Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009
Vrienden voor het leven of klanten voor maar even? Een analyse van vriendenkringen van Gentse erfgoedinstellingen en aanbevelingen voor een vriendenkring van het Stadsmuseum Gent (STAM)
Marieke Vangheluwe
UA-begeleidster: Rita De Graeve Instellingsbegeleidster: Christine De Weerdt Scriptie ingediend tot het behalen van de graad Master in het cultuurmanagement 1
EXECUTIVE SUMMARY Deze scriptie heeft als doel aanbevelingen te doen voor een eventuele vriendenkring van het Stadsmuseum Gent (STAM) dat in 2010 zijn deuren opent. Om tot deze aanbevelingen te komen, heb ik verschillende zaken onderzocht. Ik deed een onderzoek naar de bestaande vriendenkringen van erfgoedinstellingen in Gent via gestructureerde interviews. Daarin vroeg ik hen naar de erfgoedinstelling zelf, de vriendenkring, de raad van bestuur, de voordelen die vrienden kregen en de steun die de erfgoedinstelling ontving van de vriendenkring. Deze gecodeerde antwoorden legde ik naast elkaar. Daarnaast maakte ik een overzicht van wat er in de literatuur over de organisatie van vriendenkringen werd geschreven. Ik maakte daar ruwweg een onderscheid tussen het Amerikaanse systeem van vriendenkringen en het Europese systeem van vriendenkringen. Het Amerikaanse systeem behandelt de vrienden als klanten en is vooral uit op financiële steun, het Europese systeem verwacht minder financiële return, maar wel persoonlijke betrokkenheid en actieve inzet voor de vriendenkring en het museum. Verder heb ik ook een SWOT-analyse van het STAM geüpdatet om een goed zich te krijgen over de werking van het STAM op dit moment. Ook enkele externe factoren die naar mijn mening invloed kunnen hebben op een vriendenkring van het STAM nam ik onder de loep. Ten laatste zocht ik nog enkele specialisten ter zaken op om van hen een diepte-interview af te nemen. Daarin vroeg ik hun mening over de organisatie van vriendenkringen algemeen en specifiek voor het STAM.
Rekening houdend met al deze factoren besloot ik dat er wel degelijk plaats is voor een vriendenkring van het STAM, maar dat er rekening moet gehouden worden met eventuele concurrentie met andere vriendenkringen. Naar mijn mening moet de belangrijkste functie van een vriendenkring voor het STAM het verbreden van het maatschappelijk draagvlak voor het museum zijn. De organisatie van deze vriendenkring kan volgens mij best aangepakt worden door de leden lid te laten worden van Gent Cultuurstad vzw en hen niet in een aparte vzw te verenigen. Er dienen werkgroepen opgericht te worden binnen de vriendenkring die activiteiten organiseren of uitvoeren in functie van de vriendenkring. Dit dient te gebeuren in overleg met personeel van het museum. Het integreren van de vriendenkring in de museumstructuur heeft volgens mij als voordeel dat de vrienden professioneler te werk kunnen gaan en dat, indien er meningsverschillen zijn tussen de vrienden en het museum, de vrienden minder snel een machtsblok kunnen vormen die het museum tegenwerken. Naar mijn mening kan een gewoon lidmaatschap 25 euro kosten en kunnen er ook duolidmaatschappen, en studentenkortingen aangeboden worden. Ik deed enkele voorstellen van voordelen die aan de vrienden kunnen aangeboden worden. Verder stel ik voor ook een lidmaatschap aan te bieden dat meer kost, maar geen extra voordelen oplevert en ook de mogelijkheid tot een bedrijfslidmaatschap moet ontwikkeld worden. 2
Vrijwilligers zijn in dit voorstel van een vriendenkring absoluut noodzakelijk om bij te springen omdat er slechts 1/5 VTE is ingepland in het personeelsplan om de vriendenwerking te coördineren. Deze vrijwilligers zou ik groeperen in werkgroepen die zich voor één bepaalde activiteit inzetten. Los van de vriendenkring kunnen er ook vrijwilligers zijn die zich inzetten voor de erfgoedcel. Deze mensen kunnen volgens mij na een bepaalde periode ook beloond worden met een gratis lidmaatschap van de vriendenkring. De vrienden zullen in deze manier van werken door het betalen van een lidmaatschap weinig geld opbrengen voor de vriendenkring, behalve via de bedrijfslidmaatschappen. Ik stel daarom voor de vrienden in te zetten om extra activiteiten te organiseren om zo geld in te zamelen of andere mensen aan te moedigen om giften te doen.
Als allerlaatste punt maakte ik een zijspoor. Ik stel immers dat het wel mogelijk is om een Amerikaanse vorm van een vriendenkring op te zetten voor het STAM. Deze vrienden worden dan gezien als klanten en met dit systeem wordt er doorgaans meer geld geïnd via lidmaatschappen. Er moet dan echter wel aan enkele voorwaarden voldaan worden. Er moet meer personeel aangeworven, er moet inventiviteit aanwezig zijn om exclusieve voordelen aan de hoogste categorieën leden aan te bieden en er is ook een mentaliteitswijziging nodig.
Ik deed in functie van een toekomstige vriendenkring van het STAM een voorstel dat naar mijn mening het meer realistische is, maar merkte ook op dat er in de toekomst andere mogelijkheden zijn. Daarvoor moet echter een grotere inspanning gebeuren en zal men ook een verandering in de mentaliteit moeten verwezenlijken. Het is aan het STAM om te kiezen voor dat wat zij best realiseerbaar zien.
3
Inhoudstafel EXECUTIVE SUMMARY ............................................................................................................................................... 2 DANKWOORD................................................................................................................................................................. 6 1.INLEIDING.................................................................................................................................................................... 7 2. PROBLEEMSTELLING .................................................................................................................................................. 8 3. WERKWIJZE & METHODOLOGIE................................................................................................................................. 9 3.1. Gestructureerde interviews .............................................................................................................................. 10 3.2. SWOT-analyse ................................................................................................................................................... 12 3.3. Diepte-interviews.............................................................................................................................................. 12 4. BEGRIP ERFGOED EN BESCHRIJVING VAN HET ERFGOEDVELD ................................................................................ 14 4.1 Termen roerend, onroerend, immaterieel en cultureel erfgoed ....................................................................... 14 4.2 Erfgoedbeleid ..................................................................................................................................................... 14 5. VRIENDENKRINGEN IN GENT: EEN ANALYSE............................................................................................................ 20 Inleiding.................................................................................................................................................................... 20 5.1. De erfgoedinstelling .......................................................................................................................................... 21 5.2. De vriendenkring............................................................................................................................................... 22 5.3. Raad van bestuur .............................................................................................................................................. 33 5.4. Voordelen en activiteiten voor de vriendenkring ............................................................................................. 38 5.5. Op welke manier steunt de vriendenkring de erfgoedinstelling?..................................................................... 45 Financiële steun ................................................................................................................................................... 45 Personele steun.................................................................................................................................................... 49 Andere steun........................................................................................................................................................ 53 5.6. Relatie tussen erfgoedinstelling en vriendenkring............................................................................................ 54 5.7. Contacten met andere verenigingen ................................................................................................................ 57 5.8. Conclusies.......................................................................................................................................................... 58 6. THEORIE IN VERBAND MET VRIENDENKRINGEN...................................................................................................... 60
4
6.1. Is een vriendenkring de moeite waard?............................................................................................................ 60 6.2. Hoe zijn vriendenkringen georganiseerd?......................................................................................................... 60 6.3. Vrienden, donateurs en vrijwilligers ................................................................................................................. 66 7. DE ORGANISATIE VAN EEN POTENTIËLE VRIENDENKRING VAN HET STAM AFHANKELIJK VAN INTERNE EN EXTERNE FACTOREN..................................................................................................................................................... 73 7.1. Intern: STAM ..................................................................................................................................................... 73 7.2. Externe actoren binnen de invloedssfeer van een potentiële vriendenkring van het STAM............................ 84 8. CONCRETE AANBEVELINGEN: HOE GAAT HET STAM BEST OM MET ZIJN VRIENDENKRING?.................................. 97 8.1. Is een vriendenkring de moeite waard?............................................................................................................ 97 8.2. Concurrentie met andere vriendenkringen....................................................................................................... 98 8.3. Belangrijkste Functie van de vriendenkring ...................................................................................................... 99 8.4. Organisatie van een vriendenkring ................................................................................................................. 100 8.5. Lidmaatschap definiëren................................................................................................................................. 102 8.6. Welke leden?................................................................................................................................................... 106 8.6. Vrijwilligers...................................................................................................................................................... 106 8.7. Donateurs........................................................................................................................................................ 108 8.8. FVMB ............................................................................................................................................................... 109 8.9. Besluit.............................................................................................................................................................. 109 9. AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK ...................................................................................................... 110 10. BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................................................................... 111
5
DANKWOORD Ik dank in de eerste plaats Christine De Weerdt, coördinator van het STAM, voor het aanbrengen van mijn scriptieonderwerp. Ook Rita De Graeve wil ik hier vermelden voor het aanvaarden van het promotorschap van deze scriptie. Ik wil hen beide uitgebreid bedanken voor de tijd die ze voor me namen, de richtlijnen en het deskundig advies. Verder wil ik ook alle mensen van het STAM bedanken voor de bemoedigende woorden en voor het feit dat zij er mee voor zorgden dat ik deze scriptie in een aangename omgeving kon uitwerken. Ook alle mensen die ik interviewde wil ik bedanken voor de medewerking en voor de tijd die ze voor mij wilden vrijmaken. Voorts zijn er nog heel wat mensen die mij hielpen bij het nalezen van deze scriptie en voor het verwerken van de lay-out. Ik wil hiervoor mijn dankwoord richten aan Niek, Sarah, tante Dorien, Leen en mama. Tot slot verdienen mijn vriend, Niek en mijn ouders een extra vermelding om mij te blijven steunen en bij te staan tijdens het schrijven van dit eindwerk.
6
1.INLEIDING Mijn studies Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen houden in dat ik tijdens het tweede semester van het academiejaar een praktijkproject doe in een culturele instelling. Dit kan worden gezien als een onderzoek naar een managementprobleem binnen de organisatie waarover uiteindelijk ook een scriptie moet worden ingediend. De jaren voorafgaand aan deze studie studeerde ik geschiedenis aan de Universiteit Gent. Mijn interesse in geschiedenis en erfgoed brachten mij tijdens deze studie al in contact met Tijdsbeeld-Pièce Montée, een bedrijf uit Sint-Amandsberg dat onder andere de research en het ontwerp doet van historische tentoonstellingen. Zij waren op dat moment bezig met de inhoudelijke uitwerking van het Stadsmuseum Gent (STAM) en ik kon voor de stage van het vak Publieksgeschiedenis van professor Bruno De Wever en professor Gita Deneckere terecht bij dit bedrijf. Ik hielp hen gedurende enkele weken met het zoeken naar verschillende soorten afbeeldingen van de stad Gent, groepsportretten van Gentenaars, krantenkoppen met belangrijke gebeurtenissen in Gent en filmaffiches van Gentse cinema’s. Deze zoektocht bracht me langs verschillende Gentse archieven. Deze afbeeldingen zouden zowel worden gebruikt in de vaste tentoonstelling als ter illustratie van de multimediatoepassing met de stratenplannen van Gent. Dit STAM is het voornaamste project van de erfgoedcel van Gent die de naam Gent Cultuurstad draagt. Het lag, gezien deze eerdere fijne kennismaking, voor de hand deze organisatie te contacteren voor mijn praktijkproject. Christine De Weerdt, projectleidster van Gent Cultuurstad, had een interessant voorstel voor een onderzoek. Ze gaf aan dat er belangstelling was voor een onderzoek rond vriendenkringen van erfgoedinstellingen. De probleemstelling van dit onderzoek wordt verder uitgelegd in het volgende deel.
7
2. PROBLEEMSTELLING Zoals ik in de inleiding al aanhaalde, nam ik voor mijn praktijkproject contact op met Gent Cultuurstad. Christine De Weerdt deed een voorstel voor een onderzoek naar vriendenkringen van musea. De aanleidingen voor dit onderzoek waren tweeërlei. Enerzijds besprak de werkgroep publiekswerving musea, die uitgaat van Gent Cultuurstad, dit thema voor de Erfgoeddag, die in 2009 het onderwerp “Uit Vriendschap!?” meekreeg. Er bleken grote verschillen te bestaan tussen de vriendenverenigingen van de verschillende musea en erfgoedinstellingen. De meesten bleken ook te kampen met een aantal uitdagingen, voornamelijk op het gebied van verjonging en uitbreiding van de ledenaantallen. Anderzijds wilde het STAM bij zijn opening een nieuwe vriendenkring oprichten, maar vroeg men zich af hoe dit het best aan te pakken. Een deel van deze scriptie heeft dus tot doel een overzicht te geven van de bestaande vriendenkringen in Gent. De negen erfgoedinstellingen met een vriendenkring in Gent die ik moest onderzoeken zijn S.M.A.K., Stadsarchief, Dienst Stadsarcheologie, Museum Dr. Guislain, Huis van Alijn, MIAT, Wereld van Kina, Kunsthal SintPietersabdij en het Museum voor Schone Kunsten. De kringen worden vergeleken op vlak van de aanpak van de organisatie, de voordelen die de vrienden krijgen en de steun die de erfgoedinstellingen van de vrienden ontvangen. Die beschrijving van het veld van vriendenkringen in Gent stelt de vriendenkringen in staat zichzelf te vergelijken met de hen omringende kringen. Een tweede doel van dit onderzoek is aanbevelingen doen voor het STAM over hoe zij hun vriendenkring best kunnen organiseren. Het opstarten van een vriendenkring vereist namelijk enige bezinning vooraleer eraan te beginnen. De bestaande vriendenkringen geven immers zelf enkele heikele punten aan die ik in de aanbevelingen voor de vriendenkring van het STAM zal proberen te voorkomen. Ook is er binnen de bestaande vriendenkringen een verschil te ontdekken tussen de aanpak binnen het Amerikaanse en het Europese systeem. Daarbij is het ook aangewezen zich af te vragen welke voor- en nadelen de systemen met zich meebrengen. De vraag die we bij dit onderzoek stellen zijn de volgende: Hoe zijn vriendenkringen in Gent samengesteld en hoe oefenen ze invloed uit op de erfgoedinstellingen? Ten tweede vraag ik me af: hoe kan de vriendenkring van het STAM best worden georganiseerd? Om dit onderzoek tot een goed einde te brengen, ging ik op verschillende manieren te werk. Ik deed gestructureerde interviews, nam diepte-interviews af en verdiepte me ook in literatuur over vriendenkringen, maar meer hierover in het volgende onderdeel over de werkwijze en methodologie.
8
3. WERKWIJZE & METHODOLOGIE Om een zicht te krijgen op de Gentse vriendenkringen van erfgoedinstellingen, nam ik negen vriendenkringen van erfgoedinstellingen onder de loep. Ik sprak daarvoor telkens een contactpersoon aan ofwel een personeelslid van de vriendenkring ofwel een lid van de raad van bestuur van de vriendenkring die ik een vragenlijst voorlegde. De resultaten van die gestructureerde interviews vergeleek ik met elkaar, om zo een goed overzicht te krijgen. Voor de aanbevelingen voor het STAM verdiepte ik me in de literatuur die over de organisatie van vriendenkringen te vinden is. Die is eerder schaars en moeilijk te vinden, het meest vond ik in de bibliotheek van de Boekmanstichting in Amsterdam. Uit die literatuur distilleerde ik de belangrijke punten over de voor- en nadelen van de verschillende organisatievormen van de vriendenkringen, de manier waarop men een vrijwilligerswerking kan organiseren en op welke manier er aan fondsenwerving kan gedaan worden in relatie met een vriendenkring. Daarnaast ging ik op zoek naar de situatie van het STAM, die ik vanuit verschillende perspectieven bekeek. Die hebben immers ook een invloed op de manier waarop dit museum een potentiële vriendenkring kan opzetten. Ik bracht de interne situatie van het STAM in kaart, door hun SWOT-analyse, die dateerde uit 2006, up te daten. Enkele externe factoren die ook een mogelijke invloed zouden kunnen hebben op een vriendenkring van het STAM, onderzocht ik via literatuur. Ik besprak aan de hand van het erfgoedbeleidsplan van de stad Gent welke typisch Gentse verschijnselen een invloed zouden kunnen hebben. Ik makte een kort overzicht van de tendensen op vlak van vriendenkringen en verenigingen, vrijwilligerswerk en fondsenwerving in Vlaanderen. Met deze zaken in het achterhoofd interviewde ik enkele mensen die de nodige kennis hebben over vriendenkringen, het erfgoedveld of het culturele veld in Gent. De diepte-interviews leverden heel wat - soms tegenstrijdige - meningen op over vriendenkringen algemeen en ook specifiek voor een potentiële vriendenkring van het STAM. Uit de theorie, de interne en externe factoren, de interviews en ook uit de vergelijking van de gestructureerde interviews van de vriendenkringen in Gent, distilleerde ik mijn concrete aanbevelingen voor een vriendenkring van het STAM.
BEGRIPSBEPALING Voor we verdergaan met de scriptie wil ik enkele begrippen uitleggen. Voor de algemene noemer ‘vrienden’, gebruik ik de term ‘vriendenkring’ en niet ‘vriendenvereniging’ omdat deze laatste term kan wijzen op het juridisch statuut. Dit terwijl niet alle vriendenkringen ook werkelijk verenigingen zonder winstoogmerk zijn. De vriendenkring van Museum Dr. Guislain heeft bijvoorbeeld geen apart juridisch statuut. De algemene noemer is dus vriendenkring, indien ik het heb over een vereniging verwijs ik naar het statuut.
9
Ik gebruik ook het algemene begrip ‘erfgoedinstelling’, maar dit behelst verschillende soorten instellingen. Het grootste aantal zijn musea, maar ook het Stadsarchief en de Dienst Stadsarcheologie zijn hierbij gerekend. Zij hebben geen museale functie en kunnen dus ook niet als dusdanig beschreven worden. Het begrip erfgoedinstelling is dan ook gebruikt omdat al deze instellingen onder de brede noemer van erfgoed vallen. Zij zijn instellingen die erfgoed ontsluiten en/of bewaren.
In wat volgt, ga ik dieper in op de verschillende onderzoeken. Ik sta stil bij de manier waarop ik de gestructureerde interviews, de herwerking van de SWOT-analyse en de diepte-interviews heb aangepakt.
3.1. GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS De bedoeling van dit onderzoek is een zicht krijgen op de Gentse vriendenkringen van erfgoedinstellingen. Ik heb die op verschillende punten met elkaar vergeleken, mijn onderzoeksontwerp is dus comparatief. Ik zocht naar kwantitatieve gegevens, via gestructureerde interviews. De gestructureerde interviews verlopen via een gestandaardiseerd interviewplan, waarbij elke respondent dezelfde vragen krijgt op dezelfde manier en in dezelfde volgorde. Er worden daarbij gesloten vragen gesteld met vastgestelde antwoordcategorieën. Enkele keren gebruikte ik echter ook open vragen, omdat ik van bepaalde zaken vroeg naar de oorzaak of de verklaring ervan. De voordelen van deze manier van werken zijn dat de verschillen in de antwoorden de echte variatie (i.e. de onderlinge verschillen) weergeven, ze worden dus niet veroorzaakt door de manier van vragen stellen. Verder zijn de data gemakkelijk te verwerken door de gesloten en gecodeerde antwoordcategorieën en zijn de data correct, aangezien de interviewer de antwoorden niet moet interpreteren voor hij/zij ze registreert. Wat bij deze methode mogelijk wel problemen kan geven is in de betekenis van de vraagstelling. De kans bestaat dat niet elke respondent dezelfde betekenis geeft aan bepaalde concepten en dus op een andere manier antwoordt (Cursus onderzoeksmethodologie Liesbeth Adriaenssens, 2009). Bij het opstellen van mijn vragenlijst baseerde ik me op een onderzoek van Brugman en Vernoy (Brugman, H. & Vernoy, M., 1989: bijlage 1-19). Ik heb hun vragenlijst geactualiseerd en aangepast aan de Vlaamse/ Belgische realiteit. Ik heb waar nodig ook enkele vragen toegevoegd. De vragenlijst vindt u in de bijlage. Ik heb hier niet gekozen voor een zelfinvullijst, omdat de respons moeizamer zou zijn verlopen. Er zouden minder mensen op ingegaan zijn, omdat ze niet persoonlijk aangesproken worden. Het voordeel van het persoonlijk ontmoeten van de respondenten bij de gestructureerde interviews is dat de respondenten hun antwoorden kunnen nuanceren of dat er meer uitleg kan gegeven worden bij begrippen die niet duidelijk zijn. Verder kan je de mensen zo zien in hun omgeving waardoor er meer achtergrondinformatie wordt opgevangen. Het zou ook moeilijker geweest zijn om open vragen te stellen, schriftelijke antwoorden zijn nogal moeilijk te begrijpen voor de onderzoeker (Cursus onderzoeksmethodologie Liesbeth Adriaenssens, 2009).
10
Van elke vriendenkring heb ik telkens iemand persoonlijk opgezocht aan wie ik de vragenlijst voorlegde. Alle interviews gebeurden tussen 10 maart en 24 april en vonden plaats op verschillende locaties. Soms in het museum/ de erfgoedinstelling zelf en soms bij respondenten thuis. De personen die ik contacteerde waren telkens ofwel verbonden met de vriendenkring door hun functie in de erfgoedinstelling, ofwel doordat ze zelf lid zijn van de (raad van bestuur van de) vriendenkring. Ik koos ervoor de vriendenkringen van het S.M.A.K., Stadsarchief, Dienst Stadsarcheologie, Museum Dr. Guislain, Huis van Alijn, MIAT, Wereld van Kina, Kunsthal Sint-Pietersabdij en het Museum voor Schone Kunsten te bevragen. Geografisch heb ik me ten eerste beperkt tot de stad Gent omdat de opdracht uitgaat van Gent Cultuurstad en die zich dus vooral bezighoudt met wat zich in Gent afspeelt. Van alle erfgoedinstellingen, die zowel 1
rond onroerend als immaterieel erfgoed werken, zijn dit degene die een vriendenkring hebben .
Ik gaf de respondent telkens een kopie van de vragen en de antwoordcategorieën, zodat ze een juiste antwoordmogelijkheid konden kiezen. Sommige vragen konden niet meteen of niet door deze respondenten zelf beantwoord worden. Daarvoor werd ik doorverwezen naar iemand anders, die ik ofwel persoonlijk ofwel telefonisch heb bereikt. De antwoorden waarop ik niet meteen antwoord kreeg, werden soms achteraf via mail doorgestuurd. De verschillende ingevulde vragenlijsten per instelling zijn terug te vinden in bijlage.
De data verzamelde ik deels via nominale metingen, waarbij het vooral om het benoemen van zaken gaat die verder geen betekenis hebben (bijvoorbeeld: wat is de naam van de vriendenkring). Onder deze nominale metingen vallen ook de vragen waarop de antwoordcategorieën een binaire schaal zijn (bijvoorbeeld ja-neevragen). Verder stelde ik vragen die via een ordinale schaal konden worden gemeten en waarop de antwoorden een natuurlijke ordening volgen. Een voorbeeld van zo’n vraag is: hoeveel leden telt de vriendenkring? De antwoorden hierop kunnen zeer gemakkelijk in volgorde worden gezet. Ook stelde ik vragen waarop de mogelijke antwoorden via intervallen moesten worden ingevuld. Zo vroeg ik bijvoorbeeld naar de leeftijd van de bestuursleden en stelde als antwoordcategorieën de volgende: jonger dan 44, tussen 45 en 64 en ouder dan 65 (Polit, D.F. & Beck, C.T., 2006: 352-354). De data heb ik in hoofdstuk 5 met elkaar vergeleken door ze, waar gepast in een tabel of een grafiek te zetten. Soms overloop ik verschillende zaken ook in een doorlopende tekst. Daarbij geef ik een overzicht van de data en vergelijk ze door ze naast elkaar te stellen. In sommige gevallen ga ik op zoek naar de frequentieverdeling,
1
Alhoewel het Designmuseum Gent een aparte vzw heeft, heb ik hen er niet bij gerekend, aangezien zij geen vriendenwerking uitbouwden. Ook Architectuur als Buur, hoewel deze wel een vriendenwerking heeft, rekende ik er niet bij, omdat ik me wou beperken tot verenigingen gelinkt aan erfgoedinstellingen.
11
die numerieke data ordent van klein naar groot. Indien dat relevant was, ging ik op zoek naar het gemiddelde van bepaalde numerieke data (Polit, D.F. & Beck, C.T., 2006: 354-355). In deze analyse is het niet de bedoeling uitgebreide conclusies te trekken uit de data. Ik koos voor een korte afsluitende noot. Het doel zit namelijk vooral in het vergelijken van de kringen met elkaar. In hoofdstuk 8, waar ik aanbevelingen voor een potentiële vriendenkring formuleer, grijp ik waar gepast wel terug naar data die in deze analyse naar boven komen.
3.2. SWOT-ANALYSE Voor de interne analyse van het STAM was het nodig om de SWOT-analyse die zij in 2006 uitvoerden, up te daten. Het soort SWOT-analyse die zij toen ondernamen was een overzicht van de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen die zowel intern als extern op te merken waren op dat moment. Als samenvatting stelden ze vast wat de uitdagingen voor het STAM waren en op welke werkvelden die uitdagingen vooral moesten worden gevoerd. Om die SWOT te updaten ging ik in gesprek met Christine De Weerdt en Hendrik Defoort, de projectleiders van Gent Cultuurstad en STAM. Ik overliep telkens alle elementen en vroeg in welke mate deze nog steeds van toepassing waren in juni 2009. Ook vroeg ik of er ondertussen nieuwe sterktes, zwaktes, kansen of bedreigingen waren bijgekomen. Het gesprek dat ik met hen hierover had, kan men terugvinden op de bijgevoegde cd (STAM 1: 0’-24’53’’).
3.3. DIEPTE-INTERVIEWS Voor de aanbevelingen die ik moet doen voor het STAM was het de bedoeling om mensen met kennis op vlak van erfgoed, het Gentse culturele leven en vriendenkringen te contacteren. Die mensen werden mij aangeraden door Christine De Weerdt en Rita De Graeve. Ten eerste contacteerde ik Johan Van de Wiele, departementshoofd cultuur van de stad Gent en ook Lieven Decaluwe, schepen van cultuur van de stad Gent. Verder nam ik contact op met het Agentschap Kunsten en erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap, waar ik Kristof Vanden Bulcke kon spreken. Een andere persoon was Jean Plasschaert, secretaris van de Federatie voor de Vrienden van de Musea van België (FVMB). Verder interviewde in professor doctor Katia Segers van de VUB, die zich specialiseert in sponsor- en fondsenwerving in de culturele sector. Natuurlijk moest ik ook Christine De Weerdt en Hendrik Defoort van het STAM vragen naar hun verwachtingen over een eventuele vriendenkring. Ik ging de respondenten steeds opzoeken in hun werkomgeving, behalve Jean Plasschaert, die bij mij thuis op bezoek kwam. Alle interviews vonden plaats tussen 2 juni en 22 juni. De bedoeling was een kwalitatieve onderzoeksstrategie op te zetten. Als onderzoeksmethode koos ik voor diepte-interviews. De vragenlijst was halfgestructureerd, aangezien ik concrete vragen opstelde, maar deze, afhankelijk van het verloop van het gesprek, aanpaste op het moment zelf of nog extra vragen stelde. Sommige
12
vragen waren open vragen waarop geen antwoordmogelijkheden worden gegeven. Soms waren het halfopen vragen, bijvoorbeeld de vraag waarbij ik de verschillende rollen die een vriendenkring kan spelen opsom en vraag aan de respondenten welke zij het belangrijkste vinden. Soms stelde ik ook vragen die maar twee antwoorden konden hebben. Toch werden deze vragen steeds open getrokken, aangezien ik daarna altijd vroeg waarom ze het een of het ander als antwoord kozen. Natuurlijk is er bij deze vragen ook altijd ruimte voor nuance, vaak antwoorden de respondenten niet duidelijk het een of het ander. Ik stelde niet telkens dezelfde vragen aan iedereen, aangezien ze de zaken vanuit hun positie vaak anders bekeken. Niet alle vragen werden letterlijk gesteld, aangezien sommige zaken in het gesprek al vanzelf naar voor gekomen waren en moesten dus niet opnieuw worden herhaald. De vragen voor de diepte-interviews zijn gebaseerd op literatuur over vriendenkringen en op de bevindingen tijdens mijn onderzoek naar de negen vriendenkringen. Bij Jean Plasschaert van FVMB stelde ik ook enkele vragen in verband met de werking van deze organisatie, om daar voor mijn beschrijving van deze organisatie (in hoofdstuk 7.2) een beter beeld van te krijgen. De vragenlijst die ik op voorhand opstelde kun je terugvinden in bijlage. Deze interviews moeten allemaal letterlijk getranscribeerd worden, maar ik heb ervoor gekozen dit slechts van één interview te doen, namelijk dat van Johan Van de Wiele. De andere interviews staan op de bijgevoegde cd en kunnen dus worden beluisterd.
13
4. BEGRIP ERFGOED EN BESCHRIJVING VAN HET ERFGOEDVELD De erfgoedsector in Vlaanderen is een breed veld dat vanuit verschillende hoeken kan en moet belicht worden. Dit is nodig om een volledig beeld te krijgen van de erfgoedsector. Algemeen kunnen we stellen dat het erfgoedveld heel veel verschillende spelers omvat. Het is dan ook van belang de erfgoedinstellingen waarvan ik de vriendenkringen heb onderzocht, in hun context te plaatsen.
4.1 TERMEN ROEREND, ONROEREND, IMMATERIEEL EN CULTUREEL ERFGOED
Unesco omschrijft de term cultureel erfgoed als volgt: “Het cultureel erfgoed neemt verschillende vormen aan, zowel tastbare (monumenten, landschappen, objecten enz.) als niet-tastbare (talen, knowhow, podiumkunsten, muziek enzovoort) en is van onschatbare waarde voor de culturele verscheidenheid. Het is een bron van waaruit creativiteit en welvaart ontspringen. Volkeren ontlenen een gevoel van identiteit en samenhorigheid aan hun erfgoed. De oorsprong van het erfgoed is divers en de ontwikkeling ervan is gekleurd door een veelheid aan invloeden” (Agentschap Kunsten en Erfgoed, 2007: 2). Het woord erfgoed is een containerbegrip en kan dus veel zaken betekenen. Er zijn veel verschillende soorten erfgoed: het immaterieel erfgoed (talen, gebruiken, muziek enzovoort) en roerend erfgoed (archivalia, museumobjecten, enzovoort) wordt onder de noemer “cultureel erfgoed” geplaatst. Monumenten, landschappen en archeologie vormen samen het “onroerend erfgoed” (Agentschap Kunsten en Erfgoed, 2007: 2).
4.2 ERFGOEDBELEID
Vooreerst moeten we opmerken dat erfgoed op vlak van beleid niet eenduidig wordt behandeld. Onroerend erfgoed is bodemgerelateerd en dus een bevoegdheid van het Vlaams Gewest. Immaterieel en roerend erfgoed is dan weer een gemeenschapskwestie. Deze twee zaken worden dus apart behandeld door het beleid. Het immaterieel en roerend erfgoed is een bevoegdheid van de minister van cultuur. Hij plaatste deze twee soorten erfgoed onder één noemer, het cultureel erfgoed. De nieuwe minister die hiervoor is bevoegd is Joke Schauvliege van CD&V. Het onroerend erfgoed leunt eerder aan bij het gebied ruimtelijke ordening en dit valt dan ook onder de bevoegde minister van ruimtelijke ordening. Deze bevoegdheid hoort toe aan Philippe Muyters van
14
NV-A. Dit erfgoedveld wordt ondersteund door verschillende steunpunten, namelijk Erfgoed Vlaanderen, Faro en VCM.
OMGANG MET ERFGOED IN BELGIË EN VLAANDEREN IN HET VERLEDEN In 1931 werd door de Belgische overheid een wet uitgevaardigd ter bescherming van het onroerend cultureel patrimonium en het roerend cultureel patrimonium. Enkel de regeling rond het onroerend erfgoed werd uitgevoerd. Door de staatshervorming in de jaren zeventig werd de bevoegdheid van erfgoed overgeheveld naar de cultuurgemeenschappen. Zij bouwden een erfgoedbeleid uit met vooral aandacht voor de zorg voor monumenten en landschappen. In 1976 werd daarvoor het eerste decreet uitgevaardigd. Toen in 1980 ook de gewesten werden gecreëerd, werd de bevoegdheid voor ruimtelijke ordening aan de gewesten toegewezen, daartoe behoorde de erfgoedzorg (voor monumenten en landschappen) nog niet. Omdat het echter nogal moeilijk bleek monumenten in Brussel te beschermen (want niet taalgebonden) werd het beleid voor monumenten en landschappen in 1989 overgeheveld naar de gewesten. Men haalde hiervoor als argumentatie aan dat monumenten en landschappen meestal nauw aansluiten bij ruimtelijke ordening. Ook het archeologisch patrimonium werd overgeheveld gebruik makend van dezelfde argumentatie. Voor dit archeologisch patrimonium werd in 1993 een decreet ter bescherming opgesteld. Daarbij werd ook een lijst van de te beschermen archeologische monumenten en zones opgesteld (Agentschap Kunsten en erfgoed, 2007: 2-3).
CULTUREEL ERFGOEDBELEID Op 23 mei 2008 bekrachtigde de Vlaamse Regering het Cultureel-Erfgoeddecreet (voluit: het decreet houdende de ontwikkeling, de organisatie en de subsidiëring van het Vlaams cultureel-erfgoedbeleid) en op 4 augustus 2008 werd dit in het Staatsblad gepubliceerd. In dit decreet werd bepaald hoe men het cultureel erfgoedveld in Vlaanderen ten eerste wil ondersteunen en subsidiëren en ten tweede hoe men in de toekomst cultureel erfgoed wil beschermen. Het cultureel erfgoeddecreet handelt enkel over roerend en immaterieel erfgoed, aangezien de Vlaamse Gemeenschap zich enkel met zaken als cultuur en taalgebonden zaken bezighoudt. Het Cultureel-Erfgoeddecreet is het resultaat van de integratie van enkele, reeds bestaande decreten (Decreet op Volkscultuur 1998, Archiefdecreet 2002 en het Erfgoeddecreet 2004). Het agentschap stelde enkele werkgroepen samen om de bestaande decreten te analyseren en om voorstellen te doen voor de integratie van de decreten. Verder heeft men ook bekeken hoe men het decreet beter kan toepassen op de internationale ontwikkelingen. Ook stelden de werkgroepen nieuwe instrumenten voor. Uiteindelijk maakte het agentschap een voorontwerp van decreet op.
