Wft PE-Actualiteiten 2016 Module Vermogen 1. Afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid Vanaf 1 januari 2015 is het mogelijk voor arbeidsongeschikten om de lijfrenten af te kopen, zonder dat er revisierente in rekening wordt gebracht. Wel is er een aantal voorwaarden aan deze afkoop verbonden. Indien men niet voldoet aan deze voorwaarden zal alsnog de revisierente in rekening worden gebracht. Om zieke en arbeidsongeschikte ondernemers tegemoet te komen is het vanaf 2015 mogelijk om in die gevallen een lijfrente wel af te kopen en het aanwezige lijfrentekapitaal te gebruiken als aanvulling op het inkomen voor 65 jaar of AOW leeftijd. Uiteraard moet er over de uitkering wel belasting betaald worden in box 1, de ingelegde premie is immers destijds ook afgetrokken. Maar de revisierente van 20% vervalt in deze situatie. Er gelden wel drie voorwaarden: 1. De verzekeringnemer moet langdurig arbeidsongeschikt zijn. Iemand is langdurig arbeidsongeschikt als een arts verklaart dat de klant door ziekte of gebreken niet in staat is volledig zijn werkzaamheden te verrichten waarmee hij zijn hoofdzakelijke inkomende verdient. En dat hij dat vermoedelijk in de 12 maanden na afgifte van de verklaring ook niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren. 2. De gerechtigde moet nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt; 3. Het op te nemen bedrag mag niet hoger zijn dan het gemiddelde inkomen van de twee voorafgaande jaren. Om de regeling zo eenvoudig mogelijk te houden, hoeft tot een bedrag van € 40.000 geen toetsing aan het inkomen plaats te vinden. Tot dit bedrag kan men dus altijd opnemen. Indien men niet voldoet aan deze voorwaarden zal alsnog de revisierente in rekening worden gebracht. De klant dient aan de uitvoerder van de lijfrente aannemelijk te maken dat hij voor deze regeling in aanmerking komt. Als hij dat kan, wordt de afkoopsom voor de loonheffingen aangemerkt als een termijn van
een lijfrente. Er wordt dan ingehouden volgens de groene tabel bijzondere beloningen (en niet op basis van een vast percentage van 52%). 2. Vervallen tijdsklem 15/20 jaar ook mogelijk voor Brede Herwaarderingspolissen Eind 2012 is door het ministerie van Financiën goedgekeurd, dat de tijdsklem van 15 of 20 jaar premie betalen – een van de voorwaarden voor een belastingvrije uitkering van een KEW, SEW of BEW- onder bepaalde omstandigheden vervalt. Deze omstandigheden zijn: 1. relatiebeëindiging, of: 2. restschuld, of: 3. situatie van schuldhulpverlening. Een uitkering hoger dan de som van de betaalde premies (KEW) of de inleg (SEW of BEW) kan bij een van deze omstandigheden zonder de fiscale voorwaarde van 15 of 20 jaar sparen toch onbelast worden ontvangen. Betrokkene moet dan aan de verzekeraar, bank of beheerder aannemelijk maken dat hij zich in een van de situaties bevindt. Op 17 december 2014 heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat het vervallen van de tijdsklem 15/20 jaar ook mogelijk is voor Brede Herwaarderingspolissen (=polissen afgesloten voor 1 januari 2001). Voorwaarde is wel dat deze (Brede Herwaardering) kapitaalverzekeringen voldoen aan alle voorwaarden voor een belastingvrije uitkering op (oorspronkelijke) einddatum. Zoals voldoen aan de premiebandbreedte 1:10. Maar ook de voorwaarden van het overgangsrecht, te weten (op of) na 1 januari 2001 geen premieverhoging of verhoging van het verzekerd kapitaal, dan wel verlenging van de looptijd. Als extra voorwaarde geldt dat de uitkering wordt gebruikt om de eigenwoningschuld of restschuld (gedeeltelijk) af te lossen. 3.Defiscalisering werkt terug tot openvallen nalatenschap Besluit defiscalisering nalatenschap De staatssecretaris heeft het besluit over inkomen uit sparen en beleggen (box 3) gewijzigd. Hij keurt hierin goed dat de defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 Auteur: Raymond Bakker Datum: 3 maart 2016
