waterwegwijzer voor architecten
Informatie van de Vlaamse overheid
een handleiding voor duurzaa m watergebruik in en om de particuliere woning
Deze brochure wordt uitgegeven door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM).
De tekst over de regelgeving is opgesteld door Leentje De Backer en Michiel Van Peteghem van de VMM, het gedeelte over het regenwatergebruik en de afkoppeling, buffering en infiltratie van regenwater is opgesteld door Willem Creffier en Guido Vaes van het Laboratorium voor Hydraulica van de Katholieke Universiteit Leuven, de tekst over individuele behandeling van afvalwater (IBA’s) is opgesteld door Christiaan Vlerick van de Hogeschool Gent in samenwerking met Aquafin en Karel Rausch van de gemeente Bierbeek. Vlario werkgroep 2 + 3 met betrekking tot "het concept en de keuze van het rioleringsstelsel" onder voorzitterschap van Jean Berlamont en Jan Vandenbossche heeft het ganse project begeleid en gestuurd. Vlario werkgroep 4 met betrekking tot "riolering en afvalwaterzuivering in landelijke gebieden" onder voorzitterschap van Geert Du Pont heeft het gedeelte over IBA’s mee begeleid. Guido Vaes en Willem Creffier verzorgden de eindredactie onder supervisie van Jean Berlamont (KULeuven). Inge Miseur verzorgde de opmaak. De coördinatie vanuit de VMM gebeurde door Michiel Van Peteghem en Leentje De Backer. De verantwoordelijke uitgever is Johan Janda, afdelingshoofd Informatie van de VMM.
Vlaamse Milieumaatschappij A. Van de Maelestraat 96 9320 Erembodegem tel.: 053 / 72 64 45 fax: 053 / 71 10 78 e-mail :
[email protected] http://www.vmm.be Vlario, WEL v.z.w. St.-Bernardsesteenweg 1126 2660 Hoboken tel : 03 / 827.51.30 fax : 03 / 289.01.40 e-mail :
[email protected] http://www.wel.be
W AT E R W E G W I J Z E R
Laboratorium voor Hydraulica Katholieke Universiteit Leuven de Croylaan 2 3001 Heverlee tel.: 016 / 32 16 63 fax: 016 / 32 19 89 http://www.bwk.kuleuven.ac.be/bwk/hydraulics
0
Fotomateriaal: VMM, K. Michielsen (Keramo), F. Van Hertum (gemeente Overpelt), C. Bollen (Libost), G. Coolens (Antwerpen), fabrikanteninformatie Gedrukt op 100 % kringlooppapier.
D/2000/6871/002
Inhoudstafel
1. Waarheen wijst de weg van het water ?
5
2. Gebruik van regenwater 2.1 Waarom regenwater gebruiken ?
15
2.2 De installatie van een regenwaterput
17
2.3 Dimensionering van regenwaterputten
26
2.4 Kosten en baten
29
3. Bufferen en infiltreren 3.1 Waarom regenwater bufferen en infiltreren ?
33
3.2 Onmiddellijke infiltratie in de ondergrond
34
3.3 Berging en infiltratie in een open voorziening
38
3.4 Berging en infiltratie in een ondergrondse voorziening
40
3.5 Dimensionering van infiltratievoorzieningen
41
3.6 Groen dak
44
4.1 Kleinschalige waterzuivering
47
4.2 Wat is huishoudelijk afvalwater ?
48
4.3 Overzicht afvalwaterzuivering
51
4.4 De voorbehandeling
52
4.5 Compactsystemen voor biologische zuivering
55
4.6 Plantensystemen voor biologische zuivering
60
4.7 Systeemkeuze
67
4.8 Kostprijs
70
5. Verklarende woordenlijst
75
6. Nuttige adressen
79
W AT E R W E G W I J Z E R
4. Individuele behandeling van afvalwater (IBA’s)
3
W AT E R W E G W I J Z E R
4
De waterhuishouding van de woning
Beleidskader
De codes van goede praktijk
Vuistregels voor opvang en afvoer van afval- en regenwater
Verplichte aansluiting op het riool
Samenvatting
1.
Waarheen wijst de weg van het water ?
Als bouwer of verbouwer van een woning word je vaak vanuit je gemeentebestuur of vanuit het Vlaams Gewest geconfronteerd met tal van richtlijnen voor het lozen van je huishoudelijk afvalwater of van je regenwater. Het is echter niet altijd onmiddellijk duidelijk wat de reden is van die richtlijnen of verplichtingen en hoe je ze in de praktijk kunt toepassen. De "waterwegwijzer voor architecten" wil hierop een antwoord bieden. De titel "waterwegwijzer" slaat op het rationeler en duurzamer omspringen met het water dat in en om de particuliere woning gebruikt wordt. We hebben het in dit geval over de opvang en het gebruik van regenwater. Duurzaam met water omgaan betekent daarnaast ook dat we het afgevoerde water zo weinig mogelijk vervuilen. We geven hierbij aan in welke gevallen particulieren zelf hun afvalwater moeten zuiveren en hoe ze dat kunnen doen. Tenslotte wil de "waterwegwijzer" een praktische gids zijn met voorbeelden en directe antwoorden op de meest voorkomende vragen.
De waterhuishouding van de woning Je regenwater dien je gescheiden van je afvalwater af te voeren en zoveel mogelijk in de woning te gebruiken. Op die manier krijgen de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) minder verdund afvalwater binnen, wat hun werking ten goede komt. Hierdoor moeten ook de rioleringen voor afvalwater niet zo groot gedimensioneerd worden. Daarnaast zal het aantal keren dat gemengde rioleringen bij hevige regenval in de waterloop overstorten aanzienlijk verminderen. Het is ook belangrijk dat je het regenwater zo veel mogelijk ter plaatse houdt door het bijvoorbeeld te laten infiltreren. Op die manier wordt de grondwatertafel opnieuw aangevuld. In de eerste plaats kan je vermijden dat het regenwater afstroomt door geen ondoorlatende verharding aan te leggen. Je kan verder het regenwater van het dak opvangen en gebruiken. Zo bespaar je aanzienlijk op de waterfactuur en de waterheffing. Hoe en waar je je huishoudelijk afvalwater moet lozen, is afhankelijk van het gebied waarin je (ver)bouwt. Is er een riolering voor afvalwater, dan ben je verplicht hierop aan te sluiten. Leidt die riolering nu of in de toekomst naar een RWZI, dan loos je bij voorkeur zonder voorbehandeling. In ieder ander geval ben je verplicht zelf je afvalwater te zuiveren.
W AT E R W E G W I J Z E R
Het spreekt voor zich dat deze bepalingen en verplichtingen heel wat praktische vragen oproepen bij (ver)bouwers en al wie hen daarbij begeleidt. Deze brochure wil tegemoet komen aan deze vragen aan de hand van praktische voorbeelden.
5
Beleidskader VLAREM II is het milieureglement van de Vlaamse regering, dat ingesteld is om onder meer aan de Europese richtlijn inzake behandeling van stedelijk afvalwater te voldoen. Deze richtlijn van de Europese Unie van 21 mei 1991 bepaalt dat de waterzuivering binnen een bepaalde termijn moet uitgebouwd worden. Een systeem van opvang en zuivering van huishoudelijk afvalwater is verplicht sinds 31/12/1998 voor agglomeraties van meer dan 10 000 IE (Inwoner Equivalent) en zal verplicht zijn vanaf 31/12/2005 voor iedereen. Om aan deze voorwaarden te voldoen verdeelt Vlarem II de bevoegdheid voor het verzamelen en zuiveren van afvalwater onder het Vlaams Gewest, de gemeenten en de burgers. Deze bevoegdheidsverdeling wordt ook wel het driesporenbeleid genoemd: Het Vlaams Gewest is verplicht de bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur (RWZI's en collectoren) uit te bouwen binnen de vastgestelde timing. De gemeenten worden geacht hun openbare riolering uit te bouwen, eveneens binnen de aangegeven timing. De gemeenten zijn eveneens verantwoordelijk voor kleinschalige waterzuiveringsinstallaties (KWZI’s, 20 - 500 IE). Waar het technisch niet haalbaar of financieel niet verantwoord is om individuele woningen aan te sluiten op een centrale zuivering, moet de burger zelf instaan voor de zuivering van het afvalwater. De VMM stelt jaarlijks in opdracht van de Vlaamse regering investeringsprogramma's op voor de bouw van RWZI’s en toevoerleidingen (collectoren). Deze programma's worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse regering. Aquafin legt deze bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur aan en staat in voor het beheer ervan. Daarnaast stelt de VMM ook subsidiëringsprogramma's op voor de gemeentelijke zuiveringsinfrastructuur: rioleringen en KWZI’s.
De codes van goede praktijk Om het Vlaams Gewest, de gemeenten, de burgers en andere betrokkenen technische ondersteuning te geven bij de concrete uitvoering van de bepalingen in Vlarem II werden een aantal "codes van goede praktijk" uitgewerkt: code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties; code van goede praktijk voor de aanleg van kleinschalige rioolwaterzuiveringsinstallaties (20 - 500 IE); code van goede praktijk voor regenwaterputten en infiltratievoorzieningen; code van goede praktijk voor de herwaardering van grachtenstelsels.
W AT E R W E G W I J Z E R
De VMM zorgt voor de coördinatie en eindredactie van deze codes. 6
Er is bovendien een gewestelijke bouwverordening die de minimale eisen in verband met regenwatergebruik bij nieuwbouw en verbouwing oplegt.
Vuistregels voor opvang en afvoer van afval- en regenwater • Zuiveringszones De regels van Vlarem II voor de opvang en de afvoer van huishoudelijk afvalwater verschillen naargelang de zuiveringszone waarin men zich bevindt.
ZONE A
Dit gebied is gerioleerd. Het afvalwater is via de riolering aangesloten op een operationele RWZI.
ZONE B
Dit gebied is gerioleerd. De aansluiting op een operationele RWZI wordt voorzien door het Vlaams Gewest of door de gemeente via een goedgekeurd investeringsprogramma.
ZONE C
Dit gebied is gerioleerd. De aansluiting op een operationele RWZI wordt niet voorzien door het Vlaams Gewest of door de gemeente.
Zuiveringszones
Enkel de gerioleerde gebieden kunnen worden opgedeeld in zuiveringszones. Daarnaast zijn er de gebieden zonder riolering. Hier wordt het afvalwater nog dikwijls geloosd in een oppervlaktewater, een gracht of de bodem. Naargelang het gebied waarin de woning zich bevindt, gelden andere lozingsvoorwaarden.
• Verplichte lozing op riool Voor elk gerioleerd gebied geldt dat het huishoudelijk afvalwater verplicht in de openbare riolering geloosd moet worden. Het zijn de gemeenten die er moeten op toezien dat iedereen ook effectief en correct aansluit. De gemeente kan voorwaarden opleggen met betrekking tot de manier waarop je moet aansluiten op de openbare riolering.
In de zuiveringszones A en B wordt bij voorkeur geen septische put of een andere voorbehandeling geplaatst of wordt deze kortgesloten bij aansluiting op een RWZI. Op die manier komt de volledige vuillast op de RWZI aan en heeft de RWZI een optimaal rendement. Het kan zijn dat de gemeente toch een afscheidingsput voorschrijft om te vermijden dat er materiaal in de riolering gaat bezinken en dat er drijvend vuil in het riool terechtkomt. Dit drijvend vuil kan via de overstorten in de waterlopen terechtkomen en zorgt daar voor een optische vervuiling. Indien een afscheidingsput voorzien wordt, dient deze jaarlijks geruimd te worden en het slib moet naar een RWZI afgevoerd worden.
W AT E R W E G W I J Z E R
• Centrale zuivering in een rioolwaterzuiveringsinstallatie
7
• Individuele zuivering In de gebieden die niet aangesloten worden op een centrale zuivering, dit zijn zuiveringszone C en de niet-gerioleerde gebieden, moet de particulier zelf voor de zuivering van het afvalwater instaan. Voor bestaande lozingen is een goed werkende septische put voldoende. Nieuwe lozingen moeten een grondige, biologische zuivering voorzien: een individuele behandeling van afvalwater (IBA). Voor bestaande lozingen kan dit uiteraard ook gebeuren. Als financiële stimulans voor de aanleg van dergelijke systemen verleent het Vlaams Gewest aan de gebruikers een vrijstelling van de jaarlijkse afvalwaterheffing. Binnen het milieuconvenant tussen de gemeenten en het Vlaams Gewest kunnen gemeenten zich ertoe engageren een subsidie te geven voor individuele afvalwaterzuiveringsinstallaties. Het Vlaams Gewest doet daar dan nog eens een gewestelijke subsidie bovenop.
• Afkoppelen, gebruiken en infiltreren van regenwater Veel rioolbeheerders zagen vroeger in het aanleggen van riolering dé oplossing voor problemen van wateroverlast in bebouwde zones. Zo werden meestal gemengde rioolstelsels aangelegd: het afvalwater en het regenwater werden samen opgevangen en afgevoerd. In sommige gevallen ging men zelfs verontreinigde beken en grachten inbuizen en aansluiten op de riolering. Het gevolg hiervan is dat in natte periodes regenwater, gemengd met afvalwater, uit de rioleringen overstort in onze oppervlaktewateren. Door het inbuizen van grachten wordt het regenwater te snel afgevoerd en heeft het onvoldoende mogelijkheid om in de bodem te infiltreren. Bij lange droogteperiodes treden dan ook droogteverschijnselen op. Gemengde rioolstelsels voeren vaak ook drainagewater, infiltratiewater en beekwater af. Dit heeft een negatieve invloed op de werking van de RWZI, omdat het afvalwater er sterk verdund toekomt. Daarom streeft men ernaar het regenwater maximaal van het rioolstelsel af te koppelen en het te gebruiken, te infiltreren of vertraagd af te voeren. • Vanuit milieuoogpunt is de aanleg van een gescheiden afwateringssysteem de beste oplossing. Water dat van het publieke domein komt (wegen, parkings), wordt bij voorkeur via een grachtenstelsel afgevoerd. • Bij het (ver)bouwen van een ééngezinswoning wordt regenwater best gescheiden afgevoerd. Dit kan door de gemeente worden verplicht. Voor een dakoppervlak vanaf 50 m2 is men verplicht een regenwaterput aan te leggen. De overloop van de put wordt aangesloten op een infiltratievoorziening, een gracht, een oppervlaktewater of een regenwaterafvoerleiding van het gescheiden rioleringsstelsel. Slechts indien deze voorzieningen niet voorhanden zijn, wordt de overloop aangesloten op het gemengd riool.
W AT E R W E G W I J Z E R
• Voor bestaande woningen is de aanleg van een regenwaterput niet verplicht. Wel wil men de aanleg van een regenwaterput of een infiltratievoorziening financieel aanmoedigen. Gemeenten die hiervoor een subsidie geven, kunnen rekenen op een bijkomende premie van het Vlaams Gewest. 8
• De gebruiker heeft er trouwens alle baat bij om het regenwater op te vangen en te gebruiken aangezien daardoor de drinkwaterfactuur en de afvalwaterheffing dalen, wat een aanzienlijke besparing oplevert.
Verplichte aansluiting op het riool Ongeveer 80 % van de Vlamingen woont in een gebied waar een riolering en een centrale rioolwaterzuivering is voorzien. Particulieren hoeven daar niet in te staan voor het zuiveren van hun afvalwater. Wel zijn ze verplicht om aan te sluiten op de riolering. Hoe weet ik of ik moet aansluiten op een bestaande riolering ? Samen met het Vlaams Gewest bepaalt de gemeente welke zones in aanmerking komen voor centrale rioolwaterzuivering en welke niet. Particulieren richten zich dus best rechtstreeks tot de gemeente om het antwoord te kennen op de bovenstaande vraag. Hoe sluit ik aan op de riolering ? Ook de manier waarop moet worden aangesloten op de riolering wordt vaak bepaald door de gemeente. In de schema’s op de volgende bladzijde geven we enkele algemene principes voor aansluitingen van de huisafvoerleidingen op het openbaar riool. Scheid de regenwaterafvoer in en om het huis van de afvalwaterafvoer en breng de twee waterstromen gescheiden naar de straat, ook al is er op het ogenblik enkel een gemengd riool. Dit wordt door vele gemeenten nu al opgelegd bij het (ver)bouwen. Op deze manier is het in de toekomst gemakkelijker om bij de heraanleg van het riool een gescheiden rioolstelsel te voorzien. Praktische tips bij de aanleg van de huisriolering Zorg ervoor dat het afvalwaterriool voldoende helling heeft (minimaal 1,5 %) om een goede afvoer van het bezinkbare materiaal te bekomen. De diameter van de afvalwaterleiding moet voldoende groot zijn (minimale diameter 10 cm voor een nuttige huisoppervlakte kleiner dan 500 m2), maar ook niet te groot om de afvoer niet te vertragen. Vermijd rechtstreekse aansluitingen op de riolering vanuit de kelderverdieping. Indien je toch afvalwater produceert in de kelder, gebruik dan bij voorkeur een pomp om dit eerst in de hoger gelegen afvalwaterriool op te pompen. Op deze manier vermijd je dat afvalwater vanuit het riool terugstroomt in je kelder wanneer het gemengd riool onder druk zou komen bij hevige regenval. Bij bestaande installaties in de kelder waarvan het afvalwater niet kan worden opgepompt, kan je een terugslagklep voorzien, alhoewel het oppompen bedrijfszekerder is.
W AT E R W E G W I J Z E R
Zorg ervoor dat je kelderwanden waterdicht zijn. Vroeger werkten vele riolen vaak als een drainage, omdat ze niet altijd waterdicht waren. Bij heraanleg van de (waterdichte) riolen kan het grondwaterpeil stijgen, wat tot vochtproblemen kan leiden in kelders die niet waterdicht zijn. Ook indien je een infiltratievoorziening aanlegt, is een waterdichte kelder noodzakelijk.
9
* Gescheiden stelsel met twee hoofdriolen; vuilwaterafvoer (DWA) en regenwaterafvoer (RWA): de huisafvoerleidingen moeten gescheiden op de DWA en RWA afvoerleidingen worden aangesloten (bovenaanzicht).
* Gescheiden stelsel met afkoppeling en infiltratie: vuilwaterafvoer (DWA) en afvoer van het regenwater (RWA) naar een regenwaterput, een gracht en/of infiltratievoorziening: de huisafvoerleidingen moeten gescheiden op de DWA afvoerleiding en de regenwatervoorzieningen worden aangesloten (bovenaanzicht).
W AT E R W E G W I J Z E R
* Gemengd stelsel met ombouwmogelijkheid tot gescheiden stelsel: bij nieuwbouw of verbouwing moeten huisafvoerleidingen gescheiden naar de rooilijn gebracht worden, zodat in een latere fase zonder veel inspanningen kan worden omgeschakeld naar een gescheiden stelsel (bovenaanzicht).
10
De cijfers op de bovenstaande schema’s komen overeen met de detailtekeningen op de volgende bladzijde.
2. Toezichtspunt op huisaansluiting via een T-verbindingsstuk (langsdoorsnede).
1. Verbinding tussen twee verschillende materialen bij middel van speciale hulpstukken.
5. Regenwateraansluiting op infiltratie voorziening of geherwaardeerde gracht.
6. Samenbrengen van de 2 gescheiden huisafvoerleidingen door middel van hulpstukken en met één leiding verder naar het gemengd rioolstelsel (bovenaanzicht).
W AT E R W E G W I J Z E R
3. Aansluiting op het hoofdafvalwaterriool bij middel van Y-verbindingsstuk (bovenaanzicht).
4. Aansluiting op het regenwaterriool of het gemengd riool via een geboord gat (dwarsdoorsnede). Men dient zich bij de technische dienst van de gemeente te informeren hoe en door wie deze aansluitingen mogen worden uitgevoerd. Deze werken mogen enkel door een gespecialiseerde aannemer met de aangepaste uitrusting en de nodige vakkennis worden uitgevoerd.
11
Samenvatting Afvoer van huishoudelijk afvalwater ZUIVERINGSZONES
niet-gerioleerd gebied
A
B
C
Definitie
Gerioleerd gebied, afvalwater komt terecht in een RWZI
Gerioleerd gebied, afvalwater komt in de toekomst terecht in een RWZI
Gerioleerd gebied, afvalwater zal niet in een RWZI terechtkomen
Niet-gerioleerd gebied, afvalwater komt in het oppervlaktewater of de bodem terecht
Aansluiting van huishoudelijk afvalwater op riool
Verplicht
Verplicht
Verplicht
Niet van toepassing
Septische put
Bij voorkeur niet
Bij voorkeur niet
Enkel voldoende bij bestaande lozingen
Enkel voldoende bij bestaande lozingen
Neen
Neen
Verplicht bij (ver)nieuwbouw
Verplicht bij (ver)nieuwbouw
Neen
Neen
Vrijstelling heffing en subsidies bij de bouw (Vlaams Gewest, provincie, gemeente)
Vrijstelling heffing en subsidies bij de bouw (Vlaams Gewest, provincie, gemeente)
Individuele zuivering
Financiële ondersteuning voor een individuele zuivering
W AT E R W E G W I J Z E R
Aanleg van regenwaterputten
12
BESTAANDE WONINGEN
(VER)NIEUWBOUW
Niet verplicht, wel financieel aangemoedigd: gemeentelijke en gewestelijke subsidies
Verplicht
W AT E R W E G W I J Z E R
ONs water is niet van ons alleen. 13
W AT E R W E G W I J Z E R
14
Waarom regenwater gebruiken ?
