Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2012) Deel II
ARTIKEL X. WIJZIGING VAN DE WET OP HET FINANCIEEL TOEZICHT
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd: In de definitie van herverzekering vervalt de zinsnede: of een pensioenfonds.
B
Aan artikel 1:107, derde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende: k. biedingsberichten en aanvullende documenten die op grond van de artikelen 5:74 en 5:76 zijn goedgekeurd, alsmede openbare mededelingen die ingevolge de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 5:76, tweede lid, en artikel 5:25m, zesde lid, aan de Autoriteit Financiële Markten zijn gezonden.
C
In artikel 1:110 wordt aan het derde lid een volzin toegevoegd, luidende: Ten aanzien van de verplichting die de Autoriteit Financiële Markten ingevolge de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 5:76, tweede lid, uitsluitend op verzoek van een uitgevende instelling kan opleggen, worden uitsluitend die uitgevende instelling en degene aan wie de verplichting is opgelegd als belanghebbenden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
D
Artikel 3:198, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a vervalt de zinsnede: met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens een herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd,. 2. In onderdeel e vervalt de zinsnede: , met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens overeenkomst van herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd.
1
E
In artikel 5:73 worden onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zevende en achtste lid, twee leden ingevoegd, luidende: 5. De ondernemingskamer kan op verzoek van de personen, bedoeld in het eerste lid, bevelen dat degene die, overeenkomstig de op grond van artikel 5:76, tweede lid, gestelde regels, overwegende zeggenschap heeft verkregen of verloren daaromtrent een openbare mededeling doet. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing. 6. De mogelijkheid tot het doen van het verzoek, bedoeld in het eerste, derde en vijfde lid, vervalt na twee jaar, gerekend vanaf het moment waarop overwegende zeggenschap werd verkregen.
F
In artikel 5:75, eerste lid, wordt “Deze afdeling is” vervangen door: Deze afdeling en de artikelen 5:80a en 5:80b zijn.
G
In artikel 5:80b, tweede lid, wordt de zin “Het verzoek wordt ingediend uiterlijk vier weken nadat het bod is aangekondigd” vervangen door: Het verzoek wordt ingediend uiterlijk twee weken nadat het bod is uitgebracht.
H
In de bijlage bij artikel 1:79 Wet op het financieel toezicht vervalt “artikel 5:70, eerste lid”.
I
In de bijlage bij artikel 1:80 Wet op het financieel toezicht vervalt “artikel 5:70, eerste lid”.
ARTIKEL XX. WIJZIGING VAN DE WET TER VOORKOMING VAN WITWASSEN EN FINANCIEREN VAN TERRORISME
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: a. Onderdeel a, onder 1º, komt te luiden:
2
1º. kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die ingevolge artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 1º tot en met 4º, van die wet geregistreerd is; b. Onderdeel a, onder 12º, wordt als volgt gewijzigd: a. In subonderdeel a wordt “onroerende zaken” vervangen door: registergoederen. c. Subonderdeel d komt te luiden: d. het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen; d. Er wordt na subonderdeel e een subonderdeel toegevoegd luidende: f. het vestigen van een recht van hypotheek op een registergoed;. e. Onderdeel b komt te luiden: b. cliënt: degene met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;. f. Onderdeel c komt te luiden: c. bijzondere melder: een faillissementscurator, een taxateur van registergoederen en andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen dienstverleners;. g. Onderdeel e komt te luiden: e. politiek prominente persoon: een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsrichtlijn, tenzij deze de in dat lid bedoelde functie ten minste gedurende vijf jaren niet meer heeft uitgeoefend, diens directe familieleden en naaste geassocieerden als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsrichtlijn;. h. Onderdeel f komt te luiden: f. uiteindelijke belanghebbende: de natuurlijke persoon die 1°. een belang houdt van meer dan 25 procent van het kapitaalbelang van een cliënt; 2°. meer dan 25 procent van de stemmen kan uitoefenen in de algemene vergadering van een cliënt; 3°. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in een cliënt; 4°. begunstigde van 25 procent of meer van het vermogen van een cliënt is; of 5°. een bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van het vermogen van een cliënt; tenzij de cliënt een vennootschap is die is onderworpen aan openbaarmakingvereisten als bedoeld in richtlijn nr. 2004/109 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/334/EG (PbEU L 390) of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;. i. Onderdeel h komt te luiden: j. transitrekening: bankrekening die bij een in Nederland gevestigde bank wordt aangehouden door een bank gevestigd in een staat die geen lidstaat is en die door een cliënt van laatstbedoelde bank gedebiteerd of gecrediteerd kan worden zonder tussenkomst van de in Nederland gevestigde bank;. k. Onderdeel m komt te luiden: m. transactie: handeling of samenstel van handelingen waarvan een melder in het kader van zijn dienstverlening aan een cliënt heeft kennisgenomen;. l. Onderdeel n komt te luiden:
3
n. ongebruikelijke transactie: transactie die op basis van het ingevolge artikel 15, eerste lid, bepaalde, als zodanig is aan te merken;. m. Onderdeel o komt te luiden: o. melding: melding als bedoeld in artikel 16, eerste lid;. n. Er wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende: s. melder: instelling of bijzondere melder.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek. Hiertoe laat de instelling de cliënt opgave doen van zijn identiteit. 2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden: a. de door de cliënt opgegeven identiteit te verifiëren;. 3. Aan het derde lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: f. indien het betreft een geldovermaking als bedoeld in artikel 2, zevende lid van Verordening (EG) Nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006;. 4. Het vijfde lid komt te luiden: 5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op trustkantoren als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 10º, voor zover het gaat om een cliënt die één of meerdere diensten afneemt van het trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht trustkantoren. 5. Het zevende lid komt te luiden: 7. Onze Minister kan op verzoek van een instelling, al dan niet voor bepaalde tijd, aan die instelling ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid. Aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorwaarden worden verbonden.
C
In artikel 4, derde tot en met vijfde lid, vervalt telkens de zinsnede “en tweede lid”.
D
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het is een instelling verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij: a. zij ten aanzien van die cliënt het onderzoek heeft verricht conform artikel 3 of
4
een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11° tot en met 13°, met zetel in Nederland of een andere lidstaat dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 3° of 5° tot en met 10° ten aanzien van die cliënt onderzoek heeft verricht conform artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze; b. dit onderzoek heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b en c, bedoelde resultaat; en c. de instelling beschikt over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens en bescheiden inzake de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk belanghebbende. 2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende: 2. Indien de instelling reeds een zakelijke relatie met de cliënt heeft en de instelling niet kan voldoen aan artikel 3, eerste en tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, en c, beëindigt de instelling die zakelijke relatie.
E
Artikel 9 vervalt.
F
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Een instelling of bijzondere melder meldt: a. een verrichte ongebruikelijke transactie; b. een voorgenomen ongebruikelijke transactie; c. een feit dat duidt op een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie; binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt. 2. In het tweede lid wordt in de aanhef na “de instelling” ingevoegd “of de bijzondere melder”, wordt in onderdeel d “een transactie” vervangen door “de transactie” en wordt, onder verlettering van onderdeel g tot onderdeel h, een onderdeel ingevoegd, luidende: g. een omschrijving van het feit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;.
G
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het meldpunt kan ten behoeve van de uitvoering van zijn taak als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, bij de instelling of de bijzondere melder die een melding heeft gedaan, alsmede bij de instelling of
5
de bijzondere melder die bij een transactie is betrokken waarover het meldpunt gegevens heeft verzameld, nadere gegevens of inlichtingen vragen. 2. In het tweede lid wordt na “De instelling” ingevoegd: of de bijzondere melder.
H
Artikel 20 komt te luiden:
Artikel 20 De instelling of de bijzondere melder die tot een melding op grond van artikel 16 is overgegaan of nadere gegevens of inlichtingen heeft verstrekt aan het meldpunt op grond van artikel 17, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat gelet op alle feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet tot melding of verstrekking had mogen worden overgegaan.
I
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste en vierde lid wordt na “Een instelling” ingevoegd: of een bijzondere melder. 2. In het tweede lid wordt na “De instelling” ingevoegd: of de bijzondere melder.
