Veldwerkhandleiding Monitoringsprotocollen
Onderzoek naar de verschillen in invloed tussen natuurlijke jaarrond begrazing en seizoensbegrazing door boerenvee op de biodiversiteit bij het Naardermeer
C.H. Razenberg A.A.J. Willems
HAS Hogeschool, Toegepaste Biologie, 2013-2014 30 juni 2014, ’s-Hertogenbosch
Veldwerkhandleiding monitoringsprotocollen Onderzoek naar de verschillen in invloed tussen natuurlijke jaarrond begrazing en seizoensbegrazing door boerenvee op de biodiversiteit bij het Naardermeer
HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen Onderwijsboulevard 221 Postbus 90108 5200 MA ’s-Hertogenbosch Telefoon: (088) 890 36 37
Projectcode 7437FRE4 Auteurs Catharina Hendrika Razenberg Anique Anna Josepha Willems Opleiding Toegepaste Biologie HAS Hogeschool Den Bosch In opdracht van Chris Braat, FREE Nature In samenwerking met Annemieke Ouwehand, Natuurmonumenten Wouter Slors, kuddebeheerder FREE Nature Marco Baars, rundveehouder Margreet ter Horst, HAS Hogeschool Margje Voeten, HAS Hogeschool Datum en locatie 30 juni 2014 's-Hertogenbosch
Monitoring vegetatiestructuur De monitoring van de vegetatiestructuur vindt plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle onderzoekshectaren worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied. Met behulp van de drop-disc methode wordt binnen ieder onderzoeksgebied in kaart gebracht hoe hoog de variatie in vegetatiestructuur is.
1. Telgebied Het telgebied voor de monitoring van de vegetatiestructuur moet voldoen aan de volgende eisen: Onderzoekshectaren van 150 x 50 meter of 100 x 100 meter o 28 gebieden bij de Galloways o 17 gebieden bij het boerenvee De onderzoeksgebieden zijn onderverdeeld in verschillende typen, gerelateerd aan de doeleinden van de grazers: o Kernweiden (groen): Delen van het gebied waar de runderen het vaakst verblijven, herkauwen en rust zoeken. o Loopweiden (geel): Gedeelten van het gebied waar de runderen wisselend grazen en doorheen trekken. o Moeras- en kruid voedingsweiden (oranje): Delen van het gebied waar de runderen mogelijk enkel voor speciale (voedings-)behoeften zouden kunnen komen en maar zelden worden gezien. o Beschutte geboorteweiden (roze): Op deze, vaak afgelegen, locaties worden het vaakste runderen met pasgeboren kalfjes gezien. In afbeelding 1 zijn de onderzoekshectaren voor in het onderzoeksgebied van de Galloways te zien. In afbeelding 2 zijn de onderzoekshectaren te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. Alle hectaren hebben een nummer gekregen waar niet van mag worden afgeweken i.v.m. de dataverwerking. De telgebieden zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. De onderzoekshectaren kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten. Er wordt aanbevolen om gebruik te maken van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
1 2 5
3 4
6
7
8 10
9 11
12
17
13
14 16
18 15 19 20
21
22 23
24 25 27 26
28 Afbeelding 1 - Onderzoekshectaren voor de monitoring van de vegetatiestructuur in onderzoeksgebied Galloways.
1 2 3 4 10
5 6
7 12
9 8
11 13
15
14 16 17
Afbeelding 2 - Onderzoekshectaren voor de monitoring van de vegetatiestructuur in onderzoeksgebied boerenvee.
2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring: Monitoring van augustus tot en met oktober (let hierbij op dat het groeiseizoen voorbij is) Gemiddeld neemt dit onderzoek 5 tot 7 veldwerkdagen in beslag. Per onderzoekshectare 20 willekeurige metingen, waarbij men altijd begint in het midden van het hectare: Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een kompas, een GPS apparaat en twee ‘random number tables’ o Het linkerdeel van tabel 1 bevat een voorbeeld van willekeurig gegenereerde getallen van 0° tot 360°: dit is de richting waarin gelopen moet worden (a.h.v. een kompas) o Het rechterdeel van tabel 1 bevat een voorbeeld van willekeurig gegenereerde getallen van 1 tot 25: dit zijn de aantal passen die gezet moeten worden in de richting die van tevoren is vastgesteld.
Tabel 1 - Random nummer tabellen. De ene tabel bevat willekeurig gegenereerde getallen van 0° tot 360°, de andere van 1 tot 25. Deze tweede tabel geeft aan hoeveel passen er gezet moeten worden tot de volgende meting, terwijl de eerste tabel de richting waarin gelopen moet worden bepaald. Deze nummer worden verkregen via de website http://stattrek.com/statistics/random-number-generator.aspx Random Number Table 0 - 360
1 - 25
129 102 183 206 308 096 106 172 240 204 048 156 287 065 199 159
05 20 07 16 21 16 15 12 20 19 05 22 02 05 03 09 17 17 03 03 08
086 306 008 011 000 035 291 243 293 142 233 227 339 004 023 326
19 10 24 07 23 01 10 14 09 24 22 22 21 24 16 13 16 06 19 12 20
139 244 193 082 317 334 116 314 345 081 153 298 031 303 208 036
21 23 19 06 20 09 02 25 19 04 24 20 02 07 23 23 17 11 24 09 15
191 183 017 249 009 272 301 119 302 019 338 104 083 241 032 203
22 13 22 15 17 04 24 22 20 03 02 13 23 10 13 11 17 18 25 11 11
148 121 202 320 062 210 125 190 355 318 162 175 040 180 217 274
16 21 18 07 15 24 09 18 15 10 25 05 05 04 06 24 21 24 14 20 20
200 059 122 126 114 149 310 357 046 257 347 342 092 118 137 079
03 04 06 02 14 21 17 10 01 02 12 01 03 10 15 25 06 25 18 07 17
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring : Drop-disc (zie afbeelding 3) o Cirkelvormige schijf van polyethyleen schuim o Diameter van 30 centimeter o Gewicht 200 gram
(Bezem)stok van 1.60 - 2 meter met daarop een centimeterverdeling, waarlangs de drop-disc naar beneden glijdt en op de vegetatie blijft rusten (zie afbeelding 3)
Afbeelding 3 - Drop-disc zoals deze is gebruikt tijdens het onderzoek in het voorjaar van 2014. De schijf heeft een diameter van 30 centimeter, een gewicht van 200 gram en wordt geschoven over een stok van 1.60 meter. De schijf rust op de vegetatie, waarna de hoogte kan worden afgelezen.
Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Waarnemingsformulieren (zie hoofdstuk 4) ‘Random number tables’ (zie tabel 1 als voorbeeld) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel) Fotografeer vooral ook de onderscheidende kenmerken
4. Waarnemingsformulier
Hectarenummer
Metingnummer
GPS-coördinaten X
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Vegetatiehoogte Y
cm
Bijzonderheden
Monitoring amfibieën De monitoring van amfibieën vindt plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle telgebieden worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied. Amfibieën leven zowel op het land- als in een waterbiotoop. Het habitat moet rijk zijn aan kleinschalige mozaïeken. Op het land leiden ze een teruggetrokken leven verstopt tussen vegetatie, in de grond, etc. Hierdoor zijn ze op het landbiotoop moeilijker te monitoren. In het voorjaar komen de volwassen dieren samen in allerlei typen zoet water. Deze zijn van belang voor de voortplanting, waarin wordt gepaard, eieren worden afgezet en de larven opgroeien. Deze periode is dan ook ideaal om de amfibieën te monitoren, waarbij de methodiek samen te vatten valt als: 'Eerst luisteren, dan kijken en daarna eventueel vangen'.