De installatie van een regenwaterput
Dimensionering van regenwaterputten
Kosten en baten
2.
Gebruik van regenwater
2.1 Waarom regenwater gebruiken ? Milieuvriendelijk Grondwater is maar beperkt beschikbaar. We moeten zorg dragen voor deze bron van drinkwater en de kwaliteit ervan. In verschillende streken in Vlaanderen is het grondwaterpeil al enorm gezakt. Hier zijn twee redenen voor. Enerzijds wordt er permanent grondwater opgepompt door privé-personen, industrie en producenten van drinkwater. Anderzijds wordt het grondwater minder gevoed, omdat er steeds verhard oppervlak (opritten, parkeerterreinen, wegen, ...) bijkomt. Het snel afvoeren van het regenwater via de rioleringen leidt ook tot grote problemen in onze riolen, rioolwaterzuiveringsinstallaties en oppervlaktewateren. Bij regenweer kunnen de riolen en waterlopen de grote toevloed niet of nauwelijks aan, waardoor ze soms overstromen. Tijdens droog weer kampen veel waterlopen met een watertekort, waardoor de fauna en flora in en rond de waterloop kan aangetast worden.
ons water komt niet uit de kraan
Besparend Regenwater is gratis. Leidingwater moet betaald worden. Bovendien wordt de milieubelasting berekend aan de hand van het leidingwaterverbruik. In de nabije toekomst zullen de kostprijs van het leidingwater en de hieraan gekoppelde milieubelasting blijven stijgen. Trouwens, waarom drinkbaar leidingwater gebruiken voor toiletspoeling ? Zachter
een toilet met spaartoets verbruikt tientallen liters water minder per dag
W AT E R W E G W I J Z E R
Regenwater is zacht en dus beter voor de wasmachine: er is geen ontkalker nodig en het waspoederverbruik is kleiner. Het leidingwater (dit is meestal grondwater) daarentegen is op zeer veel plaatsen in Vlaanderen hard tot zeer hard.
15
Hoeveel water verbruiken wij ? Het gemiddelde dagelijkse waterverbruik per persoon in België en de verdeling over de verschillende verbruiksposten wordt weergegeven in de onderstaande tabel. In het totaal geeft dit een verbruik van 119 liter per persoon per dag. Dit is een gemiddelde waarde waarop een zeer grote spreiding zit.
Verdeling van het huishoudelijk waterverbruik over de verschillende verbruiksposten
VERBRUIKSPOST
(LITER/DAG/PERSOON)
%
WC
43
36
Tuin
5
4
Schoonmaak
5
4
Was
16
13
Bad/Douche
39
33
Vaat
8
7
Koken
3
3
TOTAAL
119
100
Ook de verdeling van het verbruik over de verschillende toepassingen is een gemiddelde waar een grote spreiding op kan zitten (sommige mensen wassen elke week hun auto thuis, anderen nooit). Het verbruik van een gezin is dus niet enkel afhankelijk van het aantal personen, maar ook van de gewoontes. Je kan eenvoudig je verbruik nagaan: lees regelmatig de watermeter af of vergelijk de rekeningen van de watermaatschappij van de laatste jaren. Op deze manier kan je een goede schatting maken van je eigen verbruik.
Hoe werkt een regenwaterput ? Een goede uitvoering van de regenwaterput is belangrijk om de kwaliteit van het water te garanderen en het onderhoud tot een minimum te beperken. In dit geval zal regenwater, afkomstig van daken van gebouwen en voor gebruik in een regenwaterput opgeslagen, doorgaans voldoen aan de bacteriologische eisen zoals deze gelden voor zwemwater.
Schema van een installatie voor regenwatergebruik
VOORFILTER
BIJVULLING
STURING OVERLOOP
W AT E R W E G W I J Z E R
VLOTTERFILTER
16
REGENWATERPOMP NIVEAU-SENSOR
Het regenwater van het dak wordt opgevangen in een regenwaterput. Een pomp verdeelt het water via een tweede circuit in het huis. Het water dat naar de put geleid wordt, moet eerst gefilterd worden. De regenwaterput is met een overloop beveiligd tegen overstromen. De keuze van het materiaal van de put, de inhoud, de filter vooraf, het type van pomp, de filter aan je pomp en welke oppervlakken je aan de regenwaterput aansluit, zijn allemaal te overwegen in functie van het gebruik van het regenwater. Voor WC spoeling, sproeien van de tuin, wassen van de auto en schoonmaak is het regenwater zo te gebruiken met enkel een voorzuivering. Wanneer je regenwater enkel voor de WC en de tuin gebruikt, kan je 40 % besparen op je leidingwaterverbruik. Wanneer je ook regenwater gebruikt voor de schoonmaak en de was, kan je al meer dan de helft van het leidingwater uitsparen. Het gebruik van regenwater voor de persoonlijke hygiëne is vanuit het oogpunt van de volksgezondheid af te raden. Dit vereist een verregaande zuivering en de permanente kwaliteit valt moeilijk te garanderen in zo een kleinschalig systeem. Je moet er ook rekening mee houden dat een groter regenwatergebruik een grotere regenwaterput en een groter dakoppervlak vereist. Leidingwater blijft noodzakelijk om te koken en om drogere periodes te kunnen overbruggen. Het is af te raden om ook het water van andere verharde oppervlakken dan het dakoppervlak naar de regenwaterput te leiden. De kans is reëel dat het regenwater wordt vervuild met zwevende stoffen, zand of detergenten.
2.2 De installatie van een regenwaterput De voorfilter Vóór de regenwaterput wordt een filter geplaatst om bezinkbare en zwevende stoffen tegen te houden. Je moet vermijden dat er vuil in de regenwaterput komt, want dat kan voor een verkleuring van het water zorgen en de filter aan de pomp belasten. Er zijn twee soorten voorfilters: zelfreinigende en niet-zelfreinigende. Een niet-zelfreinigende filterput is een kleine, ondiepe put aan het oppervlak. Hierin ligt een grof geweven zak gevuld met grind of ander grofkorrelig materiaal. Een dergelijke put moet regelmatig schoongemaakt worden om te vermijden dat het verwijderde organisch materiaal zou beginnen rotten. Bij langdurige vorst moet de put worden leeggemaakt. Omwille van deze nadelen is een niet-zelfreinigende filter af te raden. Zelfreinigende putfilter
W AT E R W E G W I J Z E R
De zogenaamde zelfreinigende filters zijn volledig onderhoudsvrije systemen. Het water stroomt over een fijne filter in roestvrij staal. Als er dan bladeren of zand op de filter blijven liggen, worden die automatisch weggespoeld door het volgende water. Deze filters hebben twee uitgangen, één met gefilterd water die naar de regenwaterput leidt, de andere uitgang voert ongeveer 10 % van het water met het vuil af. Deze filters komen voor in verschillende vormen, namelijk als een put, als een cycloon of als een verticale filter in de regenafvoerbuis.
17
Cycloonfilters zijn gemaakt van kunststof en worden ingegraven. Ze kunnen het water filtreren van een dak met een oppervlakte tot 500 m2. Filters in de afvoerbuis (valpijpfilters) bestaan in zink, koper of kunststof en bestaan in verschillende diameters. Voor een cycloonfilter is een minimale inbouwhoogte nodig, waardoor de leiding naar de waterput nogal diep kan komen te liggen. Bij een zelfreinigende filterput is deze inbouwhoogte iets minder groot. Valpijpfilters hebben ook een grote inbouwhoogte, maar worden bovengronds geïnstalleerd, zodat dit geen effect heeft op de diepteligging van de leiding naar de put. Bij het gebruik van valpijpfilters is wel één filter per valpijp nodig.
Zelfreinigende valpijpfilter
Zelfreinigende cycloonfilter
W AT E R W E G W I J Z E R
Als je een zelfreinigende filter kiest, moet je natuurlijk ergens naartoe met het afspoelende water met vuil. Je kan het samen met de overloop naar een gracht of infiltratiebekken sturen. Een afvoer naar een ondergrondse infiltratievoorziening is niet mogelijk, omdat het vuil dan verstoppingen zou veroorzaken. Ook als de afvoer naar de riolering gaat via een terugslagklep is het verstoppingsgevaar groot. Er bestaan zelfreinigende filters met een opvangzeef die het vuil opvangt. De zeef kan worden uitgenomen om te worden leeggemaakt. Het verschil met een gewone filterput is dat in dit systeem het vuil zich ophoopt naast de filter en niet ervoor. Er zal ook nooit water blijven instaan, wat het gevaar van opvriezen wegneemt.
18
Detail van de toevoer van regenwater naar de put
Zelfreinigende cycloonfilter met opvangzeef
Dakgoten met een zogenaamde "spin" in de afloop, houden bladeren tegen. Deze goten moeten regelmatig geruimd worden, anders kunnen rottende bladeren de kwaliteit van het regenwater negatief beïnvloeden en de goot kan verstoppen. Met een zelfreinigende filterput daarentegen kan je een mogelijke verstopping van de filter vanop de grond verhelpen. De inkomende leiding in de regenwaterput mag eventueel bezonken slib op de bodem niet opwoelen. Daarom wordt de inlaat verlengd tot beneden in de put, met dan een bochtstuk van 180°, zodat het water er zacht instroomt.
De overloop van de regenwaterput De regenwaterput is voorzien van een overloop. Deze overloop treedt enkele tientallen keren per jaar in werking, waardoor een verversing van het water optreedt. Het is best om de overloop aan te sluiten op een infiltratieput, een infiltratiekom, een vijver of een gracht. Enkel als het niet anders kan, sluit de overloop aan op de riolering. Indien de overloop naar een gemengde riolering afgeleid wordt, dient een terugslagklep te worden geplaatst om te verhinderen dat er gemengd afvalwater vanuit het riool in de regenwaterput terechtkomt wanneer de riolering onder druk komt. De terugslagklep moet regelmatig worden nagekeken en onderhouden. De ingang van de overloopleiding moet worden uitgevoerd als een sifon, waarvan het uiteinde schuin is afgesneden in de richting van de put. Hier zijn verschillende redenen voor: Als de overloop met een terugslagklep is aangesloten op een riolering, moet de ingang van de overloop hoger liggen dan de hoogte van de buis. Dit is nodig om het water tegen te houden dat al is teruggestroomd voordat de terugslagklep volledig dicht is.
Overloop met sifon
Er treedt een spoeleffect op wanneer de put overloopt, waarbij het vuil dat op het wateroppervlak zou kunnen drijven, wordt weggespoeld.
W AT E R W E G W I J Z E R
De sifon werkt als een slot tegen geurhinder en ongedierte.
19
De pomp Er bestaan verschillende soorten pompen, die elk hun voor- en nadelen hebben. De markt van pompen evolueert snel, zodat systemen die vroeger duur waren, tegenwoordig valabele alternatieven zijn. Vroeger werden vaak zuigerpompen gebruikt. Via een zuigermechanisme, aangedreven door een elektromotor, wordt water uit de tank aangezogen en in een drukvat geperst. Momenteel zijn deze pompen betrekkelijk duur en vragen ze veel onderhoud. Om die reden worden ze nauwelijks nog gebruikt. Daarom worden nu meestal centrifugaalpompen gebruikt. Dit zijn pompen waarbij de druk wordt opgebouwd door een schoepenwiel (waaier). Een hydrofoor met centrifugaalpomp is de combinatie van een drukvat met een centrifugaal pomp. In dit drukvat zit een membraan dat het water scheidt van een luchtkussen. De pomp vult het vat tot er een bepaalde druk wordt opgebouwd. Als er water wordt verbruikt, stijgt het luchtvolume en daalt de druk. Beneden een bepaalde druk, wordt het vat terug aangevuld. Dit is een goedkoop en betrouwbaar systeem. Het nadeel is dat de druk aan de ingang niet stabiel is, zodat er eventueel een drukregelaar nodig is. Deze pompen zijn ook eerder lawaaierig. Om het lawaai te beperken, kunnen centrifugaal pompen met meerdere waaiers worden gebruikt. Bij het gebruik van een drukvat kunnen zich bacteriën ontwikkelen op het membraan. Om deze redenen worden pompen met drukvat steeds minder gebruikt. Een pomp met elektronische sturing heeft geen reservoir. Zodra er water wordt verbruikt, daalt de druk een beetje en gaat de pomp hierop reageren. Deze drukgestuurde pompen zijn duurder, maar eisen geen bijkomende drukregelaar en zijn minder luidruchtig. De sturing op druk werkt ook als een beveiliging tegen drooglopen, aangezien de druk op dat moment wegvalt. Een dompelpomp staat op de bodem van de put en zuigt het water rechtstreeks aan. Dit is een duurder systeem dan een gewone pomp, maar het is geruisloos en je spaart plaats uit.
W AT E R W E G W I J Z E R
Centrifugaalpomp met elektronische sturing
20
De aanzuigleiding van de pomp mag niet van op de bodem vertrekken. Een minimale hoogte van de aanzuigleiding boven de bodem is nodig om eventueel bezonken slib niet mee op te pompen. Bovendien moet het uiteinde van de aanzuigleiding zich altijd voldoende diep onder water bevinden om te vermijden dat lucht wordt aangezogen.
De aanzuigleiding van de pomp mag niet van op de bodem vertrekken. Een minimale hoogte van de aanzuigleiding boven de bodem is nodig om eventueel bezonken slib niet mee op te pompen. Bovendien moet het uiteinde van de aanzuigleiding zich altijd voldoende diep onder water bevinden om te vermijden dat lucht wordt aangezogen.
Drijvend aanzuigstuk met filter
Er bestaat een beter systeem waarbij de aanzuigleiding aan een vlotter drijft, zodat het water altijd 10 cm onder het wateroppervlak wordt aangezogen. Dit element bestaat uit een vlotter, een filter en een voetklep. Deze terugslagklep moet vermijden dat de aanvoerleiding leegloopt. Om te verhinderen dat de pomp blijft werken wanneer er te weinig water in de put staat, moet het systeem voorzien zijn van een droogloopbeveiliging. Dit kan een vlotter zijn die de pomp doet afslaan wanneer het water te laag staat. Dompelpompen en gestuurde centrifugaalpompen hebben een inwendige droogloopbeveiliging. De pomp wordt best hoger dan de overloop van de regenwaterput geplaatst, anders zou de put kunnen leeglopen bij een lek in de pomp. De maximale afstand tussen de tank en de pomp (aanzuighoogte) hangt af van het type pomp. Als je de pompen gaat vergelijken, moet je de volgende eigenschappen nakijken: • het energieverbruik • de al dan niet ingebouwde droogloopbeveiliging • het geluidsniveau • het materiaal van de pompelementen moet corrosiebestendig zijn • het zelfaanzuigend vermogen en de aanzuighoogte • het vermogen en de drukopbouw Een druk van 3 bar is voldoende, dit is de druk die drinkwatermaatschappijen realiseren. Voor elke 10 meter die je stijgt, verlies je 1 bar druk. Een kleine pomp verbruikt ongeveer 0,6 KWh/m3.
Het verdeelsysteem voor regenwater Als in de woning het water verdeeld wordt via collectoren, zoals het tegenwoordig meestal gebeurt, is het eenvoudig om hier een regenwatersysteem in te integreren. Men plaatst een extra collector met regenwater en kiest welke aftappunten men hierop aansluit. Bij oudere woningen, waar het water in lussen verdeeld wordt, kan het moeilijker zijn om alle gewenste aftappunten aan te sluiten. Je kan dit best evalueren voordat je de regenwaterput gaat dimensioneren. Regenwater is heel zacht en dus bijzonder geschikt voor de wasmachine. Zacht water is echter ook corrosiever, daarom moeten alle leidingen van roestvrij staal of van kunststof gemaakt zijn.
Collectorverdeelsysteem
GEEN DRINKWATER
W AT E R W E G W I J Z E R
Alle aftappunten waar regenwater toegevoerd wordt, moeten voorzien zijn van een sticker of aanduiding met de vermelding "geen drinkwater". Buitenkranen worden best op een hoogte geplaatst waar kinderen er niet aankunnen. Er bestaan ook beveiligde kranen op de markt. 21
Nafiltering Op het aanzuigpunt in de tank staat een filter om eventuele verstoppingen tegen te gaan en om de voetklep te beschermen. Deze voetklep moet vermijden dat de aanvoerleiding leegloopt als de pomp niet werkt. Een correct geïnstalleerde regenwaterput met filter vóór de put en filter aan de aanzuigleiding geeft een voldoende waterkwaliteit om de was te doen. Eventueel plaatst men achter de pomp nog een mechanische filter die stofdeeltjes moet tegenhouden. Deze filters bestaan met verwisselbare patronen of in een volautomatische uitvoering met een terugspoelmechanisme.
Plaatsing en materiaal Meestal kiest men voor een tank in de kelder of voor een regenwaterput onder de grond. De volgende punten dienen in acht genomen te worden: Voorzie een mangat met een kraag en een deksel. De regenwaterput moet een mogelijke bovenbelasting kunnen weerstaan. Indien de put onder een oprit wordt geplaatst, moet een voldoende stevige verdeelplaat in gewapend beton worden voorzien. De regenwaterput mag niet opdrijven bij een hoge grondwaterstand. Eventueel moet bijkomende ballast aangebracht worden. De regenwaterput wordt stabiel geplaatst, bijvoorbeeld op een zandbed.
Er zijn twee materialen op de markt: beton en kunststof. Betonnen putten moeten BENOR gekeurd zijn. De wand en de bodem van een betonnen put moeten uit één stuk zijn. Kunststof heeft het voordeel dat het lichter is. Het kan zonder kraan geplaatst worden. Je kan in een bestaande kelder meerdere kleine kunststoffen reservoirs apart binnenbrengen en deze aaneenschakelen. Beton heeft als voordeel dat er zich op de wand micro-organismen vastzetten, die opgeloste organische stoffen afbreken. Naast dit zelfreinigend effect zal beton het eerder zure regenwater neutraliseren.
W AT E R W E G W I J Z E R
Plaatsing van een betonnen regenwaterput
22
Je kan in een kunststoffen put een laag grind aanbrengen. Dit is dan de drager voor een laag micro-organismen en vormt een ballast tegen opdrijven. Ook kan je kalkzandsteen aanbrengen, dat tevens het zure regenwater neutraliseert. Als je een tank in de kelder plaatst, moet heel je systeem perfect waterdicht zijn beneden de overloop en vanaf het punt waar het regenwater het huis binnenkomt.
Kunststoffen regenwaterput
Gemetselde putten zijn ook mogelijk; je kan eventueel een bestaande put als regenwaterput gaan gebruiken. Een regenwaterput kan eventueel ook binnen geïnstalleerd worden, zodanig dat het water gravitair verdeeld kan worden. Deze tank moet dan wel vorstvrij geplaatst worden, onder het aflooppunt van het dak. De tank moet boven het hoogste aftappunt staan om vanzelf af te lopen. Je moet een aanzienlijke vloerbelasting in rekening brengen. Bovendien moet hij op een plaats staan zonder licht en met een stabiele en koele temperatuur. De druk van het water aan de aftappunten is in dit geval klein. Als de regenwaterput door de aannemer van ruwbouwwerken geplaatst wordt, is het belangrijk dat er een goede communicatie is tussen de aannemer enerzijds en de persoon die instaat voor de rest van de installatie anderzijds. De keuze van put en filtersysteem is gebonden aan de hoogte waarop de overloop moet aansluiten. Zelfreinigende filters hebben altijd een zeker hoogteverschil tussen in- en uitloop. Dit zijn randvoorwaarden die je moet kennen als je gaat bepalen op welke diepte de put geplaatst moet worden.
Reiniging
W AT E R W E G W I J Z E R
Een goed uitgevoerde regenwaterput kan meer dan 10 jaar functioneren zonder dat hij gereinigd moet worden. De micro-organismen die zich in de put bevinden hebben een reinigend effect. Je hoeft dus bij reiniging zeker niet de wanden te gaan schuren, want dan duurt het veel langer voor deze organismen zich gaan herstellen. Enkel het eventueel bezonken slib moet van de bodem verwijderd worden. De put moet hoe dan ook toegankelijk zijn om gereinigd te kunnen worden. Het deksel moet daarom vrij zijn en de opening moet voldoende groot zijn om in de put te kunnen afdalen. De bodem van de put moet stevig genoeg zijn om er een ladder op te laten steunen. De filter moet wel regelmatig gecontroleerd worden en altijd toegankelijk blijven.