J
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt na “de instellingen” ingevoegd: en de bijzondere melders. 2. Het vierde lid, komt te luiden: 4. Ten aanzien van personen die op grond van het eerste of derde lid belast zijn met het toezicht op de naleving van deze wet of verordening nr. 2006/1781/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler, zijn de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 5.2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
K
In artikel 25 wordt na “instellingen” ingevoegd: of bijzondere melders.
L
In artikel 26, eerste lid wordt “8, 10, tweede lid”, vervangen door: 8, 9, eerste en tweede lid, 10, tweede lid.
6
M
In artikel 27 eerste lid wordt “8, 10, tweede lid”, vervangen door: 8, 9, eerste en tweede lid, 10, tweede lid.
N
In artikel 32 wordt na “een instelling” ingevoegd: of een bijzondere melder.
O
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd: 1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: Een instelling die op grond van deze wet de cliënt opgave heeft laten doen van zijn identiteit en deze heeft geverifieerd, of bij wie de cliënt geïntroduceerd is conform de procedure van artikel 5, legt op toegankelijke wijze de volgende gegevens vast:. 2. In het tweede lid wordt na “Een instelling” ingevoegd: of een bijzondere melder.
P
In artikel 34 wordt na “Een instelling” ingevoegd: of een bijzondere melder.
Q
Artikel 35 komt te luiden:
Artikel 35 Een instelling of een bijzondere melder draagt er zorg voor dat haar onderscheidenlijk zijn werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en periodiek opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.
R
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “artikel 3, eerste lid” vervangen door: artikel 3, tweede lid, onderdelen a, c en d. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Onverminderd artikel 8, vierde lid, draagt een instelling er zorg voor dat een persoon als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel a, beslist omtrent het voortzetten van de zakelijke relatie met cliënten
7
als bedoeld in het eerste lid.
ARTIKEL XXX. WIJZIGING VAN DE WET TOEZICHT TRUSTKANTOREN
De Wet toezicht trustkantoren wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onderdeel c komt te luiden: c. uiteindelijk belanghebbende: natuurlijke persoon die 1°. een belang houdt van meer dan 25 procent van het kapitaalbelang van een doelvennootschap; 2°. meer dan 25 procent van de stemrechten van de algemene vergadering van een doelvennootschap kan uitoefenen; 3°. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in een doelvennootschap; 4°. begunstigde van 25 procent of meer van het vermogen van een doelvennootschap is; of 5°. een bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van het vermogen van een doelvennootschap; tenzij de doelvennootschap een vennootschap is die is onderworpen aan openbaarmakingvereisten als bedoeld in richtlijn nr. 2004/109 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/334/EG (PbEU L 390) of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;. 2. Onderdeel d, onder 3º, komt te luiden: 3º. het verkopen van of bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen;. 3. In onderdeel d wordt onder vernummering van subonderdeel 5º tot subonderdeel 6º een subonderdeel ingevoegd, luidende: 5º. het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een vennootschap, die tot dezelfde groep behoort als waarvan het trustkantoor deel uit maakt;.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het is verboden zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning als trustkantoor werkzaam te zijn. 2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
8
2. Het is verboden te adverteren voor diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d zonder een in het eerste lid bedoelde vergunning. 3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden: 3. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. de toezichthouder; b. een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; c. een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beroeps- of bedrijfsmatig opdrachten van tijdelijke aard die betrekking hebben op management- en organisatievraagstukken, met daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden, uitvoert of doet uitvoeren, voor zover deze de diensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1º, verleent.
C
Artikel 9, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden: b. trustkantoren waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van toepassing is;.
D
Artikel 20, eerste lid, komt te luiden: 1. De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste, tweede, en vijfde tot en met zevende lid, 3, derde lid, 5, 9, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 10, 11, 14, tweede lid, 16, tweede lid, 24, eerste lid, 25, vierde lid en 26, eerste en derde lid.
E
Artikel 21, eerste lid, komt te luiden: 1. De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste, tweede, en vijfde tot en met zevende lid, 3, derde lid, 5, 9, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 10, 11, 14, tweede lid, 16, tweede lid, 24, eerste lid, 25, vierde lid en 26, eerste en derde lid.
F
Na artikel 23 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
9
Hoofdstuk 7a. Beëindiging van dienstverlening
Artikel 24 1. De toezichthouder kan een ieder die beroeps- of bedrijfshalve een dienst verleent zonder een daartoe strekkende vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een aanwijzing geven die is gericht op het beëindigen van de dienstverlening. 2. De aanwijzing kan worden gegeven indien de toezichthouder van mening is dat de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap trustdiensten verleent zonder daar oogmerk op te hebben. 3. De aanwijzing bestaat ten minste uit: a. een uiteenzetting van de toezichthouder waaruit blijkt dat diensten worden verricht zonder een daartoe strekkende vergunning; b. de wijze waarop de dienstverlening kan worden afgebouwd en vervolgens beëindigd; c. een termijn waarbinnen overtreding van artikel 2, eerste lid, moet zijn beëindigd. 4. De aanwijzing wordt niet gegeven alvorens de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 5. Indien de betrokkene een vergunning aanvraagt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, mag de dienstverlening, gedurende de termijn waarop de toezichthouder de aanvraag in behandeling heeft, worden voortgezet.
Artikel 25 1. De toezichthouder kan één of meer personen benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een trustkantoor indien dat trustkantoor niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald. 2. Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen: a. nadat door het trustkantoor niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, gevolg is gegeven; of b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het trustkantoor ernstig in gevaar brengt en dat trustkantoor voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit. 3. Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het trustkantoor is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator. 4. Na de benoeming van een curator: a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het trustkantoor de curator alle medewerking; b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van het trustkantoor toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
10
c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen; d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het trustkantoor dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het trustkantoor, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden; e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voor zover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak. 5. Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het trustkantoor.
Artikel 26 1. Een trustkantoor dat een cliënt geïntroduceerd krijgt door een ander trustkantoor verkrijgt de identificatiegegevens, overige gegevens en bescheiden inzake de identiteit van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende terstond van het introducerende trustkantoor. 2. Een trustkantoor dat een cliënt introduceert bij een ander trustkantoor draagt onverwijld de identificatiegegevens, overige gegevens en bescheiden inzake de identiteit van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende over aan het trustkantoor dat een cliënt geïntroduceerd krijgt. 3. Het is een trustkantoor verboden zonder de in het eerste lid bedoelde gegevens diensten te verrichten aan de geïntroduceerde cliënt. 4 Het eerste lid is eveneens van toepassing indien de introductie van een cliënt plaatsvindt in het kader van een aanwijzing als bedoeld in artikel 24, eerste lid, dan wel op gezag van een door de toezichthouder aangestelde curator als bedoeld in artikel 25, eerste lid.
11
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen Het onderhavige voorstel strekt tot aanvulling van het reeds geconsulteerde (6 november 2009 t/m 4 januari 2010) ontwerpwetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2012. Het wetsvoorstel bevat als onderdeel van de wijzigingscyclus van nationale regelgeving op het terrein van de financiële markten zowel enkele inhoudelijke wijzigingen als ook technische, niet-inhoudelijke wijzigingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) alsmede wijzigingen van andere wetgeving op het terrein van de financiële markten. Het ontwerpwetsvoorstel heeft een beoogde inwerkingtredingdatum van 1 januari 2012.
De inhoudelijke onderwerpen betreffen de wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de wijziging van de Wet toezicht trustkantoren. Daarnaast bevat de onderhavige aanvulling ook een aantal wijzigingen van de Wft die in het artikelsgewijs gedeelte van deze memorie van toelichting nader worden toegelicht.
Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) wordt gewijzigd in verband met inzichten die zijn ontstaan gedurende de periode sinds de inwerkingtreding van de wet.
De Wwft is op 1 augustus 2008 in werking getreden. De Wwft is er gekomen om twee redenen. De eerste daarvan is de implementatie van de Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transactie samen te voegen tot één wet.