1. Telgebied Het telgebied voor de monitoring van de amfibieën moet voldoen aan de volgende eisen: Homogeen landschap Telgebied is één hectare en bevat meerdere wateren Ieder jaar precies hetzelfde gebied en dezelfde wateren inventariseren Alle wateren eenmalig nummeren en datzelfde nummer behouden gedurende alle opvolgende jaren (zie afbeelding 1 en 2 voor de nummering) Gebied met daarbij de genummerde waarnemingen worden ingetekend op een veldkaart bij de eerste monitoring In afbeelding 1 zijn de telgebieden voor in het onderzoeksgebied van de Galloways te zien. In afbeelding 2 zijn de telgebieden te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De telgebieden zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In tabel 1 staan de coördinaten van de hoekpunten van de telgebieden. De telgebieden kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
G3
Afbeelding 5.1 - Amfibieën telgebieden in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de coördinaten.
B2
B1
B3
Afbeelding 2 - Amfibieën telgebieden in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 1 voor de coördinaten.
Tabel 1 - Coördinaten van de hoekpunten van de telgebieden voor de monitoring van amfibieën. Het eerste coördinaat is de linker bovenhoek van het 100 bij 100 meter telgebied (1 ha). Zie afbeelding 1 en 2 welke coördinaten bij welke telgebieden horen.
Telgebieden amfibieën G1
Galloway
G2
G3
B1
Boerenvee
B2
B3
1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4
X - coördinaat 52.291484 52.290900 52.290198 52.290780 52.298378 52.297659 52.297111 52.297824 52.284683 52.284134 52.283426 52.283966 52.302501 52.302415 52.301533 52.301624 52.304389 52.303994 52.303186 52.303573 52.296954 52.296409 52.295791 52.296306
Y - coördinaat 5.089565 5.090679 5.089758 5.088660 5.095186 5.096076 5.094924 5.094048 5.102856 5.104013 5.103129 5.101970 5.092108 5.093565 5.093390 5.091962 5.091548 5.092860 5.092225 5.090913 5.093954 5.095020 5.094061 5.092920
2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring: Monitoring van maart tot en met augustus o Eerste periode: voorjaar (maart - april) o Tweede periode: zomer (mei t/m augustus) Bezoekdata zijn afhankelijk van de periode(n) waarin de aanwezige soorten meest actief zijn (zie hoofdstuk 5) Gebied tweemaal overdag en tweemaal 's avonds bezoeken (zie tabel 2) Bezoeken overdag en avond kunnen gecombineerd worden o Monitoring kan enkele uren tot een halve dag in beslag nemen Alle aanwezige soorten amfibieën worden gevolgd Verstoring van water en dieren tot minimum beperken Tabel 2 - Aanbevolen periodes en tijdstippen voor monitoring amfibieën.
Periode
Tijdstip
maart april - begin mei eind mei - begin juni juli - augustus
overdag 's avonds 's avonds overdag
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring: Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie hoofdstuk 5.1.) Waarnemingsformulieren met afkortingen en codes (zie hoofdstuk 6) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel) Fotografeer vooral ook de onderscheidende kenmerken Schepnet Gestandaardiseerd model tegen kostprijs verkrijgbaar bij RAVON, Nijmegen Zaklamp Amfibieën opsporen die vooral 's avonds actief zijn Emmer, fotobak of cuvet Attributen om amfibieën goed te kunnen bekijken (in water) Loep Determineren van larven van bepaalde amfibieën Waarnemingen Bij elk bezoek waarnemingen noteren op waarnemingsformulier Per water aangeven of een soort afwezig (0) is dan wel zeldzaam (1), algemeen (2) of zeer algemeen (3) voorkomt
Bureauwerk Na laatste veldbezoek stelt de waarnemer voor elk water vast wat maximale presentie is waarmee een soort dat jaar is aangetroffen.
4. Hygiëneprotocol In Nederland zijn de huidziekte chytridiomycose, veroorzaakt door de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis, en het ranavirus aangetoond. Deze kunnen zorgen voor massale sterfte van amfibieën en reptielen (en vissen). Het is dus van belang om tijdens de monitoring voorzorgsmaatregelen te treffen om verspreiding van deze ziektes tegen te gaan. Er is geen reden om aan te nemen dat deze ziekten schadelijk kunnen zijn voor mensen. Het volgende wordt geadviseerd gedurende veldonderzoekmethoden: Advies Hanteer amfibieën alleen als het echt noodzakelijk is. Er zijn geen beperkingen in het veld, zolang u voorzorgsmaatregelen neemt. Amfibieën moeten altijd weer op de exacte vanglocatie worden losgelaten. Als uw handen in contact komen met water of met amfibieën moeten wegwerphandschoenen (poederloos) worden gedragen. Neem ook handzeep mee. Alle materialen die tussen verschillende locaties gebruikt worden, moeten worden gedesinfecteerd. Als u het water in bent gelopen, of contact hebt gemaakt met het water (of modder), moeten schoenen/laarzen/waadpak worden gedesinfecteerd. Parkeer uw auto iets verderop op een verhard pad en niet op (zachte modderige) vegetatie. De amfibieschimmel overleeft droogte niet, maar ranavirus kan wel 200 dagen in leven blijven op droge oppervlakten. Het laten drogen (4 uur of langer) van je veldmaterialen tussen veldbezoeken door is dus voldoende effectief tegen chytridiomycose, maar niet voor ranavirus. Dode en/of zieke amfibieën zijn ‘high risk’. Hanteer ze enkel met handschoenen, rapporteer zieke dieren en neem dode dieren mee (in dubbele plastic zak). Neem bij het aantreffen van dode dieren contact op met het DWHC (voor contactgegevens www.dwhc.nl ), meld het aantreffen van massale sterfte bij RAVON en meld ook vondsten van ziek uitziende dieren (
[email protected]). Desinfecteren Borstel plantenresten, modderkluiten etc. af Spoel met water. Water uit een poel of vijver is prima Desinfecteer op 1 van onderstaande manieren, op ruime afstand van het oppervlaktewater en probeer geen, of zo min mogelijk residu in het milieu te laten komen. De voorkeur heeft het om met verschillende sets materialen te werken, zodat er geen chemicaliën gebruikt hoeven te worden. o Reinig met 70% alcohol. o Maak een 1% Virkon® oplossing en laat materialen gedurende 1 minuut inweken. o Andere desinfectanten zijn bleek (3 – 5% concentratie gedurende 1 minuut) en Nolvasan® (0.75% concentratie gedurende 1 minuut), maar chemische desinfectanten hebben niet de voorkeur o Bent u niet in staat om uw materiaal op de locatie schoon te maken, neem het dan mee, van elkaar gescheiden in plastic zakken en doe het thuis. Was uw handen met een desinfectant. Alle drogisten verkopen zeep waarbij geen water nodig is. TIP: neem 2 (of meer) sets materialen mee
