1
Middeleeuwse vlaskuilen vlas kuilen en een begraven broekbos broekbos uit vermoedelijk de IJzertijd in Abcoude Zuid/Winkelbuurt Evaluatierapport Datum: 18-12-2009 Auteur: Drs. N. Bouma
Paraaf voor akkoord: Drs. Rene Torremans
2
Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Kadastrale gegevens: Kaartblad: Coördinaten:
Utrecht Abcoude Abcoude Zuid/Winkelbuurt De grond is in eigendom van de gemeente Abcoude 25 O 126.525/475.150; 126.600/475.250; 126.700/475.150; 126.625/475.050
Projectverantwoordelijke: Bevoegde overheid: Deskundige namens de bevoegde overheid: ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIScode): ADC-projectcode:
Drs. N. Bouma Gemeente Abcoude Drs. P.C. de Boer, senior archeoloog Milieudienst Zuidoost-Utrecht
Complex en ABR codering: Periode(n): KNA versie: Geomorfologische context: NAP hoogte maaiveld: Maximale diepte onderzoek: Uitvoering van het veldwerk: Beheer en plaats documentatie:
37072 4110006 Nederzetting onbepaald (NX) uit de Middeleeuwen en een begraven bos uit de IJzertijd Late 10e tot en met 13e eeuw, Volle en Late Middeleeuwen 3.1 Rivierinversierug (RIN) in een ontgonnen veenvlakte (VOV) Tussen 1,20 en 2,30 m -NAP Circa 50 cm beneden maaiveld 23 september tot en met 23 oktober 2009 Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Utrecht
Doel en reden van het onderzoek In het plangebied Abcoude Zuid/Winkelbuurt zal in de nabije toekomst nieuwbouw worden gerealiseerd, bestaande uit woningbouw en maatschappelijke voorzieningen. Een strook langs de Winkeldijk zal onbebouwd blijven en worden ingericht als groenzone. Ten behoeve van de nieuwbouw wordt een groot deel van het plangebied opgehoogd. Daarnaast worden enkele bestaande waterleidingen afgesloten/verwijderd en nieuwe leidingen t.b.v. water en riolering aangelegd. Tevens worden er nieuwe watergangen gegraven en de Winkeldijk zal worden verstevigd en verbreed. Uitvoering van deze nieuwbouwplannen heeft tot gevolg dat de bodem wordt verstoord en eventueel aanwezige archeologische waarden worden vernietigd. Tijdens twee eerder uitgevoerde proefsleuvencampagnes zijn de resten van een ontginningsnederzetting uit de Volle Middeleeuwen aangetroffen. De grondsporen bestaan o.a. uit paalkuilen, kuilen, greppels en ontginnings- of afwateringsgreppels. De vindplaats kan gedateerd worden vanaf de late 10e eeuw tot in de 13e eeuw en behoort daarmee tot de oudste middeleeuwse sporen van bewoning en ontginning in Abcoude. Het bevoegd gezag heeft middels een selectiebesluit bepaald dat deze vindplaats behoudenswaardig is. Het stedenbouwkundig ontwerp en het ophogingsplan voor het plangebied Abcoude Zuid/Winkelbuurt liggen vast, wat betekent dat behoud in situ van de vindplaats in zijn geheel niet mogelijk is. Daarom is een definitief archeologisch onderzoek in de vorm van een vlakdekkende opgraving noodzakelijk. Het doel van het definitieve archeologische onderzoek in de vorm van een vlakdekkende opgraving is het documenteren van gegevens en veiligstellen van vondstmateriaal met het doel informatie te behouden die van belang is voor de kennisvorming van het verleden. Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context De omgeving van Abcoude bestaat uit een veengebied dat werd ontwaterd door verschillende veenstroompjes. De Angstel, die ten noordoosten van het plangebied door de dorpskern van
3 Abcoude stroomt richting het Abcoudermeer, is één van deze veenstroompjes. De Angstel/Vecht stroomgordel is in de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd gevormd als een aftakking van de Oude Rijn. Kenmerkend voor deze veenstroompjes is het nagenoeg ontbreken van sediment en deze riviertjes hebben dan ook nauwelijks oeverwallen. Uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) blijkt dat er in het plangebied een crevasse aanwezig is, gesitueerd ten zuiden van boerderij Landlust. De zone ten westen van de Winkeldijk ligt ook relatief hoog. Vermoedelijk betreft dit oeverafzettingen van de Angstel. Fossiele riviersystemen zijn vaak nog goed herkenbaar in een veenlandschap, omdat door inklinking van het omliggende veen de zandige sedimenten relatief hoog komen te liggen. Dergelijke hoger in het landschap gelegen gebieden boden veelal gunstige vestigingsmogelijkheden voor de vroegere e mens. Daarnaast werd vanaf de 10 eeuw het Hollands-Utrechtse veengebied op grote schaal in ontginning gebracht, waarbij de bisschop van Utrecht in het Stichtse grondgebied de regie voerde. De oudste vermelding van Abcoude is terug te vinden in een oorkonde die in 1085 wordt gedateerd en waarin gesproken wordt over de bewoners van Abecenwalde. