van woede en pijn. Ondanks dat hij zich pas heeft gevoed, is zijn gelaat doodsbleek. Er staat een ijzige blik in zijn ogen. Pascal neemt hem onderzoekend op. ‘Kun jij me alsjeblieft vertellen wat hier gaande is?’ vraagt hij. Radu houdt stil. Zijn krachtveld raast als een bevroren tyfoon door de kamer. Zijn stem klinkt zacht, maar druipt van ingehouden razernij. ‘Als ik Vidar nogmaals in mijn vingers krijg, dood ik hem.’ Pascal gaapt hem aan. Mijn nekhaar komt overeind. Radu loopt door naar de haard, zet zijn ellebogen op de rand van de schouw en laat zijn voorhoofd op zijn handen rusten. Pascal kijkt van hem naar mij en weer terug. Hij staat op. ‘En nu wil ik weten wat er aan de hand is,’ zegt hij. ‘Vertel op!’ Radu heft met een ruk zijn hoofd op. Hij is in twee stappen bij Pascal, rukt het luciferdoosje uit zijn jaszak en drukt het in Pascals hand. ‘Dit,’ fluistert hij, ‘is wat er gebeurd is.’ Hij laat Pascals hand los en doet een stap naar achteren. Zijn ogen flikkeren woest. Plotsklaps draait hij zich om. Hij grijpt de dichtstbijzijnde stoel bij de rugleuning beet en slingert hem door de kamer. Nog voor de stoel met een klap tegen de muur aan stukken slaat, is Radu verdwenen. Een fractie later slaat de voordeur in het slot. Pascal kijkt van de deuropening naar het doosje in zijn hand. 154
‘Niet openmaken,’ zeg ik. ‘Waarom niet?’ ‘Er zit een… ‘ Ik stop even en haal diep adem. ‘Er zit een vinger in.’ ‘Wat?’ Pascal staart me geschokt aan. ‘Van wie?’ ‘Veles.’ Een fractie van een seconde blijft het stil. Dan begint Pascal te vloeken en te tieren. Met het doosje nog in zijn hand stiert hij naar de andere kant van de kamer. Hij geeft een keiharde trap tegen de kapotte stoel. Het hout kraakt. Splinters vliegen in de rondte. Pascal geeft nog een schop. Daarna stapt hij opzij en leunt met zijn ogen dicht tegen de muur. Zijn borstkas gaat snel op en neer. ‘Wat is hier aan de hand?’ Eris is in de deuropening verschenen. Ze ziet er slaperig uit. Pascal verbergt het luciferdoosje achter zijn rug. ‘Niets,’ zegt hij. ‘O nee? Waarom loop je dan zo te schelden en ligt er een stoel aan gruzelementen?’ ‘Dat… was een foutje.’ ‘Hadden jullie ruzie of zo?’ ‘Nee. Ga maar weer slapen.’ ‘Maar…’ ‘Ga terug naar bed, Eris. Er is niets aan de hand.’ Heel even aarzelt ze. Dan haalt ze haar schouders op. ‘Goed dan.’ Ze verdwijnt de gang op. Pascal doet de deur dicht en komt weer naast me zitten. Het luciferdoosje legt hij zonder erin te kijken voorzichtig op tafel neer. ‘Ik denk dat we dit voorlopig niet aan Maire en Eris moeten vertellen,’ zegt hij. ‘Dat heeft geen enkele zin.’ ‘Dat vind ik ook.’ Ik strengel mijn bevende vingers in elkaar. ‘Hoe weet je eigenlijk zo zeker dat het een vinger van Veles is?’ ‘Radu rook zijn geur toen hij het doosje openmaakte en op de foto heeft Veles een bebloed verband om zijn hand.’ ‘Waar is die foto?’ ‘Dat weet ik niet. Ik denk in Radu’s broekzak.’ ‘Ik heb een borrel nodig.’ Pascal pakt de whiskyfles en schenkt een glas in. ‘Jij ook iets?’ ‘Nee, dank je.’ ‘Wat doen we nu?’ ‘Ik kan niet meer denken. Ik ben helemaal leeg.’
155
‘Er moet toch verdomme iets zijn?’ Pascal draait de dop op de fles. Hij slaat het glas whisky in één teug achterover. Dan begint hij door de kamer te ijsberen. ‘Wacht eens even.’ Hij houdt stil. ‘Ik heb een idee.’ ‘Wat dan?’ ‘Het gaat afgrijselijk klinken, daar ben ik me van bewust.’ ‘Zeg het nou maar.’ ‘Misschien kunnen we die vinger gebruiken om Veles op te sporen.’ ‘Met hulp van de demonen, bedoel je?’ ‘Ja.’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Wil je het proberen?’ Ik doe mijn best me voor te stellen hoe het moet zijn om de levenloze vinger uit het doosje te pakken en aan de demonen voor te houden. Gal kruipt mijn keel in. Ik slik het moeizaam weg. ‘Sorry,’ zeg ik, ‘maar dat gaat me te ver.’
156
20 Cat
Ik ga naar bed maar kan niet in slaap komen. Bij zonsopkomst lig ik nog op mijn rug naar het plafond te staren. De vogels fluiten alweer. Radu is ruim een uur voor het licht werd teruggekomen. Hij zag er lijkbleek en afgemat uit. Ik maak me zorgen om hem. Nog meer zorgen maak ik me om Veles. Dat gevoel is niet in woorden te vatten. Hetzelfde geldt voor mijn boosheid en mijn haat. Maire zucht en draait zich om in haar slaap. Ik moet er niet aan denken wat het met haar zal doen als ze ontdekt wat Vidar met Veles heeft uitgehaald. Ze kan heel veel hebben, maar hier gaat ze aan onderdoor. Dat weet ik zeker. En Vidar kennende kan het alleen maar erger worden. Dat mag ik niet laten gebeuren. Ik moet mijn emoties opzij zetten. Heel omzichtig glijd ik onder de dekens uit.
In de kelder is het zoals altijd tochtig en er hangt een muffe geur. Het luciferdoosje staat op het altaar. Ik ben bezig de symbolen van de demonen op de vloer te tekenen. In de mand naast het bassin scharrelen twee zwarte kippen rond. Nadat ik de laatste hand aan het symbool van de Morfu heb gelegd, teken ik mijn eigen symbool vlak voor het altaar op de vloer. In een waas ontsteek ik het vuur en spreek de formule uit. De demonen verschijnen al snel. Ik hoor het aan het klotsende water en de gierende vlammen. De hitte is nauwelijks te verdragen. Niettemin krijg ik kippenvel als ik de luciferdoos van het altaar pak. Weerzin giert door mijn ingewanden. In mijn mond verspreidt zich een zurige smaak. Niet denken, doen! Ik neem het vingertje tussen duim en wijsvinger en hou het omhoog. Ik sta te trillen als een gek. De tranen lopen over mijn wangen. ‘Waar bevindt zich het jongetje aan wie deze vinger toebehoort?’ fluister ik. ‘Waar is hij!’ De demonen grommen. Ik hoor gesnuif. Dan een zacht tikkend geluid. Behoedzaam leg ik de vinger terug in het doosje. Daarna slacht ik de kippen. De demonen nemen ze aan en sleuren ze mee het bassin in. De rust keert weer.
157
Duizelig zink ik op handen en knieën neer. Zo blijf ik een hele tijd zitten. Onderwijl probeer ik het afgrijselijke gevoel van het koude vingertje in mijn hand uit mijn gedachten te bannen. Wanneer ik eindelijk opkijk, kom ik tot de ontdekking dat de demonen mijn krijtje hebben geleend. Op de vloer tussen de symbolen is iets neergeschreven: KR823ALacLouisa. Lac Louisa is een stuwmeer. Wat KR823A betekent weet ik niet. Na de symbolen te hebben weggeveegd sluip ik naar boven. De keldertrap voelt koud en glibberig aan onder mijn blote voeten. De trap naar de eerste verdieping kraakt. Ik open de deur van Pascals kamer. Hij ligt te slapen als een roos. Eigenlijk is het zonde om hem wakker te maken, maar omdat ik mijn bevindingen bij iemand kwijt moet, zal hij er toch aan moeten geloven. Ik pak zijn schouder beet en schud hem zachtjes heen en weer. Met een kreet opent hij zijn ogen. ‘Je hoeft niet zo te schrikken,’ zeg ik. ‘Ik ben het maar.’ ‘Ik sliep net.’ kreunt hij. ‘Ik hoop dat je een goede reden hebt om me te…’ ‘Ik denk dat ik weet waar Veles is.’ ‘Wat?’ Op slag klaarwakker schiet Pascal overeind. ‘Waar dan?’ ‘Lac Louisa.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Dat hebben de demonen doorgegeven.’ ‘Je hebt het dus toch gedaan.’ ‘Ja.’ ‘Goed, dan gaan we erheen.’ Pascal springt uit bed en kleedt zich haastig aan. Voor ik het goed en wel besef zitten we in de Tahoe waarvan de kapotte ramen inmiddels zijn afgeplakt met doorzichtig plastic. Op de achterbank, onder een deken, ligt het geweer. Daarnaast mijn heksenmes. ‘Is het eigenlijk wel verstandig wat we doen?’ zeg ik. ‘Misschien kunnen we beter wachten tot vanavond, als Radu wakker is.’ ‘In het donker spookt Vidar rond en vergeet de strigoaica niet.’ ‘Volgens Radu kan Vidar tegen daglicht. Het is dus helemaal niet zeker dat hij zich overdag schuilhoudt.’ ‘Dat kan wel zijn, maar het lijkt me niet handig om te gaan zoeken op een moment dat we geen hand voor ogen kunnen zien. Bovendien hoeven we niet de held te gaan uithangen. We kijken alleen waar Vidar zit. Daarna gaan we terug om een strategie te bepalen.’ ‘Oké. Daar kan ik wel mee leven.’ ‘Mooi.’ Pascal stuurt de Tahoe de hoofdweg op en geeft gas bij. 158
Lac Louisa ligt ongeveer vijfenzestig kilometer ten zuiden van de hoeve tussen de heuvels en is ruim zeven kilometer lang. Het meer trekt per jaar tienduizenden bezoekers. Met name in de zomermaanden zijn de strandjes en camperplaatsen afgeladen met vakantiegangers, vissers en watersporters. Overal staan strandtentjes, afgewisseld met kano- en jetskiverhuurbedrijven, die hun uiterste best lijken te doen elkaar failliet te concurreren. Over de stuwdam loopt een tweebaansweg vanwaar je een schitterend uitzicht hebt over het water. De rit naar Lac Louisa verloopt gladjes. Ik kan het felblauwe wateroppervlak al van verre tussen de bomen door zien glinsteren. Er dobberen een paar vroege vogels in zeilbootjes op rond. De parkeerplaatsen beginnen langzaam vol te druppelen met dagjesmensen. Jammer genoeg heeft ook Pascal geen idee wat KR823A betekent. Dat houdt in dat we een gigantisch gebied moeten afzoeken. Pascal rijdt met een rustig gangetje om het meer heen. Zo nu en dan gaan we door een korte tunnel die in de rotsen is uitgehakt. Op andere plaatsen wordt de weg geflankeerd door bomen. Uiteindelijk komen we bij de stuwdam uit. Het is een enorm bouwwerk van beton. Om de honderd meter prijkt een pittoresk torentje op de rand, ongetwijfeld het werk van een architect met een zieke geest. De torentjes zijn opgetrokken uit rode baksteen. Op de puntige daken liggen blauwe en gele dakpannen. In Disneyland zouden ze prima tot hun recht komen. Hier op de stuwdam representeren ze de spreekwoordelijke vlag op een strontschuit. Pascal rijdt de auto een kleine parkeerplaats op. Er staan verder geen auto’s. De souvenirkraam is nog niet open. We stappen uit en lopen naar de muur met reling die ons van het water scheidt. Pascal leunt er met zijn heupen tegenaan en slaat zijn armen over elkaar. De wind speelt door zijn blonde lokken. Zijn ogen lijken grijzer dan anders. ‘Heb jij iets gezien waar KR823A op staat?’ vraagt hij. ‘Nee. Ik heb overal op gelet. Borden, gebouwen, hekken…’ ‘En boten?’ ‘Te ver weg.’ ‘Laten we daar dan eerst naar kijken.’ Pascal loopt naar het andere eind van de parkeerplaats. Daar staat een grote metalen verrekijker. Driewerf hoera voor het normaliter door mij verguisde toerisme. ‘Ik heb geen geld bij me,’ zeg ik. ‘Ik wel.’ Pascal tovert zijn portemonnee tevoorschijn en haalt er een euro uit. Hij gooit hem in de gleuf van de verrekijker en begint het meer af te speuren. ‘Kun je iets zien?’ vraag ik. ‘Drie blote vrouwen op het voordek van een…’ 159
Ik geef hem een dreun in zijn maag. ‘Even serieus graag.’ ‘Het is moeilijk om alle boten goed in het vizier te krijgen.’ Pascal beweegt de kijker van links naar rechts. Ondertussen draait hij aan de lens. Hij doet me denken aan de boordschutter van een tankwagen. ‘Malice vijf punt nul drie en… Bourgain met een Romeinse twee erachter,’ zegt hij. ‘Van die andere twee kan ik de naam niet lezen, omdat ze recht op ons af komen. We moeten wachten tot ze gedraaid zijn.’ Ik hoor een zachte klik. De verrekijker vergrendelt zichzelf. ‘Dure grap, zo’n ding,’ moppert Pascal. ‘Als je toeristen wilt uitkleden, dan moet je het goed doen.’ ‘Dat is waar.’ Pascal zoekt een nieuwe euromunt op, die hij pas in de gleuf gooit nadat de boten van koers veranderd zijn. ‘Op de dichtstbijzijnde boot staat geen nummer,’ zegt hij. ‘En die andere… Volgens mij begint het met een zeven. Een letter is het zeker niet. We zoeken in de verkeerde richting.’ ‘Of de boot waar het om gaat is nog niet op het meer. Zullen we naar het andere eind van de dam rijden en daar nog wat rondkijken? ‘Mij best.’ Pascal laat de verrekijker aan zijn lot over. Samen lopen we terug naar de auto, waarna we over de dam rijden. Vlakbij het laatste torentje bevindt zich een zelfde parkeerplaats als aan het begin, compleet met souvenirkraam en verrekijker. Net als alle andere is dit torentje van dichtbij nog afzichtelijker dan uit de verte. Er zit een zachtgroene metalen deur in. Op ooghoogte hangt een geel bordje ‘1B danger haute tension’. Onder de tekst staat een rode bliksemschicht. Het is nog een gevaarlijk torentje ook. Toe maar. ‘Wat was het ook alweer voor nummer dat de demonen hebben doorgegeven?’ vraagt Pascal, terwijl hij de auto parkeert. ‘KR823A.’ ‘Zou het een anagram zijn?’ ‘Ik heb al zitten puzzelen, maar er valt weinig van te maken. Kra, ark, akr.’ ‘En als je de cijfers meeneemt?’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Ligt hier ergens pen en papier?’ Ik rommel in het handschoenenvakje. Er ligt zowaar een pen in. Hij doet het nog ook. Ik geef de pen aan Pascal die de routekaart van de omgeving uit het vakje van zijn deur tevoorschijn
160
heeft gehaald. Op een blanco randje schrijft hij de letters en cijfers voluit neer. Even zitten we er samen naar te turen. Dan gaat me een licht op. Ik spring de auto uit en haast me naar de overkant van de weg. Ook daar staat een muurtje met reling. Ik loop erheen en kijk naar beneden. De dam is hier op zijn lelijkst: een gigantische muur van kaal beton, klem gezet tussen met struiken begroeide rotsen. De diepte is duizelingwekkend. Door het water, dat vanuit het stuwmeer naar buiten stroomt, wordt een turbine aangedreven die de omgeving van elektriciteit voorziet. De turbine zelf is niet te zien. Hij bevindt zich in de krachtcentrale helemaal onder aan de dam. KR8, kracht. Ik durf te wedden dat daar beneden ergens een bordje hangt waar 23A op staat. Pascal is inmiddels ook bij het muurtje gearriveerd. ‘Wat valt hier te zien?’ vraagt hij. ‘Kijk!’ Ik wijs naar beneden. ‘Een krachtcentrale.’ ‘Ja, en?’ ‘Daar moeten we zijn.’ ‘Dat denk ik niet.’ ‘Niet?’ Ik draai me om. ‘Die centrale is permanent bewaakt en het wemelt er overdag van de toeristen die excursies komen doen. Vidar kan zich daar niet ongemerkt ophouden.’ ‘En toch weet ik zeker dat die centrale ermee te maken heeft? Laten we in ieder geval even kijken of we in de buurt kunnen komen.’ ‘Oké. Niet geschoten is altijd mis.’ We stappen weer in de auto en verlaten de dam. Al rijdend speuren we de omgeving af naar toegangswegen die naar de voet van de dam leiden. Ongeveer een kilometer verderop draait Pascal de Tahoe linksaf een smalle asfaltweg op. De weg kronkelt langzaam naar beneden. Halverwege staat een bord ‘accès interdit’, verboden toegang. Pascal werpt er een blik op en rijdt door. Ik doe net of ik niets heb gezien. De weg kronkelt vrolijk verder en eindigt bij een hoog, ijzeren hek. Aan het hek hangt net zo’n waarschuwingsbordje als op het torentje. Het enige verschil is dat er geen nummer op staat. ‘Er zijn een paar mogelijkheden,’ zegt Pascal. ‘We kunnen de auto op dat hek aan gort rijden, over het hek heen klimmen of teruggaan. Tenzij we zin hebben om een of meer nachten in een cel door te brengen, zijn die eerste twee wat mij betreft geen optie. Er zit vast alarm op dat hek. Bovendien is het niet zeker dat dit de juiste plek is.’ Ik kan niet anders dan hem gelijk geven. Pascal keert de auto en rijdt terug. Ik klem mijn vingers om de handgreep van de deur en tuur via het zijraam naar buiten. De wetenschap dat
161
Veles hier ergens in de buurt moet zijn, zonder dat we hem kunnen vinden, is zo goed als ondraaglijk. We mogen niet zomaar opgeven. We moeten verder zoeken. ‘Er zit niets anders op dan meedoen aan een excursie,’ zeg ik. ‘Op die manier kunnen we in ieder geval een kijkje in de centrale nemen.’ Pascal knikt. ‘Weet jij hoe laat de excursies starten?’ vraagt hij. ‘Er stond een bord naast de souvenirkraam. Daar zal het wel op staan.’ We laten de kronkelweg achter ons, draaien de dam weer op en parkeren op de parkeerplaats aan het begin. Ik stap uit en loop naar het bord dat op ooghoogte is vastgezet in een houten frame. Het is ongeveer anderhalve meter breed en een meter hoog. In het midden zie ik een schematische tekening van het meer, de dam en de krachtcentrale. Daarnaast een uitgebreide verhandeling over de werking ervan. De buitenste rand van het bord is bezaaid met reclameboodschappen. Helaas zie ik nergens een tijdschema voor excursies. Pascal is ook uitgestapt en wandelt naar de souvenirkraam. ‘Tien uur,’ zegt hij. ‘Dan is de eerste rondleiding. Er hangt een briefje op het raam.’ ‘Hoe laat is het nu?’ ‘Half negen.’ Met een kreun loop ik op Pascal af. ‘Dat betekent anderhalf uur wachten.’ ‘We kunnen naar dat strandje gaan,’ Pascal wijst naar links, ‘en de wachttijd horizontaal doorbrengen. Ik laat de timer van mijn telefoon om kwart voor tien afgaan. Dan kunnen we ons niet verslapen.’ Ik stem toe. Vijf minuten later liggen we op een deken in het zand. Het geweer en mijn mes hebben we onder de mat in de kofferbak van de Tahoe verborgen. Het autoalarm staat op scherp. Ik doe mijn ogen dicht en luister naar het getjilp van vogels en krekels. De zon is heerlijk warm op mijn gezicht. Zo nu en dan, als de wind onze kant op waait, vang ik een flard op van het geronk van een speedbootje dat op volle kracht over het meer vaart. ‘Dit zouden we vaker moeten doen,’ murmel ik slaperig, ‘maar dan met zijn allen.’ Pascal bromt iets onverstaanbaars. Hij rolt op zijn zij en legt zijn arm om mijn middel. Ik schuif achteruit tot ik dicht tegen hem aan lig. De wind beweegt mijn haar zachtjes heen en weer. De geluiden om me heen vervagen. Ik dommel in.
Het gepiep van Pascals mobiele telefoon maakt een eind aan mijn rust. Pascal richt zich grommend op. Het gepiep stopt. Ik knipper met mijn ogen om ze te laten wennen aan het felle zonlicht en krabbel met frisse tegenzin overeind. Na het zand van mijn kleren te hebben
162
geklopt, zwalk ik slaapdronken achter Pascal aan naar de Tahoe. Pascal gooit de deken in de kofferbak. Daarna lopen we naar de souvenirkraam. Het rolluik is inmiddels opgetrokken. Achter het raampje zit een vriendelijke dame op leeftijd. Pascal koopt twee kaartjes voor de excursie van tien uur, waarna we op een bankje gaan zitten wachten tot de gids ons komt halen. Langzaam maar zeker krijgen we gezelschap van andere excursiegangers. Ik observeer een ouder echtpaar en een gezin met drie kinderen. Het oudste kind, een meisje, is verdiept in een tijdschrift. Haar twee broertjes rennen heen en weer over de parkeerplaats en schoppen baldadig tegen een uitpuilende vuilnisbak. De vader beent erop af. De jochies krijgen allebei een draai om hun oren, waarna ze blèrend op het onderstel van de verrekijker gaan zitten. Vervolgens beginnen de ouders te bakkeleien. Moeder meent dat klappen nutteloos zijn, terwijl vader ervan overtuigd is, dat de kinderen enkel naar hem luisteren omdat zij er nooit een uitdeelt. Het gekrakeel houdt pas op als de gids komt opdraven. De groep toeristen bestaat inmiddels uit elf personen. Pascal en ik zorgen dat we als laatste achter de gids aan wandelen, die een verhaal over de bouw van de dam af begint te steken. Verveeld leun ik tegen de balustrade. Het interesseert me geen bal dat het hoogste punt van de dam 275 meter is, dat er zes miljoen kubieke meter beton in is verwerkt en dat de bouw pas na dertien jaar zwoegen in 1968 werd afgerond. Ik wil naar beneden en daarna zo gauw mogelijk naar huis, mijn bed in. Het lijkt erop dat Pascal dezelfde mening is toegedaan. Hij staat ongegeneerd te gapen, wat hem een geërgerde blik van een chique dame in bloemetjesjurk oplevert. Een plotselinge windvlaag rukt de bijpassende zonnehoed van haar hoofd. Het ding komt vlak voor Pascals voeten op de grond neer. Pascal werpt de vrouw een hautaine blik toe en stapt er demonstratief overheen. Daarna keert hij haar de rug toe. ‘Wat ben je toch een galante heer,’ zeg ik. Pascal produceert een snuivend geluid en wandelt achter de gids aan, die zich godzijdank weer in beweging heeft gezet. Binnenin de dam dalen we een schijnbaar eindeloze trap af. Beneden is een enorme ronde tunnel. De gids houdt stil en wacht tot de groep zich om hem heen verzameld heeft. Vervolgens worden we opnieuw vergast op een verhandeling waar ik geen boodschap aan heb. Ik maak gebruik van de tijd door mijn ogen speurend in het rond te laten gaan. Aan mijn linkerhand ontwaar ik twee modderkleurige deuren zonder nummer. Een stukje verderop hangt een geel waarschuwingsbordje zonder cijfers.
163
Onze volgende stop is de controlekamer. Terwijl de gids zijn plicht doet, loop ik naar het raam dat uitzicht biedt op het dal en de wateruitlaat aan de voet van de dam. Pascal komt naast me staan. ‘Heb jij ergens 23A gezien?’ vraagt hij zachtjes. ‘Helaas niet.’ ‘Ik blijf ervan overtuigd dat we hier verkeerd zitten.’ ‘Dat kan best zijn, maar ik vind dat we geen mogelijkheid onbenut mogen laten.’ Pascal knikt. De gids kondigt aan dat we verder gaan. Als laatste krijgen we de turbine te zien. Daarna gaan we, met een lift die in vroeger tijden als goederentransport gebruikt werd, onverrichter zake terug naar boven.
‘Wat doen we nu?’ vraagt Pascal, zodra we weer in de Tahoe zitten. ‘Naar huis en slapen. Vanavond, als Radu wakker is, zien we wel verder.’ ‘Mee eens.’ Pascal draait het sleuteltje om in het contact en rijdt de Tahoe linksaf de parkeerplaats af. Al zou ik niet weten waar we op dit moment nog kunnen zoeken, toch vind ik het vreselijk dat we het moeten opgeven. Met een zwaar gevoel in mijn maag tuur ik naar buiten. Het muurtje en de torentjes flitsen voorbij. Het meer schittert in de zon. Aan de andere kant van de dam zie ik lucht, heuvels en bomen. Het enige onderdeel van de krachtcentrale dat van hieruit te zien is, zijn de hoogspanningskabels die via elektriciteitstorens naar de omliggende dorpen geleid worden. De eerste toren staat op de top van de heuvel, vlak naast het meer. ‘Hebben elektriciteitstorens nummers?’ vraag ik. ‘Ik weet het niet.’ ‘Daarboven staat er een. Laten we daar nog even kijken voor we naar huis rijden.’ Pascal stemt toe. Hij neemt de eerste afslag de heuvel op. Helemaal naar boven rijden is onmogelijk. Het smalle asfaltweggetje houdt eensklaps op. We laten de Tahoe staan en gaan te voet verder. Het geweer en mijn mes nemen we mee. Stel je voor dat we Vidar tegen het lijf lopen. Niet dat ik de puf heb om hem te lijf te gaan, want binnen vijf minuten loop ik al te hijgen als een paard, maar ik ben in ieder geval gewapend, wat een prettig idee is. Pascal heeft beduidend minder moeite met de steile klim. Hij loopt met zo’n rotvaart voor me uit, dat ik hem nauwelijks kan bijhouden. Als ik eindelijk boven aankom, staat het zweet op mijn rug en verkeer ik in ernstige ademnood.
164
Leunend tegen een boom laat ik mijn ogen over de omgeving dwalen. De heuveltop is breder dan ik verwacht had. De begroeiing bestaat uit gras, bloemen, bomen en struiken. Ongeveer in het midden bevindt zich een boomloze plek. Er staat een houten hek omheen. Uit het hoge gras rijst de elektriciteitstoren op. Het is een enorm gevaarte dat me aan de Eifeltoren doet denken. Op een dwarsbalk, zo’n vier meter boven de grond, ontwaar ik een zwart nummer. ‘23A,’ leest Pascal hardop voor. ‘Bingo.’ Hij loopt naar het hek. ‘Ik dacht dat we hadden afgesproken niet de held te gaan uithangen,’ breng ik hem in herinnering. Hij houdt stil en kijkt om. ‘Zie jij iemand?’ ‘Nog niet.’ ‘Het kan heus geen kwaad om even bij de toren rond te kijken?’ ‘Dat weet je maar nooit.’ ‘Ik neem de gok.’ Hij loopt verder, klimt over het hek en begint het met hoog gras begroeide oppervlak systematisch te inspecteren. Recht onder de toren blijft hij voorovergebogen staan. Hij begint te vloeken als een bootwerker.
Tijdens de rit terug naar huis zeggen we geen woord. Natuurlijk ben ik ook over het hek geklommen. Ik moet nu eenmaal altijd alles met eigen ogen zien. Ik heb mijn maaginhoud binnen gehouden. Dat vind ik knap van mezelf. Wel ben ik danig van slag. Pascal ook. Al weten we het al langer dan vandaag, ik geloof dat het nu pas echt tot ons doordringt wat voor monster Vidar is. En al begrijp ik niet hoe hij het dit keer voor elkaar heeft gekregen, hij is ons weer te slim af geweest. Thuis loop ik regelrecht naar de kelder. Ik gris de luciferdoos van het altaar en haal het vingertje er voor de tweede keer uit. Rillend en op de voet gevolgd door Pascal neem ik het mee naar Radu’s slaapkamer. Ik duw de deur open en doe het licht aan. Radu ligt roerloos in bed, verzonken in een diepe vampierslaap. Donkere schaduwen doen zijn wimpers nog langer lijken dan ze zijn. Zijn haar krult warrig om zijn bleke gezicht. Hij is bloedmooi zoals hij daar ligt. Eén brok mannelijke perfectie. Een normale vrouw zou acuut in katzwijm vallen. Helaas ben ik niet normaal. Zijn aanblik maakt me woest. Ik been op hem af en trakteer hem op een harde pets op zijn schouder. Radu maakt een schokkerige beweging. Zijn ogen vliegen open. Ik druk het vingertje onder zijn neus. ‘Ruik!’