Na inwerkingtreding is gebleken dat de Wwft op een aantal ondergeschikte punten verbeterd zou kunnen worden teneinde het toezicht effectiever te maken en de tekst eenduidiger te maken voor diegenen die in de dagelijkse praktijk met de wet van doen hebben. In het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2010 1 wordt de Wwft reeds op een aantal technische punten aangepast. Dit wetsvoorstel beoogt de Wwft in technische zin nader te verbeteren.
Wijziging van de Wet toezicht trustkantoren In de Wet toezicht trustkantoren worden een aantal definities herzien en worden er enkele artikelen toegevoegd die de toezichthouder meer instrumenten geven om het uittreden van trustkantoren om welke reden dan ook in goede banen te geleiden.
1
Kamerstukken II 2008/09 32036, nr. 2.
12
De Wet toezicht trustkantoren is in 2009 geëvalueerd door het ministerie van Financiën. Het verslag is begin 2010 aan de Tweede Kamer gezonden. In de evaluatie is een aantal aanbevelingen opgenomen die middels een aanpassing van de Wtt gevolg kunnen krijgen. De evaluatie stond met name in het teken van de vraag: heeft de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) haar doel - “het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel door middel van de regulering van de trustsector” - bereikt? Deze vraag is positief beantwoord zij het met de kanttekening dat de definitie van trustkantoor, en daarmee de reikwijdte van de wet, moet worden herzien.
Uitgaande van de kengetallen over de trustsector van DNB leven de vergunninghoudende trustkantoren de wettelijke bepalingen grotendeels correct na, om die reden is er bijvoorbeeld nooit aanleiding geweest een vergunning in te trekken. Wanneer bestuurlijke boetes en lasten onder dwangsom worden opgelegd, wordt de onrechtmatige gedraging door het trustkantoor gestaakt of treedt het trustkantoor niet in herhaling . Deze praktijk vormt een belangrijke aanwijzing dat vergunninghoudende trustkantoren hun poortwachterfunctie naar behoren uitvoeren, waarmee de integriteit van het financiële stelsel wordt bevorderd. Trustkantoren die de Wtt naar behoren naleven onderzoeken onder meer de (potentiële) cliënt, de herkomst en bestemming van de middelen die de cliënt door tussenkomst van het kantoor wil alloceren en de uiteindelijk belanghebbende (UBO). Wanneer er vragen rijzen ten aanzien van de cliënt of de UBO, en deze niet afdoende kunnen worden beantwoord dan wordt geen toegang tot de Nederlandse financiële markten verleend dan wel dient de bestaande cliëntrelatie te worden beëindigd. Ook zorgt het trustkantoor ervoor dat het op de hoogte is van de concernstructuur waartoe de doelvennootschap (de vennootschap waarop de diensten van het trustkantoor zijn gericht) behoort. Het trustkantoor dient ook vast te stellen dat het doel van de structuur niet contra legem is. Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de trustkantoren hierin op grote schaal verzaken.
Voornaamste punt van zorg uit de evaluatie betreft het toepassingsbereik van de Wtt. Bestrijkt de wet alle aanbieders van diensten met een verhoogd risico op witwassen of het toelaten van criminele geldstromen op de Nederlandse financiële markten? Blijkens opvallende advertenties in de media zijn er diverse aanbieders van dergelijke diensten die niet onder het toezicht van DNB vallen en in enkele gevallen ook actief proberen zich aan dat toezicht te onttrekken. Deze kantoren kenmerken zich door een actieve samenwerking met buitenlandse trustkantoren. Vooralsnog is het beeld dat in Nederland globaal wordt geadviseerd over een fiscale structuur gericht op het ontwijken van belasting en mogelijk zelfs het afschermen van vermogen voor de belastingdienst. Het advies wordt vervolgens uitgewerkt door een buitenlands trustkantoor. Veel van deze dienstverlening vindt plaats via het internet, reden waarom dergelijke kantoren ook wel worden geduid als “virtuele trustkantoren”. Deze kantoren vallen thans niet onder de Wtt omdat ze niet vanuit een vestiging in Nederland opereren.
In de meeste gevallen vallen die kantoren wel onder het bereik van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Hun werkzaamheden vallen dan onder artikel 1, eerste lid, onderdeel a, sub 12, van de Wwft. Zodoende staan die kantoren onder toezicht van het
13
Bureau Financieel Toezicht (Bft). Daadwerkelijke uitoefening van het toezicht vergt uit de aard der zaak dat de Wwft-toezichthouder deze kantoren ook kent. Aanpassing van het Wtt-regime kan de virtuele trustkantoren in kaart brengen doordat ze vergunningplichtig worden. Toepasselijkheid van het vergunningenstelsel kan de sector bovendien ontdoen van niet bona fide dienstverleners. Daarbij is van belang dat de Wtt meer vergt van een trustkantoor dan de Wwft vraagt van een instelling in de zin van die wet. Daarom moet de definitie van trustkantoor worden herzien om de “virtuele” kantoren voortaan onder de Wtt te laten vallen.
Een ander punt van aandacht is de zogenaamde bemiddelende rol (met name bij de verkoop van rechtspersonen) die een trustkantoor kan spelen. Zo kan een trustkantoor partijen met elkaar in contact brengen voor de verkoop van rechtspersonen. Het enkele bemiddelen is geen Wttvergunningplichtige activiteit. Bemiddeling kan integriteitrisico’s met zich brengen en zou dan deel moeten uitmaken van de poortwachterfunctie: deze vorm van dienstverlening zou ook onder de Wtt moeten vallen.
Artikelsgewijs
ARTIKEL X. Wijziging van de Wet op het financieel toezicht
(Onderdeel A) De Europese Commissie is door Nederland gevraagd een interpretatie te geven van artikel 2, onderdeel k, van richtlijn nr. 2001/17/EG van 19 maart 2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (PbEG L 110). Daarbij was vooral de vraag voorgelegd of een vordering van een pensioenfonds dat zijn risico´s (geheel of gedeeltelijk) heeft ondergebracht bij een directe verzekeraar, een “schuldvordering uit hoofde van verzekering” is als bedoeld in die richtlijnbepaling. De Europese Commissie bevestigde dat onder het begrip “schuldvordering uit hoofde van verzekering” uitsluitend vorderingen uit het directe verzekeringsbedrijf vallen en dus geen herverzekeringen. De Europese Commissie heeft in dat verband ook een uitleg gegeven van het begrip herverzekering in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 323) (hierna: de richtlijn herverzekering) in relatie tot pensioenfondsen. De Europese Commissie hanteert een zuiver formeel juridisch criterium en stelt dat alleen risico's die worden geaccepteerd door een verzekeraar in de zin van de eerste richtlijn schadeverzekering (eerste richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PbEG L 228) of de richtlijn levensverzekering (richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de
14
Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEU L 345) "herverzekerd" kunnen worden. Vervolgens stelt de Europese Commissie dat pensioenfondsen niet beschouwd kunnen worden als verzekeraars, omdat zij expliciet zijn uitgezonderd van de reikwijdte van de richtlijn levensverzekering, geen vergunning hebben om het bedrijf van levensverzekeraar te mogen uitoefenen, en ten slotte vallen onder de reikwijdte van richtlijn nr. 2003/41/EU van 23 juni 2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEU L 235) (IORP-richtlijn). Volgens de Europese Commissie zijn de betreffende overeenkomsten tussen een pensioenfonds en een directe verzekeraar daarom niet te beschouwen als overeenkomsten van herverzekering, maar als overeenkomsten van directe verzekering zodat een vordering van een pensioenfonds uit een dergelijke overeenkomst onder de “schuldvordering uit hoofde van verzekering” valt. De definitie van herverzekering in artikel 1:1 van de Wft is daarmee te ruim, omdat daaronder niet alleen risico’s vallen die worden overgedragen door een verzekeraar maar ook risico’s die worden overgedragen door een pensioenfonds. Voorgesteld wordt de interpretatie van de Europese Commissie te volgen. Dit betekent dat de zinsnede “of een pensioenfonds” dient te vervallen. Herverzekering is dan de activiteit waarbij risico’s worden geaccepteerd die door een verzekeraar (inclusief herverzekeraar) worden overgedragen.