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende archeologische waarnemingen bekend en ligt ook een aantal archeologische monumenten die als zodanig zijn beschermd. Eén van die monumenten ligt slechts 100 meter ten oosten van het plangebied. Het betreft een terrein waar de resten van het voormalige slot Abcoude aanwezig zijn. Deze versterking was één van de zeven (in de 12e en 13e eeuw gebouwde) bisschoppelijke kastelen van het Sticht en lag op een belangrijke strategische positie op de grens met het graafschap Holland. Vanuit de lucht zijn de smalle buitengracht en de nu hoefijzervormige binnengracht duidelijk te onderscheiden. Het slot was zeshoekig met torens op de hoeken. Om het geheel lag een aarden wal en gracht. Een deel van de fundamenten is nog in de bodem bewaard gebleven. Het slot dateert uit de tweede helft van de 13e eeuw en raakte in de 16e eeuw onbewoond. In de 17e eeuw werd het nog een keer in staat van verdediging tegen de Fransen gebracht. In de 18e eeuw is het totaal vervallen. In 1714 is het kasteel verkocht en werd weer bewoonbaar gemaakt. Pas aan het begin van de 19e eeuw sloeg de verwaarlozing weer toe en rond 1860 is het slot gesloopt. In 1930 en rond 1959 zijn door vrijwilligers enkele buitenmuren opgegraven en in 1995 heeft RAAP een weerstandsmeting en booronderzoek uitgevoerd. Circa 300 meter ten noorden van het plangebied is de kern van Abcoude tot monument verklaard. Hier kunnen bewoningsresten uit de IJzertijd, Vroege en Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden aangetroffen. In de omgeving van het plangebied zijn ook sporen van prehistorische bewoning aangetroffen. Ongeveer 400 meter ten oosten van het plangebied zijn bij een veldkartering scherven uit de IJzertijd gevonden. Dit onderzoek bevestigt dat de vindplaats uit deze periode aan de Kerkstraat in Abcoude zich uitstrekt tot deze vondstlocatie. De vindplaats aan de Kerkstraat bevindt zich op ca. 30 tot 70 cm onder maaiveld in de top van de oeverafzettingen. In de omgeving van het nabijgelegen Baambrugge en Weesp zijn IJzertijdvindplaatsen met eenzelfde landschappelijke context bekend. Mogelijk is er ook in de Romeinse tijd bewoningsactiviteit geweest, zo blijkt uit de vondst van een munt die in het midden van de 1e eeuw na Chr. is geslagen. Deze werd bij niet-archeologische graafwerkzaamheden op ongeveer 400 meter ten noordoosten van het plangebied gevonden. Bij de hierboven reeds genoemde veldkartering is tevens op twee locaties ten oosten van het plangebied aardewerk uit de Late Middeleeuwen gevonden. Archeologisch Archeologisch vooronderzoek In het plangebied is een eerste archeologische inventarisatie uitgevoerd in april 2008. Dit onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in de vorm
4 van een verkennend en karterend booronderzoek. Op basis van deze resultaten is in oktober 2008 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd, waarbij in het zuidelijk deel van het plangebied twee proefsleuven zijn aangelegd. Uit dit proefsleuvenonderzoek is naar voren gekomen dat op een hoger gelegen crevasserug een groot aantal greppels en kuilen uit de middeleeuwse periode aanwezig is. Op basis van het verzamelde aardewerk kon de aanvang van de ontginning, bewoning en landgebruik van dit deel van het plangebied gedateerd worden in de late 10e eeuw. Hiermee raakt het archeologisch onderzoek de vroegste historisch bekende periode van Abcoude. Dit is de periode van de “grote ontginning” waarin op grote schaal het Hollands-Utrechtse veengebied in cultuur werd gebracht. Hoofdrolspelers in de omgeving van Abcoude daarbij waren de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland. De archeologische vindplaats in het zuidelijk deel van het plangebied kan op basis van aardewerkvondsten tot in de e 13 eeuw gedateerd worden. Op nog geen 100 meter ten oosten van de vindplaats wordt in de e tweede helft van de 13 eeuw het slot van Abcoude gebouwd. Dit is één van de zeven bisschoppelijke kastelen die gebouwd werden op de grens tussen het graafschap Holland en het Nedersticht ter verdediging van het grondgebied, bezittingen en belangrijke handelsroutes. Of er een relatie bestaat tussen de middeleeuwse nederzetting en het slot en wat deze eventuele relatie zou kunnen zijn, is vooralsnog niet bekend.
496000
496500
In navolging van de eerste twee proefsleuven in het zuidelijke deel van het plangebied zijn in april 2009 extra proefsleuven aangelegd om de middeleeuwse vindplaats te kunnen begrenzen. Tijdens deze proefsleuvencampagne zijn in het zuiden zeven werkputten aangelegd en gedocumenteerd. Hieruit kwam duidelijk naar voren dat de hoger in het landschap gelegen crevasserug bepalend is geweest voor de inrichting en gebruik van dit gebied in de middeleeuwse periode. Het grootste deel van de middeleeuwse sporen en vondsten is te vinden op de crevasseafzettingen. In de lager gelegen komafzettingen buiten de crevasse neemt het aantal sporen en vondsten snel af.