165
Als in een reflex haalt Radu uit. Zijn hand raakt de mijne zo hard, dat de tranen in mijn ogen springen. Het vingertje schiet weg en belandt op de vloer. Voor ik het goed en wel doorheb staat Radu naast het bed. Hij grijpt mijn polsen vast en trekt me ruw naar zich toe. ‘Wat bezielt jou?’ ‘Ruik je het dan niet?’ Ik doe een poging mezelf los te rukken, maar Radu is veel te sterk. Hij knijpt zijn ogen half dicht en duwt me achteruit tegen de muur. ‘Ce dracu vrei?’ sist hij met zijn mond vlak naast mijn oor. ‘Wat moet ik ruiken? Is het Veles? Wil je me nog een keer onderuit halen? Kom je me daarvoor wakker maken? Verdomme!’ Hij ramt mijn polsen aan weerskanten van mijn hoofd tegen de muur. Zijn tentakels kronkelen naar buiten. Pascal duikt achter Radu op en geeft een ruk aan zijn schouders. ‘Laat los Radu!’ Radu kijkt om. Hij ademt zwaar. Ik voel zijn handen beven. De tentakels tasten mijn huid af. Hongerige mondjes op zoek naar bloed. De haartjes op mijn armen komen sidderend overeind. ‘Laat los!’ herhaalt Pascal op barse toon. ‘Vidar heeft ons belazerd. We hebben een ander kind gevonden. Het mist een vinger.’ Radu draait zijn gezicht terug naar mij. De uitdrukking die erop staat bezorgt me kippenvel. Heel langzaam verslapt zijn greep. Zijn tentakels verdwijnen naar de plek waar ze thuishoren. De openingen sluiten zich. Ik blaas mijn ingehouden adem uit. Ik wil niet weten hoe dit zou zijn afgelopen als Pascal er niet bij was geweest. Radu gaat op de rand van het bed zitten en strijkt een lok haar uit zijn gezicht. Het vingertje ligt vlak voor zijn voeten op de grond. Hij raapt het voorzichtig op en legt het, zonder er nogmaals aan te ruiken, op het kastje naast zijn bed neer. ‘Waar hebben jullie dat kind gevonden?’ wil hij weten. ‘Lac Louisa.’ ‘Zodra het donker is wil ik het lijk zien en Cat…’ Hij werpt me een ijzige blik toe. ‘Ik waarschuw je. Drijf me niet tot het uiterste.’ Hij gaat weer liggen, met zijn rug naar ons toe. Ik loop de kamer uit. Pascal volgt en trekt de deur zacht achter zich dicht. ‘Dat was een buitengewoon stomme actie, Cat,’ zegt hij op gedempte toon. ‘Helemaal niets voor jou.’ ‘Ik dacht dat hij meteen door zou hebben dat het Veles’ vinger niet is. Ik had niet verwacht dat hij zo kwaad zou worden.’ ‘Je had hem vriendelijk kunnen vragen eraan te ruiken. Waarom moest het in godsnaam op zo’n manier?’ 166
‘Ik weet het niet Pascal. Elke keer als ik bij hem in de buurt kom, gaat mijn nekhaar overeind staan. Dan lijkt het wel of ik de controle over mezelf kwijtraak.’ ‘Probeer jezelf de volgende keer alsjeblieft in te houden, wil je? Ik kan hem niet tegenhouden als hij je aanvliegt.’ ‘Dat is je zonet anders prima gelukt.’ ‘Nee, hij liet zelf los.’ Pascal opent de deur van zijn slaapkamer. Ik leg een hand op zijn arm. ‘Weet je wat ik niet snap,’ zeg ik. ‘Nou?’ Pascal trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom heeft Vidar de vinger van een ander kind genomen en niet die van Veles?’ ‘Ik heb werkelijk geen idee.’ ‘Ik vind het vreemd. Waarom wil hij ons doen geloven dat hij Veles pijnigt, maar doet hij het in werkelijkheid niet. Het klopt niet.’ ‘Ik zou het niet weten en ben te moe om er nu nog over na te denken. Ik ga slapen.’ Pascal gaat zijn kamer in en doet de deur voor mijn neus dicht. Ik loop naar mijn eigen kamer. Aan het voeteneind van het bed trek ik mijn kleren uit en laat ze op een hoopje op de vloer vallen. Terwijl ik aanstalten maak om in bed te stappen, realiseer ik me dat Maire weg is. Verdorie nog aan toe! Dat kan er ook nog wel bij. Ik gris mijn badjas van de haak, trek hem aan en sluip naar Eris’ kamer. Zachtjes duw ik de deur een stukje open. Eris ligt in bed. Van Maire is geen spoor te bekennen. In haar eigen kamer is ze ook niet en de badkamer vertoont een verlaten aanblik. Een inspectie van Pascals kamer leert dat ook hij het rijk alleen heeft. Dat Maire niet bij Radu is, neem ik voor kennisgeving aan. Het lijkt me geen goed plan hem nogmaals in zijn slaap te storen. Mokkend loop ik naar de trap. Ik heb hier helemaal geen zin in. Ik ben kapot. Maar ik moet weten waar Maire uithangt, anders kan ik niet rustig gaan slapen. Haastig speur ik de hele benedenverdieping af, zelfs de kelder. Ze is er niet. Het lijkt erop dat ze naar buiten is gegaan. Ik maak de keukendeur open en stap de veranda op. Tot mijn grote opluchting ontdek ik Maire op haar lievelingsplekje, de schommelbank. Ze zit met haar rug naar me toe en verroert zich niet. Ook niet als ik op haar toe loop. ‘Maire, wat doe je hier?’ vraag ik. Ze geeft geen antwoord. Omkijken doet ze evenmin. Voorzichtig raak ik haar schouder aan. ‘Waarom ben je naar buiten gegaan? Het is gevaarlijk, dat weet je toch?’ Maire buigt haar hoofd, zodat haar krullen voor haar gezicht vallen. Haar handen liggen in haar schoot. De bijtwondjes op haar pols zijn bijna genezen. De korstjes beginnen zelfs al los 167
te laten. Ik loop om haar heen en ga ook zitten. Mijn hand leg ik over de hare. Haar huid gloeit, alsof ze koorts heeft. ‘Voel je je wel goed?’ vraag ik. ‘Je bent erg warm.’ ‘Ik voel me prima.’ Het klinkt stug. Ik til mijn hand op om haar krullen opzij te vegen, zodat ik haar gezicht kan zien. ‘Niet doen!’ Ze duwt mijn hand met een kribbige beweging weg. ‘Waarom niet?’ ‘Daarom niet.’ ‘Ik maak me zorgen over je.’ ‘Dat hoeft niet.’ ‘Ga je mee naar binnen?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Ik kan je hier niet alleen laten zitten, Maire.’ ‘Dat kun je wel.’ ‘Nee, want als er iets met je gebeurt, zal ik dat mezelf nooit kunnen vergeven.’ ‘Ik wil niet naar binnen. Ik blijf hier.’ ‘Kijk me eens aan.’ ‘Nee.’ Ik steek mijn hand opnieuw naar haar uit, maar nog voor mijn vingertoppen haar kin beroeren vliegen haar handen omhoog en sluiten haar vingers zich pijnlijk strak om mijn pols. Ze rukt mijn hand omlaag. ‘Blijf van me af,’ snauwt ze. ‘Laat me met rust!’ ‘Dat doe ik alleen als je binnen gaat zitten.’ ‘Oké dan! Jij je zin!’ Maire springt op. Ze stuift de veranda over en verdwijnt de keuken in. Ik kijk haar fronsend na. Het is niets voor haar om op deze manier te reageren en het staat me allerminst aan. Ik moet er met Radu over spreken. Ten minste, als hij me na alle mot die we hebben gehad nog te woord wil staan. Maar dat komt later wel. Eerst slapen.
168
21 Dumi
Het scherpe gekras hield op. Er kwam een ander geluid voor in de plaats. Dat van gravende handen. Het gefluister klonk nu veel luider. Frisse lucht drong zijn neus binnen en hij rook gras en bloemen. Hij deed zijn best zuurstof naar binnen te zuigen, maar zijn longen wilden niet meewerken. Iemand sprak tegen hem. Hij herkende de stem en probeerde wanhopig een teken van leven te geven. Tevergeefs. De alfagolven sleurden hem mee de diepte in. Hij verdronk in leegte.
Mila gooide haar heupen de hoogte in. Haar handen klauwden over zijn rug. Hij voelde haar nagels door zijn wonden krassen. De pijn was verschrikkelijk, maar toch werd zijn lust erdoor aangewakkerd. Hij stootte keer op keer in haar, met een woestheid die hij niet van zichzelf kende. Toen werd hij overrompeld door het heftigste orgasme dat hij ooit had gevoeld. Kreunend zakte hij over Mila heen. Hij drukte zijn mond op de hare en kuste haar, terwijl hij zijn handen in haar donkere lokken begroef. Het gezang hield plotseling op. Met een verpletterende klap kwam hij bij zijn positieven. Het was alsof hij wakker schrok na een te levendige droom. Hij knipperde verdwaasd met zijn ogen. Hij lag nog steeds over Mila heen, zijn lichaam loom en ontspannen en besmeurd met hun eigen bloed. Er ging een rilling door hem heen. Hij drukte zich omhoog en proefde bloed. Haar bloed. Hij zag tandafdrukken in haar hals. Hij moest haar gebeten hebben, al kon hij zich niet herinneren dat hij dat gedaan had. Aan zijn schouder had hij een soortgelijke wond. Zij had hem ook gebeten. Hij had het niet eens gevoeld. De mannen kwamen voetje voor voetje dichterbij. Ze sloten hen steeds verder in en staarden zwijgend op hen neer. Hun houding was er een van gespannen afwachting.
De herinnering vervaagde. Er sloeg een autodeur dicht. De geur van benzine, olie en leer drong zijn neus binnen. Hij hoorde haastige voetstappen, gefluister. Nog steeds kon hij zich niet bewegen, voelen of iets zien, maar de slag van Mila’s hart drong luider dan ooit zijn gehoorgang binnen. Haar geur bracht hem in vervoering.
169
Opnieuw hoorde hij het open- en dichtgaan van autoportieren. Een motor die aansloeg. Hij durfde bijna niet te geloven dat alles wat hij rook en hoorde echt was. Hij was te bang dat het een zinsbegoocheling was. Een mooie droom die zou veranderen in een nachtmerrie, waarna hij tot de ontdekking zou komen dat hij gewoon nog onder de grond lag.
170
22 Cat
Mijn slaap is er een vol dromen waarin Veles en de gruwelijke vondst die we hebben gedaan de hoofdrol spelen. Weer wakker voel ik me allesbehalve uitgerust. De zon is al onder. Maire ligt niet naast me. Kennelijk heeft onze woordenwisseling haar zo boos gemaakt dat ze een ander bed heeft opgezocht. Ik probeer me er niet druk om te maken, maar dat wil niet erg lukken. Het is niets voor Maire om zich zo te gedragen. Ik kleed me aan en ga naar beneden. Eris zit in haar eentje aan de keukentafel. ‘Waar zijn Radu en Pascal?’ vraag ik. ‘Die zijn een halfuur geleden weggegaan. Ik weet niet waarheen.’ Eris pakt een appel van de fruitschaal en zet haar tanden erin. Doordat ik haar zie eten, realiseer ik me ineens hoe mijn eigen maag knort. Op de automatische piloot trek ik de koelkast open en steek mijn hand uit om de brie te pakken. Verder kom ik niet. Er drijft een geur op me af die een beerput niet zou misstaan. De wanden van de koelkast zijn bedekt met groenige schimmel. Over de levensmiddelen kruipen tientallen maden rond. ‘Gadverdamme!’ breng ik uit. Ik smijt de koelkastdeur met een klap dicht. Eris veert geschrokken op. ‘Wat is er?’ ‘Kijk zelf maar.’ Ik maak een uitnodigend handgebaar. Eris komt naar me toe en doet de koelkast open. Met grote ogen staart ze naar de viezigheid. ‘Jakkes. Hoe kan dat nou?’ ‘Ik zou het niet weten.’ Ik duw de deur weer dicht, want de lucht is niet om te harden. ‘Dat krijgen we nooit meer schoon,’ meent Eris. ‘Vast wel, maar ik heb geen zin om het nu te proberen. Heb jij Maire toevallig al gezien?’ ‘Ze was hier toen ik beneden kwam.’ ‘Heeft ze iets gezegd?’ ‘Dat ze moe was en terug naar bed ging.’ ‘Was dat alles?’ ‘Ja.’ Ik knik en pak een banaan die ik meeneem naar de woonkamer. Met een plof laat ik me op een stoel voor de haard vallen. Ik ben alle toestanden meer dan zat. Ik wil dat ons leven, voor
171
zover mogelijk, weer normaal is. Dat alles wat de afgelopen weken is gebeurd niets meer was dan een boze droom. Dat we gewoon verder leven zoals ieder ander. Maar blijkbaar is dat teveel gevraagd en te mooi om waar te zijn.
Ik weet niet hoe lang ik al voor de haard zit als Pascal binnenkomt. Hij gaat tegenover me zitten. ‘Zijn jullie bij Lac Louisa geweest?’ vraag ik. ‘Goed geraden.’ ‘Klopt het dat het vingertje van dat kind is?’ ‘Ja. De wonden komen overeen.’ ‘Wat hebben jullie met het vingertje gedaan?’ ‘Dat hebben we bij het lijk achtergelaten. We hebben een telefooncel gebruikt om de politie een anonieme tip te geven.’ ‘Is dat niet gevaarlijk voor onszelf?’ ‘Ik zou niet weten hoe. Radu heeft het vingertje door het stof op het pad gerold voor hij het bij het lijk achterliet. Tegen de politie heeft hij gezegd dat we met zijn drieën aan het wandelen waren, toen we het vingertje op het pad zagen liggen. Dat we het hebben opgeraapt en zijn gaan rondkijken in de omgeving, waarbij we op het lijkje stuitten. Daarmee zijn eventuele sporen die wij hebben achtergelaten verklaard.’ ‘Laten we het hopen. Hebben jullie het lijk aangeraakt?’ ‘Alleen het handje. We hadden allebei latex handschoenen aan. Die hebben we in een leeg frisdrankblikje gepropt en twintig kilometer verderop in een particuliere vuilnisbak geloosd.’ ‘Oké. Waar is Radu?’ ‘Een maaltijd opscharrelen.’ ‘Nu je het over eten hebt… Heb je de koelkast al gezien?’ Nadat Pascal de smeerboel met passende verbijstering in ogenschouw heeft genomen, halen Eris en ik de koelkast leeg. De maden en bedorven levensmiddelen gooien we in een vuilniszak die we stevig dichtknopen en in de container bij het hek dumpen. De koelkast maken we grondig schoon met een ontsmettingsmiddel. We zijn daar net mee klaar als Radu thuiskomt. Eris vertelt wat we in de koelkast hebben aangetroffen. Ik uit mijn bezorgdheid over Maire. ‘Het lijkt wel of ze in shock is,’ beëindig ik mijn relaas. ‘Ze zit maar te zitten. Ze wil niet praten. Ze wil niet aangeraakt worden. Ik vind het niets voor haar.’ Radu knikt afwezig. Ik begin eraan te twijfelen of hij wel naar me geluisterd heeft. 172
‘Hoor je me eigenlijk wel?’ vraag ik kattiger dan mijn bedoeling is. Radu kijkt op. ‘Natuurlijk.’ ‘Luister je ook?’ ‘Uiteraard.’ Hij kijkt me met een ondoorgrondelijke blik aan. Ik voel het bloed tergend langzaam onder mijn nagels vandaan kruipen. Rustig Cat. Tel tot tien. Laat je niet opnaaien. ‘Wat denk je ervan?’ vraag ik zo geduldig mogelijk. ‘Een ontvoering is een traumatische ervaring. Als de ergste onrust voorbij is komen de emoties pas los. Ik heb al geprobeerd met haar te praten, maar ze ontloopt me.’ ‘Denk je dat het zin heeft om het samen te proberen.’ ‘Misschien.’ ‘Laten we dat dan nu meteen doen.’ ‘Prima.’ Radu komt overeind en gaat met me mee naar de bovenverdieping. Op de een of andere manier maakt zijn meegaandheid de gespannen sfeer tussen ons nog drukkender dan die al was. Ik doe een vruchteloze poging me ervoor af te sluiten. Maire ligt in haar eigen kamer naar het plafond te staren. Ze ziet bijna net zo bleek als de lakens. Enkel op haar wangen gloeit een vurige blos. Radu blijft in de deuropening staan. Ik ga op de rand van het bed zitten. ‘Maire, we willen even met je praten,’ zeg ik, terwijl ik een lok haar van haar voorhoofd strijk. Ze ondergaat het apathisch. Haar ogen blijven op het plafond gericht. ‘Ik maak me zorgen om je,’ ga ik verder. ‘Dat doen we allemaal. Het is belangrijk dat je praat over wat er is gebeurd. Als je alles opkropt kun je het geen plek geven.’ Maire draait haar gezicht langzaam naar me toe. Het groen van haar ogen is dof, haar blik uitdrukkingsloos. Ik strijk met een vinger langs haar wang. Ze duwt mijn hand weg en kijkt weer naar het plafond. Ik werp een vertwijfelde blik over mijn schouder. Radu zet zich af van de deurpost en komt naar ons toe lopen. Aan het voeteneind van het bed blijft hij staan. Ik voel zijn krachtveld omzichtig in Maires richting glijden, zacht als een lentebriesje, maar uiterst doelbewust. Een plotselinge flikkering in Maires ogen maakt duidelijk dat zij het ook voelt. Ze schiet overeind en kruipt naar de verste hoek van het hemelbed. ‘Rot op!’ snauwt ze. ‘Blijf van me af!’ Ze houdt Radu angstvallig in de gaten, alsof hij een of ander levensgevaarlijk roofdier is. En eigenlijk is dat niet eens zo heel ver bezijden de waarheid.
173
Radu loopt met rustige passen om het bed heen. ‘We willen alleen even met je praten, Maire,’ zegt hij. ‘Dat is alles.’ ‘Nee!’ Maire krabbelt naar de andere kant van het bed. ‘Ik wil niet praten en zeker niet met jou!’ Ze smijt een kussen naar Radu’s hoofd. Daarna volgt de koperen kandelaar die op haar nachtkastje staat en een boek. Radu ontwijkt de voorwerpen met gemak. ‘Kalm,’ zegt hij. ‘Kalm.’ Zijn stem heeft een rustige klank. Hij probeert Maires blik te vangen, maar ze weigert hem aan te kijken. Ze smijt alles wat binnen handbereik ligt naar zijn hoofd. Tegelijkertijd gilt ze dat hij moet oprotten. Het is wel duidelijk dat op dit moment van een goed gesprek geen sprake kan zijn. Radu ziet dat ook in. Hij maakt een machteloos handgebaar en verlaat de kamer. Het glas dat Maire hem achterna smijt, scheert rakelings langs zijn hoofd en spat met een venijnige klap uiteen op de deurpost. ‘Maire rustig!’ Ik spring op het bed en sla mijn armen om haar heen. ‘Hij is weg.’ Maire doet haar best om zich aan mijn greep te ontworstelen. Als dat niet lukt, staakt ze haar verzet en begint met lange uithalen te huilen. Ze klampt zich stijf aan me vast. Ik streel haar rug en haar. Het huilen gaat over in gesnik, om uiteindelijk helemaal op te houden. Zachtjes maak ik me los uit haar omhelzing. Haar ogen zijn rood omrand. Daardoor lijkt het groen van haar irissen nog feller dan anders. Haar handen beven. ‘Gaat het weer een beetje?’ vraag ik. ‘Ik wil dat Radu uit mijn buurt blijft.’ ‘Waarom?’ ‘Er is iets met hem.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ik voel iets raars als hij dichtbij is.’ ‘Hij maakt zich zorgen om je.’ ‘Ik vertrouw hem niet. Jij wel soms?’ Ze kijkt me indringend aan. Ik zwijg. Als ik ‘nee’ zeg, lieg ik. Zeg ik ‘ja’, dan spreek ik evenmin de waarheid. Ik weet niet wat ik moet denken. Ik ben in de war en Maires uitspraken maken het er niet beter op. ‘Wat kun je jezelf herinneren van de tijd die je bij Vidar was?’ verander ik van onderwerp. ‘Alleen dat ik opgesloten was.’ ‘Wat voor soort ruimte was het waar je in zat?’ ‘Een kelder. Dat heb ik toch al gezegd?’ ‘Hoe zag die kelder eruit?’
174
‘Zoals alle wijnkelders. Een gebogen plafond, kale muren en een zanderige vloer. Het was er koud.’ ‘En verder? Heb je dingen gehoord? Kerkklokken of verkeer, of iets anders. Denk alsjeblieft goed na. Misschien kan dat ons helpen om Veles te vinden.’ ‘Veles…’ Maire knippert met haar ogen. Ze begint weer te snikken en verbergt haar gezicht tegen mijn borst. Haar armen strengelt ze stijf om me heen. Ik voel haar trillen. ‘Misschien moet je nog wat proberen te slapen,’ stel ik voor. ‘Hoe eerder je weer op krachten bent hoe beter. We praten op een ander moment wel verder.’ Ik probeer me uit haar greep te bevrijden, maar ze blijft me uit alle macht vasthouden. Ik kan haar hart voelen bonzen. Haar adem komt met horten en stoten en blaast vochtig en heet langs mijn huid. ‘Maire, laat me eens los.’ Ik trek zachtjes aan haar armen. Zonder succes. Ze omklemt mijn bovenlichaam alsof haar leven er vanaf hangt. Een licht paniekgevoel overvalt me. Ik pak haar armen steviger beet en trek nogmaals. Nu laat ze wel los. Ze gaat liggen en rolt zich op als een foetus. Ik sta op en leg een deken over haar heen. Na de scherven bij de deur te hebben opgeveegd, ga ik naar beneden om Radu te zoeken. Ik tref hem aan op de veranda waar hij op de schommelbank van de nachtlucht zit te genieten. Aan het afdak bungelt een olielamp. Het licht werpt hoekige schaduwen op zijn gezicht. Ik hou recht tegenover hem stil en leun tegen de balustrade. ‘Is er iets gebeurd tussen jou en Maire?’ val ik met de deur in huis. ‘Wat bedoel je?’ ‘Geef nu maar gewoon antwoord. Hebben jullie ruzie gehad of zo?’ ‘Nee.’ ‘Ze zegt dat ze je niet vertrouwt.’ ‘Daar heeft ze geen reden toe.’ ‘Vind je?’ ‘Ben je het niet met me eens?’ ‘Dat vind ik een stomme vraag.’ Ik sla mijn armen over elkaar en kijk hem strak aan. ‘Ben je alweer vergeten wat er vanmorgen gebeurd is?’ ‘Met mijn geheugen is niets mis.’ ‘Dus je geeft toe dat je me bijna gebeten hebt?’ ‘Nee.’ ‘Ik heb je tentakels gezien en gevoeld Radu.’ ‘Dat was een reflex.’
175
‘Ja hoor, een reflex. Denk je werkelijk dat ik dat slik? Je wilde me bijten. Dat is zo klaar als een klontje.’ ‘Je vergist je.’ ‘Waarom kwamen die dingen dan naar buiten?’ ‘Deze discussie leidt nergens toe.’ ‘Natuurlijk joh, kap het gesprek maar weer af. Daar schieten we iets mee op.’ Radu staat op. ‘Nu moet je eens goed naar me luisteren,’ zegt hij. ‘Ik schrok me kapot van dat vingertje onder mijn neus. En ja, ik was razend. Maar ik was niet van plan je iets aan te doen. Als dat wel zo was, dan had ik het gedaan.’ ‘Dat kun je me achteraf gemakkelijk wijsmaken.’ ‘Het is de waarheid.’ ‘Je hebt mijn polsen zowat gebroken.’ ‘Vlak voor een bot breekt, buigt het door. Ik voelde jouw botten niet buigen.’ ‘Jezus, Radu!’ Ik hef mijn handen op. ‘Er valt echt niet met jou te praten.’ Radu staart zwijgend op me neer. Zijn gezicht is bleker dan de dood zelf. Zijn ogen doen me denken aan de ogen van een nachtdier. Voor ik het goed en wel besef, heeft hij me beetgepakt en naar zich toe getrokken. Zijn lippen beroeren de mijne vederlicht. De zinnelijke muskusgeur die vrijkomt vervliegt snel in de koele nachtlucht. Er gaat een siddering door mijn onderbuik. Het kost me de grootste moeite om mezelf zover te krijgen dat ik mijn hoofd opzij draai. ‘Nee.’ breng ik uit. ‘Laat me…’ ‘Sst.’ Radu pakt mijn kin vast en kust me opnieuw. Traag, maar zo intens dat het bijna pijn doet. En ik kus hem terug. Ik weet dat het belachelijk is en stom en gevaarlijk, maar toch doe ik het. Ik sjor zijn overhemd uit zijn spijkerbroek en ruk het open. Er springen een paar knoopjes vanaf, die over de verandavloer weg stuiteren. Ik duw de zwarte stof opzij en strijk met mijn handen over zijn borst. Mijn vingers steken donker af tegen de bleekheid. Zijn huid gloeit, een teken dat hij zich pas heeft gevoed. Zijn handen glippen onder mijn kleding. Hij trekt me nog dichter tegen zich aan, terwijl zijn hartslag zich aanpast aan het ritme van mijn hart. ‘Krijg nou het heen en weer.’ Pascal komt de veranda op. ‘Denk dat je alles hebt gehad, tref je dit aan.’ Radu heft met een ruk zijn hoofd op. De smeulende hitte in zijn ogen dooft snel.
176
‘Als jullie niet oppassen, hebben we straks nog een moroi in huis,’ vervolgt Pascal. ‘God sta me bij.’ Hij gaat op de schommelbank zitten en zwiert heen en weer. De kettingen knarsen. Het is een mirakel dat het afdak het houdt. ‘Zo gemakkelijk gaat dat niet,’ zegt Radu. Hij trekt zijn handen onder mijn kleren uit. Ik zie nog net hoe de uiteinden van zijn tentakels onder zijn mouwen verdwijnen. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. ‘Wat was dat?’ ‘Wat was wat?’ Hij kijkt me stoïcijns aan. ‘Ik zag je tentakels onder je mouwen glippen. Wat was je ermee van plan?’ ‘Niets.’ Radu doet een poging zijn overhemd te fatsoeneren. ‘En dat moet ik geloven?’ ‘Liefst wel.’ ‘Je wilde me bijten!’ ‘Nee, Cat, dat wilde ik niet.’ ‘Denk je nou echt dat ik dat zomaar slik? Je wilde me wel bijten, net als vanmorgen.’ ‘Je bent op het moment niet voor rede vatbaar, is het wel?’ ‘Waar slaat dat nou op?’ ‘Je beweerde daarstraks dat er met mij niet te praten valt. Volgens mij is het andersom.’ ‘Nou ja!’ Ik plant mijn handen in mijn zijden. ‘Weet je wat het met jou is, Radu? Jij bent gewoon te bedonderd om toe te geven dat je jezelf niet in de hand hebt.’ ‘Dat is jouw invulling. Het maakt geen verschil wat ik nu zeg. Het is hoe dan ook het verkeerde. Daar pas ik voor.’ ‘Als je het nog eens waagt me met die bloedzuigers aan te…’ ‘Sorry dat ik jullie echtelijke gekibbel onderbreek,’ trekt Pascal de aandacht, ‘maar Vidar heeft gebeld. Eris en ik hebben de foto opgehaald. Er staat iets op dat jullie moeten zien.’ Hij komt overeind en gaat terug naar binnen. Radu keert me de rug toe en loopt achter Pascal aan naar de keukendeur. Nog nabriesend kijk ik hem na. Blijkbaar gaat hij ervan uit dat ik hem als een braaf hondje naar binnen zal volgen. Dat is dan een fikse miskleun. Ik draai me om en leun tegen een pilaar van de balustrade. Met mijn ogen dicht focus ik me op het zachte briesje dat door de nachtlucht zweeft. Er drijft een mengelmoes van natuurlijke geuren op mee, waarin het indringende aroma van lavendel de boventoon voert. Pascals rauwe stem rukt me ruw terug de werkelijkheid in. ‘Kom je nog?’ 177
Met een zucht laat ik de balustrade los en ga naar binnen. Radu staat met de foto in zijn hand bij het aanrecht. Zijn haar zit in de war. Zijn overhemd hangt nog altijd open. Alleen de achterste helft zit in zijn broek. Op zijn voorhoofd ontwaar ik een diepe frons. Ik gris de foto tussen zijn vingers uit en werp er een blik op. Veles zit zoals altijd in de kooi. Om zijn hand heeft hij, net als op de vorige foto, een bloederig verband. De krant van vandaag is prominent in beeld. Tot zover is de foto identiek aan de vorige. Wat er nog meer op staat kan ik niet plaatsen. ‘Begrijpen jullie wat dit te betekenen heeft?’ vraagt Pascal. ‘Nee,’ zegt Radu en ik schud mijn hoofd. ‘Hij moet er een speciale bedoeling mee hebben,’ gaat Pascal verder, ‘anders had hij deze foto niet gemaakt.’ ‘Misschien heeft hij het voor Veles gedaan,’ gist Eris. ‘Nonsens.’ Pascal gaat naast haar aan tafel zitten. ‘Alles wat Vidar doet, komt voort uit egoïsme, sadisme of een combinatie daarvan. Het interesseert hem geen moer wat dit alles met Veles doet.’ ‘Heeft Vidar iets losgelaten toen je hem aan de telefoon had?’ wil Radu weten. ‘Wat denk je zelf?’ ‘Het gaat er niet om wat ik denk.’ ‘Uiteraard heeft hij verzuimd een hint te geven.’ ‘Het lijkt erop dat Vidar ervan uit is gegaan dat deze foto ons iets duidelijk zou maken,’ meent Radu. ‘Dat betekent dat het om iets gaat wat wij al weten, of in ieder geval kunnen raden.’ ‘Of het is simpelweg een slechte grap,’ zegt Pascal. ‘Achter alles wat Vidar doet, schuilt een bedoeling.’ Radu neemt op een stoel plaats. Ik ga ook zitten en trek de envelop die op tafel ligt naar me toe. Zoals verwacht is hij leeg. Jammer. Ik had gehoopt op een vergeten briefje of iets dergelijks. Geïrriteerd scheur ik de envelop kapot, zodat de lichtgrijze binnenzijde wordt blootgelegd. Mijn oog valt op een stel met potlood neergekrabbelde woorden in een vreemde taal. ‘Radu, kijk eens.’ Ik schuif het stuk papier in zijn richting. ‘Vidar heeft iets opgeschreven.’ Radu trekt de envelop naar zich toe en leest wat erop staat. Zijn gezicht verstrakt. Hij sist een woord in een taal die ik niet versta en schiet overeind. Ruim voor zijn stoel met veel gekletter op de tegels terechtkomt is hij verdwenen. ‘Als hij zo doorgaat houden we geen stoelen meer over,’ merkt Pascal op. Hij zet de stoel overeind. Ik loop naar de deur om te kijken of Radu nog in de buurt is. Hij staat helemaal aan 178
het andere eind van de veranda, zijn handen om de balustrade geklemd. Zijn krachtveld wervelt als een razende in de rondte. Het lijkt me het best om hem maar even met rust te laten. Ik ga weer aan tafel zitten. Mijn vingers spelen met de foto. Ik heb echt geen flauw idee wat ik ervan moet denken. Schuin achter Veles zit een meisje, niet veel ouder dan hijzelf. Ze heeft lichtblond haar dat in twee vlechtjes op haar schouders hangt en kijkt met grote bange ogen in de lens. Op haar wangen zie ik sporen van tranen. Pascal gaat ook zitten. Onder het genot van een lolly begint hij een stapel kranten door te bladeren. Ik leg de foto neer. Eris strekt haar hand uit en laat haar vinger over Veles’ gezichtje dwalen. Ik pak de envelop en bestudeer de woorden die door Vidar met lelijke hanenpoten zijn opgeschreven. ‘Ik zou wel eens willen weten wat dit betekent,’ zeg ik. Pascal kijkt op. ‘Het is vast niet veel moois.’ ‘Telihold idején,’ klinkt Radu’s stem vanuit de deuropening. ‘Als de maan vol is…’ Ik kijk om en ontmoet zijn ogen. Het kost me een paar seconden om de betekenis van zijn woorden te doorgronden. De envelop glipt uit mijn vingers en dwarrelt als een door de wind afgerukt herfstblad naar de grond. Eris staart Radu met grote ogen aan. ‘Bedoel je dat Vidar van plan is om Veles te laten transformeren met dat meisje erbij?’ vraagt ze. Radu zegt niets. Dat staat in mijn ogen gelijk aan een bevestiging. Hij komt aan tafel zitten en laat zijn kin op zijn handen rusten. Zijn krachtveld voelt zo koud aan dat ik er kippenvel van krijg. Eris pakt de foto van tafel. ‘Arm kind,’ zegt ze. ‘Zou ze weten wat haar te wachten staat?’ ‘Laten we hopen van niet.’ Ik raap de kapotte envelop op en frommel hem in elkaar. Ik stel me voor dat het Vidar is. In gedachten pers ik de lucht uit zijn longen en luister naar het bevredigende geluid van zijn botten die een voor een knappen. ‘En Veles?’ gaat Eris verder. ‘Zou hij beseffen wat er staat te gebeuren?’ ‘Dat moet wel. Hij voelt feilloos aan wanneer het tijd is om te transformeren.’ ‘We hebben niet veel tijd meer,’ zegt Radu. ‘Over twee dagen is het volle maan.’ Pascal veegt de stapel kranten met een driftige armbeweging van tafel. ‘Ik haat het om door die klootzak als speelbal gebruikt te worden!’ snauwt hij. ‘Wij lopen achter de feiten aan en hij lacht zich een breuk. Die verdomde machteloosheid maakt me gek!’ Hij staat op en begint met grote passen door de keuken te ijsberen. ‘Laten we rustig blijven en nadenken,’ zeg ik.
