V
Voorwoord Voor u ligt de derde editie van De psychologie van arbeid en gezondheid. Dit boek blijkt in een duidelijke behoefte te voorzien. Het wordt veel gebruikt door universitaire en hbo-opleidingen. Daarnaast spreekt het ook een breed publiek aan dat zich op de hoogte wil stellen van wat er zich in dit vakgebied afspeelt. De psychologie van arbeid en gezondheid heeft een lange voorgeschiedenis. Psychologen begonnen zich al omstreeks 1930 te interesseren voor het thema arbeid. Het ging toen om enkelingen, die zich uitsluitend bezighielden met personeelsselectie. Sollicitanten werden psychologisch onderzocht, hetgeen een zeer succesvolle activiteit was. Veel werkgevers maakten gebruik van de diensten van psychologen, die werden gezien als de enige deskundigen op het gebied van selectie. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het aantal psychologen in Nederland (maar ook in het buitenland) stormachtig. Toen ik ging studeren in 1947 waren er in Nederland ongeveer honderd psychologen, nu zijn het er meer dan veertigduizend. Die groei ging gepaard met een enorme verbreding van het vakgebied en met een grote toename in het dienstverleningsaanbod. De expansie van de psychologie is goed te traceren in handboeken, zoals in de diverse drukken van het Nederlandse Handboek arbeids- en organisatiepsychologie van Drenth, Thierry, Willems en De Wolff uit 1970, 1973, 1980 en 1990. Het eerste hoofdstuk over stress verschijnt in de handboeken rondom 1980. Gezondheid werd tot ver in de twintigste eeuw gezien als een exclusief domein van medici. Klinisch psychologen die zich met dit onderwerp wilden bezighouden, werden gezien als ‘indringers’. De vraag werd gesteld of psychologen die adviezen gaven aan patiënten met het oogmerk genezing te bevorderen handelden in strijd met de wet. Er werd een Staatscommissie Medische Beroepsuitoefening ingesteld, die ook contact opnam met het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Pas in 1993 kwam er een nieuwe Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) waarin onder meer de registratie van psychologen die in de gezondheidszorg werken werd geregeld. Dit maakt duidelijk dat veel psychologen aanvankelijk liever niet over gezondheid praatten maar termen gebruikten als stress en welbevinden. Het waren Amerikaanse stressonderzoekers die voor het eerst een relatie legden tussen arbeid en gezondheid. Ik herinner me goed hoe in 1964 tijdens het psychologencongres in Ljubljana onderzoekers van het Institute for Social Research uit Ann Arbor rapporteerden over hun omvangrijke onderzoek naar stress in organisaties. In hetzelfde jaar verscheen hun boek Organizational stress: studies in role conflict and ambiguity (Kahn e.a., 1964). De auteurs waren echter nog heel voorzichtig in hun woordgebruik en beschreven hun onderzoek als: ‘A study of health, in the sense of psychological well being.’ Ik vond zowel hun presentatie op het congres als het boek bijzonder boeiend. Maar het leidde er niet toe dat in Nederland direct activiteiten op dit vlak werden ontplooid. Wel droeg het bij aan de bewustwording van het feit dat mensen ziek kunnen worden van hun werk. Inmiddels was ook een heel andere ontwikkeling aan de gang. In de jaren vijftig en zestig ontwikkelde zich in Nederland (maar ook in andere Europese landen) een uitvoerige wetgeving die erop was gericht een stelsel van sociale zekerheid op te bouwen. Werknemers die
VI
Voorwoord