(Onderdeel B) Dit onderdeel bevat een aanvulling van de registerbepaling van artikel 1:107 van de Wft. In het derde lid wordt opgenomen dat ook biedingsberichten en aanvullende documenten die op grond van de artikelen 5:74 en 5:76 zijn goedgekeurd in het register van de AFM worden opgenomen. Tevens neemt de AFM in het register op de openbare mededelingen die zij ingevolge de artikelen 5 en 13 van het Besluit openbare biedingen (hierna: het Bob) ontvangt, alsmede andere openbare mededelingen die de bieder gedurende het biedingsproces doet. Alle relevante informatie die gedurende het biedingsproces algemeen verkrijgbaar wordt gesteld kunnen marktpartijen daardoor terugvinden in het register bij de AFM.
(Onderdeel C) Dit onderdeel bevat een uitzondering op de Algemene wet bestuursrecht, welke wordt opgenomen in het derde lid van artikel 1:110 van de Wft. Bepaald wordt hierin dat indien de AFM op verzoek de ‘put up or shut up’- regeling van artikel 2b, eerste lid, van het Bob (niet) oplegt, uitsluitend de verzoekende doelvennootschap en degene aan wie de AFM de ‘put up or shut up’- verplichting heeft opgelegd in beroep kunnen gaan tegen het (niet) opleggen van die verplichting. Voor derde belanghebbenden is deze mogelijkheid uitgesloten. Voorkomen wordt hiermee dat het uitlokken van het opleggen van de verplichting het biedingsproces of de prijsvorming op de effectenmarkten kan beïnvloeden.
(Onderdeel D) In de richtlijn herverzekering vallen onder schadeverzekeringen geen herverzekeringen. De Europese Commissie heeft dat ook bevestigd in de interpretatie van artikel 2, onderdeel k, van de richtlijn
15
herverzekering waarbij de Europese Commissie aangaf dat onder de zinsnede “schuldvordering uit hoofde van verzekering” uitsluitend vorderingen uit het directe verzekeringsbedrijf vallen en dus geen herverzekeringen. Dit volgt eveneens uit de definitie van “verzekering” in artikel 1:1 van de Wft. In artikel 3:198, tweede lid, onderdeel a, is dan ook de zinsnede “met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens een herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd” overbodig geworden. Hetzelfde geldt voor de vergelijkbare zinsnede in het tweede lid, onderdeel e. Ingevolge de definitie van “verzekering” in artikel 1:1 van de Wft kan een schadeverzekering geen herverzekering meer zijn. In artikel 3:198, tweede lid, onderdelen a en e, van de Wft blijkt uit de zinsnede “een schadeverzekering” derhalve dat het niet om een herverzekering kan gaan. Hetzelfde geldt voor het derde lid, onderdeel d. Alhoewel daar, evenals in het tweede lid, onderdeel a, wordt gesproken over “vorderingen uit hoofde van verzekering” blijkt uit het vervolg dat het moet gaan om “vorderingen en rechten die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een directe levensverzekering en geen (levens)herverzekering. Deze beperking geldt ook voor het vierde lid, onderdeel d, waarin is bepaald dat het moet gaan om vorderingen en rechten ontstaan uit een natura-uitvaartverzekering. Daaronder valt evenmin een herverzekering. Door de voorgestelde wijziging in het tweede lid, onderdelen a en e, wordt de redactie van deze onderdelen in lijn gebracht met die van het derde lid, onderdeel d. Hierdoor wordt voorkomen dat het verschil in redactie tot onduidelijkheden kan leiden.
(Onderdeel E) Deze aanpassing leidt tot een tweetal nieuwe leden in artikel 5:73 van de Wft. In het nieuwe vijfde lid wordt de mogelijkheid geïntroduceerd dat belanghebbenden bij de ondernemingskamer afdwingen dat degene die overwegende zeggenschap heeft verkregen de openbare mededeling bedoeld in artikel 2a van het Bob doet. Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel B van artikel I (artikel 2a Bob). Tevens is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om in het nieuwe zesde lid van artikel 5:73 een vervaltermijn op te nemen waarbinnen het verzoek tot het doen van, kort gezegd, een verplicht bod moet worden uitgebracht. Deze bedraagt twee jaar, gerekend vanaf het moment waarop overwegende zeggenschap is verkregen.
(Onderdeel F) Deze aanpassing voorziet in wijziging van het toepassingsbereik van de artikelen 5:80a en 5:80b van de Wft, zijnde de bepalingen die de procedure tot aanpassing van de billijke prijs door de ondernemingskamer bevatten. Gebleken is dat het toepassingsbereik van deze bepalingen niet in overeenstemming was met de overnamerichtlijn. Dit wordt nu aangepast. Het toepassingsbereik van openbare biedingen waarin om aanpassing van de billijke prijs door de ondernemingskamer kan worden verzocht, valt door deze aanpassing samen met de gevallen waarin de AFM bevoegd is het biedingsbericht goed te keuren.
(Onderdeel G)
16
Deze aanpassing wijzigt artikel 5:80b, tweede lid, van de Wft. Het aanvangsmoment van de termijn waarin het verzoek tot aanpassing van de billijke prijs kan worden gedaan wordt weer terug gebracht naar het oorspronkelijke moment; dat wil zeggen nadat het openbaar bod is uitgebracht. Op dat moment ontstaat immers pas de onherroepelijke verplichting het bod tegen die (billijke) prijs uit te brengen. Met het oog hierop is ook artikel 25 van het Bob aangepast.
(Onderdelen H en I) De aanpassingen van de bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80 van de Wft betreffen technische wijzigingen. Ten onrechte was in deze bijlagen een verwijzing opgenomen naar artikel 5:70, eerste lid, van de Wft. Handhaving van artikel 5:70 vindt echter via de ondernemingskamer plaats, zoals ook blijkt uit het derde lid van artikel 5:70 van de Wft. De verwijzing in de bijlagen wordt om die reden geschrapt.
ARTIKEL XX. Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(Onderdeel A) De wijziging van het begrip “kredietinstelling” zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder 1º van de Wwft betreft een zuiver technische aanpassing. In de verwijzing naar de Wet op het financieel toezicht ontbreekt thans de hoofdstukaanduiding van die wet. De aanpassing van artikel 1, eerste lid, onder 12º strekt tot uitbreiding van de reikwijdte van de wet van onroerende goederen tot alle registergoederen. Dit betekent dat ongebruikelijke transacties waarbij geregistreerde vliegtuigen of geregistreerde schepen worden verkocht voortaan ook gemeld dienen te worden. Voorts wordt geëxpliciteerd dat ook advies of bijstand ten behoeve van de aankoop of overname van een deel van een onderneming voor de juridische beroepsbeoefenaar onder de meldingsplicht vallen. Thans wordt in de wet gesproken over het bijstand verlenen bij het aan- en verkopen dan wel overnemen van ondernemingen, maar ook gedeeltes van deze ondernemingen kunnen worden aangekocht, verkocht, of overgenomen. Met de term gedeeltelijk wordt gedoeld op een substantieel deel van een onderneming. Wat substantieel is kan per onderneming verschillen. In de regel zou een belang van 25% of meer in het kapitaal, 25% van de zeggenschap of 25% van de eigendom van een onderneming als een substantieel kunnen kwalificeren, maar bijvoorbeeld ook een enkel “golden share” waaraan bepaalde rechten zijn verbonden en waarmee invloed op het bestuur van een onderneming kan worden uitgeoefend. Als laatste wordt advies of bijstand ten behoeve van het vestigen van recht op een hypotheek zonder bijkomende levering als meldplichtige dienst voor de juridische beroepsbeoefenaren opgenomen. De reden hiervan is dat de levering van een registergoed bij een andere notaris kan worden ondergebracht dan de notaris die de hypotheekakte opmaakt, in welk geval mogelijkheden ontstaan voor het oprichten van constructies die niet gemeld hoeven te worden op grond van de Wwft.