15
Dit decreet heeft voornamelijk betrekking op erfgoed in musea, archiefinstellingen, erfgoedbibliotheken, heemkundige kringen en andere verenigingen die zich bezighouden met roerend en immaterieel erfgoed en verder met archieven, kunst- en gebruiksvoorwerpen, en met verhalen, rituelen, processies, tradities, gebruiken enzovoort. Van belang in dit decreet is dat men de intentie heeft om een geïntegreerd en een integraal erfgoedbeleid te ontwikkelen. Met een geïntegreerd erfgoedbeleid wil men zeggen dat het beleid afgestemd moet zijn op andere beleidsdomeinen (zoals jeugdbeleid, seniorenbeleid, toeristisch beleid, onderwijsbeleid, maar ook op het onroerend erfgoedbeleid). Met de term integraal bedoelt men dat er aandacht is voor alle aspecten van de zorg voor erfgoed (behoud en beheer, de depots, inventarisatie) alsook voor de ontsluiting van het erfgoed (publiekswerking, onderzoek en educatie). Verder wil het beleid ook complementair zijn aan de andere bestuursniveaus (gemeenten, provincies, Vlaamse Gemeenschap, Federale overheid en de Europese Unie). Zoals hierboven reeds werd vermeld, is het beleid uitgebouwd op twee sporen, namelijk bescherming en ondersteuning. De bescherming wordt tot uitvoering gebracht via het Topstukkendecreet, waarin cultureel erfgoed van uitzonderlijk historisch, kunsthistorisch, artistiek of wetenschappelijk belang bijzondere aandacht krijgt. Ook het decreet tot bescherming van varend erfgoed hecht belang aan de bescherming van dit soort erfgoed. Het archeologisch erfgoed wordt echter via het Vlaams Gewest geregeld. De tweede pijler van het beleid is de ondersteuning van de zorg en de ontsluiting van cultureel erfgoed. De praktijken en de kennis die hiervoor nodig zijn wil men ontwikkelen en verspreiden. Door het nieuw Cultureel-Erfgoeddecreet zijn heel wat nieuwe zaken in het leven geroepen of veranderingen gebeurd. Een eerste punt is de nieuwe term die door Unesco werd gesteld, namelijk cultureelerfgoedgemeenschap. Dit is een groep organisaties of personen die een bijzondere waarde hechten aan specifieke aspecten van het cultureel erfgoed en die deze aspecten wensen door te geven aan de toekomstige generaties. Door rekening te houden met deze gemeenschappen, wordt erfgoed gedemocratiseerd. Verder werd er ook een ééngemaakt steunpunt gerealiseerd door het samenvoegen van VCV (Vlaams Centrum voor Volkscultuur) en CBV (Culturele Biografie Vlaanderen) tot Faro. Dit steunpunt is een organisatie die het beleid naar het veld toe vertaalt. Het heeft vier kerntaken, namelijk praktijkondersteuning, praktijkontwikkeling en praktijkbeeldvorming en communicatie. Hiermee wil men cultureel-erfgoedactoren, besturen en beheerders van cultureel erfgoed ondersteunen en algemeen de ontwikkeling van het cultureel erfgoed stimuleren. Een derde punt is een protocol dat uitgewerkt werd om de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden (steden en gemeenten, provincies en de Vlaamse Gemeenschap) vast te leggen. Deze zijn nu immers niet op elkaar afgestemd. Een andere nieuwigheid in dit decreet is de toekenning van kwaliteitslabels aan sommige collectiebeherende cultureel-erfgoedinstellingen, zoals het al het geval was bij de musea. Om deze te verkrijgen moeten ze voldoen aan de vier basisfuncties: verzamelen, behoud en beheer, onderzoeken en een publieksgerichte werking. Deze erkenning wordt weliswaar losgekoppeld van subsidiëring. 16
Verder zijn er ook landelijke cultureel-erfgoedorganisaties in het leven geroepen. Zij zijn expertisecentra die zich op een bepaalde specialisatie (bijvoorbeeld digitalisering) of een bepaald thema (kerkelijk cultureel erfgoed) toespitsen en de actoren in het veld begeleiden. Een zesde punt is de oprichting van de Vlaamse erfgoedbibliotheek, waarbij er wordt gestreefd naar een eengemaakt beleid inzake bewaarbibliotheken. Deze bewaarbibliotheken zijn immers verspreid over verschillende soorten organisaties (universiteiten, musea, kloosters enzovoort) en het is de bedoeling om hen via een kwaliteitslabel aan te zetten tot het vervullen van de vier basisfuncties (zie eerder). Verder worden samenwerkingsverbanden tussen verschillende erfgoedorganisaties vastgelegd om zo de internationale uitstraling te vergroten. Er is al één zo’n verband op poten gezet, namelijk de Vlaamse Kunstcollectie die de drie musea voor schone kunsten in Vlaanderen bundelt (Gent, Antwerpen en Brugge). Een achtse punt zien we in het oprichten van de regionale erfgoeddepots die aan bepaalde vereisten voldoen (bijvoorbeeld klimatisering). Daarvoor moeten alle zaken ook geïnventariseerd worden. Daarvoor werd een website opgestart (www.erfgoedsite.be) waarop informatie te vinden is over de verschillende Vlaamse collecties. Een volgende doelstelling van dit decreet is het verbreden van de erfgoedconvenants. Een erfgoedconvenant is een beleidsinstrument dat wordt afgesloten tussen een regio of stad en de Vlaamse Gemeenschap om de ontwikkeling van een lokaal cultureel-erfgoedbeleid te stimuleren. Zo is Gent Cultuurstad er ook één. De bedoeling van de verbreding is ten eerste meer regio’s de mogelijkheid te geven hier op in te spelen en ten tweede de inhoud te verbreden tot het volledige lokale erfgoedbeleid. Het is de bedoeling dat er aan expertise uitwisseling gedaan wordt, dat het lokaal cultureel erfgoedbeleid wordt ondersteund en dat er een cultureel erfgoedforum wordt ontwikkeld. Zo’n forum moet de integrale en geïntegreerde manier van werken garanderen en kan vanuit een museum vertrekken (zoals het STAM) maar dit hoeft geen vaste plaats te krijgen. Verder kunnen er nog cultureel erfgoedprojecten ondersteund worden. Dit kan niet worden gegeven aan instellingen die al structurele subsidies krijgen en is dus bedoeld voor tijdelijke projecten die van belang zijn. Daarbij is samenwerking één van de grote voorwaarden. Ten laatste werd er ook beslist over de normalisering van de DAC’ers (derde arbeidscircuit). Hier gaan we niet verder op in (Agentschap Kunsten en Erfgoed, 2007).
We kunnen stellen dat er vanuit de Vlaamse Gemeenschap onder minister Bert Anciaux de laatste jaren heel wat inspanningen zijn gedaan om een goed erfgoedbeleid uit te stippelen. Er zijn heel wat middelen vrijgemaakt en via het nieuwe erfgoeddecreet werden er nieuwe beleidsinstrumenten en samenwerkingsverbanden opgestart om de zorg voor het erfgoed te verzekeren.
17
Het is interessant in dit opzicht te kijken naar wat Patrick De Rynck schrijft over het cultureel erfgoedveld. Hij onderscheidt in zijn boek drie sectoren. De eerste omvat de musea, die de eerste geprofessionaliseerde sector is. De tweede sector behelst archieven en erfgoedbibliotheken. Zij zijn zich vooral beter bewust geworden van het belang van een goede publiekswerking. Ook nieuwe manieren van ontsluiting werden verkend. Een derde sector brengt men onder als volkscultuur, die vroeger bij het beleid van sociaal cultureel volwassenenwerk werd ondergebracht. De waarde van het immaterieel erfgoed wordt na jaren miskenning nu toch erkend, vooral onder impuls van het steunpunt Faro (De Rynck, P., 2009: 45).
ONROEREND ERFGOEDBELEID Minister Dirk Van Mechelen was tot de Vlaamse verkiezingen van 2009 bevoegd voor onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening. Het onroerend erfgoed omvat de volgende zaken: archeologisch, bouwkundig, landschappelijk en maritiem erfgoed en ook heraldiek behoort tot dit domein. In het beleidsplan voor 2004-2009 werden de volgende krachtlijnen van het onroerend erfgoedbeleid uitgelegd. Ten eerste haalde men het belang van integratie met andere beleidsdomeinen aan om het onroerend erfgoed op de kaart te zetten. Het beleid kan immers niet op zichzelf staan indien men de maatschappelijke doelstellingen wil behalen. Ten tweede wil men de beleidsinstrumenten die het erfgoed moeten beschermen evalueren. Men zal daarbij niet meer uitgaan van absoluut gestelde waarden, maar zal elk geval apart behandeld worden. Indien er bepaald erfgoed toch moet verdwijnen, zal men dit zoveel mogelijk proberen op te vangen door onderzoek en archivering. Een derde krachtlijn stelt het respect voor subsidiariteit. Hierbij zal men moeten beoordelen welke verantwoordelijkheden door de verschillende overheden zullen worden opgenomen. Ook internationaal moet de regelgeving van de Europese Unie en de verdragen van Unesco worden opgevolgd. Deze regels zijn echter niet altijd blindelings voor alle soorten erfgoed op te volgen, waardoor er soms een conflict kan ontstaan. Het is dus van belang om de regelgeving op internationaal niveau te volgen en te toesten aan hun mogelijke consequenties in Vlaanderen om zo eventuele moeilijkheden op voorhand te onderkennen. Een ander punt streeft naar een ontwikkelingsgerichte benadering van onroerend erfgoed in plaats van een behoudsgezinde houding, die vandaag in de erfgoedzorg nog doorweegt. Men moet beseffen dat erfgoedwaarden steeds relatief zijn en veranderen met de tijd. Er moet dynamisch en kwalitatief met erfgoed omgegaan worden. Verder wil men ook gedragen partnerschappen uitbouwen, wat wil zeggen dat men met deze partners het beleid op het terrein wil waarmaken via afspraken en financiële stimuli. De klemtoon zal hierbij gelegd worden op preventie en onderhoud van het bestaande patrimonium. Het beheer zal daarbij breder dan voorheen ingevuld worden en ook de financiële stimuli zullen hieraan worden aangepast. Nog een andere krachtlijn spitst zich toe op de vereenvoudiging en afstemming van de procedures en als laatste wil men door transparante en alternatieve financiële stimuli garanderen dat bepaalde monumenten die officieel beschermd zijn, ook werkelijk beschermd worden (Van Mechelen, D., 2004).
18
Minister Dirk Van Mechelen had voor het einde van zijn ambtstermijn graag een nieuw onroerend erfgoeddecreet goedgekeurd gekregen, maar dit lukte echter niet meer op tijd.
POSITIONERING VAN STAM EN NEGEN ANDERE ERFGOEDINSTELLINGEN BINNEN DIT VELD. Op Vlaams niveau zien we dat onroerend en cultureel erfgoed op een aparte manier behandeld wordt. Toch zijn er tussen deze twee heel veel raakvlakken te vinden. Daarom werd er binnen het cultureel-erfgoeddecreet van 2008 gesteld dat er een protocol zou moeten worden uitgewerkt om het beleid van het onroerend en cultureel erfgoed op elkaar af te stemmen. Als we verder de lagere beleidsniveaus bekijken zien we dat deze twee soorten erfgoed veel minder van elkaar gescheiden zijn. Het erfgoedbeleid in de stad Gent omvat zowel het cultureel erfgoed als het roerend erfgoed. De verschillende spelers die ik in deze scriptie aanhaal moeten hierbinnen gesitueerd worden. Als eerste kunnen we Gent Cultuurstad bespreken, die als erfgoedcel de erfgoedconvenant die tussen de Vlaamse Gemeenschap en de stad Gent werd afgesloten moet verwezenlijken. Een belangrijk project van hen is het Stadsmuseum Gent (STAM) dat sinds het Cultureel-Erfgoeddecreet aan de erfgoedcel is gebonden als een erfgoedforum. Zes van de negen instellingen die ik onderzocht vallen onder de noemer museum. Dit zijn het S.M.A.K., Huis van Alijn, Museum Dr. Guislain, MIAT, De wereld van Kina en het Museum voor Schone Kunsten. De kunsthal Sint-Pietersabdij valt hier niet onder, dit is eigenlijk een ruimte waar tijdelijke tentoonstellingen plaatsvinden. Het verschil tussen een museum en deze kunsthal is dat de kunsthal de vier basisfuncties van een museum (verzamelen, bewaren, onderzoeken en tentoonstellen) niet uitvoert. De kunsthal houdt zich voornamelijk bezig met het tentoonstellen. Verder hebben we nog het stadsarchief van Gent, dat onder de noemer archieven en erfgoedbibliotheken valt. En verder nam ik ook de vriendenkring van de Dienst Stadsarcheologie onder de loep die zich bezighoudt met het archeologisch en dus onroerend erfgoed.
19
5. VRIENDENKRINGEN IN GENT: EEN ANALYSE INLEIDING Na het ondervragen van de negen instellingen/vriendenkringen, is het de bedoeling dat de gegevens naast elkaar gelegd worden. We nemen eerst de erfgoedinstelling zelf onder de loep, daarna bekijken we de vriendenkring. Ten derde lichten we even de raad van bestuur door, vervolgens zullen we bekijken wat de vrienden verkrijgen van voordelen en welke activiteiten ze kunnen doen. Als vijfde punt bekijken we in hoeverre de erfgoedinstelling hulp krijgt van de vrienden (op vlak van financieel, personeel en ander advies). Ten zesde bekijken we de relatie tussen de erfgoedinstelling en de vriendenkring. Daarna behandelen we de contacten met andere vriendenverenigingen. De gegevens die ik hier met elkaar vergelijk zijn een selectie van vragen uit de vragenlijst. Ik liet er enkele weg omdat ze achteraf minder interessant leken in deze context. Men kan de volledig ingevulde lijsten (met alle vragen) per vriendenkring wel terugvinden in bijlage.
BENAMINGEN VAN ERFGOEDINSTELLINGEN EN BIJHORENDE VRIENDENKRINGEN De vergelijking van de data die uit de verschillende interviews kwamen, kan men in dit hoofdstuk terugvinden. Hieronder vindt u de namen van de erfgoedinstellingen en de bijhorende vriendenkringen.
1
Officiële naam erfgoed-instelling
Afkorting
Officiële naam vriendenkring
Afkorting
Stedelijk Museum voor Actuele Kunst
S.M.A.K.
Vereniging voor het Museum van Hedendaagse
S.M.A.K.
Kunst te Gent 2
Stadsarchief
’t Archief.Gent on Files
GOF
3
Dienst Stadsarcheologie
Gentse Vereniging voor Stadsarcheologie
G.V.S.A.
4
Museum Dr. Guislain
Vrienden van het Museum Dr. Guislain
5
Huis van Alijn
Vrienden van het Huis van Alijn
6
Museum voor Industriële Archeologie en
7
MIAT
Vereniging voor Industriële Archeologie en
Textiel
Textiel
De wereld van Kina
De Vrienden van het Schoolmuseum Michel
VIAT
Thiery 8
Kunsthal Sint-Pietersabdij
SPA
In Monte Blandinio
9
Museum voor Schone Kunsten
MSK
Vrienden van het Museum voor Schone Kunsten
MSK
Gent
20
5.1. DE ERFGOEDINSTELLING Een korte beschrijving en een historiek van de erfgoedinstelling zijn nodig om ze te situeren in het erfgoedlandschap. Deze korte overzichten zijn terug te vinden in bijlage.
HET JURIDISCH STATUUT Als we het juridisch statuut van de erfgoedinstelling bekijken, zien we dat zes van de negen onderzochte erfgoedinstellingen een stadsdienst zijn. Drie instellingen hebben een vzw-statuut. Hiervan zijn twee instellingen een stedelijke vzw, een andere is een vzw die onafhankelijk is van de stad.
Stadsdienst
Stedelijke vzw
Onafhankelijke vzw
Stadsarchief
S.M.A.K.
Museum Dr. Guislain
Dienst stadsarcheologie
Huis van Alijn
MIAT Wereld van Kina Kunsthal Sint-Pietersabdij MSK
BEZOEKERSAANTALLEN Verder kunnen we de erfgoedinstellingen vergelijken door hun bezoekersaantallen naast elkaar te leggen. Enkel de Dienst Stadsarcheologie kan deze gegevens niet voorleggen, aangezien zij geen collectie of archief hebben dat permanent toegankelijk is voor het publiek.
21
VTE’S IN DIENST We wilden ook graag weten hoeveel personeel in de verschillende erfgoedinstellingen tewerkgesteld is. Dit wordt uitgedrukt in voltijdse equivalenten (VTE). De meeste cijfers zijn officieel, van Museum Dr. Guislain zijn ze een schatting. Van De Wereld van Kina kon in deze gegevens niet te pakken krijgen.
5.2. DE VRIENDENKRING JURIDISCH STATUUT Als eerste nemen we het juridisch statuut van de vriendenkringen onder de loep. Van de negen onderzochte vriendenkringen is er slechts één vriendenkring die geen apart juridisch statuut bezit (i.e. De Vrienden van Museum Dr. Guislain). Alle andere zijn een vereniging zonder winstoogmerk. De redenen waarom voor een vzw is geopteerd zijn uiteenlopend en soms ook meerduidig. Drie van de negen verenigingen geven aan dat het gewoon een zeer voor de hand liggende juridische vorm is, die goed gekend is. Verder wordt er door drie verenigingen ook aangehaald dat een vzw toelaat dat er sneller en makkelijker gewerkt kan worden. De vrienden van het S.M.A.K. geven aan dat de term “zonder winstoogmerk” belangrijk is voor hen. Zij geven namelijk edities uit en het feit dat zij geen winstoogmerk hebben wil ook duidelijk stellen dat ze geen intentie hebben om een kunsthandel te worden. De vrienden van het Huis van Alijn stellen dat deze vorm ook zeer transparant is naar de leden en de buitenwereld toe. In Monte Blandinio zegt dan weer dat het voor sommige projectsubsidies een vereiste is om een vzw te zijn, omdat de subsidies niet op de rekening van de stad kunnen worden gestort. VIAT, MSK en de Vrienden van Schoolmuseum Michel Thiery gaven aan geen idee te hebben waarom er voor deze rechtsvorm gekozen is.
22
WANNEER IS DE VRIENDENVERENIGING OPGERICHT? De meeste vriendenkringen zijn pas geruime tijd na de oprichting van de erfgoedinstelling opgericht. Enkel in het geval van het S.M.A.K. is dit niet zo. Een van de doelstellingen van de vereniging was namelijk de oprichting van een museum voor hedendaagse kunst. Opvallend is dat er in de laatste 15 jaar vier vriendenkringen bijgekomen zijn, wat kan wijzen op een vernieuwde aandacht en populariteit van de vriendenkringen van erfgoedinstellingen. Algemeen kan dit misschien verklaard worden door de hernieuwde populariteit van geschiedenis en erfgoed.
MSK2
1897
S.M.A.K. Schoolmuseum M. Thiery G.V.S.A. VIAT In Monte Blandinio Huis van Alijn Gent on Files Museum Dr. Guislain
1957 1961 1977 1980 1995 1998 2000 2006
WAT IS HET DOEL VAN DE VERENIGING, ZOALS GESTELD IN DE STATUTEN? EN WAT ZIJN DE ACTIVITEITEN? Van alle vzw’s kunnen we letterlijk de statuten overnemen, enkel bij het Museum Dr. Guislain is dit niet mogelijk aangezien zij een vriendenkring hebben die geen apart juridisch statuut heeft. Er zijn dus geen statuten voorhanden. Toch hebben de vrienden wel een doel voor ogen. We kunnen dit impliciet afleiden uit wat er op de folder van de vrienden staat. Het valt op dat de meeste verenigingen in hun statuten geen duidelijk onderscheid maken tussen het doel en de activiteiten. Dit is enkel in vier van de acht vzw’s het geval (Gent on Files, Huis van Alijn, In Monte Blandinio en MSK). Misschien is het bij sommige verenigingen zo dat de activiteiten het doel zijn op zich. Dit lijkt zo bij de G.V.S.A en VIAT. VIAT stelt letterlijk dat hun doel is het organiseren en coördineren van activiteiten in verband met het MIAT. De statuten van G.V.S.A. geven iets gelijkaardigs aan: het doel is het organiseren van activiteiten in verband met archeologie. Zij stellen wel dat ze het doel en de werking van de Dienst Stadsarcheologie ondersteunen, maar er wordt niet vermeld welk doel dit dan precies is. De meeste vzw’s geven aan dat zij de werking en uitstraling van de erfgoedinstelling waaraan zij zijn verbonden willen ondersteunen. Dit is het geval bij Gent on Files, G.V.S.A., Museum Dr. Guislain, Huis van Alijn, 2
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20.
23
Schoolmuseum Michel Thiery, Kunsthal Sint-Pietersabdij en MSK. Enkele anderen geven in hun statuten ook aan dat ze het publiek ook willen laten kennismaken met hun kernonderwerp, zonder daarbij te stellen dat dit moet gelinkt worden aan de erfgoedinstelling. Dit is het geval bij Schoolmuseum Michel Thiery en Museum Dr. Guislain. Bij vier van de acht vzw’s wordt expliciet gesteld dat ze ook activiteiten ontplooien, bij anderen is dit impliciet aanwezig of zelfs afwezig. Twee vzw’s geven aan dat de opsomming van activiteiten in functie van het doel, louter beschrijvend en niet beperkend is. Dit zijn het S.M.A.K. en Schoolmuseum Michel Thiery. Op deze manier wordt de bewegingsvrijheid vergroot, zodat men na verloop van tijd de activiteiten kan uitbreiden zonder dat men de statuten moet veranderen. Enkel de G.V.S.A. geeft aan subsidies, giften en legaten te mogen ontvangen onder de wettelijk bepaalde voorwaarden. Dit is opmerkelijk, aangezien VIAT en MSK hun voornaamste subsidies via de vzw van hun vriendenvereniging ontvangen.
Enkele vriendenkringen stellen expliciet in hun statuten dat ze fondsen willen verzamelen (S.M.A.K., Huis van Alijn, Schoolmuseum Michel Thiery). Ook Museum Dr. Guislain geeft aan dat ze via hun vrienden een en ander willen financieren, hoewel ze dit tot nu toe nog niet gedaan hebben. Ook het MSK geeft impliciet aan dat ze fondsen wil werven, aangezien ze ook kunstwerken wil aankopen. Het doel van de Vrienden van het S.M.A.K. en de vrienden van het MSK zijn zeer gelijkaardig, aangezien beiden in hun statuten opnemen dat ze het museum willen ondersteunen onder andere door kunstwerken aan te kopen. Telkens wordt duidelijk vermeld dat deze kunstwerken ook meteen aan het museum worden geschonken.
24
AANTAL LEDEN VAN DE VRIENDENKRING
3
4
Het gemiddeld aantal leden per vriendenkring is 366,78. Het totale aantal leden bedraagt 3264 .
WIE REKENEN JULLIE TOT DE VRIENDEN? In strikte juridische zin van het woord is een lid of een vriend enkel een vriend indien hij of zij lidgeld betaalt. We moeten echter de opmerking maken dat sommige instellingen vrienden niet enkel zien als mensen die lidgeld betalen. Een vriend in de linguïstische zin van het woord is immers veel meer dan dat. Het is iemand die betrokken is bij de instelling. Daarom kunnen ook vrijwilligers (die geen bijdrage betalen) daartoe gerekend worden. Of er zijn ook ereleden, die niet hoeven te betalen. Verder zijn er ook vaak instellingen die als vriend worden gezien, dit zijn meestal instanties die op één of andere manier betrokken zijn bij de kerntaak of het onderwerp van de erfgoedinstelling. Het is echter niet duidelijk of er van deze instelling ook werkelijk iemand naar de activiteiten komt.
3
We moeten bij het aantal leden een opmerking maken. Het is niet altijd even gemakkelijk om het precieze aantal leden te weten. Feit is dat leden op elk moment in het jaar kunnen toetreden als vriend. Indien de mensen het jaar erop nog steeds vriend willen blijven, is het de bedoeling dat ze dit bedrag opnieuw storten. Dit wordt echter vaak vergeten. Indien de leden niet betalen, wordt er meestal een herinnering gestuurd om te betalen. Het kan dus best zijn dat een persoon op een bepaald moment strikt gezien geen lid is, omdat hij/zij laat is met de betaling. Dit wil echter niet zeggen dat het lid niet meer tot de leden wordt gerekend. 4 Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 25
Vier instellingen geven aan dat enkel de mensen die een bijdrage betalen als lid worden gezien (Gent on Files, G.V.S.A., In Monte Blandinio en MSK). Anderen stellen dat er ook steeds enkelen gratis lid worden van hun vriendenkring. Zo geven er drie vriendenkringen aan dat hun vrijwilligers geen bijdrage betalen, maar toch als vriend beschouwd worden. Dit is het geval bij Museum Dr. Guislain, Huis van Alijn en VIAT. Het Huis van Alijn zorgt er wel voor dat dit duidelijk is, door deze vrijwilligers na een bepaalde periode van inzet een lidmaatschap cadeau te doen. Dit komt de duidelijkheid naar mijn mening zeker ten goede. Het Huis van Alijn zegt dat dit per jaar ongeveer 3 à 5 mensen zijn. Bij het VIAT zijn er nog anderen die geen bijdrage betalen, maar die toch als vriend gezien worden. Zij hebben immers met 39 instellingen een ruilabonnement. Dit zijn instellingen die net zoals zij industriële archeologie als kernonderwerp hebben en die ook een tijdschrift uitgeven. De afspraak is dat zij elkaar hun tijdschrift opsturen, zonder dat men elkaar daarvoor vergoedt. De vrienden van het S.M.A.K. geven aan dat er 243 van hun gewone leden gratis lid zijn. Dit zijn voornamelijk kunstenaars en andere musea. Zij worden dus strikt gezien wel tot de vrienden gerekend, maar krijgen geen lidkaart en kunnen dus ook niet gratis de tentoonstellingen bezoeken. Zij krijgen wel het Kunst Nu tijdschrift toegestuurd (zie verder). Bij de vrienden van Schoolmuseum Michel Thiery zijn er zes ereleden, mensen die enig aanzien hebben en die daarom automatisch lid zijn van hun vereniging zonder dat ze daarvoor een bijdrage moeten betalen. Met deze kennis in het achterhoofd moeten we natuurlijk de volgende vraag stellen. HOEVEEL BETALENDE LEDEN ZIJN ER?
Het totale aantal betalende leden bedraagt 2960, het gemiddelde aantal betalende leden bedraagt 328, 895.
5
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 26
SOORTEN LEDEN EN AANTAL In de meeste vriendenkringen wordt er met verschillende ledenformules gewerkt. De categorieën die men hieronder kan vinden zijn de meest voorkomende, soms worden er weliswaar andere benamingen voor gebruikt. Het verschil tussen een steunend lid en een erelid is niet altijd gemakkelijk te maken. De term ‘steunend lid’ wijst meestal op het feit dat de vriend een grotere bijdrage doet dan een gewoon lid, met de intentie om de vriendenkring financieel te ondersteunen. Dit is het geval bij Gent on Files, G.V.S.A., Museum Dr. Guislain, VIAT, Schoolmuseum Michel Thiery, In Monte Blandinio en MSK. De term erelid slaat eerder op een persoon die geëerd wordt wegens een bepaalde specialisatie en daarom een lidmaatschap krijgt, zonder ervoor te moeten betalen. Dit is het geval bij Schoolmuseum Michel Thiery. Zij hebben 6 ereleden. De term erelid wijst bij sommige vriendenkringen ook op het feit dat deze leden nóg meer betalen dan steunende leden. Dit is het geval bij Gent on Files, G.V.S.A. en VIAT. Ook is er een probleem bij de telling van duo- en gezinsleden. Duolidmaatschappen worden per koppel betaald en tellen voor twee mensen. Een gezinslidmaatschap is echter moeilijker te berekenen, er wordt immers meestal niet bijgehouden uit hoeveel personen het gezin bestaat. Indien we dit als één persoon zouden rekenen, zou dit echter een verkeerd beeld geven. Daarom heb ik beslist om gezinslidmaatschappen ook dubbel te tellen, hoewel het dus mogelijk is dat er meer mensen van dit lidmaatschap kunnen genieten. Gewoon lid
Studenten-
Duo
Gezin
korting 6
Steunend
Bedrijf
Erelid
Gratis
lid
Ande
Totaal
re
S.M.A.K.
231
?
/
75x2
/
35
/
243
23
682
Gent on Files
87
/
/
51x2
12
/
0
/
/
201
G.V.S.A.
133
/
/
36 x2
9
/
2
/
/
216
Museum Dr.
69
4
/
19 x2
6
/
/
Huis van Alijn
182
/
155 x2
/
/
3
/
5
/
506
VIAT
163
/
35 x2
/
27
/
9
80
/
349
Schoolmuseum
73
0
/
33x2
7
0
6
/
/
152
205
/
/
/
6
/
/
/
/
211
299
4 (tot 30
270 x2
/
21
?
/
/
/
864
117
Guislain
M. Thiery In Monte Blandinio MSK
jaar)
6
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 27
HOE IS HET LEDENAANTAL DE LAATSTE JAREN GEËVOLUEERD? Van de negen instellingen geven er vier aan dat het ledenaantal van hun vriendenkring de laatste jaren achteruit ging. Dit is het geval bij het S.M.A.K., G.V.S.A., Schoolmuseum Michel Thiery en In Monte Blandinio. Van twee kringen stagneerde het aantal de laatste jaren (Museum Dr. Guislain en VIAT). Verder zijn er drie vriendenkringen waarvan hun ledenaantal er de laatste jaren op vooruit ging. Hiervan zijn er twee die een spectaculaire stijging kenden (MSK en Huis van Alijn) en één een langzame vooruitgang (Gent on Files). Er zijn verschillende redenen om deze evoluties te verklaren. Zowel In Monte Blandinio als Schoolmuseum Michel Thiery verklaren de achteruitgang doordat hun leden ouder worden en op een bepaald moment afhaken. Het S.M.A.K. en G.V.S.A. zeggen dan weer dat dit te wijten is aan een crisisperiode die ze doormaakten. Andere oorzaken ziet het S.M.A.K. in het feit dat er meer en meer vriendenkringen worden opgericht, waardoor er meer concurrentie is onderling en ook in de hype rond hun museum die over is. De groep waarvan de leden gelijk bleven zien dan weer elk een andere reden aan waarom er geen aangroei meer is. Het VIAT geeft aan dat de vrienden ouder worden en er geen instroom is van jongeren, terwijl de vrienden van Museum Dr. Guislain de oorzaak ziet in het feit dat er na een eerste wervingscampagne in 2006 geen promotie meer gemaakt. Van de drie vriendenkringen die een aangroei kenden, zijn er twee zeer tevreden hiermee. Het MSK kende een aangroei nadat het museum gesloten was voor renovatie tussen 2002 en 2007. Bij het heropeningsfeest haalde men naar eigen zeggen ongeveer 200 nieuwe leden binnen (mensen die voor de sluiting geen lid waren geweest). Hierdoor steekt het aantal leden van het MSK met kop en schouders uit boven de anderen. De Vrienden van het Huis van Alijn groeiden in een korte tijd enorm aan. In 2002 waren er amper 42 leden, nu zijn er 506 leden. Men kan dus spreken van een exponentiële groei van het ledenaantal in amper 7 jaar tijd. Het Huis van Alijn geeft aan dat deze vlotte aangroei ligt eerst en vooral de danken is aan een goede promotie van de vriendenkring (gedragen door vrienden en museum) naar buiten toe. Minstens even belangrijk is echter dat het museum de werking van de vrienden zelf zo goed mogelijk probeert te organiseren waardoor er aan beide zijden tevredenheid is waardoor een goede reputatie nieuwe mensen aantrekt. Gent on Files kende een groei die naar hun mening iets te traag op gang komt. De reden daarvoor is dat er veel vriendenkringen zijn in Gent, wat de concurrentie verhoogt.
28
BIJDRAGE VAN EEN GEWOON LID
7
De prijs voor een gewoon lidmaatschap ligt tussen 15 en 40 euro. De gemiddelde prijs ligt op 21.66 euro .
7
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 29
KOSTPRIJS VOOR VERSCHILLENDE SOORTEN LIDMAATSCHAP Verder zijn er nog allerhande andere soorten lidmaatschappen. Er zijn kortingen voor studenten of jongeren, vaak worden er duolidmaatschappen verkocht en soms zijn er steunende leden of ereleden die meestal iets meer betalen. Vaak bestaan er ook gezinslidmaatschappen. Soms onderscheidt men nog andere categorieën leden zoals VIPS. Gewoon
Studenten-
lid
korting
S.M.A.K.
€ 40
€ 20
Gent on Files
€ 15
8
G.V.S.A.
€ 20
Museum Dr. Guislain
€ 25
Huis van Alijn
€ 15
VIAT
€ 20
Schoolmuseum
M.
€ 15
Duo
Gezin
Steunend lid
€ 80 € 18
€ 15 (in overleg)
11
€ 25
Anders
9
€ 795 € 250
10
€ 25
€ 30
€ 50
€ 250
€ 50
€ 75
€ 30 € 1,25
Erelid
€ 1560
€ 25
12
Bedrijf
€ 20
€ 25
€ 40
€ 75
Gratis
Thiery In Monte Blandinio MSK
€ 15 € 30
€ 25 € 15
13
€ 40
€ 150
HOEVEEL BEDRAGEN DE JAARLIJKSE INKOMSTEN VAN DE VRIENDENKRING UIT BIJDRAGEN VAN DE LEDEN? (2008) Niet iedereen wil of kan ons zomaar inzicht geven in hun cijfers. Van sommige verenigingen moet ik het doen met cijfers van vorige jaarverslagen en van andere probeerde ik zelf een berekening te maken. Sommige zaken heb ik zelf uitgerekend aan de hand van de aantallen van de verschillende categorieën te vermenigvuldigen met het bedrag dat ze moeten betalen. Anderen gaven me hun jaarverslag waarin ik het kon aflezen, anderen gaven een rond bedrag dat de werkelijkheid zal benaderen. Tussen de verschillende inkomsten kunnen grote verschillen zijn.