250m 250m 250m 250m 250m 250m
495500
000000
NB NB NB10-12-2009 10-12-2009 10-12-2009 10-12-2009 NB NB NB 10-12-2009 10-12-2009
N N N N N
126500
127000
Omgeving van het plangebied op de Bonnekaart uit 1872.
127500
NB NB NB 10-12-2009 10-12-2009 NB NB NB10-12-2009 10-12-2009 10-12-2009 10-12-2009
5
AHN-beeld van de omgeving van het plangebied.
Het slot van Abcoude met het zicht waarschijnlijk op het noordoosten. Boven de tekening staat: “ABCOU in Holt”
6 Onderzoeksvragen uit het Programma van Eisen1 Van de omgeving van het plangebied zijn weinig archeologische gegevens beschikbaar en bekend. Er is nog relatief weinig bekend over bewoning en landgebruik in dit gebied in de late prehistorie, Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen. In het noordelijke deel van de Utrechtse Vechtstreek heeft relatief weinig grootschalig archeologisch onderzoek in de buitengebieden plaatsgevonden. In het PvE zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: 1. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het onderzoeksgebied eruit? 2. Wat is de relatie tussen het landschap en de gekozen nederzettingslocatie? 3. Hoe heeft de ontginning van het plangebied er in de Vroege Middeleeuwen uitgezien? Is er een duidelijke planmatige opzet herkenbaar? Is er iets te zeggen over de perceelindeling? Beschrijf. 4. In welke eeuw/periode kunnen de oudste sporen van ontginning van het gebied gedateerd worden? In hoeverre komt dit overeen met wat uit de historische bronnen bekend is? 5. Zijn er in het archeologisch materiaal en in de sporen verschillen in landgebruik te herkennen tussen de crevasse en het komgebied? Licht dit toe? 6. Is het mogelijk om het ontstaan van de crevasse te dateren? Licht toe. 7. Zijn er sporen of vondsten in het plangebied aanwezig die vóór de Volle Middeleeuwen gedateerd kunnen worden? Zo ja, uit welke periode dateren deze sporen en/of vondsten en wat is de aard hiervan? 8. Wat is de aard en functie van de middeleeuwse kuilen en paalkuilen? Maken deze onderdeel uit van structuren of duiden deze op een bepaald gebruik van het terrein in de Middeleeuwen? Is er bijvoorbeeld sprake van zogenaamde ‘rookkuilen’?2 9. Zijn er huisplattegronden of bijgebouwen te reconstrueren en hoe zijn deze opgebouwd? 10. Is er sprake van een indeling in erven en hoe was/waren het erf/de erven ingedeeld? Beschrijf. 11. Is het mogelijk om de aard en functie van de greppels nader te specificeren? Licht dit toe. 12. Is er een fasering te onderscheiden in het greppelsysteem en uit hoeveel fasen bestaat deze? 13. Hoe lang heeft de ontginningsnederzetting gefunctioneerd? In welke periode vangt de bewoning in het plangebied aan en wanneer wordt de nederzetting verlaten? 14. Indien paleo-ecologische resten bewaard zijn gebleven, welke bijdrage levert de analyse van deze resten aan ons beeld van de bestaanswijze (subsistence) van de lokale gemeenschap en hoe zag het landschap eruit? Zijn er ook resten van groenten of fruit aangetroffen en wat kan worden gezegd over de sociale status van de bewoners van de nederzetting? 15. Welke dieren werden binnen de nederzetting gehouden en waar? 16. Zijn er aanwijzingen in het bot- en/of vondstmateriaal die wijzen op de functie en het gebruik van de dieren? 17. Kan op basis van de verschillende materiaalcategorieën iets worden gezegd over de aard en sociale status van de nederzetting en haar bewoners? 18. Hoe ziet de aardewerk typochronologie eruit? Wat kan op basis van de aardewerkvondsten worden gezegd over de aard van de nederzetting en eventuele (handels)contacten binnen en buiten de lokale regio? Hoe ziet de ruimtelijke spreiding van het aardewerk eruit en wat zegt dit over het gebruik van het terrein ten tijde van de bewoning en daarna? 19. Hoe ziet de ruimtelijke spreiding van artefacten eruit? Zijn er verschillende activiteitenzones te herkennen en waaruit bestaan deze? Licht dit toe?
1 2
PvE-nummer 09-041. RAM 81.