5. Soorten Onderstaande amfibieën worden verwacht gedurende de monitoring. Zie hoofdstuk 5.1. voor determinatiefoto's van de volwassen dieren. Voor determinatie van eieren en larven, zie 'Herkenning amfibieën en reptielen', Diepenbeek & Creemers (2009). Voor herkenning van de roep van kikkers en padden, zie http://www.ravon.nl/Soorten/Amfibieën Bij elk soort wordt een andere methodiek voor monitoring toegepast: Kleine watersalamander Verzameling in voortplantingswater: eind maart - juni (piek april - begin mei) o avondtellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart t/m mei) Larven: juli (beste maand) o zoeken naar eitjes (april t/m mei) o zoeken naar larven (juni t/m augustus) Gewone pad Verzameling in voortplantingswater: begin maart Paartijd: half maart (piek) o tellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart) Geen kooractiviteit Eisnoeren: april o zoeken van eisnoeren (maart t/m begin april) Larven: mei o zoeken van larven (mei t/m juni) Gemetamorfoseerde padjes: juni o zoeken van pas gemetamorfoseerde dieren (juli) Rugstreeppad Paartijd: half april - eind juni Kooractiviteit: half april - eind juni (piek in mei) o avondtellingen van kooractiviteit (mei) o Let op: verwarring met veenmol mogelijk! Eisnoeren: mei o zoeken van eisnoeren (mei) Larven: tot juli o zoeken van larven (juni) Gemetamorfoseerde padjes: juli o zoeken van pas gemetamorfoseerde dieren (juli) Heikikker Verzameling in voortplantingswater: half maart o avondtellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart) Kooractiviteit: eind maart - begin april (één week, bubbelend geluid) o avondtellingen van kooractiviteit bij het voortplantingswater (maart) Eiklompen: eind maart - begin april o tellen van eiklompen (maart t/m begin april) Larven: mei (beste maand) o zoeken van larven (mei t/m juni) o zoeken van pas gemetamorfoseerde kikkertjes (juli)
Bruine kikker Verzameling in voortplantingswater: maart o avondtellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart) Kooractiviteit: maart (roepende mannetjes) o avondtellingen van kooractiviteit bij het voortplantingswater (maart) Eiklompen: maart o tellen van eiklompen (maart t/m begin april) Larven: april - mei (beste maanden) o zoeken van larven (mei t/m juni) Gemetamorfoseerde kikkertjes: juni o zoeken van pas gemetamorfoseerde kikkertjes (juli) Groene kikker (Bastaard- en Meerkikker) Verzameling in voortplantingswater: april Paartijd: eind juni - begin juli (piek begin mei - half juni) o avondtellingen van kooractiviteit bij het voortplantingswater (mei t/m juni) Kooractiviteit: begin mei - half juni (hoofdzakelijk 's avonds, maar ook overdag op warme zonnige dagen) Tellen van plonzen: juni - augustus Eiklompen: half mei o zoeken van eiklompen (half mei t/m half juni) Larven: half juni - half augustus o zoeken van larven (half juni t/m half augustus) o zoeken van pas gemetamorfoseerde kikkertjes (augustus)
In tabel 3 staat overzichtelijk weergegeven welke soorten waarneembaar zijn in een welke maand. Ook staat erbij vermeldt in welke levensstadia de soorten kunnen worden aangetroffen. Tabel 3 - Perioden waarin verschillende levensstadia van de te verwachten amfibieën waarneembaar zijn.
5.1. Determinatiefoto's
Heikikker
Bruine kikker
Groene kikker
Rugstreeppad Gewone pad
Kleine watersalamander
6. Waarnemingsformulier Amfibieën - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Inventarisatiegebied:
Waarnemer:
Naam gebied:
Naam:
Telgebied:
Organisatie:
Aanwezige soorten:
Adres:
Aantal wateren:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
In onderstaande tabel worden alle waarnemingen tijdens dit veldbezoek genoteerd, gegroepeerd per waternummer. Gebruik bij het invullen de aangegeven afkortingen op de achterkant van dit telformulier
Telgebied
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Soort
Type waarneming
Aantal
Presentie 0 1 2 3
Koorindex 0 1 2 3
Opmerkingen
Telgebied
Soort
Type waarneming
Aantal
Presentie 0 1 2 3
Koorindex 0 1 2 3
Opmerkingen
Toelichting afkortingen telformulier Tabel 4 - Afkortingen soortnamen amfibieën.
Nederlandse naam Kleine watersalamander Gewone pad Rugstreeppad Heikikker Bruine kikker Groene kikker complex Poelkikker Bastaardkikker Meerkikker
Latijnse naam Lissotriton vulgaris Bufo bufo Bufo calamita Rana arvalis Rana temporaria Rana esculenta synklepton Rana lessonae Rana klepton esculenta Rana ridibunda
Afkorting Lv Bb Bc Ra Rt Rec Rl Re Rr
Tabel 5 - Afkortingen type waarneming.
Type waarneming Adult Kooractiviteit Subadult Larven Eiklompen
Afkorting Ad Roep Subad Larf Ei
Tabel 6 - Richtlijnen van de presentie / abundantieklasse (mate van voorkomen van een soort).
Klasse 0 1
Status Ontbreekt Zeldzaam
2
Algemeen
3
Zeer algemeen
Toelichting Aanwezigheid van deze soort niet aangetoond De soort wordt incidenteel waargenomen, waarschijnlijk zijn hooguit enkele volwassen dieren aanwezig De soort wordt regelmatig waargenomen, waarschijnlijk zijn er enkele tientallen volwassen dieren van deze soort aanwezig De soort wordt veel waargenomen, waarschijnlijk zijn er meer dan honderd volwassen exemplaren van deze soort aanwezig
Tabel 7 - Richtlijnen voor de koorindex (vaststellen aantal roepende mannetjes).
Klasse 0 1
Status Ontbreekt Zeldzaam
2
Algemeen
3
Zeer algemeen
Toelichting Geen dieren horen roepen. Enkele individuele dieren kwaken, de roepen zijn goed van elkaar te onderscheiden. Het gekwaak van individuele dieren is te onderscheiden, maar er is sprake van geluidsoverlap. Volledige koorvorming; de geluiden zijn niet meer apart te onderscheiden maar overlappen en vormen een continu geluid.
Monitoring reptielen De monitoring van reptielen vindt plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle routes worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied. Reptielen prefereren open plaatsen waar het zonnig is om op te warmen, waarna ze beschutting en verkoeling zoeken in dichtere vegetatie. De ringslang is het enige reptiel dat in het Naardermeer voorkomt. Deze slang komt voor in een waterrijke habitat, vandaar dat het goed kan gedijen in het laagveen.