179
‘Welja! Waarom niet?’ Pascal draait zich woest om. ‘We gaan rustig zitten afwachten tot we een foto krijgen waarop Veles dat meisje aan stukken scheurt. We kunnen toch niks beginnen. Verdomme!’ Hij geeft een ram tegen de deurpost en gaat naar buiten staan turen. ‘Stond er nog iets bruikbaars in de kranten?’ vraag ik. ‘Nee. Vidar ruimt zijn maaltijdresten keurig op. Zelfs daarmee is hij ons een stap voor.’ De deur naar de hal zwaait open. Maire komt naar binnen schuifelen, met haar blik op oneindig en gehuld in een wolk van parfum. Radu pakt de foto van tafel en steekt die in zijn broekzak. Het lijkt Maire niet op te vallen. Ze gaat zonder een woord te zeggen naast Eris op de hoekbank zitten, zo ver mogelijk bij Radu vandaan. Haar handen liggen in haar schoot. Van de bijtwondjes is niets meer te zien. ‘Gaat het met je, Maire?’ vraag ik. Ze knikt zonder me aan te kijken. ‘Ik ga een stukje rijden.’ Pascal pakt de autosleutels van de buffetkast. Eris staat op. ‘Mag ik mee?’ ‘Dat moet je zelf weten.’ Pascal loopt de keuken uit. Eris volgt op een holletje. Zij liever dan ik. Pascals bui staat garant voor hoge snelheden, gierende banden en een hoop geslip. Meerijden houdt in dat je je leven niet zeker bent. Ik kan alleen maar hopen dat ze heelhuids terugkomen. ‘Zullen we naar de woonkamer gaan?’ stel ik voor. Radu stemt toe. Hij doet de buitendeur dicht en draait haar op slot. Maire reageert niet. Ze zit naar beneden te kijken en prutst aan de rand van haar shirt. ‘Ga je mee Maire?’ Ik sta op en raak haar arm aan. Met een ruk heft ze haar hoofd op. Ze richt haar blik op Radu. ‘Ik wil niet in zijn buurt zijn,’ sist ze. ‘Hij is niet te vertrouwen.’ Radu negeert Maires commentaar. Hij pakt zijn sigaretten van tafel en laat ons alleen. ‘Kom.’ Ik pak Maire bij haar elleboog. Ze komt overeind en laat zich door mij meetronen naar de woonkamer. Zodra ze Radu in het oog krijgt, rukt ze zich los en maakt zich uit de voeten. Ze rent met veel gestommel de trap op. Oké, dan niet. Ik schokschouder en loop op Radu af. ‘Ik hoop dat Pascal een beetje uitkijkt,’ zeg ik. ‘Hij zal niet nog een deuk in de Tahoe willen rijden.’ Radu steekt een krantenprop in de fik, die hij tussen de houtblokken in de haard duwt. ‘Ik vraag me af of hem dat iets kan schelen als hij zo’n humeur heeft als nu.’ Ik ga zitten.
180
Radu richt zich op. ‘Als hij zo dom is de macht over het stuur te verliezen door zijn eigen roekeloosheid, kunnen wij daar weinig aan doen.’ ‘Dat weet ik ook wel. Kun je hem voelen?’ ‘Zet het van je af.’ ‘Ik vroeg je iets.’ ‘Ja ik kan hem voelen. Eris ook. Ze leven nog.’ Radu loopt naar de kast en schenkt zichzelf een glas cognac in. Hij gaat ermee tegenover me zitten. ‘Waarom doe je zo bot?’ vraag ik. ‘Dat is toch nergens voor nodig?’ Radu kijkt me aan. Hij zegt niets. Mijn irritatie borrelt op als een geiser in IJsland. ‘Ik dacht al die tijd dat de transformatie tot moroi je karakter niet had aangetast,’ zeg ik. ‘Volgens mij heb ik me vergist.’ ‘Waarom zoek jij steeds ruzie?’ ‘Ik? Wat is dat nou weer voor onzin!’ ‘We vliegen elkaar om de haverklap in de haren. Ik begrijp niet waarom.’ ‘Omdat jij je als een eikel gedraagt misschien?’ Radu trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Je zou jezelf eens moeten horen.’ ‘Dat zou jij ook eens moeten doen. Je bent je geduld en je kalmte kwijt.’ ‘Als dat zo was, zouden we deze discussie niet voeren.’ ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Niets.’ ‘Radu…’ ‘Ik heb hier geen zin in, Cat.’ ‘Dat zal best. Volgens mij heeft Maire gelijk. Je bent niet te vertrouwen.’ Ik sta op en loop naar de deur. ‘O, en probeer me niet nog eens te verleiden, anders kun je gedag zeggen tegen je familiejuwelen.’ Ik stampvoet de kamer uit.
Boven ga ik op zoek naar Maire. Ze zit met opgetrokken knieën op de brede vensterbank in haar eigen kamer. De ramen staan wagenwijd open. Een sluierachtige nevel maakt de atmosfeer klam en zwaar. Ik loop op Maire af en sla mijn armen om haar heen. We hebben elkaar sinds Veles’ verdwijning amper aangeraakt. Na haar ontvoering nog minder. Misschien is dat gezien de spanningen waar ieder van ons mee te kampen heeft logisch, maar ik heb hoe dan ook behoefte aan lichamelijk contact. Ik laat mijn rechterhand omlaag glijden. Zachtjes streel ik Maires buik. Ze wurmt haar schouders heen en weer en zucht. ‘Niet doen.’ Haar hand sluit zich om mijn pols. 181
Ik trek mijn hand opzij en moet iets wegslikken. Ik weet dat het belachelijk is, maar ik voel me afgewezen. Het zal wel door mijn woordenwisseling met Radu komen. Daar ben ik danig door van slag. Ik kan er slecht tegen om op gespannen voet met hem te staan. Net als hij begrijp ik niet waarom we elkaar steeds weer in de haren vliegen. Het is iets volkomen nieuws, waar ik niet aan kan en wil wennen. De sfeer in huis is sowieso om te snijden. Het lijkt erop dat de spanning ons allemaal begint op te breken. Gek is dat misschien niet, maar leuk is anders. Ik leun met mijn kin op Maires kruin en doe mijn ogen dicht. Een gevoel dat griezelig veel op spijt lijkt, dringt zich aan me op. Niet vanwege mijn voortdurende gekrakeel met Radu, maar omdat ik me door hem heb laten overhalen een gifspuit te maken en die nog te gebruiken ook. Ik heb me van tevoren maar deels gerealiseerd wat dit voor onze relatie zou betekenen. Bovendien leek het de enige manier om Veles terug te krijgen. Hoe naïef kun je zijn? Het begint harder te waaien. De lange stroken vitrage aan weerskanten van het raam wapperen wild heen en weer. Een penetrante wolk parfum dringt mijn neus binnen. Het lijkt wel of Maire een hele fles over zichzelf heeft leeggegoten. ‘Waarom heb je zoveel parfum op?’ vraag ik. ‘Ik ruik vies.’ ‘Hoe kom je daar nou bij?’ ‘Het is zo. Ruik jij het niet dan?’ ‘Ik ruik enkel het luchtje dat je op hebt.’ ‘Mooi zo. Dan is het gelukt om die vieze geur verdrijven.’ ‘Wat voor vieze geur?’ Maire geeft geen antwoord. Ze laat haar benen van de vensterbank glijden. Daarna duwt ze haar hand tegen mijn gezicht. ‘Ruik dan.’ Ik doe wat ze vraagt. De parfumgeur dringt zich nog heftiger aan me op. ‘Ik ruik echt alleen parfum,’ proest ik. ‘Meer niet.’ Maire staart me met onrustig knipperende ogen aan. ‘Ik snap niet dat je niets ruikt. Ik heb me wel tien keer gedoucht, maar ik krijg die lucht niet van me af gewassen. Het blijft gewoon aan me kleven. Ik ben bang Cat. Wat gebeurt er met me?’ ‘Kom.’ Ik pak haar hand vast en neem haar mee naar het bed. We gaan naast elkaar op de rand zitten. ‘Waar ben je bang voor?’ vraag ik, terwijl ik een arm om haar schouders sla. ‘Probeer eens te vertellen wat je voelt.’ Maire haalt haar schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik voel me gewoon raar.’
182
‘Misschien is het stress,’ opper ik. ‘Onder extreme druk kan een mens behoorlijk van de kook raken. Je hebt heel wat doorstaan de afgelopen weken. Wij allemaal.’ ‘Misschien.’ ‘Voel je je nog steeds schuldig?’ ‘Waarover?’ ‘Over het feit dat Veles door Vidar is meegenomen toen je samen met hem buiten was?’ Maire knikt. Ik kijk naar haar friemelende vingers en de plek waar de bijtwondjes gezeten hebben. Ik probeer het niet te laten merken, maar het zit me helemaal niet lekker dat ze zich ‘raar’ voelt. Het is me bovendien opgevallen dat ze erg slecht eet. Ze leeft voornamelijk op bouillon en vruchtensap. ‘Het had ieder van ons kunnen overkomen,’ zeg ik. ‘Je kunt een kind nu eenmaal niet iedere minuut van de dag in het oog houden. Bovendien hadden we geen van allen verwacht dat Vidar uit de dood zou herrijzen, laat staan dat hij het op Veles gemunt had. We dachten dat het hier veilig was.’ ‘Maar dat is niet zo.’ ‘Daarom mogen we onze aandacht nooit meer laten verslappen.’ ‘Daar is het te laat voor.’ Maires schouders beginnen te schokken. Ze verbergt haar gezicht in haar handen. Ik hou haar vast. Luisterend naar haar onregelmatige gesnik, wacht ik tot ze is uitgehuild. ‘Ik haat Radu,’ fluistert ze onverwachts. ‘Dat kan ik me niet voorstellen,’ zeg ik. ‘En toch is het zo. Ik haat hem. Het is zijn schuld dat Veles een weerwolf is. Zonder hem was dit nooit gebeurd.’ ‘Zonder hem zou Veles er niet eens zijn.’ ‘Het kan hem niet schelen wat er met Veles gebeurt, Cat. Hij doet alsof. Voel je het niet?’ ‘Dat is niet waar.’ Ik laat Maire los. Ik vind het op zijn zachtst gezegd onprettig wat ze allemaal zegt. Vooral omdat ik wederom merk dat ik erdoor beïnvloed word. Dat wil ik niet. Ik wil blijven geloven dat Radu oprecht is en dat hij ondanks alles zichzelf is gebleven. Als ik dat niet doe is het eind zoek. Dan kan ik niet meer met hem samenleven. Het idee alleen bezorgt me een pijnlijk gevoel van binnen. ‘Veles is ook zijn kind,’ zeg ik. ‘Hij heeft zijn leven gegeven om Veles te redden.’ ‘Heeft het iets opgeleverd?’ ‘Gaat het daarom?’ ‘Zijn hart is koud. Hij kan niet langer liefhebben.’ 183
‘Hou op Maire!’ ‘Hij is half weerwolf, half vampier. Een nachtwezen zonder ziel. Zijn warmte is weg. Ik kan het voelen. En ik voel zijn krachtveld beter dan jij, dat is altijd al zo geweest. Waar of niet?’ Touché. Ik klem mijn kiezen op elkaar. ‘Ik heb ook van hem gehouden,’ vervolgt Maire. ‘Zielsveel. Maar toen leefde hij. Ik vind het afschuwelijk hoe hij veranderd is. Hij is een ondode. Hij drinkt mensenbloed, in godsnaam...’ ‘Daar heeft hij niet voor gekozen,’ zeg ik. ‘Dat heeft hij wel. Wie is op het idee gekomen de afwijking in zijn bloed te activeren? Wie heeft bedacht dat hij vermoord moest worden? Hij, Cat. Hij heeft het bedacht. Hij wilde al die tijd al vampier worden. Dat is de enige reden waarom hij het gedaan heeft. Veles’ verdwijning was de aanleiding waar hij al die tijd op gewacht heeft. Hij kan transformeren wanneer hij wil. Hij heeft vanwege zijn regenererende eigenschappen geen last meer van de lichamelijke bijwerkingen die hij vroeger had. Heb je enig idee hoeveel macht hem dat geeft?’ ‘Hij is niet op macht uit.’ ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ ‘Zo zit hij niet in elkaar. Dat weet je best.’ ‘Ik heb gezien hoe hij keek als Veles transformeerde.’ ‘Ik ook. Hij vond het verschrikkelijk om aan te zien.’ ‘Nee. Hij vond het verschrikkelijk dat hij zelf niet in een wolf veranderde. Voor het zover was, heeft hij waarschijnlijk nooit echt beseft wat het betekende om zijn scherpe zintuigen te verliezen en niet meer op vier poten te kunnen rennen en jagen. Ik denk dat hij er niet aan kon wennen en spijt had.’ ‘Waar haal je dit in vredesnaam allemaal vandaan, Maire.’ ‘Ik denk logisch na.’ ‘Nee, dat doe je niet.’ Ik sta op. ‘Ik heb genoeg gehoord. Dit gesprek is voorbij.’ Ik verlaat de kamer. De deur trek ik harder achter me dicht dan nodig is.
Compleet in de war daal ik de trappen af naar de kelder. In de cave is het fris. Het rimpelloze water van het bassin heeft iets weg van een bovenmaatse spiegel. Ik zink op de grond neer en sla mijn armen om mijn knieën. Mijn gedachten tuimelen als een razende door elkaar heen. Een akelig gevoel van twijfel verweeft zich met de chaos. Ik druk mijn handen tegen mijn slapen en knijp mijn ogen dicht. Ik moet mijn hoofd erbij houden. Ik moet bij mezelf blijven en op mijn eigen beoordelingsvermogen af gaan, maar dat
184
is veel moeilijker dan het lijkt. Het zaadje dat Maire heeft geplant voedt zich met mijn eigen achterdocht. Het ontkiemt en groeit snel uit tot iets groters. Tegen de tijd dat ik mezelf zover weet te krijgen dat ik terug naar boven ga, ben ik zo verkleumd dat ik zit te rillen. Ik neem een hete douche die de kou snel verdrijft. Daarna ga ik naar de woonkamer. Alleen Radu is er. Hij zit onderuitgezakt, met gesloten ogen voor de haard. Toch weet ik zeker dat hij wakker is. ‘Zijn Pascal en Eris al terug?’ vraag ik. ‘Nee.’ ‘Voel je ze?’ ‘Ja.’ Ik ga tegenover hem zitten en neem hem van top tot teen op. Aarzelend open en sluit ik mijn mond een paar keer. Dan verman ik mezelf. Ik moet het hem vragen. ‘Radu…’ ‘Ja.’ Hij doet zijn ogen open. ‘Waarom wilde je dat ik die gifspuit maakte?’ Even blijft het stil. ‘Dat weet je toch?’ klinkt het dan. ‘Kun je alsjeblieft antwoord geven?’ ‘Ik kan je niet volgen, Cat.’ ‘Was het redden van Veles je enige motivatie om moroi te worden?’ Radu drukt zichzelf omhoog met zijn ellebogen en gaat rechtop zitten. Zijn ogen dwalen over mijn gezicht. ‘Welke reden had ik anders moeten hebben?’ ‘Miste je het om weerwolf te zijn? Heb je de afwijking in je bloed daarom geactiveerd?’ ‘Ik kan niet geloven dat je deze vraag stelt.’ ‘Mensen doen soms gekke dingen, Radu. Je bent als weerwolf geboren. Het zou me niet verbazen als je, ondanks alle nadelen, de voordelen daarvan miste. Ik zou het je ook niet kwalijk nemen. Ik mis het soms ook, al vind ik het moeilijk om dat toe te geven.’ Hij blijft me aankijken, zwijgend. ‘Hoe weet ik of ik je kan vertrouwen?’ ga ik door. ‘Ik zeg het je. Dat zou genoeg moeten zijn.’ ‘Maar dat is het niet.’ Hij wendt zijn blik af. Er trilt een spiertje in zijn kaak. Zijn ogen raken vervuld van een intense triestheid. Het duurt even eer hij de stilte verbreekt. ‘Bijna tien jaar lang ben ik redelijk gelukkig geweest,’ zegt hij zacht. ‘In ieder geval gelukkiger dan ik ooit had gedacht 185
te zullen worden. Denk je dat ik dat zomaar wilde opgeven, in ruil voor een bestaan dat duizend maal donkerder is dan dat van een weerwolf?’ Ik schud nee. ‘Waarom twijfel je dan aan mijn integriteit?’ ‘Dat… dat weet ik niet.’ ‘Als we ons laten leiden door twijfel en wantrouwen, wat moet er dan van ons worden?’ Ik zeg niets. Niet omdat ik het antwoord op zijn vraag niet weet, maar omdat ik de woorden niet uit mijn mond krijg. Radu staat op. ‘De zon komt op,’ zegt hij. ‘Ik moet rusten.’ Hij laat me alleen.
Zodra Pascal en Eris thuis zijn, ga ik ook naar bed. Wanneer ik na een hoop gezucht en gedraai eindelijk in slaap val, word ik geplaagd door naargeestige dromen waarin Radu en Maire de hoofdrollen spelen. Ik droom dat Radu me zo woest maakt, dat ik de gordijnen in zijn slaapkamer opzij ruk en raamluiken opengooi. Het daglicht stroomt naar binnen en legt hem volledig in de as. Vervolgens duik ik met Maire het bed in. Ze trekt de dekens van me af en klimt naakt bovenop me. Haar krullen kriebelen over mijn dijen. Ze buigt zich voorover en neemt een tepel in haar mond. Het gekriebel van haar haren is nu overal, terwijl haar ronddraaiende tong wellustige prikkelingen door mijn lijf stuurt. Ik doe mijn ogen dicht om haar aanrakingen nog beter te kunnen voelen. De hitte tussen haar dijen is duidelijk voelbaar en slaat op mij over. Overmand door lust grijp ik haar schouders vast. Ze lacht zachtjes en schudt mijn handen af. Ik voel dat ze rechtop gaat zitten. Haar vingers draaien kringetjes over mijn huid. Ze glijden van mijn borsten naar mijn navel. Met een kreun doe ik mijn ogen open. Het zonlicht dat door het raam naar binnen valt is feller dan een schijnwerper. Knipperend kijk ik naar het silhouet boven me. Mijn droom is werkelijkheid geworden. Maire zit echt op me en streelt me op een gekmakende manier. Het lijkt wel of er warmte uit haar vingertoppen stroomt. Ieder plekje dat ze aanraakt, begint hevig te gloeien. Ik doe mijn ogen weer dicht en laat mijn handen over haar dijen omhoog glijden. Ik laat geen stukje van haar huid onberoerd. Al vlug bereik ik het smalle streepje haar tussen haar benen. Maire begint wulps te kronkelen. Het is geen onprettig gevoel, tot ze de controle over zichzelf lijkt te verliezen en het tempo opvoert. ‘Maire, zachtjes,’ fluister ik, maar ze trekt zich niets van me aan. Ze gaat gewoon door met heen en weer bewegen, steeds wilder en sneller. Haar nagels priemen in mijn vlees. De druk van haar dijen is zo groot dat het pijn doet. Ik krom mijn vingers om haar polsen en open mijn 186
ogen opnieuw. Heel even lig ik beduusd omhoog te kijken. Dan dringt het tot me door dat ik zwaar in de nesten zit. Maires gezicht verandert in een rap tempo van vorm en kleur. Het wordt eerst smaller en langer en vervolgens doodsbleek. Haar krullen maken plaats voor vettige steile lokken, terwijl haar neus groter wordt en haar ogen kleiner. Ogen waarvan de irissen niet langer diepgroen zijn maar felblauw. Haar mond heeft volle lippen. Ze wijken uiteen om een donkerpaarse tong door te laten. In blinde paniek druk ik mijn bekken omhoog en schop woest met mijn benen. Maar mijn kracht valt in het niet tegenover het brute geweld waarmee ik op mijn plek word gehouden. Twee klauwen met kromme nagels sluiten zich om mijn schouders en duwen me tegen de matras. Er komt een druppel speeksel op mijn buik terecht. Het sist en brandt alsof ik met een gloeiende pook word bewerkt. Mijn gehijg wordt overstemd door een schril gegiechel, dat de lucht om me heen doet vibreren. Maires tong wordt smaller en puntiger en kronkelt steeds verder naar buiten. Ik kan het gaatje zien; een donker stipje waar slijm uit druipt. Blindelings graai ik onder mijn kussen, op zoek naar mijn amulet. Ik ruk haar tevoorschijn en druk haar tegen Maires buik. Haar tong schiet terug naar binnen. Het gegrinnik verandert in grauwen. Een dunne rooksliert stijgt op, terwijl de branderige geur van smeltend vlees zich door de kamer verspreidt. Maires klauwen graaien naar de plek waar ik de amulet tegen haar huid duw. Ik trek mijn handen net op tijd weg. De amulet valt naar beneden. Hij raakt een van haar dijen. Een tweede brandplek en nog meer stank zijn het gevolg. Maire slaakt een woedende kreet. Ze grijpt naar de amulet die tegen haar been is blijven liggen en smijt haar kapot tegen de muur. Met de moed der wanhoop doe ik een uitval naar mijn heksenmes dat ik godzijdank altijd op mijn nachtkastje bewaar. Mijn vingertoppen schampen langs het heft. Het mes begint te tollen en glijdt krassend naar de rand van het kastje. Met meer geluk dan wijsheid krijg ik het te pakken voor het op de grond terechtkomt. Zonder ook maar een moment te aarzelen ram ik het in Maires zij. Het vlijmscherpe lemmet glijdt door haar vlees alsof ik een pakje boter klief. Ze geeft geen krimp. Bloeden doet ze ook niet. Ze pakt mijn polsen beet en beukt ze aan weerskanten van mijn hoofd op de matras. Het puntje van haar tong komt dreigend naar buiten. ‘Vuil kreng,’ lispelt ze. ‘Je moest eens weten hoe ik me heb moeten inhouden om je niet eerder te grijpen. Maar ik mocht niet.’ ‘Van wie niet?’
187
Ik krijg geen antwoord. Het kan me eigenlijk ook niet schelen. Ik ben met heel mijn wezen gefocust op haar tong die steeds dichterbij komt. Hoog tijd om van tactiek te wisselen. ‘Laat me los Maire,’ zeg ik op gebiedende toon. Een schor grinniklachje valt me ten deel. ‘Jij kunt me niet bevelen, Cat,’ klinkt het mierzoet. ‘Dat kan alleen mijn Tanár. De tijd is rijp. Hij heeft me het teken gegeven.’ Angst knijpt mijn keel dicht. Ik hervat mijn geworstel om los te komen. Ook nu lukt het me niet om mezelf uit Maires verstikkende greep te bevrijden. Ik zie aan haar gezicht dat ze van mijn doodsangst geniet. Er rest me nog maar één ding: ik begin te schreeuwen. Zo hard dat mijn keel er pijn van doet. Maire werpt haar hoofd achterover en lacht kakelend. Haar tong golft ritmisch op en neer. Ze drukt mijn polsen dieper in de matras en buigt zich voorover om mijn hart te doorboren. Even lijkt het alsof de tijd stilstaat. Wie had ooit gedacht dat ik op deze manier aan mijn eind zou komen? Ikzelf beslist niet. Ik ben er altijd van uitgegaan dat ik nog jaren voor de boeg heb, dat ik een oud vrouwtje word met een knot en een breiwerk. Zo’n schattig omaatje, waarvan je niet verwacht dat ze twee demonen in haar kelder verborgen houdt. Maar zoals de zaken er nu voor staan, zal ik mijn eerste grijze haar zelfs nooit te zien krijgen. Hoewel, misschien is er nog hoop. Mijn kamerdeur vliegt open. Een donkere schim suist door de lucht en landt vlak achter Maire op het bed. Scherpe hoektanden sluiten zich om haar nek. Haar hoofd wordt naar links gerukt. Ik hoor pezen knappen. Daarna een misselijkmakend gekraak. Maires greep verslapt. Ze vliegt als een lappenpop door de kamer en komt vlak onder het raam met een bons op de houten vloer terecht. Daar blijft ze bewegingloos liggen. Ik verleg mijn aandacht naar de gedaante die me gered heeft. Het is een enorme zwarte wolf. Zijn ogen hebben een onwaarschijnlijk felle goudtint. Uit zijn keel welt een diep gegrom op. Pijnlijke herinneringen ontsnappen aan mijn onderbewustzijn. Gehuil naar de maan, rennende poten door modder, een hert dat schichtig tussen de bomen door schiet, mijn eigen hoektanden, rukkend aan sappig doorbloed vlees. Er knettert iets. De wolf maakt een klaaglijk jankgeluid. Hij springt met rokende vacht van het bed af en wankelt naar de deur. Voor hij kans ziet de gang te bereiken zakt hij door zijn poten. Hij verandert snel en vloeiend terug in een man. Ik krabbel overeind en ren op Radu af. Hij is nog bij bewustzijn en doet een krachteloze poging zichzelf in veiligheid te brengen. Ik pak zijn handen beet en sjor hem met korte rukken de kamer uit. Ineens gaat het gemakkelijker. Pascal is in de gang verschenen en heeft Radu onder zijn oksels beetgepakt. Hij sleurt hem linea recta naar de badkamer. Eris is ook tevoorschijn gekomen. Ze trekt mijn kamerdeur dicht, zodat er geen daglicht meer de in gang 188
valt. Ik ren achter Pascal aan, die Radu in de douchecabine dumpt. Terwijl ik de douchekop uit de houder ruk, zet Pascal de thermostaat op nul en draait hij de kraan zo ver mogelijk open. Het water sproeit in een ferme straal naar buiten. Zodra het met Radu’s lichaam in aanraking komt, begint het hevig te sissen. Een grote dampwolk verspreidt zich door de badkamer. Radu’s hand graait schijnbaar doelloos in de rondte. Hij krijgt mijn enkel te pakken. ‘Cat,’ klinkt het schor. ‘Jullie moeten…’ Hij stopt en krimpt kermend in elkaar. ‘Jullie moeten haar opsluiten. Ze zal…’ ‘Ik snap het,’ onderbreek ik hem. ‘Eris hou beet.’ Ik duw de douchekop in haar handen. ‘Pascal, kom op, snel.’ Ik pak hem bij zijn T-shirt en sleur hem mee naar mijn kamer. Maire ligt nog steeds bewegingloos onder het raam. Haar hoofd is in een onnatuurlijke houding opzij gedraaid. Pascal hapt naar adem. ‘Wie is dat in godsnaam?’ ‘Maire. We moeten haar in de cel opsluiten.’ ‘Wat?’ Pascal zoekt steun bij de deurpost. ‘Hoe…’ ‘Daar hebben we het straks wel over. Help me haar op te tillen.’ Mechanisch doet Pascal wat ik zeg. We dragen Maire de trappen af naar de kelder en leggen haar op het bed in de eerste ruimte. Ik trek mijn mes uit haar lichaam en veeg het schoon aan de lakens. Er is nog altijd geen spoor van bloed te bekennen. Het lijkt wel of ik een wassen beeld heb neergestoken. ‘Kom, Pascal,’ zeg ik. Ik pak zijn hand en trek hem mee de cel uit. De sloten draai ik alle vier dicht. Als ik omkijk staat Pascal voorover op de tafel te leunen. Alle kleur is uit zijn gezicht weggetrokken. Zelf voel ik me ook niet best, maar ik verdring mijn gevoelens met geweld. Instorten doe ik later wel. Nu moet ik handelen. ‘Gaat het?’ vraag ik aan Pascal. ‘Nee.’ Hij zinkt op een stoel neer en verbergt zijn gezicht in zijn handen. Zo blijft hij zitten. ‘Ik moet terug naar Radu,’ zeg ik. ‘Sorry.’ Ik laat hem alleen.
