WEEK
MAANDAG Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) … de cursus.
DINSDAG Voeg een woord aan de zin toe zodat hij correct wordt. Micky werkt graag in tuin.
1
WOENSDAG
Verbeter de fout in de zin. Floortje leeft al twee jaar in Keulen.
DONDERDAG Welk woord is fout geschreven? Schrijf het juist. Morgen gaan wij naar een muzeum in Leiden.
VRIJDAG Kies de juiste vorm van het werkwoord. Vindt / Vind jij mijn haarkleur goed of was ze vroeger beter?
ZATERDAG Voeg een woord toe zodat de zin correct wordt. Ineens was een file!
ZONDAG Welke zin is correct? A Ik heb te veel betaald voor de cd-rom en het USB-stick. B Ik heb te veel betaald voor het cd-rom en de USB-stick. C Ik heb te veel betaald voor de cd-rom en de USB-stick.
WEEK
MAANDAG Nico fietst elke dag naar de cursus. ‘Fietsen + richting’ schrijven we met het voorzetsel ‘naar’. Ander voorbeeld: Ik ga naar het bal.
DINSDAG Micky werkt graag in de tuin. We schrijven meestal een lidwoord voor een substantief. Omdat we weten welk park het is, schrijven we een bepaald lidwoord. Andere voorbeelden: het bad, een ijsje.
1
WOENSDAG leeft woont ‘Leven’ betekent: bestaan. ‘Wonen’ betekent: in een woning verblijven. Andere voorbeelden: Hij woont in de States. Wij wonen aan zee.
DONDERDAG muzeum museum We spreken de ‘s’ uit als ‘z’, maar schrijven een ‘s’ omdat het een vreemd woord is. Andere voorbeelden: organisatie, amuseren, optimaliseren.
VRIJDAG ‘Vind jij’ is de correcte vorm: inversie. De ‘t’ valt weg. Andere voorbeelden: loop jij, koop je, houd je, zend je.
ZATERDAG Ineens was er een file! ‘Er’ heeft de functie van voorlopig onderwerp en kondigt het woord ‘file’ aan. Andere voorbeelden: Morgen vertrekt er een delegatie naar Japan.
ZONDAG C Cd-rom en USB-stick zijn allebei dewoorden. (Cd wordt met kleine letters geschreven, USB met grote.) Andere voorbeelden: de hond, de toren, de school.
WEEK
MAANDAG Welke zin is correct? A Maandag mijn man had griep. B Maandag had mijn man griep.
DINSDAG
Zet de woorden op de juiste plaats. Sinds hij werkt daar, slaapt hij slecht.
DONDERDAG
Streep de fout door. Jan heeft een nieuw / nieuwe auto gekocht.
ZATERDAG Antwoord negatief. Komt Roberto uit Portugal? Nee, …
ZONDAG Vul in: te of Ø. Het is moeilijk om de waarheid … zeggen.
2
WOENSDAG
Vul correct in. Ik heb (jij / jou) … in de stad gezien.
VRIJDAG Vul het juiste woord in. Ik vind … Brugge een mooie stad is.
WEEK
MAANDAG B Het werkwoord staat in een hoofdzin op de tweede plaats: achter het onderwerp of een bepaling (hier een bepaling van tijd: ‘Maandag’). Andere voorbeelden: Klaas volgt al drie jaar Russisch. Op het einde van de maand ontvangt Theo zijn salaris. Na de cursus zal Simon werk zoeken.
DINSDAG Correctie: Sinds hij daar werkt, slaapt hij slecht. Na ‘sinds’ volgt een bijzin; het werkwoord staat achter in de bijzin (hier: ‘werkt’). Andere voorbeelden: Sinds ik in België woon, studeer ik Nederlands. Sinds ik lessen volg, spreek ik beter Nederlands.
