Van pechvogel tot bolleboos Goudse onderwijsinstellingen
door de eeuwen heen
il Sinds wanneer heb jij permissie de Franse leraar eruit te gooien?
g
Van pechvogel tot bolleboos Goudse onderwijsinstellingen door de eeuwen heen
1
INHOUD Inleidende tekst Wandelroute met beschrijving per monument Stadsplattegrond met routebeschrijving Verantwoording Lijst met sponsors
pag. pag. pag. pag. pag.
3 15 18-19 36 37
COLOFON "Van pechvogel tot bolleboos. Goudse onderwijsinstellingen door de eeuwen heen" is een uitgave van de Stichting Open Monumentendag Gouda, ter gelegenheid van de elfde Open Monumentendag op 13 september 1997. Tekst/redactie
Henny van Dolder-de Wit en Henkjan Sprokholt (Gisterra Advies, Gouda)
Foto's
Stedelijk Museum 'Het Catharina Gasthuis' (Tom Haartsen & Bob de Wit) Streekarchiefdienst Hollands Midden Collectie Jan van Dam Collectie Scheygrond Collectie De Keyzer Collectie Van Dolder-de Wit Collectie Peter Ernst Martin Droog Wim Scholten Studio Baars Henkjan Sprokholt (Gisterra Advies)
Stadsplattegrond
Gemeente Gouda, Afdeling Ruimte en Verkeer
Lay-out en druk
Drukkerij Verzijl B.V. Gouda/Schoonhoven
Verkrijgbaar bij
VVV Gouda, Markt 27, 2801 JJ Gouda Boekhandel Verkaaik, Lange Tiendeweg 35, 2801 KE Gouda
Oplage
1 e druk 1000 exemplaren (aug. 1997)
ISBN
90- 7 4878-05-9
Niets uit deze uitgave mag openbaar gemaakt worden en/of verveelvuldigddoor middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, dan na overleg met de Stichting Open Monumentendag Gouda, Postbus 1086, 2800 BB Gouda. In deze reeks van uitgaven van de Stichting Open Monumentendag Gouda zijn reeds verschenen: Gouda Monumentaal Gouda Waterstad Gouda Restaureert Gouda, het Tolhuis en zijn omgeving Gouda: stad van kerken, kapellen en torens Jongere bouwkunst in Gouda Gouda en haar markten Gouda graaft Gouda in volle vaart Gouda in touw
2
(1 e druk 1987, 2e druk 1988) (1 e druk 1988) (1 e druk 1989, 2e en 3e druk 1991) (1 e en 2e druk 1990, 3e druk 1992) (1e druk 1991) (1 e druk 1992) (1 e druk 1993) (1 e druk 1994) (1 e druk 1995) (1 e druk 1996)
Inleiding
Beste ex-scholier,wees vooral niet boos op de samenstellersvan dit boekje, wanneer u na lezing merkt dat uitgerekend uw school, waar u zulke dierbare herinneringen aan heeft, in het geheel niet werd genoemd. Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Om te beginnen kregen we een ongelofelijkehoeveelheidgegevens over ons heen. Gouda is namelijk zeer rijk aan geloofsgenootschappenen dus aan bijzonder onderwijs. Door zijn centrale ligging in het Groene Hart vervult de stad bovendien een regiofunctie. Vanaf ongeveer 1850 neemt de informatiedichtheid daardoor zózeer toe dat we in elk jaar wel een paar belangwekkende gebeurtenissen tegenkomen: stichtingen, opheffingen, fusies, splitsingen, sloop, nieuwbouw, naamsveranderingen, verhuizingen, tijdelijke huisvesting, nieuwe wetgeving, onderwijsvernieuwingenet cetera. Tegenoverdeze lawine van gegevens staat een oorverdovende stilte. Heel veel blijkt nog nooit te zijn uitgezocht, personeel weet soms nauwelijks iets van de school waar het aan verbonden is, oude archieven zijn niet zelden in eigen beheer of thuis in bewaring gegeven bij een ex-onderwijzer en in de tot nog toe verschenen publicaties staan nogal eens tegenstrijdige gegevens en opvattingen. We zijn er dan ook ten volle van overtuigd dat de tekst voor aanvullingof correctie vatbaar is. Al was het maar omdat we globaal een grens getrokken hebben bij de Tweede Wereldoorlog. Wij hopen dat het beeld als geheel de in onderwijs en architectuur geïnteresseerde lezer zal bevallen. Dat wij u hierboven aanspraken als 'ex-scholier' komt overigens voort uit onze overtuiging dat de gezonde afkeer die u vroeger misschienvan school heeft gehad, inmiddels is veranderd in milde nostalgie. Van de schoolgaande generatie is dat wellicht (nog) wat te veel gevraagd. Onderwijs in de oudheid Het is niet gebruikelijkdat we op Open Monumentendag teruggaan tot in de oudheid, maar de basis van ons onderwijs ligt in veel opzichten toch echt daar. Dat roept om te beginnen herinneringenop aan een studiereis naar Pompeji. Ook in deze doorsnee Romeinsestad moesten de kinderen naar school, maar net als nu hadden de Pompejaanse kinderen wel wat belangrijkers aan hun hoofd. De Romeinse 'pedagogen' en onderwijzers hanteerden evenwel weinig zachtzinnige methoden om hun pupillen bij de les te houden. Die namen op hun beurt wraak door hun leermeestersin het openbaar te schande te maken. Op de muren van de stad zijn talloze karikaturen en schotschriften bewaard gebleven. "Julius, je bent een schandknaap" scheldt een gefrustreerde leerling tegen zijn onderwijzer.En dat is nog een nette. "Vuile hond!", "Bruinwerker!", "Rugartiest!" en nog veel schunniger kwalificaties, ongeschikt voor Open Monumentendagboekjes, worden onderwijzers met naam en toenaam toegevoegd. Waar het om gaat, is de constatering dat niet alleen graffiti, maar ook de weerspannige leerling een verschijnselvan alle tijden is.