17
De definitie van cliënt wordt aangepast in onderdeel A, derde subonderdeel. Volgens de huidige definitie wordt als cliënt aangemerkt de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een zakelijke transactie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren. In de praktijk blijkt dat verwarring kan ontstaan in gevallen waarin een entiteit optreedt die noch natuurlijke noch rechtspersoon is, bijvoorbeeld een vennootschap onder firma (VOF). Om dergelijke verwarring te voorkomen gaat de herziene definitie uit van degene met wie een zakelijke transactie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren. Zo is duidelijk dat de verplichtingen inzake het cliëntonderzoek van toepassing zijn, ongeacht de aard van degene die de instelling als haar cliënt beschouwt.
De definitie van identificeren is door de voorgestelde wijziging in de formulering van artikel 3, tweede lid, aanhef, niet meer nodig. In plaats daarvan wordt een nieuwe bijzondere categorie instellingen toegevoegd: de bijzondere melders. Voor die categorie melders is het in hoofdstuk 2 en 6 bepaalde niet van toepassing. Dit betekent in de praktijk dat ze wel een meldplicht hebben, maar geen cliëntenonderzoek hoeven te doen. In eerste instantie worden faillissementscuratoren en taxateurs aangewezen als bijzondere melders, maar bij Algemene maatregel van bestuur kunnen later ook aanvullende beroepsgroepen als bijzondere melder worden aangewezen indien de praktijk daar nut en noodzaak voor aantoont. De eerste van deze bijzondere melders betreft de faillissementscurator. Tijdens een faillissement kan een curator op ongebruikelijke transacties stuiten die kunnen duiden op faillissementsfraude of het witwassen van criminele gelden. Door de faillissementscurator meldplichtig te maken krijgt de curator de bescherming van de artikelen 19 en 20 van de wet zodat hij beschermd is tegen eventuele strafrechtelijke of civielrechtelijke aansprakelijkheid in verband met het onverplicht melden van ongebruikelijke transacties. Een taxateur van registergoederen krijgt vaak te maken met onroerende goederen die een grote waarde vertegenwoordigen. Met name zijn betrokkenheid bij vastgoedtransacties kan leiden tot wetenschap of vermoedens over misbruik van vastgoed voor het witwassen van crimineel vermogen. De laatste jaren zijn er diverse onderzoeken geweest naar het misbruik van vastgoed en daaruit is gebleken dat vastgoed zich bij uitstek leent voor witwasconstructies. Momenteel zijn de notaris en makelaar reeds meldplichtig, maar ook een taxateur vastgoed kan kennis verkrijgen die relevant is voor de bestrijding en opsporing van witwassen. Door de introductie van zijn status als bijzondere melder kan de taxateur een melding doen in geval van dergelijke vermoedens, waarbij hij is beschermd tegen civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid. Voor faillissementscuratoren en taxateurs gelden alleen de bepalingen uit de Wwft met betrekking tot de meldplicht. De bepalingen over het cliëntenonderzoek en het bewaren van gegevens zijn niet van toepassing op de bijzondere melders; internationale afspraken over de bestrijding van witwassen laten voor wat betreft faillissementscuratoren taxateurs ruimte voor een dergelijke afbakening van rechten en plichten. In de voorgestelde regeling is voorzien in een grondslag om bij Algemene maatregel van bestuur nadere groepen bijzondere melders aan te wijzen.
De definitie van politiek prominent persoon (PEP) wordt aangepast op het punt van de duur van de periode aan de hand waarvan wordt bepaald of een persoon als PEP moet worden aangemerkt. In de
18
huidige definitie hoeft een persoon die ten minste één jaar niet meer actief is geweest als politiek prominent persoon niet meer als PEP te worden aangemerkt. Er is aanleiding deze termijn te verlengen, omdat een PEP nadat deze uit functie is ook na ommekomst van een jaar nog over vermogen kan beschikken dat door illegale activiteiten is verkregen. In internationaal verband wordt aangeraden 2 om de definitie van PEP in ieder individueel geval geheel risico-gebaseerd te laten invullen door instellingen. Een dergelijke benadering vergt echter een voortdurend onderzoek ten aanzien van elke cliënt die ooit als PEP kon worden aangemerkt, hetgeen een aanzienlijke verzwaring van de administratieve lasten zou betekenen. Alles afwegende is hier gekozen voor een verlenging van de bedoelde termijn tot vijf jaar. Voorgesteld wordt om de definitie van uiteindelijk belanghebbende aan te passen. Dit hangt samen met de voorgestelde wijziging van het cliëntbegrip, sluit beter aan bij de definitie zoals deze in artikel 3, zesde lid, van richtlijn 2005/60/EG wordt verwoord en verbetert de leesbaarheid van de definitie. Er is rekening gehouden met het wetsvoorstel Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht waarin de term aandeelhoudersvergadering wordt aangepast tot algemene vergadering.
De aanpassing van de definitie van transitrekening houdt verband met de formulering van de voorwaarden waaronder een Nederlandse bank een correspondentbankrelatie mag aangaan in artikel 8, derde lid. Met de aanpassing is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de voorwaarde gesteld in onderdeel e - cliëntonderzoek door de buitenlandse bank – ziet op de cliënten van die buitenlandse bank die direct toegang hebben tot de rekening die deze bank aanhoudt bij de Nederlandse bank. Volgens de huidige definitie heeft deze voorwaarde betrekking op cliënten van de Nederlandse bank die direct toegang hebben tot de rekening die de Nederlandse bank bij een buitenlandse bank aanhoudt. De voorgestelde definitie benadrukt dat het moet gaan om een correspondentenrekening van een buitenlandse bank bij een Nederlandse bank die direct door cliënten van die buitenlandse bank gedebiteerd of gecrediteerd kan worden.
Voorgesteld wordt om de definitie van transactie te wijzigen om beter tot uitdrukking te brengen wanneer een instelling dient te melden. Een ongebruikelijke transactie kan plaatsvinden tussen de instelling en de cliënt maar ook tussen de cliënt en derden, of zonder dat de cliënt partij is 3 . Uit recente jurisprudentie blijkt van onduidelijkheid in de praktijk over in hoeverre een meldingsplicht bestaat voor bijvoorbeeld een notaris, die in zijn dienstverlening kennisneemt van een eerdere transactie waarbij hij niet betrokken is geweest en constateert dat die eerdere transactie kwalificeert als ongebruikelijk of een ongebruikelijk element kent. Een ander voorbeeld uit de praktijk is de belastingadviseur die in opdracht van zijn cliënt in het kader van een bedrijfsovername een boekenonderzoek uitvoert bij een over te nemen vennootschap (targetvennootschap) en daarbij een ongebruikelijke transactie van die targetvennootschap (dus: van een derde) constateert. In dit voorbeeld ontbreekt het rechtstreekse verband tussen de ongebruikelijke transactie en de
2
World Bank: Stolen Asset Recovery; Politically Exposed Persons, A Policy Paper on Strengthening Preventive Measures. Zie brochure Ministerie van Financiën, Identificatie- en meldplicht voor beroepsgroepen (identificatie- en meldplicht voor onafhankelijke juridische adviseurs, advocaten, notarissen, belastingadviseurs, openbaar accountants, bedrijfseconomische adviseurs, makelaars en bemiddelaars in onroerende zaken). 3
19
dienstverlening door de instelling. Soortgelijke vragen waren al aan de orde onder het regime van de Wet melding ongebruikelijke transacties, één van de voorlopers van de Wwft. Met de nieuw gekozen definitie is beoogd om duidelijk te maken dat een geconstateerde ongebruikelijke transactie van de cliënt of een derde altijd moet worden gemeld. In bovenstaande voorbeelden wordt van de notaris en van de belastingadviseur verwacht dat ze de geconstateerde ongebruikelijke transactie melden bij het meldpunt. Onder de Wet melding ongebruikelijke transacties was het al de bedoeling van de wetgever dat ongebruikelijke transacties tussen cliënt en derden waarvan de instelling heeft kennisgenomen te melden. Dit was echter niet zondermeer af te leiden uit de wetsgeschiedenis en het (fysieke) transactiebegrip was hierop niet optimaal afgestemd. Onder de voorgestelde definitie van transactie vallen alle ‘handelingen of samenstellingen van handelingen’ waarvan de melder kennisneemt in het kader van zijn dienstverlening aan een cliënt. Het is voor de meldplicht in beginsel niet relevant wanneer die ongebruikelijke transactie heeft plaatsgevonden: niet beoogd is de meldplicht te beperken tot transacties die tijdens of in verband met de werkzaamheden van de melder plaatsvinden. Voor de toepassing van de meldplicht is de vraag of de dienstverlening van de instelling wel of niet een faciliterende rol heeft bij het witwassen of financieren van terrorisme, irrelevant. Het moet gaan om dienstverlening waarbij de dienstverlener in staat is gevallen van witwassen of financieren van terrorisme te herkennen.