WOENSDAG Ik heb jou in de stad gezien. ‘Jij’ gebruiken we alleen voor het onderwerp (bv. Jij bent in de stad), nooit voor het direct object. De functie van ‘jou’ is direct object. Andere voorbeelden: Kom, ik zal jou even helpen. Hij bedoelde niet jou, maar Stefaan.
DONDERDAG Jan heeft een nieuw/nieuwe auto gekocht. een + de-woord (de auto): adjectief + e Andere voorbeelden: een knappe man, een vriendelijke opa, een openstaande deur, een lekkere appel.
2
VRIJDAG Ik vind dat Brugge een mooie stad is. Het werkwoord ‘vinden’ is een mededelend werkwoord. Een hoofdzin met een mededelend werkwoord krijgt het voegwoord ‘dat’. Andere voorbeelden: Ze zegt dat haar beste vriend Alfredo heet. Hij vertelde dat zijn zus volgend weekend trouwt.
ZATERDAG Nee, Roberto komt niet uit Portugal. ‘Niet’ gebruiken we voor een voorzetsel en na een werkwoord. Andere voorbeelden: Saskia houdt niet van koffie. De leraar werkt niet met een leerboek.
ZONDAG Het is moeilijk om de waarheid te zeggen. om te + infinitief Andere voorbeelden: Het is niet gemakkelijk om couscous te maken. Het is te gek om te begrijpen.
WEEK
MAANDAG Kies het juiste voorzetsel. Jenny wacht al een uur (aan, naar, op) … de trein.
DINSDAG Schrap het overbodige woord. Annelies mist aan Noorwegen; ze heeft er een tijdje gewoond.
3
WOENSDAG Verbeter de fout in de zin. Voor deze cursus hoef je niet te betalen: hij is vrij!
DONDERDAG Zoek de fout in de zin. Vicky en Steven hebben in Parijs een griekse vrouw leren kennen.
VRIJDAG Kies de juiste vorm van het participium. Er werd een straatfeest georganiseerd / georganiseert / organiseerd door het buurtcomité.
ZATERDAG
Zet ‘er’ op de juiste plaats. Ik kan niets aan doen.
ZONDAG Kies het juiste lidwoord. Als Mohammeds familie op bezoek komt, gaan we naar (de, het) … Atomium in Brussel.
WEEK
MAANDAG ‘Wachten’ is een werkwoord met een vast voorzetsel: ‘op’. Andere voorbeelden: Ik wacht op Timmy, op mijn bus, op goed nieuws.
DINSDAG Je mist ‘iets’ of ‘iemand’, zonder voorzetsel. Andere voorbeelden: Ik mis mijn familie, mijn hond, mijn werk.
3
WOENSDAG Vrij gratis. (‘Vrij’ is hier een letterlijke vertaling van het Engelse ‘free’.) Andere voorbeelden: Dit boek is gratis. Soms gebruiken we ‘vrij’ als adjectief in de betekenis van ‘gratis’: Vandaag hebben we vrije toegang (= gratis entree).
DONDERDAG Het woord ‘Griekse’ moet met hoofdletter omdat het een afleiding is van een aardrijkskundige naam. Andere voorbeelden: Italiaanse, Franse, Belgische
VRIJDAG De juiste vorm is ‘georganiseerd’. De infinitief is ‘organiseren’: ge + stam (-e) + d. Regel: ‘r’ komt niet voor in ‘t ex-kofschip, dus schrijven we het participium met ‘d’. Je kunt ook de verleden tijd vormen: hij organiseerde. Andere voorbeelden: negeren, vergaderen, verklaren
ZATERDAG Ik kan er niets aan doen. ‘Er’ staat tussen het werkwoord ‘kan’ en de bepaling ‘niets’. Ander voorbeeld: Monk heeft er gisteren mee gelachen.
ZONDAG ‘Het’ Atomium: de meeste woorden op -um komen van het Latijn en zijn het-woorden. Andere voorbeelden: het museum, het album, het lyceum