Een Griekse onderwijzer en zijn leerling. Griekse vaasschildering van rond 480 voor Christus.
Ons woord school is afkomstig van het Latijnse schola en de Romeinen hebben het op hun beurt afgeleid van het Griekse scholè. In het oude Griekenland werden meisjes thuis opgevoed tot ze werden uitgehuwelijkt, maar jongens uit de betere milieus werden vanaf hun zesde jaar onder toezicht van een 'paidagogos' gesteld. Deze slaaf gaf geen les, maar voedde op, bracht goede manieren bij en ging met de jongen mee naar school. Die was namelijk in de meeste steden wel te vinden en de jongens kregen er les in lezen, schrijven, rekenen, muziek en lichamelijkeoefening. Vooral dat laatste vonden Grieken erg belangrijk. Scholen waren aanvankelijk particulier, maar later kwamen er ook overheidsscholen. Vanaf de vijfde eeuw voor Christus kon men tegen betaling van fikse sommen geld ook terecht bij 'sofisten' voor een soort hoger onderwijs. Hieruit ontwikkelden zich een eeuw later niet alleen de zogenaamde retorenscholen die de jongelingen klaarstoomden voor leidinggevende functies, maar ook beroemd geworden wijsgerige scholen, zoals de Akademie (Plato) en het Lyceum (Aristoteles). Nog zo'n bekend Grieks woord in onderwijsland is gymnasium. Het gymnasium was aanvankelijk alleen een openbare instelling voor lichamelijkeoefening en krachtmetingen. Het is afgeleid van het Griekse 'gymnos', wat naakt betekent, want van enige sportkleding was geen sprake. Lacoste en Nike zouden toen slechte zaken gedaan hebben. Als trefpunt van mannen werd het gymnasium al snel een ontmoetings- en dis-
Een school in de Romeinse tijd. Een tweede- of derde-eeuws grafreliëf uit het Duitse Neumagen.
3
cussieplek en uiteindelijk had elke zichzelf respecterende Griekse stad er een, compleet met leslokalen en een bibliotheek. Het Griekse woord scholè betekende overigens 'vrije tijd', of preciezer nog: 'niet werken'. Wij denken dan misschien eerst aan een leunstoel of vakantie, maar de Griek kennelijk aan studie. Het woord scholè ging via het Latijnse schola over op het gebouw waar onderwijs gegeven werd en alleen in die betekenis bleef het woord bewaard. De Romeinen, die over het algemeen toch een grote bewondering voor de Griekse beschaving hadden, vonden het gymnasium maar een verwijfde instelling. Romeinen ontmoetten elkaar in het badhuis en hoewel vooral de grotere badhuiscomplexen met hun vele faciliteiten op zowel sportief als educatief gebied op de beter ontwikkelde gymnasia leken, horen we van het gymnasium eeuwenlang niets meer. Dat geldt nog meer voor gymnastiek: dat vak doet pas meer dan tweeduizend jaar later weer zijn intrede in het onderwijs. Maar voor de rest namen de Romeinen veel van de Grieken over. Aanvankelijk hadden ook zij hun kinderen geheel zelf opgevoed, maar steeds intensievere contacten met de Grieken deden in de derde eeuw voor Christus ook daar de eerste particuliere scholen ontstaan. Net als de Grieken vonden de Romeinen de ontwikkeling van de vrouw van minder belang en meisjes bleven dus thuis. Echte schoolgebouwen waren er overigens niet en men gaf les in toevallig beschikbare ruimten. Ook de 'paedagogus' maakte zijn opwachting en als gevolg van het op Griekse leest geschoeide onderwijs werd de ontwikkelde Romein eeuwenlang tweetalig. In de tweede en eerste eeuw voor Christus deden het middelbaar en hoger onderwijs hun intrede. In de eeuwen na Christus kwam het hoger onderwijs tot grote bloei en kon men zelfs terecht bij heuse 'universiteiten' in de grootste steden. Er werd onderwezen in zeven vakken, de zogenaamde artes liberales of vrije kunsten, dat wil zeggen: dat wat een vrij man diende te weten. Dat waren grammatica (kennis van de taal), rhetorica (de kunst van het betogen), dialectica (de kunst van het redeneren), geometria (meetkunde), arithmetica (rekenkunde), astronomia (kosmologie) en musica (wetenschappelijke klankleer). In de tweede eeuw bouwde keizer Hadrianus in Athene een aan de godin Athena gewijd gebouw, een Athenaeum, waar redenaars en dichters hun werk konden voordragen. Waarschijnlijk werd er ook enig hoger onderwijs gegeven en dat is de reden dat de term eeuwen later bij ons weer opduikt. Voor praktisch-technische vakken haalden de Romeinen net als de Grieken de neus op. Vanaf de vierde eeuw na Christus werd het onderwijs in heel West-Europa sterk beïnvloed door het christendom en verdween het Grieks als tweede taal.