De wijziging van de definitie van ongebruikelijke transactie in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, betreft een precisiering van de verwijzing die wordt gehanteerd in deze definitie. Een transactie wordt op basis van artikel 15, eerste lid, als ongebruikelijk aangemerkt en niet door artikel 15 in zijn geheel.
(Onderdeel B) Aan artikel 3, eerste lid, van de Wwft wordt een volzin toegevoegd: “Hiertoe laat de instelling de cliënt opgave doen van zijn identiteit.” Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat het aspect van identificatie en verificatie van het cliëntonderzoek bestaat uit een deel waarin informatie wordt opgevraagd en een deel waarin de opgevraagde informatie wordt geanalyseerd. Concreet moet een instelling haar cliënt opgave laten doen van diens identiteit (identificatie), vervolgens dient de instelling de opgegeven identiteit te verifiëren (verificatie). Door deze aanpassing kan de definitie van “identificeren” in artikel 1, eerste lid, onderdeel c van de Wwft komen te vervallen.
Het tweede lid van artikel 3 wordt gewijzigd omdat de zinsnede in onderdeel a feitelijk niet juist is: het cliëntenonderzoek stelt de instelling niet in staat de cliënt te identificeren, de instelling zal de cliënt moeten verzoeken zich te identificeren. Het cliëntenonderzoek moet de instelling in staat stellen de opgegeven identiteit te verifiëren. Indien de cliënt zichzelf niet, op verzoek van de instelling, identificeert is het de instelling uiteraard verboden om een zakelijke relatie aan te gaan met de cliënt of een transactie uit te voeren voor deze cliënt.
Aan het derde lid van artikel 3 wordt voorgesteld een onderdeel toe te voegen om daarmee gevolg te geven aan FATF speciale aanbeveling nummer 7 (SRVII). In gevolge deze aanbeveling moet bij elke
20
geldovermaking het ken uw cliënt vereiste van toepassing worden geacht. Deze aanbeveling is Europees overgenomen via Verordening (EG) nr.2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen toe te voegen informatie over de betaling. Het overtreden van genoemde verordening is thans beboetbaar gesteld via artikel 27 van de Wwft, maar de verplichting is niet verwoord in nationaal recht. Voorgesteld wordt om dit wel daar op te nemen zodat het voor instellingen helder en overzichtelijk is in welke gevallen er een cliëntenonderzoek dient plaats te vinden.
Het vijfde lid van artikel drie van de Wwft wordt aangepast. Dit lid bevat thans een uitzondering van de verplichting tot het verrichten van cliëntenonderzoek voor trustkantoren als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt).
Tijdens de totstandkoming van de Wwft is er ten van uitgegaan dat de Wtt al een verplichting tot het verrichten van cliëntenonderzoek bevat waardoor deze uitzondering een onnodige samenloop zou voorkomen. Echter is daarbij geen rekening gehouden met het feit dat een trustkantoor ook andere diensten kan aanbieden dan de diensten bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wtt. Een trustkantoor dat belastingadvies geeft aan een cliënt verricht een met een belastingadviseur vergelijkbare activiteit, maar is daarmee is omwille van het in het vijfde lid van artikel drie bepaalde onduidelijkheid ontstaan over de toepasselijkheid van de bepalingen rondom het cliëntenonderzoek voor trustkantoren indien zij ook diensten, niet zijnde trustdiensten, verricht.
Met het verduidelijken van het vijfde lid van artikel drie van de Wwft wordt deze omissie hersteld en wordt duidelijk gemaakt dat de bepalingen omtrent het cliëntenonderzoek, zowel het vereenvoudigd als het verscherpt cliëntonderzoek, voor trustkantoren van toepassing zijn voor zover het geen aangewezen trustdiensten zijn in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht trustkantoren. Overigens heeft de desbetreffende toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V., aangegeven dat trustkantoren onverminderd cliëntenonderzoek zijn blijven uitvoeren. In de voorgestelde wijziging van artikel drie, zevende lid, wordt de ontheffingsgrondslag anders geformuleerd teneinde te expliciteren dat de ontheffing slechts aan instellingen kan worden verleend.
(Onderdeel C) De voorgestelde wijziging van artikel 4 van de Wwft betreft een zuiver technische reparatie. De verwijzingen in het derde tot en met het vijfde lid van artikel 4 dienen slechts betrekking te hebben op het eerste lid van datzelfde artikel.
(Onderdelen D en E) Voorgesteld wordt om artikel 9 van de Wwft te herschrijven, nu is gebleken dat deze bepaling niet voor alle betrokken instellingen voldoende duidelijk is. In de nieuwe opzet is het voormalige artikel 9 geïntegreerd in artikel 5. In het nieuwe eerste lid van artikel 5 wordt nu een limitatieve opsomming gegeven van in welke instanties het in de aanhef geformuleerde verbod niet van toepassing hoeft te
21
zijn. Het oude artikel 9 waarin een uitzondering was opgenomen artikel 5 ingeval van de introductie van een cliënt. Artikel 9 is nu vorm gegeven in artikel 5, eerste lid, onderdeel a. Wat nu duidelijk moet blijken is dat een instelling die een cliënt geïntroduceerd krijgt het verboden is om een transactie voor deze cliënt te verrichten totdat de identiteit van de cliënt bekend is en is geverifieerd door de introducerende instelling en de gegevens ook zijn overgedragen door de introducerende instelling aan de instelling bij wie de cliënt wordt geïntroduceerd. Artikel 5 is verder aangepast omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid maar het betreffen verder geen inhoudelijke aanpassingen.
(Onderdeel F) Voorgesteld wordt om artikel 16 van de Wwft overzichtelijker weer te geven en expliciet toe te voegen dat ook transacties die niet direct verband houden met de door de cliënt afgenomen dienst maar waarvan een instelling niettemin kennis heeft verkregen bij de uitvoering van die dienst, gemeld dienen te worden als een ongebruikelijke transactie bij het meldpunt bedoeld in artikel 12. Deze wijziging hangt samen met de voorgestelde aanpassing van het begrip “transactie” in onderdeel A.
(Onderdeel G) Voorgesteld wordt om artikel 17, eerste lid, anders te formuleren. Thans lijkt de grondslag voor het opvragen door het meldpunt van nadere gegevens bij een instelling die een melding heeft gedaan te berusten op artikel 13, onderdeel b. Die bevoegdheid vloeit echter voort uit artikel 17 zelf, zij het dat zij slechts door het meldpunt kan worden aangewend ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 13, onderdeel b van de Wwft. Met de wijziging is geen inhoudelijke aanpassing van de bevoegdheid beoogd.
(Onderdeel H) Met deze aanpassing wordt de toepasselijkheid van de civielrechtelijke vrijwaring, neergelegd in artikel 20 Wwft, uitgebreid tot het verstrekken van nadere gegevens in opdracht van het meldpunt. De strafrechtelijke vrijwaring is hierop van toepassing.
(Onderdeel I) Deze wijziging voegt de bijzondere melders toe aan de verplichting een gedane melding geheim te houden en geeft de toezichthouder op de bijzondere melders de bevoegdheid een melding te doen indien zij op een transactie of feit stuiten dat op witwassen of het financieren van terrorisme duidt alsmede de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 32 Wwft. De bewaartermijn van vijf jaar uit artikel 34 Wwft geldt ook ten aanzien van de bijzondere melders.
(Onderdeel J) De wijziging van artikel 24, vierde lid, van de Wwft betreft onder andere een technische correctie. Thans gerefereerd aan in het eerste en derde lid genoemde artikelen, terwijl in die leden geen artikelen zijn genoemd. Bedoeld is te refereren aan het toezicht op de naleving van de Wwft en Verordening nr. 2006/1781/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij
22
geldovermakingen te voegen informatie over de betaler. Met de voorgestelde wijziging wordt dit tot uitdrukking gebracht.
