Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Cursus Voeding – Hiele/Vansant Hoofdstuk 1: Voeding: inleidende begrippen en aanbevelingen 1. ADH (=aanbevolen dagelijkse hoeveelheid) – US: RDA/ UK: PRI De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid is een hoeveelheid waarmee 97,5% van de bevolking kan voldoen aan zijn/haar gemiddelde behoefte. Dit wordt mooi geïllustreerd door bijgevoegde grafiek.
Voor de bepaling van de ADH wordt er, voor zover beschikbaar, rekening gehouden met gemiddelde noden, waarop geen tekens van deficiëntie optreden. Soms wordt er rekening gehouden met biochemische parameters (bv bepaalde vitaminespiegels in bloed, of andere merkers). Indien deze twee waarden niet beschikbaar zijn gebruikt men “factoriële methodes” (dagelijks verlies via urine, stoelgang, absorptie, afscheiding in moedermelk, … gaan berekenen). Dit is zo gebeurd voor ijzer, zink, koper, etc. Er zijn echter ook enkele beperkingen aan het begrip ADH. De ADH hangt immers af van gekozen einddoel (bv. voor vitamine C: in Engeland: eindpunt is scheurbuik tegengaan, in USA: weefselconcentratie vitamine C hoog genoeg houden om een anti-oxiderende werking te voorzien (dus de Amerikaanse ADH is hoger dan Britse)). Ten tweede is het ADH concept in feite ontworpen voor groepen, en niet voor individuen (behoefte meeste individuen in feite overschat). Anderzijds houdt het concept geen rekening met recente inzichten dat bepaalde voedingsmiddelen (bv bepaalde vitamines) in hogere hoeveelheden eventueel preventief zouden kunnen zijn tegen bepaalde chronische ziekten. Tenslotte ontbreken er ook voor veel voedingsmiddelen de juiste gegevens en spreidingen. Daarom zijn er dus vaak ook verschillende aanbevelingen door verschillende instanties. (meestal landafhankelijk.)
1
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Al deze beperkingen hebben de nadruk gelegd op de noodzaak van nieuwe en supplementaire
referenties
om
uit
te
drukken
welke
hoeveelheid
van
welk
voedingssupplement nu ideaal is. De ADH wordt hedentendage gebruikt in combinatie met een drietal supplementaire referentiewaarden: Estimated Average Requirement (EAR), Adequate Intake (AI) Tolerable Upper Intake Level (UL).
Deze referentiewaarden zoals aangegeven in de tabellen zijn wel enkel van toepassing op gezonde, normale mensen! Mensen die chronisch ziek zijn, gewond of zelfs gewoon afslanken mogen zich niet (helemaal) richten naar de waarden opgegeven door de verschillende nationale instellingen.
2. BMI, overgewicht en obesitas en hun risico’s De BMI is een maat voor gewicht die (relatief) onafhankelijk is van de lengte. Ze wordt gebruikt als schatting van vetmassa. Het grote nadeel echter aan
BMI =
deze manier van meten is dat er geen verschil wordt
gewicht ( kg ) lengte( m 2 )
gemaakt tussen vetmassa en spiermassa, plaats van de opstapeling van de vetmassa, etnische verschillen, verschillen in lichaamsbouw of leeftijd. BMI < 18.5 : ondergewicht
BMI tussen 25-30 : overgewicht
BMI tussen 18.5-25 : normaal
BMI tussen 30-35 : obesitas BMI > 35 : morbide obesitas
(Nota: als we spreken over zwaarlijvigheid kan het zowel gaan om overgewicht als obesitas) 2
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Zoals aangegeven kunnen er twee types obesitas voorkomen (naargelang de plaats van de opstapeling van de vetmassa): -
het androïde type (abdominale obesitas) - appel
-
het gynecoïde type (femerogluteale obesitas) – peer
Het is echter wel het androïde type dat de meeste gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. (Dit type komt ook veel vaker voor bij mannen dan bij vrouwen). Hieruit blijkt dus dat de BMI alleen te weinig vertelt over een persoon om te kunnen afleiden of deze persoon met zijn/haar gewicht nu gezondheidsrisico’s loopt of niet. Daarom zijn er ook hier enkele nieuwe parameters in het leven geroepen om dit probleem op te lossen. Een daarvan is bv. de lende-omtrek. Bij mannen spreekt men van overgewicht bij een lendeomtrek van 102 cm of meer. Bij vrouwen bedraagt deze limiet nog maar 88 cm. Een andere parameter die men is beginnen gebruiken is de lende/heup-ratio. Deze drukt de omtrek van de lende uit in relatie tot die van de heup en kan ook zo forse discrepanties (bv. in de peer-vorm) aan het licht brengen. Uit vele studies blijkt dat de frequentie van obesitas en overgewicht stijgt de laatste jaren (obesitas is vooral een lifestyle-probleem), weliswaar lichtjes, maar wel aan een gestadig tempo: van 30,5% tot 36,7% bij de vrouwen (1993-2000) en van 48,0% tot 51,9% bij de mannen (1993-2000). Bovendien blijkt uit deze studies ook dat de prevalentie van obesitas en overgewicht stijgt met de leeftijd. Als je je dan indenkt dat deze studies zijn uitgevoerd enkel bij de werkende bevolking, kun je je misschien wel voorstellen dat de gehelepopulatiecijfers misschien nog een stukje hoger liggen. Deze evolutie is erg zorgwekkend, meer bepaald omdat er een significante relatie is
tussen
obesitas
en
een
verhoogde
morbiditeit, ja zelfs mortaliteit (relatief risico). Zowel de cardiovasculaire, als de kankermortaliteit mensen
op
(!)