De Middeleeuwen Over het onderwijs in de eeuwen daarna weten we vrijwel niets. De opvoeding werd weer een zaak van de ouders en voor hoger onderwijs kon men terecht bij de grotere kerkelijke instellingenin de paar grote steden die
4
na de val van het Romeinse Rijk in 476 nog bestonden. Grieks en Arabisch kon vrijwel niemand meer lezen en men moest het stellen met wat onvolledige vertalingen van schrijvers als Plato en Aristoteles in het Latijn. Latijn zelf was in de zesde en zevende eeuw nog een springlevende taal en men las nog heel lang het werk van Ovidius, Vergilius en Sallustius. Hoewel men inzag dat dat heidense rommel was, begreep men tevens dat het goed Latijn en goede lectuur was en dus was lezing ervan geoorloofd. Het meest gelezen werden echter de eerste kerkvaders Augustinus, Ambrosius en Hiëronymus (rond 400). Zij waren nog opgegroeid als 'normale' Romeinse burgers en hadden het traditionele Romeinseonderwijs van de hogere standen genoten. Zij kenden de antieke filosofen en schreven zo goed als klassiek Latijn. Desondanks was het met de stand van wetenschap in de eerste eeuwen na de val van Rome droevig gesteld. Zo werd de aarde voorgesteld als een plat wiel, terwijl men in de oudheid al bewijzenverzameld had voor het feit dat de aarde een bol was. Een positieve ontwikkeling werd ingezet tijdens de regeringsperiode van Karel de Grote (768-814). Door de omvang van zijn rijk en het feit dat hij tot keizer gekroond was, herleefde bij Karel en zijn hof het geloof in een herstel van het Romeinse Rijk. Dat leidde tot een belangrijke culturele revolutie die aangeduid wordt als de Karolingischerenaissance.Karel de Grote zelf verzamelde de grootste geleerden van zijn tijd om zich heen en liet de Latijnse taal en handschriften uitgebreid bestuderen en vastleggen. Doel en ook uiteindelijk resultaat daarvan was een betrouwbare en complete bijbeltekst. En passant werd een nieuw en beter leesbaar schrift ontwikkeld, waarvan onze drukletters zijn afgeleid. Daarnaast verordonneerde Karel de Grote de stichting van scholen aan alle kathedralen en kapittels en voor het eerst werd er weer behoorlijk Latijn onderwezen. De artes liberales kwamen terug op het lesrooster en deze werden nu onderverdeeld in twee groepen, namelijk het trivium en het quadrivium (letterlijk drie- en viersprong). De eerste drie, grammatica, rhetorica en dialectica, golden als makkelijk en ons woord triviaal is daarvan afgeleid. Echt gemakkelijk waren ze niet, want tot de grammatica behoorde niet alleen de vormleer, maar ook een grondige kennis van de klassieke schrijversen een complete kennis van de filosofie maakte onderdeel uit van de dialectica. Wie wil weten waarom de overige vier, geometria, arithmetica, astronomia en musica, als moeilijkte boek stonden, moet maar eens een rekenkundig probleem met Romeinse cijfers te lijf gaan. Tot de astronomia hoorde ook het belangrijke vak 'computus', de kunst om de juiste paasdatum te berekenen. De Karolingische renaissance was een stap vooruit, maar behalve dat men er nog lang niet was, volgde er ook nog eens een inzinking op. In de praktijk bleef het onderwijs eeuwenlang beperkt tot het trivium (of zelfs alleen tot de grammatica) en in de elfde eeuw waren goede scholen nog altijd dun gezaaid. Elke kathedraal en klooster diende weliswaar over een school te
Boekillustratie van een kloosterschool
uit de vijftiende eeuw.
beschikken, maar de kwaliteit ervan stond of viel met die van de scholaster die er de scepter zwaaide of zelfs een enkele magister of meester. Beroemde scholen in de Lage Landen waren de kloosterscholen van Lobbes en Sint-Truiden en de kathedraalschool van Luik. Nog steeds waren er geen schoolgebouwen, maar gebruikte men beschikbare ruimten. Zelfs kon een individuele meester een ruimte huren en het lesgeld met zijn leerlingen regelen. Studenten gingen toen, net als nu nog, op kamers bij particulieren. Was een meester goed en beroemd, dan kon hij rijk worden, maar er was niet zoiets als een examensysteem en iedereen kon zich meester noemen. Twee ontwikkelingen begunstigden de kwaliteit van het onderwijs in de twaalfde eeuw. Ten eerste begon men weer te vertalen vanuit het Grieks en Arabisch. Veel oude kennis en verloren gewaande literatuur werd herontdekt. Via de Arabieren maakte men kennis met het Indiase getallensysteem. Het zou echter nog tot de uitvinding van de boekdrukkunst duren tot deze 'Arabische' cijfers en het tot dan toe onbekende getal nul algemeen geaccepteerd werden. Bovendien nam door de bevolkingsgroei het aantal studenten en daardoor het aantal meesters toe en omdat er vanouds nogal wat kaf onder het koren zat, organiseerden tegen 1200 de vele Parijse meesters zich in een gilde of universitas. Er werd een rector gekozen, er kwamen examens en graden die internationaal golden en zelfs werd er enige administratie gevoerd. Een gemeenschappelijk gebouw was er echter niet en de hoogleraren gaven privé-lessen aan huis. De student moest eerst een graad in álle zeven vrije kunsten behalen en mocht dan met de titel magister ertium doorstuderen aan. een hogere faculteit: theologie, medicijnen of rechten. De oudste universiteitenontstonden geleidelijk, maar later werden ze bewust gesticht, zoals de eerste universiteitin de Lage Landen te Leuven