1. Telgebied De route voor de monitoring van de ringslang moet voldoen aan de volgende eisen: Homogeen landschap en beheer Lengte is maximaal 2000 m lang Het traject is uitgezet op kansrijke plekken Binnen het traject mogen geen harde barrières voorkomen In afbeelding 1 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 2 en 3 zijn de routes G1 en G2 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. In afbeelding 4 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. In afbeelding 5 en 6 zijn de routes B1 en B2 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. Aan weerszijden van de looproute moet een strook van circa 5 meter worden geïnventariseerd, waarbij rustig wordt gelopen en om de paar meter gestopt wordt om de omgeving goed te bekijken. De routes zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In tabel 1 en 2 staan de begin en eindcoördinaten van de routes. De routes worden gelopen aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
Afbeelding 1 - Reptielen routes in onderzoeksgebied Galloways.
Afbeelding 2 - Reptielen route G1 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van route G1.
Afbeelding 3 - Reptielen route G2 in onderzoeksgebied Galloways.Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van route G2.
Tabel 1 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de reptielen. De routes hebben een lengte van 2.000 meter.
Galloway
Traject reptielen Begin traject - coördinaat G1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat G2 Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.293941 52.292495 52.282621 52.286275
Y - coördinaat 5.086887 5.090754 5.101009 5.102582
B1
B2
Afbeelding 4 - Reptielen routes in onderzoeksgebied boerenvee.
Afbeelding 5 - Reptielen route B1 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 2 voor de begin en eind coördinaten van route B1.
Afbeelding 6 - Reptielen route B2 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 2 voor de begin en eind coördinaten van route B2.
Tabel 2 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de reptielen. De routes hebben een lengte van 2.000 meter.
Boerenvee
Traject reptielen Begin traject - coördinaat B1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B2 Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.306447 52.302915 52.300987 52.297397
Y - coördinaat 5.094807 5.092840 5.090845 5.093240
2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring: Standaardisering inventarisatietijd: ± 2 uur Eerste periode: eind maart tot eind juli - 4 keer lopen Tweede periode: augustus en september - 3 keer lopen Tussen twee opeenvolgende bezoeken zitten minimaal 5 dagen (2 weken worden geprefereerd) Inventarisatie tijdens gunstige weersomstandigheden o Zonnige dagen in het voorjaar (april, mei) o Op warme dagen (juni - augustus) monitoren in de vroege ochtend en late middag. o > 30°C niet tellen o Niet tellen bij regen o Niet tellen bij harde wind zonder zon o Niet tellen bij > windkracht 4 (zie tabel 3) Tabel 3 - Overzicht van windkracht met kenmerken voor monitoring reptielen
Windkracht
Kenmerken
0 - windstil 1 - zwakke wind 2 - zwakke wind 3 - matige wind 4 - matige wind 5 - vrij krachtige wind 6 - krachtige wind
Rook stijgt recht omhoog, planten bewegen niet Rookpluim geeft richting aan Wind merkbaar in het gezicht, ritselende bladeren Stof waait op, bladeren en twijfel in beweging Haar in de war, losse wapperende kleren, takken bewegen Op grote wateren gekuifde golven, kleine bomen bewegen, nauwelijks insecten in de lucht Wind fluit in hoogspanningsdraden, paraplu's moeilijk hanteerbaar, weinig vogels in de lucht
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring: Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie afbeelding 7) Waarnemingsformulieren (zie hoofdstuk 5) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel)
4. Soorten In onderstaande staat beknopt beschreven wanneer de ringslang het beste waarneembaar is. Zie afbeelding 7 voor determinatiefoto's. Er zijn ook waarnemingen mogelijk van de roodwangschildpad. Dit is een exoot en moet als bijvangst worden genoteerd. Ringslang Half maart - eind april: net uit winterslaap en makkelijkste vindbaar Half mei: regelmatig waarneembaar Juni: vrouwtjes zetten eieren af (waarneembaar rondom broeihopen) Zomer: slecht waarneembaar (kan wel worden aangetroffen rondom water) Half augustus - begin september: jonge slangen waarneembaar die uit hun eieren komen Beste inventarisatieperiode: Half maart tot begin mei: o Meeste activiteit, laten zich niet snel verstoren en blijven lang liggen Vanaf eind augustus: o Zoek op plaats waar de slang in het voorjaar is gezien, want het dier gaat terug naar het winterverblijf
Afbeelding 7 - Determinatiefoto's ringslang
5. Waarnemingsformulier Reptielen - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Windrichting:
Trajectnummer
Soortnaam
Aantal
Bijzonderheden
Opmerkingen
Trajectnummer
Soortnaam
Aantal
Bijzonderheden
Opmerkingen
Monitoring dagvlinders, libellen en juffers De monitoring van dagvlinders, libellen en juffers vinden plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle telgebieden worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied.
1. Telgebied De route voor de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers moet voldoen aan de volgende eisen: De route ligt in een homogeen landschap De route is 500 meter lang Telling gedurende de route neemt gemiddeld een half uur tot een uur in beslag (constante rustige wandelpas) Gedurende de route tot 2,5 m opzij en tot 5 m voor en boven u tellen (zie afbeelding 1) Specifiek voor libellen en juffers: o De route is zowel gesitueerd langs water als in het veld (dit om de aanwezigheid van libellen en juffers te koppelen aan de representativiteit van de graasdruk) o Route langs water: Juffers tellen die opzij tot een afstand van 2 meter oever en 3 m water te zien zijn (zie afbeelding 2) Libellen tellen die opzij tot een afstand van 2 meter oever en 5 m water te zien zijn (zie afbeelding 2)
Afbeelding 1 - Denkbeeldige telkooi. Per sectie tot 2,5 meter opzij en tot 5 meter voor en boven u tellen.
Afbeelding 2 - Telafstand van de libellenroute. Kleine libellen worden geteld van twee meter oever tot drie meter water. Grote libellen van twee meter oever tot vijf meter water.
In afbeelding 3 zijn de routes te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 4, 5 en 6 zijn de routes G1, G2 en G3 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. In afbeelding 7 zijn de routes te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. In afbeelding 8, 9 en 10 zijn de routes B1, B2 en B3 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. De routes zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In tabel 1 en 2 staan de begin en eindcoördinaten van de routes. De routes worden gelopen aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
Onderzoeksgebied Galloways
Afbeelding 3 - Dagvlinders, libellen en juffers routes in onderzoeksgebied Galloways.
Afbeelding 4 - Dagvlinders, libellen en juffers route G1 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van route G1.
Afbeelding 5 - Dagvlinders, libellen en juffers route G2 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van route G2.
Afbeelding 6 - Dagvlinders, libellen en juffers route G3 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van route G3.
Tabel 1 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers. De routes hebben een lengte van 500 meter.
Galloways
Traject dagvlinders Begin traject - coördinaat G1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat G2 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat G3 Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.294679 52.292684 52.291670 52.292151 52.289433 52.285916
Y - coördinaat 5.086091 5.092503 5.085925 5.090995 5.094130 5.097132
Onderzoeksgebied boerenvee
Afbeelding 7 - Dagvlinders, libellen en juffers routes in onderzoeksgebied boerenvee.
Afbeelding 8 - Dagvlinders, libellen en juffers route B1 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 2 voor de begin en eind coördinaten van route B1.
Afbeelding 9 - Dagvlinders, libellen en juffers route B2 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 2 voor de begin en eind coördinaten van route B2.
Afbeelding 10 - Dagvlinders, libellen en juffers route B3 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 2 voor de begin en eind coördinaten van route B3.
Tabel 2 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers. De routes hebben een lengte van 500 meter.