8
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. Dit heet hier niet een erelid, maar een S.M.A.K. V.I.P. 10 Dit heet hier een Beschermend lid. 11 Binnenkort doen de Vrienden van het Huis van Alijn een uitstap naar London. Naar aanleiding daarvan is men aan het overleggen of een jongeren- of studentenkorting eventueel mogelijk is. Deze korting is echter op dit ogenblik nog niet van toepassing. 12 Dit heet hier een Juniorlid, dit zijn kinderen tot 12 jaar. Er zijn in deze vereniging echter geen juniorleden. 13 Dit geldt voor jongeren tot 25 jaar. 9
30
WORDT ER GEWERKT MET LIDKAARTEN? Van de negen vriendenkringen zijn er zes die met een lidkaart werken. De meesten doen dit vooral opdat de leden zouden kunnen bewijzen dat ze lid zijn indien ze gratis of aan verminderde prijs het museum willen bezoeken. Ook bij betalende activiteiten moet dit voorgelegd worden. Gent on Files, G.V.S.A. en In Monte Blandinio gebruiken geen lidkaart. Bij Gent on Files en G.V.S.A. ligt dit eigenlijk voor de hand omdat zij geen museum zijn en niet met tickets werken. Het nut is voor hen niet groot. Het is ook zo dat het Stadsarchief gratis is voor Gentenaars wat de meeste vrienden ook zijn. Strikt gezien moeten leden van Gent on Files die geen Gentenaar zijn wel betalen indien ze gebruik willen maken van de diensten van het Archief. G.V.S.A. geeft aan dat men vroeger wel gebruik maakte van een lidkaart (bijvoorbeeld om voor te leggen indien men verminderde prijs wilde bij een lezing), maar het administratieve werk begon door te wegen. Omdat de meeste lezingen nu ook gratis zijn en men naar eigen zeggen de meeste leden persoonlijk kent, is er geen nood meer aan zo’n kaart. Ook In Monte Blandinio werkte vroeger met lidkaarten, maar vond net als G.V.S.A. dat er teveel administratieve rompslomp mee gepaard ging en is ermee opgehouden. Het nut voor hen is ook zeer miniem, aangezien de leden nooit zomaar gratis of aan verminderde prijs een tentoonstelling kunnen bezoeken. Er is telkens een georganiseerd bezoek, en op die manier heeft men geen lidkaart nodig.
31
HOE WORDT HET PUBLIEK GEWEZEN OP HET BESTAAN VAN DE VRIENDENKRING EN DE MOGELIJKHEID OM VRIEND TE WORDEN? WORDT ER ACTIEF GEWORVEN? S.M.A.K.
Folders in gebouw
x
Gent
G.V.S.A.
Museum
Huis
on
Dr.
van
Files
Guislain
Alijn
x
x
x
VIAT
Schoolmuseu
In Monte
m M. Thiery
Blandinio
x
x
MSK
x
Tekst op ticket Tekstpaneel
in
x
x
gebouw Tekst in catalogus of museumboekje Mond-tot-
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
mondreclame Advertenties (paid) Gerichte mailing
x
Website
x
Persbericht (free)
x
Andere:
x
x
x
x
x
x
x
Er zijn drie vriendenkringen die aangeven op een andere manier aan werving te doen. Het S.M.A.K. geeft aan dat men flyers plaatst in kunstgalerijen die de klanten kunnen meenemen. Het Huis van Alijn geeft aan via hun Museumjournaal te werven. Dit tijdschrift wordt bijvoorbeeld uitgedeeld op cultuurmarkten of bij andere evenementen en dient als visitekaartje voor de vrienden. Ook het VIAT geeft aan dat ze via hun tijdschrift TIC, dat ook vaak aan niet-leden wordt verstuurd en te koop is in hun shop aan werving doet. In Monte Blandinio geeft aan te flyeren in de brievenbussen van de omgeving waar hun voornaamste interesseveld ligt, namelijk de Blandijnberg in Gent. Ook het MSK geeft aan te werven op evenementen zoals de erfgoeddag. Van de negen kringen zijn er vijf (S.M.A.K., Huis van Alijn, G.V.S.A., In Monte Blandinio en MSK) die aangeven dat ze op dit moment actief aan ledenwerving doen. Vier anderen geven aan dat het werven van de 14
leden op dit moment stilligt (Gent on Files, Museum Dr. Guislain, VIAT en Schoolmuseum Michel Thiery) .
14
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 32
5.3. RAAD VAN BESTUUR HEEFT DE VRIENDENKRING EEN EIGEN BESTUUR? Alle vzw’s hebben een eigen bestuur, alleen de Vrienden van Museum Dr. Guislain niet. Hieronder kan men het 15
aantal leden van de raad van bestuur per vriendenvereniging terugvinden .
WELKE FUNCTIES WORDEN IN DE RAAD VAN BESTUUR UITGEOEFEND? Alle vzw’s hebben een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. Zeven van de acht vzw’s hebben een ondervoorzitter, alleen het Huis van Alijn heeft geen functie gecreëerd voor ondervoorzitter. Gent on Files heeft ook een verantwoordelijke voor de public relations in het bestuur. De andere leden van de raad van bestuur zijn bestuurders zonder specifieke functie.
15
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 33
HOE VAAK KOMT DE RAAD VAN BESTUUR JAARLIJKS BIJEEN?
Alleen van de raad van bestuur van de vrienden van schoolmuseum Michel Thiery ben ik niet te weten gekomen hoe vaak men samenkomt, aangezien men dit als vertrouwelijke informatie beschouwt.
HOEVEEL LEDEN VAN DE RAAD VAN BESTUUR ZIJN MANNEN/VROUWEN?
16
Bij zes van de acht vriendenkringen is er een groter aandeel mannen dan vrouwen in de raad van bestuur. Alleen Gent on Files heeft een groter aandeel vrouwen. Het Huis van Alijn heeft evenveel mannen als vrouwen in de raad van bestuur.
16
Met deze vragen wilde ik wilde graag een sociologische doorsnede maken van alle leden van de vriendenkringen. Dit bleek dit niet mogelijk, aangezien er van de meeste vrienden alleen naam en adres werd bijgehouden. Het was daarom ook niet mogelijk een volledig overzicht te geven. Ik heb beslist een sociologische doorsnede van de raad van bestuur te maken, waarbij ik peilde naar de verhouding mannen-vrouwen, de leeftijdscategorie en de hoogst behaalde diploma’s.
34
Als men alle raden van bestuur in rekening neemt, is 71,72% van de bestuursleden van het mannelijk geslacht, 17
28,28% is vrouwelijk .
17
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 35
LEEFTIJD VAN DE BESTUURSLEDEN
Van vijf van de acht raden van bestuur is de overheersende leeftijd tussen 45 en 64. Enkel bij G.V.S.A. lijken de meeste leden 44 of jonger. Bij het VIAT overweegt dan weer de categorie 65 en ouder.
Als we dan alle raden van bestuur samentellen zie we dat 57,58% van de leden van de raden van bestuur van de 18
onderzochte erfgoedinstellingen tussen 45 en 64 jaar oud zijn, 26,26% is 65 en ouder, 16,16% is jonger dan 44 .
18
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 36
WEET U VAN DE BESTUURSLEDEN WAT HUN HOOGST BEHAALDE DIPLOMA IS?
Van het S.M.A.K. zijn we dit niet te weten gekomen. Van VIAT hebben we niet van alle bestuursleden deze informatie gekregen, we tellen hier maar zeven van de twaalf leden mee. Van de zes ondervraagde raden van bestuur zijn er vier met het meest universitair geschoolden in de raad van bestuur. Enkel in de raad van bestuur van de Vrienden van het Huis van Alijn overwegen de mensen met een diploma secundair onderwijs. In het bestuur van de Vrienden van Schoolmuseum Michel Thiery zitten evenveel mensen met een diploma van de hogeschool als van de universiteit.
Ook als we alle raden samentellen zien we dat 62,03 procent van de bestuursleden een universitair diploma 19
hebben .
19
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 37
ZIJN ER IN DE RAAD VAN BESTUUR MENSEN MET BEPAALDE SPECIFIEKE KENNIS OF ERVARING OP VOLGEND VLAK: JURIDISCH, BESTUURLIJK, FINANCIEEL, CULTUURPOLITIEK EN PR/RECLAME/JOURNALISTIEK? Huis van Alijn en VIAT geven aan dat er geen mensen in de raad van bestuur zetelen die ervaring hebben op deze gebieden. Het valt op dat er verder in elke raad van bestuur minstens één persoon zetelt met ervaring op bestuurlijk vlak. Ook kenners van financiën zijn aanwezig in alle raden behalve bij het S.M.A.K. en Schoolmuseum Michel Thiery. Op juridisch vlak zijn er maar twee raden van bestuur die een kenner hebben (S.M.A.K. en MSK) en voor PR en reclame stellen we hetzelfde vast (G.V.S.A. en MSK). Op vlak van cultuurpolitiek zijn er drie raden van bestuur waar mensen zetelen met ervaring op vlak van cultuurpolitiek (S.M.A.K., In Monte Blandinio en MSK).
HEEFT DE VRIENDENKRING EEN BETAALDE KRACHT IN DIENST? Hier moeten we aandacht hebben voor het feit dat er soorten betaalde krachten zijn. Er moet namelijk een onderscheid worden gemaakt tussen personeel dat wordt betaald met eigen opbrengsten van de vriendenkring en personeel dat wordt betaald met structurele subsidies van de Vlaamse Gemeenschap. De Vrienden van het S.M.A.K. hebben een betaald personeelslid in dienst dat zij met hun eigen opbrengsten betalen. In het VIAT zijn er 10 VTE’s in dienst die met subsidies van de Vlaamse overheid vanuit het erfgoeddecreet worden betaald. Ook het MSK werkt zo, bij hen zijn 3 VTE’S in dienst door betaling met subsidies van de Vlaamse Overheid. De andere vriendenkringen hebben geen betaalde kracht in dienst. We stellen vast dat er slechts één erfgoedinstelling een betaalde kracht in dienst heeft die de organisatie van de vriendenkring op zich neemt. We kunnen hieruit afleiden dat het personeel in andere erfgoedinstellingen die zich buigt over de organisatie van de vrienden, en dit meestal doet naast een andere functie, overbevraagd zijn.
5.4. VOORDELEN EN ACTIVITEITEN VOOR DE VRIENDENKRING WELKE VOORRECHTEN KRIJGEN DE LEDEN? 20
Eerst onderzoeken we in hoeverre de vrienden gratis of aan verminderde prijs het museum mogen bezoeken .
20
Dit is niet van toepassing bij het Stadsarchief en de Dienst Stadsarcheologie aangezien zij niet met toegangstickets werken. Bij de Dienst Stadsarcheologie ligt dit voor de hand omdat ze geen collectie hebben die door het publiek te bekijken is. Bij het Stadsarchief is het anders, een bezoeker moet wel een bijdrage betalen als hij gebruik wil maken van het archief. Maar Gentenaars mogen dat altijd gratis doen en aangezien de meeste vrienden ook Gentenaars zijn, kunnen de meesten gratis gebruik maken van deze diensten. Strikt gezien moeten vrienden die buiten Gent wonen dus wel hun bijdrage aan het archief betalen.
38
S.M.A.K.
Museum
Huis
21
Dr. Guislain
VIAT
School-
In
van
museum
Monte
Alijn
M. Thiery
Blandi
MSK
nio Gratis toegang
Vaste collectie
x
x
x
x
Tijdelijke
x
x
x
x
x x
tentoonstellingen Tijdelijke
x
x
tentoonstellingen (1x
met
gratis
ticket) Andere musea Korting op de
x
Vaste collectie
x
Tijdelijke
x
22
toegangsprijs x
tentoonstellingen Andere musea
Uitnodiging
x
x
23
x
x
x
x
x
x
24
x
opening van tentoonstelling en
21
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. Gratis toegang tot de vaste collectie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen en het Groeningemuseum Brugge. 23 Korting voor toegang voor MuHKA, MUDAM, Museum Dhont-Dhaenens, Wiels en MSK. 24 Korting voor toegang tot S.M.A.K. 22
39
S.M.A.K.
Gent
Museum
Huis
25
on
Dr.
Files
Guislain
G.V.S.A
VIAT
School-
In
van
museum
Monte
Alijn
M. Thiery
Blandi
MSK
nio Nieuwsbrief
of
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
mededelingenblad Tijdschrift Gratis toegang tot
x
x
x
26
bibliotheek Korting
in
de
x (10%)
x
museumwinkel Korting
x (10%)
x
(10%) op
(10%)
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(museum) publicaties x
Bijzondere
27
x
28
x
29
x
x
activiteiten enkel voor de vrienden Reductie
op
x
betalende activiteiten Gratis
x
deelname
x
x
aan activiteiten Andere
x
30
x
31
De meeste instellingen maken geen onderscheid tussen de soorten leden voor voordelen. Alleen het S.M.A.K. heeft verschillende categorieën leden die ook echt verschillende voordelen hebben. De VIP’s kunnen genieten van sneakpreviews van tentoonstellingen.
25
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. De toegang tot de bibliotheek bij hen is voor iedereen gratis. 27 Lezingen, uitstappen, reizen, tentoonstellingen, atelierbezoeken… 28 Tentoonstellingsbezoek, bezoek ander archief, lezingen, wandelingen… 29 Nieuwjaarsreceptie 30 10% korting bij boekhandel Copyright. 31 Gratis toegang tot KMSKA en Groeningemuseum Brugge en ticket voor tijdelijke tentoonstelling. 26
40
Bij enkele organisaties wordt de naam van de steunende leden of ereleden vermeld. Dit is het geval bij S.M.A.K. en MSK. Zij vermelden hen in hun tijdschrift.
KUNNEN NIET-LEDEN OOK DEELNEMEN AAN ACTIVITEITEN? De meeste kringen geven aan dat ook niet-leden kunnen deelnemen aan bepaalde activiteiten. S.M.A.K., Gent on Files, GVSA, Huis van Alijn, VIAT en MSK geven aan dat niet-leden ook kunnen deelnemen, maar dat ze dan wel iets meer moeten betalen indien het betalende activiteiten zijn. Meestal wordt voorrang gegeven aan de leden als er een maximum aantal mensen per activiteit wordt toegelaten. Bij activiteiten van In Monte Blandinio mag elk lid altijd een tweede persoon meebrengen die aan hetzelfde tarief als een vriend mag deelnemen. Impliciet is elk lidmaatschap dus een duo-lidmaatschap. Dat doet men bewust om de vriendenkring te promoten. S.M.A.K. zegt activiteiten te hebben waar alleen leden op uitgenodigd zijn (zoals de lezingen) en dus geen uitzondering wordt gemaakt. Bij het S.M.A.K. is er een aparte activiteitenregeling voor de S.M.A.K. V.I.P.’s en businessleden enerzijds en de gewone vrienden anderzijds. Beide zijn dit ongeveer tien tot vijftien activiteiten per jaar. Museum Dr. Guislain organiseert de meeste activiteiten voor iedereen (publiekswerking). Daar komen ook leden op af. Die activiteiten worden dus met een andere ingesteldheid georganiseerd. Museum Dr. Guislain geeft aan dat de groep vrienden eigenlijk te klein is om activiteiten te organiseren alleen voor hen.
WORDEN ER EXCURSIES GEORGANISEERD? Van de zeven onderzochte verenigingen zijn er 2 die geen excursies organiseren (Museum Dr. Guislain Schoolmuseum Michel Thiery). Zes doen excursies in binnen- en buitenland. Alleen Gent on Files geeft aan dat hun excursies enkel binnen Oost-Vlaanderen plaatsvinden. Een bezoek aan andere musea/tentoonstellingen wordt door veel vriendenkringen georganiseerd. Alleen Gent on Files doet dit niet. Ook historische stadswandelingen of themawandelingen zijn een zeer populaire formule. Vijf van de zes vriendenkringen geeft aan dit af en toe te organiseren. S.M.A.K. geeft aan dat er ook vaak atelierbezoeken van toonaangevende kunstenaars plaatsvinden. Gent on Files bezoekt andere archieven. VIAT gaat ook industrieel-archeologische sites bekijken, G.V.S.A. ook archeologische sites.
ZIJN ER IN DE LAATSTE VIJF JAAR ACTIVITEITEN VAN/VOOR DE VRIENDENVERENIGING STOPGEZET OF BIJGEKOMEN? WAT IS DE REDEN? Voor vijf vriendenkringen is er de laatste vijf jaar niets is afgelast of bijgekomen (Gent on Files, Huis van Alijn, VIAT, Schoolmuseum Michel Thiery en MSK). MSK geeft wel aan dat er meer activiteiten worden georganiseerd de laatste tijd, maar de formules zijn dezelfde. Bij de vrienden van het S.M.A.K. is de nieuwjaarsreceptie stopgezet 41
omdat deze te duur was. In plaats daarvan wordt er nu een ledennocturne georganiseerd. Museum Dr. Guislain geeft aan dat er de laatste tijd algemeen meer publieksactiviteiten worden georganiseerd, waar de vrienden mee van profiteren. In Monte Blandinio geeft aan dat er voor de ledendag werd gekozen voor een andere formule. Er kwam ook een activiteit bij, namelijk het oogstfeest dat georganiseerd wordt door de Kunsthal zelf, maar waarbij zij aansluiten.
ONTVANGEN DE VRIENDEN EEN NIEUWSBRIEF/MEDEDELINGENBLAD OF TIJDSCHRIFT? Ik maak een onderscheid tussen mededelingenbladen en tijdschriften. Tot mededelingenbladen reken ik alle soorten van mededelingen (van activiteiten enz.). Onder de tijdschriften reken ik alle bladen die naast mededelingen ook artikels over externe zaken opnemen.
Nieuwsbrief/mededelingenblad Hier neem ik alleen de publicaties op die als voornaamste doelpubliek de vrienden hebben. Folders (met data van activiteiten) die door de instelling worden gemaakt en ook naar vrienden worden gestuurd, neem ik niet op. Museum Dr. Guislain en MIAT geven aan dat hun vrienden geen aparte nieuwsbrieven ontvangen, zij krijgen alleen de algemene uitnodigingen en folders die voor de algemene publiekswerking worden gemaakt. Ook Gent on Files geeft aan dat zij eigenlijk geen aparte nieuwsbrief maken, zij zorgen voor een los inlegblad dat samen met hun tijdschrift wordt opgestuurd. VK staat hier voor Vriendenkring, EI voor erfgoedinstelling. Bij de kost wordt telkens de verzendingskost meegerekend, behalve indien anders vermeld.
42
S.M.A.K.32
G.V.S.A.
geen
Naam
Het profiel
Huis van Alijn
Schoolmuseum
In
Monte
MSK
M. Thiery
Blandinio
Nieuws-
Nieuws-
geen
geen
brief
brief
X per jaar
2
6
4
4
3
14
oplage
1000
300
300
200
200
8
Kost per stuk
€ 1,5
€ 0,461
€ 0,876
€ 2,05
?
€ 0,56
Pagina’s
2
10 à 16
3
9
2
2
Wie doet de
Betaald
VK en EI
VK en EI
EI en externen
VK
EI
inhoudelijke
personeel
samenstelling
VK
VK en EI
Standaard
EI
VK
EI
van
? extern
Lay-out
briefpapier Advertentie
Nee
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
Ook
Nee, wel aan
Nee
Ja
Nee
Nee
Nee
opgestuurd
balie
naar
niet-
leden?
32
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 43
Tijdschrift Er zijn vijf vriendenkringen die een tijdschrift uitgeven. S.M.A.K.33
Gent
on
G.V.S.A.
Huis van Alijn
VIAT
MSK
Files Naam
Kunst Nu
@rchieflink
Erfgoedmemo
Museumjournaal
TIC
Museumkrant
X per jaar
4x
4x
6x
2x
4
4x
Oplage
1000
300
800
3000 à 4000
500 à 600
1200
Kost voor 1
?
€ 1,42
€1
Tussen €1,20 en
€4,55
€ 1.08 (incl.
nummer
€1,70
verzend)
22
8
4
Inhoudelijk
Kunstenaar,
Kenners
Intern
samengesteld
curator en
geschiedenis
extern
door
lay-outer
en
en
archivistiek
deskundigen
Gemiddeld
16
48
4
Museum-
EI
personeel
externen
aantal pagina’s
(intern
en
Vrienden
en
musuem
en
externe
en
extern) Lay out
Extern
Vrienden
DSA
extern
museum
extern
Advertenties
Ja
nee
nee
nee
ja
nee
Ook
Ja, verkoop
Op aanvraag
Verkocht
in shop
voor
de
visitekaartje,
abonne-
bibliotheken
stadswinkel
wordt
menten
voor
niet-leden?
in
Ja,
=
vaak
Ja,
ruil-
ja
uitgedeeld
Van In Monte Blandinio ben ik de kostprijs voor één nummer niet te weten gekomen. Verder moet ik opmerken dat het niet altijd duidelijk is of deze tijdschriften betaald worden door de vriendenkring of door de erfgoedinstelling.
DEKKEN DE BIJDRAGEN VAN LEDEN DE KOSTEN VAN DE VOORDELEN DIE DE LEDEN HEBBEN? WAT IS DE REDENEERWIJZE? Dit blijkt een moeilijke berekening te zijn die door iedereen anders gedaan wordt. Sommigen rekenen alle gratis entrees die een lid doet erbij, anderen niet. Het valt vooral op dat de meesten deze kostprijs niet berekenen en dus
33
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 44
ook niet weten of ze break-even draaien of er winst of verlies op maken. De enige vriendenkring die dit al eens volledig heeft uitgerekend is de vrienden van MSK. De anderen deden een eerder een inschatting.
Dekken
de
Voor sommige vriendenkringen is het duidelijk dat de inkomsten de
bijdragen
de
kosten dekken. Dit is het geval bij Gent on Files, Schoolmuseum
kosten?
Michel Thiery en bij MSK. Het Huis van Alijn, S.M.A.K., G.V.S.A. en In
S.M.A.K.34
Nuloperatie
Monte Blandinio geven aan dat het een nuloperatie is of minstens
Gent on Files
Ja
zeer nipt. S.M.A.K., Huis van Alijn en G.V.S.A. zeggen dat vooral de
G.V.S.A.
Nuloperatie
drukkosten van het tijdschrift oplopen, waardoor dit nipt wordt.
Museum
Dr.
Nee
Enkelen geven aan dat de bijdragen van de leden de kosten niet dekken, dat is het geval bij het VIAT en Museum Dr. Guislain.
Guislain Huis van Alijn
Nuloperatie
Het VIAT geeft aan dat de bijdragen van de leden wel de kosten voor
MIAT
Nee
het tijdschrift dekken. Indien men hierbij de kosten voor een gids of
Schoolmuseum
Ja
Museum Dr. Guislain zegt dat de leden zeker voordeel doen aan hun
M. Thiery In
Monte
Nuloperatie
lidmaatschap omdat een toegangsticket normaal 6 euro kost en de cateringkosten ook snel oplopen.
Blandinio MSK
een spreker in rekening brengt komt de balans negatief uit. Het
Ja
5.5. OP WELKE MANIER STEUNT DE VRIENDENKRING DE ERFGOEDINSTELLING?
Financiële steun PROBEERT DE VRIENDENKRING AAN FONDSENWERVING TE DOEN (VERKRIJGEN VAN GELD, GOEDEREN EN DIENSTEN OF SPONSORING) TEN VOORDELE VAN DE ERFGOEDINSTELLING
De Vrienden van Schoolmuseum Michel Thiery en het VIAT doen niet aan fondsenwerving voor het museum. Museum Dr. Guislain geeft aan dat hun fondsenwerving minimaal is, maar dat het aantrekken van businessleden, die een bijdrage van 250 euro betalen een soort van fondsenwerving is. Het is wel zo dat er concreet niet veel businessleden bij de vrienden aangesloten zijn. Ook het S.M.A.K. zegt dat de vrienden aan fondsenwerving doen
34
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 45
door mensen te overhalen businesslid, met een bijdrage van 1560 euro, of V.I.P., met een bijdrage van €795, te worden. Het MSK geeft aan ook dezelfde strategie toe te passen. Zij proberen bedrijven aan te trekken om steunend lid tegen 150 euro te worden. Het Gent on Files en In Monte Blandinio geven aan dat ze mensen proberen te overtuigen om giften te doen via projectrekeningen. Het voordeel hiervan is dat deze giften fiscaal aftrekbaar zijn. Gent on Files heeft een projectrekening lopen bij de Koning Boudewijnstichting ten voordele van het verbeteren van de condities waarin de Doet
aan
charters bewaard worden. In Monte
Hoe?
Blandinio wil met dit geld een
fondsenwerving? S.M.A.K.35
Ja
Aantrekken van business-leden
project opzetten voor de restauratie
Gent on Files
Ja
Stimuleren
voor
en eventueel publiekswerking van
projectrekening & opbrengst
een deksteen die bij opgravingen
van opendeurweekend
gevonden
Verkrijgen projectsubsidies en
Pietersplein.
Ja
G.V.S.A.
giften
Dr.
Ja
Aantrekken van business-leden
Guislain Huis van Alijn
Ja
Uitbaten
van
de
Nee
/
Schoolmuseum
Nee
/
Monte
ze geld proberen in te zamelen tijdens
het
Daarbij
wordt
opendeurweekend. een
cafetaria
ook zijn bijdrage doen in een collectebus. Elk jaar zet men één
Ja
Blandinio MSK
Sint-
postkaarten verkocht en kan men
M. Thiery In
het
uitgebaat, tweedehands boeken en
museumherberg VIAT
op
Gent on Files geeft aan dat
sponsoring Museum
werd
Stimuleren
giften
voor
projectrekening Ja
Aantrekken van business-leden
archiefstuk dat men wil restaureren in
de
kijker.
uitgebreid
Daarover
uitleg
gegeven
wordt aan
geïnteresseerden. G.V.S.A. geeft aan dat ze sponsors zoeken in functie van hun tijdschrift en voor publicaties. Zij vroegen ook al projectsubsidies aan via hun vriendenrekening bij de Stad Gent. De Vrienden van het Huis van Alijn baten de museumherberg uit, wat heel wat opbrengt. Ze gaan ook op zoek naar drankleveranciers die willen sponsoren in natura. Ik vroeg bij dit onderdeel nog of de vriendenkring publicaties maakte in eigen beheer en met eigen middelen en of ze publicaties of artikelen verkopen, maar dit onderdeel leek mij minder interessant. De gegevens zijn wel te vinden in de lijsten in bijlage.
35
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 46
WORDT ER DOOR DE VRIENDEN OP EEN ANDERE MANIER T.V.V. DE ERFGOEDINSTELLING GELD BIJEEN GEZOCHT OF OP EEN ANDERE MANIER (INDIRECTE) FINANCIËLE HULP GEZOCHT? Vijf vriendenkringen geven aan dat dit niet het geval is namelijk G.V.S.A., VIAT, In Monte Blandinio, Museum Dr. Guislain en MSK. Het S.M.A.K. geeft aan dat de vrienden in 2008 een veiling deden van enkele edities ten voordele van het museum dat in financiële nood zat. Gent on Files geeft aan af en toe mensen aan te spreken om belangrijke archieven aan het Stadsarchief te schenken. Dit doen ze echter niet systematisch. Ook het Huis van Alijn zet acties op om het publiek aan te sporen om objecten in bruikleen te geven of te schenken. Dit is voornamelijk een zaak waar het museum zich zelf mee bezighoudt, maar de vrienden promoten ook deze acties. De wereld van Kina geeft aan dat hun vrienden soms wel mensen stimuleren om bepaalde zaken te schenken. Onder de vrienden zelf zijn er ook mensen met een collectie mineralen/fossielen/schelpen die dit zullen schenken. Toch is dit geen georganiseerde actie en gebeurt dit op informele wijze.
WELKE ZAKEN WORDEN GEFINANCIERD DOOR DE VRIENDEN? Ik gaf heel wat mogelijke antwoorden van zaken die door de vriendenkring worden gefinancierd en daarbij stelde ik ook steeds de vraag of dit structureel of incidenteel gebeurt. De incidentele financiering is met een i aangeduid, de structurele met een s.
47
S.M.A.K.
Gent
36
G.V.S.A
Museum
Huis
VIA
School-
In
Monte
on
Dr.
van
T
museum
Blandinio
Files
Guislain
Alijn
MSK
M. Thiery
Aankoop objecten collectie
s en i
s s
Restauratie van objecten
s s
Museuminrichting
i i
s
s s
s
Inventaris i
Audiovisuele hulpmiddelen
Exploitatiekosten
i
van
s
i
s (bar)
de
erfgoedinstelling Onderzoeksapparatuur
i
s
Speciale projecten
i
s
s
s
i
Publicaties Faciliteiten
voor
i
i
i i
s
i
i i
gehandicapten Andere:
i
i
De meeste zaken in de tabel spreken voor zich, enkele zaken vragen wel nog wat uitleg. Het S.M.A.K. geeft aan vroeger heel structureel kunstwerken aangekocht te hebben. Dit heeft even stilgelegen, maar men is dit opnieuw aan het opstarten. De vrienden van het Huis van Alijn financieren heel wat in het museum. Het museum stuurt elk jaar enkele voorstellen voor het financieel ondersteunen van projecten naar het bestuur van de vriendenkring. Enkele voorbeelden van reeds gerealiseerde projecten: auto, pc’s, producten voor de shop, rolgordijnen, realiseren publicatie enzovoort. Deze steun is dus wel structureel, het incidentele schuilt in het feit dat er meestal andere zaken worden aangekocht. Het VIAT en de vrienden van het MSK financieren heel wat zaken, dit is echter vooral met het geld van de subsidies ontvangen van de Vlaamse overheid. VIAT en MSK hebben natuurlijk ook zelfverworven inkomsten, maar het is niet altijd duidelijk wat met welk geld wordt betaald. In Monte Blandinio geeft aan dat zij bepaalde zaken financieren met de giften die zij ontvangen via de projectrekening van het VCM (zie boven).
36
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 48
WAARUIT HAALT DE VRIENDENKRING HET MEEST EIGEN INKOMSTEN? Enkele kringen geven aan de meeste opbrengsten te halen uit de lidgelden, dit zijn het S.M.A.K., Museum Dr. Guislain, MSK, G.V.S.A, Wereld van Kina en In Monte Blandinio. Het S.M.A.K. geeft aan ook veel inkomsten te genereren uit hun editieverkoop en ook G.V.S.A. geeft aan dat ze uit de verkoop van hun publicaties inkomsten halen. Het Huis van Alijn zegt het meest inkomsten te halen uit de exploitatie van de herberg. Bij Gent on Files geeft men aan dat hun opendeurweekend met cafetaria en tweedehandsboekenverkoop opbrengt. Het VIAT zegt dat zij meest halen uit de rondleidingen, de verkoop in de museumwinkel en het middeleeuws ontbijt tijdens de Gentse feesten.
Personele steun
Het gaat in deze vraag over vrijwilligers. We moeten hier wel opletten, want ik bedoel hier namelijk alleen het vrijwilligerswerk dat in het voordeel is van het museum. Bepaalde taken die alleen voor de vriendenvereniging nut hebben worden hier niet in opgenomen (voorbeeld het werk verricht door de penningmeester voor de vriendenkring wordt hier niet gezien als vrijwilligerswerk). Het is weliswaar duidelijk dat de lijn vaak niet gemakkelijk te trekken is. Bepaald werk dat alleen in functie van de vriendenkring gedaan wordt is namelijk soms ook ten voordele van het museum. Ik stelde ook de vraag of deze vrijwilligers een opleiding krijgen. Hier moeten we een onderscheid maken tussen opleiding en begeleiding. Begeleiding slaat voornamelijk op korte uitleg over wat er precies moet gebeuren en op welke manier. Een opleiding kan wel een ruime tijd in beslag nemen.
ZIJN ER VRIENDEN DIE OOK VRIJWILLIGERSWERK DOEN IN DE ERFGOEDINSTELLING? HOEVEEL? ZIJN ER BINNEN DE ERFGOEDINSTELLING OOK VRIJWILLIGERS DIE NIET BIJ DE VRIENDENKRING AANGESLOTEN ZIJN? Als eerste vraag ik me af hoeveel vrijwilligers er in de erfgoedinstelling actief zijn. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen vrijwilligers die ook aangesloten zijn bij de vriendenkring en vrijwilligers die onafhankelijk werken van de vriendenkring. Bij enkele erfgoedinstellingen worden vrijwilligers automatisch als vriend beschouwd. Dit is het geval bij het Huis van Alijn, Museum Dr. Guislain en MIAT. Alleen bij Huis van Alijn wordt dit concreet gesteld doordat men vrijwilligers na een bepaalde periode een lidkaart van de vrienden cadeau doet.
49
S.M.A.K.37
1
Aantal
Stads-
Stads-
Museum
Huis
archief
archeologie
Dr.
14
10 à 20
38
vrijwilligers
Wereld
Kunsthal
van
van
SPA
Guislain
Alijn
Kina
Ongeveer
23
30
MIAT
40
à
0
1
50
8
Waarvan
3
MSK
3
aangesloten bij vrienden Waarvan
1
6
allen
1
onafhankelijk van vrienden allen
Vrijwilligers zijn
22
allen
sowieso
vrienden
Als volgt onderzoek ik ook de volgende zaken. Van wie gaat het initiatief tot vrijwilligerswerk uit? Zijn de vrijwilligers verzekerd? Op welke manier krijgen de vrijwilligers informatie over de wettelijke bepalingen? Krijgen de vrijwilligers een onkostenvergoeding? Is er een opleiding voorzien voor de vrijwilligers?
S.M.A.K.
Stads-
Stads-
Museum
Huis
39
archief
archeologie
Dr.
van
van
Guislain
Alijn
Kina
EI en VR
EI
VR
Initiatief?
VR
EI en VK
Verzekering? Hoe
info
over
wettelijke
Wereld
MSK
EI en VR
EI en VR
VR
VR
x
x
x
x
x
x
x
x
Contract
Contract
Contract
Contract
Organi
Contract
Geen
?
Persoo
Alleen
Geen
Ja
nlijke
gidsen
RvA
satie-
bepalingen? Onkostenvergoeding?
en
MIAT
nota Geen
Geen
Geen
40
Soms
37
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. Per project, afhankelijk van de grootte. 39 Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 38
50
keuze Geen
Opleiding?
Soms
Geen
41
Soms
Geen
Geen
Geen
Geen
De meeste zaken die hier worden aangegeven zijn duidelijk, sommige zaken vragen wel wat extra uitleg. Het S.M.A.K. had tot voor kort enkele vrijwilligers die hen kwamen helpen. Het laatste jaar was dit niet meer het geval aangezien er een reorganisatie aan de gang is. Er blijft op dit moment slechts één vrijwilliger over. Er kan in de toekomst wel weer meer beroep worden gedaan op vrijwilligers. De dienst stadsarcheologie doet in de zomer beroep op vrijwilligers. Daarbij helpen studenten bij de campagnes, afhankelijk van de omvang zijn dat er tussen 10 en 20. Wat zeer uitzonderlijk is voor Museum Dr. Guislain is dat er ook psychiatrische patiënten (een deel van het gebouw
is
nog
steeds
een
psychiatrische
instelling)
vrijwilligerswerk
doen.
Ook
via
externe
werkbegeleidingsbureaus komen er vrijwilligers in het museum terecht. Binnen het Huis van Alijn is er een vrijwilliger actief die via het OCMW tewerkgesteld is, die niet als vriend beschouwd wordt. Zij stimuleren mensen om op die manier zachtjesaan terug of nieuw op de arbeidsmarkt te komen. In het MIAT zijn er ongeveer 40 à 50 vrijwilligers actief. Deze worden allemaal aanzien als vrienden, hoewel de meesten geen betalend lid zijn. Opvallend bij het MIAT is dat veel vrijwilligers zelf specialisten zijn op het vlak van industriële archeologie. Zij weten hoe de machines werken (eventueel omdat ze zelf vroeger dit beroep uitoefenden). In de Wereld van Kina zijn er drie mensen die vrijwilligerswerk doen. Zij houden zich voornamelijk bezig met onderzoek en registratie van objecten. In dit museum gaat dit meestal samen, aangezien bepaalde schelpen/fossielen/mineralen gedetermineerd moeten worden om zo te bepalen van welke soort ze zijn. De mensen die dit werk doen zijn telkens specialisten, vaak wetenschappers/professoren/doctors. In de Kunsthal Sint-Pietersabdij wordt geen vrijwilligerswerk gedaan. Het is mij niet duidelijk geworden hoe dat komt.