in 1425. Tot dat jaar gingen studenten hier te lande naar Parijs en vanaf 1369 ook naar Keulen. Gezien het aantal Nederlandse studenten aan buitenlandse universiteiten moet het voorbereidende onderwijs hier inmiddels van behoorlijke kwaliteit zijn geweest. Het concilie van Lateranen had in 1215 verordonneerd dat aan elke parochie een elementaireschool moest worden verbonden en van deze zogenaamde parochiescholenzullen er in onze snel verstedelijkendegewesten aardig wat te vinden zijn geweest. Aan deze scholen leerde men lezen en zingen in het Latijn. Behalve parochiescholen vond men in de steden ook particuliere bijscholen. Daar leerde men naast lezen en zingen ook schrijven en rekenen, want dat was waar de kooplieden in de handeldrijvende steden behoefte aan hadden. Vanaf het begin van de zestiende eeuw kwamen bovendien de zogenaamde Franse of jongeherenscholen op. Jongens leerden hier geen Latijn maar Frans. Verder leerden ze lezen, schrijven en rekenen en zelfs praktische vakken als boekhouden en handelscorrespondentie. Na verloop van tijd had de meer bemiddelde burger dus de keus uit de particuliere school die opleidde voor het ondernemersschapof bestuurlijkefuncties en de parochiescholen, vaak aangeduid als Grote School of Latijnse School, die door middel van studie van de oudheid zijn leerlingen klaarstoomde voor een studie aan hogere scholen en universiteiten. Maar ook de minder draagkrachtige middeleeuwer kon onderwijs genieten. Ten eerste kon hij naar de kloosterscholen. Het onderwijs was er gratis en de leerlingen werden opgeleid voor het priesterschap of het kloosterleven zelf, al was intreding niet altijd verplicht. Het godsdienstig karakter van al dit onderwijs blijkt uit het woord 'clericus' of 'clerck' dat aanvankelijk een godsdienstige functionaris aanduidt, maar later ook leerling en uiteindelijk klerk betekent. Daarnaast was er voor de gewone man het beroepsonderwijs. Ook dat was in de Middeleeuwen vrij goed geregeld door de ambachtsgilden, waarin de verschillende beroepsgroepen georganiseerd waren. Wie een vak wilde leren, moest beginnen als leerling. Men kwam in de kost bij een meester en na het vol-
Zeventiende-eeuws armenonderwijs in Gouda. Een reliëf van Gregorius Cool uit 1603 in de Catharinatuin. Oorspronkelijke plaats was het Heilige Geestweeshuisaan de Jeruzalemstraat.
5
Interieur van een achttiende-eeuws
klaslokaal in Stedelijk Museum 'Het Catharinagasthuis'.
brengen van de leertijd van zo'n drie jaar, maar soms wel zeven, mocht men zich gezel noemen. Men was dan een geschoolde arbeider en bezat als bewijs daarvan een leerbrief. Wilde een gezel zich als meester vestigen, dan diende hij een proefstuk of meesterstuk te maken. Stadsbesturen stelden het lidmaatschap van een gilde verplicht voor de meesters; leerlingen en gezellen konden geen lid worden, maar hadden zich wel aan de beperkende bepalingen van het gilde te houden. Wie zonder een meesterstuk gemaakt te hebben zelfstandig zijn beroep probeerde uit te oefenen, werd voor beunhaas of balkhaas uitgescholden. Waarschijnlijkslaat dat op het feit dat deze lieden in het verborgene, bijvoorbeeld op zolder, hun beroep uitoefenden. Veel gilden schreven met het oog op de controleerbaarheidnamelijk voor dat er aan de straat, voor het open venster gewerkt moest worden. Het beheer van de parochiescholen was in handen van een scholaster, ook wel scholarch of curator genoemd. Zoals dat in de Middeleeuwen met de meeste openbare ambten gebruikelijk was, kwam ook dit baantje in handen van een gunsteling van de graaf of andere gewestelijke machthebber, die er niets anders mee deed dan het op zijn beurt verpachten aan de hoogstbiedende. Dat dat geen garantie was voor goed personeel, moge duidelijk zijn en het is dan ook geen wonder dat stadsbesturen die belang in goed onderwijs stelden, ernaar streefden het benoemingsrecht van scholasters en
6
Een korte beschrijving is opgenomen in de wandelroute.
meesters in eigen beheer te krijgen. Maar ook de verhouding tussen bestuurders en scholasters zelf was nogal eens oorzaak van moeilijkheden, met als gevolg een regelmatig wisselende personeelsbezetting en ook dat kwam het onderwijs vanzelfsprekendniet ten goede. Dat de kwaliteit van het onderwijs in de Middeleeuwen desondanks in veel gevallen goed was, blijkt uit de vele scholen met een goede reputatie zoals de domschool van Utrecht, de kapittelschool van Deventer, de parochiescholen van Westeremden en Zwolle en de kloosterschool van Aduard. Zeventiende en achttiende eeuw De Reformatie had grote gevolgen voor het onderwijs. Ten eerste verklaarden de Noordnederlandse gewesten zich souvereinen kwam het tot een breuk met de zuidelijke Nederlanden. Daardoor werd de universiteit van Leuven onbereikbaar en moest er ook in het noorden een dergelijke hoge school komen. Die werd in 1575 door prins Willem van Oranje aan de stad Leiden gegund vanwege het heldhaftige verzet van de bevolking tegen de Spanjaardendie de stad belegerd en praktisch uitgehongerd hadden. Daarna volgden universiteiten te Franeker (1585), Groningen (1614) en Utrecht (1636), terwijl de Latijnse School van Harderwijk in 1600 werd omgezet in een academie. Ook het begrip athenaeum dook na eeuwen weer op en duidde een school aan die na de Latijnse School voorbereidde op de universiteit.