stijgen
spectaculaire
bij
obese
manieren.
Gelukkig is het omgekeerde ook waar; bij een gewichtsverlies van nog maar 10 kg vermindert het risico op diabetes bijna vijfmaal. Als je een ruwe schatting maakt zou je kunnen zeggen dat de levensverwachting van obese mensen met ongeveer dezelfde graad daalt als die van rokende mensen met een normale BMI. Je kan dus best begrijpen dat de levensverwachting van iemand die én rookt én obees is best kan dalen met 10-15 jaar. 3
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
4
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Bovendien zorgt een verhoogde BMI voor een bijkomend risico: vanaf een BMI van 25, stijgt het risico op diabetes type 2 (en met daaraan
secundair
verbonden
cardiovasculaire problemen) met 500%! (Dit valt allemaal af te leiden
uit
de
grafieken
die
hiernaast te zien zijn.) Merk op dat
er
een
verschil
is
tussen
mannen en vrouwen, maar dat de trend (reeds snel al een verhoogd risico op diabetes type 2) toch grotendeels hetzelfde is. Kennis
genomen
van
al
deze
risico’s is het te begrijpen dat mensen met overgewicht/obesitas best
geholpen
dieetadviezen,
worden
met
die
als
belangrijkste doelstelling hebben verdere
gewichtstoename
te
voorkomen en een (matige, cave: overschatting) gewichtsdaling na te streven. Er is immers vooral evidentie
dat
een
kleine
gewichtsdaling al gunstig is voor de preventie van diabetes. Ook andere
maatregelen
(bv.
verhoogde fysieke activiteit) hebben een gunstig effect op de levensduur. De oorzaak van zwaarlijvigheid is vaak te wijten aan een gestoorde balans tussen energieinname (complex gereguleerd door zowel centrale als perifere processen (cfr. figuur)) en energieverbruik. Kleine maar continue onevenwichten leiden immers tot belangrijke gewichtsveranderingen op lange termijn. Genetische factoren echter zouden 40 % van de variabiliteit
in
“body
mass”
kunnen
verklaren,
maar
kunnen
niet
toename
van
overgewicht/obesitas de laatste 20 jaar verklaren, daarvoor evolueren onze genen te traag. Er is dus belangrijke interactie tussen genetische factoren en omgevingsfactoren. Wetenschappers denken dat onze genetische selectie waarschijnlijk beter beschermt tegen energietekort dan tegen energie overschot (in de prehistorie -> veel minder eten dan nu in onze grootwarenhuizen).
5
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Noot! Leptine: klassiek: signaalmolecule afkomstig van vetweefsel als preventie van obesitas, maar komt enkel voor bij mensen met een normale BMI. Bij hogere BMI’s treedt er maw leptine-resistentie op -> leptine is dus geen goede gewichtsremmer.