Boven tref ik een verschrikking aan. Radu zit in elkaar gedoken in de douchebak en leunt bevend tegen de tegels. Zijn huid ziet eruit als een verkoolde vlakte vol scheuren. Alleen zijn hoofd, schouders en handen zijn buiten schot gebleven. Zijn gezicht is een masker van pijn. Eris staat onbedaarlijk te snikken. Ze heeft de douchekop nog steeds vast en laat het koude water over Radu heen stromen. Ik leg de celsleutel, die ik voor de zekerheid maar heb
189
meegenomen, op de wastafel neer en draai de kraan dicht. Nadat ik de douchekop van Eris heb overgenomen, vlucht ze meteen de badkamer uit. Ik kniel op de grond neer. ‘Radu?’ Heel voorzichtig raak ik zijn schouder aan. Hij doet zijn ogen een klein stukje open. ‘Bloed,’ klinkt het hees. ‘Ik heb…’ Zijn stem breekt. Zijn ogen zakken weer dicht. Ik slik een brok weg. Hoe heb ik in ’s hemelsnaam zo aan hem kunnen twijfelen? Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. ‘Radu…’ Ik leg mijn hand tegen zijn wang, die ijskoud aanvoelt. ‘Kijk me aan.’ Hij reageert niet. ‘Doe je ogen open!’ Ik pak zijn handen vast en strengel mijn vingers tussen de zijne door. Er gaat een schokje door zijn armen als ik mijn polsen tegen die van hem aan duw. Het beven wordt erger. ‘Nee.’ Zijn ogen vliegen open. ‘Niet doen, ik…’ ‘Neem mijn bloed Radu.’ ‘Ik zal je doden.’ ‘Je kunt op tijd stoppen. Dat weet ik zeker.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Doe het Radu!’ ‘Nee.’ ‘Doe het, verdomme!’ Ik geef een onbeheerste ruk aan zijn armen. Het ontlokt hem een kreet van pijn die me door merg en been gaat. Maar als een extra pijnprikkel voldoende is om hem over de grens te trekken, dan heb ik geen spijt. Het werkt. Zijn pupillen veranderen van vorm. Zijn greep op mijn handen verstevigt zich. Zijn polsen beginnen te trillen. Ik voel er niets van als de tentakels zich vlak boven mijn aders op mijn huid vastzetten. Het forceren van een opening doet evenmin pijn. Het enige dat ik ervaar, is een zuigende sensatie die me naar grotere hoogten jaagt dan de heftigste vrijpartij. Mijn blik vertroebelt. De badkamer verandert in een ondoorzichtige witte vlek. Ik leun tegen Radu aan. Ik hoor mezelf kreunen van genot. ‘Laat me het niet vergeten, Radu,’ fluister ik in zijn oor. ‘Ik wil dit niet verg…’
190
Mortalité
"Le crime a ses héros l'erreur a ses martyrs."
De misdaad heeft haar helden de dwaling haar martelaars."
Voltaire (1694-1778)
191
192
23 Cat
Er gonst iets, alsof iemand een grote schelp tegen mijn oor houdt. Ik hoor golven ruisen, of zou het de wind zijn? Nee, dat kan niet. Ik voel geen wind en ruik geen zout water. Zand is er ook niet. Dat zou wel moeten als ik bij de zee ben. Ik knipper met mijn ogen en doe ze open. Donker. Zou ik nog leven of is dit het hiernamaals? Ik durf het niet met zekerheid te zeggen. Wel heb ik de indruk de gelukkige bezitter te zijn van een lichaam. Daar zou ik uit kunnen concluderen dat ik niet dood ben. Een stervende laat zijn lichaam tenslotte in de steek. Ik friemel met mijn tenen en voel lakens. Oké, ik heb inderdaad een lichaam en ik lig in bed. Het gonzen dat ik hoor zal mijn bloedsomloop wel zijn. Bloed stroomt alleen als je hart nog klopt. Goh, ik leef echt nog! Voorzichtig buig en strek ik mijn vingers. Mijn arm komt op commando van mijn hersens braaf omhoog. Hetzelfde geldt voor mijn andere arm en mijn benen. Ik laat ze terugvallen op het laken en werp een blik op de wekkerradio. Kwart voor twee. Het is verdorie midden in de nacht en ik lig in bed. Dat is in tijden niet meer voorgekomen. Ik ga rechtop zitten. Er zit iets in de holte van mijn elleboog. Ik betast het en realiseer me dat het een infuuscanule is. Nadat ik het lampje op mijn nachtkastje heb aangeknipt, onderwerp ik het infuus aan een nauwgezet onderzoek. De prikplaats ziet er keurig netjes uit, alsof de canule is ingebracht door iemand met verstand van zaken. Dat kan niet kloppen, tenzij er een dokter is ingeschakeld, wat ik me gezien de afwijking in mijn bloed niet kan voorstellen. Boven mijn hoofd hangt een van de vochtzakken die ik samen met Radu uit het ziekenhuis ontvreemd heb. Tot zover vallen mijn bevindingen mee. Wat naast mijn wekker op het nachtkastje ligt, is minder opbeurend. Het zijn drie lege infuuszakken waarin ik sporen van bloed ontwaar. Ik frons mijn wenkbrauwen. Wat is er ook alweer gebeurd? O ja, Maire is in een strigoaica veranderd en Radu is verbrand. Hij heeft mijn bloed opgezogen. Daardoor ben ik van mijn stokje gegaan. Ik zwaai mijn benen over de rand van het bed en ga voorzichtig staan.
193
Steunend tegen de muur pak ik de infuuszak van het haakje. Mijn knieën trillen een beetje. Verder voel ik me best aardig. Met de infuuszak hoog boven mijn hoofd ga ik naar beneden. Eris en Pascal zitten in de woonkamer. Ze zien er allebei niet al te florissant uit. Op tafel staan een aangebroken fles wijn en een halfvolle whiskyfles. Het glas dat losjes in Pascals hand bungelt is leeg. Ik verplaats de leeslamp en hang de infuuszak eraan. Daarna ga ik bij Eris en Pascal voor de haard zitten. ‘Hoe voel je je?’ vraagt Pascal. ‘Dat gaat wel. Jullie?’ Pascal schudt zijn hoofd. Eris zegt ook niets. Ze schenkt een glas wijn in en neemt een flinke slok. Ze ziet zo wit als een doek. ‘Waar is Radu?’ vraag ik. ‘Weg,’ antwoordt Pascal. ‘Weg? Hoe bedoel je?’ ‘Zodra het donker was, is hij op de motor weggereden. Ik weet niet waarheen.’ ‘Dus het gaat beter met hem.’ ‘Dat zou ik niet willen beweren.’ Pascals grijze ogen staan kil. ‘Hij heeft zich aan jou vergrepen Cat. Als ik niet naar boven was gekomen had hij je vermoord. Ik heb geen idee hoeveel bloed hij van je genomen heeft, maar jij lag bewusteloos op de grond. Hij wilde niet loslaten, tot ik de vlam van mijn aansteker tegen die weerzinwekkende uitsteeksels van hem hield. Ik begrijp niet waar hij het lef vandaan…’ ‘Ik heb gezegd dat hij het moest doen.’ ‘Wat?’ Pascal staart me onthutst aan. ‘Hij wilde het niet,’ ga ik verder. ‘Hij was bang dat hij me zou doden. Maar hij had bloed nodig. Ik dacht dat hij het niet zou redden als hij tot zonsondergang moest wachten en ik kon niet aanzien hoe hij erbij zat. Dus heb ik hem beetgepakt, zodat hij de verleiding niet kon weerstaan.’ ‘Goeie genade.’ Pascal strijkt met een hand over zijn gezicht. ‘Waarom heb je mij niet eerst geroepen? Ik dacht… Ik heb hem…’ Pascal schudt zijn hoofd. Hij pakt de whiskyfles en draait de dop eraf. Hij neemt een lange teug. Een onaangenaam gevoel bekruipt me. ‘Wat heb je gedaan?’ vraag ik. ‘Ik heb hem zo ongeveer met de grond gelijk gemaakt.’ ‘Ik heb gegild dat hij moest ophouden,’ laat Eris zich horen, ‘maar hij wilde niet naar me luisteren. Hij bleef maar doorgaan. Hij heeft Radu compleet in elkaar geramd.’
194
‘Jezus, Pascal! Hoe heb je dat kunnen doen? Hij heeft mijn leven gered door het daglicht in te springen. Waarom kun jij nooit eens je gemak houden?’ ‘Ik was woedend vanwege Maire. Toen ik zag dat hij jou te pakken had, sloegen de stoppen door.’ ‘Dat vind ik geen excuus. Hoe is hij er aan toe?’ ‘Ik weet het niet. Hij is de badkamer uit gekropen en heeft zich in zijn kamer opgesloten. Ik heb hem niet meer gezien. Hij is zonder een woord te zeggen weggegaan.’ ‘Vind je het gek? Hoe zijn jullie aan die zakken bloed gekomen?’ ‘Die heb ik gejat.’ ‘Op klaarlichte dag?’ ‘Het was niet eens moeilijk.’ ‘Wie heeft het infuus aangebracht.’ ‘Ik,’ zegt Eris. ‘Toen Pascal weg was heb ik op het internet opgezocht hoe het moest.’ ‘En Maire? Hoe is het met haar?’ ‘Wisten we dat maar.’ ‘Zit ze nog in de kelder?’ ‘Dat ding wat daar beneden zit is Maire niet.’ Pascal zet zijn glas met een klap op tafel neer. ‘Het is Maire wel,’ spreek ik hem tegen. ‘Ik heb haar zien veranderen.’ ‘Vind je het niet een beetje vreemd dat ze geen last had van het daglicht? Het is Maire niet, Cat. Het is de strigoaica. Vidar heeft dat sekreet minimaal zeven jaar geleden tot leven gewekt en geduldig afgewacht tot ze tegen daglicht kon. Ze heeft de illusies toegepast waar Radu het over had. Daarmee heeft ze zich vermomd als Maire. Ik ga ervan uit dat Vidar haar als spion heeft gebruikt en vervolgens opdracht heeft gegeven ons een voor een af te slachten.’ Mijn mond zakt open. ‘Maar dat betekent…’ De woorden blijven in mijn keel steken. ‘Dat Maire nog bij Vidar is, ja,’ maakt Pascal mijn zin af. ‘Als ze nog in leven is,’ voegt hij er zachtjes aan toe. Ik sluit mijn ogen en druk mijn handen tegen mijn gezicht. Ik moet alle zeilen bijzetten om kalm te blijven. Ineens vallen er allerlei dingen op hun plaats. Het feit dat Vidar zich na zijn herrijzenis ruim negen jaar gedeisd heeft gehouden. De eerste boodschap van de demonen, die we niet konden plaatsen. Het silhouet achter het raam. Het gevoel dat ik bekeken werd toen ik het infuus klaarmaakte. Maires vreemde gedrag. De snelle genezing van de bijtwondjes, die ongetwijfeld nep waren. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik doe mijn ogen weer open. ‘Ze wist dingen,’ zeg ik. ‘Dingen die Vidar niet kon weten, laat staan zij.’ 195
‘Wat voor dingen?’ ‘Ze wist dat die gifspuit Radu’s idee was.’ ‘Onmogelijk.’ ‘En toch wist ze het. Ik durf zelfs te beweren dat de ruzies die ik met Radu heb gehad door haar veroorzaakt zijn. Ze heeft geprobeerd mij tegen hem op te zetten.’ ‘En de maden in de koelkast,’ doet Eris een duit in het zakje. ‘Dat zal dan ook wel haar schuld zijn geweest.’ ‘Dat moet haast wel. Wie weet wat ze tijdens onbewaakte ogenblikken allemaal aan Vidar heeft overgebriefd. Wat zijn we stom geweest.’ Ik trek de pleister van mijn elleboog en haal het infuus uit mijn arm. Met een gaasje en een pleister uit de verbandtrommel plak ik het gaatje af. ‘We moeten een plan maken,’ zeg ik. ‘De strigoaica weet waar Vidar zich bevindt. We moeten haar dwingen het ons te vertellen, voor Vidar in de gaten krijgt dat we haar gevangen hebben en er vandoor gaat. Ik hoop dat Radu snel terugkomt.’ ‘Als hij nog terugkomt.’ Pascal slaat zijn ogen neer. ‘Hij zal wel razend zijn.’ ‘Je kon niet weten dat ik hem toestemming had gegeven. Dat ziet hij heus wel in.’ ‘Ik betwijfel het. Volgens mij heb ik een paar van zijn botten gebroken.’ Pascal staat op. Hij pakt Radu’s sigaretten en steekt er een op. ‘Wat doe jij nou?’ verbaast Eris zich. ‘Dat zie je toch? Ik ben die lolly’s meer dan zat. Ik heb geen zin mezelf nog langer te martelen.’ ‘Dan heb je het afgelopen halfjaar voor niets moeite gedaan.’ ‘Nou en? Ik kap ermee, klaar uit.’
De tijd die we op Radu moeten wachten benut ik door een kijkje in de kelder te nemen. De strigoaica ligt doodstil op het bed. Blijkbaar kost het herstellen van een gebroken nek zeeën van tijd. Dat ze zich niet kan voeden vertraagt het herstel natuurlijk aanzienlijk. Om er zeker van te zijn dat ze me niet kan verrassen, hou ik ruim een armlengte afstand van de tralies. Al ziet ze er als ondode niet al te best uit, toch is duidelijk dat ze vroeger mooi is geweest. Ze heeft lang rood haar en fijne gelaatstrekken die iets van Maires uiterlijk weg hebben. Het lijkt wel of Vidar haar op voorkomen heeft uitgezocht. Het idee bezorgt me kippenvel en doet me beseffen dat deze vrouw net zo goed slachtoffer is. Misschien heeft ze wel een echtgenoot en kinderen, die de rest van hun leven in onzekerheid over het lot van hun vrouw en moeder moeten doorbrengen. Vidar zal heus niet zo beleefd zijn geweest om haar nabestaanden te laten weten wat er met haar gebeurd is. Hij heeft haar vast gewoon van de 196
straat geplukt en meegenomen, zonder zich te bekommeren om wat hij haar aandeed. Rillend keer ik de cel de rug toe. Ik ga terug naar boven.
Tegen drieën hoor ik het geronk van Radu’s motor. Ik gris Pascals vest van de kapstok, loop naar buiten en doe de schuifdeur van de schuur open, zodat Radu direct door kan rijden. In de schuur draait hij het sleuteltje om in het contact. Het geronk verstomt. Hij zet zijn helm af en trekt zijn handschoenen uit. Nog worstelend met de veel te lange mouwen van Pascals vest, loop ik op hem af. ‘Hoe is het met je?’ vraag ik. Hij geeft geen antwoord. Ik loop om de motor heen en blijf bij het voorwiel staan. ‘Radu?’ Hij buigt zijn hoofd, zodat zijn haar half voor zijn gezicht valt. Zijn handen liggen op de tank en steken er doodsbleek bij af. In het TL-licht hebben zijn nagels iets glasachtigs. ‘Ik heb gehoord hoe Pascal door het lint is gegaan,’ zeg ik. ‘Heeft hij je erg verwond?’ ‘Vier gebroken ribben en wat kneuzingen.’ Radu heft zijn hoofd op. Zijn ogen staan dof. ‘Je zat ernaast Cat. Ik kon niet stoppen. Als Pascal er niet was geweest, had je het niet overleefd.’ ‘Hij was er wel. Dat is voor mij voldoende.’ ‘Voor mij niet.’ Radu trekt de sleutel uit het contact. Hij stapt moeizaam af. ‘Heb je nog steeds pijn?’ vraag ik. Hij knikt. ‘Mijn ribben zijn bijna hersteld, maar de brandwonden genezen extreem langzaam. Bij de eerste twee mensen met wie ik me gevoed heb, kon ik me niet beheersen. Ik ben te ver gegaan.’ ‘Heb je ze gedood?’ ‘Dat weet ik niet. Ik ben naar de dichtstbijzijnde telefooncel gelopen en heb het alarmnummer gebeld. Ze zijn opgepikt door een ambulance.’ ‘Dan waren ze nog in leven. Een ambulance mag geen doden vervoeren. Als iemand is overleden komt er een lijkwagen. Ben je erg boos op Pascal?’ ‘Niet meer.’ ‘En op mij?’ Hij draait zich om. ‘Op jou?’ ‘Ja, omdat…’ Ik stop en sla mijn ogen neer. ‘Omdat ik je niet vertrouwde. Dat was niet terecht.’ ‘We hebben een strigoaica in huis. Die staan erom bekend onrust te stoken en huwelijken kapot te maken.’ 197
‘Maar dan nog was ik er zelf bij.’ ‘Ik ook. Laten we het maar vergeten en met een schone lei verder gaan.’ ‘Kun jij dat zomaar? Na wat ik allemaal naar je hoofd heb geslingerd.’ ‘Waarom niet? Het was haar verantwoordelijkheid, niet de onze. Laten we het daar maar op houden.’ Ik voel me op slag kilo’s lichter worden. ‘Maar toch spijt het me,’ zeg ik. ‘Dat weet ik.’ Radu doet een stap naar voren en legt zijn duim tegen mijn wang. Zijn vingers glijden langs de zijkant van mijn hals en verspreiden een koortsige hitte. ‘Het spijt mij ook,’ zegt hij. ‘Niet alleen dat ik me door de strigoaica heb laten beïnvloeden, maar vooral dat ik jou heb gebruikt om mezelf te voeden.’ ‘Dat was mijn beslissing.’ ‘Niet geheel.’ Zijn ogen dwalen traag over mijn gezicht. ‘Al was het zo goed als onmogelijk om niet aan mijn honger toe te geven, toen je me vastpakte.’ ‘Nou dan. We hebben het allebei overleefd. Daar gaat het toch om?’ ‘Misschien.’ ‘Ik ben blij dat ik het gedaan heb.’ Hij knikt en buigt zich voorover. ‘Mag ik je iets vragen?’ fluistert hij in mijn oor. ‘Zoals wat?’ ‘Doe je handen eens op je rug.’ ‘Dat is geen vraag.’ Ik grinnik. ‘Dat is een…’ ‘Shh.’ Hij legt twee vingers tegen mijn lippen. ‘Handen op je rug,’ herhaalt hij. ‘Waarom?’ Ik doe mijn mond half open en beroer zijn vingertoppen met mijn tong. Daarna bijt ik er zachtjes in. ‘Omdat ik het zeg.’ Hij trekt zijn vingers los en maakt er een vochtig spoor mee over mijn kin en hals. ‘Dat vind ik geen goede reden,’ zeg ik. ‘Je denkt toch zeker niet dat ik me door jou laat comman…’ Er licht iets op in zijn ogen. Zijn handen sluiten zich om mijn polsen. Hij duwt ze met zachte dwang naar achter en trekt me naar zich toe. Vlak voor we elkaar raken stopt hij. ‘Je zei iets?’ ‘Eikel.’ Hij trekt zijn wenkbrauwen op. Met een kleine stap overbrug ik de afstand tussen onze lichamen. Hij ademt scherp in, maar maakt geen aanstalten me weg te duwen. Een vluchtige kruidengeur maakt me licht in mijn hoofd. 198
‘Heb je mij net zo gemist als ik jou?’ mompel ik. ‘Je hebt geen idee.’ Het klinkt hees. Zijn greep om mijn polsen verslapt. Hij pakt mijn heupen vast en trekt me dichter tegen zich aan. Ik beweeg heen en weer en voel hem hard worden tegen mijn buik. ‘Ik denk dat ik het wel weet,’ zeg ik. ‘Nee. Je hebt geen idee.’ Zijn krachtveld zindert. Zijn mond komt vederlicht op de mijne neer. Er schieten heftige tintelingen door mijn onderbuik, met uitschieters naar mijn liezen. Ik werk me uit Pascals vest en laat het op de grond vallen. De kus wordt intenser. Na enkele seconden trek ik mijn hoofd terug. ‘Wacht eens even,’ zeg ik. ‘Je hebt nog geen antwoord op mijn vraag gegeven.’ ‘Welke vraag?’ Hij richt zich op. De blik in zijn ogen is donker en een beetje wazig. Om zijn mond staat een licht pijnlijke trek. ‘Ik weet nog steeds niet waarom ik mijn handen op mijn rug moet houden.’ ‘Dat ligt toch voor de hand.’ Zijn handen glijden over mijn rug omhoog en zetten de haartjes op mijn armen overeind. ‘Als jij geen uitleg geeft, blijft het gissen.’ ‘Je hebt het vermoedelijk bij het rechte eind.’ Zijn vingertoppen vervolgen hun weg via mijn sleutelbeen naar mijn hals en over het stukje blote huid eronder. Ik voel mijn tepels overeind komen. ‘In één ding had ik in ieder geval gelijk,’ zeg ik. ‘En dat is?’ Radu haakt zijn vingers achter de bandjes van mijn hemdje. ‘Er valt met jou geen behoorlijk gesprek te voeren.’ Een flauw lachje. Hij stroopt het hemdje tot op mijn middel naar beneden. Zijn handen dwalen terug omhoog, over mijn borsten. Mijn tepels beginnen te tintelen. Het lichte gevoel in mijn hoofd breidt zich uit. Met mijn vingers ineengestrengeld achter mijn rug, rek ik mijn nek uit om hem nogmaals te kussen, maar omdat hij rechtop blijft staan, kan ik er net niet bij. ‘Doe je jack eens uit,’ fluister ik. Een korte aarzeling. Dan doet hij wat ik zeg. Het leer komt met een doffe plof op de vloer terecht. Heel voorzichtig leg ik mijn handen op zijn heupen en beweeg ze langs de band van zijn broek naar elkaar toe. ‘Wacht.’ Hij legt zijn handen over de mijne. Ik kijk op. ‘Doe ik je teveel pijn?’ ‘Nee, dat is het niet.’ ‘Verander ik in een moroi als ik met je…’ 199
‘Ik kan je niet meer op die manier besmetten.’ ‘Wat is er dan?’ Stilte. Een zucht. Hij tilt zijn armen op en houdt zijn polsen voor mijn gezicht. ‘Dit,’ zegt hij. Zijn tentakels dansen met gracieuze kronkelbewegingen voor mijn neus op en neer. Even kijk ik ernaar. Dan gaat me een licht op. Met twee vingers duw ik zijn armen naar beneden. ‘Is dat de reden dat je me vorige keer je slaapkamer uit joeg?’ vraag ik. Hij knikt. ‘Ik moest aan mijn gesteldheid als moroi wennen. Ik was bang dat ik je zou doden.’ ‘Zou je dat gedaan hebben?’ ‘Nee. Ik had geen honger.’ ‘Heb je nu honger?’ ‘Dat niet. Maar als we verder gaan, zal ik je bijten.’ ‘Misschien vind ik dat niet zo erg.’ Ik haak een vinger achter zijn riem en maak de gesp los. Heel langzaam trek ik het leer door het ijzer. ‘Gebeten worden was…’ ik kijk hem aan, ‘absoluut voor herhaling vatbaar.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Je hebt al teveel bloed verloren.’ ‘En nieuw gekregen. Eris heeft een infuus aangelegd.’ Ik ga op mijn tenen staan en kus hem in zijn hals. Ondertussen schuif ik mijn buik langs zijn bekken. Zijn ademhaling wordt onregelmatig. Hij legt zijn handen tegen mijn rug en dwingt me stil te staan. ‘Ik wil je niet nog meer schade toebrengen,’ zegt hij. ‘Oké.’ Ik leun achterover. ‘Dan zijn de onderhandelingen bij deze geopend.’ Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Wat bedoel je?’ ‘Snap je dat niet?’ ‘Zou ik er dan naar vragen?’ ‘Dat weet je bij jou maar nooit.’ Ik lach hem liefjes toe. Met één hand maak ik de bovenste knoop van zijn spijkerbroek los. ‘Cat.’ Hij pakt mijn pols vast. ‘Ja?’ Met mijn vrije hand maak ik nog een knoop los, waarbij ik terloops langs de bult in zijn broek strijk. Ik hoor zijn adem stokken. Zijn greep verslapt. Hij vouwt zijn handen rond mijn middel en duwt me behoedzaam achteruit, tot ik met mijn kont tegen de houten kist achterin de schuur sta. Zonder een greintje moeite tilt hij me er bovenop. Ik breng mijn gezicht vlakbij dat van hem. Met het puntje van mijn tong volg ik zijn kaaklijn. Dan zet ik mijn tanden in zijn oorlelletje. ‘Eén centiliter bloed,’ murmel ik. ‘Dat is wat je krijgen kunt.' ‘Ah.’ Een gedempt lachje. ‘Daarmee red ik het niet.’ 200
‘Waarmee dan wel?’ Ik maak een spoor van kusjes over zijn wang naar zijn mond. ‘Twee deciliter.’ ‘Vergeet het maar.’ ‘Anderhalf.’ Hij streelt mijn mondhoek met zijn tong. ‘Teveel.’ Ik pak zijn hoofd aan weerskanten vast en graai met mijn vingers door zijn haar. Er volgt een wilde kus, die hij na enkele minuten afbreekt. Hij trekt zijn hoofd een klein stukje terug. ‘Een tegenbod is wel op zijn plaats,’ fluistert hij. Ik voel zijn adem bij elk woord langs mijn lippen strijken. ‘Vind je?’ ‘Uiteraard.’ Hij trekt zijn hoofd nog verder terug en kijkt me aan. Zijn ogen glinsteren verhit. Zijn mond is half geopend. Er valt een lok haar voor zijn gezicht. Heel voorzichtig, om hem zo min mogelijk pijn te doen, trek ik zijn overhemd uit zijn broek. Daarna maak ik nog een knoop los. Ik steek mijn hand in zijn broek en merk tot mijn verrassing dat hij er niets onder aan heeft. ‘Twee centiliter,’ zeg ik. ‘Of nee, drie.’ ‘Cat,’ klinkt het hees. ‘Dat is…’ Ik sluit mijn vingers om zijn erectie en streel hem zachtjes. Radu kreunt diep in zijn keel. De kruidige geur wordt zwaarder. ‘Zijn we het eens?’ vraag ik. ‘Dat lijkt me niet.’ Met een woestheid die me naar adem doet happen drukt hij zijn mond weer op de mijne. Ik beantwoord zijn kus bijna net zo wild. Zonder erbij na te denken sla ik mijn vrije arm om zijn middel. Hij maakt een schokkerige beweging en kreunt in mijn mond. Vlug laat ik hem weer los. ‘Sorry,’ mompel ik. ‘Ter compensatie krijg je twee centiliter extra.’ Hij trekt zijn hoofd een stukje naar achteren. ‘Dat is dan tezamen één deciliter.’ ‘Een halve, zul je bedoelen.’ Ik haal mijn hand uit zijn broek en maak de knoopsluiting verder los. Daarna schuif ik de stugge stof omlaag en strijk met mijn vinger over het streepje haar onder zijn navel. ‘Je zou toch verwachten dat een professor doctor in de fysica zo’n simpel sommetje foutloos kan uitrekenen.’ ‘Tja...’ Hij tilt me van de kist af en ontdoet me met ongedurige bewegingen van mijn spijkerbroek en slipje. Nadat hij de broek op de kist heeft neergelegd, zet hij me er weer op. ‘Dankjewel,’ glimlach ik. ‘Ik heb liever geen splinters in mijn…’ De rest van mijn zin wordt gesmoord door een kus. Er schuift een hand tussen mijn benen. Een fractie later glibbert er 201
een vinger bij me naar binnen, die op een gekmakende manier heen en weer beweegt. Een prikkelende energiestroom verspreidt zich door mijn onderbuik. Ik laat me achterover zakken en kronkel kreunend over de kist heen en weer. ‘Zes centiliter,’ breng ik met moeite uit. Radu wringt zijn heupen tussen mijn benen. ‘Driekwart deciliter,’ gromt hij. ‘Dat is mijn laatste bod.’ ‘Deal.’ Ik doe mijn ogen een stukje open. ‘Mooi.’ Hij trekt zijn vinger terug en ramt mijn polsen naast mijn hoofd op de kist. Met een gezichtsuitdrukking die het midden houdt tussen passie en pijn, zet hij zijn tentakels vast op mijn huid en stoot hij in me.
202
24 Cat
Nog loom van de orgasmen die Radu me bezorgd heeft, kijk ik vanaf de kist hoe hij zijn kleding fatsoeneert. Nu zijn opwinding gezakt is, lijkt de pijn die de brandwonden hem bezorgen met verdubbelde kracht te zijn teruggekeerd. Zijn bewegingen hebben iets strams. Om zijn mondhoeken tekenen zich gespannen lijnen af. Met opeengeklemde kaken stopt hij zijn overhemd terug in zijn broek en maakt zijn riem vast. Daarna steekt hij een sigaret op. Ik kom met tegenzin van de kist af, verzamel mijn kleren en trek ze aan. Als laatste raap ik Pascals vest op, waarbij ik me aan de rugsteun van Radu’s motor vasthoud. Ik voel me een beetje zweverig en sta niet al te stevig op mijn benen. Blijkbaar heeft het bloedverlies van zoeven een grotere impact op mijn gestel dan ik verwacht had, maar ik ben niet van mijn stokje gegaan. Dat is al heel wat. Ik werp een blik op mijn polsen. Ze vertonen geen bijtsporen. Toch weet ik zeker dat Radu een doorgang geforceerd heeft. Net als vorige keer was er een vreemde, zuigende sensatie die me compleet buiten zinnen bracht. Het zal me niet verbazen als ik morgen een paar beurse plekken op de binnenkanten van mijn dijen aantref. Het kost soms moeite om hem zover te krijgen, maar als Radu eenmaal losgaat dan doet hij het goed. Daarbij weet hij de weg naar zijn eigen climax meedogenloos te rekken. Ik trek het vest aan en kijk naar hem. Hij zit op de kist naar zijn handen te staren. Op zijn voorhoofd staat een frons. ‘Radu.’ Ik loop op hem af en raak zijn schouders aan. ‘Is er iets?’ Hij kijkt op. Er volgt een nauwelijks waarneembaar hoofdknikje. Ik ga naast hem zitten. ‘Wil je erover praten?’ ‘Jawel.’ Hij maakt zijn sigaret uit, maar spreekt niet verder. In plaats daarvan laat hij zijn hoofd weer zakken. Hij strengelt zijn vingers in elkaar en hervat zijn gestaar. De stilte die volgt duurt zeker een kwartier. Ik moet mezelf met geweld dwingen om zwijgend te blijven afwachten. Uiteindelijk wordt mijn geduld beloond. ‘Ik ben onzorgvuldig geweest,’ zegt hij. ‘Toen ik het document bestudeerde heb ik iets belangrijks over het hoofd gezien. En nu ik me ervan bewust ben, weet ik niet of ik actie moet ondernemen of niet.’