Boerenvee
Traject dagvlinders Begin traject - coördinaat B1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B2 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B3 Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.306167 52.305170 52.301881 52.303483 52.299392 52.296684
Y - coördinaat 5.096005 5.092844 5.089928 5.093318 5.093872 5.093890
2. Frequentie Aan de juffers:
volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring van de dagvlinders, libellen en Monitoring van april tot en met september Minimaal wekelijks tellen (4-5x per week is beter tot meerdere keren per dag) Alleen monitoren bij lekker weer o Dagvlinders: Tussen 10.00 en 17.00 uur (zomertijd) o Libellen en juffers: tussen 11.00 en 16.00 uur (zomertijd) o < 13 °C niet tellen o 13-17 °C: alleen tellen bij 50% of minder bewolking o > 17 °C: ook tellen bij meer dan 50% bewolking o > 22 °C ook tellen tussen 10.30 en 16.30 uur o > 30 °C liever niet tellen rond middaguren o Niet tellen bij neerslag o Niet tellen bij windkracht > 5 Beaufort (tabel 3)
Tabel 3 - Windkracht in Beaufort met omschrijving
Windkracht
Beschrijving
1 2 3 4 5 6
Wind zichtbaar aan rookpluimen, niet aan windvaan Windvaan beweegt, wind voelbaar aan het gelaat Bladeren en twijgen voortdurend in beweging Kleine takken bewegen, stof en papier dwarrelen op Kleine takken met bladeren maken zwiepende bewegingen, gekuifde golven op het water Grote takken bewegen, er mag niet meer geteld worden
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring: Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's voor de dagvlinders (zie hoofdstuk 4.1.) Determinatiefoto's voor de libellen en juffers (zie hoofdstuk 4.2.) Waarnemingsformulieren voor de dagvlinders (zie hoofdstuk 5) Waarnemingsformulieren voor de libellen en juffers (zie hoofdstuk 6) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel)
4. Soorten De volgende dagvlinders worden verwacht gedurende de monitoring. Zie hoofdstuk 4.1. voor determinatiefoto's. Kleine vos - Aglais urticae Klein koolwitje - Pieris rapae Klein geaderd witje - Pieris napi Kleine vuurvlinder - Lycaena phlaeas Oranje luzernevlinder - Colias crocea Zwartsprietdikkopje - Thymelicus lineola Dagpauwoog - Aglais io Icarusblauwtje - Polyommatus icarus Citroenvlinder - Gonepteryx rhamni Atalanta - Vanessa atalanta
Bont zandoogje - Pararge aegeria Bruin zandoogje - Maniola jurtina Gehakkelde aurelia - Polygonia c-album Landkaartje - Araschnia levana Eikenpage - Favonius quercus Groot dikkopje - Ochlodes sylvanus Distelvlinder - Vanessa cardui Oranjetipje - Anthocharis cardamines Boomblauwtje - Celastrina argiolus
De volgende libellen en juffers worden verwacht gedurende de monitoring. Zie hoofdstuk 4.2. voor determinatiefoto's. Heidelibel spec. - Sympetrum spec. Paardenbijter - Aeshna mixta Gewone oeverlibel - Orthetrum cancellatum Blauwe glazenmaker - Aeshna cyanea Bruine glazenmaker - Aeshna grandis Vroege glazenmaker - Aeshna isoceles Steenrode heidelibel - Sympetrum vulgatum Bloedrode heidelibel - Sympetrum sanguineum Bruinrode heidelibel - Sympetrum striolatum Zwarte heidelibel - Sympetrum danae Geelvlekheidelibel - Sympetrum flaveolum Grote keizerlibel - Anax imperator Smaragdlibel - Cordulia aenea Vuurlibel - Crocothemis erythraea
Noordse witsnuitlibel - Leucorrhinia rubicunda Viervlek - Libellula quadrimaculata Glassnijder - Brachytron pratense Watersnuffel - Enallagma cyathigerum Houtpantserjuffer - Chalcolestes viridis Bruine winterjuffer - Sympecma fusca Kleine roodoogjuffer - Erythromma viridulum Grote roodoogjuffer - Erythromma najas Zwervende pantserjuffer - Lestes barbarus Tengere pantserjuffer - Lestes virens Variabele waterjuffer - Coenagrion pulchellum Lantaarntje - Ischnura elegans Azuurwaterjuffer - Coenagrion puella Bruine korenbout - Libellula fulva
4.1. Determinatiefoto's dagvlinders
Kleine vos
Kleine koolwitje
Dagpauwoog
Klein geaderd witje
Citroenvlinder
Eikenpage
Atalanta
Oranje luzernevlinder
Bont zandoogje
Kleine vuurvlinder
Bruin zandoogje
Gehakkelde aurelia
Distelvlinder
Icarusblauwtje
Oranjetipje
Boomblauwtje
Landkaartje Voorjaarsvorm
Zomervorm
Groot dikkopje
Zwartsprietdikkopje
4.2. Determinatiefoto's libellen en juffers Hangsnor: zwarte streepje tussen de ogen langs de oogranden naar beneden
Steenrode heidelibel 35-40mm
Bloedrode heidelibel
34-39mm
Zwarte poten met gele strepen Geheel zwarte poten
Geen hangsnor: streepje stopt bij de oogranden
Bruinrode heidelibel 35-44mm
Zwarte poten met gele strepen 29-34mm
Zwarte heidelibel
Geheel zwarte poten zwarte band zijkanten van borststuk, waarin drie kleine gele vlekjes
Blauwe glazenmaker 67-76mm Lampionnetje: vlekken achterlijfsegmenten 'samengevloeid'
Vroege glazenmaker 62-66mm Smaragdgroene ogen Mannetjes: blauwe vlekjes oog
Bruine glazenmaker 70-77mm Zijkant borst twee gele strepen Duidelijk donkerdere vleugels
32-37mm
Geelvlekheidelibel Zwarte poten met gele strepen
Smaragdlibel
47-55mm Voorhoofd geen gele vlekken
Glanzend metaal-/ donkergroen
Grote oranjegele vlekken in de vleugels
56-64mm
Paardenbijter
Rugzijde achterlijfsegment 2 staat een grote gele spijkervormige figuur
44-50mm
Gewone oeverlibel Onopvallende bruingrijze ogen Heldere vleugels
64-84mm
42-45mm
Grote keizerlibel
Bruine korenbout Opvallend blauwgrijze ogen
Streep op achterlijf doorlopend
36-45mm
40-48mm
Vuurlibel
Donkere vlekken basis vleugels
31-38mm
Viervlek
Glassnijder 54-63mm
Aders in donkere vlekken opvallend geel
Borststuktekening uitgebreider geel/groen met verticale strepen
Halverwege voorranden van vleugels donker vlekje
Watersnuffel 29-36mm
Noordse witsnuitlibel
Brede blauwe schouderstrepen
34-38mm
33-35mm
Azuurwaterjuffer
Slanker en minder brede blauwe schouderstrepen dan Watersnuffel
Variabele waterjuffer
Mannetjes: meer zwart op achterlijf en onderbroken blauwe schouderstrepen
39-48mm
30-39mm
Houtpantserjuffer
Klein en fijn gebouwd, metaalgroen tot bronskleurig Onderzijde achterhoofd geel, scherpe overgang naar donkere bovenzijde
Lang, slank, geheel metaalgroen Geheel donker achterhoofd
40-45mm
Zwervende pantserjuffer
Tengere pantserjuffer
30-34mm
Lantaarntje
Tweekleurige pterostigma’s
26-32mm
Kleine roodoogjuffer
Man: blauwe tekening aan basis en punt van achterlijf: 34-39mm niet scherp afgesneden en doorlopend segment 2 en 8 Vrouw: volledige schouderstreep & zijaanzicht bont: zowel gele als groene of blauwe kleuren
30-36mm
Grote roodoogjuffer
Man: blauwe tekening aan basis en punt van achterlijf scherp afgesneden: segment 2 en 8 zwart
Vrouw: onderbroken schouderstreep & lichte lichaamsdelen eenkleurig geel, groen of blauwig
Bruine winterjuffer
5. Waarnemingsformulier dagvlinders
Dagvlinders - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Toelichting 'type waarneming' Type waarneming Afkorting Adult Ad Pop Po Rups Ru Ei Ei
Windrichting:
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
6. Waarnemingsformulier libellen en juffers
Libellen en juffers - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Toelichting 'type waarneming' Type waarneming Afkorting Imago Im Larven Larf Larvenhuid Lhu
Windrichting:
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
Monitoring nachtvlinders De monitoring van nachtvlinders vindt plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle telgebieden worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied.