6
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
3. Energieverbruik Om het energieverbruik te bepalen hebben we nood aan enkele nieuwe begrippen. o
TDEE
(total
daily
energy
expenditure)
=
BMR
+
Dietary
induced
thermogenesis + energieverbruik door activiteit. o
De BMR = “sleeping energy expenditure” plus “cost of arousal”. Het BMR is dus eigenlijk de energie die je nodig hebt om gewoon in leven te blijven en te slapen. BMR is belangrijkste (maar minst variabele) component van het totaal energieverbruik en bedraagt bij de mens, ruw geschat, ongeveer 1 kcal/kg/h. De BMR kunnen we ook iets juister berekenen aan de hand van formules (James en Schofield)
o
DIT: ongeveer 10 % energieverbruik
o
Energieverbruik door activiteit: meest variabele element – PAL (bv. PALslaap = 1, PALsport = 6)
Hoe kunnen we nu de TDEE en de BMR meten? o
Directe calorimetrie: principe: alle energie omgezet in warmte
o
Indirecte calorimetrie: gebaseerd op zuurstofverbruik (en koolzuurproductie): meten van O2 verbruik en CO2 productie (en N-verlies)
o
Over langere termijn: dubbel gemerkte water methode (via niet-radioactieve isotopen die fungeren als merkers in ons lichaam. Het enzyme KZ-anhydrase zorgt voor de exchange van O- en H-atomen tussen H2O en CO2 via H2CO3 en zo (cfr. Metabolisme) kunnen we energieverbruik meten (hoeveel acetylcoA’s de Krebs zijn doorlopen)
Energiebehoefte = PAL X BMR = PAL X (formule van James en Schofield) Er zijn dus wel degelijk relaties tussen fysieke activiteit en het gewicht dat we hebben. Epidemiologische studies suggereren dat toename van obesitas vooral te maken heeft met verminderde fysieke activiteit (en de grootte van porties voeding). Inderdaad: het % vetinname is hoog
in
westerse
landen,
maar
is
de
laatste
decennia niet toegenomen Æ dus de stijgende frequentie van obesitas is vooral te wijten aan een gebrek aan beweging. De oplossing? Meer bewegen natuurlijk! 30 minuten matige fysieke activiteit verbruikt
ongeveer
150
kcal
voor
gemiddelde
volwassene en bovendien heeft fysieke activiteit vooral een invloed op visceraal (en dus gevaarlijke) vet. Een combinatie van toename activiteit met beperking calorieën is natuurlijk de meest efficiënte methode om af te vallen. 7
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
4. Aanbevelingen m.b.t. macronutriënten De spreiding van nutriënten die energie aanbrengen is veelal gevat tussen een boven- en ondergrens. In sommige gevallen geen ondergrens: er is immers geen aanwijzing dat de opname van het betreffende nutriënt noodzakelijk zou zijn. o
Eiwitten: ongeveer 10% van de totale energiebehoefte (1 g = 4 kcal) Bronnen van eiwit
o
-
Vlees (ongeveer 20 g E/ 100 g) en vis (15-20 g E/100 g)
-
Melkproducten; melk : ongeveer 3.5 g E/100 g en kaas : ongeveer 25 g E/100 g
-
Planten (minder biologisch actieve eiwitten wel; cave; vegetariërs)
Totaal vet: bovengrens: 30% van de totale energiebehoefte (USA: tot 35 %, Nederland (personen met normaal gewicht): 20-40%) (Nederland baseert zich voor aanbevelingen deels op de huidige realiteit) Vetten zijn vaak energiedens Æ 1 g = 9kcal! Bronnen -
Zichtbaar vet: vleesvet, olie, margarine, boter, mayonaise
-
Onzichtbaar vet: koekjes, kaas, volle melk, frieten, charcuterie, chips, snacks (meestal van het verzadigde type)
Types -
Verzadigde vetzuren (dierlijke oorsprong en enkele plantaardige producten zoals cacaoboter, kokos en palmolie) Opname hiervan is niet noodzakelijk. Indien mensen toch verzadigde vetten eten, kunnen ze zich best beperken tot 10% als bovengrens van de totale energiebehoefte.
-
Onverzadigde vetzuren (typevb. olijfolie) Geen bijzondere aanbevelingen. Zijn misschien zelfs nuttig bij het voorkomen van hart- en vaatziekten.
-
Polyonverzadigde vetzuren (vooral in plantaardige olieën) Hiervoor is er zowel een ondergrens als een bovengrens. De ondergrens is 3% (v/d totale energiebehoefte) om de eenvoudige reden dat dit type de meest essentiële vetzuren bevat (cfr. arachidonzuur). Er is echter ook een bovengrens van 7% omdat ook deze vetten een atherogeen karakter hebben.
-
Cholesterol De opname van cholesterol is niet noodzakelijk (ons lichaam kan zelf voldoende cholesterol aanmaken). Hou bij inname rekening met een bovengrens: 300 mg/dag (= hoeveelheid in 1 ei). Merk ook op dat de inname van cholesterol (en verzadigde vetzuren) de LDL cholesterol in bloed doet stijgen. (cfr. Metabolisme)
Bijzondere vetten -
Trans-vetzuren onstaan door hydrogenatie van onverzadigde vetten. Deze vetzuren doen de LDL cholesterol stijgen en HDL-cholesterol dalen. De cardiale risicofactor stijgt hiermee 10x dan bij inname van gewoon VVZ. Deze vetzuren komen voor in zichtbaar vet. Typevoorbeelden zijn vleesvet, olie, margarine, boter, mayonaise, etc...
-
Omega-3 polyonverzadigde vetzuren (vooral uit vis, en gevormd uit alfalinoleenzuur). Deze vetzuren zijn mogelijks een supplementaire bescherming 8
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
tegen cardiovasculaire ziekten en hebben mogelijks een gunstig tegen inflammatoire en autoimmuunziekten.