203
‘Wat heb je over het hoofd gezien?’ ‘Het gaat om de formule die wij hebben gebruikt om mij in een moroi te veranderen. Vârcolac, jouw laatste ademtocht door beulshand ontnomen. Dat is wat er staat.’ ‘Ja. Wat is daarmee?’ ‘Een weerwolf, door de hand van een beul om het leven gekomen.’ Radu kijkt opzij. ‘Dat is moord.’ Zijn blik houdt de mijne gevangen, alsof ik zou moeten begrijpen waar hij op doelt. Helaas is dat niet het geval. ‘Sorry,’ zeg ik, ‘maar ik snap niet waar je heen wilt.’ ‘Ga terug in de tijd. Bedenk wat je allemaal weet… over mij.’ Ik sluit mijn ogen. In gedachten dreun ik een rij feiten op. Radu is half Hongaars, half Roemeens, een geboren weerwolf, een vârcolac. Al van kleins af aan transformeerde hij iedere volle maan tot wolf. Vidars vader, Mihai, was daar verantwoordelijk voor. Als leider van een duistere magische orde had Mihai het boek in zijn bezit, dat tegenwoordig in onze kluis ligt. In dat boek staat een ritueel waarmee hij Radu’s ouders in weerwolven heeft veranderd. Jaren later heeft Gheorge Vidar Radu’s ouders bruut om het leven gebracht en... Ik doe mijn ogen weer open. ‘Mijn god,’ breng ik uit. ‘Je ouders. Dat betekent…’ Ik maak mijn zin niet af. ‘Ze leven nog. Dat moet wel.’ Om Radu’s mondhoeken verschijnen rimpeltjes. Heel even doet hij zijn ogen dicht. Dan kijkt hij me weer aan. ‘Wanneer ben je op die gedachte gekomen?’ vraag ik. ‘Kort na mijn herrijzenis.’ ‘En al die tijd heb je niets gezegd.’ ‘Ik wilde erover praten, maar…’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik kon het niet.’ ‘Eerst omdat ik bang voor je was,’ zeg ik zacht. ‘Later omdat ik je zo op je huid zat.’ Radu bevestigt mijn invulling niet, maar spreekt me ook niet tegen. ‘Als ik beter had nagedacht, zou de volle betekenis van de formule veel eerder tot me zijn doorgedrongen,’ zegt hij, ‘al zijn de zonnestralen misleidend.’ ‘Waarom?’ ‘Wij hebben de drie zonnestralen uitgelegd als zijnde drie dagen, wat in mijn geval juist bleek te zijn. Maar ik was niet zwaargewond toen ik stierf. Bovendien kon ik mezelf na mijn herrijzenis vrijwel direct voeden. Mijn ouders hadden geen mogelijkheid zichzelf van bloed te voorzien. Bij gebrek aan vers bloed wordt de regeneratie van een moroi ernstig vertraagd. Toen ik hun lichamen vier dagen na hun dood aantrof, vertoonden ze geen enkel teken van
204
leven. Ik vermoed dat ze pas weken na hun begrafenis zijn herrezen, opgesloten in hun doodskist.’ ‘Afschuwelijk. Wat zou dat met iemand doen?’ ‘De doorsnee mens wordt waarschijnlijk krankzinnig.’ ‘En een moroi?’ ‘In het document staat dat een moroi die niet in staat is zichzelf op tijd te voeden in een zeer diepe trance wegzinkt, waaruit hij niet op eigen kracht kan ontwaken. Pas nadat hij bloed toegediend heeft gekregen, gaat zijn lichaam weer functioneren. Ik vermoed dat mijn ouders vrij snel na hun herrijzenis in deze vorm van trance zijn geraakt. Mogelijk zijn ze zelfs nooit volledig bij bewustzijn gekomen.’ ‘Laten we het hopen. Het moet verschrikkelijk zijn om op zo’n manier in de val te zitten en je ervan bewust te zijn.’ ‘Ja.’ Radu slaat zijn ogen neer. ‘Dat is iets waar ik maar liever niet aan denk.’ ‘Als iemand een moroi in zo’n situatie bloed geeft, hoe lang heeft die dan nodig om te herstellen?’ vraag ik. ‘Mijn eigen regeneratiemogelijkheden in aanmerking genomen, verwacht ik dat een etmaal voldoende moet zijn. Mits er voldoende bloed wordt toegediend.’ ‘Van de zakken bloed die Pascal voor mij gestolen heeft, liggen er nog negen in de koelkast. Dat is vierenhalve liter.’ ‘Er is nog iets.’ Radu laat zijn hoofd weer zakken. ‘Als ik ze opgraaf, doe ik dat dan om de juiste redenen? Ik wens ze terug, voor mij, met heel mijn hart, terwijl ik weet wat het bestaan van een moroi inhoudt. Mag ik ze in hun rust storen en vragen een dergelijk offer te brengen? Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat drie moroii sterker zijn dan één. Met zijn drieën zijn we beter tegen Vidar opgewassen.’ ‘Als zij wisten wat er met Veles en Maire is gebeurd, zouden ze dan niet willen helpen?’ ‘Dat is onmogelijk te zeggen.’ ‘Kunnen ze terug naar hun trancetoestand, als ze er eenmaal uit zijn?’ ‘Ja, als ze zichzelf niet voeden.’ ‘Vraag het hen dan. Als ze ons willen helpen kunnen ze dat doen. Zo niet, dan laten we ze verder met rust. Ik vind niet dat we dit op zijn beloop mogen laten, Radu. Juist omdat niet zeker is wat zij zelf willen. Misschien hebben ze al die jaren liggen wachten tot je ze…’ Ik schud mijn hoofd. ‘We moeten ze zo snel mogelijk opgraven.’ Radu knikt langzaam. ‘Je hebt gelijk,’ zegt hij. ‘Ik mag niet voor ze beslissen.’
205
We verlaten de schuur. Het begint alweer te schemeren. Half lopend, half rennend steken we het erf over naar de voordeur. Binnen volg ik Radu naar de woonkamer. Pascal kijkt op als we binnenkomen. Zodra hij Radu ontwaart, wendt hij ongemakkelijk zijn blik af. Radu loopt regelrecht op hem af, neemt Pascals gezicht tussen zijn handen en dwingt hem omhoog te kijken. Dan geeft hij hem een lange kus op zijn mond. ‘Je hebt Cats leven gered,’ zegt hij, ‘en daarmee het mijne. De wetenschap haar te hebben gedood, zou mijn bestaan tot een hel hebben gemaakt. Daar heb ik wel een paar gebroken ribben voor over.’ Hij laat Pascal los en gaat voor de haard zitten. Pascal staart hem perplex aan. Waarschijnlijk voor het eerst van zijn leven zit hij met een mond vol tanden. Ik ga zitten en schraap mijn keel. ‘Nu iedereen zijn ruzies heeft afgezoend, lijkt het me wijs om alles wat ons te doen staat op een rijtje te zetten,’ zeg ik. ‘Er zijn in ieder geval twee dingen…’
Nadat we onze bespreking hebben afgerond en Pascal en Eris op de hoogte zijn van de nieuwe ontwikkelingen, gaan we op weg naar de oude begraafplaats. Mijn hart gaat als een razende tekeer, voornamelijk omdat niet honderd procent zeker is wat we zullen aantreffen. Ondanks dat de zon inmiddels hoog aan de hemel staat is Radu bij ons. Om zichzelf tegen het daglicht te beschermen heeft hij zijn zwartleren motorpak aangetrokken. Eris en ik hebben twee grote zwarte lappen over zijn hoofd gedrapeerd, in de kraag van zijn jack gepropt en om zijn hals vastgebonden met een stuk elastiek. In de lappen heeft Eris twee kleine kijkgaten geknipt. Er overheen draagt Radu een rode honkbalpet van Pascal en een donkere zonnebril. Aan zijn handen heeft hij zijn motorhandschoenen. Als extra bescherming houdt hij, bij wijze van parasol, een zwarte paraplu vast. Het totaalplaatje biedt een belachelijke aanblik, maar een voorzichtige test heeft uitgewezen dat het afdoende werkt. Pascal parkeert de Tahoe zo dicht mogelijk bij de bomen die ons van de scheefgezakte grafzerken scheiden. Gewapend met een paar grote scheppen stappen we uit. Radu gaat ons voor. Hij heeft niet veel tijd nodig om de juiste graven te lokaliseren. Ze bevinden zich aan de rand van de begraafplaats, vlakbij het grafmonument waar Pascal en ik de geest hebben opgeroepen. Ik strijk met mijn hand over de koude, naamloze stenen en voel me allesbehalve prettig. Ik ben hier de afgelopen jaren zo vaak geweest, zonder te weten dat zij hier lagen. Misschien hebben ze gesmeekt dat ik hen zou helpen, keer op keer, machteloos, wanhopig. Het idee bezorgt me een koud gevoel van binnen. 206
Op aanwijzing van Radu beginnen Pascal en ik te graven. Eris en hijzelf houden de wacht. De grond is hard en doorregen met wortels. Het zweet druipt van mijn lijf. Mijn handen trillen van inspanning. Na een minuut of twintig is het gat zo diep, dat we erin moeten gaan staan om verder te kunnen. Gelukkig is de grond op dit niveau minder hard, zodat het graven beter vlot. Hoe lager we komen, hoe voorzichtiger we worden. We zijn allebei bang het lichaam onder ons te beschadigen. Dat moeten we koste wat kost zien te voorkomen. ‘Wacht,’ klinkt Pascals stem na een tijdje. ‘Ik geloof dat ik iets zie.’ Hij zet zijn schep weg en gaat op zijn knieën zitten. Met zijn handen veegt hij wat aarde weg. Een lichte vlek schemert door het donkere oppervlak. Wanneer hij nog meer aarde verplaatst, blijkt het een grote witte kei te zijn. Pascal mompelt een verwensing. Hij komt overeind, smijt de kei het graf uit en pakt zijn schep weer op. We graven omzichtig verder. Enkele minuten nadien doemt er opnieuw een lichte vlek op. Weer begint Pascal met zijn handen te graven. Deze keer komt er een bleke mannenhand tevoorschijn, smerig maar volledig intact. Ik zie aan de glasachtige nagels dat het de hand is van een vampier. Een moroi, oud genoeg om onder invloed van zonlicht niet in vlammen op te gaan. ‘Eris, Radu,’ zeg ik op gedempte toon. ‘We hebben hem.’ Ik gooi mijn schep het graf uit en begin, net als Pascal, met mijn handen verder te graven. Stukje bij beetje leggen we de man bloot. Letterlijk, want zijn kleding is vergaan en van zijn doodskist is niets over dan molm. Hij voelt ijskoud aan en ademt niet. Zijn gezicht is hoekig, met regelmatige trekken en kort donkerblond haar. Net als Radu heeft hij een slanke, krachtige lichaamsbouw. Ondanks de gewelddadige manier waarop hij als mens aan zijn eind is gekomen, is zijn huid volkomen gaaf. Als ik niet beter wist, zou ik hem een jaar of vijfentwintig schatten. Dat maakt het zo goed als onvoorstelbaar dat hij Radu’s vader is. Met Radu en Eris’ hulp tillen we hem uit het graf, waarna we hem voorzichtig achterin de Tahoe leggen. Terug op de begraafplaats gooien Radu en Eris het graf dicht en camoufleren ze de graafsporen zo goed mogelijk. Pascal en ik beginnen het graf ernaast om te spitten. De vrouw die erin ligt, ziet er even jong uit als haar man. Nadat we ook haar in de Tahoe hebben gelegd rijden we zo snel mogelijk terug naar de hoeve.
‘Waar brengen we ze heen?’ vraag ik, nadat Pascal de auto vlakbij de voordeur heeft geparkeerd. ‘De kelder.’ Radu stapt uit en tilt zijn moeder uit de auto. Pascal en ik dragen zijn vader. Eris doet de voordeur open. Zodra die achter ons is dichtgevallen, schuift ze alle grendels erop. 207
Daarna haast ze zich naar de staande klok in de hal, waar de sleutel van de kelderdeur in verstopt is. Beneden loopt Radu direct door naar de tweede ruimte. Hij legt zijn moeder op het bed in de achterste cel neer. Met hulp van Eris brengt hij het bed uit de voorste cel naar de achterste cel en zet het tegen het andere bed aan. Pascal en ik laten zijn vader erop zakken. Eris sluit de deur naar de eerste ruimte, waar de strigoaica nog altijd doodstil op haar rug ligt. ‘Wat is de volgende stap?’ wil Pascal weten. ‘We hebben de zakken bloed nodig,’ zeg ik, ‘en kleding.’ ‘Oké.’ Pascal gaat samen met Eris naar de koelkast in de schuur waar we het bloed hebben opgeslagen. Ik loop naar Maires kamer om wat kleren bij elkaar te zoeken. Daarna plunder ik Radu’s kledingkast en haal een stuk zeep, washanden en handdoeken uit de badkamer. Als laatste laat ik een emmer halfvol lauw water lopen. Weer beneden kom ik tot de ontdekking dat Pascal en Eris nog niet terug zijn. Radu zit op de rand van het bed naar zijn moeder te kijken. Zijn ene hand ligt op die van haar. Met de andere strijkt hij een lok haar uit haar gezicht. Hij gedraagt zich niet minder kalm dan anders, maar de onrustige circulatie van zijn krachtveld maakt duidelijk dat hij behoorlijk van slag is. ‘Alles oké?’ vraag ik, terwijl ik de emmer neerzet. Radu knikt zwijgend. Ik ga de cel in en drapeer de kleren over het voeteneind van het bed. De handdoeken leg ik ernaast. Er klinkt een piepend geluid. Het kraken van scharnieren. Pascal en Eris komen binnen. Ze hebben alle zakken bloed en twee toedieningssystemen bij zich. Pascal duwt de deur met zijn voet achter zich in het slot. Ik verlaat de cel en spreid een deken op de grond uit, zodat ze de zakken veilig kunnen neerleggen. Daarna help ik Radu met het wassen en aankleden van zijn moeder. Pascal en Eris ontfermen zich over zijn vader. Radu’s handen beven een beetje. Ik vraag me af wat er in hem omgaat. Hij zegt niets. Van zijn gezicht valt zoals gewoonlijk weinig af te lezen. ‘Hoe heten ze eigenlijk?’ vraag ik, terwijl ik een slipje en Maires spijkerbroek pak. ‘Dat heb je me nooit verteld.’ ‘Mila,’ antwoordt Radu. ‘Zij heet Mila, hij Dumitru.’ Hij trekt een dikke trui over Mila’s hoofd en helpt me met de spijkerbroek die veel te wijd is. Maire is ongeveer even lang als Mila, maar heeft een figuur dat in de volksmond wulps genoemd zou worden. Mila’s heupen en middel zijn heel smal. Ik maak de knoopsluiting van de spijkerbroek dicht, waarna ik de trui er overheen trek. Eris en Pascal zijn ook klaar. ‘En nu?’ wil Pascal weten. ‘Jullie gaan de cel uit en doen de deur op slot,’ zegt Radu. 208
‘Hoezo?’ vraagt Eris. ‘Omdat niet te voorspellen is wat er gebeurt als ze wakker worden. Ze zijn waarschijnlijk uitgehongerd. Dat kan gevaarlijk voor jullie zijn.’ Radu wendt zich tot mij. ‘Kun je een infuus aanleggen, Cat?’ ‘Natuurlijk.’ Ik pak een naald en toedieningssysteem en loop ermee naar Mila. ‘Niet bij haar,’ klinkt Radu’s stem. ‘Bij mij.’ ‘Bij jou?’ ‘Ik wil hen geen koud bloed geven. Ze hebben warmte nodig, net als ik toen ik wakker werd.’ ‘Daar heb je toch geen infuus voor nodig?’ ‘Ik kom niet met mijn tentakels door die zakken heen.’ ‘Ik kan ze opensnijden en het bloed in een schaal gieten.’ ‘Een infuus is prima.’ Radu gaat op het bed zitten en stroopt zijn mouw op. Terwijl ik de naald uit de verpakking haal, krijg ik een flashback van de gifspuit die ik nog maar zo kort geleden in zijn arm gestoken heb. Niet aan denken. Doe wat je moet doen. Ik bind Radu’s arm af, prik de naald in een ader, schuif de canule op zijn plaats en plak er een pleister op. Vervolgens sluit ik het toedieningssysteem aan. Het uiteinde bevestig ik aan de zak bloed die door Radu zelf omhoog gehouden wordt. Het valt me op dat het bloed razendsnel in zijn ader verdwijnt. Tijd om mezelf in veiligheid te brengen. Ik ga de cel uit en draai de deur achter me op slot. Radu maakt de lege zak los van het infuus en sluit een nieuwe aan. Na zichzelf vier zakken bloed te hebben toegediend steekt hij zijn arm tussen de tralies door, zodat ik het toedieningssysteem kan losmaken en de canule afsluiten. Daarna loopt hij terug naar het bed. Hij gaat op de rand zitten en vouwt zijn handen om Mila’s gezicht. Zijn tentakels kronkelen naar buiten. Ze zetten zich vast op haar hals. Even later kleuren ze roze door het bloed dat er doorheen stroomt.
209
25 Dumi
De alfagolven smeten hem ruw omhoog. Toen hij weer naar beneden tuimelde waren ze verdwenen. Hij maakte een harde landing. De pijn was hels. Het leek of zijn onderkoelde lijf in een gloeiend heet bad werd gesmeten. Zijn hoofd tolde. Zijn zenuwen schreeuwden het uit. In werkelijkheid gaf hij geen kik. Het duurde even eer hij besefte waar de pijn vandaan kwam. Dan een schok, gevolgd door verwarring. Er stroomde vers bloed door zijn aderen. Hij kon weer voelen. Echt voelen. De warmte verspreidde zich snel en bracht zijn lichaam stukje bij beetje op temperatuur. Zijn ledematen tintelden. Zijn hart begon sneller te kloppen. Hij deed een nieuwe poging tot ademen. Bij de vierde keer lukte het hem om een klein beetje zuurstof binnen te krijgen. Meer! Hij sperde zijn mond wijd open. Een hete, raspende ademteug verschroeide zijn keel. Zijn longen klapten open en vulden zich met zuurstof. Zijn borstkas rees en daalde. Met trillende neusvleugels ademde hij nogmaals in. De pijn nam af. Hij blies de lucht via zijn mond uit. Langzaam maar zeker nam zijn lichaam de regie over en hoefde hij zijn ademhaling niet meer bewust aan te sturen. Het warme bloed baande zich met geweld een weg door zijn vatenstelsel en zette zijn vingertoppen in brand. Zijn organen begonnen een voor een te functioneren, wat gepaard ging met scherpe pijnscheuten die hij kermend doorstond. Zijn lichaam schokte alsof het onder stroom stond. Zijn oogleden trilden. Hij streek met zijn tong langs zijn uitgedroogde lippen. Bekende geuren en geluiden wierpen hem terug in de tijd. Zijn herinneringen waren levendiger dan ooit.
Mila veranderde als eerste. Ze sperde haar ogen wijd open en gilde. Hij kon haar botten horen kraken. Toen hij van haar af sprong, zag hij ze golven onder haar huid. Ze gleed krijsend van het altaar af en rolde als een krankzinnige over de grond heen en weer. Naar adem snakkend deinsde hij achteruit, tot hij in botsing kwam met de kring van mannen. Ze duwden hem ruw terug naar het altaar. Hij begon te kokhalzen en braakte het bloed uit dat hij tijdens de vrijpartij had binnengekregen. Wat vervolgens gebeurde, herinnerde hij zich pas dagen later.
210
Zijn lichaam ging een eigen leven leiden. De pijn was zo gruwelijk dat het leek alsof hij door een kracht van buitenaf uiteen werd gereten. Gillend kroop hij over de grond. Toen, van het ene op het andere moment, was het voorbij. Hij was een wolf. Een bloeddorstig monster dat met grimmige vastberadenheid op de mannen af dook. Ze stoven schreeuwend uit elkaar en renden op de afgesloten deur af, de man met de sleutel voorop. Mila, die ook in een wolf was veranderd, schoot tussen hen door en besprong de man met de sleutel van achteren. Ze begroef haar kromme nagels in zijn schouders. Met griezelig gemak brak ze zijn nek. De andere mannen doken als een troep aasgieren op het lijk. Ze rukten in paniek aan zijn gewaad, op zoek naar de sleutel. Mila stortte zich bovenop hen en beet woest om zich heen. Voor hijzelf de kans kreeg zijn tanden in een bleke hals te zetten, had zij al drie mannen gedood. Slechts twee van hen wisten de ruimte te ontvluchten. Mila rende met lenige sprongen achter hen aan en doodde de achterste man in een oogwenk. Hijzelf joeg de voorste man op tot aan de binnenplaats van het kasteel waarin ze zich bevonden. Dikke sneeuwvlokken dwarrelden omlaag en zetten zich als glinsterende parels vast op zijn vacht. Alles om hem heen was wit. De zachte laag op de grond voelde koud aan onder zijn poten. De rennende man gleed uit en wist zichzelf ternauwernood overeind te houden. Het wapperende gewaad kwam binnen bereik. Een goedgemikte knauw, een stevige ruk en de man lag ruggelings in de sneeuw. Hij dook er grommend, met ontblote tanden bovenop.
211
26 Cat
Dumitru schiet overeind en begint te schreeuwen. We schrikken allemaal. Radu haast zich naar hem toe. ‘Rustig maar,’ zegt hij. ‘Sunt eu, Radu.’ Hij gaat op de rand van het bed zitten en grijpt Dumitru’s schouders vast. Dumitru knippert onrustig met zijn ogen. Dan doet hij ze helemaal open. Ze zijn zo donker dat ze zwart lijken. Hij leunt snakkend naar adem tegen Radu aan. Op zijn gezicht tekent zich iets af, waarbij het woord doodsnood nog het dichtst in de buurt komt. Radu houdt zijn vader stevig vast en fluistert hem iets in het oor. Dumitru’s hand glijdt omhoog. Zijn vingers sluiten zich krampachtig om Radu’s overhemd. ‘Mila,’ klinkt het beverig. ‘Unde este?’ ‘Ze is hier, vlak naast je. Het gaat goed met haar.’ Radu laat Dumitru achterover zakken en trekt de deken, die half van hem is afgegleden, terug op zijn plaats. Dumitru grijpt Radu’s hand vast. ‘Sângele,’ fluistert hij. ‘Geduld.’ Dumitru mompelt iets onverstaanbaars, gevolgd door een zachte kreun. Hij zinkt opnieuw weg in bewusteloosheid, net als Mila, die een kwartier geleden is bijgekomen en weer weggegleden. Radu staat op. Hij heeft duidelijk moeite zijn emoties onder controle te houden. Hij keert ons de rug toe en leunt met zijn handen op het voeteneind van Mila’s bed. Zo blijft hij een tiental seconden staan. ‘Gaat het?’ vraag ik. Hij richt zich op. ‘Jawel.’ ‘Echt?’ Hij knikt en strijkt zijn haar naar achteren. Dan draait hij zich om. ‘Ze hebben nog wel even nodig om helemaal te herstellen,’ zegt hij. ‘Het lijkt me wijs als jullie proberen wat te slapen. We hebben een paar zware nachten voor de boeg.’ ‘Dat geldt ook voor jou.’ ‘Ik blijf hier en probeer ook wat te rusten.’ ‘Roep je me als er iets is?’
212
Radu knikt. Hij komt de cel uit, die door Pascal van het slot is gehaald. Na de deur te hebben afgesloten haalt hij een stoel uit de eerste ruimte en gaat erop zitten. Ik volg Pascal en Eris naar boven, waar we gedrieën in Pascals bed gaan liggen. Natuurlijk kan ik niet meteen in slaap komen. Mijn gedachten worden in beslag genomen door wat zich beneden in de kelder afspeelt. Dat Radu als enige aanwezig is bij het definitief ontwaken van zijn ouders, is waarschijnlijk beter dan dat we met zijn allen bij de cel rondhangen. Niet alleen uit veiligheidsoverwegingen, maar ook omdat het zonder vreemden in de buurt al moeilijk genoeg voor hen zal zijn. Behalve dat, weet ik dat Radu tijd alleen nodig heeft om zijn gedachten te ordenen. Natuurlijk zou ik daar zo onderhand aan gewend moeten zijn, maar toch blijft het lastig. Ik zou het liefst naar de kelder rennen om hem tot steun te zijn. Enkel en alleen omdat ik weet dat hij het me niet in dank zal afnemen blijf ik boven. Ik kruip dieper onder de dekens en dichter tegen Eris aan. Uiteindelijk, na een hoop gezucht en gedraai, lukt het me de slaap te vatten.
Even na zonsondergang komt Radu ons wekken. Pascal draait zich grommend nog een keer om. Eris slaakt een diepe zucht en vleit zich tegen hem aan. Ik ga rechtop zitten en wrijf met mijn handen over mijn ogen. Voor mijn gevoel ben ik net in slaap gevallen, al geeft de wekker op het nachtkastje aan dat ik ruim zes uur onder zeil ben geweest. Radu komt op de rand van het bed zitten. Hij ziet er afgemat uit. ‘Heb je nog wat kunnen slapen?’ vraag ik. Ik leg mijn hand op de zijne en streel zijn vingers die ijskoud aanvoelen. ‘Even,’ antwoordt hij. ‘Hoe is het met je ouders?’ ‘Ze zijn lichamelijk nog niet geheel hersteld en moeten zich voeden.’ ‘Hoe zijn ze er mentaal aan toe?’ ‘Naar omstandigheden goed, lijkt het. De trance is een vorm van zelfbescherming. Een diepe slaap vol herinneringen en dromen. Wel hebben traumatische ervaringen uit het verleden diepe sporen nagelaten. Ik weet niet in hoeverre die zullen verdwijnen.’ ‘Sommige dingen raak je nooit meer kwijt.’ ‘Dat is zo.’ ‘Heb je gevraagd of ze het goed vinden wat we hebben gedaan?’ Radu glimlacht flauwtjes. ‘Dat hoefde ik niet te vragen.’ ‘Ja dus.’ 213
Hij knikt. ‘Ik moet weer naar beneden,’ zegt hij. ‘Blijven jullie maar hier tot wij weg zijn. Dat is het veiligst. Het zal wel even duren eer we terugkomen. Daarbij denk ik in termen van uren. Maak je dus niet ongerust als het erg lang duurt.’ Ik knik. Radu verlaat de kamer. Ik zwaai mijn benen over de rand van het bed en loop naar het raam. Na de gordijnen opzij te hebben getrokken kijk ik naar buiten. Het erf wordt flauwtjes verlicht door de buitenlamp. De voordeur slaat dicht. Ik zie Radu naar de Tahoe lopen, gevolgd door Mila en Dumitru die zich krampachtig bewegen en schichtig om zich heen spieden. Nadat ze zijn ingestapt en weggereden ga ik naar de badkamer om me aan te kleden. Eenmaal beneden maak ik ontbijt en zeef de smeerwortelzalf, zodat er geen kruidenresten in achterblijven. Gebeurt dat wel, dan gaat de zalf schimmelen en is al mijn werk voor niets geweest. Ik giet de zalf in een donkerbruine glazen pot die ik op het aanrecht zet om af te koelen. Daarna rij ik samen met Eris op Radu’s motor naar onze praktijkruimte in het dorp, waar we sinds Veles’ verdwijning niet meer geweest zijn. In de praktijk, die ik jaren geleden heb opgezet, werk ik samen met Radu. Hij heeft niet alleen een doctorsgraad in de fysica, maar ook in de psychologie. Met behulp van zijn theoretische achtergrond en mijn kennis van kruiden en psychosynthese, behandelen we mensen met allerlei psychosociale problemen. Eris en Maire doen de administratie. Pascal werkt thuis, als kunstenaar, maar ook zijn werkruimte ligt er al bijna drie weken verlaten bij. Ik parkeer de motor. Eris opent de deur en raapt de poststukken op die op de deurmat liggen. Samen kijken we of er dringende zaken tussen zitten, wat gelukkig niet het geval is. Terloops vraag ik me af hoe het verder moet met de praktijk. Nu Radu voorlopig geen daglicht kan verdragen is overdag werken voor hem geen optie. Er zit niets anders op dan onze gezamenlijke consulten voortaan in de avond laten plaatsvinden. Hij zal zijn werkzaamheden aan de diverse universiteiten voorlopig ook moeten opschorten, aangezien hij dan in hotelkamers moet overnachten en overdag lesgeven. Maar goed, dat is van later zorg. Voorlopig hebben we belangrijker dingen aan ons hoofd.
Terug in de hoeve blijkt Radu nog niet terug te zijn. Pas drie uur nadien komt hij de keuken in, waar Eris, Pascal en ik aan tafel zitten. Hij vertelt dat Mila en Dumitru zich met tussenpozen vier keer hebben moeten voeden om volledig te kunnen herstellen. Op mijn voorzichtige vraag of er doden zijn gevallen, antwoordt hij dat dat niet het geval is. ‘Gelukkig,’ zeg ik. ‘Waar zijn ze nu?’ ‘In Maires bed. Daar kunnen ze verder op krachten komen.’ 214
‘Hoe lang hebben ze nog nodig?’ wil Pascal weten. ‘Niet lang.’ Radu komt bij ons aan tafel zitten. ‘Nu ze zichzelf hebben gevoed, is hun regeneratie drastisch versneld.’ ‘Oké.’ Pascal leunt achterover en slaat zijn armen over elkaar. ‘Dan zijn we toe aan de volgende futiliteit. Wat doen we met de strigoaica?’
Na een kortstondig overleg begeven we ons naar de kelder. De strigoaica ligt bewegingloos op het bed in de cel. Ze wekt de indruk nog steeds buiten westen te zijn, maar volgens Radu is ze wel degelijk bij bewustzijn. Eris kan dat bevestigen. Ook zij heeft actieve energiestromen waargenomen. Op de tafel, aan onze kant van de tralies, liggen verschillende attributen die me doen denken aan een middeleeuwse martelkamer. Enkel de accuboormachine en Pascals seksspeeltjes, twee paar met zuurstokroze bont afgezette handboeien, vallen zwaar uit de toon. Radu diept de sleutel van de celdeur op uit zijn broekzak. Hij draait drie van de vier sloten open. Pascal pakt de handboeien van tafel. Het gerammel van de kettingen brengt me diverse wilde nachten in herinnering, waarvan het kwijtraken van de sleuteltjes, terwijl ik dringend behoefte had aan een toilet, een van de hoogtepunten was. Pascal loopt naar het andere eind van de cel. Daar gaat hij staan wachten tot het tijd is om in actie te komen. Radu geeft de sleutel van de cel aan mij. Ik draai het laatste slot open om hem door te laten en sluit de deur achter hem af. De strigoaica heeft zich nog altijd niet bewogen. Of ze is toch van de wereld, of ze heeft een dosis zelfbeheersing waar zelfs Radu nog iets van kan leren. Radu loopt behoedzaam op het bed af. Als hij er bijna is, schiet de strigoaica overeind. Eris geeft een gil. Radu grijpt de strigoaica met één hand bij de keel en smijt haar terug op de matras. Ze schudt wild met haar hoofd. Haar tong kronkelt als een bezetene in de rondte. Haar handen veranderen in klauwen met lange, kromme nagels, waarmee ze Radu’s arm beetpakt en tot bloedens toe door zijn vlees krast. Met haar andere klauw trakteert ze hem op een welgemikte stomp in zijn kruis, die hem grommend doet dubbelklappen. Een paar meter verderop krimpt Pascal met een meelevende grimas in elkaar. Radu heeft de strigoaica niet losgelaten. Dat vind ik knap. Zijn greep is echter wel verslapt. Daardoor ziet ze kans zich los te rukken. Ze laat zich van het bed vallen en rent naar de andere kant van de cel waar ze in gebogen houding blijft staan, als een tennisster die op de service van haar opponente staat te wachten.