Die van Amsterdam werd in 1877 omgezet in de Universiteit van Amsterdam. Een ander gevolg van de Reformatie was dat de parochiescholen hun banden met de kerk verbraken en andere kerkelijke scholen werden opgeheven of onder beheer van het stadsbestuur kwamen. In de praktijk verdwenen daardoor nogal wat armenscholen die aan de stadskloosters verbonden waren geweest. Bovendien werden maatregelen genomen om de verkondiging van 'ketterse' opvattingen te weren. Daardoor ontstonden op sommige plaatsen illegale scholen, zoals er ook schuilkerken kwamen. Deze zogenaamde kloppenscholen werden soms gedoogd, maar soms ook hardhandig
aangepakt. Ook de gilden waren van oudsher religieuzeinstellingen en werden verboden. De meesten kwamen na de Reformatiein een meer wereldlijkevorm weliswaarterug, maar ze functioneerden niet meer zoals voorheen. De meesters namen te veel leerlingen in dienst als goedkope arbeidskrachten en de vrijgekomen meesterplaatsen gingen niet naar gezellen die de meesterproef hadden afgelegd, maar naar de kinderen van de meesters. De lidmaatschappen werden bovendien zo duur gemaakt dat een pas geslaagde gezel het bedrag nooit kon opbrengen. Zo verwerden de gilden tot enge kliekjes en ontstond daarnaast een grote groep buitengesloten en onderbetaalde thuiswerkers. Hoofddoel van de gilden werd het tegengaan van looneisen en dreigende stakingen. Een en ander leidde ertoe dat de kinderen van de armen in het geheel geen school meer bezochten en zo gauw dat mogelijk was aan het werk werden gezet. We moeten ons daar geen diepbedroefde gezichten van ouders bij voorstellen die hun kind liever naar school hadden gestuurd. Met kinderarbeid had de zeventiende-eeuwer namelijk geen problemen: iedereen moest leren in tevredenheid zijn dagelijks brood te verdienenen wie voor zijn vak geen kennis van lezen, schrijven of rekenen nodig had, hoefde dat dus ook niet te leren. Een uitzondering betrof de leesvaardigheidwaar de hervormingsgezinden prijs op stelden, omdat zij het liefst zagen dat zoveel mogelijk kinderen en volwassenen de bijbel konden lezen. Dit botste echter met de praktijk van de kinderarbeid en die van het onderwijs zelf. De geloofsopvattingen van de gereformeerden waren namelijk minder populair dan zij wel wensten en een leraar die al te nadrukkelijk de nieuwe leerstellingenverkondigde, zag soms zijn leerlingenaantalen daarmee ook zijn inkomen snel slinken. Er is helaas weinig positiefs over het onderwijs in deze eeuwen te melden, of het zou moeten zijn dat voor het eerst belangrijke onderwijskundige vernieuwingen op papier werden gezet door Dirck Adriaensz Valcoogh en de Tsjechischepredikant en geloofsvluchtelingComenius (1592-1670). De eerste schreef in 1591 Een Nut ende Profytelyck Boexken, waarin hij de onderwijzers voorschriften gaf voor groepsonderricht, de schrijfles, de leervakken, het godsdienstonderwijs en andere zaken. Comenius schreef twee belangrijkeopvoedkundige wer-
ken, waarin hij als eerste pleitte voor aanschouwelijk onderwijs. Het zou nog heel lang duren voordat deze toegenomen belangstelling voor opvoedkundige zaken tot werkelijke verbeteringen leidde, maar een beginnend bewustzijn was er in elk geval. Wel een direct en bovendien langdurig succes was het boekje De Cijferinghe van Willem Bartjens dat in 1604 het licht zag. Deze nieuwe rekenmethode heeft zich eeuwenlang op de scholen gehandhaafd en leidde tot de bekende zegswijze 'volgens Bartjens', wat wil zeggen dat iets eenvoudig doch nauwkeurig te berekenen is. In de praktijk was het in de zeventiende en achttiende eeuw, vooral in het lager onderwijs treurig gesteld. De verhalen over totale anarchie in de leslokalen,leraren die amper tot tien konden tellen en andere onvoorstelbare wantoestanden zijn weliswaar kleurrijk, maar per saldo kregen de armen gewoon geen onderwijs en de rijken wel. De laatsten gingen naar de Latijnse scholen wanneer zij wilden doorstuderen of naar de particuliere bijscholen. De laatste maakten dan ook een ongekende bloeiperiode door. Ook kwamen er nu Franse scholen voor meisjes, ook wel jofferscholen genoemd, met aan het hoofd een meitresse. De meisjes leerden daar naast de Franse taal, lezen, schrijven, handwerken en etiquette. Net als de jongens op de jongeherenscholenwaren zij er vaak ook in de kost. Behalve goed, waren deze 'Franse' scholen doorgaans ook erg duur. In de achttiende eeuw stichtten de stadsbesturen de eerste armenscholen, maar het lager onderwijs was en bleef slecht. Pas onder invloed van de Verlichting, met denkers als Locke en Rousseau, ging men het belang van een goede opvoeding inzien. Een mijlpaal en het begin van een reeks verbeteringen was de oprichting van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, kortweg aangeduid als 't Nut, in 1784. Deze instellingvoor volksopvoeding heeft lange tijd een voortrekkersrol vervuld in het onderwijs. 't Nut stichtte volksscholen en in 1795 en 1796 de eerste drie kweekscholen van ons land. Voor het eerst konden onderwijzers een opleiding volgen. Tot dan toe leerde men het vak vooral van zijn vader of in het geheel niet. De negentiende eeuw
Een regelrechte revolutie in het onderwijs voltrok zich in de Franse tijd (1795-1813). Veel middeleeuwse instellingen die zichzelf allang overleefd hadden, werden opgeheven en er kwam veel nieuwe wetgeving. Onder andere verdwenen in één klap alle gilden. In 1801 kwam voor het eerst een onderwijswet tot stand. Er werd onderscheid gemaakt tussen openbare, neutrale scholen van de overheid en bijzondere scholen op religieuzegrondslag. Verder moesten onderwijzersexamens afleggen en kwam het toezicht in handen van schoolopzieners. In 1803 kwam er alweer een nieuwe wet die bepaalde dat alle scholen openbare scholen waren. De Lager Onderwijs Wet van 1806 hield het langer uit, namelijktot 1857. Deze onderscheidde hoofd- en (hulp)onderwijzers,stelde lezen, schrijven, rekenen en de Nederlandsetaal ver-
7