o
Totale koolhydraten: ondergrens: 55% v/d totale energiebehoefte (1 g = 4 kcal) Bronnen van koolhydraten -
Monomeren (glucose, fructose) -> snoepjes en fruit
-
Dimeren (sucrose, lactose, maltose) -> tiense suiker en frisdranken
-
Polymeren (zetmeel) -> pasta, aardappelen rijst en graanproducten
Aanbevelingen voor koolhydraten
o
-
Vooral complexe koolhydraten (brood, pasta, aardappelen, rijst en graanproducten) zijn aanbevolen. Ze hebben immers een lagere glycemische index en leveren ook vitaminen en vezels
-
Niet te veel "toegevoegde” suikers zijn ook aanbevolen. Zij zorgen immers voor extra calorieën, tandbederf en minder ruimte voor gezondere producten
-
Bovendien is het aanbevolen voedingsstoffen te eten met een hoog percentage koolhydraten. Daarom is de inname van vooral volkorenproducten, groenten en fruit wenselijk. Dit leidt dan tot een verminderde vettiname en een mindere vleesinname. (Merk op dat je ook wel kan leven met vrij weinig koolhydraten (cfr. bepaalde diëten)
-
Té veel koolhydraten daarentegen is eveneens ongunstig voor de mens. Hierdoor daalt het HDL-gehalte fors (de goede cholesterol, cfr. Metabolisme)
Voedingsvezels: dit zijn alle plantaardige oligosacchariden, polysacchariden en geoxideerde koolhydraten die niet door de menselijke verteringssappen kunnen worden gehydrolyseerd. (ook ’resistant starch’ behoort volgens deze definitie tot de voedingsvezels). (per definitie, letterlijk uit de slides) Functionele groepen -
Oplosbare voedingsvezels (of fermenteerbaar, visceus) Typevoorbeeld: pectines
-
Niet-oplosbare voedingsvezels (niet-fermenteerbaar, niet visceus) Typevoorbeeld: cellulose
Aanbevelingen -
Ondergrens: 15 g/1000 kcal/dag (= 30 g/dag). 9
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
-
Bovengrens (voor zoverre aanwezig): 22 g/1000 kcal/dag (44 g/dag)
Bronnen van voedingsvezels -
Groenten, fruit, volle graanproducten, aardappelen, peulvruchten, noten,...
-
Niet-oplosbare voedingsvezels (niet-fermenteerbaar, niet visceus) Typevoorbeeld: cellulose
Belang van voedingsvezels -
Stoelgangsmassa (voorkomen van constipatie)
-
Het voorkomen van een aantal beschavingsziekten (bv. hartlijden, hoge bloeddruk (?), mogelijks verminderd risico op bepaalde tumoren)
Merk op dat de gunstige effecten wellicht niet alleen door vezels maar ook door andere micronutriënten in dezelfde voeding kan worden veroorzaakt.
5. Aanbevelingen m.b.t. micronutriënten Tot de micronutriënten behoren de mineralen (waaronder Na+ en Ca2+ als typevoorbeeld), de spoorelementen (typevoorbeeld: Fe) en de vitamines (wateroplosbare en vetoplasbare vitamines). o
Natrium
Aanbevelingen betreffende de zoutinname, hangen grotendeels af van persoon tot persoon. Mensen met een hoge bloeddruk worden best op een zoutarm dieet gezet om de bloeddruk te verlagen (cfr. figuur). Voor mensen die echter geen bloeddrukproblemen hebben is het een heel pak moeilijker goede aanbevelingen te formuleren. Het grote voordeel aan een zoutarm dieet is dat een kleine daling van de bloeddruk al een significante daling van het risico op beroertes en cardiovasculaire aandoening zou bewerkstelligen. De nadelen echter aan een zoutarm dieet zijn een mogelijk invloed op de hormonen-
en vettenspiegel waardoor
het
risico
op
myocardinfarct (in studies) stijgt. De aanbeveling voor mensen met een normale bloeddruk is dan ook moeilijk te bepalen en is eerder een trial-error mechanisme doorheen de tijd. Aanbevelingen Het beperken v/d inname van NaCl tot minder dan 6 g/dag
(100
mmol
NaCl/dag)
(nuttig
voor
de
hele
bevolking) is aangewezen. Merk op dat de actuele zoutinname: 10-12 gram/dag bedraagt. PS: brood bevat reeds ongeveer 1.24 gram zout per 100 gram! PS: g Na = 0,4 (23/23+35) g NaCl 10
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
o
Calcium Aanbevelingen -
Hangt af van de leeftijd
-
Tieners en adolescenten (9-18j) Æ 1300 mg
-
Ouderen (vooral vrouwen) Æ 1200 mg/dag
-
Volwassenen (19-50j) Æ 1000 mg/dag
Ca2+ is vooral belangrijk voor de botstructuur. Bij jongeren speelt Ca2+ een rol in het verhogen van de piekbotmassa. Bij ouderen is het ons vooral te doen het behoud van de botmassa (cfr. osteoporose) Merk op dat er een interactie tussen het nut van Ca2+ inname en fysische activiteit. Bronnen o
Melk en melk-producten (kaas)
IJzer Een persoon van 70 kg: bevat ongeveer 3,7 (4) gram ijzer -
3 gram in hemoglobine
-
1 gram in ferritine (en hemosiderine) (stapeling van ijzer)
-
Rest: myoglobine, enzymes, transferrine, …
Mogelijke
manieren
om
ijzer
te
verliezen
zijn
bloedverlies,
menstruaties,
zwangerschap (transfer naar fetus), gastro-intestinale mucosa (ferritine) –
ongeveer 1 mg/dag (niet menstruerend)
–
menstruaties : belangrijke toename van 0,6 – 0,7 mg/d
Absorptie (ijzerabsorptie in onze voeding: gemiddeld ongeveer 15 %) -