23
Bijvullen bij droogte Als bij langdurige droogte de regenwaterput leeg komt te staan, moet je kunnen overschakelen op leidingwater. Het is niet toegestaan een vaste verbinding te maken tussen het regenwatersysteem en het drinkwaternet. Bij een verkeerde handeling zou er minder zuiver regenwater in het drinkwaternet geïnjecteerd kunnen worden. Je zou een volledige scheiding kunnen realiseren door de verschillende aftappunten te voorzien van twee afzonderlijke leidingen met elk hun kraan. Het is meer voor de hand liggend om de regenwaterput met drinkwater te gaan bijvullen. Dit kan manueel of automatisch gebeuren.
Bijvulsysteem met vrije uitloop boven een trechter
magneetventiel
regelkraan
regenwaterafvoer drinkwaterleiding tussenafstand minstens 20 mm bijvultrechter met reukslot
regenwatertank
vlotter: afslagpeil
W AT E R W E G W I J Z E R
gewicht
24
aanslagpeil
Bij een manueel systeem moet je zelf, via een permanent bijvulsysteem of met een tuinslang, de put gaan bijvullen in functie van het verwachte verbruik tot de volgende regenbui. Er bestaan kranen verbonden met een tijdsschakelaar, waar je een bepaalde tijd en daarmee een zeker volume kan instellen. Hiermee vermijd je dat de kraan blijft open staan en dat daardoor kostbaar leidingwater verloren gaat. Met een automatisch systeem stelt de vlotter in de tank een bijvulkraan in werking, die de hoeveelheid voor één dag aanvult. Ook hier mag geen rechtstreekse verbinding gemaakt worden. Welke optie men ook kiest, het moet een systeem zijn dat het Belgaqua-keurmerk draagt om terugstromen naar het drinkwaternet te voorkomen. Dit zal altijd een systeem zijn waarbij er een fysische scheiding is, dit wil zeggen een trechter met een vrije afloop, waarbij de kraan minstens 20 mm boven het overlooppeil van de trechter hangt. Deze navulleiding moet onder een helling liggen van minstens 20 mm per meter.
Privé-binneninstallaties van waterverdeling moeten voldoen aan de technische voorschriften van Belgaqua. Drinkwaterbedrijven kunnen bijkomende eisen opleggen.
BEVEILIGING TYPE AA
VRIJE UITLOOP BOVEN RAND • Bij deze beveiliging is een drukverhogingspomp of een plaatsing boven het gebruikspunt nodig. Het water, dat zich in de beveiliging en in de installatie stroomafwaarts bevindt, kan niet meer als drinkwater worden beschouwd.
Installatievoorwaarden van Belgaqua voor de navulling van regenwaterputten
• De vrije afstand a, gemeten tussen het laagste uitwendige punt van de toevoerpijp, welke is aangebracht buiten het ontvangende reservoir, en het overstortvlak, moet ten minste gelijk zijn aan tweemaal de binnendiameter b en mag nooit minder bedragen dan 20 mm. Deze vrije afstand mag geen wijziging ondergaan bij het ontstaan van tegendruk.
BEVEILIGING TYPE AB
VRIJE UITLOOP BOVEN OVERLOOP • Bij deze beveiliging is een drukverhogingspomp of een plaatsing boven het gebruikspunt nodig. Het water, dat zich in de beveiliging en in de installatie stroomafwaarts bevindt, kan niet meer als drinkwater worden beschouwd. • De vrije afstand a, gemeten tussen het laagste punt van de toevoerpijp in de beveiliging en het hoogste punt van de overloop, moet ten minste gelijk zijn aan tweemaal de binnendiameter b en mag nooit minder bedragen dan 20 mm. Deze vrije afstand mag geen wijziging ondergaan bij het ontstaan van tegendruk. • Binnendiameter c ≥ tweemaal binnendiameter b (kleinste afmeting ten minste 4 mm). • d ≥ de grootste afmeting in de doorsnede c met minimum van 20 mm.
VRIJE UITLOOP MET INJECTOR • Bij deze beveiliging is een drukverhogingspomp of een plaatsing boven het gebruikspunt nodig. Het water, dat zich in de beveiliging en in de installatie stroomafwaarts bevindt, kan niet meer als drinkwater worden beschouwd. • a ≥ tweemaal de binnendiameter b met een minimum van 20 mm. • c ≥ tweemaal de binnendiameter b (kleinste afmeting ten minste 4 mm). • d ≥ de grootste afmeting in de doorsnede c met minimum van 20 mm. • Het stroomopwaartse deel mag nooit in contact kunnen komen met stoffen afkomstig van het stroomafwaartse gedeelte. W AT E R W E G W I J Z E R
BEVEILIGING TYPE AD
25
Type dakbedekking Niet alle daken zijn even geschikt om regenwater aan te voeren naar een regenwaterput. Een plat dak met grindbedekking gaat het aangevoerde debiet reduceren, wat het moeilijk maakt de put nauwkeurig te dimensioneren. Bij een lichte korte regenbui wordt de put immers niet aangevuld. Hetzelfde geldt voor een vegetatiedak. Metalen daken gaan dan weer metaalionen afgeven. Dit water mag niet in een moestuin gebruikt worden. Een dak afgewerkt met bitumen gaat nog enige tijd uitspoelen. Je wacht dan best eerst een jaar voordat je een fijne filter of een wasmachine aansluit.
2.3 Dimensionering van regenwaterputten Algemene regel Voor de dimensionering geldt het principe: hoe groter het aangesloten dakoppervlak en hoe groter de put, hoe minder vaak de put zal moeten bijgevuld worden. Om de kans op droogvallen van de put te verkleinen, is het dus niet voldoende om een grotere put te plaatsen; ook de dakoppervlakte moet groot genoeg zijn. In de code van goede praktijk wordt een regenwaterput voorgeschreven vanaf een horizontale dakoppervlakte van 50 m2. Per begonnen 20 m2 horizontale dakoppervlakte moet minstens een volume van 1000 liter worden geïnstalleerd. Dit betekent dus minimaal een volume van 3000 liter. Voor een schuin dak moet je de oppervlakte van de projectie van het dak in rekening brengen (dit is de horizontale dakoppervlakte). Dit minimale volume houdt niet enkel rekening met een optimale benutting van het regenwater voor huishoudelijke toepassingen, maar ook met een optimale afvlakking van de neerslagpieken naar het afwaartse afwateringssysteem toe. Bovendien is het gebruik van regenwater verplicht via een minimale aansluiting van 1 WC of wasmachine. Enkel zo wordt de regenwaterput leeggemaakt, zodat het regenwater van een volgende bui kan worden opgevangen. Om er een idee van te krijgen hoe dikwijls deze tank zal droogvallen en of het zinvol is een grotere tank te steken, kan de onderstaande dimensioneringsmethode worden gebruikt.
W AT E R W E G W I J Z E R
Gedetailleerde dimensioneringsmethode
26
Een regenwaterput wordt gedimensioneerd op basis van het gebruiksdebiet, het dakoppervlak en het gemiddeld percentage leegstand. Een regenwaterput die nooit leeg staat, is onmogelijk. De regenwatervolumes die jaarlijks vallen, verschillen sterk. Een lange droge zomer, waarvoor de put te klein is, kan je nooit uitsluiten. Een te grote tank is niet economisch en zou slechts zelden gevuld geraken. Als je regenwaterput te vaak leeg staat, ga je een groot deel van de tijd leidingwater zelf terug op druk brengen, wat een energieverspilling is en je water terug duurder maakt. Het is ook goed dat de tank af en toe overloopt, omdat het water dan ververst wordt. Regenwater is bijzonder geschikt om planten te begieten tijdens droge periodes. Als je bij aanhoudende droogte dagelijks je gazon gaat besproeien, zal de put echter dikwijls leeg staan. In Vlaanderen bedraagt de jaarlijkse neerslag gemiddeld 700 tot 800 mm. Het regenwatervolume dat er in een jaar valt is ruimtelijk redelijk uniform gespreid. Je mag dan ook voor heel Vlaanderen dezelfde dimensioneringsmethode hanteren. Het dakoppervlak dat je in rekening mag brengen, moet je zoeken door het horizontale dakoppervlak te corrigeren met een aantal coëfficiënten.
Het toevoerende dakoppervlak = horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt
Hellingscoëfficiënt In Vlaanderen komt de overheersende wind bij regenweer uit het Zuidwesten. De wind doet de regen afwijken van haar verticale valbaan. Een naar het Zuidwesten georiënteerd schuin dak zal dus meer regen opvangen dan een van het Zuidwesten afgewend schuin dak. Wanneer de oriëntatie van de aangesloten schuine oppervlakken niet gelijkmatig is verdeeld over tegenovergestelde windrichtingen is het nodig een correctiecoëfficiënt in te voeren. Bovendien speelt ook de helling van het dak hierbij een rol: in de onderstaande tabel worden de vermeerderings- of reductiecoëfficiënten gegeven voor verschillende dakhellingen en windrichtingen. Deze coëfficiënten dienen te worden toegepast op de verschillende bijdragende schuine oppervlakken. Voor een symmetrisch dak zal de globale coëfficiënt altijd 1 zijn.
Dakhelling
Noordoost
Noordwest
Zuidwest
Zuidoost
30 °
0,75
1
1,25
1
35 °
0,70
1
1,30
1
40 °
0,64
1
1,36
1
45 °
0,57
1
1,43
1
50 °
0,48
1
1,52
1
≥ 55 °
0,45
1
1,55
1
Vermeerderings- en reductiecoëfficiënten voor de opvang van neerslag op schuine daken (voor verschillende waarden van de dakhelling en oriëntatie)
Lokale invloeden kunnen een zeer grote rol spelen met betrekking tot de mogelijke hoeveelheid op te vangen regenwater. Wanneer er aan de Zuidwestkant van het huis een appartementsgebouw of zeer grote bomen staan, kan de toegevoerde regenwaterhoeveelheid sterk verminderen.
Dakbedekkingcoëfficiënt De tweede coëfficiënt is afhankelijk van het type dakbedekking. Vooral bij platte daken is dit een sterk effect, omdat er bij een lichte opstuwing reeds enorme volumes gaan verdampen. Bij een plasvorming van gemiddeld 2 mm gaat er jaarlijks 25 % van de neerslag verloren door verdamping. In de onderstaande tabel vind je de reductiecoëfficiënten voor verschillende types dakbedekking.
Reductiecoëfficiënt
plat dak met grind
0,6
plat dak met bitumen
0,7 tot 0,8
plat dak met leien of pannen
0,75 tot 0,9
hellend dak met leien of pannen
0,9 tot 0,95
hellend dak met geglazuurde pannen
0,9 tot 0,95
hellend dak met bitumen
0,8 tot 0,95
Correctiecoëfficiënten voor de opvang van neerslag bij verschillende dakbedekkingsmaterialen
W AT E R W E G W I J Z E R
Type dak
27
Filtercoëfficiënt Tenslotte is er nog een verlies van debiet door de filter. Voor zelfreinigende filterputten en valpijpfilters moet je een filtercoëfficiënt van 0,9 inrekenen. Cycloonfilters geven iets minder verlies; hiervoor kan een filtercoëfficiënt van 0,95 worden gebruikt.
Dimensioneringsgrafiek Dimensioneringsgrafiek, rekening houdend met het effectief toevoerende oppervlak
leegstand (%)
berging 3 2 (m /100 m )
1
20
2
18
3
16
5
14
7 10
12 10 8 6 4 2 0 0
20
40
60
80
verbruik 2 100 120 140 160 180 200 220 240 (l/dag/100m )
W AT E R W E G W I J Z E R
Als je het geschatte dagelijks verbruik per 100 m2 toevoerend (gecorrigeerd) dakoppervlak uitzet ten opzichte van de berging per 100 m2 toevoerend (gecorrigeerd) dakoppervlak, zie je in de dimensioneringsgrafiek hoe vaak de put zal leegstaan. Dit percentage leegstand is een gemiddelde waarde. Je zou moeten streven naar een gemiddelde leegstand van minder dan 5 tot 10 %. Als je hierboven zit, kan je het bergingsvolume vergroten of het verbruik verkleinen. Zoals je op de grafiek kan zien, heeft het weinig zin om bij een hoog verbruik per hoeveelheid dakoppervlak de berging te gaan vergroten. Je kan in dit geval beter het verbruik gaan verkleinen door bijvoorbeeld de WC van een spaartoets te voorzien. Bij een bestaande woning kan je in dat geval overwegen om bepaalde moeilijk te bereiken aftappunten niet aan te sluiten.
28
2.4 Kosten en baten Wees zuinig met het watergebruik ! Of je nu regenwater gebruikt of niet, zuinig zijn met water loont altijd de moeite. Bij aanhoudende droogte verkleint de kans dat je regenwaterput droogvalt en wat je minder verbruikt aan leidingwater spaar je uit op de waterrekening. Installeer een WC met een dubbele spoelfunctie, waarbij er in de spaarstand maar de helft of een derde van de normale hoeveelheid spoelwater wordt gebruikt. Op deze manier kan je tot 15 % op je verbruik besparen. Gebruik een spaarkop in je douche. Gebruik een zuinige wasmachine, vaatwasmachine, … Herstel lekken zo snel mogelijk. … Meer tips over zuinig omspringen met water zijn terug te vinden in de folder "Water. Elke druppel telt.". Bel naar de Vlaamse infolijn 0800 / 3 02 01 voor een gratis exemplaar.
Kostprijs installatie De belangrijkste uitgaven voor het gebruik van regenwater zijn deze voor de regenwaterput, de filter, de pomp en de leidingen. De kostprijs van de regenwaterput varieert met het volume ervan. Enkele richtprijzen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. De kostprijs van een pomp kan geschat worden op 15000 BEF (375 €). De kostprijs van een zelfreinigende voorfilter kan geschat worden op 15000 BEF (375 €). De kostprijs van de leidingen en de toebehoren kan zeer sterk verschillen van gebouw tot gebouw. Bij nieuwbouwwoningen kan met een kleine meerkost (geschat op 10000 BEF of 250 €) een dubbel waterleidingssysteem worden uitgebouwd door middel van collectoren. Bij bestaande woningen die reeds een waterleidingssysteem hebben met collectoren, zijn de kosten en de werken meestal ook nog beperkt. Bij oudere bestaande woningen bestaat het waterleidingsnetwerk meestal uit één lus of een beperkt aantal lussen die meerdere aftappunten bedienen, waardoor selectieve omschakeling moeilijk is. Hiervoor moeten nieuwe leidingen worden aangelegd, wat gepaard gaat met heel wat extra werk en kosten. De kosten voor de waterleiding kunnen dan oplopen, evenals de herinrichtingskosten (plamuren, schilderen, behangen, ...). De totale kost voor een regenwaterinstallatie schommelt dus tussen 60000 en 100000 BEF (1500 tot 2500 €), afhankelijk van de grootte en het gebruikte materiaal. kostprijs (BEF)
kostprijs (Euro)
3000
15000
375 €
5000
22000
550 €
8000
35000
875 €
Richtprijzen voor regenwaterputten, inclusief plaatsing
W AT E R W E G W I J Z E R
volume regenwaterput (liter)
29
Besparing Met een regenwaterput spaar je twee keer: op de rekening van de drinkwatermaatschappij en op de gewestelijke heffing op afvalwater die hierop gebaseerd is. Op basis van de tabel in paragraaf 2.1 en het totale verbruik kan je schatten hoeveel drinkwater je zal besparen. Meestal ligt dit tussen 1/3 en 1/2 van het totale drinkwaterverbruik. De prijs van drinkwater verschilt nogal van streek tot streek in Vlaanderen. Een gemiddelde prijs is 60 BEF/m3 (1,5 €/m3), maar de prijs varieert tussen 45 en 105 BEF/m3 (1,1 tot 2,6 €/m3), afhankelijk van de streek. Daarbovenop komt nog een gewestelijke heffing op afvalwater van ongeveer 25 BEF/m3 (0,6 €/m3), wat de totale prijs op gemiddeld 85 BEF/m3 (2,1 €/m3) brengt. De prijzen zijn de laatste jaren sterk gestegen en ook in de komende jaren zou de prijs nog kunnen stijgen. Daarbij komt nog dat veel drinkwatermaatschappijen een variabel tarief hanteren naargelang het volume dat je afneemt. De eerste 15 m3 per persoon zijn gratis; wat je daarboven verbruikt wordt duur aangerekend. Dit systeem moet iedereen voorzien in een basisbehoefte aan water en verspilling tegengaan. Met een regenwaterinstallatie ga je het verbruikte leidingwatervolume verkleinen en krijg je dus globaal een voordeliger tarief. Bovendien kan je in vele gemeenten van een subsidie genieten bij de aanleg van een regenwaterput bij een bestaande woning. In dat geval kan het Vlaams Gewest daar nog een subsidie bovenop doen. * Voorbeeld: regenwatergebruik in een ééngezinswoning Op de factuur van de drinkwatermaatschappij staat dat een familie het voorbije jaar 174 m3 drinkwater gebruikt heeft. Dit gezin telt 4 leden. Wanneer we dit jaarlijkse verbruik delen door het aantal gezinsleden en het aantal dagen per jaar, vinden we dat elk lid van de familie ongeveer 119 liter drinkwater per dag gebruikt. Het gezin gebruikt regenwater voor het doorspoelen van het toilet, de schoonmaak en de tuin. Als we uit de tabel in paragraaf 2.1 het verbruik halen voor deze verschillende verbruiksposten, kunnen we volgende rekensom maken. Toepassing
aantal liter/dag x aantal personen
dagelijks verbruik
WC
43 liter/dag x 4 personen
172 liter/dag
Schoonmaak
5 liter/dag x 4 personen
20 liter/dag
Tuin
5 liter/dag x 4 personen
20 liter/dag
W AT E R W E G W I J Z E R
TOTAAL
30
212 liter/dag
Dit gezin gebruikt gemiddeld 6400 liter regenwater per maand. Als we weten dat leidingwater gemiddeld 60 BEF/m3 (1,5 €/m3) kost aan de watermaatschappij plus 25 BEF/m3 (0,6 €/m3) heffing op afvalwater, dan weten we dat zij per maand 540 BEF uitsparen (13,5 €); dit is 6500 BEF (163 €) per jaar. De horizontale dakoppervlakte van het huis meet 14 m bij 10 m en is gelijkmatig gericht naar de verschillende windrichtingen. Volgens de code voor de goede praktijk moet de berging dan minstens 7000 liter zijn (5000 liter per 100 m2 horizontale dakoppervlakte). Indien de verliescoëfficiënten worden ingerekend wordt het gecorrigeerde dakoppervlak 120 m2. In de bovenstaande tabel zien we dat de familie 212 liter regenwater gebruikt per dag. Om nu de leegstand te kunnen evalueren, moet je het bergingsvolume en het verbruik delen door het gecorrigeerde dakoppervlak. Zo bekom je een relatief verbruik van 177 liter/dag/100m2 en een relatieve berging van 5,8 m3/100m2. Als je dit uitzet op de dimensioneringsgrafiek (zie paragraaf 2.3), bekom je een leegstand van 5 %, wat aanvaardbaar is. Tel je hierbij het nodige water voor de wasmachine, dan krijg je een gemiddeld verbruik van 276 liter per dag of een relatief verbruik van 230 l/dag/100m2. Voor dit verbruik is de leegstand oneconomisch groot, zelfs indien je de berging vergroot. Om in deze situatie toch een wasmachine aan te sluiten, kan je het verbruik van andere posten gaan verkleinen, door bijvoorbeeld een spaarknop op de WC.
Berekeningsformulier Dit berekeningsformulier kan dienen om individuele regenwaterputten correct te dimensioneren.
1. Horizontale dakoppervlakte in m2 Correctiefactoren voor helling en oriëntatie x dakbedekking x filter (zie paragraaf 2.3) = Gecorrigeerd aanvoerend oppervlak in m2 = A x B =
.......... A .......... B .......... C
2. Schatting watergebruik Gemiddeld leidingwatergebruik per jaar in m3 (zie waterfactuur) = Aantal personen in het gezin = 1000 x D Watergebruik in liter per persoon per dag = ___________ = 365 x E
.......... D .......... E .......... F
schatting eigen waterverbruik (liter/dag/pers)
vervangbaar door regenwater (liter/dag/pers)
verbruikspost
gemiddelde waarde (liter/dag/pers)
WC
43
Tuin
5
Schoonmaak (huis, wagen)
5
Was
16
Bad/Douche
39
0
Vaat
8
0
Koken
3
0
.......... TOTAAL (liter/dag/pers)
119
.......... (=F)
.......... G
Totaal regenwatergebruik in liter/dag = G x E =
100 x H Relatief regenwatergebruik in liter/dag/100 m2 = ________ = C 3. Putvolume Kies het gewenste putvolume in liter: J Relatief putvolume in m3/100 m2 = ________ = 10 x C
.......... H .......... I
.......... J .......... K
5. Indien het percentage leegstand te groot is • kan je de put groter kiezen: ga dan terug naar stap 3. • kan je het regenwatergebruik verminderen: ga dan terug naar stap 2.
W AT E R W E G W I J Z E R
4. Bereken de leegstand Uit de dimensioneringsgrafiek (zie paragraaf 2.3) kan de gemiddelde leegstand worden berekend op basis van het relatief verbruik (I) en het relatief putvolume (K). 31
W AT E R W E G W I J Z E R
32
Waarom regenwater bufferen en infiltreren ?