215
Radu heeft zich inmiddels hersteld. Hij loopt met kalme passen op de strigoaica af. Zijn mimiek bezorgt me de rillingen. Uiteraard wacht de strigoaica niet tot hij bij haar is. Ze schiet onverwachts opzij en weet hem te passeren. Het kat en muisspel dat volgt is zenuwslopend. Al is Radu sneller dan zij, hij is gewond en moet oppassen voor haar klauwen en moordlustige tong. Als hij haar eindelijk te pakken heeft, sleurt hij haar mee naar de plek waar Pascal staat te wachten en beukt haar ruggelings tegen de tralies. Met één hand om haar hals en de andere om haar onderarm, lukt het hem haar arm zo te draaien dat Pascal een handboei kan aanbrengen. Het vastmaken van de tweede arm gaat gemakkelijker. Pascal gebruikt de overgebleven boeien om haar enkels te fixeren. Zodra de strigoaica vaststaat, stapt Radu achteruit en bekijkt de wonden op zijn arm, die nog steeds bloeden. Ik maak de celdeur open. Tot zover is alles min of meer gesmeerd verlopen. Nu komt het lastige deel. Ik pak mijn heksenmes, een priem en mijn gerepareerde amulet. Eris ontfermt zich over de boormachine en een rijzweep, ook een van Pascals seksspeeltjes. Pascal sjouwt het zwaarste onderdeel de cel in: een bak vol gloeiende kolen waar, als kers op de taart, de smeedijzeren pook van het haardstel in staat te smeulen. Radu heeft geen wapens nodig. Die heeft hij van zichzelf al voldoende. De strigoaica houdt ons argwanend in de gaten. Haar blauwe ogen flitsen van de een naar de ander. Haar klauwen openen en sluiten zich. Ik hoop dat de dreiging die wij uitstralen haar bang genoeg maakt om door te slaan. Zo niet, dan zijn we genoodzaakt onze wapens ook daadwerkelijk te gebruiken, wat ik geen prettig idee vind. In beide gevallen zal ze het er niet levend vanaf brengen. Radu heeft ons ervan weten te overtuigen dat ze vernietigd moet worden. Natuurlijk heeft hij gelijk, maar omdat ik de mens achter het monster zo duidelijk kan zien, heb ik de grootste moeite om me erbij neer te leggen dat er geen andere mogelijkheid is. Radu loopt op de strigoaica af. Hij blijft vlak voor haar stilstaan en kijkt met een ondoorgrondelijke blik op haar neer. ‘Ik geef je een keus,’ zegt hij, ‘en ik zeg het maar één keer, dus luister goed.’ De strigoaica zegt niets. Het puntje van haar tong schiet heen en weer als de tong van een slang. ‘Ik wil enkele dingen van je horen,’ vervolgt Radu, ‘Dat kan op prettige of onprettige wijze. Aan jou de beslissing wat het wordt.’ ‘Val dood!’
216
‘Prima.’ Radu begint de knoopjes van zijn overhemd los te maken. De stilte is om te snijden. ‘Weet je wat ik ben?’ vraagt hij. ‘Moroi.’ Ze spuwt het woord uit alsof het iets smerigs is. ‘Dat klopt. Heb je enig idee wat dat inhoudt?’ Radu maakt het laatste knoopje los en trekt zijn overhemd uit zijn broek. Hij laat het van zijn schouders glijden, waarna hij het als een volleerd stripper op de grond deponeert. Het is jammer dat de half genezen brandwonden zijn huid het aanzien geven van een droogvlakte in Afrika, in de kleur van gekookte kreeft. Verder is de aanblik die hij biedt uiterst sexy. ‘Ik ben maar half vampier,’ gaat hij onverstoorbaar verder, terwijl hij aan zijn broeksriem begint te prutsen. ‘Ik drink bloed, net als jij, maar zonder fatale afloop. Niettemin ligt het in mijn aard te doden.’ Ah, een functioneel leugentje. En niet te vergeten: een broekriem die op de grond valt. Ga zo door Radu! ‘Ik kan uiterst wreed zijn,’ verklaart hij met een glimlach die het meest verkilde vrouwenhart nog zou doen smelten. ‘Als je verkiest te zwijgen, zal ik je martelen.’ ‘Ik voel geen pijn.’ ‘Maakt dat verschil wanneer je je ledematen verliest, zodat je jezelf niet meer kunt voeden? Als je tot in eeuwigheid wordt verteerd door een honger die zo ondraaglijk is, dat je niets liever zou willen dan sterven?’ Radu maakt de knoopsluiting van zijn spijkerbroek los. In gedachten hoor ik de uitbundige klanken van een bigband. Of zou triphop beter zijn? Een traag nummer met zo’n lekkere dreun eronder? Nee, toch maar niet. Een bigband is stijlvoller en past beter bij hem. Radu ontdoet zich van zijn schoenen. ‘Waar is jullie schuilplaats?’ vraagt hij. Als antwoord krijgt hij een hoog gekakel te horen, dat vermoedelijk voor lachen moet doorgaan. In twee passen is hij bij de strigoaica. Hij pakt haar onderarmen beet en breekt ze moeiteloos. Het klinkt alsof hij een kip een poot uitdraait. Ik huiver. ‘Ik voel geen pijn,’ herhaalt de strigoaica, ‘en ik genees vanzelf weer. Je kunt me niet deren.’ Radu zegt niets. Hij keert haar de rug toe en trekt zijn sokken uit. Daarna laat hij zijn broek over zijn smalle heupen glijden. Twee slanke, gespierde benen komen tevoorschijn. Het ondergoed dat hij draagt is weinig verhullend. Als het niet zo ongepast was, zou ik hem ter plekke aanranden en onze vrijpartij van gisteren nog eens dunnetjes overdoen. ‘Ik stel voor dat je mij vertelt wat ik wil weten,’ richt Radu zich weer tot de strigoaica. ‘Zo niet, dan zul je daar spijt van krijgen. Pascal…’ Radu laat zijn broek bovenop zijn overhemd
217
vallen en steekt een hand uit. Pascal geeft hem de pook met een dramatische zwaai aan. Het uiteinde is geel, overlopend in feloranje. Radu draait zich terug naar de strigoaica. Hij zwaait de pook vlak voor haar gezicht heen en weer. ‘Waar is jullie schuilplaats?’ herhaalt hij. ‘Dat zeg ik niet.’ Radu klemt een hand om haar kin. Hij beweegt de pook langzaam naar haar rechteroog. De strigoaica kan geen kant op en blaast naar hem als een kat. Haar tong schiet ver naar buiten. Radu houdt juist genoeg afstand om buiten bereik ervan te blijven. ‘Ik tel tot drie.’ zegt hij op ijzige toon. ‘Eén…’ De strigoaica grauwt naar hem. ‘Twee...’ Ze trekt haar tong terug naar binnen. Haar rode lokken veranderen in een zee van krullen. Haar ogen worden groen. Ineens is het Maire die met haar rug tegen de tralies staat. ‘Alsjeblieft,’ prevelt ze. ‘Ik ben het. Je bent in de war. Laat me gaan. Je weet toch hoeveel ik van je hou…’ Haar blik is smekend, de klank van haar stem zachter dan fluweel. Heel even lijkt Radu van zijn stuk gebracht. Dan zegt hij ‘drie’. De strigoaica krijst in machteloze woede. Ik wend mijn gezicht af. Pijnloos of niet, dit kan ik niet aanzien. Oké, ik heb ooit ongeveer hetzelfde geintje uitgehaald door een roodgloeiend mes in Pascals schouder te steken, maar dat was om een bloeding te stelpen, niet om hem te verminken. ‘Geef antwoord,’ hoor ik Radu snauwen. Daarna een knal van ijzer op ijzer. Verschrikt kijk ik op. Hij heeft de pook tegen de tralies geslagen, in plaats van het oog van de strigoaica te doorsteken. Ze ziet er weer uit als zichzelf en rukt ziedend van woede aan haar boeien. Radu smijt de pook terug in de barbecue, ontdoet zich van zijn laatste kledingstuk en hurkt op de grond. Zijn menselijke gestalte vloeit snel en soepel over in die van een bovenmaatse zwarte wolf. De wolf rekt zich uit en gromt dreigend. Zijn goudkleurige ogen glinsteren. Hij sluipt met opgetrokken bovenlip op de strigoaica af. ‘Als ik jou was, zou ik eieren voor mijn geld kiezen,’ neemt Pascal het verbale gedeelte voor zijn rekening. ‘Hij meent alles wat hij heeft gezegd. Als je niet vertelt waar jullie schuilplaats is, scheurt hij je aan stukken, uiteraard zonder je te doden. We verbranden je ledematen en stoppen jou in een metalen kist waar je met geen mogelijkheid uit kunt ontsnappen. De kist metselen we hier in de kelder in. Niemand zal je komen redden.’ De strigoaica knippert met haar ogen en wringt haar polsen nerveus heen en weer. Er dwarrelt een stuk pluche op de grond, dat zoetig contrasteert met de grauwe betonvloer van de cel. 218
‘Zal ik hem op je af sturen?’ vraagt Pascal liefjes, terwijl hij een blik op Radu werpt, die met katachtige stappen vlak voor de strigoaica heen en weer loopt. Radu maakt een kort jankgeluid en richt zijn ogen op Pascal. Zijn hoektanden blikkeren. De strigoaica houdt hem angstvallig in de gaten. ‘Hij heeft sinds gisteren niet meer gegeten,’ vervolgt Pascal zijn betoog. ‘Hij vergaat van de honger. Hij kan haast niet wachten tot ik hem toestemming geef een hap uit je lijf te nemen.’ ‘Je doet maar,’ sist ze. ‘Je kunt er ook voor kiezen om te vertellen waar Maire, Veles en je vriendje zich bevinden. Dan zul je er heel wat beter vanaf komen.’ ‘Nooit!’ ‘Goed, dan niet.’ Pascal maakt een achteloze handbeweging. Radu doet een uitval naar de strigoaica. Hij boort zijn tanden diep in haar onderbeen. Zo blijft hij staan, zijn ogen strak op Pascal gericht. Het gegrom dat uit zijn keel opwelt is zo zwaar, dat ik de geluidsgolven kan voelen. ‘Ga je praten of zal ik hem opdracht geven je been te amputeren?’ vraagt Pascal. Geen reactie. Pascal geeft Radu het teken dat hij zijn gang kan gaan. Radu verstevigt zijn greep en begint woest met zijn kop te schudden. Ik hoor bot kraken en pezen afscheuren. De strigoaica spert haar ogen wagenwijd open. Eindelijk lijkt ze te beseffen dat het menens is. ‘Het verbrande huis!’ gilt ze. ‘In de kelder!’ ‘Heb je het over Maluwe?’ vraagt Pascal. ‘Vlakbij! Het is hier vlakbij! Laat hem ophouden! Alsjeblieft!’ Pascal heft een hand op. Radu laat de strigoaica los en stapt achteruit. Net als toen ik het mes uit haar lijf trok, is er geen spoor van bloed te bekennen. Radu transformeert vloeiend terug naar zijn menselijke gedaante. Hij spuwt het weefsel van de strigoaica dat hij heeft binnengekregen uit. ‘Wat heeft ze gezegd?’ vraagt hij. ‘Vidar zit in Maluwe. Blijkbaar is de fundering nog intact.’ Radu legt zijn handen tegen de strigoaicas slapen. ‘Is dat waar?’ vraagt hij, terwijl hij haar indringend aankijkt. ‘Het huis is verbrand. Het is hier vlakbij.’ ‘En jullie houden je schuil in de kelder?’ ‘Ja.’ ‘Waar is Maire?’ 219
‘Ook daar.’ ‘En de kinderen?’ ‘Die ook.’ Radu laat zijn handen zakken. ‘Ze spreekt de waarheid,’ zegt hij. ‘Hoe weet jij eigenlijk zo goed wat er in Maires hoofd verborgen zit?’ vraagt Eris. De strigoaica werpt haar een felle blik toe. ‘Dat gaat je niets aan.’ ‘Ik raad je aan om onze verdere vragen te beantwoorden,’ laat Pascal zich horen. ‘Radu is zo weer getransformeerd. Als het zover komt, zal ik er persoonlijk op toezien dat je minstens een been kwijtraakt.’ ‘Ik kan inbreken in het geheugen.’ Pascal maakt een snuivend geluid. ‘Een biologische hacker. Het is te hopen dat defensie daar geen lucht van krijgt.’ ‘Waarom hebben jullie ons proberen wijs te maken dat het een vinger van Veles was, die in het luciferdoosje zat?’ vraag ik. ‘Vanwege jou.’ ‘O?’ Ik trek mijn wenkbrauwen op. ‘Leg eens uit.’ ‘Jij bent een heks.’ ‘Ja, en?’ ‘Mijn Tanár dacht dat je onze schuilplaats zou vinden als je iets van het jongetje in handen kreeg.’ De Strigoaica houdt haar hoofd schuin en staart me strak aan. Om haar mond speelt een boosaardig lachje. Er komt een onthutsende gedachte in me op. ‘Het verband om Veles’ hand,’ zeg ik. ‘Wat heeft dat te betekenen?’ ‘Wat denk je?’ De strigoaica grinnikt vals. Pascal beent op haar af en verkoopt haar een snoeiharde mep. De strigoaica lacht kakelend. Ze spuwt naar hem. Haar speeksel komt sissend in aanraking met zijn wang. Vloekend veegt Pascal het van zich af. Zijn litteken is vuurrood. ‘Geef antwoord!’ schreeuwt hij, ‘Of ik steek je ogen alsnog uit.’ Hij rukt de pook uit de bak kolen en loopt ermee in haar richting. De strigoaica maakt een blazend geluid. Ze drukt haar rug stijf tegen de tralies. ‘Hij is ongedeerd!’ gilt ze met schrille stem. Pascal laat de pook zakken. ‘En Maire?’ vraagt hij. ‘Leeft zij nog?’ ‘Ja.’ Pascal smijt de pook terug in de bak kolen. De strigoaica laat een irritant gegiechel horen. ‘Oké,’ zeg ik. ‘Ik weet genoeg. Iemand anders nog vragen?’
220
Het blijft stil. Radu, die zijn kleren weer heeft aangetrokken, draait zich naar ons om. ‘Gaan jullie maar naar boven,’ zegt hij. ‘Ik kom zo.’ We vragen geen van drieën waarom hij alleen met de strigoaica wil achterblijven. Dat laat zich gemakkelijk raden. Pascal neemt de bak kolen mee. Eris en ik volgen met de rest van de spullen. Vlak voor de kelderdeur achter ons dichtvalt hoor ik een ijselijke gil. Daarna stilte. Wanneer Radu boven komt, heeft hij een metalen emmer bij zich. Hij zet hem bij de deuropening van de woonkamer neer. ‘De strigoaica zal niet meer herrijzen,’ zegt hij. ‘Haar harten liggen in de emmer. Jullie weten wat daarmee moet gebeuren. Haar lichaam moet zo snel mogelijk worden opgeruimd.’ Ik knik. ‘Ik denk dat de oude begraafplaats de beste plek is,’ zeg ik. ‘Die wordt niet meer gebruikt.’ ‘Goed. Om haar geest rust te geven vul je haar mond, neus en oren met as. Leg haar met het gezicht omlaag in de aarde. Daarna bedek je haar met doornige takken en maak je het graf dicht. Ik kan niet meer naar buiten. Het wordt licht.’ Radu maakt aanstalten de kamer te verlaten. ‘Radu!’ Eris springt op. ‘We moeten naar Veles toe. Morgen is het volle maan.’ Radu houdt stil. ‘Dat kan niet,’ zegt hij. ‘Maar Veles zal het meisje doden als we niets doen.’ ‘Misschien voert Vidar zijn dreigement niet uit,’ probeert Pascal Eris te sussen. ‘En wat als hij het wel doet?’ ‘Zonder Radu in de aanval gaan, is wat mij betreft geen optie.’ ‘Maar hij kan zichzelf toch beschermen tegen de zon, net als gisteren?’ ‘Te gevaarlijk, met Vidar in de buurt.’ ‘Dus laten we Veles dat meisje gewoon maar afslachten?’ ‘Pascal heeft gelijk,’ zegt Radu. ‘Het is onverstandig om roekeloos te werk te gaan. We wachten tot morgennacht.’ ‘Maar…’ ‘We hebben geen keus, Eris.’ Radu draait zich om en verlaat de kamer. Eris zinkt verslagen terug op haar stoel. Het staat mij ook niet aan dat we moeten wachten, maar ik ben het met Radu en Pascal eens. Als we er nu blindelings op af gaan en door Vidar te grazen worden genomen, heeft niemand daar iets aan. Pascal pakt een plastic tasje en vult het met as uit de open haard. Hij neemt het mee naar de kelder. Eris en ik volgen hem de glibberige treden af naar de eerste ruimte. De strigoaica ligt op haar rug op de vloer. Ze ziet er verrassend vredig uit. In haar borst, op de plaats waar haar 221
twee harten zich zouden moeten bevinden, zie ik een gapend gat. Weer is er geen bloed te zien. Het lijkt wel of een strigoi helemaal geen bloedsomloop heeft en in plaats daarvan puur op de levenskracht van zijn of haar slachtoffers teert. Nadat we alle drie latex handschoenen hebben aangetrokken, pakt Pascal een hand as uit de zak die door Eris wordt opengehouden. Ik leg mijn hand onder de nek van de strigoaica en duw haar hoofd achterover. Haar mond zakt open. Pascal propt er zoveel mogelijk as in. Zo gauw haar neus en oren ook vol zitten, rollen we haar in een laken en dragen haar de kelder uit. Het bezorgt me een flashback van Vidar die door Radu en Pascal de trap op gezeuld wordt. Ik hoop dat dit het laatste lijk is dat door ons gedumpt moet worden, maar dat zal wel niet. De kans dat we Vidars uitvaart nogmaals moeten regelen is groot. Ik neem me voor het deze keer wel goed te doen. We leggen de strigoaica in de Tahoe en rijden zwijgend naar de begraafplaats. Eris gaat op de uitkijk staan terwijl Pascal en ik een diep gat graven, waar we de strigoaica voorzichtig in laten zakken. We bedekken haar lijk met vuurdoorn- en rozentakken. Tijdens het dichtmaken van het graf realiseer ik me dat ik niet eens weet hoe ze heet. Niet dat het iets uitmaakt, want van een grafsteen kan geen sprake zijn, maar toch staat het idee haar te dumpen als een stuk vuil me niet aan. We camoufleren de omgewoelde aarde zo goed mogelijk door er compost, takken en dennennaalden overheen te gooien. Daarna rijden we terug naar huis. Eris zit voorin naast Pascal. Ik leun met mijn hoofd tegen het zijraam en tuur naar buiten. Het wordt snel licht. De zon schittert tussen de bomen door. Boven de velden die we passeren hangt een sluierachtige ochtendnevel. Het gebrom van de Tahoe is slaapverwekkend, maar ik ben te rusteloos om eraan toe te geven. Terug op het erf gaan Pascal en Eris de schuur in om een doos spijkers, zaagsel en een fles lampenolie te halen. Ik loop naar de hoeve om de emmer met de harten te halen. Radu heeft het kussensloop van het bed uit de kelder er overheen gedrapeerd. Ik weersta de verleiding er een blik onder te werpen en ga naar buiten. Pascal en Eris staan al bij de Tahoe op me te wachten, gewapend met een grote plastic tas. ‘Waar gaan we het doen?’ vraagt Pascal. ‘Niet hier.’ ‘Mijn idee.’ ‘Laten we een eind het bos in rijden en dan een stuk lopen. We moeten zien te voorkomen dat de rook door iemand wordt opgemerkt.’ Ik stap in. De emmer met de harten zet ik tussen mijn benen op de vloer neer. Eris gaat, met de plastic tas naast zich, op de achterbank zitten. Pascal 222
neemt achter het stuur plaats en rijdt de Tahoe het erf af. We hobbelen ruim een uur voort over kronkelende zandpaden vol kuilen en verwijderen ons verder en verder van de bewoonde wereld. De paden worden almaar slechter. Wanneer rijden onmogelijk wordt, stappen we uit en gaan te voet verder. We ploeteren door woekerend struikgewas en over los rondslingerende takken, tot we een geschikte open plek vinden. Ik zet de emmer op de grond neer. Eris dumpt de tas ernaast. ‘Goed,’ zegt Pascal. ‘Wat doen we nu?’ ‘De harten doorboren. Maar eerst moeten we zand in de emmer gooien, anders wordt hij te heet als we de harten erin verbranden.’ Pascal knikt. Hij diept een paar latex handschoenen uit de tas op en trekt ze aan. Ik volg zijn voorbeeld, waarna ik het kussensloop van de emmer trek. Er liggen twee perfect ronde vleesklompen in, beide omhuld door een blauwachtig vlies waarvan het oppervlak is bedekt met een wirwar van dunne bloedvaatjes. Met mijn blik op oneindig en mijn verstand op nul steek ik mijn hand in de emmer. Het hart dat ik oppak heeft in tegenstelling tot een mensenhart maar één opening. Er bungelt een restje slagader aan, dat met een stukje touw is afgebonden. ‘Wat een raar geval,’ merkt Eris op. ‘Zeg dat wel. Ik had verwacht dat er…’ Het hart maakt een schokkerige beweging. Met een kreet laat ik het vallen. Eris geeft ook een gil en springt achteruit. Pascal grinnikt nerveus. ‘Dat ding klopt verdomme nog,’ merkt hij overbodig op. ‘Laten we alsjeblieft opschieten,’ zeg ik. ‘Ik krijg hier de kriebels van.’ ‘Anders ik wel,’ valt Eris me bij. Ik pak het tweede hart uit de emmer en leg het zo vlug mogelijk op de grond. Eris vult de emmer voor eenderde met zand. Tijdens het terugleggen van de harten staat de kippenvel huizenhoog op mijn armen. ‘Jouw beurt,’ zeg ik tegen Pascal. ‘Met genoegen.’ Hij zakt door zijn knieën en pakt een handvol spijkers uit de tas. Ze zijn ongeveer tien centimeter lang. ‘Daar gaat ie dan,’ kondigt hij aan. Hij heft een spijker op en laat hem met kracht neerkomen. Een donkerrode straal smurrie spuit omhoog. Pascal duikt net op tijd opzij en belandt met zijn hoofd en een arm in de bosjes. Foeterend komt hij overeind. ‘Ik vroeg me al af waar haar bloed gebleven was,’ zeg ik. Pascal maakt een grommend geluid. Hij pakt het kussensloop en drapeert het over de emmer. De rest van het karwei klaart hij op de tast.
223
Bij nader inzien hebben we het zaagsel niet nodig. Ik prop het kussensloop in de emmer, giet er lampenolie overheen en hou er een lucifer bij. De vlammen likken gretig aan het rood. Er stijgt een rookpluim op die zo stinkt, dat mijn maag in opstand komt. Haastig maak ik me uit de voeten. Pascal en Eris volgen. We gaan op veilige afstand op de mossige bosgrond zitten wachten tot het vuur vanzelf uitgaat. Als het eindelijk zover is, nemen we de emmer mee naar de dichtstbijzijnde rivier waar we de inhoud in het water lozen.
Thuis ga ik niet naar mijn eigen kamer. Ik kan het idee dat mijn bed is bevuild door de strigoaica niet van me afzetten. De gedachte dat ik dagenlang, kwetsbaar en weerloos, in mijn slaap naast haar heb gelegen is helemaal afschuwelijk. En ik heb haar meermaals aangeraakt. Bah! Ik loop op mijn tenen de gang door en duw Radu’s kamerdeur open. Tegen verwachting in is hij nog wakker. Hij ligt op zijn rug naar het plafond te staren. ‘Kun je niet slapen?’ vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. ‘Hoe komt dat?’ Ik trek de deur achter me dicht en loop naar het bed. Radu geeft geen antwoord. Hij komt overeind en gaat op de rand van zijn bed zitten. Met een vermoeid gebaar strijkt hij een hand over zijn ogen. ‘Hebben jullie de harten vernietigd?’ vraagt hij. ‘Ja.’ Ik neem op de stoel tegenover hem plaats. ‘De as is uitgestrooid. Hoe is het met je ouders?’ ‘Naar omstandigheden goed. Ik ga zo nog even bij ze kijken.’ ‘Vind je het goed als ik met je meega?’ Hij knikt. Samen lopen we naar Maires kamer. Radu duwt de deur geluidloos open. De luiken en gordijnen zijn gesloten, maar toch is het niet donker. Het lampje op het nachtkastje verspreidt een zachtgeel licht. Mila en Dumitru liggen dicht tegen elkaar aan in het brede hemelbed. Dumitru met zijn rug naar de deur, zodat ik zijn gezicht niet kan zien. Zijn armen liggen om Mila heen, die haar gezicht tegen zijn borst verborgen houdt. Zijn kin rust op haar kruin. Heel even blijven we staan kijken, dan trekt Radu de deur weer dicht. ‘Laten wij ook maar proberen te slapen,’ zegt hij. ‘We moeten morgen uitgerust op pad gaan.’ ‘Dat is waar,’ beaam ik. ‘Bovendien ben ik al dat bloedverlies nog niet te boven.’ Ik steek mijn tong uit.
224
Radu’s mondhoeken krullen lichtjes op. Zijn vingers sluiten zich om mijn hand. ‘Slaap je bij mij?’ vraagt hij. ‘Wat dacht je dan?’ Ik loop met hem mee naar zijn slaapkamer. Na me te hebben uitgekleed kruip ik bij hem onder het dekbed. Zijn armen glijden om me heen. Hij trekt me dicht tegen zich aan. ‘Te iubesk,’ fluistert hij in mijn oor. Ik kan het niet helpen dat ik moet grinniken. ‘Ik nog veel meer van jou,’ zeg ik. Ik nestel me nog dichter tegen hem aan. Niet veel later arriveer ik in dromenland.
225
27 Cat
Ik word wakker van een mond die langs de mijne strijkt. Nog slaapdronken tast ik naar de plaats waar ik een nek verwacht. Die is er inderdaad. Ik sla mijn armen er omheen. Het gekietel verandert in een echte kus die na een tiental seconden wordt afgebroken. Ik doe mijn ogen open en kijk recht in die van Radu. Hij is al aangekleed en heeft een dampende mok thee op het nachtkastje naast het bed gezet. ‘Goedemor… avond,’ begroet ik hem. ‘Hetzelfde.’ Hij glimlacht flauwtjes en heel even lijkt het of alles bij het oude is. Dan komt de werkelijkheid om de hoek kijken en razen de zenuwen eensklaps door mijn lijf. Radu komt uit zijn geknielde houding overeind. ‘Ik moet me voeden,’ zegt hij. ‘Mijn ouders ook.’ Ik knik. ‘Zijn Pascal en Eris al wakker?’ ‘Die ga ik nu wekken.’ ‘Ik zal zorgen dat we klaar zijn als je terugkomt.’ ‘Jullie hebben ongeveer twee uur de tijd.’ ‘Oké.’ Radu verlaat de kamer. Ik pak de theemok van het nachtkastje. Zo gauw mijn thee op is, hijs ik mezelf overeind en ga naar Pascals kamer. Hij ligt samen met Eris in bed. Op het nachtkastje staan twee lege mokken. ‘We moeten ons aankleden,’ zeg ik, ‘en ons voorbereiden op Vidar.’ ‘Goed plan.’ Pascal komt in beweging. Eris eveneens. Ik ga naar mijn kamer, waar ik een spijkerbroek en zwarte trui aantrek. Vidar is dan wel gezegend met nachtzicht, maar donkere kleuren zijn in het nachtelijk duister hoe dan ook moeilijker te onderscheiden dan lichte. Mijn heksenmes bevestig ik in een leren schede aan mijn riem. De amulet steek ik in mijn broekzak. Als laatste bind ik mijn haar in een paardenstaart en pak mijn leren motorjack uit de kast. Hopelijk komt Vidars tong daar niet zo gemakkelijk doorheen, al kan ik me niet voorstellen dat het leer afdoende bescherming zal bieden. Maar alle beetjes helpen, nietwaar?
226
Beneden zit Pascal al in de keuken. Ook hij heeft zichzelf in een donkere outfit gehesen. Het geweer staat vlak naast hem tegen de muur. Ik hang mijn jack over een stoel. Eris komt ook binnen en neemt bij Pascal aan tafel plaats. ‘Laten we voor we weggaan iets eten,’ stel ik voor. ‘Het is niet verstandig om er met een lege maag op uit te gaan.’ Eris trekt haar neus op. ‘Ik krijg geen hap door mijn keel.’ ‘Probeer het toch maar.’ Ik dek de tafel. Pascal zet een pot sterke koffie. Uiteindelijk krijg ik Eris zover dat ze tegen heug en meug een stuk stokbrood met ham verorbert. Pascal heeft aanzienlijk minder moeite met het wegwerken van voedsel. Zelf neem ik een kaal stuk stokbrood dat ik wegspoel met zwarte koffie. We zitten net aan onze derde kop koffie als Radu terugkomt. Mila en Dumitru zijn bij hem. Ze blijven in de deuropening stilstaan en laten hun ogen door de keuken glijden. Door hoe ze er nu uitzien, is het moeilijk te geloven dat ze nog geen twee dagen geleden uit hun graf zijn opgestaan. Hun huid heeft een gezonde teint en hun blik is helder. Pas nu valt me op hoeveel Radu uiterlijk op zijn vader lijkt. Alleen de vreemde kleur van zijn ogen en het ravenzwarte haar heeft hij van zijn moeder. Zij bezit een exotische schoonheid die me doet denken aan het borstbeeld van Nefertiti, dat ik ooit in een museum in Berlijn gezien heb. Dumitru is de eerste die in beweging komt. Hij schudt ons de hand, mij als laatste, en stelt zichzelf voor als Dumi. Zijn handdruk is krachtig en laat een intense hitte op mijn huid achter. In tegenstelling tot Radu heeft zijn uitstraling iets jongensachtigs. Zijn zwarte ogen dwalen belangstellend over mijn gezicht. Mila is een halve kop kleiner dan ik. Iets in haar houding zegt me dat ze, ondanks haar woelige verleden, of misschien juist wel daardoor, niet gemakkelijk van de wijs te brengen is. Ze gedraagt zich afstandelijker dan Dumi. Haar handdruk is kort, net als de blik waarmee ze me polst. Desondanks komt ze niet onvriendelijk over. Wel kalm en kordaat, maar dat is gezien de komende reddingsactie alleen maar prettig. Zodra we aan tafel zitten, blijkt Radu Dumi en Mila uitvoerig te hebben ingelicht over Vidar. Het valt me op dat hij hen aanspreekt met hun voornamen, iets waar ze nauwelijks van op lijken te kijken. We bespreken voor de zoveelste keer wat Vidars zwakke plek zou kunnen zijn. Die moet hij hebben, want iedereen heeft er een, maar helaas is er behalve het doorboren van zijn harten tot nu toe niets boven water gekomen. Zelfs niet toen Radu het document nogmaals binnenstebuiten keerde, in de hoop iets over het hoofd te hebben gezien.