Heme ijzer (10-15 % ijzer in voeding in westerse bevolking) wordt gemakkelijker geabsorpbeerd (van volledige porfyrinering) (ongeveer 30 %). De absorptie gebeurd na (gedeeltelijke) degradatie van eiwitten
-
Niet heem ijzer (absorptie van 5 % ervan) wordt moeilijker opgenomen
11
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Bronnen
Effecten -
-
Gunstig effect
ijzer in vlees, vis
vitamine C
maagzuur
Ongunstig effect
fytaten
calcium
polyfenolen (in thee, koffie, rode wijn)
Aanbevelingen
o
-
Volwassen mannen, niet menstruerende vrouwen: 9 mg/dag (cfr gemiddelde biologische beschikbaarheid van ijzer geschat op ongeveer 15 %)
-
Menstruerende vrouwen: 20 mg/dag
Vitamines Definitie Dit zijn organische verbindingen zonder energetische waarde die noodzakelijk zijn voor het organisme, niet of in onvoldoende mate kunnen gesynthetiseerd worden en tenminste ten dele afkomstig zijn uit de voeding. Groepen –
vetoplosbare vitaminen (oplosbaar in organische solventen) zoals vitamine A, vitamine D, vitamine E en vitamine K
–
wateroplosbare vitaminen, zoals de 8 vitaminen B evenals vitamine C
Vitamine A (vaak toegevoegd aan margarines) Vormen –
carotenoïden (provitamine A) van plantaardige oorsprong oxydatieve eigenschappen) Æ komt vooral voor in wortelen
(ook
anti-
–
voorgevormde vitamine A (retinol) voornamelijk onder de vorm van retinylesters aanwezig in voeding van dierlijke oorsprong (vooral lever, ei, kaas, melk) 12
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Het grootste deel van de vitamine A bestaat uit voorgevormde vitamine A, maar ook de hoeveelheid carotenoïden en vooral ß-caroteen is niet te onderschatten. De activiteit van vitamine A en ß-caroteen is NIET DEZELFDE! Dosage -
Tekorten: o.m. nachtblindheid, xeroftalmie, evt blindheid: treedt bij ons alleen op bij ernstige malabsorptie (en evt bij kinderen)
-
Toxiciteit bij overdosage: teratogeen, leverlijden
Vitamine D (preventief effect voor osteoporose) -
Essentiele rol in de Ca-P huishouding
-
Lichaam kan zelf vitamine D maken uit precursoren (UV-licht op huid)
-
Vitamine D3 wordt in lever omgezet tot 25-hydroxy-D3, dat verder in nier wordt omgezet tot 1, 25 dihydroxy-D3 (cfr. Metabolisme)
-
Bronnen vitamine D in voeding: melk, boter, "levertraan", eierdooier, tonijn
-
Eenheid: 1 microgram vitamine D = 40 IE
-
Aanbevolen hoeveelheid: verschillend volgens leeftijd, zonblootstelling: ± 10 microgram vitamine D2 of D3 (400 IE)/dag
-
(PS: farmacologische preparaten: 1 alfa hydroxyD3 en 1.25 dihydroxy-D3 zijn veel sterker (50-100-1000 X) dan D3)
Deficienties -
Kinderen: rachitis
-
Volwassenen: osteomalacie
Toxiciteit -
hypercalcemie
Vitamine E -
Vitamine E-activiteit: aanwezig bij verschillende moleculen: vooral alfa-tocoferol
-
Zelden deficiënties (uitzondering : langdurige parenterale voeding)
-
Voorname rol als antioxidans (tegengaan toxiciteit vrije radicalen)
-
Ook rol in talrijke enzymatische processen
-
Interesse voor vitamine E vanuit farmacologisch standpunt: in hoge dosissen zouden
ze
evt
een
protectief
effect
hebben
ter
voorkoming
van
cardiovasculaire aandoeningen, Alzheimer dementie, en bepaalde tumoren (echter
onvoldoende
evidentie
over
efficiëntie
en
veiligheid
voor
aanbevelingen) Vitamine K Vormen -
Vitamine K1 van plantaardige oorsprong (belangrijkste voedingsbron) 13
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
-
Vitamine K2 van bacteriële oorsprong (belangrijke bron bij volwassenen)
-
Synthetisch wateroplosbaar vitamine K3
Functie Vitamine K fungeert als cofactor van een gamma-carboxylase van glutaminezuur (onontbeerlijk voor de synthese van een aantal proteïnen zoals protrombine en nog minstens vijf andere proteïnen die bij de bloedstolling betrokken zijn). Activiteit De verschillende vormen van vitamine K hebben een gelijkwaardige biologische activiteit, die wordt uitgedrukt in microgram vitamine K1. Deficiëntie -
Zelden deficiënties bij volwassenen (uitzondering: zware malabsorptie, of louter parenterale voeding)
-
Bij pasgeborenen: risico op deficiënties (met bloedingen als gevolg). Daarom is systematisch profylactische toediening aangewezen (CAVE: te hoge dosissen toxisch voor pasgeborenen)
-
Wel "pseudodeficiënties" door antagonisten (coumarines)
Bronnen Bladgroenten, eierdooier en sojaolie Vitamine C Kan niet worden gesynthetiseerd, en moet uit voeding komen Functie –
anti-oxydatieve functie: beschermt andere vitamines tegen oxydatie, en beschermt weefsels tegen vrije radicalen
–
rol in collageenvorming (hydroxylatie van proline)
Aanbevelingen -
aanbevolen dosis: 70 mg/dag
-
rokers: hogere nood (hogere # vrije radicalen)
Deficiënties -
tekort: scheurbuik (huidbloe dingen, aantasting spieren en tandvlees) (zeldzaam, evt bij oudere verwaarloosde mensen)
-
teveel vitamine C: urinair uitgescheiden (nierstenen?)