Onmiddellijke infiltratie in de ondergrond
Berging en infiltratie in een open voorziening
Berging en infiltratie in een ondergrondse voorziening
Dimensionering van infiltratievoorzieningen
Groen dak
3.
Bufferen en infiltreren
3.1 Waarom regenwater bufferen en infiltreren ? Het snel afvoeren van het regenwater via verharde oppervlakken en gemengde rioleringen, zoals dat nu meestal gebeurt, heeft een negatieve invloed op de waterbalans. Regenwater kan niet meer infiltreren naar het grondwater, omdat er teveel verharde oppervlakte is die afstroming geeft naar de riolering. Op veel plaatsen leidt dit tot een verlaging van de grondwatertafel. Zo ontstaat een verdroging van het milieu en is er ook minder grondwater beschikbaar voor bijvoorbeeld drinkwaterproductie. Bij hevige regenval kan het rioleringsstelsel het water niet verwerken. Vervuild water uit gemengde rioleringen gaat dan overstorten in het oppervlaktewater. De inspanningen die gedaan worden om het oppervlaktewater zuiver te houden, worden zo gedeeltelijk tenietgedaan. Afvalwater dat verdund wordt met regenwater kan minder effectief gezuiverd worden. Veel bestaande rioolwaterzuiveringsinstallaties halen daarom een laag rendement. Ook het water dat gescheiden wordt afgevoerd, kan nog voor problemen zorgen. Regenwater dat te snel afstroomt, kan stroomafwaarts voor overstromingen zorgen. Om die redenen wil men het regenwater zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering om het te gebruiken, te laten infiltreren of vertraagd af te voeren. Regenwatergebruik gecombineerd met een infiltratievoorziening geniet de voorkeur. Bij (ver)nieuwbouw ben je verplicht een regenwaterput te installeren. In bepaalde gevallen mag deze regenwaterput worden vervangen door een infiltratievoorziening, die zo gedimensioneerd is dat ze gemiddeld gezien maximaal eenmaal per jaar zal overlopen.
Teveel water gelijktijdig en snel afvoeren veroorzaakt overstromingen
Waterbalans bij onverhard oppervlak
De mogelijkheid tot infiltratie hangt af van de doorlatendheid van de grond en van de hoogte van de grondwatertafel. De doorlatendheid kan geschat worden op basis van de samenstelling van de grond. Bij twijfel kan men de doorlatendheid meten door middel van een test. Invloed van de verharding op de waterbalans
W AT E R W E G W I J Z E R
Op plaatsen waar een infiltratievoorziening moeilijk uitvoerbaar is, kan een groen dak een alternatief bieden.
33
Toepassingsmogelijkheden Hierna volgt een beschrijving van de verschillende technieken die op schaal van een individuele woning toegepast kunnen worden. Veel van de hierna beschreven technieken kunnen ook op een grotere schaal worden toegepast. Er zijn interessante voorbeelden waar infiltratie- en bergingsvoorzieningen worden toegepast op de schaal van een wijk. Zij vormen dan een onderdeel van de rioleringsvoorzieningen. Voor grote oppervlaktes zoals wegen en industrieterreinen is er de publicatie van Vlario "afkoppelen, bufferen en infiltreren" (het adres vind je achteraan). Berging- en infiltratievoorzieningen moeten zo gedimensioneerd worden dat zij gemiddeld gezien maximaal één keer per jaar overlopen. Als het niet gewenst is dat dit één keer per jaar gebeurt, bijvoorbeeld omdat de tuin dan overstroomt, moet je met een hogere veiligheid (grotere terugkeerperiode) rekenen of een overloop voorzien. Deze overloop leidt liefst naar een gracht of naar het regenwaterriool. Enkel indien het technisch niet anders kan, wordt het regenwater afgevoerd naar de gemengde riolering. De gemeenten kunnen dit reglementeren. De overloop moet zo hoog mogelijk geplaatst worden; dan creëer je de grootste berging. Het is niet de bedoeling om de tuin te draineren via een ondergrondse infiltratievoorziening met een afvoer naar de riolering. Zware machines mogen tijdens het uitvoeren van de werken de grond, waar de infiltratievoorziening zal komen, niet gaan compacteren. Gebeurt dit wel, dan moet de grond eerst gebroken worden; zeker in het geval van ondiepe infiltratievoorzieningen. Je mag de infiltratievoorziening ook pas in gebruik nemen als de werf opgeruimd is en er geen water van onbegroeide oppervlakken naar afspoelt; dit om te vermijden dat de infiltratievoorziening onmiddellijk zou dichtslibben. Zorg ervoor dat je kelderwanden waterdicht zijn. Bij aanleg van een infiltratievoorziening kan het grondwaterpeil stijgen, wat tot vochtproblemen kan leiden in kelders die niet waterdicht zijn.
3.2 Onmiddellijke infiltratie in de ondergrond Het rechtstreeks laten infiltreren in de ondergrond is de meest aangewezen manier om regenwater af te koppelen. Er zijn uitvoeringen met of zonder grasbegroeiing. De volgende systemen worden besproken: Steenslagverharding Dolomietverharding Bestrating met brede voegen Waterdoorlatende betonstraatstenen Grasbetontegels Polyethyleen grastegels Mulchbedekking, houtspaanders
Voorwaarden
W AT E R W E G W I J Z E R
Voor de verschillende systemen gelden een aantal gelijke voorwaarden. 34
* De bovenafwerking en de ondergrond dienen voldoende doorlatend te zijn, zodat het regenwater niet te lang blijft staan. Het grondwater moet zich minstens 0,7 meter diep bevinden. Indien het regenwater niet voldoende snel in de ondergrond kan dringen, zal de oppervlakteafwerking deels als een bergingsvolume werken. Eens deze berging verzadigd is, zal er plasvorming ontstaan. Als deze plasvorming niet aanvaardbaar is, moet een bijkomende afwatering voorzien worden.
Je kan het overtollige water bijvoorbeeld in de berm laten infiltreren. Je kan ook een dikkere doorlatende fundering aanbrengen of ondoorlatende lagen breken. * Je moet vermijden dat de verharding bereden wordt door zwaar verkeer. Dit zou de grond verdichten en de doorlatendheid verminderen. Voor opritten op een weinig doorlatende grond is het belangrijk een voldoende dikke doorlatende fundering aan te brengen en een verharding die de belasting verdeelt. * Op sommige doorlatende verhardingen gaat na verloop van tijd onkruid groeien. Als je deze met pesticiden gaat bestrijden, creëer je een bron van vervuiling naar het grondwater. Je kan onkruid manueel verwijderen, afbranden of met een biologisch afbreekbaar product besproeien.
Infiltratie in de zijberm
* Je kan een verhard oppervlak laten afstromen naar een doorlatend verhard oppervlak, maar dan moet je zeer doorlatende grond hebben (> 200 mm/h) of voldoende berging voorzien onder de doorlatende verharding. * Het aspect vorstgevoeligheid moet ook worden overwogen. Onder bepaalde omstandigheden kan bij plots opkomende vorst het water onder de doorlatende verharding opvriezen en de verharding beschadigen. Bestaat dit gevaar, dan moet onder de deklaag een niet-vorstgevoelige onderfundering voorzien worden. De onderstaande tabel geeft aan onder welke voorwaarden dit vereist is. GROND
V
1,4 m
D 1,4 m
W < 1,4 m
Niet vorstgevoelig
Geen probleem
Geen probleem
Geen probleem
Matig vorstgevoelig
Geen probleem
Probleem
Probleem
Zeer vorstgevoelig
Geen probleem
Probleem
Probleem
Vorstgevoeligheid van gronden
D = dikte van de verharding, fundering, onderfundering V = vorstindringdiepte (afhankelijk van de plaats in Vlaanderen) W = diepte van de grondwaterspiegel Of een grond vorstgevoelig is, hangt af van zijn fijnheid. Zeer fijne (klei, leem) en fijne gronden (fijne zanden) zijn zeer tot matig vorstgevoelig. Grovere gronden (middelmatig, grof zand) zijn over het algemeen niet vorstgevoelig. De diepte tot waar de onderfundering moet reiken, is afhankelijk van een aantal factoren. Algemeen kan gesteld worden dat deze varieert van 40 tot 65 cm.
Steenslagverhardingen De verharding bestaat hier uit steenslag zoals natuursteen of gewassen kiezel. De opbouw (dikte, korrelverdeling) is afhankelijk van de te verwachten belasting. Steenslagverharding is eenvoudig in aanleg en goedkoop. Bij verkeersbelasting kunnen er putten ontstaan die moeten aangevuld worden.
Dolomietverhardingen kunnen enkel als voldoende doorlatend worden beschouwd indien een grove korrel wordt gebruikt (best 5/15 of 5/20), gefundeerd op steenslag. De verharding bestaat uit een mengsel van dolomiet, cement, aanmaakwater en eventueel kalk. Eventueel wordt een geotextiel voorzien om een vermenging van lagen en planteningroei tegen te gaan. Een technische beschrijving is te vinden in het standaardbestek 250.
W AT E R W E G W I J Z E R
Dolomietverhardingen 35
Toepassing
Opbouw
Tuinpaden, wandelpaden
Dolomiet : 7 tot 10 cm dik Geotextiel eronder
Brandwegen, noodtoegangen (sporadisch verkeer)
Dolomiet : 10 tot 15 cm dik Geotextiel eronder
Dolomietverhardingen zijn eenvoudig aan te leggen, goedkoop en bestaan in verschillende kleuren. Bij verkeersbelasting kunnen er putten ontstaan die moeten aangevuld worden. Het nadeel is dat er verbrokkeling optreedt bij frequente belasting, wat de doorlatendheid ongunstig beïnvloedt. Doorlatende dolomietverhardingen worden volledig vlak uitgevoerd. Dolomietverharding
Bestrating met brede voegen
Afstandhouders
Deze bestrating kan bestaan uit kasseien, betonstraatstenen of natuurstenen die met betrekkelijk brede voegen worden aangelegd. Deze voegen worden met fijne kiezel of grof zand opgevuld, om een voldoende doorlatendheid te garanderen (10-4 m/s = 360 mm/h). Omdat deze verharding soms nog onvoldoende water doorlaat, moet ze onder een lichte dwarshelling geplaatst worden, zodat het overtollige water in de zijberm kan infiltreren. Om bij grote stenen grotere voegen te realiseren (2 tot 3,5 cm), kunnen geprefabriceerde afstandhouders gebruikt worden. Betonstraatstenen met fijne voegen zijn nog betrekkelijk doorlatend. Bij een hevige regenbui gaat slechts 25 % van het regenwater afstromen. Dit water moet dan kunnen infiltreren langs de verharding. Bestrating met grote voegen is een interessante combinatie van verharding en infiltratie. De doorlatendheid zal wel afnemen als er begroeiing in de voegen ontstaat.
Waterdoorlatende betonstraatstenen
W AT E R W E G W I J Z E R
Waterdoorlatende betonstraatstenen
36
Waterdoorlatende betonstraatstenen hebben gaten en onderaan kanaaltjes die het water afleiden. De onderliggende lagen moeten voldoende draagkrachtig en doorlatend zijn. Er bestaan ook betonstraatstenen met een hoog poriënvolume die het water zo doorlaten. Deze stenen zijn echter minder draagkrachtig en zijn bijzonder vorstgevoelig. Betonstenen met drainopeningen hebben een goed dragend vermogen en bestaan in verschillende kleuren en afwerkingen. Eventueel dichtgeslibde gaten kunnen met een hogedrukreiniger weer open gespoeld worden. Indien de ondergrond onvoldoende doorlatend is, kan de verharding in lichte helling aangelegd worden om het overtollige water in de zijberm te laten infiltreren.
Grasbetontegels Grasbetontegels hebben openingen waartussen gras kan groeien. Zij zijn uitstekend geschikt voor opritten, parkeerplaatsen en terrassen. Een technische beschrijving is te vinden in het standaardbestek 250. De opbouw bestaat uit een fundering van steenslag, een onderlaag en de eigenlijke grasbetontegels. Deze tegels worden opgevuld met teelaarde en met graszaad ingezaaid. De onderlaag kan bestaan uit teelaarde en geëxpandeerde kleikorrels of men kan een bestaande laag leemhoudend zand gaan mengen met turf en teelaarde. De dimensionering van de lagen is afhankelijk van de te verwachten bovenbelasting.
Grasbetontegels
Polyethyleen grastegels Polyethyleen grastegels worden vervaardigd uit gerecycleerd polyethyleen met hoge dichtheid. Het gras groeit tussen de honingraatopeningen. De openingen zijn goed voor 95 % van het oppervlak, zodat de tegels praktisch onzichtbaar worden.
Polyethyleen grastegels
De opbouw bestaat uit: • een fundering van steenslag • een onderlaag, zoals voor grasbetontegels • de eigenlijke grastegels, gevuld met teelaarde, waar graszaad wordt ingezaaid De platen zijn bijzonder licht, waardoor ze gemakkelijk geplaatst kunnen worden. Zij worden onderling met elkaar verbonden. Dit is een robuust systeem, geschikt voor opritten en parkings. Het gras dient uiteraard wel gemaaid te worden.
Mulchbedekking, houtspaanders
W AT E R W E G W I J Z E R
Je kan als doorlatende verharding ook gehakseld hout gebruiken, wat vaak gebruikt wordt als bodembedekker tussen planten. Dit natuurlijk product vergaat en dient daarom regelmatig aangevuld te worden. Het is vooral nuttig voor tuinpaden en dergelijke.
37
3.3 Berging en infiltratie in een open voorziening De afvoer van de verharde oppervlakken naar de infiltratievoorzieningen wordt best bovengronds gehouden om verstopping te voorkomen.
Infiltratiekom Infiltratiekom
Toevoer infiltratiekom
Als je genoeg plaats hebt, is berging en infiltratie het gemakkelijkst te realiseren in een infiltratiekom. Een infiltratiekom is tot 30 cm diep. De oppervlakte van de infiltratiekom bestaat uit een humushoudende laag begroeid met gras. Voor een goede infiltratie moet je de kom vrij houden van bladeren en het gras maaien. Als de infiltratiecapaciteit te laag wordt, kan je de kom verticuteren Bovengrondse afvoer
De aanvoer gebeurt bij voorkeur bovengronds via open goten. Indien het water ondergronds wordt aangevoerd, voorzie je best een systeem om bladeren tegen te houden.
Open bladvanger
W AT E R W E G W I J Z E R
Aan het inlaatpunt moet te grote stroming vermeden worden, eventueel maakt men een verdeelgoot. Een infiltratiekom moet volledig vlak liggen. Als het terrein in helling ligt, kan je verschillende kommen achter elkaar leggen op verschillende niveaus. 38
De dimensionering wordt in paragraaf 3.5 behandeld. De komdiepte is kleiner dan 30 cm voor de veiligheid. De hellingen zijn kleiner dan 1/2 met afgeronde zijkanten. De doorlatendheid van de ondergrond zou minstens 10-6 m/s (= 3,6 mm/h) moeten zijn. Voor een goede infiltratie moet de grondwatertafel 1 m onder de bodem van de infiltratiekom liggen.
Wadi Als de ondergrond onvoldoende doorlatend is, maar het grondwater toch diep genoeg zit, kan je onder de infiltratiekom filterbedmateriaal aanbrengen. Dit filterbed dient dan om een minder doorlatende laag te doorbreken of om extra berging te voorzien. Zo een combinatie van een infiltratiekom met ondergronds filterbed noemt men een wadi. Voor de dimensionering geldt de som van het volume in de infiltratiekom en het ondergrondse (poriën)volume als de berging. Om de infiltratiecapaciteit nog te vergroten, wordt soms een drainageleiding aangebracht in het ondergrondse filterbed. Op deze manier bekom je een ondiepe infiltratiekom die ondergronds gedraineerd wordt. Wanneer er een drainage wordt gebruikt, dient deze af te voeren naar een gracht, waterloop of regenwaterriool. Het filterbed bestaat dan uit een drainagebuis, omhuld met grove kiezel en een geotextiel. Er bestaan hiervoor ook geprefabriceerde blokken met een groot poriënvolume. In de nabijheid van bomen en onder opritten, moet je de drainageleiding plaatselijk vervangen door een ondoorlatende buis.
Principetekening van een wadi
Wadi met geprefabriceerd filterbed
Besluit
W AT E R W E G W I J Z E R
Als je er de ruimte voor hebt, is infiltratie in een infiltratiekom of wadi de meest voor de hand liggende oplossing. Je krijgt dan wel een vochtige zone in je tuin, waar je bij de inrichting van de tuin rekening mee moet houden, maar er staat slechts gedurende een beperkte tijd water in deze infiltratiekom. Als men dit niet wil of men er gewoon niet de plaats voor heeft, moet men overgaan naar een ondergrondse infiltratievoorziening.
39
3.4 Berging en infiltratie in een ondergrondse voorziening Bij een infiltratieput of een infiltratiebuis wordt het water rechtstreeks via de onderzijde en de zijkant van de infiltratievoorziening in de ondergrond geleid. Het grondwater moet minstens een meter onder je ondergrondse infiltratievoorziening blijven. Dit zal bepalen welk systeem van ondergrondse infiltratie je moet kiezen. Als het grondwater diep genoeg zit, kan je kiezen voor een infiltratieput. Deze put heeft slechts een kleine oppervlakte, maar kan veel water bergen. Infiltratieput met voorafgaande bezinkingsput
Infiltratiebuis
Als het grondwater hoger zit, gebruik je beter een infiltratiebuis. Dit is een drainerende buis omhuld met kiezel en geotextiel. Hoe minder hoog de infiltratiebuis is, hoe groter ze wordt in oppervlakte. Bij de hoogste grondwaterstand krijg je als het ware een infiltratiebed. Onder en rond infiltratieputten wordt grind of een ander grof granulaat aangebracht om de doorlatendheid te blijven verzekeren. Infiltratiebuizen of infiltratiebedden bestaan uit een drainagevolume, omgeven door grind en een geotextiel. Dit geotextiel dient om dichtslibben te vermijden. De ondergrondse infiltratievoorziening moet een minimale afstand van bomen verwijderd liggen, gelijk aan de straal van de kruin van de boom. In de zomer zou je anders de boom gaan draineren en wortels kunnen de drainage doorboren. Je kan de drainage hier eventueel onderbreken met een blinde (ondoorlatende) buis. Er bestaan ook geprefabriceerde elementen en poreuze buizen op de markt die draagkrachtiger zijn dan infiltratiebuizen of infiltratiebedden. Zij kunnen licht overbouwd worden. Bij bestaande gebouwen blijf je liefst 6 meter van de kelder weg, als er gevaar bestaat voor wateroverlast in ondichte kelders. Ondergrondse infiltratievoorzieningen mogen niet overbouwd worden. Ze hebben zowel een doorlatende bodem als doorlatende wanden en worden best voorafgegaan door een filterput om verstoppingen te vermijden.