1. Telgebied De telpunten voor de monitoring van de nachtvlinders moeten voldoen aan de volgende eisen : Telpunt van denkbeeldig 2x2 meter (i.v.m. de grootte van de val, zie hoofdstuk 3) Zet de val 0.3 tot 1 meter hoog i.v.m. predatie (mieren, spinnen, egels, etc.) Van zonsondergang tot zonsopgang staat de lamp aan Haal de val zo snel mogelijk leeg na het uitdoen van de lamp (klamboe kan helpen om ontsnappen van vlinders te voorkomen) Zorg ervoor dat de val bij het legen niet in de volle zon staat Laat de nachtvlinders na determinatie los bij goede schuilmogelijkheden In afbeelding 1 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 2 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De telpunten zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In tabel 1 staan de coördinaten van de telpunten. De punten kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
Afbeelding 1 - Nachtvlinders telpunten in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de coördinaten.
B1
B2
Afbeelding 2 - Nachtvlinders telpunten in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 1 voor de coördinaten.
Tabel 1 - Coördinaten van de telpunten voor de monitoring van de nachtvlinders.
Telpunten nachtvlinders G1 Galloway G2 B1 Boerenvee B2
X - coördinaat 52.291942 52.287255 52.304159 52.296932
Y - coördinaat 5.089901 5.098100 5.093275 5.095075
2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring van de nachtvlinders: Tellingen mogen gedurende het hele jaar (minimaal 6x) Voorkeur: o Tussen april en november: 2 tellingen per maand o Tussen mei en juni: 3 tellingen per maand o In ieder geval één telling per maand in periode april - oktober De val dient aan te staan tussen zonsondergang en zonsopgang (zie voor de tijden van zonsondergang en zonsopgang in Naarden http://www.dekoepel.nl/calculator.html) 's Ochtends een kwartier tot enkele uren tellen Tellingen zijn minimaal 3 dagen uit elkaar i.v.m. impact van het licht in de nacht op het ecosysteem Goede weersomstandigheden: o Min of meer droog weer o Weinig wind (<4 Beaufort, zie tabel 2) o > 8 °C (minimale begintemperatuur) o Weinig maan (zie http://www.kalender-365.nl/maan/maankalender.html) o Beste weer: bewolkt, warm en broeierig
Tabel 2 - Windkracht in Beaufort met omschrijving
Windkracht
Beschrijving
1 2 3 4 5 6
Wind zichtbaar aan rookpluimen, niet aan windvaan Windvaan beweegt, wind voelbaar aan het gelaat Bladeren en twijgen voortdurend in beweging Kleine takken bewegen, stof en papier dwarrelen op Kleine takken met bladeren maken zwiepende bewegingen, gekuifde golven op het water Grote takken bewegen, er mag niet meer geteld worden
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring van de nachtvlinders: Val (te koop bij http://www.nachtvlindermonitoring.nl) o Voorkeur voor Skinnerval (koffermodel, afmetingen 44 x 42 x h35 cm, met een opening van 2.5 cm tussen de 2 plexiglazen platen) o Zes eierdozen (van 10 eieren) waarin vlinders weg kunnen kruipen Gebruikt u een ander type val, noteer dit dan. Wisselt u van valtype, dan is dit een nieuw telpunt. Lamp o Voorkeur voor type Philips ML 160 W of Philips HPL 125 W. o Accu voor stroomvoorziening gedurende hele nacht Kan ook met menglichtlampen van Philips van 250 W, of kleine TL-buisjes (Philips TLD-18W08 Blacklight 59mm TL armatuur, lampvoet G13 of een 12 V/8W TL armatuur) Blacklight lamp trekt lagere aantallen vlinders aan, maar heeft als voordeel dat het weinig zichtbaar licht geeft. Gebruikt u een ander type lamp, dan noteer dit. Wisselt u van lamptype, dan is dit een nieuw telpunt. Afzetting rondom de val tegen de grazers Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie hoofdstuk 4.1.) Waarnemingsformulieren (zie hoofdstuk 5) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Potjes voor determinatie Digitale camera (eventueel) Klamboe (eventueel)
4. Soorten De volgende nachtvlinders worden verwacht gedurende de monitoring. Zie hoofdstuk 4.1. voor determinatiefoto's. Kroosvlindertje - Cataclysta lemnata Grote beer - Arctia caja Brandnetelmot - Anthophila fabriciana Waterleliemot - Elophila nymphaeata Kleine rietvink - Simyra albovenosa Rietvink - Euthrix potatoria
Glad beertje - Eilema griseola Lieveling - Timandra comae Donkere marmeruil - Protodeltote pygarga Braamvlinder - Thyatira batis Hageheld - Lasiocampa quercus
Bij de vangst van de nachtvlinders kunnen ook andere soorten in de val komen. Wespen, hommels, hoornaars en kevers zijn 's ochtends vaak rustig en makkelijk te verwijderen met een potje. Deze bijvangsten worden apart genoteerd.
4.1. Determinatiefoto's
Grote beer
Glad beertje
Kleine rietvink
Rietvink
Lieveling
Donkere marmeruil
Hageheld
Braamvlinder
Kroosvlindertje
Brandnetelmot
Waterleliemot
5. Waarnemingsformulier Nachtvlinders - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Telpunt:
Organisatie:
Type val & lamp.:
Adres: Postcode en plaats:
Aanwezige soorten:
Waarnemingen formulier
Tel.: e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort): Windrichting:
Telpunt
Soortnaam
. . .
Toelichting 'type waarneming' Type waarneming Afkorting Adult Ad Pop Po Rups Ru Ei Ei
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
Telpunt
Bijvangst
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
Monitoring sprinkhanen en krekels De monitoring van sprinkhanen en krekels vindt plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle telgebieden worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied. Sprinkhanen prefereren open schrale vegetatiestructuren. Gezien determinatie aan de hand van geluid specialistisch werk is, wordt bij deze methodiek uitgegaan van determinatie op zicht.