plicht en voorzag in de stichting van scholen voor meisjes. De wet was zijn tijd ver vooruit en werd in andere landen vaak als voorbeeld gebruikt. Maar de Franse tijd bracht niet alleen maar heil en zegen. Ons land werd compleet leeggeroofd en de ontstellende armoede die daar het gevolg van was, maakte dat veel ouders het schoolgeld van de burgerscholen niet meer konden opbrengen. De bereidheid om hun kinderen naar de armenscholen te sturen was evenwel gering en voor deze minder gegoeden werden zogenaamde tussenscholen opgericht. In aanzien en hoogte van het schoolgeld zaten deze tussen de armenscholen en de particuliere burgerscholen in. Een typisch staaltje van de toenmalige standenmaatschappij. De slag bij Waterloo had wel het vertrek van de Fransen in 1813 tot gevolg, maar van hun maatregelen op bestuurlijk en organisatorisch gebied bleven de meeste gehandhaafd. Voor wat betreft het onderwijs werd de lijn zelfs voortgezet. Zo stichtte het Rijk in 1816 een kweekschool in Haarlem. Bij Koninklijk Besluit in hetzelfde jaar werd vastgesteld dat op de oude Latijnse scholen naast klassieketalen ook aardrijkskunde,geschiedenis en wiskunde onderricht zouden worden. Van lieverleeontwikkelde zich hieruit een gymnasium met vakonderwijzers en twee afdelingen: een voor algemeen vormend onderwijs in de exacte vakken, moderne talen, aardrijkskunde, geschiedenis et cetera en een voor het traditionele onderwijs in de klassieke talen. Nieuwe wetgeving in 1876 deed de Latijnse school definitief ter ziele gaan en vanaf dat moment was er nog uitsluitend sprake van het gymnasium. Overigens was die naam voor de Latijnse school plaatselijkal in de zeventiende eeuw in zwang. Inmiddels begon ook het middelbaar onderwijs zich te ontwikkelen, meestal vanuit de particuliere scholen die daardoor snel verdwenen. Een verbetering was de komst van avondonderwijs, in de vorm van handelsavondscholen en dergelijke, voor wie overdag niet in de gelegenheid was lessen te volgen. Maar een echte modernisering kwam met de Wet van 1863: ten eerste werden de hogere burgerscholen (HBS) gesticht. Veel meer dan de toen nog bestaande traditionele Latijnse scholen sloot het onderwijs hiervan aan op de eisen die de snel veranderende maatschappij aan een opleiding stelde. Ook kwamen er landbouw- en ambachtsscholen. De laatste ontwikkelden zich soms uit de zogenaamde tekenscholen in de steden. Die waren vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstaan en anders dan de naam suggereert, werd daar behalvetekenles ook nijverheidsonderwijsgegeven. Een derde ontwikkeling was de stichting van polytechnische scholen: wat wij tegenwoordig een technische universiteit noemen, begon ingenieurs af te leveren.Tenslotte kwam in 1917, na een aantal wettelijke maatregelenaangaande de leerplicht en de beteugeling van de kinderarbeid, het Leerlingenstelsel tot stand. De opleiding in bedrijven, een dekmantel voor nietsontziendekinderarbeid,werd nu wettelijk geregeld en van overheidswege gesubsidieerd. Ook in meer praktische zin verbeterde het onderwijs
8
Producten van de Ambachtsschool aan het Paradijs.
langzaam. Zo werden pas in de achttiende eeuw onder invloed van de Verlichting de eerste echte school- en kinderboeken geschreven. Wij vinden die producten nu meestal niet meer te pruimen, maar de omslag in het denken was voor die tijd ronduit revolutionair.Over pruimen gesproken: het bekendste werk was Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen dat Gouwenaar Hiëronymus van Alphen (17 46- 1803) in 1788 publiceerde. Wie kent daaruit niet op zijn minst de eerste regels van Jantje zag eens pruimen hangen... ? Waar Van Alphen precies geboren is, is niet bekend: zijn ouders hebben zowel aan de Oosthaven als aan de Turfmarkt gewoond. Maar ook de geschiedenis- en aardrijkskundeboekjes lieten te wensen over. De eerste waren erg moraliserend en de tweede stonden vol onzinnige veelweterij die je geacht werd uit het hoofd te leren. Zoals het gegeven dat de IJsselbrug bij Kampen 723 voet lang en 20 voet breed was! Ook in de kwaliteit van deze boekwerkjes werd in de loop van de negentiende eeuw verbetering gebracht. Vooral onderwijsvernieuwer J. Ligthart, diens vriend H. Scheepstra en tekenaar C. Jetses verzorgden in de eerste helft van de twintigste eeuw talrijke schoolboeken. Daarvan is Het boek van Ot en Sien het hoogtepunt. Ook andere zaken werden nu aangepakt. Zo werd in 1804 voor het eerst een officiële spelling voor het Nederlands ingevoerd. Deze werd later nog menigmaal aangepast, het meest recent in 1995. Tot die tijd was er van enige richtlijn voor de schrijfwijzevan woorden geen
JI.
·~
m. Prinsens leesmachine. Links de letterkast voor klinkers, in het midden een zetraam om woorden te vormen, rechts de medeklinkers. Bij de leesmachinehoorden ook zogenaamde leestafels.
sprake geweest. Van groot belang was ook de algemene introductie in 1806 van klassikaal onderwijs. Tot dan toe was het onderricht vooral hoofdelijk of individueel geweest. We komen daar straks nog op terug, wanneer we de schoolarchitectuur bespreken. Voorts kwamen er vanaf 1817 nieuwe rekenmethodes en -boeken vanwege de invoering van een nieuw stelsel van maten en gewichten. Deze verdrongen eindelijk de zwaar verouderde methode van Bartjens, al beleefde die in 1833 nog een herdruk. Na de uitvinding van de kroontjespen, die de ganzenveer verving, ontwikkelde Roelof Rijkens in 1827 een vereenvoudigd schoonschrift. Ook kwam er machinaal gelinieerd papier op de markt, wat het handmatig lijnen trekken overbodig maakte. Maar de belangrijkste verbetering was de introductie in 1817 van wat al spoedig bekend stond als Prinsens leesmachine. Tot dan toe had het onderwijs aan de kinderen van de laagste klassen bestaan uit godsdienstonderwijs en de letters van het alfabet. Daarna gingen ze over tot spellen uit zogenaamde ABC-boekjes. Deze begonnen met de letters van het alfabet, gevolgd door eenvoudige lettergrepen, het Onze Vader en andere godsdienstige teksten.