7 20. Is er een relatie met het nabij gelegen bisschoppelijk slot van Abcoude? Welke aanwijzingen zijn hiervoor? Kent de vindplaats in Abcoude een vergelijkbare ontwikkeling 3 als bijvoorbeeld Alblasserdam Lange Steeg? 21. In hoeverre verhoudt deze nederzetting zich tot andere bekende middeleeuwse vindplaatsen in de regio uit dezelfde periode en met andere middeleeuwse ontginningsnederzettingen? Plaats deze nederzetting in een bredere context en licht dit toe. Opgravingstrategie en methodiek Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1 en het Programma van Eisen. Het door toekomstige nieuwbouw bedreigde deel van de middeleeuwse vindplaats dat niet in situ (in de bodem) bewaard kon blijven, is ex situ door middel van een vlakdekkende opgraving behouden. Het veldwerk is gedurende ca. 4 weken uitgevoerd door twee veldteams en twee kranen. In totaal zijn 30 werkputten aangelegd binnen een onderzoeksgebied van ca. 1,15 ha. Het veldwerk kende verschillende beperkingen. Zo loopt er middenin het plangebied een lange zuidoost-noordwest lopende watervoerende sloot. Aan weerszijden van de sloot lopen hoge druk waterleidingen van het Waternet die uiteindelijk voor weinig hinder hebben gezorgd, maar wel de middeleeuwse site doorsnijden en verstoren. Daarnaast vormt het westelijke deel van de Winkeldijk een beperkende factor voor het grondwerk. De Winkeldijk is hier namelijk een waterkering die tevens in relatief slechte staat blijkt te verkeren. Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft bepaald dat graven binnen een zone van 10 meter tot aan de teensloot van de dijk niet is toegestaan. Bovendien mogen binnen een zone van 10 tot 20 meter vanaf de teensloot van de dijk wel putten worden aangelegd, maar deze mogen maximaal 50 m² groot zijn en er mag slechts één put openliggen. Een put moest eerst zijn dichtgedraaid en aangereden door de kraan voordat met een volgende put gestart kon worden. Tevens mochten slechts incidenteel diepere coupes worden aangelegd tot maximaal één meter onder maaiveld. Het graafwerk is verricht door graafmachines met gladde bak en schaafbak. De bovengrond is laagsgewijs verdiept tot op het niveau waarop archeologische sporen zichtbaar werden. Het opgravingsvlak is met de schaafbak geschaafd en waar nodig handmatig bijgeschaafd om het vlak duidelijker leesbaar te maken. Tijdens de aanleg van het vlak is met de metaaldetector gezocht naar metalen objecten. Sporen zijn direct ingekrast en beschreven. Het vlak is gefotografeerd en direct digitaal ingemeten met behulp van een robotic Total Station (rTS). Met de rTS zijn ook hoogtes van het vlak en maaiveld genomen. Vondsten zijn per vlak, laag en spoor verzameld en gedocumenteerd. Vlakvondsten die niet aan sporen gerelateerd konden worden, zijn verzameld en gedocumenteerd in vakken van 5 x 5 meter. Bijzondere vondsten zijn als puntvondst ingemeten of op profiel- of coupetekeningen ingetekend. Alle aangetroffen sporen zijn gecoupeerd en afgewerkt. Een groot aantal greppels is ook over de lengte gecoupeerd en in segmenten afgewerkt. Vondsten uit greppels zijn per segment verzameld en gedocumenteerd in verband met de ruimtelijke analyse van het vondstmateriaal. Coupes zijn gefotografeerd en getekend op schaal 1:20. Sporen die onderdeel uitmaken van een structuur zijn eerst volledig vrijgelegd, voordat deze zijn gecoupeerd en afgewerkt. Kansrijke sporen zijn bemonsterd voor macrobotanisch onderzoek of koolstofdatering. Alle werkputten zijn op een dusdanige wijze aangelegd, dat een profiel in de lengte- en breedterichting over de gehele vindplaats/crevasse is verkregen. Op meerdere locaties zijn binnen deze profielwanden extra verdiepte profielkolommen aangelegd. De profielen zijn gefotografeerd, getekend en beschreven en bemonsterd door een fysisch geograaf met gebiedsspecifieke kennis en ervaring. In een aantal putten, met name rond grote concentraties kuilen en greppels, is een 3
ADC Rapport 519.
8 tweede vlak aangelegd. Dit was noodzakelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en fasering van de grondsporen. In onderstaand putoverzicht zijn alle aangelegde werkputten afgebeeld met putnummer. De werkputten zijn doorgenummerd ten opzichte van de al eerder aangelegde proefsleuven. De eerste werkput van de opgraving is put 12. In put 12, 15, 17, 25 en 37 is in een deel van de put een verdiept tweede vlak aangelegd om een beter inzicht te krijgen in de aard en fasering van de grondsporen.