1. Telgebied Het plot voor de monitoring van de sprinkhanen en krekels moet voldoen aan de volgende eisen : Plot van 5 bij 5 meter (1 meter hoog plastic scherm rondom het plot ter voorkoming van wegvliegenof springen van de sprinkhanen en krekels) In afbeelding 1 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 2 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De telpunten zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In tabel 1 staan de coördinaten van de telpunten. De punten kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
G3
G4
Afbeelding 1 - Sprinkhanen en krekels telpunten in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de coördinaten.
B1
B2
B3
Afbeelding 2 - Sprinkhanen en krekels telpunten in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 1 voor de coördinaten.
Tabel 1 - Coördinaten van de telpunten voor de monitoring van de sprinkhanen en krekels.
Telpunten sprinkhanen en krekels G1 Galloway G2 G3 G4 B1 Boerenvee B2 B3
X - coördinaat 52.294729 52.289955 52.287012 52.284372 52.305787 52.302944 52.296842
Y - coördinaat 5.087694 5.090277 5.097671 5.102818 5.094013 5.091238 5.095092
2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring: Monitoren van mei tot en met augustus Minimaal vier maal inventariseren Na het plaatsen van een plastic scherm het plot gedurende een aantal opeenvolgende perioden van 5 minuten leeg vangen. o Maximaal 4 keer herhalen. Monitoring bij goed weer (meeste activiteit) o Tussen 10.00 uur en 16.00 uur o Zonnig o > 20 °C o Niet monitoren bij regen (uitstellen tot de volgende droge dag)
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring van de sprinkhanen en krekels: Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie hoofdstuk 4.1.) Waarnemingsformulieren (zie hoofdstuk 5) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Plastic scherm van 1 meter hoog Potjes voor determinatie
4. Soorten De volgende sprinkhanen en krekels kunnen worden verwacht gedurende de monitoring. Zie hoofdstuk 4.1 voor determinatiefoto's. Veldsprinkhaan - Gomphocerinae spec. Moerassprinkhaan - Stethophyma grossum Gewoon Spitskopje - Conocephalus dorsalis Grote Groene Sabelsprinkhaan - Tettigonia viridissima Zeggendoorntje - Tetrix subulata Kustsprinkhaan - Chorthippus albomarginatus Bruine Sprinkhaan - Chorthippus brunneus Veenmol - Gryllotalpa gryllotalpa
4.1. Determinatiefoto's
Veldsprinkhaan
Gewoon spitskopje
Zeggedoorntje
Grote groene sabelsprinkhaan Felgroen Lichaam 3-4 cm Vleugels steken stuk achter lichaam uit
Moerassprinkhaan
Langwerpige lichtere en donkere vlekken lichaam
Kustsprinkhaan Vrouwtjes: witte vleugelrand
Rode lijn achterschenen
Bruine sprinkhaan
Veenmol
5. Waarnemingsformulier
Sprinkhanen en krekels - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Windrichting:
Telgebied
Soortnaam
Aantal
Opmerkingen
Telgebied
Soortnaam
Aantal
Opmerkingen
Monitoring vogels De monitoring van de vogels vindt plaats ten behoeve van de vraag welke invloed begrazing heeft op de biodiversiteit bij het Naardermeer. Dit gebeurt in twee onderzoeksgebieden, waarbij het ene wordt begraasd door Galloways en het andere door boerenvee. Eenmaal in de vier jaar zullen alle routes worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied. Gedurende de monitoring worden de vogels waargenomen die onder de BMP-A soorten ingedeeld zijn (Broedvogel Monitoring Project - Alle soortensoorten).
1. Telgebied Het telgebied voor de monitoring van de vogels moet voldoen aan de volgende eisen: Homogeen landschap Het telgebied beslaat 10 tot 250 ha Traject is tussen de 1.500 en 2.500 meter lang Min of meer rond of vierkant telgebied met herkenbare grenzen Startpunt en looprichting van de route worden steeds verlegd om maximale activiteit op andere delen van de route mee te maken o Vuistregel: bij iedere volgende bezoekronde een uur verder langs de route beginnen Constante loopsnelheid waarbij eventueel tussendoor kan worden gestopt In afbeelding 1 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 2 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De routes zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In tabel 1 staan de begin en eindcoördinaten van de routes. De routes worden gelopen aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
Afbeelding 1 - Vogels route in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van de route.
Afbeelding 2 - Vogels route in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 1 voor de begin en eind coördinaten van de route. Tabel 1 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de vogels.
Telpunten nachtvlinders Begin traject - coördinaat Galloway Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat Boerenvee Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.294293 52.282607 52.306035 52.298013
Y - coördinaat 5.084301 5.101008 5.093501 5.089771
2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de inventarisatieronde van de vogels: Monitoren van maart tot en met juli (accent in april, mei en juni) Minstens 7 (vogelarm gebied) tot 10 maal (vogelrijkgebied) monitoren Jaarlijks dezelfde monitoring frequentie aanhouden Tussen de bezoeken liggen ongeveer 10 dagen Gemiddelde inventarisatietijd: 3 uur Bezoektijden: o Zonsopgang: 1,5 uur vóór zonsopgang tot zonsopkomst (zangvogels) o Late ochtend: zonsopkomst tot 4 uur erna (weide- en watervogels) o Overdag: 4 uur na zonsopkomst tot uiterlijk 1,5 uur voor zonsondergang (roof- en watervogels) o Avond: 1,5 uur voor en 1,5 uur na zonsondergang o Nacht: 1,5 uur na zonsondergang tot uiterlijk 1,5 uur voor zonsopgang Minstens 1-2 maal 's nachts monitoren Goede weersomstandigheden: o Rustig zonnig weer o Gemiddelde temperaturen o Hoge luchtvochtigheid is gunstig voor zangactiviteit o Gelieve niet bij slecht weer monitoren (harde neerslag, veel wind, kou). Bij langdurige slechte weersomstandigheden toch monitoren, gezien anders gehele inventarisatie kan mislukken.