Wie eenmaal kon spellen, mocht met lezen beginnen, vervolgens met schrijven en uiteindelijk ook rekenen. Omdat maar weinigen de eindstreep haalden, ontwikkelde een uit Stolwijk afkomstige onderwijzer,Pieter Prinsen geheten, een radicaal nieuwe leesmethode. Samen met een andere belangrijke onderwijsvernieuwer,Johannes Niewold, construeerde hij een letterkast en negen leestafels. Kinderen kregen plaatjes te zien en daarbij een kort woord. Met de leestafels leerden de kinderen het alfabet kennen en met de letters uit de letterkasten woorden vormen. In het Stedelijk Museum 'Het Catharinagasthuis' zijn twee leestafels van de leesmachinete zien. De resultaten waren verbluffend en de methode werd later nog menigmaal verbeterd, aangepast en geïmiteerd, totdat uiteindelijk Ligthart, Scheepstra en Jetses het velen nog wel vertrouwde aap, noot, mies op de markt brachten. Aan Jan Ligthart danken we tenslotte nog het onderwijsprincipe dat hij didactische concentratie noemde. Dat wil zoveel zeggen dat verschillende vakken eenzelfde thema uit de dagelijkse werkelijkheid behandelden, bijvoorbeeld 'zuivel' of 'scheepvaart'. Zo ontstond het veel aanschouwelijker zaakonderwijs als tegenhanger van het woordonderwijs. Ligthart ontwierp een serie wandplaten voor deze methode, later nagevolgd door de platenseriesvan lsings, Walstra, Koekoek, De Jongh, Wagenvoort en Moerman. De wat ouderen onder ons zullen zich deze sfeervolleen leerzame muurdecoratie in de klaslokalenongetwijfeld nog herinneren. En dan, we zouden het haast vergeten, deed voor het eerst sinds ruim tweeduizend jaar het gymnastiekonderwijs weer zijn intrede. Vanaf 1893 maakte een cursus gymnastieklesop speciaal verzoek van de regering zelfs deel uit van het onderwijsprogramma van de kweekscholen. Later volgden ook buitensport en zwemmen. De herontdekking van de lichaamsbewegingwas de verbreking van een van de laatste kluisters van de Middeleeuwen. Tweeduizendjaar concentratie op het leven ná de dood had geleid tot een volstrekte verwaarlozingvan het al te stoffelijke lichaam. Tenslotte bracht de negentiende eeuw de eerste bewaarschooltjes. Aanvankelijk hadden deze instellingen, geleid door 'matressen' of bewaarschoolhoudsters, vooral het karakter van een crèche, maar in 1823 verscheen de Handleiding voor Houderessen van Kleinekinderscholen van 't Nut. Langzamerhand werd men er zich van bewust dat de jonge kinderen op de bewaarscholen konden worden voorbereid op het later te volgen onderwijs. In 1837 opende F.W.A. Fröbel (17821852) in Bad Blankenburg zijn eerste 'Kindergarten'. Hij ging ervan uit dat één kosmische wet het heelal beheerst en dat natuur, cultuur en de mens zich op identieke wijze ontwikkelen. Door het kind met symbolen van deze kosmische ontwikkeling te laten spelen zou de eigen ontwikkeling gestimuleerd worden. Daarbij stond de bal voor het dynamische, de kubus voor het statische en de cilinder voor de synthese van deze beide begrippen. In het Fröbelonderwijsstonden de eigen activiteiten van het kind voorop en was er geen sprake van dwingen, maar
9
begeleiden. Vandaar dat Fröbel niet sprak van een school, maar van een Kindergarten en niet van leermiddelen, maar van leergaven.