Bronnen -
fruit (citrus, kiwi, aardbei)
-
groenten (kolen, paprika)
-
aardappelen (cave: degradatie door warmte, licht, zuurstof)
14
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Vitamine B1 (=thiamine) Functies -
Belangrijke rol in oxydatieve decarboxylatie van pyruvaat tot Acetyl-CoA
-
Tevens rol bij overdracht van zenuwprikkels
Deficiëntie: BERI-BERI (voeding: enkel gepelde rijst) -
hartinsufficiëntie en oedemen
-
acuut: acidose
-
neurologische symptomen
Risicogroepen Alcoholici, hyperemisis gravidarum, ziekte van Crohn, parenterale voeding zonder substitutie Bronnen -
Biergist
-
Tarwekiemen en zemelen
-
Ongepelde rijst
-
Varkensvlees
-
Aardappelen
-
Havervlokken
Foliumzuur (ADH (USA) folaten : 400 microgram per dag)) "Folaat": algemene benaming voor verbindingen met nutritionele eigenschappen verwant aan die van foliumzuur. Foliumzuurderivaten
in
de
voeding
komen
vooral
voor
onder
vorm
van
polyglutamaten. De polyglutamaten moeten in het pteroylmonoglutamaat worden omgezet om geabsorbeerd te worden (overtollige glutamaten afgesplitst). Absorptie gebeurt dan vooral in duodenum en proximale dunne darm. Functies Folaat speelt als coënzym een rol bij het transport en het metabolisme van methylgroepen: -
Synthese van bepaalde aminozuren (histidine, glycine, methionine (uit homocysteïne)
-
Purine en pyrimidine synthese (omzetting dUMP naar dTMP): van belang voor DNA- en RNA-synthese.
-
Enzymatische activiteiten verbonden aan aanwezigheid vitamine B12 of B6.
Deficiëntie Deficiëntie remt de DNA- en RNA-synthese en manifesteert zich in alle weefsels met een snelle celdeling (macrocytaire anemie)
Nota : stijging homocysteinespiegel in bloed kan duiden op FZ gebrek 15
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
De nutritionele status van foliumzuur is af te lezen uit de folaatconcentratie in de erythrocyten (meer weerspiegeling van reserves) en in serum (vroegtijdige daling) Aanbevelingen -
Supplementen ten tijde van de bevruchting en gedurende de volledige zwangerschap belangrijk in preventie van embryonale afwijkingen (neurale buisdefecten): 400 microgram/dag (4 mg voor risicogroepen)
-
Een overmaat aan foliumzuur is snel geëlimineerd in de urine. Toxische effecten van foliumzuur zijn nooit vastgesteld, ook niet bij zeer hoge dosissen.
Bronnen Zeer algemeen: lever (hittelabiel), fruit, verse groenten, brood, noten, ... Vitamine B12 Dit cobalamine komt in verschillende vormen voor en heeft een tweetal functies: -
Omzetting homocysteine (naar methionine) samen met foliumzuur
-
Omzetting methylmalonyl CoA naar succinyl CoA
Bronnen Dierlijke producten Deficiënties -
In voeding: vegetariërs
-
Bij pathologische condities (auto-immune gastritis, ileitis of ileumresectie) Symptomen tekorten: –
macrocytaire anemie
–
neuropathie
16
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
o
Anti-oxidantia Een grote Franse studie, aangekondigd een jaar geleden evalueerde het nut van supplementen met beta-caroteen, vitamine C en E, Zn en selenium. Deze studie werd
uitgevoerd
bij
13.000
volwassenen.
De
conclusies
waren
dat
deze
supplementen: -
geen invloed had op cardiale mortaliteit
-
bij de man: verminderde kanker- en totale mortaliteit tot gevolg had
-
geen vermindering kanker/mortaliteit bij vrouw tot gevolg had
Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat vrouwen misschien gezonder eten.