40
Afhankelijk van de functie die men uitvoert. Gidsen krijgen altijd een onkostenvergoeding. Gidsen krijgen een opleiding. Mensen afkomstig uit de psychiatrische instelling of tewerkgesteld via een werkbegeleidingsbureau worden intensief begeleid. 41
51
WELKE FUNCTIES/TAKEN NEMEN DEZE VRIJWILLIGERS VOOR HUN REKENING? S.M.A.K.
Stads-
Stads-
Museum
Huis
42
archief
archeol
Dr.
ogie
MIAT
Wereld
Kunst-
van
van
hal SPA
Guislain
Alijn
Kina
x
x
MSK
Ticketverkoop Informatiebalie x
Suppoost
x
Gids
x x
Museumwinkel Museumcafetaria Catering
x
bij
x
x
x
x
x x
evenementen x
Onderzoek Opzetten
x
x
x
van
tentoonstellingen Restauratie
van
x
van
x
x
objecten Registratie
x
x
x
x
objecten x
Schoonmaken gebouw
x
Knipselarchief bijhouden Museumbibliotheek
x
Administratief werk
x
voor
x
x
de
erfgoedinstelling x
Technisch
x
onderhoud/herstel Andere:
43
x
44
x
x
45
46
x
47
x
42
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. Hulp bij het werk van Griet Van de Velde, coördinator van de vriendenkring. 44 Ontsluiten 45 Chauffeur 46 Klusjesman 47 Specialisten van machines voor demonstraties. 43
52
In de vragenlijst vroeg ik ook welke taken zowel door personeel als door vrijwilligers worden gedaan en welke alleen door vrijwilligers. Deze gegevens lijken mij hier ook minder relevant, maar zijn dus wel terug te vinden in de lijsten in bijlage.
WIE ORGANISEERT DE ACTIVITEITEN? Van de negen vriendenkringen zijn er drie waarvan de erfgoedinstelling zelf alle activiteiten organiseert. Dit is het geval bij het Museum Dr. Guislain, VIAT en Schoolmuseum Michel Thiery. Bij VIAT moeten we de opmerking maken dat het museumpersoneel dat deze activiteiten organiseert door het VIAT wordt betaald via subsidies van de Vlaamse overheid. Bij de vrienden van Schoolmuseum Michel Thiery moet er ook opgemerkt worden dat er amper activiteiten zijn. Er zijn vier vriendenverenigingen die zelf de activiteiten organiseren, namelijk het Huis van Alijn, In Monte Blandinio, Gent on Files en G.V.S.A. Het Gent on Files geeft wel aan dat er soms zaken georganiseerd worden in samenspraak met het Stadsarchief, zoals de opendeurdag. Ook de G.V.S.A. zegt dat de Dienst Stadsarcheologie af en toe bepaalde zaken organiseert, zoals lezingen. In Monte Blandinio geeft aan dat zij voor bepaalde activiteiten aansluiten bij publieksactiviteiten die door de Kunsthal zelf zijn georganiseerd. In het geval van het S.M.A.K. is er een voltijds personeelslid in dienst dat alles regelt. Bij het MSK worden het grootste deel van de zaken door een personeelslid van het museum zelf georganiseerd, maar voor het organiseren van reizen krijgt men hulp van een werkgroep van vijf vrienden. We moeten ook opmerken dat sommige vrienden die bepaalde activiteiten organiseren, tegelijkertijd ook personeel van de erfgoedinstelling zijn. In dat geval is het dus niet altijd duidelijk in welke hoedanigheid (vriend of personeel) bepaalde zaken worden uitgevoerd. Misschien worden er wel bepaalde zaken voor de vrienden gedaan tijdens de werkuren.
Andere steun
OP WELKE ANDERE VLAKKEN DAN PERSONELE, MATERIËLE OF FINANCIËLE STEUN, ONDERSTEUNT DE VRIENDENKRING DE ERFGOEDINSTELLING? DIT GAAT DAN OVER PROFESSIONEEL ADVIES (JURIDISCH, PR, ACCOUNTANCY, (KUNST) GESCHIEDENIS/INHOUDELIJK). Het S.M.A.K., VIAT, MSK en In Monte Blandinio geven aan dat dit nooit gebeurt. Andere erfgoedinstellingen geven aan dat dit heel sporadisch eens gebeurt. Het Huis van Alijn doet soms beroep op een jurist die lid is van de vriendenkring.
53
Opvallend is dat, indien er wordt aangegeven dat de erfgoedinstellingen hulp krijgen van de vriendenkring, het meestal om inhoudelijke zaken gaat. Bij Gent On Files zijn er heel wat mensen met kennis in verband met archivistiek, er zijn heel wat archeologen lid van de G.V.S.A. Ook bij de Wereld van Kina geven de vrienden inhoudelijk advies, er zijn immers heel wat biologen en archeologen lid van deze vriendenkring. Zij helpen met het determineren en onderzoeken van fossielen, mineralen en stenen. Het Museum Dr. Guislain krijgt geen advies van hun vrienden zelf, maar heeft wel een adviesraad met enkele kenners op inhoudelijk vlak. Daarin zetelt onder andere een psychiater, een fotograaf, een etnograaf, een kunstenaar enzovoort. Zij komen jaarlijks bijeen en kunnen ad hoc gecontacteerd worden. Deze adviesraad staat echter los van de vriendenkring.
TREEDT DE VRIENDENKRING OP ALS BELANGENBEHARTIGER VAN DE ERFGOEDINSTELLING IN CONTACTEN MET OVERHEDEN OF SUBSIDIËNTEN? Het S.M.A.K. en het MSK zeggen dat hun vriendenkring de belangen van de erfgoedinstelling behartigt. Bij het S.M.A.K. gebeurt dit zeer uitgebreid en dit stond de laatste jaren vooral in teken van het bekomen van de floraliënhal als uitbreiding voor het museum en het bekomen van een museumplein tussen het S.M.A.K. en het MSK. Dit gebeurde door bijvoorbeeld contacten te leggen met de pers en de beleidsmensen, maquettes te ontwerpen enzovoort. Ook bij het MSK is dit al vaker gebeurd, onder andere onlangs toen de stad de toegangsgelden van de musea optrok en daardoor de vrienden geen gratis toegang meer konden verkrijgen. Toen is men naar het stadsbestuur gestapt om te vragen dit ongedaan te maken. Gent on Files, G.V.S.A. en VIAT geven aan dat er ad hoc aan belangenbehartiging gedaan wordt. Dit doet men door bepaalde mensen aan te spreken om meer middelen te verkrijgen voor de eigen erfgoedinstelling. Bij Gent on Files is men daar ondertussen enigszins van afgestapt, omdat men ondervond dat dit niet de vruchten afwierp die men verwachtte. De Wereld van Kina gaf aan dat de vrienden nu niet aan belangenbehartiging doen, maar dat dit in het verleden wel gebeurd is. Op een gegeven moment was er sprake van de sluiting van het museum en toen hebben de vrienden gezamenlijk een brief verstuurd naar de bevoegde personen. Museum Dr. Guislain, Huis van Alijn en In Monte Blandinio geven aan dat er door de vrienden nooit aan belangenbehartiging wordt gedaan voor de instelling.
5.6. RELATIE TUSSEN ERFGOEDINSTELLING EN VRIENDENKRING
HEBBEN ÉÉN OF MEER PERSONEELSLEDEN VAN DE ERFGOEDINSTELLING EN/OF LEDEN VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE ERFGOEDINSTELLING ZITTING IN HET BESTUUR VAN DE VRIENDENKRING?
54
Vijf erfgoedinstellingen geven aan dat er iemand van hun raad van bestuur of iemand van het personeel ook zetelt in het bestuur van de vrienden. Bestuursfunctie bestuur
in van
Functie
personeel
erfgoedinstelling
Bestuursfunctie
in
het
vriendenbestuur
erfgoedinstelling S.M.A.K.48
Gent
on
Raadslid
Voorzitter
Raadslid
Penningmeester
Raadslid
Secretaris Consulent
Raadslid
Consulent
Raadslid
Fotograaf
Raadslid
Terreintechnicus
Raadslid
Archeoloog
Raadslid
Archeoloog
Raadslid
Archeoloog
Raadslid
Archeoloog
Raadslid
Museumdirecteur
Raadslid
Adjunct van de directie
Raadslid
Files
GVSA
Huis van Alijn MSK
WORDEN DE VERGADERINGEN VAN HET VRIENDENBESTUUR BIJGEWOOND DOOR ÉÉN OF MEER PERSONEELSLEDEN VAN DE ERFGOEDINSTELLING? Elke erfgoedinstelling geeft aan dat de vergaderingen van de raad van bestuur van de vrienden worden bijgewoond door minstens één personeelslid van de erfgoedinstelling. Het S.M.A.K., Gent On Files, G.V.S.A., Huis van Alijn, MIAT, Wereld van Kina en In Monte Blandinio zeggen dat de directeur steeds aanwezig is op de vergaderingen. Bij het MSK is de directeur af en toe aanwezig. Er zijn twee personeelsleden die op structurele basis deze vergaderingen bijwonen. Bij het S.M.A.K. wordt de directeur vergezeld door de zakelijk leider.
48
Voor namen van erfgoedinstellingen en vriendenkringen, zie pagina 20. 55
ZIJN ER VRIENDEN (OF LEDEN VAN DE RAAD VAN BESTUUR) DIE DEEL UITMAKEN VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE ERFGOEDINSTELLING? Enkel bij de erfgoedinstellingen die geen stadsdienst zijn is er een raad van bestuur van de erfgoedinstelling (niet van toepassing voor Gent on Files, G.V.S.A., Wereld van Kina, MIAT, Museum Dr. Guislain, Kunsthal Sint-Pieters, MSK).
Vrienden
Functie in de raad van bestuur erfgoedinstelling
Huis van Alijn
Voorzitter
Raadslid
S.M.A.K.
Voorzitter
Raadslid
Penningmeester
Raadslid
Ondervoorzitter
Raadslid
HOE KAN DE VERSTANDHOUDING TUSSEN DE VRIENDEN EN DE ERFGOEDINSTELLING OMSCHREVEN WORDEN? WAT IS HIERVAN DE REDEN? Zelf gaf ik bij de invullijst een schaal aan met de volgende mogelijkheden: zeer goed, goed, matig, slecht, zeer slecht. We moeten er ons van bewust zijn dat enkele ervan wel gegeven zijn omdat ze sociaal wenselijk zijn. De kans dat dit gebeurt is immers groter indien het interview face-to-face wordt afgenomen. Ik ben er ervan bewust dat het antwoord wat men krijgt erg afhankelijk is van wie uit welke hoek (vriendenkring of erfgoedinstelling) de vraag beantwoordt. Vier maal gaf men aan dat er een zeer goede verstandhouding is tussen de erfgoedinstelling en de vriendenkring. Gent on Files geeft aan dat deze samenwerking zo goed verloopt omdat men zich duidelijk inzet voor hetzelfde doel. Het Huis van Alijn zegt dat deze zeer goede samenwerking het gevolg is van intensief overleg en goede communicatie, wederzijdse betrokkenheid en interesse en een respectvolle omgang langs beide kanten. De samenwerking tussen In Monte Blandinio en Kunsthal Sint-Pietersabdij is als zeer goed te omschrijven, aangezien beide partijen een enorm voordeel zien in de samenwerking met de ander. Er is sprake van een symbiose. De relatie tussen de vrienden van het MSK en het MSK is ook als zeer goed te omschrijven, wegens goede communicatie tussen beide. De vrienden ondersteunen heel wat zaken en worden gezien als de beste ambassadeurs van het museum. Vier maal werd er aangegeven dat de verhouding tussen de erfgoedinstelling en de vriendenkring goed is. Het S.M.A.K. geeft aan dat de vlotheid van samenwerking met ups en downs verloopt. Op dit moment gaat het goed, na enkele jaren geleden een crisis meegemaakt te hebben. Nu zou de reorganisatie moeten zorgen voor 56
opnieuw een vlottere samenwerking. De G.V.S.A. geeft aan dat de samenwerking soms wat stroef verloopt, maar wel steeds correct. Het is de bedoeling dat de vriendenkring de erfgoedinstelling ondersteunt. Het Museum Dr. Guislain geeft aan dat de samenwerking als goed kan omschreven worden. De reden hiervoor ziet men in het feit dat de vrienden tevreden zijn over de voordelen die het lidmaatschap hen bieden. Het feit dat deze museummedewerkster niet aangeeft dat de samenwerking “zeer goed” verloopt, kan misschien gezien worden in het feit dat de vriendenkring weinig voordelen biedt aan de erfgoedinstelling zelf, waardoor men het gevoel heeft dat dit voornamelijk extra werk oplevert, maar weinig return biedt. Ook het MIAT geeft aan dat de relatie als goed te omschrijven is, omdat men samen naar hetzelfde doel streeft. Om de relatie als “zeer goed” te kunnen omschrijven verwacht het museumpersoneel een actievere en meer betrokken vriendenkring. Nu staat men nogal los van elkaar. De Wereld van Kina geeft aan dat de verstandhouding tussen hen en de vriendenkring matig is. De reden zit in het feit dat de vriendenkring weinig actief is en vastgeroest is in zijn gewoontes.
DOOR WIE WORDT HET BELEID VAN DE VRIENDENKRING BEPAALD? De meeste vriendenkringen (Gent on Files, G.V.S.A., Huis van Alijn, VIAT, In Monte Blandinio en MSK) geven aan dat het beleid van de vriendenvereniging bepaald wordt zowel door de raad van bestuur van de vriendenkring als door de erfgoedinstelling. Het beleid van de vrienden van Schoolmuseum Michel Thiery wordt alleen bepaald door de raad van bestuur van de vriendenkring. Het beleid van de vrienden van Museum Dr. Guislain wordt alleen door het museum bepaald, wat zeer logisch is aangezien de vriendenkring geen eigen raad van bestuur heeft. Voor het S.M.A.K. is het zo dat de beslissingen over de activiteiten worden genomen door het betaald personeelslid van de vrienden die alles voorlegt aan de Raad van Bestuur. Het beleid over aankoop en financiën en dergelijke wordt bepaald door de Raad van Bestuur van de vriendenkring.
5.7. CONTACTEN MET ANDERE VERENIGINGEN
HEEFT (HET BESTUUR VAN) DE VRIENDENKRING CONTACT MET ANDERE VRIENDENKRINGEN VAN ERFGOEDINSTELLINGEN? Zes van de negen vriendenkringen geven aan dat ze geen officiële contacten hebben met andere instellingen. Dit is het geval bij het S.M.A.K., Gent on Files, Museum Dr. Guislain, Huis van Alijn, Schoolmuseum Michel Thiery en In Monte Blandinio. Het MSK heeft wel officieel contact met andere vriendenkringen. Samen met de vrienden van het Groeningemuseum van Brugge en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen worden er activiteiten georganiseerd. Zij bezoeken elkaars tentoonstellingen, maar het is alleen in Gent dat de leden elkaar ook kunnen ontmoeten. 57
VIAT en G.V.S.A. hebben ook officieel contact met elkaar via vzw OFOBIE (Oost-Vlaamse Federatie voor Oudheidkundig Bodemonderzoek en Industrieel Erfgoed). Deze vzw groepeert drie andere vzw’s, namelijk de G.V.S.A, VIAT en VOBOV (Verbond voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Oost-Vlaanderen) en krijgen subsidies van de provincie Oost-Vlaanderen op voorwaarde dat men samen activiteiten organiseert. Hierop kunnen de leden elkaar ontmoeten.
Er is ook sprake van de officieuze contacten. G.V.S.A. en Gent on Files geven aan dat er vaak contact is tussen hen, maar men kan niet spreken van georganiseerde samenwerking. Doordat beide erfgoedinstellingen in hetzelfde gebouw gevestigd zijn, werken deze af en toe samen. Het gebeurt dan wel eens dat voor sommige activiteiten allebei de vriendenkringen uitgenodigd zijn. De vriendenkringen onderling werken echter niet samen. Het is wel zo dat zij elkaars activiteiten in elkaars blad aankondigen. Het komt vaak voor dat leden lid zijn van één of meer vriendenkringen. Van enkele vriendenkringen mocht ik de ledenlijst inkijken om te kunnen bekijken hoeveel overlappende leden er tussen de verschillende instellingen zijn. Er zijn 33 mensen zowel lid van VIAT als van G.V.S.A. 23 mensen zijn zowel lid van VIAT als van Gent on Files. Tussen Gent on Files en G.V.S.A. zijn er 39 overlappende leden. Van al deze gezamenlijke leden zijn er tien die van alle drie de vriendenkringen lid zijn. De getallen die ik hier weergeef kunnen niet geverifieerd worden, aangezien het, wegens het respecteren van de privacy van de leden, niet toegestaan was de gegevens van deze mensen te publiceren.
IS DE VRIENDENKRING AANGESLOTEN BIJ DE FEDERATIE VAN DE VRIENDEN VAN DE MUSEA VAN BELGIË? INDIEN U OP DE HOOGTE BENT VAN HET BESTAAN VAN DE VERENIGING, MAAR TOCH GEEN LID BENT, WAT IS DAAR DE REDEN VAN? Enkel de vrienden van het MSK zijn aangesloten bij de FVMB. De rest is geen lid. Voor Gent on Files en G.V.S.A. is dit niet van toepassing, aangezien het geen musea zijn. Ook In Monte Blandinio zegt dat dit niet voor hen bestemd is, aangezien zijn een kunsthal zijn een geen museum in de strikte zin van het woord. Van de vriendenkringen die niet aangesloten zijn zijn er drie die niet op de hoogte waren van het bestaan van deze federatie (Museum Dr. Guislain, VIAT en Wereld van Kina). De twee andere hadden er wel al van gehoord, maar zien het nut of het belang van een lidmaatschap niet in.
5.8. CONCLUSIES In dit punt wil ik even de opmerkelijkste zaken aanhalen die ik uit deze gestructureerde interviews haalde. Het valt me op dat er in de laatste 15 jaar vier nieuwe vriendenkringen ontstaan zijn, wat kan wijzen op een hernieuwde populariteit van dit soort verenigingen. Ook stellen we vast dat er slechts één vriendenkring is die geen apart vzw
58
statuut heeft. We zien dat er maar twee erfgoedinstellingen zijn die een aanzienlijk bedrag binnenhalen via de jaarlijkse lidmaatschapbijdragen van de vrienden. Er is maar één vriendenkring die een personeelslid betaalt met geld dat uit de inkomsten van de vrienden afkomstig is. We kunnen hierbij opmerken dat het personeel in de andere erfgoedinstellingen dat zich bezighoudt met de vriendenkring, vaak overbevraagd is omdat dit meestal niet in hun functieomschrijving gevat is. Als we de bestuursleden van de verschillende kringen erbij nemen, zien we dat dit voornamelijk hoogopgeleide mannen tussen de 45 en 64 jaar zijn. Verder merken we op dat de vrienden verschillende soorten voordelen krijgen in ruil voor de bijdrage die ze jaarlijks doen. Het is opvallend dat er maar één vriendenkring is die heel nauwgezet de kosten voor deze vriendenkring bijhoudt, zodat ze ook weten of deze werking al dan niet break-even draait. Er zijn maar drie vriendenkringen die volmondig durven zeggen dat de ledenbijdragen de kosten van de vriendenwerking dekken. Vaak wordt er verwezen naar de hoge kosten van het drukwerk, die dit veroorzaken. De vrienden steunen de erfgoedinstellingen op verschillende manieren. Zeven vriendenkringen stellen dat ze de erfgoedinstelling financieel ondersteunen, waarvan drie via het aantrekken van business-leden. Twee instellingen geven aan dat ze giften stimuleren voor hun projectrekening, Een kring stelt dat ze zorgt voor sponsoring en projectsubsidies. Een andere baat de museumherberg uit en nog een andere kring geeft aan een opendeurweekend te organiseren. Daarmee kunnen allerhande zaken voor de erfgoedinstellingen worden aangekocht. Er wordt in de erfgoedinstellingen ook vaak vrijwilligerswerk uitgevoerd en in vijf kringen zijn deze vrijwilligers (deels) afkomstig uit of geïntegreerd in de vriendenkring. De organisatie van de vriendenactiviteiten worden in vijf van de negen gevallen door de vriendenkring zelf gedaan, drie ervan geven aan daarvoor af en toe samen te werken met de erfgoedinstelling. Eén vriendenkring doet dit door het betalen van één voltijdse werkkracht. We zien dat er tussen de vriendenkringen onderling weinig officieel contact is, maar we merkten wel op dat sommige leden van verschillende verenigingen tegelijkertijd lid zijn. Er is slechts één erfgoedinstelling lid van de FVMB.
59
6. THEORIE IN VERBAND MET VRIENDENKRINGEN Om een beeld te krijgen van hoe vriendenkringen georganiseerd kunnen zijn, moeten we er even de literatuur bij halen. Het is de bedoeling dat dit theoretisch kader de basis vormt voor de aanbevelingen die later in de scriptie worden geformuleerd.
6.1. IS EEN VRIENDENKRING DE MOEITE WAARD?
Vriendenkringen kunnen geïnitieerd worden door twee partijen, namelijk het museum dat een groep geïnteresseerden aantrekt enerzijds en een groep sympathisanten die zich verenigt en aansluiting zoekt bij het museum anderzijds . Voor beide groepen is het van belang, vooraleer van start te gaan, even te bezinnen. Ik ga hier echter enkel uit van het eerste scenario. Ik kreeg namelijk de opdracht van het STAM om te onderzoeken of zij een eventuele vriendenkring kan opstarten en niet van een groep sympathisanten. Straks overlopen we op welke manieren een vriendenkring kan worden georganiseerd en welke zaken er allemaal bij komen kijken. Maar voor we dat doen moet ik er op wijzen dat er een fundamentele vraag moet gesteld worden, namelijk of het al dan niet de moeite waard is voor een museum om een vriendenkring op te starten. Een vriendenkring kan veel voordelen bieden, zoals het ontwikkelen van een maatschappelijk draagvlak, het betalen van een financiële bijdrage, vrijwilligerswerk genereren enzovoort. Maar men mag niet uit het oog verliezen dat een vriendenkring vaak ook veel energie en geld kost. Men moet dus steeds overwegen of de voordelen die men uit de vriendenkring haalt, opwegen tegen de input die men als museum doet. Er wordt dan ook overal in de literatuur aangeraden om op voorhand deze denkoefening te maken.
6.2. HOE ZIJN VRIENDENKRINGEN GEORGANISEERD?
Welk soort vriendenkring je opricht, zal heel erg afhangen van wat je als museum precies van je vriendenkring verwacht. Wil men vooral financiële ondersteuning? Wil men graag vrijwilligers betrekken? Wil men een klankbord over wat het publiek van het museum vindt? Wil men politieke steun? Er kunnen veel vragen gesteld worden. Het is als museum belangrijk zich een duidelijk beeld te vormen van deze verwachtingen vooraleer men beslist op welke manier men de vriendenkring zal organiseren.
60
Er zijn in de literatuur twee organisatiemodellen voor een vriendenkring te onderscheiden. Dit komt ongeveer neer op een Europees en een Amerikaans model. Laat ons eerst even het Amerikaans model van naderbij bekijken. Het Amerikaanse model ziet vrienden voornamelijk als klanten, waarbij er een transactie plaatsvindt tussen de aanbieder van een product of een dienst (in dit geval een museum) en de klant (de vriend). Daarbij institutionaliseert het museum zelf de relatie met de vrienden in plaats van de vrienden een aparte vereniging te laten opstarten. De mensen zijn dus meteen lid van het museum en niet van een vereniging (in het Vlaams geval een vzw). Dit impliceert dat het museum zelf personeel in dienst heeft om de zaken voor deze vrienden te organiseren. De relatie tussen de vrienden en het museum is in dit geval zeer helder gesteld (Meijer, M., 1996: 812). Bij dit model zal men ook vaker verschillende consumentencategorieën onderscheiden (leden in verschillende contributieschalen, bedrijfslidmaatschappen, donateurs, …). Deze manier van werken steunt op het principe dat wie meer geeft, ook meer voordelen mag ontvangen. Deze gelaagdheid onder de leden (want zo worden de vrienden in dit model vaak genoemd) heeft als positief gevolg dat het vaak veel geld in het laatje brengt. Omdat deze vrienden niet in een vereniging worden samengebracht, is het voor het museum vaak ook een voordeel dat deze begunstigers redelijk anoniem blijven en het museum dus minder verplichtingen heeft tegenover deze weldoeners (Bevers, M.A., 1992: 7). Een nadeel aan dit Amerikaans model van vrienden is echter dat het de distinctieneigingen onder het publiek aanwakkert. Grof gesteld komt het er op neer dat men de vriendschap afkoopt en er een soort van doorgedreven hiërarchie onder de cultuurconsumenten wordt aangebracht (Bevers, M.A., 1992: 7). Een ander nadeel aan dit model is dat deze vorm van organisatie enkel kan voor grote musea met veel subsidies of voor musea met veel vrienden (die dus samen een grote financiële bijdrage leveren). Het is immers zo dat enkel dan genoeg geld voorhanden is om een (eventuele part-time) medewerker aan te stellen om de vriendenkring te ondersteunen (Timmermans, J., 1996: 9).
Het tweede model is het Europees model, dat de vrienden minder ziet als klanten en meer waarde zal hechten aan de persoonlijke band met hen. Vrienden zullen zich ook meestal verenigen in een vzw of een stichting die meestal een min of meer zelfstandige positie inneemt. Daarbij is er ook een eigen raad van bestuur aangesteld (Timmermans, J., 1996: 9) Het grote voordeel aan dit model is volgens mij dat de raad van bestuur van de vriendenkring vaak heel wat taken op zich neemt voor de vriendenkring, die in het Amerikaanse systeem door een betaald personeel van het museum worden uitgevoerd. Zij organiseren lezingen en reizen, doen mailings, bekommeren zich over het tijdschrift of de nieuwsbrief, enzovoort. Het grootste voordeel uit zich uiteindelijk in de betrokkenheid van de vrienden bij de instelling, door het feit dat (een deel van) de vrienden zich inzetten hiervoor. Toch moeten we
61
opmerken dat het feit op zich dat er een raad van bestuur is, geen garantie is voor het feit dat deze ook altijd even actief is. Een nadeel aan dit model is dat de verhouding tussen de vrienden en het museum vaak niet duidelijk genoeg gesteld is (Timmermans, J., 1996, 9) en dit kan soms negatief uitdraaien voor de musea. “De Vriend kan”, zoals een medewerker van het Kröller-Müllermuseum het in de Volkskrant stelde, “makkelijk een machtsblok worden” (Schoonenboom, M., 2006: 5). Vaak brengt deze vorm van financiering ook heel wat minder geld in het laatje.
Alix Slater paste een andere manier toe om verschillende vriendenkringen te onderscheiden (Slater, A., 2004: 238260). Men legde zich bij dit onderzoek enkel toe op Britse vriendenkringen. De bedoeling was om vriendenkringen onder te brengen in verschillende types door ze te beoordelen op hun organisatorische prestatie. Men onderzoekt bepaalde karakteristieken die men als organisatorisch slechter of beter beoordeelt, met een score van 1 tot 3. •
Graad van autonomie/integratie van de vriendenkring in de organisatie: hoe meer een vriendenkring qua doelstellingen en activiteiten op dezelfde lijn ligt met het museum en op hoe meer vlakken (bijvoorbeeld fondsenwerving, marketing en doelgroepenbeleid) dat zo is, hoe hoger de organisatorische prestatie ingeschat wordt.
•
Aantal en stratificatie van ledencategorieën: Hoe groter het aantal vriendencategorieën en hoe meer aandacht men besteedt aan een langdurige vriendenrelatie, hoe hoger de organisatorische prestatie geacht wordt. Indien het ledenaantal gestegen is, is de organisatorische prestatie hoger dan indien het aantal gedaald is.
•
Fondsenwerving en marketing benaderingen: hoe strategischer de fondsenwerving georganiseerd is, in functie van de organisatorische doelen en hoe meer verschillende vormen van lidmaatschap en giftengewoontes er beschikbaar zijn, hoe hoger men de organisatorische prestatie acht. Hoe groter het aanbod van verschillende marketing tools in functie van de strategische communicatie doelen, hoe hoger de organisatorische prestatie. Indien men via veel verschillende kanalen lid kan worden en indien deze via massale marketing promoties gecommuniceerd worden, hoe hoger men de organisatorische prestatie inschat.
•
Mate van professionalisme in het museum: hoe hoger de graad van betaalde functies ten opzichte van de vrijwilligers aan het werk en hoe hoger het niveau van businessplanning die de vrienden ondersteunt, hoe hoger de organisatorische prestatie. Indien de organisatie een “charitable status” heeft (i.e. een wettelijke status waarbij het aan de organisatie toegestaan is om giften fiscaal aftrekbaar te maken), schat men de organisatorische prestatie hoger in dan indien men deze status niet heeft.
•
Gebruik van publieksonderzoek en evaluatie: hoe frequenter dit soort onderzoek wordt gedaan en hoe diepgaander de evaluatie gebeurt, hoe hoger de organisatorische prestatie wordt ingeschat. 62
Uiteindelijk komt Slater er op uit dat de vriendenkringen van musea die onderzocht zijn in Groot-Brittannië, in drie types kunnen worden onderverdeeld. De eerste heet de “Social Club Group” en wordt omschreven als een groep waarin een handvol toegewijde mensen een klein sociaal clubje runnen zonder formele samenstelling. Aan de andere kant van het spectrum vinden we het “Integrated Membership Scheme”, waarbij de vriendenkring gerund wordt door het managementteam van het museum met als doel het vervullen van de strategische doelstellingen van het museum. In het midden van deze twee vinden we het “Public Members Scheme” met een semiprofessionele organisatie die door een apart orgaan kan worden uitgevoerd of door de instelling zelf (Slater, A., 2004:248-249). Deze drie types zal hij in dit artikel verder onderverdelen in subtypes, maar daar gaan we hier niet dieper op in. We moeten hierbij opmerken dat Slater eigenlijk vooral uitgaat van het Amerikaans model. Dit kunnen we voornamelijk zien aan het feit dat men ervan uitgaat dat de organisatorische prestatie hoger is indien men veel verschillende categorieën leden heeft en veel verschillende mogelijkheden heeft om giften te doen. Dit onderzoek hecht minder belang aan de sociale functie van een vriendenkring, want het type dat volgens hen dan ook als minst georganiseerd gezien wordt, noemt niet toevallig de “Social Club Group”. Bij een goed georganiseerde vriendenkring is de sociale functie minder belangrijk of minder prominent aanwezig. Het is voornamelijk interessant om dit onderzoek te gebruiken in het licht van wat Slater ziet als de organisatorische prestatie. Er wordt met dit onderzoek eigenlijk geïmpliceerd dat vriendenkringen het best zouden streven naar een vriendenkring die organisatorisch het best presteert. De kenmerken die hij hiervoor aanhaalt, zullen wij ook bekijken, want natuurlijk wil het STAM een vriendenkring die organisatorisch goed presteert. Maar natuurlijk moeten we ook bekijken wat binnen de mogelijkheden ligt om organisatorisch zo goed mogelijk te presteren. We komen hier op terug in hoofdstuk 8.
Eerder haalden we het verschil aan tussen het Amerikaanse en het Europese model. Dit onderscheid wordt ook door Helen Bussell en Deborah Forbes gesteld in een schema. Zij onderzochten verschillende vriendenkringen van theaters in Groot-Brittannië en onderscheiden twee modellen. Wat wij hierboven aangaven als het Europees model, noemen zij het vriendenconcept, aangezien er het meest belang wordt gehecht aan de persoonlijke band met de vrienden. Het Amerikaans model noemen zij het loyaliteitsconcept, aangezien het belangrijkste doel hierbij is het behouden of vergroten van het loyaliteitsgevoel van hun ‘klanten’. Zij stellen deze concepten voor in functie van vrienden van theaters, maar deze zijn naar mijn mening ook toe te passen op erfgoedinstellingen of musea. Enkele zaken heb ik hier aangepast aan de museumcontext (Bussell, H. en Forbes, D., 2006: 45).
63
Vriendenconcept
Loyaliteitsconcept
Wie doet het management?
Vriendenbestuur
Museummanagement
Doelen
-Ondersteuning
voor
fondsenwerving,
museum
(via
vrijwilligerswerk,
-Inkomsten genereren -Meer bezoekers aantrekken
ambassadeurschap) -Het verhogen van de museumbeleving -Sociale ondersteuning voor leden Profiel van lidmaatschap
Gelijkgestemden
Motivatie voor de leden
-Geloof
in
Iedereen die de bijdrage kan betalen het
belang
van
Financiële voordelen
geschiedenis/erfgoed -Nood
aan
aansluiting
bij
een
vereniging Voordelen voor de leden
-Intrinsiek
-Extrinsiek
-Het museum zijn doelen helpen te
-Gerangschikt volgens klantenstatus
bereiken
-Afhankelijk van uitgegeven bedrag
-Sociale banden met andere leden en “historici/tentoonstellingsmakers” Ledenparticipatie
Geëngageerd in het lokale culturele
Aanwezig bij bezoek aan tentoonstelling
milieu Vertegenwoordiging/invloed
Vertegenwoordigd bij museumbestuur
Invloed gelinkt aan financiële bijdrage
Voordelen voor het museum
Verdedigers, ondersteuning en fondsen
Behoud
van
klanten
die
meest
financieren Band met de gemeenschap
- Leden maken deel uit van de lokale
Enkel een band met leden
gemeenschap -Het museum staat in het centrum van de gemeenschap
Bussell en Forbes grijpen ook terug op de bevindingen van Alix Slater, die vriendenkringen opdeelt in “Social Club Group”, “Public Members Scheme” en “Integrated Membership Scheme”. Ze geven aan dat het museummanagement moet kiezen welk model van vriendenkring het best past bij de culturele instelling. Zij stellen dat dit bijvoorbeeld kan afhangen van de mate van concurrentie in de buurt. Indien er grote concurrentie is, stellen zij dat men beter kan opteren voor een “Integrated Membership Scheme” (met nadruk op financiële voordelen, dat eerder aanleunt bij het loyaliteitsconcept). Verder kan men de vriendenkring aanpassen aan de tijd die de vrienden
64
kunnen vrijmaken om zaken te doen voor de vriendenkring. Dit is bijvoorbeeld het geval indien veel jonggepensioneerden deel uitmaken van de vriendenkring. Indien dit het geval is, kan men de vriendengroep volgens hen meer autonomie geven dan indien de vrienden minder tijd hebben om zich in te zetten voor de vriendenkring. Zij kunnen meer baat hebben bij een vriendenconcept dan bij een loyaliteitsconcept (Bussell, H. en Forbes, D., 2006:47-48).