Infiltratiebed met voorafgaande filterput
W AT E R W E G W I J Z E R
Ondergrondse infiltratie als lijnelement 40
3.5 Dimensionering van infiltratievoorzieningen Infiltratievoorzieningen worden gedimensioneerd op basis van het toevoerende oppervlak en de doorlatendheid van de grond. Als het grondwater voldoende diep onder je infiltratievoorziening zit (1 meter) en de structuur van de grond goed is, mag je de doorlatendheid van de grond gelijk stellen aan de infiltratiecapaciteit. Een grootteorde voor de infiltratiecapaciteit van verschillende grondsoorten vind je in de onderstaande tabel. grondsoort
Infiltratiecapaciteit in mm/h
Grof zand
500
Fijn zand
20
Leemachtig fijn zand
11
Lichte zavel
10
löss
6
veen
2,2
leem
2,1
Lichte klei
1,5
Matig zware klei
0,5
Kleiige leem
0,4
Infiltratiecapaciteit voor verschillende grondsoorten
Om nu het afvoerdebiet te kennen, kies je eerst een infiltratieoppervlakte: infiltratiecapaciteit x infiltratieoppervlakte Afvoerdebiet = ________________________________________ afvoerende verharde oppervlakte Met dit afvoerdebiet kan je in de onderstaande tabel bepalen hoeveel berging per 100 m2 afvoerend oppervlak je infiltratievoorziening moet hebben voor een bepaalde terugkeerperiode van de noodoverlaat. Voor tussenliggende waarden van het afvoerdebiet mag worden geïnterpoleerd.
afvoerdebiet
1/2 jaar
1 jaar
2,5 jaar
5 jaar
3,6 mm/h
0,75 m3/100m2
1 m3/100m2
1,5 m3/100m2
2,5 m3/100m2
1,8 mm/h
1 m3/100m2
1,5 m3/100m2
2 m3/100m2
2,75 m3/100m2
0,72 mm/h
1,5 m3/100m2
2 m3/100m2
2,75 m3/100m2
3,5 m3/100m2
0,36 mm/h
2 m3/100m2
2,75 m3/100m2
3,5 m3/100m2
4,5 m3/100m2
Nodige bergingsvolumes per 100 m2 afvoerende verharde oppervlakte in functie van het afvoerdebiet en de terugkeerperiode van de noodoverlaat W AT E R W E G W I J Z E R
Terugkeerperiode noodoverlaat
41
Als het afvoerdebiet kleiner is dan 0,36 mm/h, wordt een infiltratievoorziening oneconomisch groot. Als het afvoerdebiet hoger is dan 3,6 mm/h, zal een minimale berging nodig zijn. Indien reeds een aangesloten en voldoende gedimensioneerde regenwaterput (met gebruik) de infiltratievoorziening voorafgaat, kunnen de nodige bergingsvolumes uit de bovenstaande tabel worden gehalveerd. De maximale ledigingstijd kan berekend worden door het volume te delen door het afvoerdebiet; deze waarden worden weergegeven in de onderstaande tabel. Maximale ledigingstijd in functie van het afvoerdebiet en de terugkeerperiode van de noodoverlaat en overeenkomstig de volumes in de bovenstaande tabel
Terugkeerperiode noodoverlaat 1/2 jaar
1 jaar
2,5 jaar
5 jaar
3,6 mm/h
2 uren
3 uren
4 uren
7 uren
1,8 mm/h
6 uren
8 uren
11 uren
15 uren
0,72 mm/h
21 uren
28 uren
38 uren
49 uren
0,36 mm/h
56 uren
76 uren
97 uren
125 uren
afvoerdebiet
* Praktisch voorbeeld • Een woning met een dakoppervlak van 140 m2 wordt aangesloten op een infiltratievoorziening. Aangezien het om lössgrond (infiltratiecapaciteit = 6 mm/h) gaat met een betrekkelijk hoge grondwaterstand verkiest men een infiltratiekom. In eerste instantie wordt een infiltrerend oppervlak van 14 m2 gekozen. Het afvoerdebiet wordt dan: 6 mm/h x 14 m2 / 140 m2 = 0,6 mm/h Om aan het voorschrift te voldoen dat je infiltratievoorziening gemiddeld slechts eenmaal per jaar mag overlopen, volstaat voor dit afvoerdebiet een berging van 2 tot 2,75 m3 per 100 m2 dakoppervlak. Voor dit dak is dat ongeveer 3 m3. Een infiltratiekom van 14 m2 en 30 cm diep kan 4,2 m3 bergen en voldoet dus ruim. Als de infiltratievoorziening geen overloop heeft, kan je natuurlijk beter groter dimensioneren om de terugkeerperiode te vergroten.
W AT E R W E G W I J Z E R
• Dezelfde woning staat in fijn zand (infiltratiecapaciteit = 20,8 mm/h). Het grondwater zit diep en men verkiest een infiltratieput van 1,2 meter diameter, waarvan de bodem en de onderste meter wand doorlatend is. Dit geeft een infiltratieoppervlak van 4,8 m2. Het afvoerdebiet wordt dan: 20,8 mm/h x 4,8 m2 /140 m2= 0,71 mm/h Infiltratieputten worden meestal niet meer van een overloop voorzien. Voor een terugkeerperiode van 5 jaar moet de put 3,5 m3 kunnen bergen. Deze put moet dan 3,2 m diep zijn.
42
Sommige producenten gaan zelf een dimensioneringsmethode voorschrijven, maar deze houdt vaak onvoldoende rekening met de grote variabiliteit van de neerslag. De bovenstaande tabel met de nodige bergingsvolumes is gebaseerd op een lange reeks historische neerslaggegevens van het KMI opgemeten te Ukkel en mag voor heel Vlaanderen worden gebruikt. Voor zowel de open als de ondergrondse infiltratievoorzieningen reken je als infiltratieoppervlak de horizontale oppervlakte van je systeem in. Bij ondiepe ondergrondse infiltratievoorzieningen worden de wanden doorlatend uitgevoerd, maar niet bij het infiltrerend oppervlak opgeteld. Deze wanden moeten bij verminderde doorlatendheid van de bodem de infiltratiecapaciteit op peil houden. Bij een verticale infiltratieput mag je de doorlatende mantel wel inrekenen. Hier neem je als veiligheid een hogere terugkeerperiode.
Infiltratiecapaciteit testen Op bodems in een stedelijke omgeving heeft de mens reeds vaak sterk ingegrepen, zodat de infiltratiecapaciteit niet uit eigenschappen van in de omgeving liggende ongestoorde bodems kan worden geëxtrapoleerd. In dit geval kan je zelf een proef doen op de plaats waar je de infiltratievoorziening plant (overeenkomstig de Europese norm in voorbereiding). Deze proef moet worden uitgevoerd in de winter, wanneer de grondwatertafel het hoogst staat. • Graaf een put tot op de diepte waarop de infiltratie zal worden aangelegd. Deze put heeft onderaan een diameter van 10 cm en bovenaan een diameter van maximum 30 cm. • Vul de put met water gedurende 4 à 24 uren, teneinde de grond te verzadigen. Indien het water in minder dan 10 minuten verdwijnt, kan de test onmiddellijk uitgevoerd worden. • Na verzadiging wordt de put met water gevuld tot op een hoogte van 15 à 30 cm van de bodem. Men noteert dit als Hstart. • Bepaal nu de waterhoogte Hw na een tijd gelijk aan 15, 30, 60, 120 en eventueel 240 minuten. Indien het water volledig verdwenen is binnen de 30 minuten, herbegin dan de test en meet de tijd nodig om het waterniveau met 10 cm te laten dalen. • Bepaal nu voor iedere meting de infiltratiesnelheid als volgt: Kv =
46,9 1,50
H start
x (H start - Hw ) x
waarbij: K v H start Hw T
= = = =
de de de de
60
T
infiltratiesnelheid (cm/h) hoogte van het waterniveau bij het begin van de test (cm) hoogte van het waterniveau op een bepaald ogenblik (cm) tijd verlopen na de start van de test (minuten)
• Bepaal tenslotte het gemiddelde van al deze Kv waarden. De hoeveelheid water die in de bodem per m2 en per uur kan geïnfiltreerd worden, wordt gegeven door de onderstaande tabel in functie van de gemiddelde infiltratiesnelheid Kv. Dit is de infiltratiecapaciteit. Met deze infiltratiecapaciteit kan je het afvoerdebiet bepalen en daarmee je infiltratievoorziening dimensioneren.
Infiltratiecapaciteit (l/h/m2) of (mm/h)
Kv ≥ 15
2,1
10 ≤ Kv ≤ 15
1,67
5 ≤ Kv ≤ 10
1,25
3,5 ≤ Kv ≤ 5
0,85
2,5 ≤ Kv ≤ 3,5
0,62
0,5 ≤ Kv ≤ 2,5
0,41
voor Kv ≤ 0,5 cm/h is geen infiltratie in de bodem mogelijk
Bepaling van de infiltratiecapaciteit op basis van de infiltratietest (overeenkomstig de Europese Norm in voorbereiding)
W AT E R W E G W I J Z E R
Gemiddelde infiltratiesnelheid Kv, bepaald met een percolatietest (cm/h)
43
3.6 Groen dak Men dient een onderscheid te maken tussen groene daken (vegetatiedaken) en daktuinen. Daktuinen zijn platte daken die men toegankelijk maakt voor de bewoners en waarop planten, struiken of zelfs bomen kunnen worden geplant. Deze daken hebben in de eerste plaats een decoratieve of zelfs recreatieve functie. De planten vragen een regelmatig onderhoud. Groene daken hebben maar een lichte begroeiing. Een groen dak wordt uitgevoerd op een warm dak, boven de dakdichting en ter vervanging van de ballast. De begroeiing bestaat uit een dunne laag geselecteerde mossen, die nauwelijks onderhoud vragen en die zeer robuust zijn. Het dak dient dus niet gemaaid te worden en kan op een plat dak, maar ook in helling uitgevoerd worden. Bouwtechnisch stelt zich geen probleem, zolang dat de aansluitingen aan de dakrand en ter hoogte van perforaties in grind worden uitgevoerd. Zo kan er geen materiaal uitspoelen en is er een controle mogelijk. De aanleg van een groen dak is ook interessant bij renovaties. De afwerking als groen dak weegt in verzadigde toestand tussen 50 en 90 kg/m2 (afhankelijk van de opbouw en het bergingsvolume). Het kan bij renovaties in de plaats van de grindbelasting komen. Bouwfysisch zijn groene daken bijzonder interessant. Zij vormen een bijkomende isolatie en gaan in de zomer zelfs warmte aan het huis onttrekken. Daarenboven wordt de kwaliteit van de lucht verbeterd en wordt stof gefixeerd. Dit zijn kwaliteiten die het microklimaat zullen verbeteren in stedelijke gebieden. Vegetatiedaken verminderen ook de thermische belasting van de dakbedekking, wat resulteert in een langere levensduur. Groen dak
Bij verzadigde toestand van het dak zal het regenwater toch (geremd) afgevoerd worden, zodat dan het bergend vermogen afneemt. Als het dak uitgevoerd wordt om water op te stuwen, moet men een zwaardere overlast in rekening brengen. Aangezien het geborgen water slechts zeer langzaam door opname en verdamping wordt verwijderd, moet een dimensioneringsregel analoog aan deze voor regenwaterputten worden gebruikt. Dit betekent dat men minimaal 50 mm berging (in de poriën) moet voorzien, vooraleer dit een evenwaardig alternatief kan zijn voor een regenwaterput of infiltratievoorziening. De opbouw van een groen dak is als volgt:
Opbouw van een groen dak
• de begroeiing • een verankeringnet • een laag substraat (grond) van enkele centimeters • een drainagemat
W AT E R W E G W I J Z E R
• een wortelwerende laag
44
De meeste producenten leveren de isolatie, de dakdichting en de afwerking als een geheel. Er zijn ook producenten op de markt wiens afwerking als groen dak gecombineerd kan worden met andere isolatie- en dakafdichtingssystemen. Het onderhoud van een groen dak is beperkt; in het begin moet je water geven bij periodes van langdurige droogte. Later volstaat een jaarlijkse inspectie en het eventueel vrijhouden van afvoeren en aansluitingen.
W AT E R W E G W I J Z E R
VAN al het water ter wereld is maar 0,6% bruikbaar als drinkwater.
45
W AT E R W E G W I J Z E R
46
Kleinschalige waterzuivering
Wat is huishoudelijk afvalwater ?
Overzicht afvalwaterzuivering
De voorbehandeling
Compactsystemen voor biologische zuivering
Plantensystemen voor biologische zuivering
Systeemkeuze
Kostprijs
4.
Individuele behandeling van afvalwater (IBA)
4.1 Kleinschalige waterzuivering Tot nu toe heeft de overheid zich wat betreft waterzuivering voornamelijk toegelegd op grootschalige, gecentraliseerde projecten met het oog op de inhaalbeweging die nodig is om aan de Europese richtlijn ter zake te kunnen voldoen. Gecentraliseerde zuivering is echter niet overal haalbaar, omwille van de weinig gestructureerde ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Naar schatting 20 % van de Vlaamse bevolking zal niet of moeilijk aan te sluiten zijn op een grootschalige rioolwaterzuiveringsinstallatie. Een deel van de resterende zuivering zal gebeuren door de uitbouw van kleinschalige waterzuiveringsinstallaties (KWZI’s, 20 - 500 IE). De verantwoordelijkheid voor de bouw van KWZI’s ligt bij de gemeente. In landelijke gebieden is de afvoer van het afvalwater via een centraal rioleringsstelsel naar een zuiveringsinstallatie vaak niet economisch verantwoord. De lozingspunten liggen immers te verspreid. Naarmate de zuiveringsgraad toeneemt, wordt de afvalwaterzuivering voor deze verspreide lozingen belangrijker. De sanering van de diffuse lozingen (naar schatting 8 % van de Vlaamse bevolking) moet gebeuren via individuele behandeling van afvalwater (IBA’s, 1 - 20 IE). De verantwoordelijkheid voor de bouw van IBA’s ligt bij de burger. In deze publicatie komen enkel de IBA’s aan bod. Iedereen die niet is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie of waarvoor de aansluiting op een RWZI niet op een goedgekeurd investeringsplan staat, moet zelf voorzien in de zuivering van het afvalwater. Dit is in zuiveringszone C en het niet-gerioleerd gebied. Voor bestaande woningen volstaat een minimale zuivering en geldt dat hiervoor minimaal een septische put verplicht is. Voor (ver)nieuwbouw is een meer uitgebreide zuivering nodig via een IBA. Dit is ook nodig voor woningen met meer dan 5 IE die niet enkel voor bewoning worden gebruikt (bijvoorbeeld restaurants). Voor zuiveringszone A en B wordt een individuele zuivering (IBA) of septische put afgeraden. Wel kan de gemeente een afscheidingsput opleggen, wanneer men teveel bezinking in de riolen verwacht. Aangezien er in een septische put of IBA geen regenwater mag toekomen, moet een gescheiden afwateringssysteem (regenwater en afvalwater apart) worden voorzien in en rond het huis. Een gescheiden afwateringssysteem is steeds aan te raden en kan door de gemeente worden verplicht, ook indien er in de straat op dat ogenblik nog een gemengd riool ligt.
W AT E R W E G W I J Z E R
Dit hoofdstuk wil de werking van de verschillende IBA-systemen voorstellen, samen met de criteria om hierin een keuze te maken. Eerst wordt er een kort overzicht gegeven van de grondbeginselen van afvalwaterzuivering en de belangrijkste zuiveringsbegrippen en -parameters.
47
4.2 Wat is huishoudelijk afvalwater ? Huishoudelijk afvalwater kan opgedeeld worden in twee afvalwaterstromen: het zwarte en het grijze water. Het zwarte water is afkomstig van toiletten, terwijl het grijze water de overige huishoudelijke afvalwaterstromen bevat. Regenwater maakt geen deel uit van het huishoudelijke afvalwater en mag niet geloosd worden via IBA-systemen, om een goed zuiveringsresultaat mogelijk te maken. De gemiddelde productie van huishoudelijk afvalwater wordt in Vlaanderen geschat op ongeveer 120 liter per inwoner en per dag. Hiervan is ongeveer 30 % zwart en 70 % grijs water. Dit zijn uiteraard gemiddelde waarden, waarop een grote spreiding zit. Zwart en grijs afvalwater kunnen samen behandeld worden in een IBA-systeem. Zij worden dan samengevoegd in de voorbehandeling. Een gescheiden of gedeeltelijk gescheiden behandeling is eveneens mogelijk. Het zwarte water wordt dan behandeld in een septische put of voorbezinktank, terwijl het grijze water door een vetafscheider stroomt. De beide waterstromen kunnen daarna gecombineerd behandeld worden in een biologische zuiveringsstap.
Inwonerequivalent Een inwonersequivalent (IE) is een eenheid van verontreiniging. Een inwonerequivalent drukt zowel een debiet als een bepaalde vuilvracht uit en komt overeen met het afvalwater dat gemiddeld door 1 inwoner op een dag geproduceerd wordt. Voor 1 IE rekent men een debiet van 150 l/dag en een belasting van: • 90 g ZS/dag (Zwevende Stof) • 135 g CZV/dag (Chemisch ZuurstofVerbruik) • 60 g BZV/dag (Biologisch ZuurstofVerbruik) • 10 g N/dag (stikstof) • 2 g P/dag (fosfor)
Zwevende stoffen
W AT E R W E G W I J Z E R
Zwevende stoffen (ZS) zijn alle niet-opgeloste stoffen in een bepaald volume (afval)water. De grens tussen zwevende en opgeloste deeltjes is soms moeilijk te trekken. In principe definieert men de zwevende bestanddelen als die deeltjes die door filtratie of centrifugatie kunnen afgescheiden worden. Het resultaat wordt uitgedrukt in mg/l. Bezinkbare stoffen (BS) zijn stoffen die onder invloed van de zwaartekracht bezinken. De concentratie aan BS wordt uitgedrukt in ml/l.
48
Biologisch en chemisch zuurstofverbruik In een waterbiotoop is opgeloste zuurstof noodzakelijk voor de ademhaling van aërobe micro-organismen en hogere levensvormen zoals vissen. Een belangrijk deel van de organische verontreiniging (bladeren, voedselresten, afgestorven organismen, afvalwaterlozingen, ...) wordt in aanwezigheid van zuurstof door de micro-organismen afgebroken. De aanwezigheid van biologisch afbreekbare organische componenten heeft tot gevolg dat de zuurstofconcentratie daalt, zodat vissen en ander aquatisch leven worden bedreigd. Is het zuurstofgehalte zeer laag, dan breken anaërobe bacteriën het organisch materiaal af. Er vormen zich gassen als methaan (CH4) en waterstofsulfide (H2S). Deze waters worden gekenmerkt door hun zwarte kleur en de opstijgende gasbelletjes. Om een idee te krijgen van de hoeveelheid zuurstof die verbruikt wordt door de microorganismen bij afbraak van organische componenten, heeft men de begrippen biologisch zuurstofverbruik (BZV) en chemisch zuurstofverbruik (CZV) ingevoerd. Het BZV is de maat voor de organische vervuiling van het water die biologisch afbreekbaar is. Hoe meer het water belast is, hoe meer zuurstof de micro-organismen nodig hebben voor de afbraak. Het CZV geeft aan hoeveel zuurstof er verbruikt zal worden als het afvalwater op een chemische manier geoxideerd wordt en zal altijd hoger liggen dan het BZV. De twee zuurstofparameters worden met een gestandaardiseerde test bepaald en worden gebruikt om een afvalwater te karakteriseren, een effluent te testen of om een beluchting te dimensioneren.
Stikstof- en fosforverbindingen Stikstof- en fosforverbindingen vormen de zogenaamde nutriënten. Deze verbindingen zijn essentieel voor de groei van organismen. Een teveel aan stikstof en fosfor zorgt echter voor een eutrofiëring (overdreven verrijking met voedingsstoffen) van oppervlaktewateren. Eutrofiëring leidt tot een excessieve groei van algen en waterplanten. Algen produceren weliswaar zuurstof overdag, maar's nachts verbruiken ze zuurstof. Daarnaast veroorzaakt algengroei een verhoogde BZV-belasting op het moment dat de algen afsterven. Stikstof (N) kan in afvalwater onder verscheidene vormen voorkomen. De stikstofvracht van het influent van een IBA bestaat bijna uitsluitend uit zogenaamd Kjeldahlstikstof (organische stikstof + ammoniakale stikstof). In het geval van een voorzuivering, zoals een septische tank met voldoende verblijftijd, is de stikstofvracht hoofdzakelijk ammoniakaal. Het gescheiden inbrengen van zwart en grijs water, waarbij het zwart water wordt voorbehandeld, vergemakkelijkt de stikstofverwijdering.
W AT E R W E G W I J Z E R
Om van ammoniumstikstof (NH4+) of ammoniakale stikstof (NH3) tot stikstofgas (N2) te komen, zijn er twee processen nodig: nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt het ammonium omgezet in nitriet (NO2-) en nitraat (NO3-). Dit gebeurt in een zuurstofhoudend milieu door aërobe bacteriën. Bij denitrificatie wordt het gevormde nitraat omgezet in stikstofgas (N2), dat het systeem verlaat (natuurlijk bestanddeel van lucht). Dit kan beperkt gebeuren door opname in planten (assimilatie) of doorgedreven door bacteriën in een anoxisch milieu (een omgeving waar geen vrije zuurstof voorkomt). Stikstofverwijdering in een IBA is geen eenvoudige zaak. Momenteel bestaan er dan ook geen normen voor stikstofverwijdering door IBA’s. Het valt te verwachten dat die er in de toekomst wel komen en dan zullen een aantal systemen niet meer als hoofdzuivering gebruikt kunnen worden.
49
Huishoudens zijn verantwoordelijk voor 47 % van al de fosforlozingen. In zoet water is fosfor, meer nog dan stikstof, verantwoordelijk voor eutrofiëring. Fosfor kan door micro-organismen opgenomen worden, maar dit is een complex proces dat in een kleinschalig systeem moeilijk gerealiseerd kan worden. Fosfor zal eerder door een zandfilter of ijzer- of kalkhoudende substraten geabsorbeerd worden of in beperkte mate worden opgenomen door planten.
Metalen Een teveel aan metalen is schadelijk voor levende wezens. Voor huishoudelijk afvalwater kan de hoeveelheid (zware) metalen in het afvalwater over het algemeen verwaarloosd worden en stellen er zich hier geen problemen voor IBA’s.
Zuurtegraad
W AT E R W E G W I J Z E R
De zuurtegraad (pH) geeft aan hoe zuur of hoe basisch een oplossing is. In principe is de pH-waarde een maat voor de concentratie aan waterstofionen. De pH varieert van 0 (uiterst zuur) tot 14 (uiterst basisch); een neutrale zuurtegraad is gelijk aan pH 7. Zure waters worden gekenmerkt door een hoge H+ concentratie, een lage pH en een scherpe geur en smaak. Basische waters worden gekarakteriseerd door een lage H+ concentratie (of een hoge OH- concentratie), een hoge pH en een fletse, brakke reuk en smaak. De biologische processen verlopen optimaal bij pH-waarden tussen 6,5 en 8. De toxiciteit van vele stoffen is bovendien sterk pH-afhankelijk. Hoe meer de zuurtegraad afwijkt van de neutrale pH 7, hoe meer problemen er te verwachten zijn qua corrosiviteit, zelfzuiverend vermogen en toxiciteit. In IBA’s voor louter huishoudelijk gebruik stelt de zuurtegraad normaal geen problemen. Indien een voorzuivering via bijvoorbeeld een septische put gebeurt, is dit helemaal geen punt.