23
475200
14 21 13 25
19 25
12
35
25
12
27 15
39
31
475150
15 16
33 17
24
17
18 37
30
37
20
475100
26 29
22 N N N N N N
28
000000
25m 25m 25m 25m 25m 25m
126550
Abcoude Zuid/Winkelbuurt Putoverzicht
38
41
NB NB 16-12-2009 16-12-2009 NB NB NB16-12-2009 16-12-2009 16-12-2009
32
34 36
40
126600
126650
9
475200
Resultaten van het archeologisch onderzoek
475150
kuil
vlas VNR 228 kuil S 33
overloopje
KL S 34
475100
Onder S 18 vu 2 hangen losse kuilen
000000
NB NB 16-12-2009 16-12-2009 NB NB NB16-12-2009 16-12-2009 16-12-2009
N N N N N
25m 25m 25m 25m 25m 25m
126550
126600
126650
Abcoude Zuid/Winkelbuurt Allesporenkaart
De middeleeuwse vindplaats Tijdens de opgraving is in het onderzoeksgebied een groot aantal sporen aangetroffen, die voornamelijk uit greppels en kuilen bestaan. Op basis van het verzamelde aardewerk kunnen deze e sporen in de Volle en Late Middeleeuwen gedateerd worden, vermoedelijk tussen de late 10 en e de 13 eeuw. Op basis van de aard van de sporen en de relatief lage vondstdichtheid, zoals ook al aangetoond tijdens de vooronderzoeken, bestond het vermoeden dat we hier te maken hadden met het achterterrein van een middeleeuwse ontginningsnederzetting. Er bestaat een duidelijke relatie tussen de lokale bodemopbouw en de locatie en concentratie aan grondsporen en vondsten. Deze zijn grotendeels gesitueerd op de crevasseafzettingen, die bepalend lijken te zijn geweest voor het gebruik en inrichting van dit terrein. Buiten de crevasse
10 neemt het aantal sporen en vondsten af. De ondergrond bestaat buiten de crevasse uit matig siltige kleiafzettingen (Ks2), typerend voor een relatief laaggelegen komgebied. Alleen het meest zuidoostelijke deel van het plangebied, tegen de Winkeldijk aan, kan in situ in de bodem bewaard blijven en is daarom niet archeologisch onderzocht. Tijdens het onderzoek is een groot aantal brede en langgerekte kuilen aangetroffen. Bij het couperen van verschillende greppels en het verdiepen van het vlak in een aantal putten bleken de greppels te bestaan uit een serie langgerekte diepe rechte kuilen met een soort van overloop daartussen. Dit fenomeen is bij verschillende andere archeologische onderzoeken aangetroffen en wordt telkens toegeschreven aan de productie en/of verwerking van vlas.4 Bij enkele onderzoeken, zoals Alblasserdam Langesteeg en Kimswerd, zijn ook daadwerkelijk resten vlas in deze kuilen bewaard gebleven. Tijdens het onderzoek in Abcoude zijn in verschillende kuilen mogelijke restanten van vlas herkend en bemonsterd. In een groot aantal kuilen duidt een donkere humeuze vulling onderin de kuil op mogelijke botanische resten. Hierbij zou het kunnen gaan om bijv. vlasresten, maar ook mestkuilen zijn mogelijk. Om dit te kunnen achterhalen is het noodzakelijk om diverse monsters uit deze kuilen te zeven op eventuele botanische resten en te onderzoeken op pollen. Indien namelijk geen macroresten bewaard zijn gebleven, kan pollenonderzoek uitkomst bieden, omdat pollen over het algemeen beter bewaard blijven. Tussen de greppels en langgerekte kuilen in zijn ook kuilen aangetroffen die kunnen worden geïnterpreteerd als (afval)kuil of paalkuil. In de putten 17 en 37 zijn verschillende concentraties relatief kleine ronde kuilen aanwezig die mogelijk duiden op de locatie van een structuur zoals een klein bijgebouw of mogelijke opslagplaats. Een tweetal sporen duidt op de locatie van een mogelijk veldoventje. Beide zones hebben een typische halfronde of bijna vierkante vorm, zien zwart van de houtskool en bevatten fragmenten verbrande klei. Er is echter geen duidelijke opbouw van een oven of een mogelijk deel van een ovenwand aangetroffen. Van beide sporen is een monster genomen. Ook is een monster genomen van de natuurlijke matig siltige kleiafzettingen (Ks2) om te kunnen achterhalen of de gevonden kloostermoppen (van relatief slechte kwaliteit) van de lokale klei en wellicht ter plekke of in de directe omgeving zijn gebakken.
Langgerekte kuilen en greppels in het zuidoostelijke uiteinde van put 17.
4
Alblasserdam Langesteeg, Houten Hoogdijk terrein 89, Kimswerd, De Meern Oudenrijnseweg.
11
Langgerekte kuilen en greppels in put 15.
Coupes (doorsneden) van sporen met humeuze vulling onderin.
Mogelijke vlasresten.
12 Dierbegravingen In het onderzoeksgebied zijn in totaal vier dierbegravingen aangetroffen. In alle gevallen gaat het om een begraving van een rund. De runderskeletten tekenden zich in eerste instantie af als donkergrijze rechthoekige kuilen. Eén rundbegraving ligt in een greppel in het oostelijke deel van het opgravingsterrein. De andere drie begravingen liggen relatief dicht bij elkaar in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied. Opvallend is het ontbreken van de schedel bij één van deze begravingen. Nader archeozoölogisch onderzoek kan mogelijk nog uitwijzen of de kop misschien is afgehakt.