EINDAANBEVELING: eet veel groenten en fruit (en durf het gebruik van voedingssupplementen in vraag stellen Æ toestanden zoals in Amerika?)
6. Genotsmiddelen: alcohol en caffeïne o Matig
Alcohol gebruik
van
alcoholische
dranken
(mogelijks
wijn
>
bier)
heeft
potentieel
gezondheidsbevorderende aspecten (reductie cardiovasculaire aandoeningen vooral bij mannen > 45 en vrouwen > 55 j). Onder matig gebruik verstaan we echter wel 1 consumptie per dag voor vrouwen, 2 voor mannen. Echter bij meer dan matig gebruik is er een (i) verhoogd risico op verkeersongevallen/werkongevallen, (ii) toegenomen risico op maligniteit (slokdarm, keel, lever en BORSTkanker (zelfs al vanaf matig gebruik)), (iii) risico pancreatitis en leverlijden en (iv) risico op psychosociale problemen (verslaving). PS: alcohol = calorieën! (1 gram = 7 kcal) Bepaalde mensengroepen mijden best alcoholgebruik: -
Kinderen en adolescenten (jonger gebruik van alcohol vergroot risico op alcohol abusus).
-
Zwangere vrouwen, of vrouwen die zwanger willen worden (wellicht is occasionele alcoholinname niet schadelijk).
-
Personen die zich in verkeer dienen te begeven, machines moeten bedienen of andere activiteiten uitvoeren waarvoor concentratie noodzakelijk is.
-
Personen met voorgeschiedenis van problematische alcoholinname.
-
Personen die bepaalde medicaties innemen.
o
Caffeïne Uit: Coffee and cancer: a review of epidemiological studies, 1990-1999. Tavani A, La Vecchia C Eur J Cancer Prev. 2000; 9: 241-56
The relation between coffee and bladder cancer is controversial, despite a large number of studies published over the last three decades. In most studies, the risk tends to be higher in coffee drinkers than in those who do not drink coffee, but the excess risk is generally moderate and is neither dose- nor duration-related. Thus, a strong 17
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
association between coffee drinking and bladder cancer can be excluded, although it is still unclear whether the weak association is causal or nonspecific and due to some bias or confounding. For pancreatic cancer, a possible association with coffee consumption has been postulated in a large case-control study published in 1981; since then, however, most studies have shown no substantial association, and overall evidence suggests that coffee is not materially related to pancreatic cancer risk. Overall evidence on the coffee-colorectal cancer relation suggests an inverse association. For other cancer sites, including oral cavity, oesophagus, stomach, liver, breast, ovary, kidney and lymphoid neoplasms, the relation of coffee drinking with cancer risk has been less extensively investigated, but the evidence is largely reassuring. (dus relatief veilig) Andere effecten van koffie (5) -
Kleiner risico op diabetes mellitus type II (Ann Int Med 2004)
-
Geen verband tussen koffie en reumatoide arthritis
-
Mogelijke reproductieve effecten: –
verminderde fertiliteit
–
hoger risico op miskraam
-
Koffie en cardiovasculair risico: tegenstrijdige resultaten (J-vormige relatie)
-
Negatieve correlatie tussen koffie en risico op ziekte van Parkinson
7. De voedingsdriehoek
18
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Voedingsaanbevelingen naar bevolking moeten praktisch zijn, en aansluiten bij beeld dat consument heeft van zijn voeding. Adviezen in zin van 15 % eiwitten, 55 % koolhydraten en maximum 30 % vet zijn wetenschappelijke maar geen "praktische" adviezen. In USA werd bijgevolg in 1992 de voedselpyramide geïntroduceerd die later in ons land wat werd aangepast tot de voedingsdriehoek (1997) (cfr. figuur) De voedingsdriehoek bestaat uit 7 essentiële nutriënten en een restgroep (niet noodzakelijke voedingsmiddelen). Let vooral op het onderste vak; dit staat symbool voor de vochtinname, die bij volwassen personen best minstens 1,5 liter per dag bedraagt! Het piramidesysteem laat aanvoelen dat er relatief gezien meer nodig is uit onderste groepen in totaal te verdelen over 3 hoofdmaaltijden en evt. max 3 gezonde tussendoortjes. Last but not least: vergeet niet dat afwisseling belangrijk is! Dit is misschien ook wel één van de redenen waarom sommige mensen gezond eten “beu” zijn.