50
4.3 Overzicht afvalwaterzuivering De behandeling van afvalwater wordt opgedeeld in drie stappen: de voorbehandeling (primaire zuivering), de biologische zuivering (secundaire zuivering) en de nabehandeling (tertiaire zuivering).
De voorbehandeling Het afvalwater wordt fysisch gezuiverd van vaste stof en bezinkbaar materiaal, wanneer dat de biologische zuivering zou verstoren. De voorbehandeling kan bestaan uit : • voorbezinktank • vetafscheider • septische put Bij sommige systemen is de voorbehandeling geïntegreerd in de biologische zuivering. Eventueel kan een bestaande septische put als voorbehandeling gebruikt worden.
De biologische zuivering De biologische zuivering staat in voor de afbraak van de opgeloste en particulaire organische vuilvracht en de verwijdering van nutriënten. Voor de biologische zuivering bestaan er twee soorten systemen: compactsystemen en plantensystemen. • Compactsytemen of technische IBA’s: - Zuiveringsbiologie op drager: Anaërobe biofilters Biorotoren Aërobe biofilters (oxidatiebed) Ondergedompelde beluchte filters (vastbed) - Zuiveringsbiologie in suspensie: actief-slibsystemen • Plantensystemen: - Percolatierietvelden - Wortelzonevelden - Vloeivelden Het zuiveringsproces kan in meerdere stappen verlopen, waarbij verschillende systemen gecombineerd worden. Deze publicatie bespreekt enkel de verschillende technieken op zich.
In de nabehandeling worden zwevende stoffen verder verwijderd. In een aantal systemen zijn de biologische zuivering en de nabehandeling één proces (bijvoorbeeld een percolatierietveld). Nutriëntverwijdering kan zowel in de biologische zuivering als in de nabehandeling gebeuren. Hier speelt de mate waarin het systeem belast wordt een belangrijke rol. Een vloeiveld zal als secundaire zuivering te zwaar belast worden om aan nutriëntverwijdering te doen. Als het als tertiaire zuivering wordt gebruikt, kan het wel nutriënten verwijderen. Het verwijderen van zwevende stoffen kan gebeuren door bezinking (nabezinktank) of door een filter (bijvoorbeeld een vloeiveld).
W AT E R W E G W I J Z E R
De nabehandeling
51
4.4 De voorbehandeling Voorbezinking Een voorbezinking moet grove bezinkbare bestanddelen uit het afvalwater verwijderen om te voorkomen dat deze verderop in de installatie voor problemen zorgen (bezinking in leidingen, verstoppingen, ...). In de praktijk blijkt dat voor de meeste types van IBA’s een vorm van voorbezinking noodzakelijk is, anders wordt er teveel slib geproduceerd en moet de IBA voortdurend geruimd worden. Een voorbezinktank is een verzameltank voor de volledige afvalwaterstroom. In tegenstelling tot een septische tank is het niet de bedoeling een anaërobe zuivering te verkrijgen. De functie blijft beperkt tot het bezinken van zwevende stoffen. Afhankelijk van de dimensionering, en daarmee de verblijftijd, zal de voorbezinktank van kleine installaties steeds een zekere mate van septische werking vertonen. De voorbezinktank realiseert ook een buffering van het influent. Zo worden stootbelastingen afgevlakt en blijft het influent voor de secundaire zuivering min of meer constant. De minimale vereiste voor een voorbezinktank is een volume van 125 liter per IE met een minimum van 1000 liter. Afhankelijk van de verdere behandeling kan een groter volume vereist zijn.
Principetekening van een voorbezinktank
Vetafscheider Het huishoudelijk afvalwater wordt in de vetafscheider ontdaan van drijvende lagen zoals vetten en oliën vooraleer het naar de biologische zuivering wordt gevoerd. In de meeste IBA’s doet de voorbezinkingskamer ook dienst als vetafscheider. Een afzonderlijke vetafscheider is dan niet nodig. Vetafscheiders worden geplaatst op de afvoer van keukenafvalwater, zo dicht mogelijk bij de bron.
W AT E R W E G W I J Z E R
Principetekening met de werking van een vetafscheider (vet = rood)
52
Het is aan te raden een vetafscheider te gebruiken wanneer de septische put meer dan 10 tot 15 m van de woning verwijderd is; in andere gevallen volstaat de septische put voor de vetafscheiding. Voor restaurants of andere grote keukens is een vetafscheider steeds noodzakelijk. Er is een regelmatige controle nodig en vet en olie moeten verwijderd worden telkens de drijflaag een bepaalde dikte heeft bereikt.
Septische tank Principe Een septische tank beoogt een minimale biologische zuivering van het afvalwater en kan daarom, afhankelijk van de dimensionering, zowel onder voorbehandeling als onder secundaire zuivering gecatalogeerd worden. Als voorbehandeling: in de eerste plaats worden bezinkbare en zwevende delen uit het afvalwater afgescheiden. De werking berust op bezinking van de zwevende stoffen in het influent (verwijderingsrendement ZS bedraagt ongeveer 50 %), op de afscheiding van olie en vet (die samen met opdrijvend slib een harde drijflaag vormen) en op gedeeltelijke anaërobe afbraak (vergisting) van bezonken materiaal. De septische tank staat ook in voor het vloeibaar maken van het ruwe afvalwater, hoofdzakelijk van de meegevoerde fecaliën (hydrolyse). In het afgescheiden slib vindt anaërobe afbraak van organisch materiaal plaats.
Principetekening van een septische tank
Als secundaire zuivering: het zuiveringsrendement van een septische put is sterk variabel. Afhankelijk van de hydraulische verblijftijd en de slibleeftijd worden zuiveringsrendementen tussen 30 en 50 % voor BZV en tussen 20 en 90 % voor zwevende stoffen gehaald. Voor de stikstof- en fosfaatverwijdering worden rendementen tussen 15 en 30 % verkregen. Over de reductie van pathogene kiemen is niets bekend. Daarenboven is het effluent van een septische put zo goed als zuurstofloos. Om deze redenen valt het te betwijfelen dat septische putten zonder verdere behandeling als volwaardige secundaire zuivering in een IBA kunnen gelden. Septische tanks zijn in veel vormen en in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar. Naast de rechthoekige uitvoering zijn ook ronde en ovaalvormige septische tanks verkrijgbaar. Het zijn tanks met één kamer of met één of meer tussenschotten. Zij bestaan in beton of in kunststof. In een klassieke septische put mag enkel het zwart afvalwater gebracht worden; in een ‘integrale’ of ‘alle waters’ septische tank wordt het afvalwater van de ganse woning (toiletten, badkamer, keuken) gebracht. Indien de septische put enkel gebruikt wordt voor zwart water, moet het grijs water door een vetafscheider geleid worden vooraleer het de hoofdzuivering ondergaat. De septische tank mag niet aangesloten zijn op de regenwaterafvoer, omdat de hydraulische belasting dan veel te groot zou zijn. Eén onweersbui zou volstaan om de inhoud van de tank met de bijhorende nuttige afbraakbacteriën ‘uit te spoelen’ en de zuiveringsactiviteit teniet te doen.
W AT E R W E G W I J Z E R
Afvalwater, zwaar beladen met detergenten, vetten, slecht verteerbaar materiaal of chemische producten (zoals chloor, antibiotica, …), hoort niet thuis in de septische put wegens het risico voor verstopping en slechte werking door remming van de bacteriën.
53
Voordelen
Nadelen
• • • • • •
• matig en zeer wisselvallig zuiveringsrendement • allerlei in het huishouden gebruikte producten (desinfectantia, WC-spoelmiddelen) hebben een zeer negatieve invloed op het zuiveringsproces • geurhinder bij slibruimen • slechte slibgisting, nog bemoeilijkt in winteromstandigheden; het oplossen van zure slibbestanddelen zorgt voor een belangrijke secundaire verontreiniging
lage investeringkosten lage exploitatiekosten zeer laag of geen energieverbruik lage slibproductie bedrijfszeker bij juiste dimensionering eenvoudig onderhoud, weinig of geen deskundigheid vereist • bestand tegen stootbelastingen (de hydraulische verblijftijd kan oplopen tot 10 dagen) • oliën en detergenten hebben in normale concentraties geen negatieve invloed op de werking Dimensionering
Vaak wordt een septische tank zo geplaatst dat het afvalwater onder vrij verval naar de tank vloeit. Afhankelijk van de situatie kan het effluent ook onder vrij verval de tank verlaten. De grootte van de tank is afhankelijk van het gebruik van de tank. • Een septische tank moet minimaal gedimensioneerd worden op 300 liter per IE, met een minimum volume van 1500 liter. Wanneer zwart en grijs water samen in de septische tank toekomen is het aan te raden om 600 liter per IE te voorzien met een minimum van 2400 liter. • Voor een septische tank voorafgaand aan biorotoren, aërobe biofilters en ondergedompelde beluchte filters is een minimale hydraulische verblijftijd nodig van 3 dagen. • Wordt het effluent van de septische tank (gebruikt als IBA) direct geïnfiltreerd, dan dient een betere effluentkwaliteit te worden nagestreefd. Dit kan bereikt worden door een grotere hydraulische verblijftijd (8 dagen) en derhalve een groter nuttig volume (1500 liter per IE). Het is echter twijfelachtig dat een gewone septische tank als doorgedreven secundaire zuivering kan gebruikt worden. • De tank moet in de juiste richting worden geplaatst: de inlaat- hoger dan de uitlaatopening. • De afvoer van gassen moet worden voorzien in alle kamers, door middel van een verluchtingsbuis, beschermd door een rooster. • Op de uitlaat moet een horizontaal T-stuk geplaatst worden, waarvan de bovenste tak uitstijgt boven de drijflaag. • De tank moet toegankelijk zijn voor onderhoud en controle. • De openingen in de scheidingswanden tussen de compartimenten bevinden zich op ongeveer 60 cm onder het wateroppervlak. • De vrije hoogte tussen de waterspiegel en het deksel van de tank moet minstens 30 cm zijn en de minimale hoogte onder de waterspiegel moet 1 m bedragen. Het is mogelijk dat specifieke IBA-systemen een groter gedimensioneerde voorbehandeling eisen.
W AT E R W E G W I J Z E R
Bedrijfsvoering
54
Vlarem stelt dat een septische tank jaarlijks geruimd moet worden en dat het slib naar een RWZI moet worden afgevoerd. In een goed werkende septische tank (na een inloopperiode van ongeveer 2 tot 3 jaren) zal de slibhoeveelheid in de tank min of meer constant blijven, zodat er minder frequent geruimd kan worden. Als een septische put geruimd wordt, moet een minimale hoeveelheid slib (10 % van het tankvolume) achtergelaten worden om voldoende bacteriën aanwezig te hebben die het zuiveringsproces kunnen laten doorgaan.
4.5 Compactsystemen voor biologische zuivering Compactsystemen zijn kleiner dan plantensystemen en kunnen volledig onder de grond weggewerkt worden. Als compactsystemen enige tijd niet belast worden, kunnen ze helemaal stilvallen (bijvoorbeeld wanneer de bewoners drie weken op vakantie gaan). Het duurt nadien enige tijd vooraleer de biomassa terug aangroeit en de installatie haar oorspronkelijke rendement haalt.
Anaërobe biofilter In een anaërobe filter wordt een doorgedreven contact tussen het anaërobe slib en het afvalwater nagestreefd. Dit levert ten opzichte van de septische tank een verder doorgedreven biologische zuivering van het afvalwater op. De filter heeft een lage slibproductie. Het afvalwater komt al dan niet via een voorbezinking toe in de tank waarin een anaërobe toestand heerst. Deze filter, toegepast als kleinschalige zuiveringinstallatie, is doorgaans een slib-op-drager-systeem. Een ondergedompeld filterpakket wordt opwaarts, neerwaarts of horizontaal doorstroomd met het voorbehandelde afvalwater. De strikt anaërobe bacteriën breken de organische vervuiling af tot CH4 en CO2. Anaërobe biofilters vereisen een nabehandeling om de biomassa en de daaraan gebonden verontreinigingen van het gezuiverde water te scheiden. Sommige anaërobe systemen maken gebruik van biologische activatoren, die de afbraakprocessen versnellen.
W AT E R W E G W I J Z E R
Dit systeem kan enkel als voorzuivering gebruikt worden, daar het een laag zuiveringsrendement heeft.
55
Biorotor Principe Een biorotor is een slib-op-drager-systeem waarbij het dragermateriaal (gegolfde schijven met een hoog specifiek oppervlak) op een roterende as is bevestigd. Een andere uitvoeringsvorm is deze waarbij de rotor bestaat uit een trommel die gevuld is met pakkingmateriaal met een hoog specifiek oppervlak. Dit aërobe systeem omvat drie stappen: voorbehandeling, biologische zuivering en nabehandeling. Principetekening van een biorotor
De rotor wordt voor 40 % ondergedompeld in voorbezonken afvalwater en draait continu rond aan een lage snelheid. Hierdoor wordt de biofilm afwisselend blootgesteld aan het afvalwater en aan de zuurstof in de lucht. Wanneer de biofilm te sterk is aangegroeid, komt deze los van het pakkingmateriaal en komen slibvlokken in het afvalwater terecht. Deze slibvlokken worden verwijderd in een nabezinktank en naar een slibstockage verpompt. De waterfilm die over de biofilm getrokken wordt tijdens de rotatie, is zeer dun, wat een goede zuurstofoverdracht bevordert. Biorotoren zijn ook geschikt voor nutriëntverwijdering, mits een aangepaste opbouw en bedrijfsvoering van het systeem. De reactorruimte kan uit één of meerdere compartimenten bestaan. Het dragermateriaal moet voldoende stijf zijn om vervormingen te voorkomen, een hoog specifiek oppervlak hebben en een goede hechting geven aan micro-organismen. Het continu ronddraaien van de rotor moet er voor zorgen dat de biomassa gelijkmatig aangroeit.
Voor- en nadelen
W AT E R W E G W I J Z E R
• • • • •
56
goed bestand tegen piekbelasting compact systeem hoge investeringskost geluidshinder mogelijk hoog energieverbruik
Aërobe biofilter (oxidatiebed) Principe Een aërobe biofilter of een oxidatiebed is een slib-op-drager-systeem. Het systeem omvat drie stappen: voorbehandeling, biologische zuivering en nabehandeling. Het afvalwater wordt na voorbezinking over de biofilter verdeeld en stroomt door het filterpakket. Onderaan wordt het gezuiverde water verzameld en eventueel gerecirculeerd.
Principetekening van een aërobe biofilter
De drager kan bestaan uit uiteenlopende materialen: lavastenen, grind, kunststof en zo meer. De filter komt nooit onder het vloeistofoppervlak en staat voortdurend in contact met de buitenlucht. Het zuiveringsproces verloopt onder aërobe omstandigheden. De dikte van de biofilm is beperkt en wanneer de film te dik wordt, zullen de overtollige bacteriën van het filtermateriaal afschuiven en in het nabezinkingsgedeelte van het gezuiverde water gescheiden worden. Afhankelijk van de dikte van de sliblaag kunnen anoxische omzettingsreacties plaatsvinden. Via een recirculatie kan het slib naar de voorbezinking teruggevoerd worden. De voorbezinktank kan dan ook als slibstockage dienen. De beluchting van de biofilter gebeurt doorgaans op een natuurlijke manier; al hebben sommige systemen een geforceerde beluchting. Het dragermateriaal moet een gelijkvormige structuur hebben, zodat water en lucht er gelijkmatig doorstromen. Enerzijds moet het een zo groot mogelijk specifiek oppervlak hebben, anderzijds moet er voldoende vrije ruimte overblijven om verstoppingen te vermijden.
Voor- en nadelen
W AT E R W E G W I J Z E R
• laag energieverbruik • verstoppingsgevaar filterpakket • kans op geurhinder bij hoge belasting
57
Ondergedompelde beluchte filter (vastbed) Principe Een ondergedompelde beluchte filter is een slib-op-drager-systeem. Dit aërobe systeem omvat drie stappen: voorbehandeling, biologische zuivering en nabehandeling.
Principetekening van een ondergedompelde beluchte filter
De bacteriënfilter bestaat uit een compartiment waarin zich dragermateriaal bevindt. Bij deze ondergedompelde filter is het compartiment volledig gevuld met afvalwater. Onder het dragermateriaal zijn beluchtingelementen aangebracht die de zuurstofvoorziening voor hun rekening nemen. De biomassa bevindt zich zowel in vlokvorm zwevend in het afvalwater, als in de vorm van een biofilm op de drager. Door periodiek of plaatsgebonden te beluchten kunnen aërobe en anoxische zones ingericht worden. Het dragermateriaal moet zowel water als lucht doorlaten; meestal gebruikt men hiervoor kunststofvormen of kunststofplaten.
Voor- en nadelen
W AT E R W E G W I J Z E R
• • • •
58
goed bestand tegen stootbelasting en perioden van nulbelasting lage slibproductie in vergelijking met actief-slibsystemen relatief hoog energieverbruik kans op verstopping van de filter
Actief-slibsysteem Principe De bioreactor van een actief-slibsysteem is een intensief beluchte, open reactortank waarin zich een mengsel van biomassa en afvalwater bevindt. De biomassa komt voor in de vorm van slibvlokken, groepjes micro-organismen die zich in het afvalwater ontwikkelen. Principetekening van een actief-slibsysteem
Bij individuele systemen staat de beluchting zowel in voor de zuurstofvoorziening als voor het mengen van de reactorinhoud. Door plaatsgebonden of periodiek te beluchten kan men afwisselend aërobe en anoxische omstandigheden creëren. Indien deze zones in een aparte reactorruimte voorzien worden, verkrijgt men in combinatie met een slibretour een doorgedreven proces van nitrificatie en denitrificatie. In de nabezinktank vindt de scheiding plaats tussen het gezuiverde water en het actief slib. Een deel wordt als retourslib terug in het beluchtingbekken geleid. Omdat bij het zuiveringsproces de hoeveelheid slib toeneemt, moet slib uit het systeem worden afgelaten, teneinde het slibgehalte in de beluchtingstank op het gewenste niveau te houden. In geval van discontinue (batch) systemen vindt beluchting en nabezinking plaats in hetzelfde bekken. Per dag worden één of meerder cycli van beluchting respectievelijk bezinking doorlopen.
Voor- en nadelen
W AT E R W E G W I J Z E R
• lage slibproductie • compacte installatie • relatief hoog energieverbruik (intensieve beluchting)
59
4.6 Plantensystemen voor biologische zuivering De zuivering in plantensystemen gebeurt door micro-organismen. De planten moeten dit mogelijk maken: • • • •
Het wortelgestel biedt een aanhechtingsplaats voor de micro-organismen. De stengels bevorderen de inbreng van zuurstof in de bodem. Het wortelgestel zorgt voor een blijvende doorlatendheid van de bodem. De planten gaan sommige elementen opnemen als voedingsstof.
Als plantensystemen worden uitgevoerd op een doorlatende ondergrond, moeten zij als basis een ondoorlatende folie hebben. Dit is nodig om een voldoende verblijftijd te garanderen en om contact van het afvalwater met de ondergrond en het grondwater te vermijden.
Percolatierietveld Bij een percolatierietveld stroomt het afvalwater na een voorbezinking over een filterbed dat met riet beplant is. Daar gaat het vertikaal infiltreren en via een drainageleiding op de bodem van het filterbed wegstromen. Voor een optimale zuivering gebeurt deze bevloeiing intermitterend: het water wordt eerst in een put verzameld en 2 tot 4 maal per dag op het rietveld gepompt. De zuivering steunt op de filterende werking van het zand en op de werking van bodembacteriën en andere micro-organismen. De planten zelf zorgen voor een extra zuivering. De intermitterende bevloeiing zorgt voor afwisselend aërobe en anaërobe condities en daardoor voor een goede nutriëntverwijdering. Het insijpelende water zuigt lucht aan, zodat het systeem voor de aanvoer van zuurstof niet enkel afhangt van de planten. Het is belangrijk dat het systeem niet te lang onder water staat, omdat de aërobe organismen dan afsterven. Om die reden kan je het veld opsplitsen, zodat er telkens in één veld terug zuurstof kan dringen, maar je kan dit ook bekomen via intermitterend pompen. Van maaien in het najaar wordt afgezien, omdat uit ervaringen is gebleken dat bij toepassing van een optimaal maairegime slechts 5 - 10 % van de stikstof- en fosforaanvoer door middel van riet kan verwijderd worden. Het laten staan van het riet zou daarenboven een warmte-isolerend effect hebben.