door ziekte in ernstige problemen geraakten kregen recht op een uitkering. De uitkeringen werden gefinancierd door middel van een collectieve verzekering. Belangrijke onderdelen van dit stelsel waren de ziektekostenverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering De laatste, de WAO, werd in 1967 in de Tweede Kamer behandeld, waarbij de minister er toen van uitging dat het aantal uitkeringsgerechtigden maximaal 155.000 zou bedragen. Maar dat pakte al snel heel anders uit. In 1980 was het aantal al gegroeid tot 650.000 en in 1990 vreesde de minister dat de magische grens van één miljoen arbeidsongeschikten zou worden overschreden Ongeveer een derde van alle WAO-uitkeringen had betrekking op psychische stoornissen. Ook het ziekteverzuim liep op. In 1960 was dit voor mannen 5%, maar in 1980 lag het al boven de 12%. Daarbij waren er grote verschillen, zowel tussen organisaties als tussen categorieën personeel. Lager geschoolden hadden bijvoorbeeld een aanmerkelijk hoger verzuim dan hoger geschoolden. De enorme toename van arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim kon op geen enkele manier worden verklaard door een slechtere gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking. De vraag drong zich op, wat er zich afspeelde in arbeidssituaties waardoor arbeidsongeschiktheid en verzuim zo explosief toenamen. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen werd het stressonderzoek uit Amerika extra interessant. Een andere ontwikkeling die heeft bijgedragen aan de verbreding van het gezondheidsbegrip waren de Amerikaanse onderzoeken naar lifestyle. Die lieten zien dat de gezondheid sterk wordt beïnvloed door de fysieke en sociale omgeving waarin mensen zich bevinden. Mensen kunnen veel doen om ziekte te voorkomen (bijv. niet roken, matig alcoholgebruik, bewegen en goede voeding). Een mijlpaal was het rapport van de surgeon general – de belangrijkste adviseur van de Amerikaanse regering op het gebied van de volksgezondheid – getiteld Healthy people, dat in 1979 verscheen. Het werd een jaar later gevolgd door Promoting health, preventing disease; objectives for the nation, waarin meer dan tweehonderd doelstellingen voor het overheidsbeleid op het gebied van gezondheid werden beschreven. Het overgrote deel van deze doelstellingen kon in de daarop volgende tien jaar worden gerealiseerd. Daarmee werd duidelijk dat bevordering van gezondheid een veel bredere aanpak vergt, en dat naast de inbreng van medici ook andere disciplines, zoals psychologie, kunnen bijdragen. Het eerste grote stressonderzoek in Nederland begon in 1975. Het betrof een onderzoek naar de problematiek van het middenmanagement, dat werd uitgevoerd in opdracht van de Commissie Opvoering Productiviteit van de SER. In dit onderzoek werd gebruikgemaakt van een door het Institute for Social Research ontwikkelde vragenlijst. In 1978 werden de bevindingen gerapporteerd. In het voorwoord onderstreept de voorzitter van de begeleidingscommissie, professor Daniels, dat de verdienste van dit onderzoek vooral is dat het bijdraagt tot het lokaliseren en interpreteren van werkgebonden persoonlijke problemen. Het stressonderzoek kwam eind jaren zeventig in Nederland, maar ook elders in Europa, goed op gang. In de Directory of Work and Organizational Psychology (De Wolff, 1985) worden bijna honderd departementen en instituten vermeld. Hiervan gaven er ruim twintig aan dat zij zich bezighielden met gezondheidsonderzoek (stress research, clinical psychology in industry, mental health, rehabilitation).