na het openvallen van de nalatenschap. Daarbij wordt wel de voorwaarde gesteld dat het recht van vruchtgebruik binnen twee jaren na het overlijden van de erflater wordt gevestigd. Toelichting In bepaalde vruchtgebruik situaties wordt bij de langstlevende ouder de volledige waarde van de goederen in aanmerking genomen. De bloot eigendom van het kind wordt niet tot de bezittingen in box 3 gerekend. Een voorwaarde voor deze defiscalisering is dat het vruchtgebruik juridisch moet zijn gevestigd. In de praktijk is gebleken dat de nabestaanden na het openvallen van de nalatenschap te weinig tijd hebben om het vruchtgebruik in juridisch opzicht te laten vestigen. Dit houdt in dat de defiscalisering niet vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap van toepassing is. Als het vruchtgebruik formeel wordt gevestigd, is de defiscalisering pas vanaf dat moment van toepassing. In de praktijk leidt dit tot misverstanden. Daarom heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat de defiscalisering met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap. Daarbij wordt wel de voorwaarde gesteld dat het recht van vruchtgebruik binnen twee jaren na het overlijden van de erflater wordt gevestigd. Zie hier het besluit van de staatssecretaris (BLKB 2015-409M). Voorbeeld Van een echtpaar met twee kinderen overlijdt de man op 7 juli 2014 en laat een eigen woning na. Volgens het wettelijk erfrecht erven de kinderen en de vrouw elk een deel van het eigendom en krijgt de vrouw daarnaast het vruchtgebruik tot (bijvoorbeeld) haar overlijden. De kinderen krijgen dus de bloot eigendom van de woning. Het recht op vruchtgebruik wordt op 6 september 2015 juridisch gevestigd. De bloot eigendom wordt -met terugwerkende kracht- op peildatum 1 januari 2015 (dit is de eerste peildatum volgend op het overlijden c.q. openvallen van de nalatenschap) niet tot de bezittingen in box 3 gerekend (defiscalisering in art. 5.4, derde lid, Wet IB 2001). Fiscale voorwaarde van deze versoepeling is dat het vruchtgebruik binnen twee jaren na het overlijden van de erflater juridisch moet zijn gevestigd. Auteur: Raymond Bakker
Datum: 3 maart 2016
4. Terugstorten (lijfrente)premie Algemeen Volgens een besluit van 13 juni 2012 kan een belastingplichtige zonder heffing van inkomstenbelasting een te hoge inleg op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht of te veel betaalde premie op een lijfrenteverzekering teruggestort te krijgen. Dan geldt niet dat het gehele lijfrentetegoed fiscaal wordt gedeblokkeerd met negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en revisierente tot gevolg. In de praktijk blijken belastingplichtigen vaak betalingen op lijfrenterekeningen te doen waarvoor achteraf geen aftrekmogelijkheid bestaat. Bij melding binnen drie maanden na de ongewenste betaling bij de uitvoerder, kan de financiële instelling het te veel betaalde zonder fiscale gevolgen terugstorten. Na de termijn van drie maanden leidt de terug storting van het te veel betaalde wel tot deblokkering van het lijfrentetegoed. Wijziging De staatssecretaris heeft in een Besluit van 3 juni 2015 een wijziging aangebracht. Volgens dit besluit is er tijdelijk een extra mogelijkheid zonder fiscale consequenties om een te hoge inleg of premie terug te storten. Te hoge inleg of premie Een te hoge inleg of premie is het deel van het overgemaakte bedrag dat hoger is dan de aftrekruimte (jaarruimte en/of reserveringsruimte) in het betreffende jaar. Geen fiscale Box 1 gevolgen Onder voorwaarden keurt de Belastingdienst goed dat de financiële instelling de te hoge inleg of premie van een nog niet ingegane lijfrente kan terugstorten. Hiervoor is een ‘verklaring geruisloze terug storting’ van de belastinginspecteur nodig. De voorwaarden van de goedkeuring zijn als volgt:
Het initiatief en verzoek om terug storting van het teveel betaalde komt van de belastingplichtige. Het verzoek moet uiterlijk 31 december 2017 door de inspecteur zijn ontvangen en geldt voor betalingen gedaan tot en met 31 december 2016. De goedkeuring ziet alleen op een te hoge inleg in het jaar waarin het verzoek is ingediend en de vijf daaraan voorafgaande jaren. Alleen het bedrag dat niet aftrekbaar is kan worden terugbetaald;
Auteur: Raymond Bakker
Datum: 3 maart 2016
Het terugbetaalde bedrag telt alsnog mee in box 3 in het jaar waarin de premie is afgetrokken.