We stelden in het begin van dit theoretisch kader dat hoe je je vriendenkring organiseert ook zal afhangen van wat je van je vriendenkring verwacht. Ik overloop even de verschillende rollen die een vriendenkring volgens Clara Hibma (Hibma, C., 1990: 129-130) kan spelen voor een museum en bedenken welke rollen best passen bij welk model van de twee die we hierboven schetsten. •
Vrienden kunnen financiële en materiële steun verschaffen (eerder zo bij Amerikaans model)
•
Vrienden kunnen een spreekbuis zijn van het publiek (kan bij beide modellen)
•
Vrienden kunnen een maatschappelijk draagvlak creëren voor de instelling (eerder zo bij Europees model)
•
Vrienden kunnen een belangrijke rol spelen in public relations en kunnen ook ingezet worden als marketinginstrument (kan bij beide modellen)
•
Vrienden kunnen de bron en organisator van personele steun zijn (vooral bij Europees model)
•
Vrienden kunnen ook de organisator van vriendenactiviteiten zijn (vooral bij Europees model)
Bussell en Forbes onderschrijven ook het model van Lester, Parnell en Carraher dat stelt dat een vriendenkring verschillende stadia doormaakt in hun bestaan. Zo is er de fase van het ontstaan, waarbij de beslissingen worden genomen door enkele mensen die de vriendenkring oprichtten en waarbij de sociale activiteiten de belangrijkste zijn. Daarna is er de fase van het overleven, waarbij men zoekt naar manieren om te groeien, waarbij ook het generen van financiële steun belangrijk is en het lidmaatschap open is voor iedereen. Een derde fase wordt omschreven als de succes-fase, waarbij formele structuren worden opgezet en een comité wordt opgericht. Daarna kan men ofwel overgaan naar een fase van verval, waarbij een kleine elite de boel runt en zich verder niet bezighoudt met het zoeken naar nieuwe leden en nieuwe ideeën. Maar men kan ook zorgen dat men in een fase van hernieuwing terechtkomt, waarbij de instelling en de vrienden nauw samenwerken en waarbij de vrienden worden gezien als een vitaal deel van de instelling. Daarbij is het duidelijk dat de culturele instelling eerst komt, en dan pas de vriendenkring. Lester, Parnell en Carraher stellen dat het van belang is voor een culturele instelling en hun vriendenkring om te bekijken in welke fase men terechtgekomen is, om zo te weten welke keuzes men moet maken en welke weg men kan uitgaan (Lester, D.L., Parnell J.A. en Carraher, S., 2003 gelezen in Bussell, H. en Forbes, D., 2006: 41-42).
65
6.3. VRIENDEN, DONATEURS EN VRIJWILLIGERS We moeten erkennen dat er verschillende manieren zijn waarop mensen zich willen engageren voor een culturele organisatie. Er zijn mensen die een financiële bijdrage willen leveren aan een organisatie en daar al dan niet iets voor willen terugkrijgen. Verder heb je nog mensen die graag een handje komen helpen, mensen dus die tijd vrij hebben om bepaalde taken uit te voeren in een organisatie. Ten slotte zijn er mensen die in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in het onderwerp waar de organisatie zich op toespitst en voor informatie en activiteiten in verband met dit onderwerp graag een bijdrage betalen. Deze drie groepen mensen noemen we respectievelijk donateurs, vrijwilligers en vrienden. In de literatuur worden vrienden meestal in één adem genoemd met vrijwilligers en donateurs. De reden daarvoor ligt in het feit dat vrienden vaak ook deze rollen op zich nemen in functie van een culturele instelling. Hieronder overlopen we de manieren waarop vrienden, donateurs en vrijwilligers kunnen functioneren. We zullen merken dat de lijn tussen de verschillende groepen niet altijd even duidelijk kan worden getrokken.
VRIENDEN Musea zullen vaak hun bezoekers willen overhalen om lid te worden van hun vriendenkring. Deze vrienden zijn mensen die geïnteresseerd zijn in het musea en die, voor een jaarlijkse bijdrage, enkele voordelen bekomen in het museum. Op deze manier bouwt het museum een langdurige relatie op met zijn bezoekers. Zoals we hier boven al stelden kunnen de doelen van een vriendenkring meervoudig zijn. Als we even bekijken hoe actief leden betrokken zijn de vriendenkring, kunnen we volgens Neil en Phillip Kotler drie groepen onderscheiden: de ‘high actives’, de ‘moderate actives’ en de ‘inactives’. De ‘high actives’ steken veel tijd, geld en energie in het museum, de ‘moderate actives’ participeren zeer frequent aan de activiteiten, maar zijn voor de rest niet betrokken bij het museum en de ‘inactives’ participeren zelden aan de activiteiten, maar behouden wel hun lidmaatschap. Het is voor de musea interessant om de graad van activiteit van de leden bij te houden, omdat een hoog aantal ‘inactives’ een teken kan zijn van ontevredenheid onder de leden. Indien men de redenen voor hun ‘inactiveness’ kan achterhalen, kan het museum de voordelen die men biedt, aanpassen (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 287). Voor het aantrekken van leden en het ontwikkelen van een goed programma voor het lidmaatschap, stellen Phillip en Neil Kotler dat er vier zaken moeten gebeuren. Ten eerste moet men het lidmaatschap definiëren. Dit houdt in dat men duidelijk moet stellen welke categorieën lidmaatschappen er zullen worden ontwikkeld en welke voordelen daaraan verbonden zijn. Men kan opteren voor een heel uitgebreide waaier aan lidmaatschappen met bijbehorende voordelen. De voordelen kunnen zeer uiteenlopend zijn en zijn volgens hen te verdelen in verschillende categorieën (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 288-290). •
Vrije toegang (tot zowel het eigen museum als tot andere musea)
•
Afprijzingen (op de toegang, activiteiten, in de winkel enzovoort)
66
•
Gemakken (zaken die het bezoek aan het museum aangenamer maken, zoals gratis parkeerplaats, garanties dat men niet hoeft aan te schuiven om binnen te gaan, een aparte lounge voor vrienden enzovoort)
•
Sociale evenementen (openingen van nieuwe tentoonstellingen, diners, reizen, recepties enzovoort)
•
Educatie (lezingen, workshops, speciale rondleidingen, studiereizen enzovoort)
•
Informatie (tijdschrift, nieuwsbrieven enzovoort)
•
Erkenning (naamsvermelding op de muur, in een tijdschrift, brochures enzovoort)
•
Cadeaus (merchandise goods van het museum, lidkaart, tombolaprijzen enzovoort)
Aansluitend bij dit onderdeel moet men ook beslissen over de prijs van de verschillende lidmaatschappen. Daarbij wordt vaak een voordeel gegeven indien mensen zich duo- of gezinslidmaatschappen aanschaffen. Er wordt vaak korting gegeven voor studenten. Verder kunnen er verschillende categorieën lidmaatschappen worden gecreëerd, waarbij de vrienden die minder geld betalen minder voordelen krijgen dan vrienden die een grote bijdrage doen (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 276-277).
Ten tweede is het van belang om leden aan te trekken. Men kan dit doen op twee manieren, via de ‘mass market’ benadering, waarbij men brochures zeer wijd verspreidt. Maar het kan ook op een meer gesegmenteerde manier, waarbij specifieke groepen worden aangesproken. Phillip en Neil Kotler stellen dat de meer gesegmenteerde manier van werken voor een museum meer aangewezen is. Het is van belang te weten welke mensen het meest kunnen geïnteresseerd zijn om vriend te worden. De meest voor de hand liggende bron van potentiële vrienden zijn bezoekers van het museum en mensen die actief participeren bij publieksactiviteiten van het museum. Mensen die geen lid zijn van de vriendenkring vallen uiteen in drie groepen: de ‘resisters’ (die geen vriend zijn omdat ze niet akkoord gaan met het beleid van het museum of het geen fijn museum vinden), de ‘indifferents’ (die de prijs te hoog vinden of die melden geen tijd te hebben) en de ‘un-informs’ (die niet van het bestaan van een vriendenkring afweten). De ‘resisters’ zijn vaak niet te overtuigen, de ‘indifferents’ kan men eventueel overtuigen door de voordelen aantrekkelijker te maken. De ‘un-informs’ moeten vooral geïnformeerd en overtuigd worden. Vaak zijn leden ook om verschillende redenen lid geworden, de een is meer geïnteresseerd in de educatieve zaken, de andere meer in het sociale aspect van de bijeenkomsten enzovoort. Het is als museum van belang dat je onderzoekt welke voordelen en waarden de leden het belangrijkst vinden. Het is verder ook belangrijk te weten welke soort mensen men al dan niet aantrekt. Men kan vooral mensen aantrekken vanuit de groep waartoe de meeste leden behoren, maar men kan ook een extra inspanning doen om ondervertegenwoordigde groepen aan te spreken (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 291-292).
67
Als derde is het van belang om de leden te motiveren. Dit kan bijvoorbeeld doordat men als museum de leden bewust maakt van de voordelen die ze krijgen. Dit kan door hen erop te wijzen dat een lidmaatschap financieel goedkoper uitkomt dan telkens apart toegangsgeld voor de tentoonstellingen en activiteiten te betalen. Maar dit kan ook door de leden actief te laten participeren bij activiteiten van het museum of door hen actief bepaalde taken te laten uitvoeren die voor het museum belangrijk zijn. Op die manier blijven de leden gemotiveerd om lid te zijn (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 292).
Een laatste zaak die heel erg belangrijk is, is het behouden van de leden. Een nieuw museum kan vaak snel veel nieuwe leden aantrekken, maar het is minstens even belangrijk om deze leden ook het jaar daarop opnieuw lid te laten worden. Leden doen dit enkel als ze tevreden zijn over de voordelen die ze halen uit hun lidmaatschap . Men kan het best onderzoeken of de leden al dan niet tevreden zijn, door te peilen naar de graad van hernieuwingen van de lidmaatschappen. Het belangrijkste daarbij is vragen waarom bepaalde mensen hun lidmaatschap niet verlengden. Indien de redenen voor het niet vernieuwen hun oorzaak vinden in het beleid van de vriendenkring zelf, kan met opteren daar iets aan te doen. Deze taak neemt natuurlijk heel wat tijd in beslag van personeel, dat de administratie constant moet bijhouden (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 292-293).
VRIJWILLIGERS Non-profit organisaties werken vaak met vrijwilligers, vaak om kosteloos taken uit te voeren die het werk van het betaald personeel verlichten of om zaken te doen waar het betaald personeel geen tijd voor heeft. Het is een feit dat vele musea minder vlot of minder allesomvattend zouden kunnen werken indien deze vrijwilligers er niet zouden zijn. We moeten wel opmerken dat hoewel vrijwilligers meestal kosteloos werken, er wel steeds tijd moet geïnvesteerd worden in het rekruteren en ondersteunen van vrijwilligers. Ook hier is het van belang de kostenbaten analyse te maken. Vrijwilligers kunnen zowel volledig los staan van de vriendenkring, maar ze kunnen er ook deel van uitmaken. In het licht hiervan kan men vrijwilligers opdelen in functie van voor welk orgaan ze precies taken uitvoeren, het museum of de vriendenkring zelf. Natuurlijk is het zo dat het uitvoeren van vrijwillige activiteiten in functie van de vriendenkring vaak ook het museum ten goede komt, maar we moeten hier voor de duidelijkheid deze zaken gescheiden houden.
Lord en Lord hechten belang aan de rekrutering van vrijwilligers, waarbij er duidelijk moet worden gemaakt wat er precies wordt verwacht van een vrijwilliger. Verder moet er ook een gesprek voorafgaan aan het al dan niet aannemen van een vrijwilliger, om een beeld te kunnen vormen van de interesses, vaardigheden en voorkennis en noden van de vrijwilliger. Op die manier kan men al dan niet beslissen of de kandidaat geschikt is voor het werk. Er moet volgens hen ook een vrijwilligershandleiding beschikbaar zijn, waarin het museumbeleid en hun 68
vrijwilligersbeleid van het museum duidelijk wordt uitgelegd. Ook een vrijwilligerscontract is nodig, waarbij duidelijk wordt gesteld wat precies verwacht wordt van een vrijwilliger (Lord, D.G. en Lord, B., 1997: 45).
Als het aankomt op het opleiden van vrijwilligers kunnen we een onderscheid maken in hun niveau van voorkennis en vaardigheden. Zo zijn er vaak vrijwilligers, zowel in functie van het museum als in functie van de vriendenkring, die vroeger in hun professionele leven een soortgelijke functie uitoefenden en dus experts zijn (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 294). Er zijn echter ook vrijwilligers die geen voorkennis hebben. Natuurlijk speelt dit een grote rol in de manier waarop vrijwilligers worden opgeleid. De eerste groep heeft eigenlijk amper een opleiding nodig, bij de tweede groep zal de opleiding intensiever zijn. Binnen het werk dat in functie van het museum kan gebeuren, moet men ook een onderscheid maken tussen de soorten taken die men uitvoert. Zo zijn er taken waarbij het contact met de bezoeker van groot belang is, zoals de museumwinkel runnen of suppoostenwerk. Daartegenover staat werk dat vooral achter de schermen gebeurt en waar technische en inhoudelijke aspect van groter belang is. Er bestaan natuurlijk ook functies die de beide zaken combineren, zoals vrijwillige gidsen, waarbij zowel het inhoudelijke aspect als het contact met de bezoeker van belang is. Deze twee taken moeten op een andere manier begeleid worden, aangezien er nadruk gelegd wordt op verschillende zaken. Verder kunnen vrijwilligers in sommige musea ook zelf essentiële beleidsfuncties uitoefenen, dit is meestal zo in kleinere, lokale musea waar geen of weinig betaald personeel is ingeschakeld (Plaisier, CF., van Katwijk, C. en Schoemaker, K., 1992:60-61). Na de opleiding is het ook van belang om de vrijwilligers op geregelde tijdstippen te controleren en te evalueren (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 294).
Phillip en Neil Kotler stellen dat het bij aantrekken en motiveren van vrijwilligers van belang is om hen te behandelen als een specifiek marketing segment met specifieke noden en verwachtingen (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 294). Het is zo dat vrijwilligers, ongeacht het feit of ze voor het museum dan wel de vriendenkring werken, vaak onderling zeer verschillend kunnen zijn. Ten eerste kunnen we hen onderscheiden om de redenen waarom deze mensen vrijwilligerswerk doen. Er zijn vrijwilligers die ervaring willen opdoen om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren, anderzijds zijn er mensen die in hun vrije tijd vrijblijvend zaken willen doen voor het museum (Plaisier, CF., van Katwijk, C. en Schoemaker, K., 1992:60-61). Zij zullen op een verschillende manier beloond willen worden. De eerste groep zal vooral aandacht schenken aan de persoonlijke ontwikkeling die men ervaart bij het werk dat men doet. Daarbij is het van belang dat de noden van de vrijwilliger tot opleiding en ontwikkeling genoeg aandacht krijgen. De tweede groep zal vooral verlangen naar sociale erkenning. Het is van belang dat het museum dagelijks de moeite neemt de vrijwilligers te bedanken, maar natuurlijk kan dit ook gebeuren op een officieel moment op een geregeld tijdstip. Daarop moet ook de directie en leden van de raad van bestuur aanwezig zijn. Er kunnen bijvoorbeeld certificaten worden uitgereikt (Lord, G.D. en Lord, B., 1997: 45). Het 69
is wel zo dat vrijwilligers zowel de persoonlijke ontwikkeling als de sociale erkenning willen verkrijgen, er is enkel een onderscheid in focus.
Als laatste moet er ook aandacht zijn voor het behouden van vrijwilligers. Dit is volgens Neil en Phillip Kotler een uitdaging omdat vrijwilligers het vaak niet goed kunnen hebben als er te weinig rekening wordt gehouden met hen, bijvoorbeeld indien ze gevraagd worden meer werk te doen dan ze eigenlijk willen. Het is van belang dat mensen die de vrijwilligers volgen, luisteren naar de noden, opmerkingen en gevoelens van de vrijwilligers. Het is ook van belang om het vrijwilligerswerk aantrekkelijk te maken door hen enkele voordelen in het museum aan te bieden (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 294).
DONATEURS Een donateur is strikt genomen iemand die schenkingen doet. Indien we donateurs met vrienden in verband brengen, kunnen we dat op twee manieren doen. Ze kunnen donateur zijn door het aankopen van hun lidmaatschap zelf. Dat is het geval indien zij een hoog bedrag betalen voor hun lidmaatschap en daar ook exclusieve voordelen voor krijgen, maar dit voor het museum toch een grote opbrengst is. Ten tweede kunnen vrienden ook een belangrijke rol spelen in het toestoppen van geld aan het museum naast hun lidmaatschap. Dit kan bijvoorbeeld door het aanspreken van nieuwe donateurs, maar ook door naast hun vriendenlidmaatschap een gift te doen. Hier moet ook worden opgemerkt dat donateurs zowel individuen als bedrijven kunnen zijn. Arjo Klamer deelt de financieringsbronnen van de culturele instellingen op in drie sferen. Er is de markt (die financiert in de vorm van sponsoring) en de overheid (die financiert in de vorm van subsidies), maar er is ook zoiets als de ‘derde sfeer’. Deze derde sfeer is gesitueerd in de informele en sociale sfeer. Hierbij staat de gift centraal en gaat het niet om een quid pro quo transactie. Dit zijn voorbeelden van de zaken die in deze derde sfeer te vinden zijn: donaties, partners, vrienden die extra bijdragen, zelffinanciering, fondsen. Ook vrijwilligers rekent hij hierbij, waarschijnlijk omdat deze, door werk te doen dat anders door betaalde personeelsleden zou moeten uitgevoerd worden, dit nu kosteloos doen. Dit reken ik hier even niet bij, vrijwilligers bespraken we al in het hoofdstuk hiervoor. Deze derde sfeer van financiering is volgens Klamer de belangrijkste, aangezien deze het meeste recht doet aan de kwetsbare waarden van de kunst. Dit in tegenstelling tot de overheid, die het publieke belang centraal stelt en de markt, waarbij geld centraal staat en de inhoud een middel is. Toch wordt deze derde sfeer nog te weinig aangesproken, omdat men deze vaak beschouwt als weinig praktisch. Ten eerste zijn subsidies nog zeer dominant aanwezig en verder kruipt er ook enorm veel tijd in het persoonlijk overtuigen van mensen dat, wat je als organisatie doet, de moeite waard is. Daardoor zal men eerder voor sponsors zal kiezen. Maar er is volgens Klamer ook een mogelijkheid om de derde sfeer met de marktsfeer te vermengen. Sponsors zijn niet enkel uit op geldelijk gewin, maar zijn vaak ook echt betrokken. Daardoor komt het instrumentele op de achtergrond en verdwijnt het 70
geld, dat normaal het belangrijkst is in de marktsfeer, naar de rand. Deze vermenging kan bijvoorbeeld door de betrokkenheid bij het bedrijf waarmee een samenwerkingsverband wordt afgesloten, te vergroten. Dit kan bijvoorbeeld doordat de verkopers van het partnerbedrijf hun klanten vragen om een maandelijkse bijdrage aan het museum te doen (Klamer, A., 2005: 6-11).
Vrienden kunnen op verschillende manieren een bijdrage leveren als het op doneren van financiële zaken aankomt. Ik verdeel ze hier in twee groepen. Ten eerste kunnen vrienden zelf donateur zijn door het simpele feit dat ze lid zijn. Deze vrienden behoren dan eigenlijk tot de derde sfeer (en in geval van bedrijfslidmaatschappen is er een mengeling tussen de marktsfeer en de derde sfeer. Ten tweede kunnen vrienden het museum helpen om nieuwe donateurs aan te spreken. Deze donateurs kunnen zich in alle drie de sferen bevinden.
VRIENDEN DONEREN ZELF DOOR LID TE ZIJN Lidmaatschapconcept Dit concept om mensen via een lidmaatschap aan te trekken wordt meestal georganiseerd in een vriendenkring. Dit format van een vriendenkring is het hoofdonderwerp van deze scriptie. Deze vriendenkring wordt hier aangehaald omdat ze een van de manieren is waarop musea fondsen kunnen werven. Taylor stelt dat bepaalde musea gebruik maken van een getrapt lidmaatschapsysteem, waarbij mensen die kleinere bedrage betalen minder voordelen verwerven dan mensen die grote bedragen betalen. Hij merkt op dat het vooral musea zijn, die een grote groep vrienden hebben, die deze verschillende categorieën invoeren. Het aantal leden moet immers groot genoeg zijn om de groep in verschillende groepen te kunnen opdelen (Taylor, R.W., 1995: 16).
Bedrijfslidmaatschap In het schema hierboven worden vrienden als individuen aangesproken, maar men kan ook bedrijven als vriend aantrekken. Het is dan meestal zo dat zij een veel hoger bedrag betalen en daar ook meer voor terugkrijgen. Vaak kunnen zij voor hun personeel of klanten enkele voordelen bekomen (zoals het gebruik van faciliteiten voor bijeenkomsten of gratis tickets). Deze bedrijfslidmaatschappen hangen vaak samen met een vorm van sponsoring, omdat de naam van het bedrijf ook soms ergens wordt bekend gemaakt, waardoor dit eigenlijk ook een vorm van naambekendheid is.
Er is volgens Taylor een financiële basisregels voor deze vriendenkringen, namelijk dat de voordelen van een lidmaatschap nooit meer kosten dan het jaarlijkse lidgeld dat de leden betalen (Taylor, R.W., 1995: 16). Dit is logisch, anders kan men onmogelijk nog spreken van donateurs.
71
VRIENDEN DONEREN NAAST HUN LIDMAATSCHAP EN SPREKEN ANDERE DONATEURS AAN Naast het feit dat vrienden door hun “vriend zijn” (en dus het betalen van hun lidmaatschap) impliciet ook donateur zijn, kan men de vrienden ook inschakelen om andere donateurs aan te trekken. Phillip en Neil Kotler stellen dat er vier markten zijn waar financieringsmiddelen te vinden zijn, namelijk de individuele donateurs, de fondsen en stichtingen, de bedrijven en de overheid (Kotler, N. en Kotler, Ph., 1998: 295). Vaak zullen de musea zelf verantwoordelijk zijn voor het aanspreken van nieuwe donateurs, maar vrienden kunnen hier dus ook een belangrijke rol in spelen.
Volgens Neil en Phillip Kotler heeft het fondsenwervingsconcept een evolutie doorgemaakt in verschillende stadia. Het eerste was het pure bedelen, waarbij er vermogende mensen werden aangesproken om giften te doen. Daarna sprak men over inzamelingen, waarbij bepaalde organisaties verschillende mensen uit een bepaalde, vermogende groep op regelmatige tijdstippen aanspraken om een gift te doen. Een derde vorm van fondsenwerving is het campagne voeren, waarbij één bepaalde persoon wordt aangesteld om giften te verkrijgen uit verschillende bronnen met behulp van een geplande campagne. Als laatste fase zien we fondsenwerving als een ontwikkeld systeem, waarbij consequent verschillende categorieën van loyale donateurs worden opgebouwd die geregeld giften doen en af en toe ook voordelen verkrijgen.
Vrienden kunnen in functie van individuele schenkers en bedrijven hun persoonlijke contacten aanspreken. Ze kunnen ingezet worden in het communicatiesysteem om de jaarlijkse oproepen tot giften te verspreiden, de vrienden kunnen zelf een speciaal evenement op poten zetten waarbij de opbrengst naar het museum gaat enzovoort. Verder zijn de vrienden zelf een belangrijke factor voor de beslissingen tot het toekennen van giften van fondsen en het toekennen van subsidies. Indien men immers ziet dat het museum een groot maatschappelijk draagvlak heeft, zal men meer geneigd zijn om een museum te ondersteunen.
72
7. DE ORGANISATIE VAN EEN POTENTIËLE VRIENDENKRING VAN HET STAM AFHANKELIJK VAN INTERNE EN EXTERNE FACTOREN In het vorige hoofdstuk gaven we een overzicht van de theorie die in de literatuur over vriendenkringen te vinden is. Om dit uiteindelijk in het volgende hoofdstuk tot concrete aanbevelingen om te vormen, is het noodzakelijk om de concrete omgeving van de potentiële vriendenkring van het Stadsmuseum Gent (STAM) hierbij te betrekken. In dit hoofdstuk is het dus de bedoeling om de verschillende actoren die invloed kunnen hebben op de concrete organisatie van een vriendenkring van het STAM in kaart te brengen. Natuurlijk moeten we eerst even schetsen hoe het STAM zelf werkt en als tweede beschrijven we enkele externe factoren, die hier invloed op kunnen hebben. Deze schets van de interne en externe factoren doe ik aan de hand van enkele beleidsplannen en literatuur, maar ook de interviews die ik afnam van verschillende experts ter zake (waarvan ik de bevindingen vooral zal gebruiken in hoofdstuk 8, bij de concrete aanbevelingen) boden mij enkele belangrijke zaken aan die ook hier kunnen worden opgenomen.
7.1. INTERN: STAM
WAT IS HET STAM? De afkorting STAM staat voor Stadsmuseum Gent en zal vanaf de opening in juni 2010 dan ook alles over de geschiedenis van Gent vertellen. Het museum kan enerzijds gezien worden als erfgenaam van het Oudheidkundig Museum op de Bijlokesite dat in 2005 zijn deuren sloot. Maar het STAM is ook een belangrijk project van de erfgoedcel Gent, waarvan de juridische structuur de naam Gent Cultuurstad vzw kreeg. Deze werd opgericht om het erfgoedconvenant, dat in 2000 werd afgesloten tussen de stad Gent en de Vlaamse overheid, uit te voeren. Deze erfgoedcel moest als nieuw beleidsinstrument instaan voor de ontwikkeling van een integraal en geïntegreerd erfgoedbeleid. Met de goedkeuring van het nieuw cultureel-erfgoeddecreet in 2008, werd de nieuwe term erfgoedforum ingevoerd dat in het geval van Gent het museum en de erfgoedcel samenvoegde. De term Gent Cultuurstad werd
73
vanaf dan niet meer gebruikt, maar zowel de erfgoedcel als het museum gaan nu onder de term erfgoedforum STAM verder. Het erfgoedforum wil het verhaal van de stad vertellen en daarvoor zoveel mogelijk erfgoedbeheerders als experts samenbrengen. Het wil de wegwijzer zijn naar andere culturele elementen in Gent en instaan voor een actief erfgoedbeleid (STAM, 2009).
MISSIE STAM wil een dynamisch stadsmuseum zijn. Het wil de kern zijn van een nieuw stadscentrum, een kruispunt van kennis en cultuur, waar inwoners en bezoekers betoverd raken door Gent en gefascineerd door alle aspecten van stedelijkheid wereldwijd (Gent Cultuurstad, 2006: 26).
PERSONEEL EN ORGANISATIE: EEN ADHOCRATIE De huidige werkvorm van Gent Cultuurstad (GCS) wordt omschreven als wat Mintzberg noemt een ‘adhocratie’ (MINTZBERG, H., The structuring of organisations, Prentice Hall, 1979 gelezen in Gent Cultuurstad, 2009: 17). Deze werkvorm
wordt
gekenmerkt
door
beweeglijkheid,
horizontale
relaties,
taakgerichtheid,
flexibiliteit,
multidisciplinariteit en een groot onderling vertrouwen en respect. Deze vorm is vooral geschikt voor organisatiestructuren als een denktank, researchgroep en een expeditie.
74
POSITIE BINNEN DE STAD Binnen de stad neemt Gent Cultuurstad/STAM de volgende positie in onder het departement cultuur (zie Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008: 18).
FINANCIEEL Gent cultuurstad vzw ontvangt voor het uitvoeren van het erfgoedconvenant jaarlijks 448.450 euro subsidie van de Vlaamse Gemeenschap. Ook de stad Gent kent middelen toe en verder probeert Gent Cultuurstad/STAM ook eigen inkomsten binnen te brengen, afkomstig van andere overheden of partners. In 2008 ontving men 448.450 euro van
75
de Vlaamse Gemeenschap, meer dan 450.000 euro van stad Gent en ongeveer 80.000 euro uit andere bronnen (Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008: 19).
ORGANOGRAM Het organogram ziet op er op dit moment zo uit (Gent Cultuurstad, 2006: 53).
SWOT-ANALYSE In 2006 werd een SWOT van het STAM gedaan, maar deze is in 2009 niet langer up-to-date. Daarom overliep ik met Hendrik Defoort en Christine De Weerdt, projectleiders van STAM, deze versie van 2006 en paste aan waar nodig. Deze aanpassingen zijn onderstreept. Het gesprek dat we hadden kan je beluisteren op de cd (STAM 1: 0’-23’54’’).
Sterkten Intern
Het STAM is ontstaan met het elan van vernieuwing en kwaliteitsverhoging, dat de Vlaamse museum- en erfgoedwereld het jongste decennium kenmerkt. Het maakt hiervan doelbewust zijn eigen kenmerk. Met de Bijlokesite en de gebouwen die worden betrokken heeft het STAM een unieke locatie, met veel historische, ruimtelijke en architecturale kwaliteit. De basiscollectie biedt een grote verscheidenheid en is uitstekend inpasbaar in het concept
76
stadsmuseum. STAM staat achter een eigentijdse visie op publiekswerking: het publiek dat, met erkenning van zijn diversiteit, niet alleen wordt benaderd als bezoeker, maar ook als partner. Het projectteam en de stadsdiensten waarmee wordt samengewerkt zijn competent, gemotiveerd en complementair. Extern
Het STAM voelt zich gesterkt door de inhoudelijke, financiële en morele steun van diverse overheden. Uit het eerste publieksonderzoek en uit tal van spontane reacties blijkt een grote publieksbelangstelling. Vooral de Gentenaars zelf bieden nu reeds een stevig draagvlak voor het STAM. Op de Bijlokesite zijn nog diverse andere culturele actoren aanwezig. De site zal vrijwel zeker een bijkomend, levendig stadsdeel worden. Veruit de meeste collega-(soms concurrent-)erfgoedactoren zijn het STAM goedgezind en dienen zich aan als partners. De aanwezigheid van de universiteit en diverse hogescholen breidt het potentiële publiek uit, maar ook de mogelijkheden tot (wederzijdse) wetenschappelijke versterking: onderzoek, stages, cursussen… Het STAM werkt nauw samen met de dienst toerisme van de stad Gent, wat de werking enkel bevordert.
Zwakten Intern
De Bijlokesite ligt buiten het toeristische circuit strictu senso. De buurt tussen het Citadelpark, Sint-Pietersplein en de Bijloke wordt sinds kort door de toeristische dienst geprofileerd als het Kunstenkwartier, waardoor het STAM toch ingebed is in een toeristische buurt. Het projectteam op zich is vooralsnog te klein en heeft bovendien ook andere besognes; De meeste noodzakelijke specialismen zijn aanwezig, maar vooral voor uitvoering is meer personeel nodig. In bepaalde gevallen is dit dringend. Hoewel het personeelsbestand sinds 2006 als is toegenomen, is er vaak nog een acuut tekort aan personeel. Er gaat soms te weinig aandacht naar de administratieve onderbouwing van de bevlogenheid, bijvoorbeeld inzake erkennings- en subsidiedossiers of gestructureerde evaluatie. De historische gebouwen volstaan niet als infrastructuur van een eigentijds museum. Een
77
nieuwbouw voor ontvangst van het publiek is noodzakelijk. Men is volop bezig aan de nieuwbouw en ook het klooster en de abdij in de Bijlokesite is men aan het renoveren. Extern
Alles wel beschouwd zijn Gent Cultuurstad en STAM momenteel twee namen voor één en dezelfde organisatie. Dit bemoeilijkt de profilering naar (potentiële) partners en publiek. Sinds het nieuwe erfgoeddecreet valt zowel de erfgoedcel als het museum onder de term erfgoedforum STAM. Er wordt enkel nog vanuit de naam STAM gecommuniceerd, ook via de website. Gent Cultuurstad is enkel de juridische structuur. Het STAM heeft nog weinig identiteit en valt voorlopig nauwelijks te identificeren met een gebouw. Dit bemoeilijkt – precies in de realisatiefase – de mobilisatie rond het project. Daar komt verandering in doordat men het project meer en meer kan zien groeien. Het STAM beschikt momenteel nog niet over een communicatieplan. Er is een basiscommunicatieplan opgemaakt dat op dit moment verder uitgewerkt wordt.
Kansen Intern
Het huidige klimaat van vernieuwing en kwaliteitsstreven ondersteunt de realisatiefase en kan worden aangegrepen om mechanismen/structuren in te bouwen die dit klimaat intern bestendigen. Het STAM is een project van de erfgoedcel Gent Cultuurstad. Die structurele verbinding benadrukt en versterkt de organisatorische en inhoudelijke samenwerkingsmogelijkheden die essentieel zijn voor een stadsmuseum. De historische gebouwen en interieurs die het STAM zal betrekken zijn in het verleden niet altijd met evenveel respect of juiste zorg omringd. Op het eerste gezicht lijkt dit een zwakte, maar het is ook een kans om de evolutie en het belang van de erfgoedzorg te duiden, zoals die zich ook in de stad zelf heeft ontwikkeld.
Extern
Het STAM is ontstaan vanuit een oproep tot samenwerking en optimaal beheer, die uitging van de Gentse erfgoedactoren. Die gemeenschappelijke motivatie heeft alvast de bereidheid gewekt om over collectiemobiliteit te praten. De collectiemobiliteit is ondertussen op gang gekomen, zowel door zaken uit de voormalige Bijlokecollectie bij andere diensten of gebouwen onder te brengen, maar ook door aan andere stukken naar de Bijloke te brengen of tussen de verschillende diensten het collectieverkeer te stimuleren.