Voorwoord
VII
Een andere mijlpaal in de ontwikkeling van het vakgebied was de toekenning van een subsidie voor het NWO-onderzoeksprogramma ‘Psychische vermoeidheid in de arbeidssituatie’ (PVA), midden jaren negentig. Het ging om een bedrag van ruim drie miljoen euro, maar dankzij aanvullingen door universiteiten en anderen was uiteindelijk ruim zes miljoen euro beschikbaar. Daarmee konden veertig projecten worden uitgevoerd (voor een overzicht van de belangrijkste resultaten zie Evenblij, 2004). Verheugend was dat dit gebeurde in eendrachtige samenwerking tussen gezondheidswetenschappers, arbeids- en organisatiepsychologen, epidemiologen en bedrijfsgeneeskundigen. Het ging zowel om experimenteel onderzoek als om veldonderzoek. Veel aandacht werd besteed aan een ruime verspreiding van onderzoeksresultaten, zowel nationaal als internationaal, en zowel onder wetenschappers als onder professionals. In het kader van dit onderzoeksprogramma is een nieuwe generatie onderzoekers opgeleid op het terrein van arbeid en gezondheid. Zij werkten binnen het kader van het PVA-programma aan een proefschrift, en velen vonden sindsdien een plaats bij een universiteit of bij andere onderzoeksinstellingen. Inmiddels vindt men bij bijna alle universiteiten onderzoekers die zich met het thema arbeid en gezondheid bezighouden, en ook op hbo-instellingen is de belangstelling groot. De psychologie van arbeid en gezondheid is inmiddels uitgegroeid tot een omvangrijk vakgebied met veel onderzoekers, zowel in Nederland als in het buitenland. Die zullen in de komende jaren veel nieuwe kennis produceren, met name in specialistische tijdschriften. Universiteiten in Nederland hebben zich in de afgelopen decennia vooral geconcentreerd op kennisproductie. Onderzoekers werden gestimuleerd zoveel mogelijk artikelen te schrijven. Dat heeft resultaat gehad; publicatielijsten tellen nu vaak honderden artikelen. Er is bovendien veel vindingrijkheid om die aantallen te vergroten. Maar wat gebeurt er met de geproduceerde kennis? In de Verenigde Staten ziet de American Psychological Association (APA) het als haar taak om wetenschappelijke kennis onder de aandacht te brengen van het brede publiek: ‘One of the unique contributions of APA is our leadership role in educating the public about psychology and psychologists’ (Norman Anderson, Chief Executive Officer van APA). De APA beschikt over een bureau, het Public Affaires Office, dat systematisch volgt wat er in meer dan zestig psychologische tijdschriften, die bijna allemaal door APA worden uitgegeven, wordt gepubliceerd. Dit bureau beschikt over een zeer groot netwerk van journalisten, redacteuren en programmamakers en zorgt ervoor dat interessante bevindingen onder de aandacht worden gebracht van dit netwerk. Personen uit dit netwerk kunnen er dan vervolgens voor zorgen dat het publiek wordt geïnformeerd. Bovendien beschikt het bureau over een lijst met namen van meer dan duizend leden die deskundig en bereid zijn onderzoeksbevindingen toe te lichten. APA is zeer positief over deze werkwijze, die bijzonder effectief blijkt te zijn. En APA gaat verder. Sinds 2007 wordt een Stress in America Survey georganiseerd, waarmee men beter in kaart wil brengen welke gezondheidsrisico’s er zijn. De resultaten van dit onderzoek worden wijd verspreid, ook in de massamedia. Zo verzorgde de krant USA Today een publicatie met daarin veel commentaren van deskundigen op de onderzoeksresultaten. APA neemt haar taak ‘to educate the public’ dus zeer serieus. Nederland zou daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Alhoewel het onderhavige boek een geslaagde poging is om kennis rondom de psychologie van arbeid en gezondheid te verspreiden, zijn ook andere initiatieven nodig die het grote publiek bereiken.
VIII
Voorwoord
De Nederlandse samenleving verkeert in een kritieke periode. Er moet de komende periode sterk worden bezuinigd. Dat houdt in dat allerlei overheidstaken kritisch onder de loep zullen worden genomen en dat een aantal daarvan wellicht niet meer, of niet meer volledig, zullen worden uitgevoerd. Dat betreft onder andere de gezondheidszorg, het langer doorgaan met werken, en de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsproblematiek. Ook nopen allerlei demografische (vergrijzing!) en technologische (ICT!) ontwikkelingen tot ingrijpende veranderingen in de arbeid. Het is van groot belang dat daarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke kennis, met name op het vlak van de psychologie van arbeid en gezondheid. Kortom, ook in de komende turbulente jaren is er grote behoefte aan deskundigheid op het gebied van de psychologie van arbeid en gezondheid. Ongetwijfeld wordt het vakgebied daardoor verder uitgedaagd en zal het zich verder ontwikkelen. Dat betekent dat dit voorwaar niet de laatste editie van het boek zal zijn. Charles J. de Wolff
Wijchen, maart 2012
http://www.springer.com/978-90-313-9853-9