Begraving van een rund. Een begraven broekbos Geheel onverwacht en tot ieders verbazing is tijdens het archeologisch onderzoek een begraven bos aangetroffen. Bij het couperen van verschillende ronde sporen (in eerste instantie als kuil geïnterpreteerd) en fosfaatrijke vlekken kwamen resten van hout tevoorschijn. Bij het verder machinaal verdiepen van deze coupes kwamen de restanten tevoorschijn van nog in de bodem rechtopstaande stammen en wortels van verschillende soorten bomen. Deze bleken allen in het onder de klei- en crevasseafzettingen gelegen veen geworteld te zijn. Bij een klein aantal archeologische onderzoeken in Nederland zijn resten van bomen gevonden of in een enkel geval heeft een onderzoek naar een begraven bos plaatsgevonden, zoals in Zwolle Stadshagen. De mate van conservering van de bomen in Abcoude en het feit dat deze nog vrijwel allemaal rechtop in het veen geworteld zijn, is daarentegen uniek te noemen. Undisturbed, well-preserved deposits in which remnants of former woodlands are present, which also can be properly excavated, are rare.5 De in het veen gewortelde bomen worden afgedekt door een pakket matig siltige tot sterk siltige kleiafzettingen. Ter plaatse van de crevasserug is het overstromingspakket dikker en hier zijn de boomstammen dan ook over grotere lengte/diepte bewaard gebleven. Dit alles lijkt er op te wijzen dat het bos in relatief korte tijd vrij heftig moet zijn overstroomd, waarbij veel sediment is afgezet. 5
Kooistra, Kooistra, Van Rijn & Sass-Klaassen 2006, 38.
13 Door het afsterven van het bos te dateren aan de hand van dendrochronologisch onderzoek, kan ook het moment van doorbreken van de crevasse worden gedateerd. Opvallend is het voorkomen van een bijzonder kleiig pakket onder het veen, waarvan onduidelijk is of het hier gaat om fluviatiele (rivier) of mariene (zee) afzettingen, waaronder wederom een laag veen ligt. Mogelijk betreft het kleipakket komafzettingen die vanuit de rivier de Angstel zijn afgezet en heeft daaropvolgend weer veengroei plaats kunnen vinden. Anderzijds kan dit kleipakket ook vanuit de zee zijn afgezet. Met een diatomeeënonderzoek kan dit worden vastgesteld. Ook de datering van dit kleipakket en het daaronder liggende veen is niet bekend, maar dit kan worden bepaald door een C14 datering uit te laten voeren. Het slijpplatenmonster (micromorfologie) is tot dit onderste veenpakket onder de klei genomen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn in Abcoude enkele eiken die bij boeren op het land naar boven zijn gekomen dendrochronologisch onderzocht. Deze konden tussen ca. 550 voor Chr. en ca. 30 na Chr. gedateerd worden. In overleg met de opdrachtgever, bevoegde overheid en diens adviseur is besloten om een houtspecialist in het veld te laten komen om de vondst van het begraven bos te waarderen en aanbevelingen te geven voor een eventuele opgraving-, monster- en uitwerkingstrategie. Dit specialistische veldwerk is uitgevoerd door Esther Jansma, hoofd van de Stichting RING. Daaropvolgend is besloten om in verschillende opgravingsputten alle bomen systematisch te gaan onderzoeken. Hierbij zijn in de betreffende werkputten 24, 25 en 26 zo goed als alle bomen gecoupeerd, gefotografeerd, beschreven en geschetst. In een aantal andere werkputten is een enkele geschikte boom bemonsterd voor dendrochronologie of houtsoortbepaling (putten 15, 17, 18 en 33). Gelet is op het voorkomen van (k)noesten, de dikte van het overstromingspakket, de wijze van worteling, de diepte/het niveau van wortelen t.o.v. NAP. Van elke boom is een monster genomen voor houtsoortanalyse om de samenstelling van het bos inzichtelijk te krijgen. Tevens zijn geschikte bomen gezaagd en bemonsterd voor dendrochronologie. Niet alleen eiken konden worden gezaagd, maar ook enkele elzen konden met enige voorzichtigheid in het veld worden herkend en bemonsterd voor dendrochronologisch onderzoek.
Coupe van een boom. Restant van een boom in het profiel. Goed te zien is dat aan de linkerkant (zuidkant) van de boom het veen deels is weggespoeld of weggeslagen door de crevasse en rechts van de boom is het veenpakket beter bewaard gebleven.