78
Het STAM heeft een pioniersrol wat het concept stadsmuseum betreft. Dit versterkt de externe, zelfs internationale aandacht. De sfeer van vernieuwing en experiment, met toch uitdrukkelijk het gebruik van de merknaam ‘museum’, wekt veel nieuwsgierigheid en goodwill. Het STAM ligt binnen de driehoek Sint-Pietersstation, stadscentrum, Citadelpark. Dit kan de toeleiding van stadsbezoekers naar het museum versterken, maar biedt ook kansen voor interactie met de stad. Deze kansen zijn ondertussen benut, ondertussen wordt deze buurt door de dienst toerisme geprofileerd als het Kunstenkwartier. Toch staat het gebruik van deze term nog maar in de kinderschoenen en is er veel potentieel om dit te laten uitgroeien tot een begrip. De nabijheid van de Leie maakt een toeristisch interessante bootverbinding mogelijk met het stadscentrum. De Leie fungeert ook als een wandel- en fietsas. De bootverbinding voor groepen is al grotendeels gerealiseerd, voor particulieren wordt daar nog aan gewerkt. De ligging buiten het eigenlijke centrum is interessant voor autocarparking. Daardoor kan het STAM dé stadspoort worden voor groepstoerisme. De plaats voor de autocarparking is ondertussen vrijgemaakt en kan al gebruikt worden. De diversiteit van het stedelijke publiek blijft, voor wat kansarmen en culturele minderheden betreft, een grote uitdaging, die een stadsmuseum voluit moet aangaan. Deze opdracht kan worden gezien als een bijkomende kans tot duurzame interactie met de stad en haar bewoners. Het STAM past binnen het kunststedenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap (Toerisme Vlaanderen). Ook op stedelijk niveau is de verstandhouding met de toeristische dienst uitstekend. Door doorgedreven samenwerking kan dit ondertussen als een sterkte gezien worden (zie boven). Gent zit cultureel en toeristisch in de lift, dat elan is gunstig voor het STAM. Van zijn kant kan het STAM de positie en het nagestreefde imago van Gent als centrum van kennis en cultuur versterken. Een win-winsituatie dient zich aan. De stad Gent werd ondertussen al enkele keren zeer positief onthaald in de buitenlandse pers als een belangrijke cultuurstad. National Geographic verkoos bijvoorbeeld de historische binnenstad van Gent als derde meest authentieke bestemming wereldwijd. Er zijn nog te weinig bruggen tussen toerisme en cultuur – zowel op stedelijk als op Vlaams niveau gaan ze elk hun eigen weg. De wil tot samenwerking is aanwezig, maar de reflex, de automatismen of structuren ontbreken doorgaans. STAM kan en wil zo’n brug zijn, ook op bovenstedelijk niveau. Door de samenwerking tussen de dienst toerisme en STAM is er al een eerste stap gezet in de goede richting.
79
Bedreigingen Intern
Het STAM wordt te belangrijk om nog louter als een project van de erfgoedcel te worden beschouwd. Het beperkte team moet beide opdrachten waarmaken en dat wordt te veel – ook omdat Gent Cultuurstad/STAM op opportuniteiten wil ingaan en daardoor soms te veel wil doen. Het personeelsbestand is al aangegroeid, maar is nog steeds niet voldoende. Gent Cultuurstad is organisatorisch weinig gestructureerd, het STAM nog helemaal niet. Door personeelsgebrek wordt er tot nu toe te veel ad hoc gewerkt en te weinig gedelegeerd. Met die tradities dient gebroken te worden als het personeelskader beter is ingevuld. Men doet een poging om zoveel mogelijk procedures te formaliseren. Hoewel het STAM vernieuwing nastreeft, ervaart het huidige team zijn competentie op dit vlak als te beperkt. In het bijzonder de competenties voor specifieke invulling, verruiming en actualisering van het concept stadsmuseum kunnen nog worden versterkt. Dit kan eventueel via de inbreng van een stedenbouwkundige, socioloog, geograaf of architect.
Extern
De uiteenlopende verwachtingen en behoeften van enerzijds inwoners, anderzijds toeristen stellen het hele idee van een museum voor stadsbewoners en –bezoekers op de proef. Men heeft oog voor de behoeften van de lokale erfgoedspelers en verenigingen. De congruentie van erfgoedcel en stadsmuseum, veroorzaakt mogelijk problemen inzake subsidiëring. Door de ontwikkeling van het erfgoedforum, waar zowel de erfgoedcel als het stadsmuseum onder vallen, is deze bedreiging afgewend. De structurele verbinding met de erfgoedcel kan door de partners-erfgoedactoren als een bedreiging worden gezien. Als STAM en Gent Cultuurstad één blijven, wordt de erfgoedcel behalve coördinator ook concurrent. Dit kan de samenwerking bemoeilijken. Ook hier is aan verholpen door het oprichten van het erfgoedforum. Men moet echter blijven in de gaten houden dat de netwerkfunctie behouden blijft. De voor een kunststad vereiste en door het STAM nagestreefde specifiteit van een stadsmuseum past als dusdanig niet zonder meer in het huidige erfgoeddecreet. Deze specificiteit heeft zowel met convenant- als met museumwerking te maken. Het is echter nog niet duidelijk of de regelgeving ruimte laat voor die experimentele overlapping. Door de aanpassing van het erfgoeddecreet is dit geen bedreiging meer. De convenantwerking op zich kan een bedreiging zijn voor het STAM omdat ze veel oneigenlijke, maar moeilijk afwendbare taken meebrengt. De erfgoedcel wordt door derden en ook niet zelden door de Stad zelf beschouwd als een middel om steun te krijgen voor eigen projecten of om
80
‘brandjes te blussen’. De druk om iets opzienbarends te doen is erg groot: niet zozeer omdat iemand dat expliciet vraagt, maar vooral omdat er een steeds sterkere tendens is om het publiek via spektakel en evenementen aan te trekken. Wel beseft het projectteam dat (onder meer bij de opening) omlijsting noodzakelijk is. Zowel voorbereidingsactiviteiten als budgettaire kwesties hebben in de periode van gemeenteverkiezingen en bestuursinstallatie enige vertraging opgelopen. Een inhaalbeweging is sowieso noodzakelijk. Er is een inhaalbeweging gebeurd, maar dit zal toch steeds een bedreiging blijven. Ook wat de realisatie betreft, heeft het STAM-team niet alles zelf in handen, wat maakt dat het niet altijd meester is van zijn eigen timing. Zo heeft bijvoorbeeld de stedelijke Dienst Gebouwen ook nog andere dossiers af te werken. De economische crisis heeft een negatieve invloed op het vrijetijdsgedrag van mensen. Verder is het ook een streep door de rekening bij fondsenwerving en sponsoring.
SWOT-analyse samengevat Uitdagingen 1. Congruentie STAM – Gent Cultuurstad De problematiek van de verhouding tussen STAM en de erfgoedcel of tussen STAM en de convenantwerking moet op korte termijn worden uitgeklaard, met inachtneming van alle aspecten: subsidiëring, mogelijkheden binnen het huidige decreet, experimentwaarde, communicatieve duidelijkheid, samenwerking met de partners (ook de vrijwilligersverenigingen)… Hier is ondertussen aan verholpen door de invoering van de notie erfgoedforum, waardoor het museum en de erfgoedcel samenvalt.
2. Samenwerking Volgens het projectteam is integrale en geïntegreerde erfgoedwerking essentieel voor een stadsmuseum. Dit veronderstelt samenwerking, zowel met de overheden als met de andere partners: erfgoedactoren, universiteit en hoge scholen, toeristische actoren, publiek… Heel wat uitdagingen zullen alleen haalbaar blijken als het samenwerkingsmotto en het streven naar win-winsituaties vaste uitgangspunten worden in de eigen strategieën, en dat niet alleen op stedelijk niveau… Dit is ‘work in progress’ en dit blijft een uitdaging.
81
3. Locatie Veel vaststellingen in de SWOT-analyse hebben te maken met de Bijlokesite in het algemeen en de STAMgebouwen in het bijzonder: de noodzakelijke infrastructuurwerken, de historische en esthetische waarde van de beschermde gebouwen, hun belang als onderdeel van de collectie, de behoefte aan een nieuw receptief gebouw, de voor- en nadelen van de ligging, de mogelijkheden tot verbinding met de stad, de potentie als nieuw stadscentrum, cultuurcampus en stadsportaal… Ook dit is opnieuw een ‘work in progress’, men is volop bezig aan de nieuwbouw en de renovatie. De ligging wordt ingebed in het ‘Kunstenkwartier’, maar dit moet nog verder worden uitgebouwd.
4. Publiek Logischerwijze staat ook het publiek centraal in de analyse. De uitdagingen hebben te maken met: de uiteenlopende verwachtingen en behoeften van bewoners en toeristen, de verschillen inzake mogelijke interactie en participatie, de diversiteit van het bewonerspubliek op zich, de bijzondere aandacht voor minderheden, jongeren, groepen, de actuele publiekswensen op het niveau van ‘entertainment’, de nood voor het STAM om zich duidelijk te profileren… Er worden al verschillende groepen betrokken zoals verenigingen en kinderen, toch moet dit een groot aandachtspunt blijven.
5. Team Het gebrek aan personeel is zelfs in de huidige voorbereidingsperiode reeds groot. Uiteraard zijn hiervoor oplossingen in het verschiet, die zullen voorzien in bijkomende werkkracht en competenties. Een zorgvuldige planning van aanwervingen, parallel met de ontwikkelingsfase van het nieuwe museum is aan de orde. Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan (tijd voor) opleiding en vooral attitudevorming. Op het gepaste moment kan ook vrijwilligerswerk aan de orde zijn. Dit is nog altijd een groot gebrek, dat voornamelijk te wijten is aan de trage aanwervingsprocedures bij overheden.
Werkvelden Het STAM waarmaken, betekent ingaan op die uitdagingen. Uit de SWOT-analyse blijkt dat dit vooral zal moeten gebeuren op de volgende drie werkvelden:
1. Overleg en communicatie Overleg en communicatie zullen altijd sleutelwoorden blijven in de samenwerking met de diverse partners, inclusief het diverse publiek. De vraag dient onderzocht welke vorm het overleg moet aannemen, afhankelijk van de
82
partners en de aard van de samenwerking: formeel, informeel, met personen of met organisaties, op vaste tijden, ad hoc, met of zonder agenda en verslaggeving… Afspraken hierover zijn belangrijk. Ook een gepaste interne doorstroming van extern overleg is essentieel, zowel vooraf als achteraf. Voorts is een communicatieplan noodzakelijk waarin ook alle andere aspecten van externe en interne communicatie aan bod komen. Er is een basiscommunicatieplan aanwezig, dat op dit moment verder wordt uitgewerkt.
2. Planning en organisatie Op zich zal de aanwerving van bijkomend personeel niet het volledige antwoord leveren op de hierboven gegroepeerde uitdagingen. Integendeel, de aandacht voor een vlotte en productieve werking zal moeten toenemen naarmate het STAM-team groeit. Er zal meer nood zijn aan planning, organisatie, administratie, voorbereiding en follow-up van (subsidie)dossiers, communicatie, coördinatie. Ook de externe samenwerking en het overleg zullen die behoeften alleen maar doen toenemen. Sinds 2007 is er een vast teamoverleg, waardoor de organisatie van verschillende zaken beter op elkaar worden afgestemd, maar dit blijft een zeer belangrijk werkveld. Vooral na het plannen is de uitvoering en het in het oog houden van de termijn een uitdaging.
3. Financiering Financiering heeft uiteraard ook met communicatie en organisatie te maken, maar zal altijd een zorgenkind zijn dat apart aandacht vraagt, ook al omdat het resultaat van de inspanningen, veel meer dan bij andere managementaspecten, wordt bepaald door externe factoren. Het STAM wil zich de reflex en de nodige strategische aanpak eigen maken om naast de klassieke subsidiëring ook andere bronnen van inkomsten aan te boren, zoals allerlei vormen van sponsoring en mecenaat of subsidies buiten de culturele sector. Het is zinvol om bij elk project of elke actie systematisch na te gaan of net daarvoor geen specifieke middelen te vinden zijn. De communicatie en organisatie loopt al vlotter dan in 2006. Maar ondertussen is het verwerven van eigen inkomsten door de economische crisis zeer moeilijk geworden. Deze economische crisis kan, weliswaar in mindere mate, misschien ook een invloed hebben op de subsidies.
Besluit Het STAM is een stadsmuseum en een van de belangrijkste projecten van Gent Cultuurstad vzw. Het museum zal tevens ook onderdak bieden aan het erfgoedforum dat de verschillende spelers op het Gentse erfgoedveld in contact zal brengen. Zij neemt in het Gentse departement cultuur een centrale rol in tussen de musea & monumenten en cultuur & stad. De belangrijkste werkpunten zijn de volgende: de werking van de erfgoedcel is op dit moment nog een adhocratie en er is een tekort aan personeel. Daardoor is er vaak een tekort aan planning en 83
organisatie. Verder moet er nog meer werk gemaakt worden van een communicatieplan en ook het overleg moet meer gestructureerd worden. De nieuwbouw en de renovatie van het Bijlokeklooster zijn volop aan de gang en het ziet er naar uit dat de opening voor juni 2010 zal gehaald worden.
7.2. EXTERNE ACTOREN BINNEN DE INVLOEDSSFEER VAN EEN POTENTIËLE VRIENDENKRING VAN HET STAM
Om te weten hoe we de vriendenkring van het STAM kunnen aanpakken moeten we niet enkel kijken naar het interne aspect, maar moeten we ook kijken naar de omgeving. Om deze omgeving in kaart te brengen, gebruikte ik voornamelijk literatuur. Het STAM is gelegen in de stad Gent en we bekijken hier wat het erfgoedbeleidsplan van deze stad hierover stelt. Verder zullen we in het licht houden hoe het publiek hier tegenover staat. Daarvoor onderzoeken we enkele tendensen in de erfgoedparticipatie in Vlaanderen, waarbij we oog hebben voor vrijwilligerswerk en vriendenkringen. De toekomstige vriendenkring van het STAM kan zich in de toekomst eventueel aansluiten bij de FVMB (Belgische Federatie voor de Vrienden van de Musea van België). We nemen deze organisatie even onder de loep. Ten slotte bekijken we hoe het staat met financiering van culturele instellingen door particulieren en bedrijven in Vlaanderen.
STAD GENT Erfgoedbeleidsplan Om te bekijken hoe de stad Gent en zijn inwoners zich positioneren ten opzichte van erfgoed, nemen we het erfgoedbeleidsplan onder de loep. Daarin wordt een analyse gemaakt van de erfgoedsector, zowel intern als extern. De interne analyse bespraken we al in het vorig deel. Verder worden de missie en visie van de stad op vlak van erfgoed besproken. We nemen hier enkel de zaken uit die betrekking kunnen hebben op de vorming van een vriendenkring, op donateurs of vrijwilligers.
De externe analyse van het erfgoedbeleidsplan overloopt de maatschappelijke context, de bestuurlijke context en het cultuurbeleid van Gent, waarbij telkens de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen worden aangegeven. Deze analyse is gebaseerd op de omgevingsanalyse die werd gemaakt onder leiding van het stedelijke Departement Stafdiensten, in functie van ‘Gent 2020’ het strategische meerjarenplan van de stad. Op maatschappelijk vlak haal ik enkele tendensen boven. Hierop zal moeten worden geanticipeerd en rekening mee worden gehouden voor het uitbouwen van de erfgoedparticipatie en de ontwikkeling van een vriendenkring van het STAM. We bekijken de maatschappelijke tendensen voor Gent, waarvan enkele soms ook van toepassing zijn op heel Vlaanderen. 84
Ten eerste beschrijft men het positief imago van de Gentse binnenstad. De kleinschaligheid en de veelzijdigheid wordt als pluspunt beschouwd. Ten tweede verwacht men de gevolgen van de vergrijzing te voelen vanaf 2012, wanneer de babyboomgeneratie zal beginnen instromen bij de senioren. Verder wordt Gent in meerdere mate gediversifieerd en multicultureel. Deze diversiteit gaat over verschillen op vlak van etnischculturele afkomst, maar ook qua leeftijd, seksuele voorkeur, overtuiging, fysieke kenmerken en sociaaleconomische positie zijn er verschillen te bemerken. 15 procent van de Gentse bevolking behoort tot de etnischculturele minderheden. Ook kan men een tendens ontwaren in de dualisering van de samenleving, waarbij men ziet dat de rijken rijker worden, de armere bevolking steeds armer. In Gent is het gemiddelde inkomen per belastingaangifte lager dan het gemiddelde in Vlaanderen. Men ziet ook dat het onderwijs in Gent een grote aantrekkingskracht bezit. Studenten worden aangetrokken door de hogescholen en de universiteit, maar er lopen ook veel scholieren school in Gent. Men stelt vast dat Gent een groot aanbod heeft op vlak van sport, recreatie en vrije tijdsbesteding. Het culturele aanbod is gevarieerd en uitgebreid. Ook de sociale betrokkenheid van Gentenaars blijkt positief, heel wat inwoners zijn actief in een vereniging. Daarvan zijn de jongeren (71 procent) en de senioren (59 procent) de koplopers. 18 procent van de inwoners doet aan vrijwilligerswerk. Op vlak van de maatschappelijke context kunnen we uit de samenvattende SWOT de volgende zaken halen die voor ons belangrijk zijn. Qua sterktes zien we dat Gentenaren geïnteresseerd en sociaal betrokken zijn, er is een permanente instroom van jonge mensen, er is een sterk sociaal cultureel leven en men ziet ook dat er een vernieuwing en kwaliteitsverhoging plaatsvindt in het Vlaamse erfgoedlandschap. Op vlak van zwaktes zijn er geen zaken van toepassing op ons onderwerp. Kansen kan men vinden in het feit dat Gent de grootste studentenpopulatie in Vlaanderen bezit en dat er met het pensioneren van de babyboomgeneratie binnenkort een vergrijzing van de populatie is te zien. Bedreigingen kan men zien in het overaanbod op de vrijetijdsmarkt en het feit dat erfgoedverenigingen de vergrijzing erg voelen (Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008: 20-27).
Na de maatschappelijke context bekijken we ook de bestuurlijke context. Er is een strategisch meerjarenplan opgebouwd voor Gent, onder de naam ‘Gent 2020’. Daarbij worden hoofdstrategische doelstellingen rond vijf onderwerpen opgebouwd: Kennis, innovatie en creativiteit, Sociale pijler duurzaamheid, Economische pijler duurzaamheid, Ecologische pijler duurzaamheid en Communicatie en inspraak. In de samenvattende SWOT in verband met de bestuurlijke context, kunnen we enkele zaken halen die voor ons van belang zijn. Op vlak van de sterktes zien we dat Gent een sterk sociaal cultureel leven bezit. Bij de bedreigingen zien we de vergrijzing van de erfgoedverenigingen (Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008:27-33).
Als laatste bekijken het Gentse cultuurbeleid, wat uitgeschreven is in het cultuurbeleidsplan. Op vlak van cultuurcommunicatie wil men aandacht besteden aan de inhoudelijke dialoog tussen Gentenaars en de cultuursector. Daarbij worden drie doelstellingen gesteld. Ten eerste het duiden van kwaliteit van het aanbod. Ook 85
zal men zich richten tot alle bevolkingsgroepen met als doel publieksverbreding en publieksvernieuwing. Als laatste wordt gesteld dat inspraak en dialoog een aangepast instrumentarium verdienen. Op vlak van onroerend en roerend erfgoed worden twee inhouden naar voor geschoven, namelijk creatie en cultuurparticipatie. Vooral dit tweede is hier van belang. In verband met cultuurparticipatie en culturele participatie wordt gesteld dat Gent wil gezien worden als een stad die op een positieve manier omgaat met de maatschappelijke rol van cultuur. Men wil tonen dat cultuur een actieve actor in de gemeenschap is. Daarbij worden vijf doelstellingen geformuleerd: alle inwoners van Gent hebben toegang tot cultuur en de kennis van cultuur, het cultuuraanbod is gespreid over de hele stad, participatie aan cultuur wordt gefaciliteerd, cultuur is een hefboom voor maatschappelijke participatie en gemeenschapsvorming en cultuur, onderwijs en levenslang leren zijn op elkaar afgestemd. De samenvattende SWOT over het cultuurbeleid Gent, stelt de volgende sterktes: een publieksgerichte werking en een sterk sociaal cultureel leven. Als kansen ziet men de vergrijzing van de babyboomers en de grote studentenpopulatie. Als bedreigingen ziet men het overaanbod op de vrijetijdsmarkt (Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008: 33-36).
De missie van de stad Gent op vlak van erfgoed, wordt als volgt gesteld: Gent wil met een actief en hedendaags erfgoedbeleid de stedelijke diversiteit inzetten om passie voor de stad op te wekken bij haar inwoners, gebruikers en (internationale) bezoekers. Zonder het verleden te bevriezen bewaart Gent de rijkdom, ter vrijwaring van de toekomst. Door de diverse erfgoedgemeenschappen blijvend te ondersteunen, samenwerking te stimuleren, inspirerende projecten te initiëren en een erfgoedforum uit te bouwen wil Gent de kwaliteit van de fysieke en mentale leefomgeving voor iedereen verhogen. Op die manier wil de stad haar pioniersrol verder waarmaken in een landelijke en internationale context (Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008: 84).
Reorganisatie van de Gentse musea In de diepte-interviews die ik deed met enkele kenners op dit terrein, kwamen enkele zaken naar voor. Die zijn van belang voor het Gentse beleid op vlak van musea: binnen een bepaalde termijn zal een reorganisatie van de Gentse musea zal worden doorgevoerd. Zowel Lieven Decaluwe, schepen van cultuur, als Johan Van de Wiele, departementshoofd cultuur, gaven dit in hun interview aan. Hoe dit precies zal gebeuren is echter nog niet duidelijk. Johan Van de Wiele zei dat het de bedoeling is om een de exploitatie van de musea in één hand te doen. Of de musea daarbij apart of samen verzelfstandigd zullen worden, is nog niet beslist. De reden daarvoor is te zoeken bij het feit dat enkele van de musea, die stadsdiensten zijn, hun subsidies van de Vlaamse Overheid enkel konden ontvangen via hun vzw. Dit schiep nefaste situaties, waarmee op die manier komaf werd gemaakt (Interview Johan Van de Wiele: 14’57’’-18’33’’).
86
Lieven Decaluwe stelde ook dat er een reorganisatie komt, waarbij eventueel alle musea apart blijven, ofwel allemaal samen worden gerund, ofwel in clusters worden samengevoegd. Het is de bedoeling dat al deze instellingen intern of extern verzelfstandigde agentschappen zijn. Daarbij vindt hij wel dat de vriendenkringen apart moeten blijven (Interview Lieven Decaluwe 1: 15’39’’-23’00’’). Hij stelt dat enkele diensten van musea samen zullen worden genomen. Daarbij geeft hij als voorbeeld fotografen, restaurateurs, vrachtwagens, depots, toezichters, enzovoort. Zij zullen voor iedereen gezamenlijk worden, waardoor niet elk museum steeds zijn eigen zaken moet regelen (Interview Lieven Decaluwe 1: 23’39’’-27’17’’).
Professionalisering van musea en vriendenkringen Schepen van cultuur Lieven Decaluwe stelt dat Gentse musea de laatste jaren veel professioneler zijn beginnen werken (Interview Lieven Decaluwe 1: 9’02’’-11’42’’ en 12’46’’-13’53’’). Een voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de beleidsplannen die moeten worden opgemaakt moeten passen in het cultuurbeleidsplan van de stad Gent (Interview Lieven Decaluwe 1: 15’39’’-23’00’’).
TENDENSEN BINNEN VRIENDENKRINGEN VAN MUSEA Erfgoedparticipatie in Vlaanderen In 2003 en 2004 verrichtte het Steunpunt Re-Creatief Vlaanderen een onderzoek naar de cultuurparticipatie in Vlaanderen. Dit onderzoek gebeurde in opdracht van de Administratie Cultuur van de Vlaamse Gemeenschap. Men deed een representatieve steekproef van 2849 Vlaamse gezinnen (Nederlandstaligen woonachtig in Vlaanderen of Brussel), waarbij alle leden tussen 14 en 85 jaar werden bevraagd over hun deelname aan het cultureel leven. Uit dit onderzoek kwamen verschillende publicaties voort. Twee groepen zijn voor dit onderzoek interessant en wil ik graag bespreken. Enerzijds de mensen die reeds lid zijn van een vriendenvereniging en hun sociaal profiel. Anderzijds de mensen die geïnteresseerd zijn in erfgoed en musea, zij vormen dan de groep waaruit gerekruteerd kan worden voor een vriendenkring. De eerste publicatie in verband met dit onderzoek gaf enkel de basisgegevens weer die de survey naar voor bracht (De Meulemeester, H., Lievens, J. & Waege, H., 2006). De gegevens die daaruit voortkwamen en voor dit onderzoek interessant zijn, zijn de volgende. Een deel van het onderzoek bevroeg het lidmaatschap en de deelname aan het formele verenigingsleven. Telkens werd dus gevraagd of men ‘lid’, ‘deelnemer’ of ‘noch lid, noch deelnemer’ was. Een lid wordt gedefinieerd als iemand die lidgeld betaalt of een lidkaart bezit en de laatste 12 maanden aan activiteiten van de vereniging heeft deelgenomen. Een deelnemer is iemand die geen lidgeld betaalt of een lidkaart bezit, maar wel de voorbije twaalf maanden deelnam aan een activiteit van de vereniging, het tijdschrift van die vereniging leest of van haar diensten gebruik maakt. Uit dit deel van het onderzoek bleek dat 2,5 procent van de ondervraagden lid waren van een vereniging van vrienden van musea, opera, archief of bibliotheek.
87
1,1 procent bleek deelnemer te zijn van zo’n vereniging. 96,5 procent van de ondervraagden zijn noch lid, noch deelnemer (De Meulemeester, H., Lievens, J. & Waege, 2006: 175-180). In een andere publicatie, die ook voortbouwt op de basissurvey, gaat men dieper in op het verenigingsleven Decraene, M., Glorieux, I. & Moens, M., 2007: 199-201). Daarin wordt onze specifieke focusgroep (de vrienden van musea, opera, archief of bibliotheek) ondergebracht bij de groep ‘cultuur’. Daarin worden ook de verenigingen voor (amateuristische) kunstbeoefening, hobbyclubs of –groepen, cultuurfondsen, heemkundige kringen, gidsenkringen, verenigingen voor erfgoedzorg en serviceclubs ondergebracht. De verdere sociologische achtergrondkenmerken die ik hier verder toelicht slaan steeds op deze hele groep ‘cultuur’. Van de leden van deze culturele groepen zijn 50,9 procent mannen en 49,1 procent vrouwen, van de deelnemers zijn 50,7 procent mannen en 49,3 procent vrouwen. Als we kijken naar de leeftijd van deze groep, zijn 42,7 procent van de leden onder 45 jaar en 57,3 procent van de leden boven de 45. Van de deelnemers zijn 59,9 procent onder de 45 en 40,1 procent boven de 45 jaar. Verder heeft men ook de relatie onderzocht tussen het verenigingsleven en het opleidingsniveau. Men maakte de tweedeling hoog- of laagopgeleiden. Tot de laagopgeleiden behoren de mensen die maximum hun diploma hoger secundair onderwijs behaalden, de hoogopgeleiden zijn de mensen die een diploma hoger onderwijs (niet-universitair en universitair) behaalden. Van de mensen die lid zijn van een culturele vereniging zijn 66,9 procent laagopgeleiden, 33,1 procent zijn hoogopgeleiden. Van de deelnemers zijn 59,9 procent laagopgeleiden, 40,1 procent zijn hoogopgeleiden.
De andere groep die in dit onderzoek naar voor komt en interessant is voor dit onderwerp, is deze van de erfgoedparticipanten. Dit zijn de mensen die niet verplicht lid zijn (maar wel kunnen zijn) van een vereniging, maar die algemeen geïnteresseerd zijn in erfgoed of aan erfgoedactiviteiten deelnemen. De erfgoedactiviteiten werden opgedeeld in verschillende categorieën, waarvan ‘het bezoek aan een museum of tentoonstelling’ onderverdeeld werd in subcategorieën, naargelang het kernonderwerp van het museum of de tentoonstelling. 24,7 procent van de respondenten ging minstens één keer een museum of een tentoonstelling bezoeken, waarvan 11,9 procent een museum of tentoonstelling met als kernonderwerp geschiedenis, heemkunde, volkskunde of archeologie. Verder is het zo dat van deze mensen die zo’n museum of tentoonstelling bezochten, 51,8 procent mannen waren en 48,2 procent vrouwen. De leeftijdscategorieën die meest over de vloer kwamen waren: 35-44 jaar (20,6%), 45-54 jaar (26,5%) en 55-64 jaar (23,5%). Van de mensen die het meest deze musea of tentoonstellingen bezochten zijn de meesten hoger opgeleid (niet-universitair of universitair), namelijk 45,8 procent (Decraene, M., Gielen, P. & Laermans, R., 2007: 93-98).
Het verschil tussen de groep van 2,5 procent die lid is van een vriendenkring van een musea, opera, bibliotheek of archief (waarvan dus maar een deel specifiek van musea) en de 11,9 procent die een museum bezochten met als 88
kernthema geschiedenis, heemkunde, volkskunde of archeologie is eigenlijk onze voornaamste doelgroep waaruit we nieuwe vrienden kunnen werven.
Patrick De Rynck overloopt in zijn boek enkele tendensen die men bij verenigingen in Vlaanderen kan opmerken. Hij stelt dat mensen verenigingen op zichzelf terecht als een waarde beschouwen. Het is zo dat een ‘oud’ thema als gemeenschapsvorming en de versterking van het sociale weefsel opnieuw aandacht krijgt. Ook in het ontwerpregeerakkoord dat door de nieuwe Vlaamse Regering werd opgesteld, wordt vaak verwezen naar het belang van het sociale middenveld. De regering stelt dat het wil inzetten op een warme samenleving door de ontplooiingskansen van de mensen te bevorderen en de sociale banden tussen mensen te versterken. Het vrijwilligerswerk ziet men als één van de steunpilaren in het maatschappelijk bestel en zullen dan ook actief worden ondersteund in de volgende beleidsperiode. Onder andere het cultuurbeleid geeft vorm aan de gemeenschap (via sociale ontplooiing) en aan het individu (zelfontplooiing) en Vlaanderen wil er dan ook op inzetten om de participatie aan dit domein aanzienlijk te verhogen (Vlaamse Regering, 2009: 65). De Rynck merkt verder ook op dat er grote uitdagingen te ontdekken zijn. De veroudering is een feit, maar we moeten ook opmerken dat net door de aanwezigheid van een ouder publiek de afkalving beperkt blijft. Deze vergrijzing heeft dus ook (tijdelijk) zijn voordelen. Men kan ook zien dat het minder gemakkelijk is om de groep 25tot 45-jarigen (hardwerkende tweeverdieners) te bereiken. Verder ziet men dat mensen zich minder lang engageren voor één bepaalde vereniging. Men zal nu eerder korter lopende thematisch gebonden engagementen aangaan. Daarmee hangt ook samen dat men vaak moeilijkheden ondervindt om bestuursleden te vinden en mensen die zich structureel en op lange termijn willen inzetten. Men ziet ook dat er een zapgedrag is onder de cultuurconsumenten en dat er een grote concurrentie bestaat met het goedkope en het gratis aanbod in bijvoorbeeld de dienstencentra. Engagement maakt plaats voor consumentengedrag wat het draagvlak van het verenigingsleven en het solidariteitsdenken niet ten goede komt. Het feit dat mensen minder vaak lid worden van verenigingen, terwijl ze wel activiteiten bijwonen, zet een financiële domper op de werking. Er wordt op gewezen dat de problematiek verschilt naar gelang het karakter van de verenigingen die uiteraard een bijzonder brede waaier vormen: zo ligt het voor multithematische verenigingen anders dan voor eenthemaverenigingen (De Rynck, P., 2009: 30-35). Binnen de erfgoedsector is er sprake van een democratisering. Erfgoed is iets persoonlijks geworden, voor alle klassen. Daarom moet er op gelet worden dat ook de publiekswerking, communicatie en participatie hierop afgestemd worden (De Rynck, P., 2009: 42-43).
Federatie van de Vrienden van de Musea van België vzw Vriendenkringen van musea zijn in verschillende landen verenigd in een landelijke organisatie, zo ook in België. Deze organisatie wil ik even vermelden, aangezien ook zij een invloed zouden kunnen hebben op een potentiële 89
vriendenkring van het STAM. In 1973 werd deze vereniging opgericht onder de naam Federatie van Vrienden van de Musea van België (FVMB). Het initiatief werd genomen door Graaf René Boël, voorzitter van de Vrienden van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (Brussel). In 2005 telde de Federatie 30 leden, verspreid over beide landsdelen (Federatie van de Vrienden van de Musea van België vzw, 2005: 5-6). Deze leden betalen een jaarlijkse bijdrage in ruil voor de diensten die de federatie aanbiedt. De organisatie ontvangt voor haar werking subsidies van de Federale dienst voor Wetenschapsbeleid. De doelstellingen van de FVMB zijn: •
De Verenigingen van Vrienden van de Musea van België een middel aan te reiken tot grotere ontplooiing en interne verrijking door ze nader tot elkaar te brengen en aan te zetten tot wederzijdse uitwisselingen
•
De Verenigingen van Vrienden van de Musea van België vertegenwoordigen bij de Wereldfederatie van de Vrienden van Musea, en hen aldus toegang te verlenen tot internationale organisaties zoals UNESCO en ICOM (Federatie van de Vrienden van de Musea van België vzw, 2005: 4).
In de nieuwsbrieven die ik opgestuurd kreeg, vond ik meer informatie over de werking van deze organisatie. Ook via een interview met Jean Plasschaert, secretaris en penningmeester van de FVMB, kwam ik meer over hen te weten. Voor 2004 lag de nadruk van de vereniging op het onderhouden van de internationale contacten (zie verder). Maar sinds 2005 werd er, onder impuls van een nieuwe voorzitter, ook meer aandacht besteed aan het binnenlandse luik van de vereniging. Vanaf dan wordt er bijvoorbeeld een nieuwsbrief verstuurd naar de leden en in 2004 werd de eerste ‘Dag van de federatie’ gehouden. In 2004 handelde deze over ‘de waarde van musea’ (over de huidige en toekomstige opdrachten van onze musea) en over ‘Nieuwe Publieksgroepen’. In 2005 vond deze dag niet plaats aangezien er te weinig tijd was geweest om goede voorbereidingen te treffen, in 2006 ging het over het onderwerp ‘Het voluntariaat in de musea’. De uiteenzettingen en debatten werden steeds in de nieuwsbrief uiteengezet. Telkens werden er in de nieuwsbrieven enkele informatieve artikels opgenomen. Dit kan bijvoorbeeld gaan over inhoudelijke zaken in musea of vriendenkringen. Maar het kan ook praktischer zijn: bij de invoering van de nieuwe vrijwilligerswet werd deze wettekst ter informatie gepubliceerd. Verder werd de ‘Ethische gedragscode van de vrienden en de vrijwilligers van de musea’, die door de wereldfederatie van vrienden van musea (WFFM) werd opgesteld in het Frans, Spaans en Engels, door de FVMB in het Nederlands vertaald en aan alle leden bezorgd. Er werd tijdens 2006 vier keer een volledige overzicht van de tentoonstellingen in de belangrijkste Belgische en buitenlandse musea opgesteld en opgestuurd naar de leden. Enkele opmerkingen moeten volgens mij bij de werking van de FVMB gemaakt worden. Zo functioneert de inhoudelijke werking en de communicatie van de organisatie naar mijn mening onvoldoende. Qua communicatie valt vooral op dat er geen website is en de leden dus enkel via papieren nieuwsbrieven op de hoogte worden 90
gehouden. De informatie die de FVMB dus wel verspreidt, komt eigenlijk niet snel genoeg aan bod, er is immers maar één nieuwsbrief per jaar. Verder is de informatie zelf zeer summier, er worden wel enkele interessante onderwerpen aangekaart, maar het aanbod is niet uitgebreid genoeg. Door deze twee zaken is het voor heel veel vriendenkringen die lid zouden kunnen worden niet duidelijk wat het voordeel is van dit lidmaatschap. Een gevolg daarvan is dan ook dat er verhoudingsgewijs weinig vriendenkringen zijn aangesloten (30 van de 110 in België). Ook bij mijn onderzoek naar de vrienden van erfgoedinstellingen in Gent vroeg ik steeds of de leden lid waren van deze organisatie. Enkel het Museum voor Schone Kunsten van Gent bleek lid te zijn. Van de andere erfgoedinstellingen bleken er amper twee van deze organisatie gehoord te hebben. Zij zijn echter geen lid omdat ze het nut of het belang van deze organisatie niet inzien. De organisatie zou via een website waarop een groter aanbod aan relevante informatie veel sneller wordt aangeboden, eventueel hun centraliserende rol kunnen vervullen. Men kan als voorbeeld de Nederlandse Federatie van Vrienden van Musea nemen, die volgens mij de rol van informatieplatform veel beter uitspeelt dan deze van België. Hoewel de FVMB de Belgische vriendenkringen aanzet tot het leren van elkaar, lijkt het alsof de organisatie zelf niets leert uit de dienstverlening die elders, toch zeker in Nederland, veel beter wordt aangepakt. Ik stel mij vragen bij deze federatie die overheidssubsidies ontvangt, maar waarvan de werking ondermaats is.