W AT E R W E G W I J Z E R
Over het algemeen wordt, in vergelijking met andere plantensystemen, een hoger zuiveringsrendement gehaald, gezien de bodem hier als filter optreedt. Het gebruikte filtermateriaal moet een uniforme korrelverdeling hebben. Hoe fijner de filter, hoe beter de zuivering, maar hoe groter de kans op verstopping. Na enkele jaren zal de doorlatendheid van de filter afnemen. Vanzelfsprekend zullen er minder problemen optreden bij gebruik van grind of kiezel, maar het is weinig waarschijnlijk dat er dan een voldoende verblijftijd ter hoogte van de rietwortels wordt gerealiseerd. Bepaalde soorten ijzer- of kalkhoudende zand of toeslagstoffen zorgen voor een goede binding van fosfaten. Er bestaat wel een verzadigingspunt; deze werking is dus maar tijdelijk. De goede fosfaatverwijdering neemt af in de tijd, terwijl andere processen juist beter worden naarmate het veld ouder wordt.
60
Principetekening van een percolatierietveld
Voordelen
Nadelen
• goede zuiveringsresultaten: inclusief tertiaire zuivering • eenvoudige exploitatie • minimaal verbruik van energie: er is enkel een dompelpomp nodig voor de intermitterende bevloeiing • beperkte slibproductie • bestand tegen sterk wisselende belastingen • ten opzichte van andere plantensystemen kan de totale oppervlaktebehoefte aanzienlijk lager liggen • hoge levensduur
• na een tijd kan de bodemfilter verzadigd raken met sommige minerale stoffen, waardoor ook de zuiveringscapaciteit vermindert • verschijnselen op relatief lange termijn en hun invloed op het zuiveringsrendement zijn nog onvoldoende gekend (verstoppingsverschijnselen, fosfaatdoorslag, accumulatie, …) • seizoensgebonden rendement bij strenge winters • hoge oppervlaktebehoefte in vergelijking met compactsystemen • mogelijke verstopping van de bodemfilter bij hoge belasting, voorbezinking is dan gewenst
Dimensionering • hydraulische belasting (berekend op basis van droog weer afvoer) bij voorkeur kleiner dan 0,07 m3/m2/dag (of een oppervlakte > 2 m2/IE) • de draineerleidingen liggen 0,5 tot 1 meter diep • 2 velden die alternerend bevloeid worden ofwel één veld met een tijdsgestuurde pomp die intermitterend werkt
• Het aanvoersysteem moet een gelijke verdeling van het afvalwater over het volledige oppervlak van de filter verzekeren. • Bij voorkeur wordt het dagdebiet gedurende een aantal korte pompcycli aangevoerd. Dit heeft twee voordelen. Enerzijds kan tijdens de pompcyclus het rietveld blank gezet worden, wat zorgt voor een goede verdeling van het afvalwater over het volledige oppervlak. Anderzijds laten de periodes tussen twee pompcycli toe om het rietveld weer aëroob te laten worden. • De aanvoerleiding wordt zo ontworpen dat er geen gevaar bestaat voor verstopping of dichtvriezen. • Onder de toevoerleiding, op het oppervlak van het filterbed kunnen spatplaatjes (> 150 mm x 150 mm) aangebracht worden om een beluchting en een betere verdeling van het voorbezonken afvalwater te verkrijgen en om een verstoring van het filterpakket te voorkomen.
W AT E R W E G W I J Z E R
Uitvoering
61
Een pas aangelegd percolatieveld
Een volgroeid percolatieveld
Filtermateriaal • De doorlatendheid van het filtermateriaal dient minimaal 0,1 m/h te bedragen. • Het gebruikte materiaal moet vrij zijn van verontreinigende stoffen van organische of toxische aard. • De dikte van de filterende laag bedraagt minstens 0,6 m. Afvoersysteem • Het afvoersysteem wordt gevormd door drainageleidingen waarvan de onderlinge afstand ten hoogste 2 m en de hellingsgraad 5 mm/m bedraagt. • De drainageleidingen bevinden zich in een laag grof grind van 0,10 tot 0,30 m. • De opwaartse uiteinden van de drainageleidingen dienen boven het filteroppervlak uit te steken, zodat reiniging of ontstopping van de drainageleiding mogelijk is. Onderhoud • • • • •
regelmatige reiniging van toevoerleidingen en drainageleidingen controle op eventuele verstoppingen controle op goede verdeling van het influent over het oppervlak bij overmatige onkruidgroei kan het rietveld een tijdje volledig blank gezet worden maaien van het riet is niet noodzakelijk vanuit het oogpunt van nutriëntverwijdering, maar kan wel nodig zijn indien de filterende werking door ophoping van afgestorven plantenmateriaal te veel wordt beperkt • door de effluentleiding in hoogte te regelen kan onderaan in het rietveld een anoxische zone gecreëerd worden • visuele controle van het effluent bij elk bezoek aan de installatie
W AT E R W E G W I J Z E R
Biologisch actieve zandfiltersystemen
62
Wanneer een percolatieveld niet beplant wordt, bekomt men een biologisch actieve zandfilter. Dit is een droog filtratiesysteem met slib op drager zoals een aërobe biofilter. Het afvalwater wordt over de filter verspreid, percoleert door het filterpakket en wordt via een drainagesysteem afgevoerd. Het biologisch zuiveringsproces gebeurt door micro-organismen die aan de zandkorrels gehecht zijn en door de filterende werking van het zandpakket. Zandfilters worden zelden toegepast als hoofdzuivering bij IBA's. Enerzijds is het ruimtebeslag aanzienlijk en anderzijds raakt de filter snel verzadigd. Een zandfilter wordt soms als nazuivering toegepast.
Wortelzoneveld In een wortelzoneveld stroomt het afvalwater onder het oppervlak door een beplante filter. Het wordt aangevoerd op geringe diepte. De planten zijn meestal moeras- of waterplanten. Aan de in- en uitgang wordt een kiezelbed gelegd om het water te verdelen zonder dat eventueel slib voor verstoppingen zorgt. De korrelverdeling van het filterbed moet een goede doorstroming van water garanderen en mag dus niet te fijn zijn. De wortels moeten de doorlatendheid van de filter verbeteren. De zuivering gebeurt door bacteriën op de wortels van de planten, door de filterwerking van de bodem en door de planten zelf. Aërobe bacteriën breken organische stoffen af en zetten ammonium om in nitraat. Dit nitraat wordt later in beperkte mate door anaërobe bacteriën gedenitrificeerd. Er treedt dus zowel een biologische zuivering als een nutriëntverwijdering op. De hoeveelheid zuurstof die door planten wordt ingebracht, is niet constant en hangt af van de temperatuur. Nadelen
• de wortels verhinderen het dichtslempen van de bodem • de wortels bieden een groot vasthechtingsoppervlak voor zuiverende organismen • de planten transporteren zuurstof naar de bodem • de planten nemen nutriënten op • plantenzuivering bevordert de verwijdering van pathogene kiemen • eenvoudige constructie • zeer beperkte slibproductie • hoge levensduur • lage investerings- en exploitatiekost • bestand tegen wisselende belastingen • geen lawaaihinder • weinig of geen geurhinder
• seizoensgebonden rendement • filterverstopping mogelijk • regelmatige controle en onderhoud nodig • grote oppervlaktebehoefte
Principetekening van een wortelzoneveld
W AT E R W E G W I J Z E R
Voordelen
63
Dimensionering • oppervlakte: 3 tot 4 m2/IE • lengte: maximaal 15 m, om stroming aan de oppervlakte te voorkomen • diepte van het filterbed: aan de ingang minimaal 0,4 m aan de uitgang maximaal 0,8 m • de bodem van het wortelzoneveld wordt aangelegd onder een helling van minstens 1 cm/m • de doorlatendheid van de wortelmassa moet groter zijn dan 3,6 m/h; als filtermateriaal kan je bijvoorbeeld gewassen grind gebruiken met een diameter van 5 tot 10 mm • de breedte van de met stenen gevulde verdeel- en opvangstrook: 0,5 m (diameter filtermateriaal: 60 – 100 mm) Uitlaatconstructie Het effluent wordt afgevoerd via een drainagebuis in de opvangstrook, over de volledige breedte van het wortelzoneveld. Deze buis wordt verbonden met een in de hoogte verstelbare leiding, zodat het waterniveau in het wortelzoneveld kan geregeld worden. Onderhoud • • • • •
regelmatig reinigen van de toevoerleidingen en drainageleidingen controle op eventuele verstoppingen, plasvorming of oppervlaktestroming controle van een goede verdeling van het influent over de volledige breedte van het veld maaien van de planten is niet noodzakelijk indien na verloop van tijd de doorlatendheid van het wortelzoneveld afneemt, kan de hoogte van de verstelbare effluentleiding verlaagd worden, waardoor de doorlatendheid over het wortelzoneveld opnieuw toeneemt • in geval van overmatige onkruidgroei kan de effluentleiding verhoogd worden, zodat het wortelzoneveld blank komt te staan • bij normale bedrijfsvoering wordt de effluentleiding meestal zo ingesteld, dat het peil van het afvalwater op het einde van het wortelzoneveld zich enkele centimeters onder het oppervlak bevindt • visuele controle van het effluent bij elk bezoek aan de installatie
Vloeiveld In een vloeiveld stroomt het afvalwater horizontaal, over een licht hellend terrein met een weinig doorlatende bodem. Het perceel is beplant met één of meerdere plantsoorten: mattenbies, riet, grote en kleine lisdodde, gele lis, rietgras of liesgras. Het voorbehandelde afvalwater kan worden verdeeld via een ondiepe verdeelgracht of met een pompsysteem. Aan de afwaartse zijde van het veld wordt het water opgevangen en afgeleid.
W AT E R W E G W I J Z E R
De micro-organismen in het water, op de bodem en vooral op de stengels van de planten zuiveren het water. Een vloeiveld is goedkoop en eenvoudig aan te leggen.
64
Een beplante sloot is een eenvoudige uitvoering van een vloeiveld. Er zijn echter een aantal specifieke nadelen. Omdat het water bovengronds stroomt, kan het gemakkelijk bevriezen en dan valt de zuivering stil. Het rendement ligt lager dan dat van een wortelzoneveld of percolatieveld. Om die reden is een vloeiveld eerder geschikt voor een nazuivering en dus af te raden als hoofdzuivering. Indien een vloeiveld werkt als biologische zuivering is er wel nitrificatie, maar vormt denitrificatie een probleem. Als het vloeiveld voor nabehandeling wordt gebruikt, kunnen de nitraten door de planten als voedingsstof worden gebruikt en is er wel nutriëntverwijdering.
Voordelen
Nadelen
• eenvoudige uitvoering, controle en onderhoud • lage investerings- en onderhoudskost • door het groot buffervolume (lange verblijftijd, groot oppervlak), goed geschikt om schommelingen van het debiet en stootbelastingen op te vangen • zeer beperkte slibproductie; er is geen slibafvoersysteem nodig • broed- en rustplaats voor vogels • laag energieverbruik • hoge levensduur • geen lawaaihinder
• sterk seizoensgebonden rendement • kans op muggen en ratten • grote grondbehoefte, het terrein moet licht hellen • geurhinder is mogelijk • het veld kan pas in gebruik genomen worden als het veld volledig begroeid is • lager rendement dan een wortelzoneveld of een percolatierietveld
Principetekening met de werking van een vloeiveld
Dimensionering • de netto oppervlakte is minimaal 10 m3/IE • de lengte/breedte-verhouding van het rietveld moet groter zijn dan 10 (om kortsluitstromingen te vermijden) • de helling van de bodem is minimaal 5 mm/m • de waterhoogte is 10 tot 20 cm Voor een dichte begroeiing kan je best gekweekte zaailingen inplanten (10 tot 20 per m2). Onderhoud
W AT E R W E G W I J Z E R
• visuele controle van het effluent bij elk bezoek aan de installatie • maaien van het riet is niet noodzakelijk voor een goede werking, tenzij er door ophoping van afgestorven plantenmateriaal te veel opstuwing ontstaat in het vloeiveld • als het veld nog niet dichtgegroeid is, moeten wilde plantensoorten gewied worden • het toevoersysteem (leidingen) vergt regelmatige controle en eventueel schoonmaak 65
Tweetrapsveld Een tweetrapsysteem bestaat uit een percolatieveld gevolgd door een wortelzoneveld. Door deze twee systemen in serie te schakelen, kan men de totale actieve oppervlakte tot 3 m3 per IE terugbrengen. In het percolatieveld zal een aërobe zuivering plaats hebben. Koolstof wordt omgezet tot CO2, ammonium tot nitraat. In het daaropvolgende wortelzoneveld heersen anoxische condities, zodat de nitraten gedenitrificeerd kunnen worden tot stikstofgas. Het wortelzoneveld zal bovendien de resterende zwevende stoffen opvangen.
Planten gebruikt bij waterzuivering Verschillende helofyten (moerasplanten) kunnen gebruikt worden om water te zuiveren. Onder andere mattebies (Scirpus lacustris), riet (Phragmatis australis), lisdodde (Typha ssp.), gele lis (Iris pseudocorus), rietgras (Phalaris arundinacea) en liesgras (Glyceria maxima) worden vaak toegepast. Riet wordt echter het meest met succes gebruikt omwille van zijn onmiskenbare voordelen: • snelle groeier • zeer uitgestrekt en diep rizoomstelsel en diepe wortelpenetratie (> 0,6 m) • goede zuurstoftransfer naar bodem via de holle ondergrondse rizomen • resistent tegen vorst en langdurige droogte • weerstand tegen 'chemische stootbelasting' (zout, pH, hoge NH4-gehaltes) • stevige stengels (blijft rechtop bij storm, winter) • gemakkelijk te kweken (en dus vrij goedkoop) Het plantgoed dient zoveel mogelijk vrij te zijn van andere plantensoorten om te vermijden dat deze soorten achteraf gaan overwoekeren. Daarom is het gebruik van zaailingen aan te raden. De kleine plantjes worden best gekweekt in potten met een diameter van 110 mm en met 3 tot 5 planten per pot om een voldoende dicht rietveld te krijgen. Wanneer het riet verplant wordt naar het rietveld dienen de plantjes 30 - 40 cm hoog te zijn. De aangewezen periode voor het planten is mei of juni, maar indien nodig kan het planten ook gebeuren tot in augustus. Per vierkante meter worden vier dergelijke potten geplaatst. Aan elke pot wordt een langzaam vrijkomende meststof toegediend. In sommige gevallen is het vereist om tijdens het eerste jaar nog bijkomende meststof toe te dienen. Riet is zeer schaduwgevoelig, als er niet voldoende licht is gebruikt men best een andere plantensoort. Het is mogelijk om het systeem aan te leggen met een combinatie van bovenvermelde plantensoorten.
Begroeide lagune
W AT E R W E G W I J Z E R
Dit zijn ondiepe bekkens waarin drijvende waterplanten (pleustofyten) zoals waterhyacint, eendekroos, kroosvaren en dergelijke zich ontwikkelen. Zij kunnen in principe zowel voor de biologische zuivering als voor de nutriëntverwijdering worden ingezet. Gezien hun grote seizoensgebondenheid vinden zij vooral toepassing in subtropische en tropische landen en hebben ze in Vlaanderen weinig of geen nut. Liefhebbers van siertuinen kunnen ze als nazuivering na een IBA inschakelen. 66
4.7 Systeemkeuze De keuze van een IBA wordt best in twee stappen gemaakt. De eerste stap is een eliminatieronde op basis van een aantal algemene criteria. De tweede stap is een keuzebepaling op basis van kwalitatieve criteria: waaraan moet het effluent voldoen om in een bepaalde situatie aan de lozingsnormen te voldoen ? Eens deze criteria gekend zijn, kan je de prijs van verschillende systemen gaan vergelijken.
Algemene criteria Inbouwdiepte In gebieden met een hoog grondwaterpeil krijgt een minder diepe installatie de voorkeur. Installaties kunnen dieper geplaatst worden door het uitvoeren van bemaling, indien de opwaartse druk van het grondwater geen stabiliteitproblemen kan veroorzaken na de plaatsing van de installatie. Diepte influentbuis De meeste compactsystemen zijn voorzien van een vast mangat of van een deksel dat rechtstreeks op de tank wordt geplaatst. Bij sommige van deze installaties kan in optie een opzetstuk worden geleverd, zodat de tank dieper kan geplaatst worden en het deksel toch ter hoogte van het maaiveld komt. Sommige systemen kunnen niet opgehoogd worden en zijn dus maar tot een bepaalde diepte bruikbaar, tenzij je het reliëf rond de installatie aanpast. Inwendig verval Het verval tussen de inlaat en de uitlaat kan variëren van enkele centimeters tot meer dan een meter. In functie van de diepte van het lozingspunt zal een keuze moeten gemaakt worden. Vooral bij bestaande woningen, waar de IBA op de bestaande afvoerleiding wordt geplaatst, is een zo klein mogelijk inwendig verval aangewezen. Grotere niveauverschillen in het terrein geven meer mogelijkheden aan installaties met een groot inwendig verval. Deze installaties verbruiken over het algemeen veel minder energie. Een aanpassing van het terrein of van de aanvoerbuis kan om die reden heel wat geld doen besparen. Ruimtebehoefte Eénputsystemen nemen de minste ruimte in beslag. Dit kan een belangrijk keuzecriterium zijn indien de beschikbare ruimte beperkt is. Plantensystemen nemen de meeste oppervlakte in beslag, al is dit te relativeren, omdat plantensystemen een onderdeel vormen van de tuin. Als de installatie voldoende draagkrachtig is, kan ze onder een oprit aangelegd worden.
Elke installatie heeft een maximale bovenbelasting. Onder opritten en parkings zal eventueel nog een verdeelplaat in gewapend beton nodig zijn. Naast het draagvermogen dat door de fabrikant wordt opgegeven, zal de stabiliteit van een installatie grotendeels de levensduur bepalen. Daarbij is vooral de uitwendige en inwendige vormvastheid van belang. Ook de voorzorgsmaatregelen die door de fabrikant worden genomen (reservepomp, tijdelijke buffering) om het zuiveringsproces bij technische storingen niet te laten stilvallen, zijn belangrijk.
W AT E R W E G W I J Z E R
Draagvermogen en stabiliteit van de installatie
67
Afwerking van de installatie Belangrijke aandachtspunten zijn: de kwaliteit van mechanische overbrengingen, de bescherming van gevoelige onderdelen tegen vocht en vuil, de aangebrachte beveiligingsmaatregelen, de bevestiging en ophanging van pompen, beluchters, verdeelsystemen, alsook de afwerking van extern opgestelde beluchters en schakelkasten. Foutdetectiesysteem Voor de compacte systemen is een effectief foutdetectiesysteem op de volledige procesvoering van de installatie een absolute noodzaak. De onderbreking van het zuiveringsproces met slechts enkele dagen kan nefaste gevolgen hebben voor aërobe micro-organismen. Het alarm moet op een plaats staan waar het gezien wordt. Indien het alarm niet zichtbaar kan worden opgesteld, is een akoestisch signaal aangewezen. Gewicht en afmetingen van de installatie Afhankelijk van de gebruikte materialen kan het gewicht van een IBA variëren tussen 100 kg en 7000 kg. Dit is niet onbelangrijk wanneer de inplanting voorzien wordt op een plaats die niet of minder goed bereikbaar is voor een kraan. Voor gesloten bebouwing is vaak de afmeting van de tanks van belang. Er zijn installaties in de handel die door een normale deuropening kunnen. Capaciteit De meeste IBA’s voor ééngezinswoningen hebben een capaciteit van 5 tot 10 IE. Deze overcapaciteit is gebaseerd op het aantal personen dat in de woning kan wonen, omdat de uitbreiding van de capaciteit meestal niet mogelijk is. In een aantal installaties kan de capaciteit uitgebreid worden door een bijsturing in de procesvoering. Bijsturingmogelijkheden in de procesvoering Waterzuivering is een microbiologisch proces dat beïnvloed wordt door talrijke chemische, fysische en klimatologische factoren. Een verstoring van dit proces kan een vermindering van het zuiveringsrendement tot gevolg hebben. In dit geval kan een bijsturing in de procesvoering van de zuiveringsinstallatie tot een sneller rendementsherstel leiden. De mogelijkheid tot bijsturen van het zuiveringsproces geeft een belangrijke meerwaarde aan de installatie. Gebruikscomfort De eigenschappen van de installatie naar onderhoud (overzichtelijkheid, bediening, toegankelijkheid voor ruimingswerken) en het comfort van de installatie bij het dagelijks gebruik, zijn belangrijke aspecten. Een mogelijk (tijdelijk) probleem kan ontstaan door geurhinder. Dit is dan een aanwijzing voor een slechte werking van de installatie.
W AT E R W E G W I J Z E R
Externe randapparatuur
68
De mogelijkheid om externe randapparatuur te plaatsen, zal de keuze van de IBA mee bepalen. Een schakelkast geeft geen of weinig hinder indien deze in een berging, garage of tuinhuisje kan worden geplaatst. Bij gebruik van een externe beluchtingsinstallatie (luchtpomp) moet je rekening houden met mogelijke geluidshinder. Externe beluchters kunnen voorzien worden bij actief-slibsystemen en ondergedompelde beluchte filters.