14 In overleg met de opdrachtgever, bevoegde overheid en diens adviseur en de houtspecialist is een onderzoeksstrategie opgezet die vergelijkbaar is met het onderzoek in Zwolle Stadshagen. Er is een gecombineerd onderzoek opgezet van archeologische methoden met methoden van landschapsstudies (geologie, bodemkunde, micromorfologie) en vegetatiestudies (ecologie, pollenonderzoek en dendrochronologie). Hierdoor kunnen verschillende datasets (onderzoeksresultaten) worden gecombineerd en met elkaar worden vergeleken. 1) fysische geografie geeft inzicht in het abiotische landschap en hydrologie; 2) pollen, archeobotanie en houtsoortanalyse samen geven inzicht in de ecologie; 3) dendrochronologie geeft inzicht in absolute dateringen, populatiedynamiek en lokale en regionale factoren die van invloed zijn geweest op de boomgroei en populatiedynamiek. Dit gecombineerde onderzoek heeft tot doel om te komen tot: A) B) C) D)
reconstructie van het landschap waarin het broekbos heeft gegroeid; reconstructie van de oorspronkelijke vegetatie; chronologie van de landschappelijke ontwikkeling en oorzaken van verandering; sporen van eventueel menselijk handelen in het gereconstrueerde landschap aan te kunnen tonen.
In het veld zijn behalve monsters voor dendrochronologie en houtsoortanalyse daarom ook monsters genomen voor macrorestenonderzoek, pollenonderzoek, C-14 en micromorfologie (monster slijpplaat). Deze monsters zijn genomen door pollenbakken in het profiel te slaan achter de boom op bovenstaande foto in de onderkant van de crevasseafzettingen en de top van het veen. Deze pollenbakken zijn 50 cm lang en zijn met een korte overlap onder elkaar geslagen. Hierdoor is een profiel verkregen met een lengte van ca. 90 cm. De mogelijkheid om een paleobos te reconstrueren m.b.v. pollen, macroresten en houtsoorten geeft een unieke kans om te kijken naar de relatie tussen vegetatiedichtheid en –samenstelling en pollenregen. Een diatomeeënonderzoek kan een belangrijke bijdrage leveren aan het onderzoek naar de landschappelijke ontwikkeling en de oorzaken van verandering daarin binnen het plangebied Abcoude Zuid/Winkelbuurt. Hierdoor kan namelijk worden vastgesteld of er mariene invloed in het plangebied heeft plaatsgevonden vanuit de voormalige Zuiderzee. De grens tot waar de zee invloed heeft uitgeoefend en sediment heeft afgezet in (het noordelijke deel van) de Utrechtse Vechtstreek is vooralsnog erg vaag en absoluut niet zeker binnen de fysisch geografische wetenschap. Uit de crevasseafzettingen was het mogelijk om een schelpenmonster te nemen. Analyse van schelpen kan informatie verschaffen over het type afzetting, het milieu waarin ze leven (zoet, zout, brak) en ook iets zeggen over het type rivier en de stroomsnelheid van het water. Dit kan meer licht werpen op de doorbraak van de rivier en de rivier de Angstel zelf. De vondst van een begraven broekbos en het onderzoek daarnaar levert nieuwe onderzoeksvragen op als aanvulling op de vragen uit het PvE. Wanneer en hoe lang heeft het broekbos met o.a. eik en els bestaan in Abcoude Zuid/Winkelbuurt? Hoe ziet de samenstelling van het bos eruit en zijn er veranderingen aantoonbaar in de populatiedynamiek? Is er sprake geweest van een open of meer gesloten bos? Zijn er aanwijzingen voor menselijk handelen of ingrijpen in het bos? Waar wijzen de veranderingen in de populatiedynamiek op en welke factoren zijn van invloed geweest op de veranderende populatiedynamiek?
15 Wanneer sterft het bos af en is er sprake van een abrupte catastrofale afsterving van het bos? (dit geeft tevens meer inzicht in de datering van de crevasse). Welke ecologische (vindplaats gerelateerde) factor(en) kunnen worden gekoppeld aan fasen van normale en stagnerende (depressed) boomgroei? (verdroging/vernatting?) Zijn deze groeibeïnvloedende ecologische factoren lokaal of regionaal? Met andere woorden, wordt dit bepaald door een grootschalige (boven)regionale factor (klimaat) of zijn er lokale factoren van invloed, bijv. veranderingen in de waterhuishouding? Wat is de datering van het (laatst gegroeide) veen en hoe is het veen opgebouwd? Zijn er aanwijzingen voor perioden van vernatting, verdroging of overstromingen en welke invloed heeft dit gehad op de vegetatie? In welke mate heeft er erosie van het veen plaatsgevonden? Wijzen de pollen en macroresten in het veen op sporen van menselijke activiteit in de nabijheid van het plangebied in de IJzertijd/Romeinse tijd?
Vondstmateriaal In onderstaande tabel staan de vondsttotalen per materiaalcategorie weergegeven in aantal en in gewicht.