World Federation of Friends of Museums De verschillende landelijke federaties van vriendenkringen worden ook op wereldniveau verenigd. In 1972 werd het eerste internationaal congres van museumvrienden gehouden in Barcelona. Dit gaf aanleiding tot de oprichting van de World Federation of Friends of Museums (WFFM) in 1975, op het volgende congres in Brussel. De FVMB vertegenwoordigt ons land op deze congressen. De opdrachten van de WFFM zijn: •
Een steeds groter aantal Vrienden van de Musea van de verschillende landen bijeen te brengen, en het bevorderen van uitwisseling en ervaringen die essentieel zijn voor de uitstraling van het wereldpatrimonium
•
Het bevorderen van de banden die tot stand kwamen tussen de professionelen van de Musea en het groot publiek, banden die ontstaan door tussenkomst van Vriendenverenigingen die open staan voor de gemeenschappen.
•
Het bevorderen van de oprichting van Verenigingen van Vrienden en van nationale Federaties van Vrienden van de Musea in de wereld, door hun initiatieven ten voordele van de ontwikkeling en de verrijking van de musea te steunen
•
Het vertegenwoordigen van de nationale Federaties bij de International Council of Museums (ICOM) en hierdoor deel te nemen aan de ontwikkeling van de wederzijdse internationale culturele samenwerking (Federatie van de Vrienden van de Musea van België vzw, 2005: 13-14). 91
Vandaag heeft deze organisatie 45 leden, waarvan 17 nationale overkoepelende organisaties en 28 vriendenkringen uit landen waar geen nationale federatie bestaat. Deze organisaties zijn afkomstig uit 34 verschillende landen. Er worden driejaarlijkse congressen gehouden waar alle verenigingen elkaar kunnen ontmoeten en waarop er lezingen en workshops gedaan worden. De laatste vond plaats in september 2008 in Jeruzalem (World Federation of Friends of Museums, 2009).
Besluit We kunnen besluiten door te stellen dat er heel wat mensen participeren aan erfgoedprojecten en dat deze mensen allemaal potentiële vrienden van de historische musea kunnen worden. Deze vriendenkringen maken deel uit van het verenigingsleven waarvoor er een hernieuwde aandacht is. Deze verenigingen ondergaan echter ook enkele maatschappelijke invloeden, zo merkt men een veroudering van de verenigingen, die weliswaar de afkalving van de ledenaantallen tegenhoudt. Verder merkt men dat mensen minder langdurige engagementen willen aangaan binnen verenigingen. We merkten op dat er een Belgische en een wereldfederatie is die vrienden van musea verenigen. De werking van de Belgische federatie is op dit moment echter ondermaats.
TENDENSEN IN VRIJWILLIGERSWERK In 2005 gaf 19,1 procent van de Vlamingen aan onbetaald vrijwilligerswerk te doen. Daarbij werd ook onderzocht welke opleiding deze mensen hadden genoten. Het aandeel vrijwilligers liep op naarmate de scholingsgraad hoger was en deze begon bij 14,1 procent bij mensen die enkel het lager onderwijs hadden afgemaakt en steeg naar 28,8 procent bij mensen met een universitaire scholing. Daarnaast onderzocht men ook de leeftijd. Daarbij merkte men op dat jongeren tussen 16 en 24 jaar en ook de mensen met een leeftijd tussen 45 en 54 en 55 en 64 de koplopers waren inzake vrijwilligerswerk. Zij stelden elk tussen 23 en 25,7 procent van de vrijwilligers voor. Vooral mensen tussen 25 en 34, 35 en 44 en 65 plussers doen minder aan vrijwilligerswerk, van hen doen respectievelijk 12,3; 17,3 en 15,5 procent aan vrijwilligerswerk (Kenniscentrum Statistiek, 2009).
Aangezien we al aanhaalden dat vrijwilligerswerk zowel ten voordele van het museum zelf als ten voordele van de vriendenkring (met als voornaamste doel de vrienden dienen en dus onrechtstreeks ook het museum) kan gebeuren, kunnen we stellen dat de tendensen die we hierboven aanhaalden (De Rynck, P., 2009: 30-35) ook van toepassing kunnen zijn de op de vrijwilligers die werk doen in functie van de vriendenkring. Verder besprak Patrick De Rynck ook de relatie tussen professionelen en vrijwilligers, in verband met de professionalisering van musea. Hij stelt dat daaromtrent niet alles duidelijk is, maar enkele zaken wel. De schotten tussen de vrijwilligers en professionelen zijn grotendeels verdwenen omdat men vertrouwd is geraakt met elkaar. 92
De handen worden meer en meer in elkaar geslagen, waardoor nieuwe generaties vrijwilligers worden aangesproken. Men merkt dat het wederzijds respect groeide tussen oud en jong en professional en vrijwilliger. Een tendens die ook merkbaar is, is dat er een nieuw type vrijwilliger ontstaan is. Hij of zij is door een thema of een project aangesproken, maar wil zich niet voor het leven met een organisatie verbinden. We haalden dit laatste ook al aan bij de vrienden, blijkbaar is dat een maatschappelijke tendens (De Rynck, P., 2009: 21-23). Verder kunnen we ook opmerken dat professionals en vrijwilligers nieuwe banden smeden. Ze erkennen immers dat de knowhow en specifieke vaardigheden bij de twee partijen zitten en kunnen gedeeld worden. Alletwee hebben ze baat bij een stevige organisatie en kwaliteitsstreven (De Rynck, P., 2009: 50-56).
SPONSORING EN GIFTEN IN DE VLAAMSE CULTURELE SECTOR In dit onderdeel wil ik even de tendensen in de sponsoring en de giften aan de Vlaamse culturele sector aanhalen. Ik ben er me hier weliswaar van bewust dat er over dit onderwerp op zich eigenlijk een aparte scriptie zou kunnen geschreven worden. Ik haal dus enkele lossen tendensen boven. In het theoretisch kader haalde ik reeds Klamer aan. Hij stelde, met de Nederlandse situatie voor ogen, dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de “derde sfeer” waaruit men als culturele sector kan putten voor financiële bijdragen. Er zijn volgens Klamer drie sferen waaruit je als culturele organisatie kan putten voor financiering, namelijk de markt, de overheid en de “derde sfeer”, die gesitueerd is in de informele en sociale sfeer. De culturele organisaties zijn volgens hem vooral gefixeerd op de markt (sponsoring) en de overheid (subsidies) en daarbij wordt de derde sfeer over het hoofd gezien. Dit vooral omdat subsidies nog zeer dominant aanwezig zijn ook omdat er enorm veel tijd kruipt in het persoonlijk overtuigen van mensen. Sponsoring gebeurt volgens hem veel meer, omdat deze minder persoonlijke overtuigingskracht vergt (Klamer, A., 2005: 6-11).
Katia Segers geeft in haar artikel in Boekman een historiek en enkele tendensen in de cultuursponsoring en particuliere financiering in Vlaanderen. Ze stelt dat bedrijven vaak aan sponsoring of mecenaat doen omwille van social responsibility-communicatie. Op die manier legitimeren ze hun macht en affirmeren ze hem ook tegelijkertijd. In continentaal Europa ging particuliere kunstzorg altijd gepaard met publiek initiatief. Tussen 1945 en 1975 verdween dit particulier initiatief naar de achtergrond, doordat de overheid via de gedachte van de welvaartstaat kunst en cultuur claimde als hun exclusieve beleidsterrein. Sindsdien steunt het cultuurbeleid voornamelijk op subsidiëring. Het is zo dat het cultuurbeleid vaak wordt bekritiseerd, maar het systeem van subsidies zelf wordt helemaal niet in vraag gesteld. Twee overtuigingen liggen aan de grondslag hiervan: ware kunst overleeft niet op de markt en overheidssteun is noodzakelijk en wenselijk. In Vlaanderen moeten kunstorganisaties tussen 5 en 12 procent eigen inkomsten genereren uit uitkoopsommen, ticketverkoop en sponsoring. Deze verhouding is
93
omgekeerd evenredig aan hoe het er in de VS aan toe gaat. Daar houden overheidssubsidies slechts 5 à 9 procent van de inkomsten in. In de jaren zeventig kwam de welvaartstaat in continentaal Europa onder druk te staan en onder impuls van het neoliberalisme werd de noodzaak en legitimiteit van de overheidssteun aan kunst en cultuur opnieuw in vraag gesteld. In de jaren tachtig waren er voor het eerst liberale cultuurministers aan de macht. Poma en Dewael besteedden aandacht aan de verbreding van de cultuur en sociaal-cultureel werk. Verder brachten ze ook de principes van accountability, cultureel ondernemerschap en diversificatie van inkomsten in omloop. Sponsoring als alternatieve financiering werd steeds belangrijker. Daarmee trok in de jaren tachtig de overheid haar handen deels terug van haar culturele verantwoordelijkheid en verwees de kunsten door naar bedrijfssponsoring. Deze traditie van mecenaat van bedrijven was daarvoor vooral bekend in Angelsaksische landen. In de jaren 80 kende bedrijfssponsoring een hoogtepunt, waarbij men steeds verwees naar het Angelsaksische voorbeeld. Tot midden jaren '90 bloeide dit, maar vanaf dan begon men grote concurrentie te ondervinden vanuit de kant van de sociale en ecologische projecten. Bedrijfssponsoring in Vlaanderen is een courant gegeven, maar stelt bitter weinig voor in verhouding met andere inkomsten. Dit ligt ongeveer tussen de 2 en 11 procent en kan dus enkel een additionele inkomstenbron genoemd worden. Bij commerciële cultuurorganisaties is dit procentueel veel groter, soms tot 30 procent. In tegenstelling tot wat velen denken ligt het aandeel van bedrijfssponsoring in de inkomstenmix in Europa hoger dan in de VS, waar dit amper 1,2 procent bedraagt. In de VS wordt dit vooral opgevangen met particulier mecenaat, in Vlaanderen is dat echter van minimaal belang, vooral als het gaat om stichtingen, giften van privépersonen en bedrijven en legaten. In de VS bedraagt de particuliere ondersteuning (individuen, stichtingen en bedrijven) 25% van de inkomsten. Toch zien we dat deze praktijken in Duitsland en Frankrijk wel beginnen te groeien. Hoewel de sponsoringmarkt sinds 1994 geen grote veranderingen heeft ondergaan, zijn er wel enkele tendensen op te merken. Ten eerste profileren ondernemingen zich actief op twee sporen. Enerzijds doen multinationals aan een actieve mecenaatpolitiek anderzijds doet men steeds duidelijker aan cultuursponsoring. De mecenaatpolitiek gebruikte men vroeger vooral als instrument om de corporate social responsibility te duiden, waarbij return niet centraal stond. Vandaag is bedrijfsmecenaat meer en meer corporate marketing en communicatie-instrument. Het is in Vlaanderen ook vrij nieuw. Het wordt vooral in de praktijk gebracht via bedrijfsstichtingen, waarvan het aantal stijgt. Deze stichtingen geven vooral hun geld aan andere soorten projecten dan culturele, ook in de VS daalt het aantal donaties aan de kunsten. Het tweede spoor ziet men vooral in cultuursponsoringpolitiek waarbij return on investment steeds belangrijker wordt. Dit is een verzakelijkte en rendementsgerichte zaak. Een tweede tendens ziet men in de stagnerende budgetten. Tussen 1993 en 2003 zijn sponsorbudgetten blijven dalen, dit was voornamelijk te wijten aan de dotcom-crisis en de fusies van grote bedrijven. Sinds 2003 stagneerden de budgetten. Verder kunnen we zien dat sport belangrijker wordt geacht om te sponsoren dan 94
cultuur. Cultuur haalt ondertussen zelfs niet meer de tweede plaats, ze verloor haar positie aan sociaalmaatschappelijke
projecten.
Verder
hebben
sponsoringprestaties
ook
andere
vormen
aangenomen.
Cashsponsoring wordt beperkt (dit doet men enkel nog voor goed uitgezochte projecten) en men zal vooral opteren voor naturasponsoring. Netto-opbrengsten voor cultuurorganisaties worden, ondanks eenzelfde sponsoringbedrag, daarom vaak kleiner. Een derde tendens loopt samen met wat we in het eerste punt al aangaven. Door het tweesporenbeleid dat men volgt, ziet men een economische benadering en een professionalisering van de sponsoringpraktijk gebeuren. Cultuurorganisaties worden verplicht om in de returngerichte logica mee te denken. Bedrijven verwachten van culturele instellingen niet alleen creativiteit maar ook zakelijke inspanningen. Verder blijft betrokkenheid van sponsors heel belangrijk, het is namelijk zo dat sponsoring niet mogelijk is zonder persoonlijke contacten en voorkeuren. Een persoonlijk netwerk is minstens even belangrijk als een professionele aanpak om te komen tot een efficiënt sponsoringbeleid. Een laatste tendens die we zien is de globalisering. Doordat multinationals hun sponsoringbeleid uitstippelen op gecentraliseerde basis, krijgen lokale filialen slechts beperkte autonomie. Belgische bedrijven die ook in het buitenland aanwezig zijn, spreiden hun budgetten over de verschillende landen. Daardoor wordt het deel voor België afgeroomd.
Als conclusie stelt Katia Segers de volgende zaken. Bedrijven hebben een behoudende reflex als het op de inhoud en aard van culturele projecten aankomt. Vooral prestigieuze en grootschalige, kwalitatief hoogstaande kunst vindt snel sponsors. Dit zijn meestal ook de zaken die het meest subsidies verwerven. Ik kan hier zelf ook stellen dat de erfgoedsector meestal een grotere zekerheid biedt ten opzichte van sponsors in vergelijking met de podiumkunsten. Het inhoudelijke van erfgoedprojecten zal vaak minder gewaagd of onvoorspelbaar zijn waardoor sponsors een zekerheid aangeboden krijgen. Het potentieel van bedrijfssponsoring zal volgens Katia Segers altijd beperkt blijven. Het particulier initiatief kan echter een complementaire functie en een belangrijke voorwaarde voor het cultureel leven vervullen. Daarom moet de uitbouw van particuliere investeringen in cultuur verder onderzocht worden. We moeten bekijken op welke manier dit aantrekkelijker kan gemaakt worden, bijvoorbeeld via fiscale aftrekbaarheid, btw-vrijstellingen of tax shelter, het stimuleren van de uitbouw van investeringsfondsen en stichtingen enzovoort. Deze instrumenten lijken meer mogelijkheden in te houden voor een structurele ondersteuning vanuit de particuliere sector dan bedrijfssponsoring, die bestemd lijkt om enkel een kleine bijdrage te doen (Segers, K., 2008: 58-65).
Ik moet opmerken dat er in het artikel van Katia Segers nog geen enkele aandacht besteed wordt aan de economische en financiële crisis. Dit artikel werd gepubliceerd in het najaar van 2008, waarschijnlijk net voor er hiervan sprake was. De financiële crisis zal waarschijnlijk een grote impact hebben op heel dit gebeuren. Ik sprak 95
Katia Segers echter nog en zij stelde in het interview dat ze er, ondanks deze crisis, nog steeds van overtuigd is dat bedrijven en particulieren kunnen worden warm gemaakt voor sponsoring en giften (Interview Katia Segers: 0’7’56’’).
Helleke van den Braber geeft in haar artikel in Boekman aan hoe het komt dat mecenaat in Nederland zo moeilijk van de grond komt. Ten eerste merkt men op dat de mecenassen van vandaag niet graag pronken met hun vrijgevigheid. Dit wordt vaak gezien als dikdoenerig en ordinair. Vaak schuwt men hierdoor ook kritiek die mecenassen vaak ontvangen. Vanuit de kunstinstellingen en kunstenaars wordt ook nogal minachtend gedaan over mecenassen. Men ziet ze als mensen die zich enkel willen bemoeien en vooral op de voorste rij willen zitten. Van den Braber geeft aan, dat indien men het mecenaat in Nederland wil doen heropleven, men deze twee zaken moet aanpakken. Men moet bij de kunstenaars en instellingen een culture of asking doen opleven. Daarbij zal men de potentiële mecenassen in de watten moeten leggen. Maar ook omgekeerd moeten de mecenassen zelf meer in de kijker lopen, om zo anderen aan te zetten om te geven. Indien deze voorwaarden worden vervuld, kan volgens van den Braber het culturele mecenaat in Nederland volop herleven (van den Braber, H., 2008: 29-34). Naar mijn mening is de situatie omtrent mecenassen in Vlaanderen gelijkaardig aan deze van Nederland. We kunnen dit artikel dus ook toepassen op ons onderwerp.
Besluit We kunnen hier concluderen dat in Europa de subsidiëring van de cultuursector door de overheid nog steeds niet in vraag wordt gesteld. De enige poging die ondernomen werd door de culturele instellingen om eigen inkomsten te verzamelen is het zoeken naar bedrijfssponsoring. Deze bedrijfssponsoring heeft volgens Katia Segers echter maar een beperkt potentieel en men moet dus overschakelen naar het aanspreken van particulieren om giften te doen. Ook Klamer verwijst in zijn artikel naar het aanspreken van deze ‘derde sfeer’ wat naar zijn mening nog veel te weinig wordt gedaan. Helleke van den Braber merkt echter op dat indien men wil overschakelen naar zo’n culture of giving bij het grote publiek, er een mentaliteitsverandering moet gebeuren.
96
8. CONCRETE AANBEVELINGEN: HOE GAAT HET STAM BEST OM MET ZIJN VRIENDENKRING? In dit hoofdstuk ga ik concrete aanbevelingen doen. Daarbij baseer ik me op de vorige hoofdstukken. In hoofdstuk 5 vergeleek ik de verschillende bestaande vriendenkringen in Gent. In hoofdstuk 6 heb ik overlopen wat er in de literatuur over vriendenkringen, vrijwilligers en donateurs te vinden is. In hoofdstuk zeven onderzocht ik het profiel van het STAM en de omgeving. Ook hiermee moet bij de aanbevelingen rekening gehouden worden. Een nieuw element waarmee ik in dit hoofdstuk rekening hou, zijn de meningen van de personen die ik interviewde. Zij zijn telkens mensen die betrokken zijn bij de sector. Ik interviewde ook Christine De Weerdt en Hendrik Defoort van het STAM zelf om te horen welke verwachtingen zij hebben. Ik wil in dit hoofdstuk een idee uitwerken over hoe het STAM volgend jaar een vriendenkring zal kunnen organiseren.
8.1. IS EEN VRIENDENKRING DE MOEITE WAARD? Voor de concrete aanbevelingen vroeg ik me eerst af of een vriendenkring voor het STAM al dan niet de moeite waard is. Naar mijn mening is het zeker de moeite een vriendenkring op te richten. Een museum is er namelijk in de eerste plaats voor zijn publiek en het creëren van een trouw publiek. Door ze vriend te laten worden, kan deze band met de mensen enkel versterken. Ook de stad Gent geeft in haar erfgoedbeleidsplan aan dat ze cultuurparticipatie een belangrijke factor vindt, men wil dat Gent gezien wordt als een stad die op een positieve manier omgaat met de maatschappelijke rol van cultuur. Vijf doelstellingen worden hierbij aangehaald, waarvan drie interessant zijn in dit perspectief: de participatie aan cultuur wordt gefaciliteerd, cultuur is een hefboom voor maatschappelijke participatie en gemeenschapsvorming en ook: cultuur, onderwijs en levenslang leren zijn op elkaar afgestemd (Gent Cultuurstad en Stad Gent, 2008: 33-36). Ik vind dat een vriendenkring het bereiken van deze drie doelstellingen enkel kan bevorderen. Men kan als museum veel voordelen halen uit de vriendenkring op verschillende vlakken, maar men moet er ook tijd in willen investeren. Het STAM gaf al aan dit te willen doen door het inzetten van 1/5 voltijds equivalent (Interview STAM 2: 1’01’’-2’40’’). Men dient wel steeds nauwgezet te volgen wat de inspanningen van het museum (qua financiën en tijdsbesteding van het personeel) en het voordeel voor het museum (op financieel vlak en ondersteuning via vrijwilligers) van een vriendenkring zijn. Men moet er voor zorgen dat de balans positief uitdraait 97
voor het museum. Indien dit niet het geval blijkt te zijn zullen er aanpassingen moeten worden doorgevoerd in de organisatie van de vriendenkring.
8.2. CONCURRENTIE MET ANDERE VRIENDENKRINGEN We moeten hier echter nog een factor in beschouwing nemen. Twee erfgoedinstellingen gaven aan dat de trage groei of de achteruitgang van hun ledenaantal misschien te wijten is aan het grote aantal vriendenkringen waardoor de concurrentie onderling groeit. In de diepte-interviews kwam dit ook naar boven. Lieven Decaluwe denkt namelijk dat de potentiële vriendenkring van het STAM hetzelfde publiek zal aantrekken als de vrienden van het stadsarchief of dienst stadsarcheologie. Hij denkt dat er eventueel concurrentie kan ontstaan tussen hen maar dat dit niet meteen een probleem hoeft te zijn. Er kunnen nog zoveel andere mensen worden aangetrokken, bijvoorbeeld mensen die van buiten Gent afkomstig zijn (Interview Lieven Decaluwe 1: 5’14’’-9’01’’ en 11’43’’12’21’’). Jean Plasschaert stelt in dit verband dat, indien het museum zich profileert als het museum van de geschiedenis van de stad Gent, de vriendenkring inhoudelijk teveel in het vaarwater van de andere vriendenkringen zal komen. Hij denkt dat vooral mensen die al van andere vriendenkringen lid zijn zullen worden aangetrokken. De mensen zullen, ofwel de andere vereniging verlaten, wat die verenigingen zal uithollen. Ofwel zullen die mensen van beide lid zijn met overlappende activiteiten als gevolg. Hij vermoedt dat het aantal vrienden van de erfgoedinstellingen aan een limiet zit en een nieuwe vriendenkring van het STAM enkel leden van andere verenigingen zal afnemen (Interview Jean Plasschaert: 30’51’’-38’36’’). We merkten in deel 5.7 al op dat er vaak mensen tegelijkertijd van verschillende verenigingen lid zijn. Deze opmerkingen zijn belangrijk om rekening mee te houden, maar impliceren volgens mij niet dat er geen vriendenkring kan opgericht worden voor het STAM. Een nieuwe vriendenkring zal een concurrerende factor zijn voor de reeds bestaande vriendenkringen, maar dat is nu eenmaal het principe van mededinging. Dit concurrentiegegeven hoeft niet meteen een probleem te vormen, aangezien er nog genoeg geïnteresseerden zijn die nog niet aangesloten bij een vriendenkring. Het onderzoek van Re-creatief Vlaanderen toont aan dat er een marge is tussen mensen die een museum of tentoonstelling bezoeken met als kernonderwerp geschiedenis, heemkunde, volkskunde of archeologie (11, 9 procent van de Vlaamse bevolking in 2003-2004) en die 2,5 procent Vlamingen dat lid is van een vereniging van vrienden van een museum, opera, archief of bibliotheek (waarvan de vrienden van de musea dus maar een deeltje zijn). De marge die overblijft tussen de geïnteresseerden en de mensen die al lid zijn van zo’n vereniging, is groot genoeg om nieuwe leden te rekruteren. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het STAM in het vaarwater kan komen van bijvoorbeeld Gent on Files of G.V.S.A., omdat deze qua inhoud wel gelijkenissen vertoont. Ik raad dan ook aan om te overleggen met de andere
98
vriendenkringen, maar vooral met Gent on Files en G.V.S.A., over data van activiteiten enzovoort. Op die manier kunnen mensen nog steeds lid zijn van beide organisaties, zonder dat ze moeten kiezen tussen twee activiteiten die op hetzelfde moment vallen.
8.3. BELANGRIJKSTE FUNCTIE VAN DE VRIENDENKRING Alle mensen die ik interviewde gaven aan dat zij het creëren van een maatschappelijk draagvlak als (een van) de 49
belangrijkste functie van een vriendenkring zien . Een maatschappelijk draagvlak wordt door Van Dale omschreven als ‘een deel van de samenleving dat een ideologie, mening enzovoort ondersteunt’. Volgens mij kan dit vooral gestimuleerd worden door (een deel van) de vrienden ook werkelijk te betrekken. Die betrokkenheid kan volgens mij het best gestimuleerd worden wanneer (een deel van) de vrienden zich ook voor de werking van de vriendenkring in zetten. Dit komt er dan op neer dat zij ook bron en organisator kunnen zijn van vrijwilligerswerk of organisator van activiteiten. In het hoofdstuk over de theorie stelde ik al dat deze drie functies vooral voorkomen in het Europese model. Op het vrijwilligerswerk en het organiseren van activiteiten kom ik straks terug. Hoewel ik eerder al stelde dat deze functie van het verschaffen van financiële steun vooral in het Amerikaans systeem van toepassing is, betekent dit niet dat de vriendenkringen in het Europese model geen financiële steun kunnen verschaffen. Het is vooral zo dat in het Amerikaans systeem het museum financiële steun krijgt door de lidmaatschappen zelf (omdat men werkt met verschillende categorieën leden, die naargelang ze meer bijdrage betalen ook meer voordelen krijgen). In sommige kringen in Gent zien we wel al een stap in de richting van dit Amerikaans systeem door het aanmaken van bedrijfslidmaatschappen. In het pure Europees systeem, waarbij de lidmaatschappen meestal goedkoper zijn, wordt aan deze bijdragen weinig financieel voordeel gewonnen. Wat deze vrienden in dit systeem wel kunnen doen is via speciale evenementen of via andere activiteiten geld inzamelen. De vrienden hebben ook soms een functie in het stimuleren van anderen om giften te doen. We merken op dat deze manier van geld inzamelen meestal minder geld oplevert dan het getrapte lidmaatschapsysteem, omdat deze zaken niet structureel aangepakt worden. In de vriendenkringen die ik in Gent ondervroeg slaagde naar mijn mening alleen het Huis van Alijn erin om structureel financiële steun te bieden aan het museum door activiteiten, namelijk via het uitbaten van de herberg. Voor het STAM is het echter niet mogelijk dat te doen, aangezien de bar van het STAM een hele andere finaliteit heeft dan de herberg van het Huis van Alijn. Het café-restaurant van het STAM is veel groter qua omvang, zal grotere groepen moeten kunnen ontvangen en zal rekening moeten houden met veel meer reglementering dan de herberg van het Huis van Alijn.
49
Diepte-interviews: Johan Van de Wiele (0’-1’42’’), Kristof Vanden Bulcke (0’-2’14’’), STAM 1 (24’51’’-32’56’’), Lieven Decaluwe (0’-4’16’’). 99
De voornaamste functie van de vriendenkring van het STAM moet dus het vergroten van het maatschappelijk draagvlak zijn. De mensen moeten betrokken worden bij het museum en dit hangt volgens mij samen met het organiseren van activiteiten en vrijwilligerswerk.
8.4. ORGANISATIE VAN EEN VRIENDENKRING Een vriendenkring hoeft geen aparte vzw te vormen. De leden kunnen meteen lid worden van Gent Cultuurstad vzw. Deze vzw omhelst echter heel wat meer dan enkel het STAM. Het is de juridische structuur van de erfgoedcel van Gent, die het erfgoedconvenant dat de Vlaamse Gemeenschap met de stad Gent afsloot, moet uitvoeren. Het STAM is dus, naast heel wat andere projecten, één van de realisaties van deze vzw. Doordat de vrienden hier direct lid worden van deze vzw, kies ik hier dus voor het Amerikaans model. In wat volgt zal duidelijk worden waarom ik hiervoor opteer. Ten eerste is het belangrijk op te merken dat het STAM onder de vzw Gent Cultuurstad valt. In Gent zagen we dat enkele erfgoedinstellingen, die stadsdiensten zijn, hun vzw onder andere oprichtten omdat er via hen meer financiële vrijheid verkregen worden. Die vrijheid heeft een stadsdienst namelijk niet. Het feit dat Gent cultuurstad een stedelijke vzw is garandeert dat het voor hen gemakkelijker is dan voor een stadsdienst om hun financiën vlot te beheren. Het is voor het STAM dus niet van belang om een vriendenkring te hebben voor de vlotte omgang met financiën. In de theorie die ik eerder aanhaalde, stelde ik de voor- en nadelen van een vzw en het directe lidmaatschap bij het museum. De voordelen van een vereniging waren dat er een raad van bestuur aanwezig is die vaak de activiteiten organiseert en dus taken doet die in het andere geval door het museum zouden kunnen worden gedaan. Toch wil ik hier opmerken dat we bij enkele vriendenkringen in Gent, die wel een raad van bestuur hebben, merkten dat deze toch niet heel actief waren. Een raad van bestuur kan dus zeer actief ondersteuning bieden, maar het biedt geen absolute garantie. Deze aparte raad van bestuur voor de vrienden zou in mijn voorstel dus niet bestaan, maar kan opgevangen worden door met werkgroepen te werken. Mijn idee is om de vrienden die graag de vriendenvereniging actief willen helpen, in ad hoc werkgroepen te verenigen die telkens één onderwerp behandelen (activiteiten, lezingen, excursies, enzovoort). Ook deze werkgroepen zijn geen garantie voor actief meewerken, maar door het feit dat zij een bepaald doel hebben zullen zij hier meer op gefocust zijn. De nadelen van een vzw waren dat deze, in geval dat de erfgoedinstelling en de vrienden het niet eens zijn met elkaar, een machtsblok kunnen vormen tegen het museum. Dit was vorig jaar nog het geval in het S.M.A.K. Dit terwijl een vriendenkring toch vooral een positieve ondersteuning zou moeten bieden. Doordat de vrienden in mijn voorstel ingebed zijn in de structuur van het museum en er geen apart orgaan is met een raad van bestuur met concrete machtsposities, zullen zij minder snel collectief beslissen het museum tegen te werken indien het misgaat.
100
Een gevolg van het feit dat men de vrienden meteen lid laat worden van de vzw Gent Cultuurstad, is dat men de statuten zal moeten aanpassen. Daar staat immers in dat alle leden ook lid zijn van de algemene vergadering (Gent Cultuurstad, 2000), maar dat kan niet de bedoeling zijn. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen vaste leden, die over de ruimste rechten beschikken en toegetreden leden, die niet kunnen stemmen. De vrienden worden dan onder deze toegetreden leden gezien en op die manier hebben de vrienden weinig zeggingskracht. Om er toch voor te zorgen dat de vrienden een stem hebben, moet er iemand hen vertegenwoordigen in de algemene vergadering en bij voorkeur ook zetelen in de raad van bestuur van Gent Cultuurstad vzw. Deze persoon zal dus tot de vaste leden moeten toetreden, ook hiervoor zullen de statuten moeten worden aangepast. Aangezien deze raad van bestuur van een stedelijke vzw een politiek orgaan is, zal dit misschien niet heel gemakkelijk verlopen, maar dit moet toch worden geprobeerd. Deze vertegenwoordiger kan de voorzitter genoemd worden. Het STAM gaf al aan iemand op het oog te hebben die deze functie zou kunnen uitoefenen. Tijdens de eerste maanden na de oprichting van de vriendenkring kan deze persoon de voorzitter zijn, maar na een bepaalde periode moet er toch gezorgd worden dat er een mogelijkheid is tot het democratisch verkiezen van een eventuele andere kandidaat. Ook dit moet in de statuten gesteld worden. Omdat deze manier van werken geen officiële reglementen kent, zoals in een vzw wel het geval is, zal het STAM in het begin over enkele zaken moeten improviseren. Het is hierbij ook van belang dat er een huishoudelijk reglement wordt opgesteld dat de verschillende taken van de vrienden en de erfgoedinstelling vastleggen en de contacten tussen de vrienden en de erfgoedinstelling vastleggen. Ook het STAM geeft aan liever vrienden te hebben die meteen lid zijn van vzw Gent Cultuurstad. Zij stellen voor om de vrienden een apart rekeningnummer te geven en een aparte boekhouding te laten maken. Daar kan door het STAM niet aan geraakt worden zonder dat de voorzitter van de vrienden daar weet van heeft (Interview STAM 1: 33’53’’-38’43’’). Een andere reden voor het feit dat we niet voor een vzw kiezen, zit in het volgende. We ontdekten enkele tendensen in de museumsector namelijk dat er een professionalisering van de musea aan de gang is. Lieven Decaluwe stelt in het interview dat vriendenkringen in vergelijking veel amateuristischer te werk gaan. Hij haalt dit aan als reden voor het feit dat volgens hem de vriendenkring apart van de erfgoedinstelling verenigd moet worden in een vzw (Interview Lieven Decaluwe 1: 15’39’’-23’00’’ en 27’18’’-30’51’’). Ook stelt hij dat de vrienden en de erfgoedinstelling een andere finaliteit hebben ( Lieven Decaluwe 1: 13’54’’-15’38’’). Indien we er van uitgaan dat de vrienden ook actief enkele taken van de vriendenkring op zich willen nemen, zoals we dus doen in dit voorstel, dan ga ik niet akkoord met deze stellingen. Het is naar mijn mening niet de bedoeling van een professioneel museum om een amateuristische vriendenkring te hebben. Ook Alix Slater stelde dit. Zij onderscheidde verschillende vriendenkringen naarmate ze organisatorisch beter functioneerden. Zij vond dat hoe meer de vriendenkring geïntegreerd is in de organisatie van het museum, hoe hoger de organisatorische prestatie van de vriendenkring is. Indien de vrienden dus activiteiten en evenementen organiseren 101
voor de vrienden en eventueel ook voor het bredere publiek, is het van belang dat deze zaken overlegd worden met en ondersteund worden door personeel van de erfgoedinstelling. Dit is nodig om te voorkomen dat bepaalde zaken van de vrienden slecht georganiseerd zijn en zo de erfgoedinstelling in verlegenheid kunnen brengen. Ik vind ook dat het museum en de vriendenkring wel dezelfde finaliteit hebben. Ongeacht het feit dat zij andere taken vervullen, zullen zij naar hetzelfde doel toe werken, namelijk de werking van het museum optimaal organiseren. Het is daarom van belang dat de vrienden het beleidsplan van de erfgoedinstelling onderschrijven en de activiteiten die zij organiseren ook met dit in het achterhoofd kiezen en uitvoeren.