(Onderdeel K) Deze wijziging voegt de bijzondere melders toe aan de verplichting een gedane melding geheim te houden en geeft de toezichthouder op de bijzondere melders de bevoegdheid een melding te doen indien zij op een transactie of feit stuiten dat op witwassen of het financieren van terrorisme duidt alsmede de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 32 Wwft. De bewaartermijn van vijf jaar uit artikel 34 Wwft geldt ook ten aanzien van de bijzondere melders.
(Onderdelen L en M) Betreft de correctie van een verwijzing.
(Onderdeel N) Deze wijziging voegt de bijzondere melders toe aan de verplichting een gedane melding geheim te houden en geeft de toezichthouder op de bijzondere melders de bevoegdheid een melding te doen indien zij op een transactie of feit stuiten dat op witwassen of het financieren van terrorisme duidt alsmede de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 32 Wwft. De bewaartermijn van vijf jaar uit artikel 34 Wwft geldt ook ten aanzien van de bijzondere melders.
(Onderdeel O) In de aanhef van artikel 33 wordt voorgesteld op te nemen dat een instelling de gegevens van een cliënt ook vastgelegd dient te hebben indien de cliënt wordt geïntroduceerd door een andere instelling conform de procedure die in artikel 5, eerste lid, onderdeel a (nieuw) van de Wwft staat beschreven. Daarnaast wordt de formulering aangepast aan het gewijzigde cliëntbegrip.
(Onderdeel P) Deze wijziging voegt de bijzondere melders toe aan de verplichting een gedane melding geheim te houden en geeft de toezichthouder op de bijzondere melders de bevoegdheid een melding te doen indien zij op een transactie of feit stuiten dat op witwassen of het financieren van terrorisme duidt alsmede de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 32 Wwft. De bewaartermijn van vijf jaar uit artikel 34 Wwft geldt ook ten aanzien van de bijzondere melders.
(Onderdeel Q) Met de voorgestelde wijziging van artikel 35 van de Wwft, die strekt tot het op peil houden van de kennis van werknemers, wordt toegevoegd dat opleidingen “periodiek” moeten worden gevolgd. Voldoende kennis en bewustzijn bij medewerkers van instellingen is van belang om risicogeoriënteerd beleid effectief te laten zijn en het potentieel van de subjectieve indicator te benutten. Medewerkers van instellingen moeten in staat zijn om het ongebruikelijke van een transactie te herkennen, ook als deze niet reeds ongebruikelijk is op grond van de objectieve indicatoren.
23
(Onderdeel R) De voorgestelde wijziging van artikel 38 strekt ertoe te verduidelijken dat het verplichte cliëntenonderzoek slechts niet van toepassing is voor zover dit onderzoek materieel reeds heeft plaatsgevonden conform de Wet identificatie bij dienstverlening of niet verplicht was op grond van die wet. Zodoende gelden de verplichtingen bedoeld in de onderdelen a, b, c en d van artikel 3, tweede lid, van de wet onverkort met betrekking tot cliënten die reeds zijn geïdentificeerd onder het regime van de Wet identificatie bij dienstverlening. Ten aanzien van die cliënten gelden eveneens onverkort de verplichtingen van artikel 8, vierde lid betreffende politiek prominente personen. Ook indien sprake is van een zogenaamde ‘doorlopende opdracht’ dienen de na 1 augustus 2008 verrichte werkzaamheden voor die cliënt te worden beschouwd als nieuwe transacties onder de Wwft (hetgeen ook al zo was onder de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties). Het ligt voor de hand om aan de nieuwe verplichtingen uitvoering te geven op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld bij het eerstvolgend contact met de cliënt. Indien het gaat om een bestaande cliënt die nu als politiek prominente persoon dient te worden aangemerkt moet net als bij een nieuwe cliënt de beslissing om de zakelijke relatie aan te gaan, of in dit geval voort te zetten, worden genomen of goedgekeurd door een persoon die daar door de instelling toe is gemachtigd.
ARTIKEL XXX. Wijziging van de Wet toezicht trustkantoren
(Onderdeel A) Voorgesteld wordt om de definitie van Uiteindelijk belanghebbende aan te passen. De aanpassing hangt samen met de aanpassing van de definitie van dit begrip in de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft). De definities in beide wetten worden gelijk, met dien verstande dat het bij trustkantoren gaat om de doelvennootschap en niet om de cliënt zoals relevant voor een instelling in de zin van de Wwft. Voorts wordt de definitie in lijn gebracht met de definitie zoals verwoord in artikel 3, zesde lid, van richtlijn 2005/60/EG door de introductie van het element van feitelijke zeggenschap. In de evaluatie van de Wtt is aangeraden om een natuurlijke persoon pas als uiteindelijk belanghebbende aan te merken op het moment dat hij minstens 25% kapitaalbelang heeft, stemrechten houdt, begunstigde is van vermogen of een bijzondere zeggenschap houdt. In de Wtt ligt die grens thans lager, op 10%. Aangezien in de richtlijn 25% als grenswaarde wordt aangemerkt en er geen redenen zijn voor trustkantoren een strenger regime te hanteren, wordt voorgesteld om ook in de Wtt een grenswaarde van 25% te hanteren. Bovendien levert dit een reductie op van de nalevingkosten die trustkantoren moeten maken ingevolge de Wtt.
De wijziging van artikel 1, onderdeel d, onder 3º, hangt samen met de aanbeveling uit de evaluatie om ook bemiddeling bij de verkoop van rechtspersonen op te nemen als kwalificerende dienst, zoals hiervoor in het algemeen deel toegelicht. De wijziging beoogt te regelen dat ook het kantoor dat niet zelf rechtspersonen koopt en verkoopt maar alleen partijen met elkaar in contact brengt, onder de Wtt valt. Van het trustkantoor wordt gevraagd dat het de motieven van zowel verkoper als koper kent en
24
zich ervan vergewist dat geen van beide partijen malafide intenties heeft. Deze wijziging bouwt voort op een eerder voorgestelde wijziging 4 die expliciteert dat verkoop van rechtspersonen een kwalificerende dienst in de zin van de Wtt is. Voorgesteld wordt als kwalificerende dienst toe te voegen het gebruikmaken van een vennootschap die tot dezelfde groep behoort als het trustkantoor. Thans zijn trustdiensten nog gedefinieerd als diensten gericht op een vennootschap waarvan een derde eigenaar (uiteindelijk belanghebbende) is. In de praktijk van de zogenoemde doorstroomvennootschappen (zoals royaltyvennootschappen) is de eigendom van de vennootschap echter niet van belang nu, zoals de naam al aangeeft, uiteindelijk geen resultaat in de vennootschap achterblijft. Een voorbeeld is het verstrekken in licentie van een intellectueel eigendom (IE) aan een vennootschap (onderdeel van de structuur van het trustkantoor) die vervolgens sublicenties verstrekt aan derden (al dan niet gelieerd aan de oorspronkelijke licentiegever). Onder aftrek van kosten en eventuele belastingen wordt de opbrengst (royalties) weer ter beschikking gesteld aan de licentiegever, tevens eigenaar van het IE-recht. Materieel wordt hiermee hetzelfde bereikt als met een eigen doelvennootschap waarin het IE of een licentie daarop wordt ondergebracht. Echter, de Wtt is niet van toepassing. Vertegenwoordigers van de trustsector hebben aangegeven het merkwaardig te vinden dat deze dienst niet door de Wtt wordt geregeld. Met name grotere trustkantoren bieden deze dienst aan, bijvoorbeeld onder de noemers ‘internal special purpose vehicles (spv) - Dutch resident inhouse royalty companies’, ‘International Licensing and Collection services’ en ‘Intellectual property services’. Hoewel er geen concrete voorbeelden bekend zijn van misbruik van dergelijke royaltyvennootschappen, is er geen reden aan te nemen dat het risico op misbruik lager is bij vennootschappen die onderdeel zijn van de structuur van het trustkantoor, dan bij doelvennootschappen die eigendom zijn van een derde. Integendeel, doordat de Wtt thans niet van toepassing is, ontstaat op deze wijze de mogelijkheid om meer anoniem een royalty te incasseren.