8. Voedselhygiëne Voor een goede voedselhygiëne hou je je best aan 4 basisregels: -
Handhygiëne, en hygiëne in keuken (Clean)
-
Scheiden van rauwe voedingsmiddelen van bereide voedingsmiddelen (Seperate)
-
Koken/voldoende verwarmen (Cook)
-
Koel bewaren / diepvriezen (Chill)
9. Ondervoeding Onvoldoende voedselinname kan te wijten zijn aan volledig vasten, partieel vasten (tekort aan bepaalde voedingsmiddelen) of onvoldoende calorie-inname plus trauma/stress. De gevolgen van al dan niet partieel vasten zijn duidelijk te lezen in deze Engelse tekst. When healthy, nonobese, young adult male volunteers had their energy intakes reduced well below their maintenance needs, to less than 1600 balanced kilocalories per day for six months, they lost 20 to 25 percent of their body weight, they became emaciated, lost much of their hair, and developed roughness and hyperpigmentation of the skin. Many had edema of the legs and genitalia, and less often of the face. They had marked decreases in pulse rate and blood pressure, and they became intolerant of cold; fatigue, muscle cramps, and soreness were common. They lost the ability to concentrate and became moody, depressed, and isolated. In tests of intelligence, their performance was not affected. It took months of overeating for the almost insatiable craving for food and the altered behavior to disappear.
19
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
Ondervoeding op lange termijn komt zowel op wereldschaal als bij ons voor. Op wereldschaal (derde wereld) is het vaak een kwestie van onvoldoende voedsel dat er beschikbaar is voor iedereen. Bij ons komt het echter vaak voor bij onderliggende ziekten, bij bejaarden, bij sociaal geïsoleerden, ... Gevolgen (3) –
Mild
Volwassenen: vermagering,"wasting"
Kinderen: groeiretardatie
–
Matig
–
Ernstig
Nog (voldoende) caloriebronnen, maar geen N-bronnen leidt tot kwashiorkor (waarschijnlijk alleen indien bijkomende ziekte aanwezig is)
Ernstige ondervoeding van zowel N-bronnen als caloriebronnen leidt tot marasmus
Marasmus
Kwashiorkor
Kind heeft honger
Apathie, anorexie
Groeiachterstand
Gegeneraliseerde oedemen
Verlies van subcutaan vet en spieren
Hepatomegalie Dunner, ontkleurd haar Typisch beeld treedt snel op
20
Realisatie: Godfried Verheyen
[email protected]
10. Verzamelde examenvragen -
Een vrouw weegt 80 kg en ze wil vermageren. Ze neemt dagelijks 2750 kCal. Welk advies geeft u haar ? Dus de vrouw weegt 80 kg en er stond ook nog bij dat ze 25 jaar was en 1m70 groot was, PAL was niet gegeven (ik heb dan maar beslist dat dat 1.55 was)
-
Vit.C is in België overal genoeg in de voeding, hoe komt het dat er dan soms toch nog deficienties optreden ?
-
Bespreek de voedingsdriehoek. Wat is het voornaamste uitgangspunt?
-
Wat zijn de bijzondere aandachtspunten voor een gezonde peutervoeding?
-
Eerst een energiebehoefte berekenen (staat volledig in Nubel)
-
Groente en fruit staan op dezelfde hoogte in de voedingsdriehoek, maar toch zijn ze gescheiden. Waarom? (je moet beide delen uitleggen)
-
Een vrouw van dertig met een normaal gewicht beslist vandaag om elke dag één kopje koffie meer te drinken met een klontje suiker van 5g. Ze verandert niet van eetgewoonten of fysieke activiteit. Wat zijn de gevolgen voor korte en lange termijn?
-
In België is het gemiddeld vetpercentage in de voeding 40%. Welke praktische en uitvoerbare tips zou je geven om dit te verbeteren
-
Vrouw van 30jaar met al jaren stabiel lichaamsgewicht beslist vanaf vandaag om elke dag een extra kop koffie te drinken met daarin een klontje suiker van 5gram. Zij verandert voor de rest niks aan haar eetgewoonten en activiteitsniveau. Wat zal er gebeuren met haar gewicht op korte termijn? Op lange termijn?
-
Vele Belgen hebben een energieprocent van 40% voor de vetten uit hun voeding. Wat te hoog is. Geef bruikbare, realiseerbare tips om dit energieprocent omlaag te brengen.
-
Op een pakje margarine dat gemaakt is op basis van plantaardige oliën, staat:bevat 0% cholesterol. Bespreek. (Zie voedingmiddelentabel)
-
We kregen een voedingspatroon van 1 dag die een moeder aan haar peuter gaf. We moesten bespreken of er eventuele tekorten waren. het is moeilijk om aanbevelingen op te stellen voor micronutriënten.. (of zoiets..). wat zijn de redenen? geef een paar concrete voorbeelden.
-
Een dame komt klagen dat ze bijkomt in gewicht, geeft haar voedingsgewoontes (hele lijst van ontbijt tot duvel in de zetel..) . bespreek.
-
Belg
heeft
hoge
vet
en
neemt
teweinig
voedingsvezels
op...
wat
stel
je
(realiseerbaar) voor om dit te veranderen -
Waarom komen zowel mannen als vrouwen bij met oudere leeftijd
Vergeet je Nubeltabel niet! Het is een heel belangrijke middel om op deze vragen hier te beantwoorden… (Soms ook het enige midde!l) 21