8.5. LIDMAATSCHAP DEFINIËREN In dit eerste voorstel kies ik voor een vriendenkring waar vooral het maatschappelijk draagvlak voorop staat en niet zozeer het verwerven van financiële steun. Dit is ook van belang bij het definiëren van het lidmaatschap. De eerste soort van lidmaatschap is een gewoon lidmaatschap. Om over de prijs hiervan te beslissen, kunnen we best eens kijken naar de bedragen die de andere erfgoedkringen vragen. Ik denk immers dat het aangeraden is om hiermee rekening te houden, het verschil met de andere kringen mag volgens mij niet groot zijn. De gemiddelde prijs van een gewoon lidmaatschap is 21,66 euro per jaar. Volgens mij is het best om als bijdrage 25 euro per jaar te vragen voor een gewoon lidmaatschap. Dit is gerechtvaardigd als we zien dat veel vriendenkringen amper uit de kosten raken met die bijdrage. Dit bedrag mag weliswaar absoluut niet hoger komen te liggen, omdat een duurder lidmaatschap de minder vermogende mensen zou uitsluiten. In hoofdstuk 7.2 zagen we dat er in Gent een dualisering van de samenleving plaatsvindt, waarbij armen armer en rijken rijker worden. Om het deel van de bevolking dat armer wordt ook de kans te geven vriend te worden van het STAM kan deze prijs zeker niet hoger gelegd worden. Men kan zich zelfs afvragen of 25 euro voor deze mensen niet sowieso te hoog is. Ook Kristof Vanden Bulcke vindt een lage prijs noodzakelijk, zeker als men een breed maatschappelijk draagvlak wil bereiken (Interview Kristof Vanden Bulcke: 8’26’’-10’38’’). Ook Johan Van de Wiele stelt deze lage prijs als must indien men verkiest een echte betrokken vriendenkring te hebben (Interview Johan Van de Wiele: 12’10’’-13’31’’). Natuurlijk moet men daarbij in het oog houden hoeveel men zal uitgeven voor de werking van de vriendenkring. Het is heel erg aan te raden bij te houden welke kosten men maakt voor de vrienden, om het jaar daarop te kunnen evalueren of men nu al dan niet winst maakt op de bijdragen van de vrienden, of toch ten minste break-even draait. Het is allerminst de bedoeling om als museum zelf te moeten bijpassen uit eigen kas. We moeten hierbij dus bedenken wat alle activiteiten kosten en wat de bijkomende kosten zijn. We moeten hierbij weliswaar opmerken dat de personeelskosten kunnen oplopen. Vanuit het STAM werd hiervoor 1/5 VTE ingepland, wat jaarlijks ongeveer neerkomt op 10.000 euro aan loonkosten. Ik denk echter niet dat dit in deze berekening van
102
de kosten voor de vrienden kan opgeteld worden, anders wordt het lidmaatschap te duur. Indien het museum echt wil inzetten op een groot maatschappelijk draagvlak mag ze daar best een wat personeelskosten voor over hebben. Naast een gewoon lidmaatschap kan men duo- of gezinslidmaatschappen ontwikkelen. Bij duolidmaatschappen kunnen twee mensen samen lid worden. Hierbij kan een verminderde prijs aangerekend worden, bijvoorbeeld 40 euro. Voor een gezinslidmaatschap kan nog meer aangerekend worden, omdat dan ook de kinderen (meestal tot op een bepaalde leeftijd) gratis binnenmogen in het museum en eventueel ook mogen participeren aan de activiteiten. Ik denk dat het best is om voor één van deze twee opties te kiezen. Ze hebben beide voor- en nadelen. Duo-lidmaatschappen zijn de beste optie omdat deze duidelijk stellen dat er telkens twee leden zijn, terwijl het aantal bij een gezinslidmaatschap kunnen oplopen bij grote gezinnen. Er zullen ook meer mensen aangesproken worden door het duoconcept dan een gezinslidmaatschap, omdat de vrienden meestal in de leeftijdscategorie te vinden zijn waar hun kinderen niet altijd meer overal meegaan. Zelfs indien er dan jongere gezinnen zo’n lidmaatschap zouden kopen, zal het waarschijnlijk vaak zo zijn dat de activiteiten niet voor kinderen bedoeld zijn. Dan is het enige wat men als voordeel voor de kinderen overhoudt aan dit lidmaatschap de gratis toegang, die voor kinderen in het STAM sowieso gratis is. Verder kan men ook studenten een korting geven op de prijs voor een lidmaatschap. Ik stel voor dat men voor een lidmaatschap als student 15 euro betaalt. De student haalt hier echter enkel voordeel uit indien hij het museum meerdere keren bezoekt (voor een gewoon bezoek voor een student is de prijs 3,75 euro) en indien hij ook participeert aan de activiteiten. Deze studentenvoordelen zijn ook bij andere vriendenkringen in Gent aanwezig, maar in de praktijk trekt dit weinig studenten aan. Toch vind ik het belangrijk om deze korting te hanteren. Indien men immers de vergrijzing van het ledenbestand wil tegengaan moet er, naast andere inspanningen, zeker al de mogelijkheid zijn om als student aan een verminderd tarief binnen te gaan.
Deze drie soorten leden moeten allemaal dezelfde voordelen krijgen in ruil voor hun bijdrage. Indien we bekijken welke voordelen er allemaal kunnen gegeven worden, moeten we vaststellen dat de Gentse verenigingen meestal de volgende voordelen geven: gratis toegang tot de vaste collectie en de tijdelijke tentoonstellingen en een uitnodiging voor de opening van een nieuwe tentoonstelling. Verder krijgen de meeste vrienden een mededelingenblad, sommigen een tijdschrift en korting in de museumwinkel. Er worden vaak ook activiteiten georganiseerd enkel voor de vrienden die al dan niet betalend zijn. Op sommige activiteiten die voor iedereen georganiseerd worden, kunnen de vrienden korting krijgen. Ik vind deze bestaande voordelen allemaal aan te raden, maar het is aan het STAM om te kiezen welke zaken men zal doorvoeren. Men staat natuurlijk vrij om nog andere voordelen te verschaffen. Bij de Gentse vriendenkringen zien we vaak dat er lidmaatschappen worden aangeboden die dezelfde voordelen bieden als een gewoon lidmaatschap, maar die toch duurder zijn. Dit biedt leden de kans om de 103
instelling financieel extra te ondersteunen, maar krijgen daar niets extra voor terug. In de praktijk hebben we gezien dat de meeste vriendenkringen een mogelijkheid bieden hiervoor, soms zelfs in twee categorieën. Bij ons onderzoek naar de vriendenkringen in Gent hebben we gezien dat er geen relatie te vinden is tussen de grootte van het bedrag en het aantal vrienden dat deze bijdrage wil betalen. Het percentage wordt niet kleiner als de prijs voor de bijdrage voor een steunend lid stijgt. Steunend lid Aantal
Erelid Bedrag
Aantal
Bedrag
GOF
12 (5,67%)
25 (BP+10)
0
250 (BPx16,67)
G.V.S.A.
9 (4,16%)
30 (BP+10)
2
50 (BPx2,5)
MDG
5 (4,16%)
250 (BPx10)
/
/
VIAT
27 (7,74%)
25 (BP+5)
9
40 (BPx2)
SMT
7 (4,61%)
75 (BPx5)
/
/
IMB
6 (2,84%)
25 (BP+10)
/
/
MSK
21 (2,43%)
150 (BPx5)
/
/
BP: Basisprijs, met andere woorden de prijs voor een gewoon lidmaatschap.
Ik denk dat we er kunnen van uitgaan dat mensen die de organisatie graag financieel willen ondersteunen door hoger lidgeld te betalen, ook niet zo bezorgd zijn om het precieze bedrag. Men mag volgens mij dus best wel wat hoger gaan dan enkel de basisprijs plus 10 euro. Het brengt trouwens ook meer op indien maar enkele leden een veel hoger bedrag betalen, dan een aanzienlijk aantal leden die amper 10 euro extra betalen. We moeten echter uitkijken dat het bedrag niet te hoog wordt, waardoor men geen enkel lid meer heeft die dit betaalt. Ik denk dat een redelijk bedrag hierbij 100 euro is. Als we deze extra inkomsten bij de andere bijdragen van de gewone lidmaatschappen tellen, zullen we bij een kosten-batenanalyse een positief saldo uitkomen (exclusief de loonkosten van het personeelslid). Ik denk dat het echter niet de bedoeling kan zijn dat deze extra inkomsten een eventueel tekort van de gewone lidmaatschappen mag wegwerken. Deze extra inkomsten zouden pure opbrengst moeten zijn. Bij deze laatste categorie zou het wel mogelijk moeten zijn om deze bijdrage deels fiscaal af te trekken. Natuurlijk moet Gent Cultuurstad vzw er dan wel voor zorgen dat zij zelf de bevoegdheid hebben om deze giften fiscaal aftrekbaar te maken. Dit zou in principe mogelijk moeten zijn, omdat zij normaalgezien aan de voorwaarde voldoen om deze bevoegdheid te krijgen (Federale Overheidsdienst Financiën, 2009). Natuurlijk moet zowel de minister van financiën en de minister van cultuur nog een advies geven hierover en dit is niet op voorhand te voorspellen. Het personeel bij de overheidsdienst financiën die zich hierover buigen lieten mij wel weten dat dit voor het STAM in principe mogelijk moet zijn. Deze categorie van beschermende leden zouden hun gift dus deels fiscaal aftrekbaar moeten kunnen maken. Van de 100 euro wordt dan 25 euro beschouwd als lidgeld en de rest als 104
gift. Je kunt immers niet het hele bedrag zien als een gift, aangezien een gift je in de strikte zin van het woord geen voordelen mag opleveren. Dat is echter wel het geval bij een lidmaatschap. In principe moeten deze twee bedragen dan wel apart gestort worden.
Ik kies hier niet voor het Amerikaanse systeem, waarbij men door verschillende categorieën lidmaatschappen uit te bouwen (met hogere bijdragen en naarmate de prijs stijgt ook meer exclusieve voordelen voor de leden) meer geld wil verdienen. De laatste categorie (steunende leden of ereleden) die ik besprak behoort niet echt tot dat Amerikaans systeem, aangezien deze mensen enkel meer geven en niets extra terugkrijgen. Er is dus geen doorgedreven hiërarchie binnen de vriendenkring, omdat deze us and them mentaliteit dit maatschappelijk draagvlak niet ten goede komt. De enige extra trap in de categorie die ik wil inbouwen zijn bedrijfslidmaatschappen, ondanks het slechte financiële klimaat, dat door het STAM werd aangegeven als een reden om deze categorie niet te installeren (Interview STAM 2: 2’41’’-4’38’’). Toch zijn er heel wat andere mensen die ik interviewde die hier wel een toekomst 50
in zien . Het is immers nog steeds mogelijk om zo’n bedrijven te vinden die zich hiervoor willen engageren. Het zal in eerste instantie misschien niet gemakkelijk zijn om leden aan te trekken. Toch denk ik dat de mogelijkheid al aanwezig moet zijn tegen dat de financiële tendens weer de positieve richting uitgaat. Er kan voor deze bedrijfslidmaatschappen een hoog bedrag gevraagd worden. Ook dit moet deels fiscaal aftrekbaar zijn. Deze bedrijven kunnen in ruil daarvoor naambekendheid verwerven (in de nieuwsbrief, het tijdschrift, op de muur van het museum), maar ook heel wat andere voordelen, zoals het gebruik van het museum om personeel of klanten uit te nodigen, viptickets voor openingen van tentoonstellingen. Ook hier moet het STAM een kosten-batenanalyse maken, maar het is vooral bij deze categorie mogelijk om een aanzienlijke opbrengst te bekomen.
Bij de opening van het museum is het van belang veel leden te werven via verschillende marketingstrategieën. Dit zal een aanzienlijke workload voor het personeel opleveren en daarom is het aangewezen om op dat moment al vrijwilligers te hebben die hieraan willen meewerken. Er zal in eerste instantie wel een grote aantrekkingskracht uitgaan van het nieuwe van het museum en men ook heel wat mensen zal kunnen overtuigen om lid te worden. Het zal er na een bepaalde tijd echter op aan komen om deze leden ook te behouden. Dit kan bijvoorbeeld door te peilen naar de tevredenheid onder de leden, zoals ik eerder al stelde. Men kan dit informeel doen tijdens bijeenkomsten. Maar men kan ook de leden die hun lidmaatschap niet meer verlengen vragen naar de redenen hiervoor. Indien men aangeeft dat de oorzaken te wijten zijn aan de werking van het museum en de vriendenkring, kan men hier eventueel zijn lessen uit trekken.
50
Zie interview Kristof Vanden Bulcke (12’11’’-13’15’’), Jean Plasschaert (25’55’’-30’50’’), Katia Segers (2’54’’-5’45’’) en Lieven Decaluwe (2: 0’-7’13’’). 105
8.6. WELKE LEDEN? Op verschillende plaatsen in deze scriptie werd al aangegeven dat Vlaanderen aan het vergrijzen is en ook de verenigingen merken deze invloed. Op zich is dit geen probleem, zeker niet omdat binnenkort de babyboomgeneratie binnenkort op pensioen gaat. Dit is een positieve zaak, omdat deze mensen vanaf dat moment meer tijd hebben en zo ook kunnen ingezet worden om actief vrijwilligerswerk te doen voor bijvoorbeeld musea. Daar gaan we in het volgend hoofdstuk dieper op in. Wat wel een probleem kan vormen is dat een vereniging geen vernieuwing (door het aantrekken van jongere leden) kent. Het komt er volgens velen op aan zeer actief nieuwe, jongere leden te werven. Volgens Johan Van de Wiele kunnen deze mensen vooral gevonden worden bij de mensen die geïnteresseerd zijn in de inhoudelijke ‘niche’ waar het museum voor staat (Interview Johan Van de Wiele: 2’44’’-8’13’’). Lieven Decaluwe stelt dat het er op aankomt dat de vrienden hun persoonlijke contacten aanspreken om nieuwe mensen aan te trekken. Doordat de vrienden hun eigen kennissenkring uitnodigen voor een bezoek aan het museum en daarbij reclame maken voor de vriendenkring, kan een nieuwe groep mensen aangesproken worden (Interview Lieven Decaluwe 2: 7’14’’-9’58’’). Velen geven ook aan dat men niet noodzakelijk mensen moet aantrekken die jonger zijn dan ongeveer 40 51
jaar . Jongere mensen kunnen wel op andere manieren aangetrokken worden. Elke leeftijdscategorie kan op een andere manier aangesproken worden, om dan op een bepaald moment door te stromen naar de vriendenkring. Men kan bij de publiekswerving jong beginnen, door kinderen via de stadsklassen kennis te laten maken (zoals nu al gebeurt). Daarna kan je studenten geschiedenis/kunstgeschiedenis/archeologie aanspreken door ze onderzoek te laten doen of stage te laten volgen. Dit is gemakkelijk te bewerkstelligen, omdat Gent nu eenmaal een studentenstad is met een grote aantrekkingskracht. Daarna kunnen jonge gezinnen aangesproken worden door specifieke formules die voor hen gecreëerd worden. De meeste volwassenen worden pas lid van een vriendenkring indien hun kinderen wat ouder zijn en het gezinsleven minder tijd eist.
8.6. VRIJWILLIGERS •
Werkgroepen in functie van de vriendenkring zelf
Het STAM geeft aan dat er 1/5 VTE wordt aangesteld om de vriendenkring te coördineren (Gent Cultuurstad, 2006: 54). Tijdens mijn bezoeken aan de vriendenkringen van erfgoedinstellingen in Gent merkte ik vaak op dat vooral de
51
Jean Plasschaert (38’37’’-46’58’’’) en STAM (3: 2’14’’-3’17’’). 106
mensen die de vriendenkring vanuit het museum coördineren het heel druk hebben. Vaak doen ze deze opdracht bovenop andere taken waardoor de werkdruk verhoogd wordt. Een coördinator die voor 1/5 VTE is aangesteld, dat is nogal weinig. Daarom zijn deze werkgroepen, die ik hierboven al aanhaalde, essentieel voor de werking van de vriendenkring. Ik denk dat er zeker plaats is voor werkgroepen, in het erfgoedbeleidsplan wordt aangehaald dat Gentenaars sociaal betrokken zijn en ook heel wat mensen actief zijn in een vereniging. Deze werkgroepen wil ik dus per onderwerp groeperen en volgens mij moet er steeds een personeelslid van het museum deel uitmaken van deze groep. Dit hoeft niet altijd de coördinator te zijn van de vrienden, maar dat kan bijvoorbeeld ook iemand zijn van wie de functie in het museum dicht aansluit bij het onderwerp van de werkgroep. Het is de bedoeling dat dit gestructureerd aangepakt wordt. In de SWOT-analyse van Gent Cultuurstad zagen we immers dat de personeelsstructuur een adhocratie is, wat wijst op een flexibele werkvorm die echter weinig gestructureerd is. Hoewel men daar iets aan probeert te doen, kan dit nog beter. Het is nodig om deze werkgroepen, maar ook de andere vrijwilligers houvast te bieden en dat lukt in zo’n vorm van adhocratie niet. Het is dus aangewezen dat Gent Cultuurstad/STAM daar de nodige aandacht aan besteedt. Het voordeel van deze werkgroepen in vergelijking met een raad van bestuur bij een vzw, is dat dit verband minder geïnstitutionaliseerd is. Met Patrick De Rynck stelden we eerder dat men een nieuwe tendens ontwaart, namelijk dat mensen minder geneigd zijn dan vroeger om lange termijnengagementen aan te gaan en men dus moeilijkheden heeft om mensen te vinden die in de raad van bestuur van een vereniging willen zetelen. Deze werkgroepen die ik hier voorstel zijn misschien een oplossing, aangezien zij bijvoorbeeld ook kunnen toelaten dat er korte termijnengagementen aangegaan worden, bijvoorbeeld voor één excursie, terwijl bij het toetreden tot een raad van bestuur meestal een langer engagement verwacht wordt.
•
Vrijwilligers enkel in functie van het museum
Ook naast de mensen die zetelen in een werkgroep van de vriendenkring zelf kunnen er vrijwilligers ingezet worden. Er zijn nu al enkele mensen aan het werk, niet puur voor het museum van het STAM, maar voor de erfgoedcel. Dit zijn telkens mensen die gepensioneerd zijn, maar voordien professioneel dergelijk werk deden. Deze vrijwilligers offeren elke week meerdere uren van hun werk op. De projectcoördinatoren van het STAM geven aan dit werk erg te appreciëren. Ze merken tegelijkertijd wel op dat er zeer veel tijd in kruipt, niet zozeer in het begeleiden van de taak zelf (aangezien deze mensen zelf experts zijn), maar in het sociale contact dat moet onderhouden worden met deze mensen. Het STAM geeft aan dat men bijna aan de limiet zit qua aantal vrijwilligers, omdat er anders niet genoeg tijd zal zijn voor sociale contacten. Het STAM geeft ook aan dat ze liever geen uitvoerende taken in het museum door vrijwilligers willen laten doen. Ook vanuit de stad geeft men aan dat men daar niet happig op is omdat dit betaalde personeelsplaatsen inneemt (Interview STAM 1: 38’43’’-47’28’’). Mijn voorstel is om deze losse vrijwilligers, indien ze een zekere periode dit vrijwilligerswerk doen, een gratis lidmaatschap van de vrienden cadeau te doen. Ik denk namelijk dat het niet uitmaakt of iemand een 107
geldelijke bijdrage doet of zijn tijd investeert. Ook het STAM denkt er zo over (Interview STAM 2: 0’-1’00’’). Natuurlijk moet er op een bepaald moment een grens getrokken worden, maar dat is niet gemakkelijk. Want vanaf wanneer heeft een vrijwilliger genoeg tijd geïnvesteerd om een lidmaatschap te krijgen? Op dit moment is dit echter niet echt een probleem, omdat de meeste vrijwilligers in functie van de erfgoedcel een langdurig engagement opgenomen hebben. Indien er in de toekomst echter nieuwe mensen worden gezocht, denk ik dat het essentieel is om mensen te zoeken die de intentie hebben om zich voor een zekere periode in te zetten (minimum een jaar).
Het is van belang om een contract op te maken met de vrijwilligers waarin alle wettelijke bepalingen duidelijk vermeld staan. De vrijwilligers moeten verzekerd zijn, ook zij die in functie van de vrienden bepaalde taken doen. Er kan een onkostenvergoeding, zoals wettelijk bepaald is, geregeld worden. Het is een goed idee de vrijwilligers zelf te laten kiezen of ze deze willen ontvangen of niet. Een van de functies van een vriendenkring die ik in hoofdstuk 6 aanhaalde was ‘bron en organisator van vrijwilligerswerk zijn’. Hier ga ik deels mee akkoord. Natuurlijk kunnen vrienden ook vrijwilligerswerk doen, zowel in functie van de vriendenkring als in functie van de erfgoedcel of het museum. Indien het gaat over organiseren zou ik echter de zaken scheiden. Het vrijwilligerswerk in functie van de vriendenkring mag door de vriendenkring zelf georganiseerd worden (via werkgroepen), maar het vrijwilligerswerk los van de vrienden wordt best door de coördinatoren van het museum zelf gedaan.
8.7. DONATEURS Zoals ik stelde in hoofdstuk 6 kunnen vrienden donateurs zijn doordat ze hun lidmaatschap betalen, maar kunnen ze ook andere zaken doen. In dit voorstel zal men niet erg veel opbrengst halen uit de bijdragen van de lidmaatschappen. Enkel de ereleden of beschermende leden(die meer betalen voor dezelfde voordelen als een gewoon lid) en de bedrijfsleden zullen door hun bijdrage ook financieel iets betekenen. Daarnaast kunnen vrienden ook heel wat andere zaken doen om geld binnen te krijgen. Ze kunnen bijvoorbeeld worden ingezet om reclame te maken voor de projectrekening van de Koning Boudewijnstichting, die elk jaar een ander stuk kan restaureren of aankopen. Het is ook van belang mogelijke donateurs te informeren over het project. Indien er op bepaalde momenten vrienden aan anderen duidelijk maken wat precies het belang is van het project en een bepaald aan te kopen of te restaureren stuk ook kunnen tonen, zal de potentiële donateur eerder geneigd zijn om iets te geven. Deze giften zijn natuurlijk fiscaal aftrekbaar. Vrienden kunnen speciale evenementen organiseren waarvan de opbrengst naar de vrienden (en uiteindelijk naar het museum) gaat, zoals een barbecue of een ander feest. Eigenlijk zou het best zijn indien de
108
vrienden iets structureels zouden doen om geld in het laatje te brengen, zoals de vrienden van het Huis van Alijn die de herberg uitbaten, maar dit is voor de vrienden van het STAM niet mogelijk. Ik gaf eerder in dit hoofdstuk al aan dat de personeelskosten die het museum voor de vriendenwerking maakt, niet mogen worden opgeteld bij de andere kosten die de voor de vrienden worden gemaakt. Dit zou voor een gewoon lidmaatschap te duur uitkomen en een museum dat inzet op een groot draagvlak kan inzetten heeft deze kost er wel voor over. Toch kan men de personeelskost (die ruwweg 10.000 euro bedraagt per jaar voor 1/5 VTE)
als
richtbedrag
gebruiken
dat
jaarlijks
via
donateurs
moet
binnengebracht
worden
(via
bedrijfslidmaatschappen, beschermende of ereleden en andere activiteiten van de vrienden die geld opbrengen). Zo wordt het draagvlak vergroot, maar kan het museum toch de personeelskost beperken, wat een win-winsituatie is.
8.8. FVMB Indien de werking van de Federatie voor Vrienden van Musea van België niet geoptimaliseerd wordt, is het volgens mij niet aangeraden voor de vriendenkring van het STAM om zich hierbij aan te sluiten. Ik denk dat er zeker voordelen kunnen zijn aan het lidmaatschap, maar de dienstverlening zou veel uitgebreider moeten zijn en sneller moeten gecommuniceerd worden, bijvoorbeeld via een website.
8.9. BESLUIT Voor de vriendenkring van het STAM wil ik geen aparte vzw oprichten, maar de vrienden meteen lid laten worden van Gent Cultuurstad vzw. Zij worden vertegenwoordigd door hun democratisch verkozen voorzitter die deel uitmaakt van de raad van bestuur en ook een stem heeft in de algemene vergadering. De vriendenkring moet absoluut inzetten op het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en moet daarvoor de betrokkenheid van de vrienden optimaliseren. Dit gebeurt via het oprichten van werkgroepen, die bepaalde taken voor de vriendenkring op zich nemen. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan de workload van het betaald personeelslid (1/5 VTE) die de organisatie van de vrienden op zich neemt. De werkgroepen kunnen telkens samenwerken met een personeelslid van het museum, waardoor de professionaliteit van de vriendenkring zal groeien. Er kunnen drie verschillende groepen vrienden worden uitgebouwd, namelijk de gewone vrienden, beschermende vrienden (die wat meer betalen, maar dezelfde voordelen krijgen als de gewone vrienden) en de bedrijfslidmaatschappen (die heel wat meer betalen en andere voordelen verkrijgen).
109
9. AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK Wat zeker een aanrader is voor het STAM is het zoeken van een best practice voorbeeld. Daarbij kan bij een vergelijkbaar museum bekeken worden op welke manier zij hun vriendenkring organiseren.
Ook interessant zou zijn dat het onderzoek dat Brugman en Vernoy (Brugman en Vernoy, 1989) deden in Nederland, ook in Vlaanderen of België op grote schaal zou worden uitgevoerd. Ik gebruikte hun vragenlijst als voorbeeld bij mijn kleinschalig onderzoek in Gent, maar het zou beter zijn indien we een breder overzicht zouden kunnen hebben op de vriendenkringen.
Ook voor de andere organisaties, die ik louter beschreef en geen aanbevelingen maakte, raad ik aan hun organisatie opnieuw door te lichten. Men moet zich afvragen of hun manier van werken de beste keuze is om de return te krijgen die ze van hun vrienden verwachten.
Een andere persoon die ook zou kunnen worden geïnterviewd in verband met dit onderwerp is Olga Van Oost. Zij doctoreerde aan de VUB in verband met museummanagement. Ik vermoed dat zij ook een interessante bijdrage zou kunnen leveren aan dit debat.
Verder wil ik ook nog opmerken dat ik mijn aanbevelingen doe vanuit de, naar mijn mening, belangrijkste functie van een vriendenkring, namelijk het maatschappelijk draagvlak vergroten. Dat wil echter niet zeggen dat anderen de financiële steun van een vriendenkring niet belangrijker kunnen vinden. Het zou interessant zijn indien men zou kunnen onderzoeken of een Amerikaans vriendensysteem met verschillende trappen en veel financiële opbrengst voor het STAM ook mogelijk zou zijn.
110
10. BIBLIOGRAFIE •
AGENTSCHAP KUNSTEN EN ERFGOED (2007), Memorie van toelichting bij voorontwerp cultureelerfgoeddecreet, (online), gelezen op 04.05.2009.
•
ADRIAENSSENS, L. (2009), Cursus onderzoeksmethodologie, Universiteit Antwerpen: onuitgegeven cursus.
•
BEVERS, M.A. (1992), ‘De vriendenkring als vaste consumentengroep van een non-profitinstelling’ in Federatiebulletin, 27, 4: 4-7.
•
BRUGMAN, H. & VERNOY, M. (1989), Ware vriendschap is wederzijds: vriendenverenigingen van musea in Nederland, ’s Gravenhage: Stichting Cultuurfonds van de bank voor Nederlandse gemeenten, 98 p.
•
BUSSELL, H. & FORBES, D. (2006), ‘”Friends” Schemes in Arts Marketing: Developing Relationships in British Provincial Theatres’ in International Journal of Arts Management, 8, 2: 38-49.
•
COECKELBERG, D., VANKEIRSBILCK, M. & VAN MERRIS P. (1994), Alternatieve fundraising- en financieringstechnieken voor non-profitorganisaties: juridische fiscale en managementaspecten, Gent: Mys & Breesch, 126 p.
•
DECRAENE, M., GIELEN, P. & LAERMANS, R. (2007), ‘De erfgoedparticipatie’ 89-115 in LAERMANS, R. (red.), Cultuurkijker: cultuurparticipatie in meervoud, Antwerpen: De Boeck, 318 p.
•
DECRAENE, M., GLORIEUX, I. & MOENS, M. (2007) ‘Participatie aan het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de bibliotheken, de cultuurcentra en de amateurkunsten’, 190-220 in LAERMANS, R. (red.), Cultuurkijker: cultuurparticipatie in meervoud, Antwerpen: De Boeck, 318 p.
•
DE MEULEMEESTER, H., LIEVENS, J. & WAEGE, H. (2006), Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Antwerpen: De Boeck, 311 p.
111
•
DE HAAN, J. & HUYSMANS F. (2007), Het bereik van het verleden: ontwikkelingen in de belangstelling voor cultureel erfgoed, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 289 p.
•
DE RYNCK, P. (2009), 10 jaar cultuur- en jeugdbeleid in Vlaanderen, Leuven: Acco, 208 p.
•
FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN (2009), Instellingen die fiscaal aftrekbare giften kunnen ontvangen, (online), http://fiscus.fgov.be/INTERFAOIFNL/Giften/Instellingen/inleiding.htm, gelezen op 14.07.2009.
•
FEDERATIE VAN DE VRIENDEN VAN DE MUSEA VAN BELGIË VZW, (2005), Federatie van de Vrienden van de Musea van België vzw, Brussel: FVMB, 18 p.
•
GENT
CULTUURSTAD
(2000),
Statuten,
Belgisch
Staatsblad,
(online),
http://www.ejustice.just.fgov.be/vzw/vzwn.htm, gelezen op 28.06.2009. •
GENT CULTUURSTAD (2006), STAM: Een stadsmuseum voor Gent, onuitgegeven nota voor het Agentschap Kunsten en Erfgoed van de Vlaamse Overheid, 66 p.
•
GENT CULTUURSTAD & STAD GENT (2008), Erfgoedbeleidsplan Stad Gent – Vlaamse Gemeenschap 20092014, onuitgegeven beleidsplan, 107 p.
•
HIBMA, C. (1990), Vrienden rond het orkest, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Utrecht, 147p.
•
KENNISCENTRUM
STATISTIEK,
2009,
(online),
http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/
stat_cijfers_welzijn.htm#vrijwilligers, gelezen op 22.06.2009. •
KLAMER, A. (2005), ‘Creatieve financiering van creativiteit’ in Boekman, 17, 4: 6-10.
•
KOTLER, N. & KOTLER, P. (1998), Museum strategy and marketing, San Francisco: Jossey-Bass, 395 p.
•
LESTER, D.L., PARNELL, J.A. & CARRAHER, S. (2003), ‘Organizational life cycle: a five stage empirical scale’ in International journal of organizational analysis, 11, 4: 339-354.
•
LORD, G.D. & LORD, B. (1997), The manual of museum management, Walnut Creek: Altamira Press, 261 p.
•
MEIJER, M. (1996), ‘Vrienden, de belangrijkste klanten van de musea’ in Museumvisie, 20, 1: 8-13.
•
MOLS, L. (2007), Ware vriendschap? Loyaliteit & vrienden van het museum, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Internationale hogeschool Breda, 96 p.
•
NEDERLANDSE FEDERATIE VAN VRIENDEN VAN MUSEA (1996), Handboek voor vriendenorganisaties van Nederlandse musea, Amsterdam: uitgave van de Nederlandse Federatie van Vrienden van Musea, 78 p.
•
PALING, K.M. (1987), ‘Een museum krijgt de vrienden die het verdient’ in Trefpunt, 18, 8: 38-39.
•
PLAISIER, C.F., VAN KATWIJK, C. & SCHOEMAKER, K. (1992), Bedrijfsvoering in musea, ’s Gravenhage: VUGA Uitgeverij B.V., 244 p.
•
POLIT, F.D. & BECK C.T. (2006), Essentials of nursing research, Philadelphia: Lippincott, Williams & Wilkins, 554 p.
112
•
SCHOONENBOOM, M. (2006), ‘Overheid wil meer donaties voor kunst’ in De Volkskrant, 24.08.2006.
•
SEGERS, K. (2008), ‘Wie heeft de macht om zich met het nutteloze in te laten? Cultuursponsoring in Vlaanderen’ in Boekman, 20, 3: 58-65.
•
SLATER, A. (2004), ‘Revisiting membership scheme typologies in museums and galleries’ in International journal of nonprofit and voluntary sector marketing, 9, 3: 238-260.
•
SMITS, M. (1998), ‘Kunstinstellingen starten samen vriendschapsactie’ in Knipselkrant Raad voor Cultuur, 3, 34: 239.
•
STAM (2009), Wat is het STAM?, (online), http://www.stamgent.be/nl/over-stam/wat-is-het-stam, (online), gelezen op 13.06.2009.
•
STEUNPUNT VRIJWILLIGERSWERK LIMBURG (2007), Homo voluntaris: praktijkboek vrijwilligerswerk (online),
http://www.limburg.be/webfiles/FILES_DIR02/Vrijwilligerswerk/pdf-
documenten/PraktijkboekVrijwilligerswerk.pdf, (online), gelezen op 31.05.2009. •
STUDIEDIENST VAN DE VLAAMSE REGERING, (s.d.), Vrijwilligerswerk in Vlaanderen (online) www.4vlaanderen.be/dar/svr/cijfers/pages/excel.aspx, gelezen op 30.05.2009.
•
TAYLOR, R.W. (1995), Fundraising for museums and the arts, Londen: Museums and Galleries commission, 39 p.
•
’T HART, H. e.a. (1996), Onderzoeksmethoden, Amsterdam: Boom, 379 p.
•
TIMMERMANS, J. (1996), ‘Ieder museum krijgt de vrienden die het verdient’ in Museumvisie, 20, 1: 8-13.
•
VAN DEN BRABER, H. (2008), ‘De rentree van de de mecenas’ in Boekman, 20, 3: 29-34.
•
VAN MECHELEN, D. (2004), Beleidsnota 2004-2009: Ruimtelijke ordening en monumenten en landschappen, (online), http://www.onroerenderfgoed.be/nl/uploads/b165.pdf, gelezen op 05.05.2009.
•
VLAAMSE
REGERING
(2009),
Vlaanderen
2009-2014:
ontwerpregeerakkoord,
(online),
http://www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=Solution_C&cid=1246630910351&context=1141721623065 ------1246630910351&p=1183730847285&pagename=Infolijn%2FView, gelezen op 13.07.2009. •
WORLD FEDERATION OF FRIENDS OF MUSEUMS (2009), World federation of friends of museums, (online), www.museumsfriends.com, gelezen op 15.06.2009.
113