Vondsttotalen INHOUD Totaal aantal Totaal gewicht AWG
397
5907,6
AWH
211
1573
BAKSTN
18
4700
BOUWMAT
95
9281
COP
1
1
HK
8
6
47
660
HUTTELM MXX
12
132
ODB
3954
57732
PIJP
5
26
SLAK
3
88
SVU
1
25
SXX
77
12494
AWG = aardewerk gedraaid AWH = aardewerk handgevormd COP = coproliet (niet zeker) HK = houtskool MXX = metaal ODB = dierlijk bot SLAK = metaalslak SVU = vuursteen (klopt niet, is natuursteen) SXX = natuursteen BAKSTN/BOUWMAT/HUTTELM = fragmenten van kloostermoppen (grote oude bakstenen) en mogelijke restanten van ovens of vlechtwerkwanden
Voor alle anorganische vondstcategorieën en het botmateriaal waren posten opgenomen in de oorspronkelijke offerte. De hierboven vermelde vondstcategorieën zullen worden gedetermineerd en gerapporteerd om antwoord te kunnen geven op de in het PvE gestelde onderzoeksvragen. Het aardewerk is van groot belang om de sporen te kunnen dateren en eventuele faseringen te kunnen vaststellen. Achterin het rapport zal een catalogus volgens het Deventer-systeem worden opgenomen. De categorieën baksteen, bouwmateriaal en huttenleem (verbrande klei) zijn afkomstig van kloostermoppen en mogelijke ovenwanden of vlechtwerkwanden. Onder de metaalvondsten zitten twee interessante objecten. De eerste is een deel van een middeleeuwse gesp. De tweede is nog niet geheel duidelijk, maar het lijkt te gaan om een soort mes of mogelijk wapen, waarbij het lemmet of handvat deels bewaard is gebleven. Tevens zijn er drie metaalslakken aangetroffen die wellicht in verband kunnen worden gebracht met de mogelijke veldovens in of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Onder het dierlijk botmateriaal bevinden zich naast de begravingen ook meer dan 600 fragmenten die merendeels aan slacht en afval moeten worden toegeschreven. Deze worden gedetermineerd en gerapporteerd.
16 Het natuursteen bestaat o.a. uit fragmenten van maalstenen en waarschijnlijk ook uit één of meerdere slijp- of wetstenen. Al het natuursteen zal worden geanalyseerd en gerapporteerd. De enkele houtskoolfragmentjes die als vondst zijn geadministreerd, wordt verder niets mee gedaan. Specialistische uitwerking Specialistisch onderzoek met betrekking tot botanie en ecologie was niet in de oorspronkelijke offerte opgenomen, omdat op voorhand moeilijk is in te schatten hoeveel bruikbare monsters en welk soort monsters eventueel zouden kunnen worden uitgewerkt. Het gaat hierbij om de volgende monsters:
13 monsters voor dendrochronologisch onderzoek 40 monsters voor houtsoortanalyse Monsters pollen Monster slijpplaat, ca. 90 cm (micromorfologie) Monsters zaden (macroresten) Monster diatomeeën Monsters C-14 (koolstofdatering) Ca. 5 tot 10 monsters van kuilen en greppels (vlas, mest etc.) zeven en waarderen op macroresten en prepareren en onderzoeken op pollen Monster schelp crevasseafzettingen Monster kleianalyse Het aantal monsters voor houtsoortanalyse en dendrochronologie samen geeft aan dat van ongeveer 50 bomen de boomsoort bepaald kan worden. Overzichtstabel Onderzoeksvragen Bodemvorming Genese/geologie Waterlevel Waterkwaliteit Menselijke invloed Afbraak organisch materiaal Vegetatieontwikkeling Landschapsontwikkeling
MP
MZ
X X X
X X X
X X
X X
Dendro houtsoort MSL X X X
diat
C14
X
X
FG X X
X X X X
X X
X
X
X
Geraadpleegde specialisten S. Ostkamp en N. Jaspers (aardewerk, kleipijpen) M.J.A. Melkert (natuursteen, keramisch bouwmateriaal, verbrande klei) C. Nooijen en K. Abelskamp (metaal en conservering) K. Esser (ArcheoSpecialisten) M.T.I.J. Bouman, C. Moolhuizen, H. Bos, E. Jansma, L. Kooistra (botanie, ecologie, hout) R. Torremans (senior archeoloog) Literatuur Boer, P.C. de, 2006: In de voetsporen van heren (en) boeren. De ontdekking van een Stenen Kamer en een vlasverwerkende nederzetting aan de Lange Steeg te Alblasserdam. Amersfoort, ADC Rapport 519. Bouma, N., 2009: Programma van Eisen Abcoude Zuid/Winkelbuurt Definitief Archeologisch Onderzoek, 14-08-2009, PvE-nummer 09-041.
17 Kooistra, M.J., L.I. Kooistra, P. van Rijn & U. Sass-Klaassen, 2006: Woodlands of the past – The excavation of wetland woods at Zwolle-Stadshagen (the Netherlands): Reconstruction of the wetland wood in its environmental context. In: Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw 85 – 1, p. 37-60. Sass-Klaassen, U. & E. Hanraets, 2006: Woodlands of the past – The excavation of wetland woods at Zwolle-Stadshagen (The Netherlands): Growth pattern and population dynamics of oak and ash. In: Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw 85 – 1, p. 61-71.