Geluidsproductie Geluidshinder kan ontstaan door interne of externe elektromechanische apparatuur van de installatie of door de beweging van het water in het toestel. De meest voorkomende hinder ontstaat door slecht geïsoleerde of verkeerd opgestelde beluchters. Dompelpompen veroorzaken zelden geluidshinder.
Kwalitatieve criteria In de huidige code van de goede praktijk zijn een aantal zuiveringsmethoden, dimensioneringsparameters, technische bepalingen en bouwvoorschriften opgenomen. De code sluit echter andere systemen niet uit, indien hiermee minimaal een zelfde graad van zuivering wordt behaald. Het is aan de burger om de juiste keuze te maken, gezien hij verantwoordelijk wordt gesteld voor het goed functioneren van de installatie en de kwaliteit van het effluent. Het effluent van IBA’s moet minimaal aan de lozingsnormen van Vlarem II voldoen. De bouwvergunning of het gemeentelijk lozingsreglement kan bijkomende voorwaarden opleggen. Nutriëntenverwijdering wordt meestal niet geëist.
W AT E R W E G W I J Z E R
Momenteel worden in Europese werkgroepen normen vastgelegd, die het moeten mogelijk maken individuele en kleinschalige afvalwaterzuiveringsinstallaties te testen. Elk van de lidstaten zal deze normen in de praktijk omzetten, eventueel aangevuld met de eigen milieuwetgeving. Het VITO zal voor Vlaanderen het functioneren van de installaties testen en certifiëren. De keuring duurt 1 jaar en gebeurt op een testterrein. De eerste testen worden opgestart eind 2000, waardoor de eerste certificaten tegen eind 2001 verwacht kunnen worden.
69
4.8 Kostprijs De prijs van een IBA systeem valt op te splitsen in drie delen: de investering, de exploitatie en de verwerking van de installatie op het einde van haar levenscyclus. Dit overzicht is gebaseerd op evaluatierapport “proefproject individuele waterzuiveringssystemen in de gemeente Bierbeek”, waarin 24 verschillende IBA-systemen die in Vlaanderen op de markt zijn (hoofdzakelijk compactsystemen) met elkaar worden vergeleken.
Investeringskosten Aanschaf installatie Nogal wat systemen worden geleverd met een aantal opties. Als je de prijs van verschillende toestellen wilt gaan vergelijken, moet je hier rekening mee houden. Mogelijke opties zijn: een doseertoestel voor toeslagstoffen, een alarm of monitoringsysteem, een versterkte of geluidsdichte dekplaat. De aankoopprijs van een installatie varieert tussen 70000 en 250000 BEF (1750 tot 6250 €), maar niet alle systemen kunnen overal geplaatst worden. Installatiekosten De kostprijs van het installeren hangt enerzijds af van het type toestel en anderzijds van de locatie met de reeds aanwezige voorzieningen. Type toestel: • het gewicht en het volume • de mate waarin het is voorgemonteerd • het aantal te installeren putten Locatieafhankelijke factoren: • • • •
de bereikbaarheid van de site de aanwezigheid van kabels of leidingen het peil van het grondwater de vervaleisen: er moet eventueel een extra pomp voorzien worden als er slechts een beperkt verval is tussen influent en effluent • de mate waarin een scheiding tussen het grondwater en het regenwater reeds gerealiseerd is • de aanwezigheid van een septische put of sterfput • de manier van lozen
W AT E R W E G W I J Z E R
Het spreekt voor zich dat de uiteindelijke kostprijs zal variëren per bouwplaats. Eénputsystemen hebben een kostenvoordeel. Bij meerputsystemen is de benodigde tijd voor het voorbereiden van de site afhankelijk van het feit of de verschillende tanks in één bouwput kunnen geplaatst worden. De graafwerken voor helofytenfilters zijn uiteraard van een ander orde dan bij compactsystemen. De kosten hiervoor zijn afhankelijk van de dimensionering van de filter.
70
De gemiddelde installatiekost bedraagt 80000 BEF (2000 €). De berekening van de totale installatiekosten houdt rekening met de kosten van grondwerken, de gepresteerde uren, de aanschaf van bijkomende materialen en het herstellen van de site na de plaatsing.
Exploitatiekosten Energiekosten Over het algemeen zijn de energiekosten om het afvalwater aan of af te voeren laag. De grote energiekost zit in de procesvoering van compactsystemen. Er zijn grote verschillen in het energieverbruik van vergelijkbare systemen, naargelang het aantal pompen, motoren en beluchters en de manier waarop deze gestuurd worden. De meeste plantensystemen zijn energievrij, afgezien van de eventuele kost om het afvalwater aan of af te voeren. Toevoegproducten Bij een aantal systemen moeten entstoffen toegevoegd worden om de biologische activiteit te verbeteren. Ruimings- en slibverwerkingskosten De totale ruimings- en slibverwerkingskost hangt af van de ruimingskost, de afzetkost van het slib op een RWZI en de ruimingsfrequentie. Een ruimingsbeurt kost ongeveer 6000 BEF (150 €), inclusief verwerking. De ruimingsfrequentie hangt af van het type installatie. Bij plantensystemen wordt normaal enkel de voorbezinking geruimd, het slibresidu in de filter wordt verwijderd bij het ontmantelen van de installatie. Onderhouds- en controlekosten Kosten voor technische controle en onderhoud zijn nog moeilijk te bepalen. De eisen van de overheid ten aanzien van monstername en analyse zullen daarin een belangrijke factor zijn. Bijna alle leveranciers van IBA-systemen bieden de mogelijkheid tot het afsluiten van een onderhoudscontract; de kosten lopen uiteen van 3000 BEF tot 18000 BEF per jaar (75 tot 450 €). De precieze kosten voor onderhoud en eventuele slijtagekosten van elektromechanische componenten zijn momenteel moeilijk te begroten. Het onderhoud van een mechanisch systeem bestaat uit de controle van de mechanische componenten, controle van het slibvolume en het bijstellen van de processturing. Algemeen kan gesteld worden dat mechanische systemen hogere kosten met zich mee brengen dan niet-mechanische systemen.
Verwerkingskosten Om een complete evaluatie van de kost van een IBA te maken, moet je ook de kosten van het verwijderen en verwerken van de installatie op het einde van haar levenscyclus inrekenen. Het valt echter moeilijk te zeggen wat de kostprijs zal zijn voor de verwerking van een installatie binnen 20 of 30 jaar en welke technieken er dan zullen worden toegepast.
Besluit
W AT E R W E G W I J Z E R
De keuze van een IBA hangt dus af van nogal wat factoren. Om een beeld te krijgen van de totale kostprijs moet je de exploitatie en de afschrijving over de hele levensduur berekenen. Systemen die in aankoop duur zijn, kunnen uiteindelijk de meeste economische investering blijken. 71
Meer technische informatie over IBA’s is ook terug te vinden in de volgende publicaties (de adressen vind je achteraan in deze waterwegwijzer) : • "Individuele afvalwaterzuivering" van Dialoog v.z.w. • "cursus KWZI – IBA", Hogeschool Gent
W AT E R W E G W I J Z E R
Het evaluatierapport “proefproject individuele waterzuiveringssystemen in de gemeente Bierbeek” is te verkrijgen bij: Provincie Vlaams-Brabant Informatiedienst Diestesteenweg 52 3010 Kessel-lo tel.: 016/ 26 70 00
72
W AT E R W E G W I J Z E R
EN WAT GEVEN WE DE NATUUR TE DRINKEN?
73
W AT E R W E G W I J Z E R
74
Verklarende woordenlijst
Actief slib
een conglomeraat van aërobe micro-organismen, anorganische stoffen en dode organische stoffen
Actief-slibsysteem
een aërobe biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie, waarin het gesuspendeerde (in oplossing zijnde) actief slib voor het zuiveringsproces zorgt
Aërobe micro-organismen
micro-organismen die zuurstof gebruiken voor de oxidatie van organische stoffen of ammonium
Aëroob
in aanwezigheid van zuurstof
Afscheidingsput
put waarin de bezinkbare en opdrijvende deeltjes uit het afvalwater worden afgescheiden
Anaërobe bacteriën
bacteriën die zuurstof gebruiken voor de oxidatie van organische stoffen of ammonium
Anaëroob
in afwezigheid van zuurstof
Anoxisch
zonder zuurstof
Assimilatie
opname van chemische stoffen in organismen
Belgaqua
Belgische Federatie voor de Watersector
Benor
Belgische conformiteitsmerk voor bouwproducten
Biofilm
een (meestal dunne) laag van micro-organismen op een dragermateriaal
Biologische afvalwaterzuivering
afvalwaterzuivering waarbij micro-organismen de verontreinigingen in afvalwater afbreken
Biomassa
de totale massa van micro-organismen
Bioreactor
een reactor waarin micro-organismen voor de gewenste omzettingen zorgen
Biorotor
een aërobe biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin het afvalwater wordt gezuiverd door biomassa op een horizontaal of diagonaal ronddraaiende rotor
BS, bezinkbare stof
het bezinkselvolume in (afval)water na 30 minuten bezinkingstijd, uitgedrukt in ml bezinksel per liter
BZV, biologisch zuurstof verbruik
de hoeveelheid zuurstof die door micro-organismen wordt verbruikt bij de afbraak van organische stof in afvalwater gedurende een periode van 5 dagen bij een temperatuur van 20 °C, uitgedrukt in mg O2 per liter
CZV, chemisch zuurstof verbruik
de hoeveelheid zuurstof die bij chemische oxidatie van organische stof in afvalwater wordt verbruikt onder gestandaardiseerde omstandigheden, uitgedrukt in mg O2 per liter
W AT E R W E G W I J Z E R
5.
75
W AT E R W E G W I J Z E R
76
Denitrificerende micro-organismen
micro-organismen die voor de oxidatie van organische stof nitraat gebruiken, waarbij het nitraat verwijderd wordt en uiteindelijk omgezet wordt in stikstofgas
Diffuse vervuiling
verspreide lozingen van ongezuiverd afvalwater
DWA, droog weer afvoer
het afvalwaterdebiet dat bij droog weer door de riolen stroomt
Effluent
het (afval)water dat (een deel van) een waterzuiveringsinstallatie buitenstroomt
Eutrofiëring
te sterke verrijking van het milieu door stikstofen fosforverbindingen
Filtratiesysteem
een afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin een biologisch zuiveringsproces plaatsvindt door aan zandkorrels gehechte micro-organismen en waarin een fysisch/chemisch zuiveringsproces gebeurt door de filtrerende werking van het zandpakket
Grijs afvalwater
huishoudelijk afvalwater niet afkomstig van toiletten
Helofyten
moerasplanten zoals riet, mattenbies en grote lisdodde
Helofytenfilter
kunstmatige beplante moerassen voor het zuiveren van afvalwater
Huishoudelijk afvalwater
afvalwater afkomstig van normale huishoudelijke activiteiten, sanitaire installaties, keukens en reiniging van gebouwen.
Hydrolyse
splitsing van chemische stoffen onder invloed van en met opname van water
IBA-systeem
systeem voor individuele behandeling van afvalwater; een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van een afvalwaterstroom met vuillast tot 20 IE
IE, inwonerequivalent
de maat voor de vervuiling van het afvalwater van één inwoner per dag, bepaald op basis van de hoeveelheid zuurstof die nodig is om de vervuilende stoffen geheel of gedeeltelijk te oxideren
Infiltratievoorziening
voorziening voor infiltratie van water in de bodem
Influent
het (afval)water dat (een deel van) een waterzuiveringsinstallatie binnenstroomt
Kjeldahlstikstof
de som van organisch gebonden stikstof en ammoniumstikstof, uitgedrukt in mg/l
KWZI
kleinschalige waterzuiveringsinstallatie (20 - 500 IE)
zeer kleine organismen die slechts zichtbaar zijn met behulp van de microscoop (bacteriën, schimmels, gisten, …)
Milieuconvenant
overeenkomst tussen het Vlaams Gewest en de gemeente waarbij de gemeente zich er onder meer toe engageert een gemeentelijke subsidie te geven; het Vlaams Gewest doet daar dan een gewestelijke subsidie bovenop
N
nitraatgehalte, drukt het totaal stikstofgehalte uit (som van Kjeldahl-, nitriet- en nitraatstikstof)
N2
stikstofgas, natuurlijk bestanddeel van de lucht
NH4+
ammoniumstikstof
Nitrificerende micro-organismen
micro-organismen die ammonium via nitriet omzetten in nitraat
NO2-
nitrietstikstof
NO3-
nitraatstikstof
Nutriënten
voedingsstoffen voor planten waarmee vooral stikstof- en fosforverbindingen worden bedoeld
Overstort
een overstort is een nooduitlaat van het rioleringssysteem : bij een hevige regenbui wordt het water dat niet meer door de riolering kan opgevangen worden rechtstreeks in het oppervlaktewater geloosd om wateroverlast te vermijden
Oxidatie
chemisch proces onder invloed van en met opname van zuurstof
Oxidatiebed
een aërobe biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin het afvalwater over een bed van bijvoorbeeld lavabrokken naar beneden sijpelt en waarbij er zich een biofilm op deze drager vormt
P
totaal fosforgehalte: de som van fosfor in orthofosfaat, zuur hydrolyseerbaar fosfaat en organisch gebonden fosfaat
Pakkingmateriaal
dichte opeenstapeling van materiaal waarbij er veel aanhechtingsoppervlakte is voor organismen
Particulair
bestaande uit deeltjes
Pathogene kiemen
ziekteverwekkende organismen die een beperkte tijd in water kunnen overleven
Rizomen
wortelstokken
Ruw afvalwater
afvalwater waarin bezinkbare, opdrijvende en opgeloste verontreinigingen aanwezig zijn
RWA, regen water afvoer
fractie van het rioolwater dat afkomstig is van neerslagafstroming
W AT E R W E G W I J Z E R
Micro-organismen
77
W AT E R W E G W I J Z E R
RWZI
rioolwaterzuiveringsinstallatie
Slib op drager
een biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin de micro-organismen gehecht zijn aan een drager die in contact komt met het afvalwater
Slibretour
het terugvoeren van nabezonken slib naar de toevoer van de biologische behandeling om voldoende micro-organismen in het afvalwater te brengen
Terugkeerperiode
gemiddeld aantal jaren tussen twee gebeurtenissen
TRP, totaal rioleringsplan
dit plan beschrijft de huidige toestand van het gemeentelijk rioleringsstelsel en de in de toekomst aan te leggen rioleringen
Vlarem
Vlaamse milieureglementering: het Vlaams reglement houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Vlario
platform voor alle overheden, bedrijven en organisaties die in Vlaanderen met rioleringen bezig zijn
Vloeiveld
een sloot of vijver beplant met helofyten
VITO
Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
VMM
Vlaamse Milieumaatschappij
Voorbehandeling
behandeling van afvalwater met afscheiding van bezinkbare en opdrijvende stoffen
Voorbezonken afvalwater
afvalwater waaruit bezinkbare en opdrijvende stoffen via een voorbehandeling verwijderd zijn
WADI
ondiepe infiltratiekom met ondergronds filterbed
ZS, zwevende stof
drukt het gehalte aan zwevende deeltjes uit
Zuiveringsgraad
percentage van alle vervuiling dat naar een zuiveringsinstallatie wordt afgevoerd
Zuiveringsrendement
de hoeveelheid van een stof die in een installatie wordt omgezet, gedeeld door de aan de installatie toegevoerde hoeveelheid van die stof; uitgedrukt in procenten
Zuiveringszone
zone waar dezelfde regels gelden voor de opvang en afvoer van huishoudelijk afvalwater
Zuurstofbindende stoffen
stoffen die in het oppervlaktewater aanleiding geven tot zuurstofverbruik als gevolg van microbiologische activiteit; de belangrijkste zuurstof bindende stoffen zijn organische verbindingen en Kjeldahlstikstof
Zwart afvalwater
huishoudelijk afvalwater afkomstig van toiletten
78
6.
Nuttige adressen
• Je kan terecht bij de gemeentelijke diensten in verband met :
- de gemeentelijke bouwreglementering - de zuiveringszone waarin je perceel zich bevindt
Infoloket A. Van de Maelestraat 96 9320 Erembodegem tel.: 053 / 72 64 45 fax: 053 / 71 10 78 http://www.vmm.be e-mail: [email protected]
Afdeling Planning Gasthuisstraat 42 9300 Aalst Contactpersoon kleinschalige waterzuivering: Leentje De Backer tel.: 053 / 72 66 72 fax: 053 / 71 10 24 e-mail: [email protected]
• Technische aspecten i.v.m. individuele zuivering Steunpunt Kleinschalige Waterzuivering Dialoog v.z.w. Blijde Inkomststraat 109 3000 Leuven tel.: 016 / 23 26 49 fax: 016 / 22 21 31 e-mail: [email protected]
• Certifiëring van IBA’s Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) Contactpersoon: Hilde Maes Boeretang 200 2400 Mol tel.: 014 / 33 55 11 fax: 014 / 33 55 99 http://www.vito.be
• Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (Aminal) Afdeling Water Contactpersoon: Tom Gabriëls Alhambragebouw E. Jacqmainlaan 20 bus 5 1000 Brussel tel.: 02 / 553 21 11 fax: 02 / 553 21 05 e-mail: [email protected] http://www.vlaanderen.be
• Vlario Werkgroep 2 + 3: regenwatergebruik, afkoppeling, buffering en infiltratie Werkgroep 4: kleinschalige en individuele waterzuivering WEL v.z.w. St.-Bernardsesteenweg 1126 2660 Hoboken tel : 03 / 827.51.30 fax : 03 / 289.01.40 e-mail : [email protected] http://www.wel.be
• Onderzoek m.b.t. IBA’s Centrum voor Toegepast Onderzoek (CTO) Contactpersoon: Christiaan Vlerick Hogeschool Gent Voskenslaan 270 9000 Gent tel.: 09 / 242 42 42 fax: 09 / 243 87 78 e-mail: [email protected]
• Onderzoek m.b.t. regenwatergebruik, buffering en infiltratie, rioleringen Laboratorium voor Hydraulica Katholieke Universiteit Leuven de Croylaan 2 3001 Heverlee tel.: 016 / 32 16 63 fax: 016 / 32 19 89 http://www.bwk.kuleuven.ac.be/ bwk/hydraulics
W AT E R W E G W I J Z E R
• Vlaamse Milieumaatschappij
79
VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ De Vlaamse Milieumaatschappij heeft bevoegdheden inzake water en lucht en stelt het Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen op. Dat rapport behandelt alle aspecten van de milieu- en natuurproblematiek. Het vormt de wetenschappelijke onderbouwing voor het milieubeleid in Vlaanderen. Het Milieubeleidsplan (MINA), het referentiewerk voor het milieubeleid in Vlaanderen, is erop gebaseerd. De VMM onderzoekt voortdurend de kwaliteit van het oppervlaktewater in Vlaanderen, zowel biologisch (op 1200 meetpunten) als fysisch-chemisch (1000 meetpunten). De Vlaamse Milieumaatschappij controleert ook de bacteriologische kwaliteit van het zwemwater aan de kust en in de vijvers. Wat het afvalwater betreft, is het de taak van de VMM te inventariseren wie wat loost. De resultaten van het onderzoek worden onder meer gebruikt als basis voor de Algemene Waterkwaliteitsplannen. Die AWP’s geven de toestand van de verschillende waterlopen weer en doet concrete voorstellen om de kwaliteit te verbeteren. De VMM baseert zich onder meer op deze gegevens als ze advies verleent voor milieuvergunningen. Tevens stelt de Vlaamse Milieumaatschappij investeringsprogramma’s op voor de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) en toevoerleidingen ("collectoren"). De uitvoering van de werken en het beheer van de installaties gebeurt door de NV Aquafin. Ook stelt de VMM programma’s op voor gemeentelijke investeringen (riolen en kleinschalige zuivering). De VMM int de heffingen op de watervervuiling en op de grondwaterwinning. Hoe meer water men vervuilt of verbruikt, hoe meer men betaalt. Via een net van meetposten houdt de VMM voortdurend de kwaliteit van de omgevingslucht in het oog. De aanwezigheid van zwavel, rook, stof, zware metalen, … wordt gemeten. Ook de gegevens over ozon of zomersmog komen van de Vlaamse Milieumaatschappij. De VMM inventariseert wie wat loost in de lucht en doet beleidsvoorstellen. De VMM verleent advies voor de milieuvergunningen en zegt of, wat en hoeveel een bedrijf mag lozen in de lucht. Via informatie, sensibilisering en milieu-educatieve projecten wil de VMM de mensen aansporen tot milieusparend gedrag.
VMM-infoloket en documentatiecentrum A. Van de Maelestraat 96 9320 Erembodegem tel.: 053 / 72 64 45 fax: 053 / 71 10 78 http://www.vmm.be e-mail: [email protected]
Besteldienst VMM-publicaties Buitendienst Oostende Zandvoordestraat 375 8400 Oostende tel.: 059 / 56 26 11 fax: 059 / 56 26 00