Voorbeeld Een belastingplichtige stort in 2014 € 7.000 op een lijfrentespaarrekening. Bij nader inzien blijkt dat maximaal € 5.000 aftrekbaar is. Een verzoek om een ‘verklaring geruisloze terug storting’ wordt door de belastinginspecteur toegewezen. Een bedrag van € 2.000 wordt teruggestort en de rendements-grondslag in box 3 op 1 januari 2015 wordt verhoogd met € 2.000. 5. Afkoop nog niet ingegane lijfrente met negatief rendement Bij afkoop van een lijfrente, waarvan de premies in box 1 in mindering zijn gebracht op het inkomen, was de fiscale heffing in de inkomstenbelasting (box 1): over de afkoopwaarde, of indien hoger: over het totaal van de betaalde premies. Deze zgn. minimumwaarderingsregel is in 2015 afgeschaft. Dat betekent dat bij afkoop van een lijfrente uitsluitend de afkoopwaarde wordt belast, dus ook bij afkoop van een nog niet ingegane lijfrente met een negatief rendement (waarde lager dan de som van de premies). De maximale heffing in de inkomstenbelasting is dan het maximale tarief in box 1 van 52% (2016) + 20% is maximaal 72% over de afkoopsom. Voorbeeld 10 jaar lang is jaarlijks € 2.000 aan lijfrentepremie gestort in een beleggingsverzekering. De verzekeringnemer stopt de verdere premiebetaling en koopt de verzekering af. De afkoopwaarde is € 15.000. Volgens de minimumwaarderingsregel is (naast revisierente) inkomstenbelasting verschuldigd over de som van de betaalde premies ad € 20.000. Deze is namelijk hoger dan de afkoopwaarde. Met de wijziging volgens het besluit is (naast revisierente) de heffingsgrondslag uitsluitend de afkoopwaarde € 15.000. Terugwerkende kracht Deze wijziging geldt ook voor reeds afgekochte en volgens de minimumwaarderingsregel belaste lijfrentes in de opbouwfase. Voor afkopen Auteur: Raymond Bakker
Datum: 3 maart 2016
gedaan vóór 1 januari 2016 kan op verzoek een tegemoetkoming worden verleend, als de vijfjaarstermijn voor ambtshalve vermindering nog niet is verlopen. In dat geval kunnen uiterlijk de afkopen in 2010 tot het eind van 2015 fiscaal nog worden gecorrigeerd. 6. Wet pensioencommunicatie aangenomen Vanaf 1 juli 2015 is een wet in werking getreden om de pensioencommunicatie van fondsen en verzekeraars te verbeteren. De wet moet ervoor zorgen dat pensioenfondsen en pensioenverzekeraars informatie verstrekken die aansluit bij de wensen van de deelnemer. Het moet duidelijk zijn welke keuzes er zijn en wat de gevolgen zijn van belangrijke levensgebeurtenissen zoals werkloosheid of overlijden voor het pensioen. Ook gaan fondsen en verzekeraars meer communiceren over onzekerheden. De wet beoogt mensen een persoonlijk en transparant totaaloverzicht van hun pensioen te bieden. Verder bieden de pensioenuitvoerders meer mogelijkheden om digitaal aanvullende informatie te verstrekken. De drie belangrijkste vragen die pensioeninformatie moet beantwoorden zijn: (1) hoeveel krijg ik, (2) is dat voldoende en (3) wat moet ik doen als dit niet voldoende is? Het doel van pensioencommunicatie is dat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dat voldoende is en zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening. Daarnaast moet pensioencommunicatie de deelnemer laten zien welke keuzemogelijkheden hij heeft. Hoofdelementen van het wetsvoorstel zijn: 1. Algemene eisen aan pensioencommunicatie Pensioenuitvoerders moeten deelnemers begrijpelijke informatie geven, zodat deelnemers weten waaraan zij toe zijn. Zowel wat betreft vorm als inhoud, moet aansluiten op de behoeften van de deelnemers.