3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de inventarisatieronde van de vogels: Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Overleg dit met Natuurmonumenten Naardermeer GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (via website http://www.soortenbank.nl) Waarnemingsformulieren met afkortingen en codes (zie hoofdstuk 5) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Verrekijker / telescoop
4. Soorten De volgende vogels die onder BMP-A vallen kunnen worden verwacht gedurende de monitoring. Deze lijst bevat broed-, winter- en watervogels. Determinatiefoto's zijn te vinden via website http://www.soortenbank.nl Fuut - Podiceps cristatus Knobbelzwaan - Cygnus olor Grauwe gans - Anser anser Canadese gans - Branta canadensis Nijlgans - Alopochen aegyptiacus Krakeend - Anas strepera Wilde eend - Anas platyrhynchos Soepeend - Anas unox Slobeend - Anas clypeata Kuifeend - Aythya fuligula Tafeleend - Aythya ferina Zomertaling - Anas querquedula Havik - Accipiter gentilis Waterral - Rallus aquaticus Waterhoen - Gallinula chloropus Kleinste waterhoen - Porzana pusilla Meerkoet - Fulica atra Kleine Plevier - Charadrius dubius Bontbekplevier - Charadrius hiaticula Kievit - Vanellus vanellus Tureluur - Tringa totanus Koekoek - Cuculus canorus Groene specht - Picus viridis Kleine Bonte Specht - Dendrocopos minor Grote Bonte Specht - Dendrocopos major Boompieper - Anthus trivialis Witte Kwikstaart - Motacilla alba alba Winterkoning - Troglodytes troglodytes Heggenmus - Prunella modularis Roodborst -Erithacus rubecula Blauwborst - Luscinia svecica Gekraagde Roodstaart - Phoenicurus phoenicurus
Merel - Turdus merula Zanglijster - Turdus philomelos Grote Lijster - Turdus viscivorus Sprinkhaanzanger - Locustella naevia Snor - Locustella luscinioides Rietzanger - Acrocephalus schoenobaenus Bosrietzanger - Acrocephalus palustris Kleine Karekiet - Acrocephalus scirpaceus Grote Karekiet - Acrocephalus arundinaceus Spotvogel - Hippolais icterina Grasmus - Sylvia communis Tuinfluiter - Sylvia borin Zwartkop - Sylvia atricapilla Tjiftjaf - Phylloscopus collybita Fitis - Phylloscopus trochilus Grauwe Vliegenvanger - Muscicapa striata Bonte Vliegenvanger - Ficedula hypoleuca Baardmannetje - Panurus biarmicus Staartmees - Aegithalos caudatus Glanskop - Parus palustris Matkop -Parus montanus Pimpelmees - Parus caeruleus Koolmees - Parus major Boomkruiper - Certhia brachydactyla Wielewaal - Oriolus oriolus Gaai - Garrulus glandarius Zwarte Kraai - Corvus corone corone Vink - Fringilla coelebs Groenling - Carduelis chloris Putter - Carduelis carduelis Kneu - Carduelis cannabina Goudvink - Pyrrhula pyrrhula
Appelvink - Coccothraustes coccothraustes Rietgors - Emberiza schoeniclus Kwartel - Coturnix coturnix Kwartelkoning - Crex crex Scholekster - Haematopus ostralegus Watersnip - Gallinago gallinago Grutto - Limosa limosa Dodaars - Tachybaptus ruficollis Roerdomp - Botaurus stellaris Purperreiger - Ardea purpurea Wintertaling - Anas crecca Wespendief - Pernis apivorus Blauwe reiger - Ardea cinerea Kolgans - Anser albifrons Soep-/Boerengans - Anser anser forma domesticus Bergeend - Tadorna tadorna Smient - Anas penelope Wilde eend - Anas platyrhynchos Kokmeeuw - Chroicocephalus ridibundus Brandgans - Branta leucopsis
Bruine Kiekendief - Circus aeruginosus Buizerd - Buteo buteo Boomvalk - Falco subbuteo Fazant - Phasianus colchicus Houtsnip -Scolopax rusticola Visdief -Sterna hirundo Houtduif - Columba palumbus Zomertortel - Streptopelia turtur Bosuil - Strix aluco Ransuil - Asio otus Aalscholver - Phalacrocorax carbo Grote zilverreiger - Ardea alba Grote zaagbek - Mergus merganser Stormmeeuw -Larus canus Grote mantelmeeuw - Larus marinus Ruigpootbuizerd - Buteo lagopus Pijlstaart -Anas acuta IJsvogel - Alcedo atthis Kleine zwaan - Cygnus bewicki
5. Waarnemingsformulier
Vogels BMP-A Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Startpunt:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Windrichting:
Traject nummer
Soortnaam
Aantal
Type waarneming
Broedcodes
Opmerkingen
Trajectnummer
Soortnaam
Aantal
Type waarneming
Broedcodes
Opmerkingen
Toelichting afkortingen telformulier Tabel 2 - Afkortingen type waarneming.
Type waarneming Adult Kuiken Broed Ei
Afkorting Ad Ku Br Ei
Tabel 3 - Broedcodes met omschrijving.
Code 0 1 2 3 4 5 6 7
8 9 10
11 12
13
14
15 16
Omschrijving Waarneming van een volwassen individu buiten de datumgrenzen in mogelijke broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. Waarneming van een volwassen individu tussen de datumgrenzen in mogelijke broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. Eenmalige waarneming tussen de datumgrenzen van zingend of baltsend individu in geschikt broedbiotoop. Waarneming tussen de datumgrenzen van een paar in geschikt broedbiotoop. Territoriumgedrag (zang, gevechten e.d.) op dezelfde plaats vastgesteld, op tenminste 2 dagen die minimaal 10 dagen uit elkaar liggen. Baltsend paar (ook paring) tussen de datumgrenzen in geschikte broedbiotoop. Het voeren van een wijfje door het mannetje moet eveneens met code 5 worden aangegeven. Bezoek van vogel aan een waarschijnlijke nestplaats, zoals Huismus die onder dakpannen kruipt. Angstkreten of ander gedrag (alarmeren), dat wijst op aanwezigheid van een nest of jongen. Houd er echter rekening mee dat alarmeren lang niet altijd duidt op een broedgeval. Veel vogels alarmeren ook wanneer ze niet broeden. Let daarom speciaal op of de vogel aan een bepaalde plaats is gebonden. Vogel met broedvlekken (niet altijd een betrouwbare aanwijzing voor een broedgeval ter plaatse). Transport van nestmateriaal, nestbouw of uithakken/ graven van nestholte. Afleidingsgedrag. De vogel doet alsof hij verlamd of gewond is, en lokt zo de waarnemer weg van het nest. Afleidingsgedrag komt vooral voor bij soorten die in open terreinen broeden, zoals eenden, steltlopers en een enkele zangvogel, zoals Rietgors. Pas gebruikt nest of eierschalen. Pas uitgevlogen jongen van nestblijvers of uitgelopen donsjongen van nestvlieders. Deze code moet uiterst zorgvuldig worden gehanteerd. Soorten als sterns, meeuwen, zwaluwen, Roek, Spreeuw, Kruisbek, Sijs en Kleine Barmsijs kunnen met hun vliegvlugge jongen grote afstanden afleggen. De jongen worden dan soms nog door de ouders gevoerd. Let daarom uitsluitend op jongen die niet of nauwelijks kunnen vliegen. Gebruikt nest met onbekende inhoud. Bezoek door ouders aan een nest waarvan de inhoud niet kan worden vastgesteld, of waarneming van broedende vogel. Deze code is onder meer bedoeld voor in kolonies broedende vogels zoals Roek en Oeverzwaluw. Transport voedsel of ontlasting. Transport van ontlastingpakketjes van of voedsel voor de jongen is voor de meeste zangvogels een bruikbare code. Bedenk echter dat meeuwen, roofvogels en sommige andere soorten hun jongen nog lang na het uitvliegen voeren (zie ook code 12 ) terwijl sterns en IJsvogel soms lange voedselvluchten maken, en dus best met voedsel buiten het broedgebied kunnen worden waargenomen. Het voeren van een wijfje door het mannetje moet met code 5 worden aangegeven. Nest met eieren. Nest met jongen gezien, of de jongen in het nest gehoord.