227
Dumi en Mila zitten naast elkaar op de hoekbank. Ze zeggen niet veel. Het moet vreemd voor hen zijn om zich vrijwel direct na hun herrijzenis in een positie als deze te bevinden. Opgezadeld met drie vreemden. In gezelschap van hun verloren zoon die ‘ineens’ geen jongen van achttien meer is, maar een volwassen man. Een moroi, net als zijzelf. Bovendien komen ze straks mogelijk oog in oog met hun moordenaar te staan. Dat zal een behoorlijke impact hebben. Het zet me ertoe aan te vragen of ze het wel zien zitten om aan ons offensief mee te werken. Beiden antwoorden bevestigend, waarna we onze discussie voortzetten. Ook nu komen we niet verder dan hetgeen we al wisten. Radu stelt voor de meest voor de hand liggende scenario’s onder de loep te nemen. Degene waarin Vidar er niet is als wij bij zijn schuilplaats aankomen bevalt me het meest. Is hij er wel, dan zijn Radu, Mila en Dumi de aangewezen personen om hem onschadelijk te maken. Pascal, Eris en ik fungeren als back-up. We besluiten te voet naar Maluwe te gaan. Dat de Tahoe nauwelijks bescherming biedt, is al gebleken toen Radu en ik de spullen voor het infuus gingen halen. Daarbij komt nog dat het geronk van de motor onze nadering wel eens zou kunnen verraden, niet bevorderlijk voor het element van verrassing dat we in gedachten hebben.
Een halfuur nadat we onze bespreking hebben afgerond gaan we op weg. Radu loopt zoals gewoonlijk voorop. De volle maan verschuilt zich achter de wolken. Daardoor is het stikdonker in het bos. Het maakt vooruit komen allesbehalve gemakkelijk. Mila, die me waarschijnlijk voor de zoveelste keer heeft horen struikelen, pakt mijn hand vast en leidt me door het duister. Met mijn andere hand hou ik Eris beet, die op haar beurt Pascal vasthoudt. Het gekraak om ons heen maakt me onrustig, iets waar ik vroeger geen greintje last van had. De extreme lichaamskracht die ik als weerwolf bezat, maakte het simpel om mezelf te verdedigen, mocht ik worden belaagd door opdringerige individuen. Niet dat zoiets ooit is gebeurd, maar daar gaat het niet om. Het punt is dat ik me tegenwoordig weerlozer voel dan me lief is. Misschien is het tijd om datgene te aanvaarden wat ik al jaren weet, maar aldoor hardnekkig heb ontkend: als mijn lichaam geen schade had ondervonden van de transformaties, was ik liever weerwolf gebleven. Radu houdt stil. ´Het is nog tweehonderd meter naar Maluwe,’ zegt hij. ‘Jullie blijven hier. Ik verken de omgeving.’ Een zacht geruis weerklinkt. Radu drukt zijn kleren in mijn handen. Zijn menselijke gedaante maakt plaats voor die van een wolf, waarna hij zich snel en geluidloos verwijdert.
228
Het wachten is zenuwslopend en dat komt niet alleen doordat Vidar in de buurt kan rondsluipen. Ik heb geen idee in hoeverre Dumi en Mila zichzelf in de hand kunnen houden. Niet dat ze er daarstraks erg hongerig uitzagen, maar ik ken ze nog niet goed genoeg om hen klakkeloos te durven vertrouwen. Wel is het een geruststellende gedachte dat Radu ons zonder aarzelen met hen alleen heeft gelaten. Bij twijfel aan hun zelfbeheersing zou hij dat in geen geval gedaan hebben. De mogelijkheid dat hij hun zelfdiscipline heeft overschat moet ik maar uit mijn hoofd zien te zetten. Er komt een hand op mijn schouder neer, zachtjes en volkomen onverwachts. Van schrik laat ik Radu’s spijkerbroek uit mijn handen vallen. ‘Cat,’ fluistert een mannenstem. Ik kijk opzij, recht in Dumi’s ogen. Ze hebben een onnatuurlijke glans in het donker. De woorden ‘roofdier’, ‘bloedzuiger’ en ‘levensgevaarlijk’ gonzen door mijn hoofd. Ik slik mechanisch en moet mezelf dwingen te blijven staan waar ik sta. ‘Wat is er?’ weet ik uit te brengen. Dumi buigt zich lichtjes voorover. Zijn ogen zuigen zich vast aan die van mij. Angst giert met raspende uithalen door mijn ingewanden en ik durf nauwelijks adem te halen. Zo onopvallend mogelijk steek ik mijn vrije hand in mijn broekzak. Mijn vingertoppen vinden het taxushout en schuiven er millimeter voor millimeter overheen. Dumi pakt mijn pols vast. Hij trekt mijn hand omhoog. De amulet ontglipt me. In gedachten zie ik een tentakel naar buiten kronkelen en zich vasthechten op mijn huid. Ik knijp mijn ogen stijf dicht. ‘Cat,’ herhaalt Dumi. ‘Je hoeft niet bang voor ons te zijn.’ Zijn mond bevindt zich vlak naast mijn oor. Ik kan zijn adem voelen; een hete luchtstroom die langs mijn oorlelletje kriebelt. ‘Sorry,’ fluister ik terug. ‘Ik ben gewoon een beetje gespannen.’ Ik doe mijn best een glimlach te produceren. Het wil niet erg lukken. ‘Ik begrijp het wel.’ Dumi’s greep om mijn pols verslapt. Zijn andere hand verdwijnt van mijn schouder. Er blijft een warme gloed achter, die mijn huid doet tintelen. Dumi verwijdert zich een paar meter. Ik haal een paar keer diep adem en raap Radu’s spijkerbroek op. Mijn hartslag kalmeert. Het klamme zweet dat op mijn rug staat, loopt kriebelend naar beneden. Eris steekt een arm door de mijne en laat haar hoofd tegen mijn schouder rusten. Ik kan haar voelen trillen van nervositeit. Hopelijk weet ze haar hersens bij elkaar te houden als het er straks om spant. Ik heb mezelf voorgenomen haar, indien mogelijk, buiten het strijdtoneel te houden.
229
Ergens voor ons klinkt geritsel tussen de struiken. Vlug duw ik Radu’s kleren in Eris’ handen en peuter de amulet uit mijn broekzak. Met de amulet in mijn ene hand en mijn mes in de andere tuur ik het donker in. Het geritsel komt dichterbij. Er breekt een takje. Dan een zacht grommen, gevolgd door een zinderende energiestroom die terloops contact maakt. De greep om mijn mes verslapt. Uit de struiken komt een donkere gedaante tevoorschijn. ‘En?’ fluistert Pascal, zodra Radu getransformeerd is. ‘We maken een omtrekkende beweging om benedenwinds van Maluwe te komen. Van daaruit kunnen we de directe omgeving van het huis overzien en onze strategie bepalen.’ Radu trekt zijn kleren weer aan. Hij gaat ons voor het pad af, dwars door het bos. Tussen de bomen is het nog donkerder dan op de paden. Het is een lastige opgave om vooruit te komen zonder al teveel lawaai te maken. Om de haverklap maken Eris, Pascal en ik een misstap. Een keer komt mijn voet in een kuil terecht en verlies ik mijn evenwicht. Mijn gezicht schampt langs een knoestige tak. Voorzien van een pijnlijke schaafwond en dito buil ploeter ik verder. We doen er ruim een halfuur over om de dichte strook struikgewas te bereiken, die door Radu als schuilplaats is uitgekozen. Maluwe bevindt zich ongeveer twintig meter verderop, aan de andere kant van een open plek. De fontein op de oprit wordt flauwtjes beschenen door het licht dat via de kelderroosters naar buiten valt. Er vlak naast staat een auto. Radu kleedt zich opnieuw uit. Dumi volgt zijn voorbeeld. Ze sluipen in wolvengedaante op de ruïne af om uit te zoeken waar de ingang van de kelder zich bevindt. Tijdens het wachten kijk ik naar Mila. Doordat ze tussen mij en Maluwe in staat, is haar silhouet duidelijk zichtbaar. Ze beweegt niet en haar uitstraling is uiterst kalm. Sinds we de hoeve hebben verlaten heeft ze nog geen woord gezegd. Het bevestigt mijn vermoeden dat Radu zijn stoïcijnse aard niet van een vreemde heeft.
‘Het kelderluik is niet afgesloten,’ zegt Radu, zodra Dumi en hij terug zijn en hun menselijke gedaante weer hebben aangenomen. ‘Dat is mooi,’ laat Pascal zich horen. ‘Niet persé. Het kan duiden op een hinderlaag.’ ‘Hij verwacht ons niet.’ ‘Dat is niet zeker. De strigoaica is opgewekt met zijn bloed. Als er een permanente connectie tussen hen bestond, heeft hij haar dood waarschijnlijk gevoeld.’ ‘Denk je dat Vidar daarbinnen is?’ vraagt Eris met een benepen stemmetje. ‘Ja,’ antwoordt Radu. ‘Daar ben ik zo goed als zeker van.’ 230
‘Hij is er,’ bevestigt Dumi. ‘Ik heb hem geroken.’ Zijn stem heeft een grimmige klank. ‘Merde,’ zeg ik. ‘Wat doen we nu?’ ‘Ik stel voor dat Pascal, Eris en jij buiten blijven wachten,’ antwoordt Radu. ‘Mila, Dumi en ik gaan naar binnen om Vidar op te sporen en onschadelijk te maken.’ ‘En wat als het met zijn drieën niet lukt?’ ‘Dan zoek ik contact met Eris en kunnen jullie bijspringen.’ We verlaten de beschutting van de struiken. Ik richt mijn vizier op het karkas van Maluwe dat spookachtig afsteekt tegen de sterrenhemel. Het dak is verdwenen, behalve wat overblijfselen van balken die de brand deels overleefd hebben. De stenen muren staan nog overeind. Gek genoeg lijkt de open plek ineens drie keer zo groot als eerst, wat me een akelig gevoel van kwetsbaarheid bezorgt. Zo vlug mogelijk steken we de open vlakte over. Vlakbij de zwartgeblakerde entree houdt Radu stil. Achter me hoor ik Eris gejaagd ademen. ‘Het luik is binnen,’ fluistert Radu. ‘Kom niet naar beneden voor ik Eris roep.’ Hij gaat ons voor naar het kelderluik en trekt het omhoog. Een zee van licht stroomt ons tegemoet. Aan onze voeten bevindt zich een natuurstenen trap met brede treden. Radu laat het luik geruisloos op de vloer zakken en neemt zijn wolvengedaante aan. Dumi en Mila transformeren eveneens. Als wolf heeft Mila een zwarte vacht. Dumitru is donkerblond. Zijn ogen lijken in wolvengedaante nog zwarter dan eerst. Hij sluipt laag op zijn poten achter Radu en Mila aan, die de trap al zijn afgedaald. Een voor een verdwijnen ze uit het zicht. Aan de klik van de hanen hoor ik dat Pascal het geweer op scherp zet. Eris heeft enkel haar amulet die ze stijf in haar hand geklemd houdt. Ik ga terug naar buiten en trek mijn mes uit de schede. Natuurlijk ga ik ervan uit dat Vidar niet zal ontkomen, maar mocht hem dat toch lukken, dan lijkt het me prettig als er geen bruikbare auto voor hem klaarstaat om spoorloos mee te verdwijnen. Ik wandel erheen en steek mijn mes in een van de banden. Plof, sis. Het geluid klinkt me als muziek in de oren. Tijdens het leksteken van de overige banden kan ik niet voorkomen dat er een brede grijns op mijn gezicht staat. Terug bij het luik wil Pascal weten wat ik heb uitgespookt. Ik stel zowel hem als Eris op de hoogte van mijn geniale zet, waarna ik mijn mes opberg en een gemakkelijke houding aanneem. Pascal houdt de loop van het geweer op het trapgat gericht. Op zijn voorhoofd staat een rimpel die langzaam maar zeker dieper wordt. Eris ziet eruit alsof ze ieder moment kan instorten. De tijd verstrijkt trager dan traag. Tien minuten tikken voorbij, een kwartier. Ik verplaats mijn gewicht naar mijn andere been. Met iedere minuut die voorbij kruipt, groeit mijn 231
ongerustheid. Het zou best kunnen dat Radu al geprobeerd heeft contact met Eris te maken, maar dat ze het van de zenuwen niet heeft gevoeld. We hadden een tijdslimiet moeten afspreken. Pascal blaast zijn adem hoorbaar uit. ‘Ik haat wachten,’ mompelt hij. ‘Wie niet?’ fluister ik terug en tuur gespannen naar beneden. Er ligt een dikke laag stof op de trap. In de hoeken tussen de treden zie ik spinnenwebben. Op de muren heeft zich mos afgezet. Nadat nog een vijftal minuten verstreken is, loopt Pascal naar het trapgat. ‘Als ik nog langer moet wachten word ik gek,’ zegt hij op gedempte toon. ‘Ik ga naar beneden.’ ‘Nee,’ fluister ik terug. ‘Als Radu roept komen we in actie, eerder niet.’ ‘Wat als hij niet kan roepen omdat Vidar zijn ouders en hemzelf te pakken heeft genomen?’ ‘Dan hadden we wel lawaai gehoord.’ ‘Daar ben ik niet zo zeker van.’ ‘Als zij niet tegen Vidar opkunnen, dan kunnen wij het zeker niet.’ ‘Het bevalt me niets dat ze er alleen voor staan.’ ‘Het is de beste manier, Pascal. Laten we geen domme dingen doen.’ ‘Ik ga echt niet daarin hoor,’ fluistert Eris. Ze wijst met een bevende vinger naar het trapgat. ‘Ik wel.’ Pascal zet zijn voet op de bovenste trede en maakt aanstalten om naar beneden te lopen. Ik pak zijn mouw beet. ‘Hier blijven.’ ‘Vergeet het maar.’ Hij trekt zich los. Met het geweer in de aanslag loopt hij naar beneden. Ik mompel een verwensing en ga hem achterna. Eris zal moeten kiezen tussen alleen achterblijven of meegaan. Het wordt het laatste. De trap eindigt in een lange, smalle gang. Aan het plafond hangt een kaal peertje. Pascal loopt omzichtig langs de zandkleurige muur. Eris en ik volgen op de voet. Radu zal wel laaiend zijn als hij erachter komt dat we niet op zijn teken hebben gewacht, maar dat is op dit moment de minste van mijn zorgen. Ondanks dat we ons best doen om zo min mogelijk lawaai te maken, zijn onze voetstappen duidelijk hoorbaar. Ik bid dat Vidar ons niet hoort aankomen. We passeren twee gewelfde ruimten die vroeger vermoedelijk dienst hebben gedaan als wijnopslag. Het ligt er vol met verkoolde stukken hout en scherven van kapot gesprongen flessen. De wijn zal tijdens de brand wel verdampt zijn. Eeuwig zonde. De deur aan het eind van de gang staat op een kier. Pascal blijft stilstaan en gebaart Eris en mij hetzelfde te doen. Heel langzaam duwt hij de deur een stukje open, waarna hij voorzichtig om de hoek gluurt. Blijkbaar is de kust veilig, want hij 232
duwt de deur helemaal open en zet zich weer in beweging. We betreden een cirkelvormige ruimte. Ook hier hangt een kaal peertje aan het plafond. De vloer is opgesierd met een veelkleurig mozaïek dat vroeger vast mooi is geweest, maar nu smerig en gescheurd. Aan alle kanten zie ik halfronde openingen in de muur. Erachter bevinden zich donkere gangen. Het lijkt wel of we ons in het centrum van een labyrint bevinden. Ik tik Pascal op zijn schouder. Met een vragende blik kijk ik hem aan. Hij haalt zijn schouders op en trekt een grimas. Ik wijs naar de deur waar we doorheen gekomen zijn. Eris staat nog in de deuropening. Haar ogen schieten nerveus heen en weer, alsof ieder ogenblik een monster uit een van de gangen tevoorschijn kan komen. Dat is nog waar ook. Geen prettig idee. Ik geef het grif toe. Zonder geluid vorm ik de woorden ‘laten we teruggaan.’ Pascal schudt vastberaden zijn hoofd. Hij wijst op zijn oren en daarna op de gangen om ons heen. Ik rol met mijn ogen en geef me gewonnen. Met mijn ogen dicht, om me beter te kunnen concentreren, luister ik of er geluiden uit de dichtstbijzijnde gang komen. Niets. Ik schuif op naar de volgende opening. Ook hier is het doodstil. Drie gangen verderop kom ik Pascal tegen. Hij trekt zijn wenkbrauwen op. Ik schud mijn hoofd en wenk Eris. Ze komt op me af lopen. Ondertussen blikt ze jachtig van links naar rechts. ‘Probeer eens of je iets kunt voelen,’ fluister ik, terwijl ik haar naar een van de gangen dirigeer. Eris knikt aarzelend. Ze doet haar ogen dicht en keert haar handpalmen naar boven. Haar vingers beven. Na enkele seconden laat ze haar handen weer zakken. ‘Ik kan het niet,’ zegt ze op gedempte toon. ‘Natuurlijk kun je het,’ spoor ik haar aan, ‘dat weet ik zeker. Probeer je te ontspannen. Pascal en ik beschermen je.’ ‘Nee.’ Ze draait zich om. ‘Ik kan me niet concentreren.’ ‘Het is de enige manier om te achterhalen welke gang we moeten hebben, Eris.’ ‘Dat kan me niet schelen. Ik ben bang.’ ‘De aanval is vaak de beste verdediging,’ bemoeit Pascal zich ermee. ‘Zoek Radu op, Eris. Dat moet te doen zijn.’ Hij legt een hand op Eris’ schouder en geeft haar een zacht duwtje. Eris draait zich zuchtend om naar de opening. Ze doet een tweede poging om de omgeving af te tasten. Ten slotte schudt ze haar hoofd. ‘Hij is niet in deze gang,’ zegt ze. ‘Oké, de volgende dan maar.’ Pascal duwt Eris zachtjes naar links. Hij blijft vlak naast haar staan, zonder haar los te laten. Ik ga aan haar andere kant staan en raak haar ook aan. Hopelijk 233
voelt ze zich op die manier veilig genoeg om de rest van haar speurtocht tot een goed einde te brengen. Ook deze gang blijkt niet de juiste te zijn, dus schuiven we nog een gang op. Bij de vierde gang is het raak. Eris maakt een schokkerige beweging die aangeeft dat ze in contact komt met Radu’s krachtveld. Ze laat haar armen zakken en deinst met snelle passen achteruit. ‘Ik wil terug,’ zegt ze. Haar adem gaat snel. Haar vingers plukken onrustig aan het boord van haar trui. Pascal loopt op haar af. ‘Haal een paar keer diep adem, Eris. Het heeft geen zin jezelf op stang te jagen.’ Eris knikt, maar het gaat niet van harte. Ze laat het boord van haar trui los en klemt haar armen om haar bovenlichaam. Ik gluur de gang in. Doordat het licht van het peertje naar binnen valt, kan ik een paar meter vooruit kijken. Verderop ziet de gang eruit als een angstaanjagend donker hol. ‘Ik vind nog steeds dat we op Radu’s teken moeten wachten,’ fluister ik. ‘We kunnen geen hand voor ogen zien in die gang.’ ‘Ik kan de display van mijn mobiele telefoon als zaklamp gebruiken.’ Pascal tovert zijn mobiel tevoorschijn en zwaait ermee door de lucht. ‘Je wilt toch niet beweren dat dat ding nog aanstaat, hè?’ sis ik. ‘Jawel.’ ‘Zet uit!’ ‘Ik word nooit ’s nachts geb…’ ‘Uitzetten, Pascal! Er hoeft maar één idioot te zijn die besluit je wel te bellen en we zijn de klos.’ ‘Geen paniek.’ Pascal grijnst. ‘Hij staat op stil alarm.’ Hij zoekt het helderste scherm op en gaat de gang in. Ik vloek tussen mijn tanden. Daarna volg ik hem het donker in. De gang is zo smal dat ik beide wanden tegelijk kan aanraken. Ze voelen hobbelig en klam aan. De vloer loopt gestaag af. Een vage rottingslucht doet vermoeden dat Vidar de lichamen van zijn slachtoffers hier ergens verborgen houdt. Geen wonder dat onze zoektocht naar moordlocaties geen resultaat heeft opgeleverd. Deze mensen hebben natuurlijk helemaal niet in de krant gestaan in verband met moord. Ze zijn hooguit als vermist opgegeven, door familie of vrienden die tevergeefs hopen dat ze vroeg of laat weer zullen opduiken. Volgens mijn berekeningen bevinden we ons na een tijdje niet meer onder het huis. Zo nu en dan passeren we een smalle zijgang die door Eris wordt afgetast. Ik vraag me af of dit 234
gangenstelsel er al was voor Vidar besloot zich hier schuil te houden. Dat moet wel, want het mozaïek in de eerste ruimte is oud en de muren van de tunnel zijn uitgehouwen in de rotsen. Daarbij kan ik me niet voorstellen dat Vidar de afgelopen jaren voor mijnwerker gespeeld heeft. Hij heeft het vast te druk gehad met andere dingen, zoals het dresseren van zijn ondode slavin, het nagaan van onze gangen en het inventariseren van onze zwakke plekken. Enkele meters verderop klinkt een knisperend geluid. Pascal houdt stil en doet een haastige stap achteruit. Zijn maat zesenveertig komt bovenop mijn tenen neer. Het lukt me nog net om een kreet van pijn om te zetten in een zachte kreun. Met opeengeklemde kiezen trek ik mijn voet weg. Ik had kisten met stalen neuzen moeten aantrekken, in plaats van de afgetrapte cowboylaarzen die ik meestal draag. Het geritsel houdt op. Dan begint het opnieuw, veel dichterbij nu. Eris grijpt mijn middel beet en drukt haar gezicht tegen mijn rug. Vlakbij de grond schiet er iets langs mijn been. Dan nog iets. Mijn hart blijft zowat stilstaan. ‘Wat was dat?’ sis ik in Pascals oor. ‘Ratten, denk ik.’ Pascal grinnikt gedempt. ‘Laten we verder lopen. Ik zie licht.’ Hij zet zich weer in beweging. Ik klem mijn mes steviger vast en sluip achter hem aan. Mijn hart bonkt wild in mijn keel. Een verse lading adrenaline zet mijn zintuigen op scherp. In de verte valt een smal streepje licht de gang in. Eenmaal dichterbij ontwaar ik een ruwhouten deur. Hij staat niet op een kier, zoals ik in eerste instantie dacht, maar zit gewoon erg ruim in de sponning. Pascal draait zich om. Hij laat het schijnsel van zijn mobiel op Eris vallen. Ze leunt met haar ogen dicht en haar handpalmen omhoog gericht tegen de muur. Haar gezicht is vertrokken van angst. ‘Voel je iets?’ vraag ik. ‘Radu is achter die deur,’ fluistert ze. ‘Hij weet dat we eraan komen. Hij is woest.’ Pascal bergt zijn mobiel op. Hij loopt op zijn tenen naar de deur en duwt de klink tergend langzaam naar beneden. Daarna duwt hij de deur geluidloos een klein stukje open. Met zijn gezicht tegen het hout gluurt hij door de smalle opening. Ik ga op mijn tenen staan en probeer over zijn schouder heen mee te kijken. Helaas kan ik niets zien. Pascal is te groot en de kier te smal. Blijkbaar ziet Pascal ook niet veel. Hij maakt de kier breder. Dan een vloek en een duw. Pascal stormt met het geweer tegen zijn schouder gedrukt naar voren. De deur komt met een klap tegen de rotswand terecht. Eris geeft een gil. Ik ga met getrokken mes achter Pascal aan.
235
De ruimte waar we in terechtkomen is enorm en heeft iets weg van een tempel. Snel laat ik mijn ogen in het rond dwalen. Het gewelfde plafond is minstens drie meter hoog en beschilderd met figuren die me doen denken aan middeleeuwse illustraties van de duivel. Er tussenin zweven half doorzichtige naakte vrouwen met rode ogen en klauwen in plaats van handen. Op de vloer is, net als in de eerste ruimte, een kunstig mozaïek aangebracht. Rechts van de deur ligt een stapel botten en menselijke schedels. Links ontwaar ik een zwart altaar waarop een stuk of tien stompkaarsen branden. De vlammen flakkeren in de tochtstroom die bij de deur vandaan komt en maken het tafereel in het midden van de ruimte nog schokkender dan het anders geweest zou zijn. Radu staat in menselijke gedaante met zijn rug naar ons toe, geflankeerd door Mila en Dumi. Vlak voor hen bevindt zich een manshoge ijzeren kooi met dunne tralies, die ik herken van de dagelijkse polaroidfoto’s. In de kooi zit Vidar. Zijn vettige haar hangt in slierten rond zijn gezicht. In zijn ogen schittert triomf. Op zijn schoot ligt Maire. Ze is naakt en bewusteloos. Uit de houten kist, in een hoek van de kooi, klinkt gegrom en gepiep. ‘Welkom,’ grijnst Vidar. ‘Ik had jullie al verwacht. Hoe meer zielen hoe meer vreugd, zullen we maar zeggen.’ Pascal maakt een woedend geluid. Hij loopt met het geweer in de aanslag naar de kooi en richt de loop op Vidars hoofd. ‘Laat Maire gaan,’ snauwt hij, ‘anders schiet ik je lelijke kop aan flarden.’ Vidars ogen worden groot. Hij krimpt quasi angstig ineen. Dan rukt hij Maire omhoog en gebruikt haar lichaam als schild. ‘Schiet maar,’ zegt hij, ‘en schiet je bekoorlijke zusje mee overhoop. Niet dat het iets uitmaakt, want sterven zal ze toch, maar als ik getuige mag zijn van een familiedrama geef ik mijn oorspronkelijke plan graag op.’ ‘Welk plan?’ ‘Dat gaat je niets aan.’ Vloekend laat Pascal het geweer zakken. ‘Wist je dat je zusje een geweldige minnares is?’ Vidar streelt Maires wang. Haar ogen blijven gesloten. Behalve het rijzen en dalen van haar borst beweegt ze niet. ‘Maar natuurlijk wist je dat,’ gaat Vidar verder. ‘Ik heb jullie al die tijd in de gaten gehouden. Jullie onderlinge gerotzooi is om onpasselijk van te worden.’ ‘Hou je bek!’ ‘Gooi het geweer op de grond.’ ‘Vergeet het maar.’ ‘Heb je liever dat ik haar nu meteen dood?’ 236
Er klinkt een kletterend geluid als Pascal het geweer op het mozaïek neerlegt. Vlug verberg ik mijn mes achter mijn rug. Tegelijkertijd vraag ik me af of ik er überhaupt iets mee tegen Vidar kan beginnen. Waarschijnlijk niet. De strigoaica was immers ook niet onder de indruk van mijn steekwapen. Niettemin is een mes nog altijd beter dan niets. ‘Heel verstandig,’ zegt Vidar, waarop hij zich tot Radu wendt. ‘Wel professor, waar waren we gebleven?’ Radu geeft geen antwoord. Zijn woede raast bijna tastbaar door de ruimte. Mila’s handen zijn tot vuisten gebald. Dumi werpt een blik over zijn schouder. De furieuze blik in zijn ogen maakt zijn uitstraling op slag een stuk minder jongensachtig. ‘O ja,’ vervolgt Vidar. ‘Je wil jezelf inruilen voor je liefje en je zoon. Toe maar. Twee levens voor één. Niet geheel fair, dunkt me, met name gezien het feit dat je mijn gezellin hebt vernietigd. Je zoon kun je krijgen, maar Maire is van mij.’ Vidar staat op en schuifelt naar de houten kist. Hij trekt er twee pinnen uit, waarna de voorkant openvalt. Direct schiet er een kleine zwarte schim naar buiten, tot mijn verrassing gevolgd door een grijs wolfje dat een slag groter is. De wolfjes storten zich op Maire en zetten hun scherpe tanden in haar been. Eris slaakt een schrille kreet. Ik klem mijn kiezen op elkaar. ‘Ach, wat dom van me,’ grinnikt Vidar. ‘Ze heeft hun transformatie niet gezien natuurlijk.’ Hij tilt Maire hoger op en schopt de wolfjes opzij. Het grijze wolfje belandt jankend in een hoek van de kooi waar het bibberend in elkaar kruipt. Het andere wolfje, dat ik herken als Veles, blijft om Vidars benen cirkelen. Pas nadat hij nog een schop heeft gehad, maakt hij zich uit de voeten. Hij begint met ontblote tanden voor de tralies heen en weer te ijsberen, zijn ogen strak op Pascal, Eris en mij gericht. Maire hangt slap in Vidars armen. Ze is lijkbleek. Uit haar been druppelt bloed. Vidar kijkt ernaar, hij haalt een vinger langs de wond en likt die af. ‘Heerlijk,’ fluistert hij. ‘Zo zoet.’ Hij werpt een blik op Radu en grijnst. ‘Je dacht dat ik dood was, is het niet? Je dacht dat je het van mij kon winnen. Maar zoals je inmiddels weet, is het jouw eigen bloed dat mij van de ondergang gered heeft. Eén klein druppeltje was voldoende om de veranderingen in mijn lichaam in gang te zetten. De wolf ontwaakte tergend langzaam, maar snel genoeg om mijn opzet te doen slagen. Ik had niet lang meer te leven. De artsen hadden me gewaarschuwd dat mijn zwakke hart bij bovenmatige inspanning zou bezwijken. Ze hebben gelijk gekregen. Mijn zelfmoord was een marteling, maar de beloning heeft dat meer dan goedgemaakt.’