Auteur: Raymond Bakker
Datum: 3 maart 2016
Pensioenuitvoerders dienen zo veel mogelijk inzicht te geven in de gevolgen voor het pensioen van ten minste de volgende keuzes:
eerder stoppen met werken, langer doorwerken, deeltijdpensioen, hoog/laagconstructie (eerste jaren hoger en later lager pensioen), uitruil van partnerpensioen voor ouderdomspensioen en omgekeerd en waardeoverdracht bij verandering van baan.
2. Digitale verstrekking en beschikbaarstelling van informatie Het is wenselijk dat de wetgeving meer ruimte biedt voor digitale informatieverstrekking. Voorgesteld wordt pensioenuitvoerders de keuze te geven of zij de informatie schriftelijk of elektronisch verstrekken; de pensioenuitvoerder dient de informatie binnen de persoonlijke omgeving van een deelnemer te brengen. Een voorbeeld hiervan is via e-mail de deelnemer attenderen dat informatie beschikbaar is. 3. Van startbrief naar basisinformatie over de pensioenregeling De huidige bepalingen over informatieverstrekking bij indiensttreding zijn behoorlijk gedetailleerd en benoemen vooral veel verplichte elementen. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel is de basisinformatie niet alleen bedoeld voor het begin van de deelneming, maar zal altijd beschikbaar zijn via de openbare website van de pensioenuitvoerder. Vergelijkbare informatie kan werknemers ondersteunen bij de keuze en onderhandelingen voor een nieuwe baan en bij de keuze voor waardeoverdracht. 4. Periodieke communicatie over persoonlijke aanspraken en rechten Het UPO wordt een stuk beperkter. Er wordt niet meer vooruit gekeken naar een te bereiken pensioen. Het nieuwe UPO kijkt naar het verleden door alleen in te gaan op het al opgebouwde pensioen. Ook de waardeaangroei in het afgelopen jaar en in het verleden toegepaste verlagingen en indexaties komen aan de orde. Via het pensioenregister krijgen deelnemers een indicatie van het (totaal) te verwachten pensioen met de bijbehorende koopkracht, risico’s en handelingsperspectief. 5. Uitbreiding van het pensioenregister met functionaliteiten De deelnemer moet op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van zijn pensioensituatie. Door het pensioenregister uit te breiden met nieuwe Auteur: Raymond Bakker
Datum: 3 maart 2016
functionaliteiten biedt het de deelnemer de mogelijkheid om zelf informatie naar zich toe te halen over hoeveel pensioen hij krijgt, of dat voldoende is en welke actie mogelijk of nodig is. Om de uitbreiding van het pensioenregister mogelijk te maken wordt de doelomschrijving van het pensioenregister aangepast. De uitbreiding van het pensioenregister heeft betrekking op de volgende elementen: Overzicht (hoeveel krijg ik per maand?) Inzicht (is dat voldoende voor mij?) Handelingsperspectief (wat kan ik doen?) 6. Inzicht in koopkracht en risico’s van het toekomstig pensioeninkomen Algemene risico’s zijn voor een deelnemer moeilijk te begrijpen, omdat verreweg de meeste deelnemers onrealistisch optimistisch lijken te zijn en niet van onzekerheid houden. Daarom moeten pensioenrisico’s persoonlijk worden gemaakt. Scenario’s van het te bereiken pensioen kunnen helpen om de risico’s inzichtelijk en persoonlijk relevant te maken. Via drie bedragen, gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario krijgen deelnemers op het uitgebreide pensioenregister inzicht in de koopkracht en risico’s van hun toekomstig pensioeninkomen. Deze bedragen zijn netto afgeronde bedragen die indicatief zijn. Disclaimer: Het aangeboden studiedocument ‘Wft PE-Actualiteiten 2016 Module Vermogen’ biedt een overzicht van de toets- en eindtermen van het Wft PE-Plusexamen per 1 april 2016. De Stichting Erkend Hypotheekadviseur (SEH) heeft in samenwerking met de auteur grote zorgvuldigheid in acht genomen bij het samenstellen van het studiedocument en daarbij gebruik gemaakt van bronnen die betrouwbaar geacht worden. Zowel de SEH als de auteur zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor de schade die ontstaat als gevolg van eventuele onjuistheden, onvolledigheid en actualiteit van de geboden informatie en wijst iedere aansprakelijkheid ten aanzien hiervan af.
Auteur: Raymond Bakker
Datum: 3 maart 2016