(Onderdeel B) In het voorgestelde artikel B wordt de verbodsbepaling uit artikel 2 van de Wtt uitgebreid en aangescherpt in lijn met de belangrijkste aanbeveling uit de evaluatie. Er is geconstateerd dat een onbekend aantal kantoren trustactiviteiten verricht in Nederland, maar niet noodzakelijkerwijs vanuit een vestiging in Nederland. Door het ontbreken van dit laatste aspect vallen zij thans niet onder de Wtt.
4
“Voorgesteld wordt om artikel 1 van de Wtt aan te passen. De in onderdeel a van dat artikel opgenomen zinsnede “in opdracht van een, niet tot dezelfde groep als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt behorende rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon” wordt ondergebracht in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, 2° en 4°, van die opgenomen definitie van het begrip “dienst”. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het verkopen van rechtspersonen een dienst is in de zin van de Wtt en dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die zonder opdracht van een derde rechtspersonen verkoopt dan ook dient te voldoen aan de eisen van de Wtt. Hoewel uit recente jurisprudentie is gebleken dat de huidige wettekst ruimte laat voor een andere uitleg, is het reeds vanaf de inwerkingtreding van de Wtt de bedoeling geweest dat de verkoop van rechtspersonen is aan te merken als een trustdienst en derhalve enkel en alleen mag worden uitgevoerd door een vergunninghoudend trustkantoor. Bij de oprichting van een rechtspersoon dient door de oprichter eenmalig een verklaring van geen bezwaar te worden verkregen van de minister van Justitie. Daarna is het mogelijk om de rechtspersoon door te verkopen aan een derde zonder dat er een antecedentenonderzoek plaatsvindt ten aanzien van de nieuwe uiteindelijke belanghebbende bij de vennootschap. Er werd verondersteld dat de Wet toezicht trustkantoren van toepassing was op deze dienst en dat verlenen van die dienst uitsluitend was toegestaan indien DNB aan betrokkene een daartoe strekkende vergunning had verleend.” (Kamerstukken II 2008/09, 31 000, nr.2).
25
Hun trustdiensten worden in Nederland aangeboden door niet-vergunningplichtige kantoren. In de literatuur worden dit ook wel “virtuele trustkantoren”genoemd. 5 Vaak maken ze gebruik van het internet om Nederlandse cliënten te kunnen bedienen. Dikwijls vindt wel een vorm van dienstverlening in Nederland plaats, er wordt dan bijvoorbeeld een advies verstrekt over een fiscale structuur die een cliënt zou kunnen gebruiken om belasting te ontwijken (of zelfs te ontduiken indien deze structuur strekt tot afscherming van het vermogen). De geadviseerde structuur wordt dan in veel gevallen door een buitenlands trustkantoor opgezet. De banden tussen de Nederlandse adviespraktijk en het buitenlandse trustkantoor zijn niet altijd aantoonbaar. De buitenlandse trustkantoren zijn doorgaans legaal en staan onder toezicht (zij het in zeer beperkte mate en niet gericht op integriteit) in hun jurisdictie. Voor deze kantoren gelden vaak niet de strenge vereisten en zorgplichten zoals die voor Nederlandse kantoren gelden.
Waar Nederlandse trustkantoren zich primair richten op buitenlandse vennootschappen die substance 6 in Nederland willen hebben, zijn deze virtuele trustkantoren mede gericht op cliënten in Nederland. Uit de wijze waarop enkele van deze kantoren adverteren kan worden afgeleid dat het met name gaat om vermogende particulieren en ondernemingen die belasting willen ontwijken of anoniem rechtspersonen willen verkrijgen. Wat de motieven hierachter ook mogen zijn, het gaat materieel om trustdiensten die momenteel niet gereguleerd zijn.
Het is evident dat de dienstverlening van virtuele trustkantoren een integriteitsrisico met zich brengt, waarbij het ontbreken van regulering dit risico nog vergroot. De Wwft is wel van toepassing op deze instellingen, maar omdat de Wwft geen vergunningstelsel kent kan niet met zekerheid worden gesteld dat op alle virtuele trustkantoren ook daadwerkelijk toezicht wordt uitgeoefend en dat zij voldoen aan de eisen ingevolge de Wwft. Zonder vergunningenstelsel blijft de onbekendheid met de betreffende partijen immers bestaan, vanwege het ontbreken van een registratieplicht.
Voorgesteld wordt om nu niet meer te bezien of het trustkantoor in Nederland actief is vanuit een vestiging, maar als relevant criterium te hanteren het feit dat een trustkantoor actief is op de Nederlandse markt. Tevens wordt voorgesteld het adverteren met trustdiensten voor te behouden aan vergunninghoudende trustkantoren. Het verbod op reclame helpt bij het opsporen van illegale aanbieders die via internet klanten werven.
(Onderdeel C) De voorgestelde wijziging onder C houdt verband met de voorgestelde vernummering in artikel 2 van de Wtt.
(Onderdelen D en E)
5
Mr. M.T. van der Wulp – Trustkantoren in Nederland: trustdienstverlening en misbruik. Erasmus Instituut Toezicht & Compliance, pag. 12 e.v. 6 Substance: voldoende substantie om als gevestigd in Nederland aangemerkt te worden.
26
In artikel 20 en 21 worden de nieuwe leden en artikelen toegevoegd aan de artikelen waar een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete voor kunnen worden opgelegd door de toezichthouder.
(Onderdeel F) Met de wijzigingen onder F wordt beoogd een nieuw element aan de Wtt toe te voegen. Waar de Wtt thans alleen een integriteitwet is wordt met de invoering van de artikelen 24 tot en met 26 een marktordenend element aan de wet toegevoegd. Om de sector te beschermen en de stabiliteit van Nederland als vestigingsplaats te bevorderen moet de dienstverlening door trustkantoren solide zijn en moet een cliënt kunnen rekenen op een goede overgangsregeling in geval een trustkantoor failleert of zijn vergunning verliest. Een bonafide cliënt zou de dupe kunnen worden van een trustkantoor dat de Wtt overtreedt en zijn vergunning kwijtraakt. Thans is niet geregeld hoe zou moeten worden omgegaan met de doelvennootschappen die worden bediend door een trustkantoor dat deze dienstverlening niet kan voortzetten.
Het voorgestelde artikel 24 bevat een aanwijzingsbevoegdheid voor DNB voor instellingen die geen vergunninghoudend trustkantoor zijn, maar wel trustdiensten aanbieden. In de praktijk is gebleken dat groepen dienstverleners als accountants en belastingadviseurs vaak hun dienstenpakket uitbreiden ten behoeve van hun cliënten, maar daardoor eigenlijk een trustkantoor worden. Indien dit wordt ontdekt kan een dergelijke dienstverlener natuurlijk een vergunning aanvragen en alsnog vergunninghoudend trustkantoor worden, of de trustdienstverlening wordt beëindigd. DNB kan ingevolge het voorgestelde artikel 24 optreden tegen partijen die vaak onbewust trustdiensten aanbieden zonder een formeel handhavingtraject. De bepaling is gebaseerd op afdeling 1.4.2 van de Wet op het financieel toezicht.
Het voorgestelde artikel 25 bevat de mogelijkheid voor de toezichthouder om een trustkantoor onder curatele te plaatsen opdat de dienstverlening op klantvriendelijke wijze kan worden afgebouwd. De bepaling is gelijkluidend aan artikel 1:76 van de Wet op het financieel toezicht.
Het voorgestelde artikel 26 regelt dat bij introductie van een cliënt bij een trustkantoor geen diensten voor de cliënt mag verrichten alvorens direct alle benodigde gegevens te verkrijgen van het trustkantoor die de cliënt geïntroduceerd. Onverkort de verplichting voor het ontvangende trustkantoor heeft het introducerende trustkantoor de plicht om alle standaard gegevens terstond over te dragen. Derhalve mag een trustkantoor niet handelen zonder dat het cliëntacceptatiedossier op orde is.
27