237
Vidar strijkt met een kromme nagel langs Maires wang. Er gaat een siddering door haar lichaam. ‘Zes keer heb ik haar bloed genomen,’ vervolgt hij. ‘Na de zevende keer zal ze dat van mij proeven.’ Hij duwt Maires hoofd opzij en drukt het puntje van zijn tong tegen haar hals. Maires ogen vliegen open. Ze kronkelt in Vidars armen en kreunt zacht. Radu duikt grommend op de tralies af en begint er woest aan te rukken. Dumi schiet hem te hulp. Een huiveringwekkend gelach weergalmt tussen de muren. ‘Te laat!’ schreeuwt Vidar. ‘Jullie zijn te laat! Ze is van mij!’ Hij drukt zijn mond op die van Maire. Dan laat hij haar op de grond vallen. Er loopt een dun straaltje bloed uit haar mondhoek. De tralies waar Radu en Dumi aan staan te trekken geven stukje bij beetje mee, maar het gaat niet vlug genoeg. Vidar drijft Veles in een hoek, grijpt hem bij zijn nekvel en trekt hem omhoog. Met Veles onder zijn arm geklemd haalt hij een zakmes tevoorschijn. Dan keert hij ons de rug toe. Een hartverscheurend gejank vult de ruimte. Veles begint wild te spartelen. Tandenknarsend van machteloosheid en woede klem ik mijn handen om de tralies van de kooi. Vidar laat een boosaardig gegrinnik horen. Hij smijt Veles opzij en graait naar het grijze wolfje dat hem op het nippertje ontglipt. Veles krabbelt overeind en maait snuivend met een voorpoot over zijn snuit. Het grijze wolfje, dat door Vidar in het nauw gedreven is, jankt schril. Ik werp een vlugge blik naar links. Het gat tussen de tralies is eindelijk breed genoeg. Radu wringt zichzelf er met geweld tussendoor, op de voet gevolgd door Dumi en Mila. Veles schiet tussen hun benen door de kooi uit en zet zijn tanden in mijn kuit. Happend naar adem grijp ik Veles bij zijn nekvel, maar hij vertikt het om los te laten. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat het grijze wolfje zich op Eris stort. Pascal trekt het beest van haar af en jonast het de gang in. Daarna schiet hij mij te hulp. Een felle ruk, gegrom. Veles’ tanden boren zich in Pascals linkerhand. Vloekend zwaait hij zijn arm heen en weer, zodat Veles loslaat en op de grond valt. Hij schudt verdwaasd met zijn kop. Ik pak hem bij zijn nekvel en bonjour hem achter het andere wolfje aan de gang in. Pascal ramt de deur dicht. Zijn hand bloedt hevig. Ik hoef niet eens naar mijn kuit te kijken om te weten dat die ook bloedt als een rund. Eris is ook gewond. Er staat een dubbele rij tandafdrukken in haar onderarm. Ik richt mijn aandacht weer op de kooi waar Dumi, Radu en Vidar om elkaar heen cirkelen. Mila blokkeert het gat tussen de tralies. Ik geef haar back-up, terwijl Pascal het geweer
238
opraapt. Hij ziet echter geen kans een zuiver schot te lossen, omdat Radu en Dumitru steeds in het schootsveld verschijnen. Plotsklaps stormt Vidar naar voren. Radu kan zichzelf nog net op tijd opzij werpen. Vidar belandt met een dreun tegen de tralies. Dumi duikt erop af. Te laat. Vidar rolt bij hem vandaan en springt overeind. Radu staat ook weer. Het cirkelen begint opnieuw. Het is een ijzingwekkend schouwspel, dat het uiterste van mijn zenuwen vergt. Ik bijt mijn kiezen op elkaar en klem mijn amulet zo stevig vast, dat mijn vingers er pijn van doen. Zo nu en dan werp ik een blik op Maire die nog altijd doodstil op de grond ligt. Eris is ook naar de tralies gekomen. Ze staat achter Pascal en gluurt om hem heen, alsof ze eigenlijk niet durft te kijken maar toch wil weten wat er gebeurt. Vidar beweegt zich omzichtig door de kooi. Zijn tong kronkelt dreigend heen en weer. Zijn klauwen openen en sluiten zich beurtelings. Hij maakt een brommend geluid dat mijn nekhaar overeind zet. Zijn tweede aanval komt al even abrupt als de eerste. Weer is Radu het doelwit. Hij probeert Vidar bij de keel te grijpen, maar zijn handen graaien in het luchtledige. Vidar is verdwenen, als een uit elkaar spattende zeepbel. Radu en Dumi blikken gejaagd in de rondte. Dat doen we allemaal, maar er is geen spoor van Vidar te bekennen. ‘Waar is hij verdomme gebleven?’ sist Pascal. Ik schud mijn hoofd. Met mijn onderlip tussen mijn tanden speur ik de kooi af. Dat Vidar zichzelf onzichtbaar kan maken is een levensgevaarlijke verrassing, die me allerminst aanstaat. Want hoe kun je iemand ontwijken die je niet ziet aankomen? Alsof Vidar mijn gedachten heeft opgepikt, komt hij vlak naast Radu tevoorschijn. Radu grijpt kermend naar zijn schouder en zoekt steun bij de tralies. Vidar is alweer weg. Hij doemt helemaal aan de andere kant van de cel op en leunt tegen de tralies, zijn ene been nonchalant over het andere gekruist. Tussen zijn kromme nagels heeft hij een bloederig stuk huid, dat hij provocerend heen en weer laat bungelen. ‘Moroibloed,’ lispelt hij. ‘Zoveel beter dan dat van een mens.’ Met zijn tong zuigt hij het bloed van het stuk huid, daarna van zijn nagels. Op zijn gezicht prijkt een valse grijns. Radu sist iets in zijn moedertaal. Hij houdt Vidar met bloeddoorlopen ogen in het vizier. ‘Het lijkt erop dat je wederom niet tegen mij op kunt, professor,’ zegt Vidar. Hij laat het stuk huid vallen en lost opnieuw op in het niets. Nog geen seconde later doemt hij op achter Dumi. Hij slaat zijn klauwen uit en ramt ze in Dumi’s rug.
239
Dumi schreeuwt schor. Hij draait zich razendsnel om, maar Vidar is alweer verdwenen. Op Dumi’s rug tekent zich een rij krassen af, waar het bloed in dunne straaltjes uit sijpelt. Ineens staat Vidar voor Mila. Zijn klauwen sluiten zich om haar schouders. Zijn tong flitst naar voren. Dan een woedend grauwen. Er stijgt een misselijkmakende rookpluim op. Ik heb mijn amulet tegen Vidars onderarm gedrukt en houd haar daar. Vidars tong schiet terug naar binnen. Een tik. Pijn. De amulet vliegt uit mijn hand. Bij mijn voeten klinkt een doffe klap. De tralies trillen. Radu krabbelt overeind. Aan de andere kant van de kooi komt Vidar weer in zicht. Op zijn onderarm heeft hij een grote brandplek die nog steeds rookt. ‘Het was mij een genoegen,’ zegt hij, ‘maar het is hoog tijd om te gaan. Adieu.’ En weer verdwijnt hij. Mila wordt opzij gesmeten. Vidar schiet als een halfdoorzichtig spook tussen de verbogen tralies door. Hij gooit mij omver en rent naar de uitgang. Terwijl ik overeind spring, zie ik drie harige schimmen voorbijflitsen. Vidar rukt de deur open en verdwijnt de donkere gang in. Veles en het grijze wolfje stuiven naar binnen. Ze gaan direct in de aanval. Vlug trek ik Eris naar het gat tussen de tralies en duw haar de kooi in. Zelf blijf ik buiten de kooi en sjor mijn jack van mijn schouders. Na vier mislukte pogingen lukt het me om het jack over het grijze wolfje heen te gooien zonder gebeten te worden. Pascal vangt Veles op dezelfde manier. Eris duwt de kist naar de verbogen tralies toe, zodat we de wolfjes erin kunnen opsluiten. Daarna wring ik mezelf tussen de tralies door en kniel bij Maire op de grond neer. Tot mijn opluchting constateer ik dat ze nog ademt, maar haar hartslag is onrustbarend zwak. Pascal komt de kooi ook in. ‘Hoe is ze eraan toe?’ vraagt hij met beverige stem. ‘Slecht.’ Ik schud mijn hoofd en moet iets wegslikken. Voorzichtig strijk ik een lok haar uit Maires gezicht. ‘Wat Vidar met haar gedaan heeft, gaat mijn kennis ver te boven,’ zeg ik. ‘Het enige wat we kunnen doen is haar warm houden en wachten tot Radu terug is.’ Pascal knikt. Hij gaat met zijn rug tegen de tralies op de grond zitten, tilt Maire op zijn schoot en drapeert zijn jack over haar heen. Ik leg mijn jack er ook bij. Eris kruipt tegen Pascal aan en streelt Maires haar. Ik raap mijn amulet op. Daarna ga ik de kooi uit om het geweer te pakken. Al verwacht ik niet dat Vidar terugkomt, het geweer laten liggen voelt aan als de goden verzoeken. Ergens vanuit het donkere gangenstelsel klinkt een ijselijke kreet. ‘Wat was dat?’ piept Eris. ‘Ik weet het niet.’ Ik schuifel naar links, in de richting van het geweer. Ondertussen hou ik mijn ogen onafgebroken op de donkere gang gericht. In de verte zie ik iets bewegen. Of lijkt 240
het alleen maar zo? Ik durf het niet met zekerheid te zeggen. Hoe het ook zij, ik kan maar beter opschieten. Ik laat me op mijn hurken zakken, tast opzij naar het geweer en sluit mijn vingers om de kolf. Hebbes! Vlug trek ik het geweer naar me toe. Er klinkt weer een kreet, veel dichterbij dan zonet. Naar lucht happend schiet ik overeind. Mijn hart roffelt als een bezetene in mijn keel. Met het geweer stevig in mijn handen geklemd, loop ik achterwaarts terug naar de kooi. Weer meen ik een beweging in de gang te zien. Ja, nu weet ik het zeker! Ik hef het geweer op en knijp een oog dicht. De loop zwaait traag van links naar rechts. Met mijn wijsvinger om de trekker wacht ik af wie of wat er tevoorschijn komt. Vanuit het gangenstelsel drijft een meerstemmig gehuil op me toe. Een lange, slanke gestalte maakt zich los uit het duister. Het is Dumi. Ik laat het geweer zakken. ‘Waar zijn Radu en Mila?’ vraag ik. Geen antwoord. Dumi blijft in de deuropening stilstaan en houdt zijn donkere ogen strak op me gericht. Ineens wankelt hij. Zijn ogen draaien half weg. Hijgend zakt hij door zijn benen. Ik ren op hem af en strek mijn handen naar hem uit. Het volgende ogenblik verandert zijn gezicht van vorm en lig ik op mijn rug met Vidar bovenop me. Te verbluft om te reageren staar ik hem aan. Ergens heel ver weg hoor ik Eris gillen en Pascal vloeken. Grijnzend drukt Vidar zichzelf omhoog. Mijn schouders worden tegen de grond gepind. De pijn van Vidars nagels in mijn vlees brengt me op slag weer bij mijn positieven. Ik zwaai mijn amulet omhoog en druk haar tegen Vidars wang. Gesis weerklinkt, dan het geluid van rennende poten. Vidar wordt ruw van me af getrokken en verdwijnt uit mijn blikveld. Beduusd til ik mijn hoofd op. Een paar meter verderop ligt Vidar grommend over de grond te kronkelen. Hij wordt in bedwang gehouden door twee zwarte wolven en een blonde. De kleinste zwarte wolf verandert vloeiend in Mila. Ze werpt zich bovenop Vidar, plaatst haar handen aan weerskanten van zijn hoofd en maakt een felle draaibeweging. Er knapt iets, daarna gekraak. Vidar begint te stuiptrekken. Mila kijkt op en steekt haar hand naar me uit. ‘Je mes, Cat!’ Haar stem klinkt laag en hees. Haar ogen staan ijskoud. Ik werp het mes naar haar toe. Ze raapt het op, grijpt Vidar bij zijn haar en ramt het mes omlaag. Even later bungelt Vidars hoofd een halve meter boven de grond heen en weer. Vidar ziet zijn eigen lichaam in het stof liggen. Zijn ogen worden groot. Zijn mond vertrekt van afgrijzen.
241
Mila gooit het hoofd opzij. Het rolt mijn kant op. Haastig schuif ik achteruit. Het hoofd komt een halve meter bij me vandaan tot stilstand. Vidar murmelt iets onverstaanbaars. Dan kijkt hij me aan. Valse ogen die triomfantelijk glinsteren. Hij presteert het zelfs om een grijns op zijn gezicht te toveren. Onvoorstelbaar! ‘Jullie zijn vervloekt,’ prevelt hij. ‘Voor eeuwig ver…’ Zijn stem sterft weg. Mila heeft het mes omlaag geramd en zijn harten verwijderd. Het is voorbij. Radu transformeert. Ik sta met trillende knieën op. Dumi is ook weer in mensengedaante en laat de wonden aan zijn rug door Mila bekijken. Radu is naar de kooi gelopen, waar hij met gesloten ogen tegenaan staat te leunen. Ik loop op hem af en raak de rug van zijn hand aan. ‘Radu?’ Hij doet zijn ogen open. ‘We moeten weg.’ Ik sluit mijn vingers om zijn hand. ‘Maire is…’ ‘Ik weet het.’ Hij wendt zijn blik af en trekt zijn hand los. ‘Kun jij de wolfjes meenemen?’ vraag ik. ‘Ze zitten in de kist in de kooi.’ Radu knikt. Hij werpt een blik op Mila, die bezig is Vidars zakken te doorzoeken. Binnen een mum van tijd heeft ze de sleutel van de kooi te pakken en maakt ze de getraliede deur open. Radu, die de kooi via het gat tussen de tralies is ingegaan, trekt de pinnen uit de kist. De wolfjes tuimelen over elkaar heen naar buiten. Ze gaan direct in de aanval, maar zodra Radu een diep keelgeluid maakt, deinzen ze piepend achteruit. Radu neemt zijn wolvengedaante aan en leidt de wolfjes weg. Pascal draagt Maire de kooi uit. Eris loopt met hem mee de gang in, gevolgd door Mila en Dumi. Voor ik me achter hen aan haast, kijk ik voor de laatste keer naar Vidars lichaam dat bewegingloos op de grond ligt, ruim anderhalve meter bij zijn hoofd vandaan.
242
28 Cat
Thuis sluit Radu de wolfjes in de kelder op. Pascal brengt Maire naar haar kamer. Ik verzorg haar wonden en sluit, geassisteerd door Eris, een infuus aan. Tijdens het vastplakken van de canule hoor ik de Tahoe het erf af scheuren. Ik maak het slangetje aan de vochtzak vast en controleer of het infuus naar behoren werkt. Daarna ga ik naar beneden. In de woonkamer tref ik Mila aan. Ze zit op een van de stoelen voor de haard. ‘Waar zijn Radu en Dumi naartoe?’ vraag ik. ‘Ik hoorde de auto wegrijden.’ ‘Ze zijn gewond en hebben bloed nodig.’ Mila trekt haar knieën op en leunt met haar kin op een hand. Haar ogen dwalen over mijn gezicht. ‘Hoe voel je je?’ vraagt ze. ‘Misschien kan ik dat beter aan jou vragen.’ Ze schenkt me een glimlachje. ‘Met mij gaat het wel.’ ‘Met mij ook.’ Het is een leugen, want ik voel me belabberd, maar dat hou ik liever voor mezelf. Ik ga tegenover Mila zitten en trek mijn benen naast me op de stoel. Het duurt even tot ik de vraag durf te stellen die al sinds gisteren op mijn lippen brandt. ‘Mila,’ begin ik. ‘Ja?’ Ze kijkt op. ‘Alle keren dat ik op de begraafplaats ben geweest, hebben jullie daar iets van gemerkt?’ Mila slaat haar ogen neer. ‘Waarom stel je die vraag?’ ‘Omdat het idee dat ik daar geweest ben, terwijl jullie…’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik moet er niet aan denken dat jullie me misschien geroepen hebben, zonder dat ik het hoorde.’ Mila kijkt me aan. In haar ogen staat een zachte blik. ‘Er valt jou niets te verwijten, Cat,’ zegt ze. ‘Zelfs niet als we inderdaad geprobeerd hadden contact met je te maken.’ ‘Heb je dat niet gedaan dan?’ ‘Nee. Ik was te ver heen.’ ‘En Dumi?’ ‘Als hij het geprobeerd had, zou je het vrijwel zeker gevoeld hebben. Zijn buitenzintuiglijke vermogens zijn heel sterk ontwikkeld, net als die van Radu.’ ‘Ik heb niets gevoeld.’
243
‘Dan denk ik niet dat hij je geroepen heeft.’ Mila laat haar benen van de stoel glijden. ‘De trance was niet onaangenaam,’ vervolgt ze. ‘Het was net alsof de tijd stilstond. Maar toen ik mijn ogen open deed en Radu zag… Pas toen drong het tot me door hoeveel tijd er verstreken is. Hij lijkt in niets meer op de jongen die ik me herinner. Hij heeft een kind. Ik heb zoveel gemist.’ Ik knik alleen maar, niet wetend wat te zeggen. ‘Ik zou de tijd zo graag terugdraaien,’ gaat Mila verder, ‘maar het verleden is onomkeerbaar. Er zou niets veranderen.’ Ze glimlacht meewarig. Een vochtige schittering maakt de kleur van haar ogen feller. ‘Dat denk ik ook,’ beaam ik. ‘Wij denken vaak een keus te hebben, maar in werkelijkheid is dat niet zo.’ ‘Inderdaad.’ Mila laat haar hoofd zakken. ‘Dat geloof ik ook.’ Ik sta op. ‘Ik moet even bij Maire gaan kijken.’ Ik verlaat de kamer.
Anderhalf uur nadien hoor ik het gebrom van de Tahoe, gevolgd door het dichtslaan van autoportieren en het geluid van de voordeur die in het slot slaat. Radu is net op tijd terug, want de zon staat alweer op het punt van opkomen. Ik check Maires infuus nog een keer en ga naar beneden. Ik voel me misselijk en lamlendig. Mijn vingers trillen. Het is overduidelijk dat ik mijn spanningslimiet met een ruime marge overschreden heb. In de woonkamer is niemand te zien. Ook de keuken biedt een verlaten aanblik. Terug in de gang trek ik de kelderdeur open en loop voorzichtig de glibberige trap af. Beneden is het doodstil. Radu zit in de eerste ruimte op een van de stoelen, Mila op de houten armleuning. Radu’s hoofd rust tegen haar borst. Haar vingers spelen met zijn haar. Dumi zit met zijn ogen dicht op de andere stoel. De wolfjes liggen opgekruld op het bed in de cel te slapen. Ik loop zwijgend naar de tralies en kijk naar hen. Het duurt niet lang tot ze hun menselijke vorm aannemen. Het meisje krimpt in elkaar en kijkt met schichtige ogen rond. Veles rekt zich uit. Zodra hij Radu in de gaten krijgt, laat hij zich van het bed af glijden. ‘Papa!’ Hij rent naar de tralies. Radu glimlacht moeizaam. Hij maakt zich uit Mila’s omhelzing los, loopt naar de cel en doet de deur open. Veles steekt zijn armen in de lucht. Radu tilt hem op en drukt hem tegen zich aan. Zo blijft hij staan, met zijn ogen dicht, tot Veles er genoeg van heeft. ‘Ik dacht dat jij geen wolf meer was, papa.’ Veles leunt achterover om Radu aan te kunnen kijken. ‘Heb je die gemene man opgegeten?’ Radu schudt zijn hoofd. Hij slikt moeilijk. 244
Ik loop op hem af. ‘Die gemene man kan jou geen kwaad meer doen, Veles,’ zeg ik. ‘Hij is weg en komt nooit meer terug.’ Veles knikt. ‘Ik was helemaal niet bang, hoor,’ snuift hij. ‘Want soms was papa er, in mijn hoofd, en ik wist heus wel dat jullie me gingen bevrijden.’ Hij trekt een stoer gezicht dat een fractie later betrekt. ‘Ik heb een zere mond,’ klaagt hij. ‘Dat komt vast doordat je mij gebeten hebt.’ ‘Ik wil jou niet bijten.’ ‘Dat weet ik. Het ging per ongeluk.’ ‘Ben je niet boos?’ ‘Nee hoor. Je kon er niets aan doen.’ Ik strijk Veles door zijn donkere krullen. Hij slaat zijn armen weer om Radu’s nek en laat zijn kin op Radu’s schouder rusten. ‘Wie zijn dat?’ vraagt hij, met een vinger naar Mila en Dumi.
Ik ga de cel in, waar het meisje nog steeds op het bed zit. Zodra ik mijn hand naar haar uitsteek, deinst ze achteruit en begint te huilen. ‘Stil maar,’ sus ik. ‘Je bent hier veilig.’ Ik trek het hoeslaken van de matras af en drapeer de glanzende stof om haar schouders. Met mijn armen om haar heen wacht ik tot ze is uitgehuild. ‘Hoe heet je?’ vraag ik dan. ‘Lucia.’ ‘Dat is een mooie naam.’ Ik streel haar blonde lokken. ‘Ga je mee naar boven? Daar is het lekker warm.’ Ze knikt aarzelend. Ik pak haar hand en leid haar achter Radu aan de trap op. In de woonkamer zet Radu Veles op een van de stoelen voor de haard. Lucia kruipt erbij en deelt haar laken met hem. Radu maakt de haard aan. Ik ga zitten. Het lijkt verdorie wel of ik een marathon gelopen heb. Mijn benen voelen aan als lood. ‘Vertel eens, Veles,’ zeg ik. ‘Hoe komt het dat Lucia in een wolf is veranderd?’ ‘Ze heeft mijn bloed opgelikt.’ ‘Moest dat van Vi… die meneer?’ ‘Nee, maar hij zei dat ik haar zou opeten als het volle maan was. Dat wou ik niet, want ze is aardig. We hebben het samen verzonnen en het is gelukt. Nu ben ik niet meer alleen als ik een wolf word.’ Veles grinnikt tevreden. Radu richt zich op. ‘Ik kom zo terug,’ zegt hij schor en hij loopt de kamer uit.
245
Ik moet ook iets wegslikken. Ik heb nooit geweten hoe eenzaam Veles zich voelde als hij in wolvengedaante was. Het is een geluk dat we hem zo goed hebben ingepeperd wat er kan gebeuren als iemand met zijn bloed in contact komt. Hadden we dat niet gedaan, dan zou het waarschijnlijk heel anders met Lucia zijn afgelopen. ‘Waar woon je?’ vraag ik haar. ‘In Louvroix,’ antwoordt ze. ‘Daar is een kindertehuis. Ik ben voor de deur gelegd toen ik een baby was.’ Mijn hart draait om. Haar moeder moet wel erg radeloos zijn geweest om geen andere uitweg te zien dan haar kind op zo’n manier te lozen. ‘Dus je hebt geen familie,’ concludeer ik. Lucia schudt haar hoofd. Ik masseer mijn slapen om een snel opkomende hoofdpijn een halt toe te roepen. Helaas heeft het weinig effect. ‘Hoe oud ben je?’ vraag ik verder. ‘Bijna twaalf.’ ‘Je bent nu een weerwolf. Daarom kun je niet terug. Begrijp je dat?’ ‘Ik denk van wel.’ ‘Ik ga ervoor zorgen dat je bij ons kunt blijven wonen.’ Radu komt terug. Hij blijft in de deuropening stilstaan en wenkt me. ‘Goed op elkaar passen, oké?’ zeg ik tegen Lucia en Veles. ‘Ik moet even met Radu praten.’ Ik ga naar de gang en trek de deur dicht. ‘Vidars harten moeten vernietigd worden,’ zegt Radu. ‘Voor hij herrijst.’ ‘Dat kan hij toch niet zonder hoofd?’ ‘De regenererende eigenschappen van een strigoi zijn ongekend groot. Als Vidars harten nog niet zijn doorboord en verbrand kan hij nieuwe harten ontwikkelen. Wellicht lukt het hem om de afstand tussen zijn lichaam en hoofd te overbruggen. In dat geval zal hij zich volledig herstellen.’ ‘Hoe veel tijd heeft hij daarvoor nodig?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Dan moeten we opschieten.’ ‘Ja. Neem Pascal en Dumi mee.’ ‘Als ik Pascal bij Maire vandaan krijg.’ ‘Ik heb al met hem gepraat. Hij ziet de noodzaak ervan in. Eris let op de kinderen. Mila en ik blijven bij Maire.’ Ik knik instemmend. 246
Nog geen halfuur nadien rijden Pascal, Dumi en ik naar Maluwe om voorgoed een eind te maken aan Vidars terreur. Pascal is asgrauw. Zijn grijze ogen staan dof. Dumi is al even bleek, wat nauwelijks een verrassing is. Hij zit op de achterbank en tuurt zwijgend uit het raam. Maluwe ziet er bij daglicht lang niet zo spookachtig uit als vannacht. Toch voel ik me allesbehalve op mijn gemak. Stel je voor dat Vidar al herrezen is. Ik moet er niet aan denken. Wanneer we het labyrint betreden ruik ik hem direct. Abrupt blijf ik stilstaan. ‘Pascal.’ ‘Ja?’ Hij kijkt om. ‘Ruik je dat?’ ‘Ik ruik van alles.’ Het klinkt wrevelig. ‘Ik ruik Vidar.’ ‘Dat kan niet, tenzij zijn lichaam al aan het ontbinden is. Zo’n lucht kan een…’ ‘Het is geen rottingslucht, Pascal. Het is zijn lichaamsgeur die ik ruik. En ergens links van jou loopt een kakkerlak, dat hoor ik.’ Pascal staart me aan. ‘Hou me niet voor de gek.’ ‘Dat doe ik niet.’ Ik moet alle zeilen bijzetten om rustig te blijven. ‘We zijn allebei door Veles gebeten,’ zeg ik. ‘Is er iets aan jouw zintuigen veranderd?’ ‘Nee. Trouwens, een beet is niet besmettelijk.’ ‘Dat weet ik.’ ‘Nou dan!’ Pascal maakt aanstalten om verder te lopen. Ik pak hem bij zijn mouw beet. ‘Veles zei daarstraks dat zijn mond zeer deed. Zou het kunnen dat we in contact zijn gekomen met zijn bloed?’ ‘Ik zou niet weten hoe.’ Ik ga op mijn tenen staan en druk mijn gezicht tegen Pascals hals. Een nauwelijks waarneembare muskusgeur dringt mijn neusgaten binnen. ‘Je ruikt als een weerwolf, Pascal.’ ‘Onmogelijk!’ ‘Ruik ik naar weerwolf?’ Ik duw mijn pols tegen zijn gezicht. ‘Ik ruik niks.’ ‘De eerste keer is de afwijking in mijn bloed ook sneller actief geworden dan bij jou.’ ‘Hou alsjeblieft op, Cat!’ Pascal rukt zich los. Hij beent met grote stappen de gang in, die naar de ruimte met de kooi leidt. 247
‘Cat.’ Dumi pakt mijn schouders vast. Zijn handen glijden via mijn armen omlaag en sturen prikkelende energiestootjes door mijn huid. Zijn zwarte ogen houden mijn blik een moment gevangen. Dan tilt hij mijn handen op en drukt zijn neus er tegenaan. Hij snuift mijn geur hoorbaar op. ‘Je hebt gelijk,’ zegt hij. ‘Je bent een vârcolac.’ Ik trek mijn handen uit de zijne en zoek steun tegen de muur. Met stijf dichtgeknepen ogen leun ik tegen de stenen. ‘Jullie zijn vervloekt,’ heeft Vidar vannacht gezegd, en toen hij Veles vastgreep had hij een mes. Ik doe mijn ogen open en draai me om. ‘Het is Vidars werk,’ zeg ik. ‘Dat weet ik zeker. Vlak voor Mila hem doodde, zei Vidar dat we voor eeuwig vervloekt zijn. Ik denk dat hij Veles en Lucia met zijn zakmes aan hun mond heeft verwond. Hij wist dat ze ons zouden aanvallen, omdat we de transformatie niet hadden gezien. Waarschijnlijk is Eris ook besmet geraakt. Zij is ook gebeten. Laten we die harten alsjeblieft zo snel mogelijk vernietigen.’
248
Mort "La douleur est un siècle et la mort un moment."
"Smart duurt een eeuwigheid, de dood maar een ogenblik."
J.B.Gresset (1709-1777)
249
250
29 Cat
Gelukkig ligt Vidar nog altijd levenloos in de ruimte met de kooi. We begraven zijn lichaam met het gezicht omlaag op de oude begraafplaats, niet al te dicht in de buurt van de strigoaica. Daarna doorboren we zijn harten met spijkers en steken ze in brand. De as strooien we uit in de dichtstbijzijnde rivier. De rit terug naar de hoeve leggen we zwijgend af. Thuis wacht ons een onthutsend tafereel. Radu zit met gebogen hoofd op zijn bed. Mila zit naast hem. Maire ligt bewegingloos in zijn armen. Haar rode haar steekt scherp af bij haar bleke huid. Haar ogen zijn gesloten. Enkel aan het onregelmatig op en neer bewegen van haar borst is te zien dat ze nog leeft. Veles zit ook op het bed. Hij klemt zijn handjes om die van Maire, alsof hij haar daarmee wil beletten hem in de steek te laten. Eris zit samen met Lucia op de stoel in de hoek. Ik loop op haar af, sla een arm om haar schouders en druk mijn neus zachtjes tegen haar wang om haar geur op te snuiven. Dumi is in de deuropening blijven staan. Pascal rent op Maire af en roept haar naam. Als ze niet reageert, zinkt hij naast het bed op de grond neer. Hij vervloekt Vidar keer op keer. Ik weet inmiddels dat een moroi kan huilen. Wat ik niet wist, is dat hun tranen bij extreem verdriet van bloed zijn. Radu’s tranen maken sporen op zijn wangen en druppelen op Maires gezicht, dat langzaam rood kleurt. In mijn traditie is rood de kleur van de dood. Mijn grootmoeder heeft me geleerd dat er na de dood altijd weer leven is, zij het in een andere vorm. Ik weet dat ze gelijk heeft, maar wanneer een geliefde sterft is het moeilijk om daarop te vertrouwen. Toch moet ik het proberen. Als ik dat niet doe, kan ik de draad die naar mijn eigen lotsbestemming leidt niet langer volgen. Dan is mijn leven ook voorbij. Dat mag ik niet laten gebeuren. Het is mijn tijd nog niet.
***
251