De Schoolstrijd Intussen was een onverkwikkelijkepolitieke strijd losgebarsten die bekend staat als de Schoolstrijd. Inzet was het bijzonder onderwijs op confessionele grondslag. De wetten van 1801 en 1806 stelden weliswaar dat men vrij was om bijzondere scholen te stichten, maar de toestemming die men daarvoor van overheidswege nodig had, werd niet snel gegeven. Tegen dit staatsmonopolie kwamen zowel de katholieken als de protestanten in het geweer. Beide groepen wilden de vrijheid om hun kinderen onderwijs te laten volgen dat in overeenstemming was met hun religieuzelevensbeschouwing.De katholieken eisten het recht om bijzondere, in dit geval dus katholieke scholen te stichten, terwijl de protestanten juist eisten dat de openbare scholen een confessioneel karakter zouden krijgen dat in overeenstemming was met de gezindte in een bepaalde regio. Dus katholieke scholen in katholieke streken en protestantse scholen in protestantse streken. De liberalenwilden ook vrijheid van onderwijs, maar bedoelden daar onderwijs mee dat volledig vrij was van enige confessionele of dogmatische grondslag. In 1825 barstte de politieke strijd in alle hevigheid los. In 1842 maakte een Koninklijk Besluit de stichting van bijzondere scholen een stuk makkelijker en de Grondwet van 1848 bepaalde dat onderwijs vrij was, maar dat de staat op de kwaliteit van het bijzondere onderwijs zou toezien. Er moest dus een nieuwe wet komen, maar het resultaat, de Lager Onderwijswet van 1857 had alleen maar een hervatting van de Schoolstrijd tot gevolg. De wet bepaalde namelijk dat bijzondere scholen niet in aanmerking kwamen voor subsidie. De in 1860 opgerichte Vereniging voor Chr. Nationaal Onderwijs begon zogenaamde Scholen met den Bijbel te stichten en ook de katholieken kwamen met eigen onderwijsinstellingen.De politieke arena werd nu tientallen jaren geheel beheerst door de Schoolstrijd. De Lager Onderwijswet van 1878 maakte de zaak alleen maar erger. Deze stelde namelijk hogere eisen, ook aan de bijzondere scholen, maar bood nog altijd geen subsidiemogelijkheid.De katholieken, die aanvankelijkaan de zijde van de liberalente vinden waren geweest, werden nu regelrecht in de armen van de antirevolutionairengedreven. Vanaf 1889 werd ook het bijzonder onderwijs stukje bij beetje gesubsidieerd, totdat bij de grondwetsherziening in 1917 beide onderwijsvormen financieel volledig werden gelijkgesteld. Officieel was de Schoolstrijd daarmee ten einde. De twintigste eeuw De invoering van de leerplicht in 1900 had een geweldige toename van het aantal leerlingen en de Lager Onderwijswet van 1920 een versnippering van dat aantal over tal van bijzondere scholen tot gevolg. Het lager onderwijs werd gereorganiseerd in lager onderwijs,
10
voortgezet gewoon lager onderwijs (VGLO) en uitgebreid lager onderwijs (ULO). Ook kwam er een subsidieregeling. Aan de bouwwoede die daar het gevolg van was, maakte de economische wereldcrisis in de jaren dertig een voortijdig einde. In het buitenland kwamen intussen vernieuwingsstromingen op gang die vooral de aanval inzetten op het klassikaleonderwijs. De eerste belangrijkeonderwijsvernieuwer na Fröbel was Maria Montessori (1870-1952). Haar leermethoden waren gebaseerd op spontane zelfontwikkeling. Baanbrekendwas het feit dat ze leerlingen van drie tot achttien jaar niet in klassen indeelde, maar in groepen op grond van hun vorderingen. De leerlingen konden zich bovendien vrij bewegen en zelf hun tijden bepalen. De Amerikaanse Helen Parkhurst (1887-1973) ontwikkelde in 1919 te Dalton een onderwijsvorm gebaseerd op zelfwerkzaamheid in de vorm van taakuren naast klassikaalonderricht. In 1923 kreeg Den Haag zijn Vrije School, de eerste school op antroposofische grondslag in Nederland. Geestelijk vader van deze levensbeschouwingwas de Oostenrijkse filosoof Rudolf Steiner (1861-1925). De Belgische psycholoog en pedagoog Ovide Decroly (1871-1932) publiceerde zijn ideeën in 1926. Hij organiseerde het onderwijs rond vier primaire behoeften van de mens, namelijk voeding, bescherming tegen het klimaat, verdediging tegen gevaar en de behoefte om (samen) te handelen en te rusten. Een jaar later maakte de Duitser Peter Petersen (1884-1952) met zijn Jenaplanschool zijn opwachting in Nederland. De leerlingenwerden verdeeld in een onderbouw (eerste tot en met derde leerjaar)en een bovenbouw (vierde tot en met zesde leerjaar),zodat kinderen van verschillende leeftijden binnen één groep functioneren. Een Jenaplanschool kent daardoor geen lokalen, maar 'schoolwoonkamers', geen lesvakken, maar 'leerkernen' en geen bevordering, maar een overgang naar een andere groep, bepaald door rijpheid en sociale aanpassing. Hoewel ook anderen zelf ontwikkelde vernieuwingen trachtten door te voeren, kregen Montessori, Parkhurst, Petersen en Decroly de meeste aanhang. Vooral na de Tweede Wereldoorlog waren zij van grote invloed op de vernieuwing van het lager onderwijs. Gemeenschappelijke noemers van deze experimentele scholen zijn zelfwerkzaamheid,samenwerking, individualisering naar aanleg en tempo en meer aandacht voor expressievevaardigheden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden veel belangrijke ontwikkelingen onderbroken. Er werd les gegeven 'in waardigen nationalen geest', veel schoolboeken werden verboden en er kwam een Opvoedersgildevan de NSB. . Het onderwijzend personeel organiseerdezich hiertegen weliswaar in het Algemeen Nederlands Onderwijzersverbond, maar kon toch niet verhinderen dat personeel "van geheel of gedeeltelijkJoodschen bloede" werd aangegeven, dat Ariër-verklaringengetekend moesten worden, dat de namen en portretten van leden van het Koninklijk Huis verwijderd werden en dat in 1941 de joodse leerlingennaar speciaal voor hen ingerichte scho-
Schoollokaal in Gouda in de tweede helft van de achttiende eeuw.
len gingen. Door deze en andere maatregelen, schade aan schoolgebouwen en de oorlogsomstandigheden in het algemeen ondervond het onderwijs grote moeilijkheden. Zo goed en zo kwaad als het ging, trachtte men de lessen voortgang te laten vinden, maar in het laatste jaar kwam het onderwijs bij gebrek aan geschikte lesruimten volledig tot stilstand. Na de oorlog werd het tekort aan schoolgebouwen opgevangen met noodlokalen en in de periode van de wederopbouw werd de schade hersteld. Onderwijs in Gouda Het onderwijs in Gouda zal hier in kort bestek behandeld worden. Veel details komen in de route nog aan de orde. De oudste vermelding van een onderwijsinstelling in Gouda dateert van 1366 en betreft een parochieschool nabij de Sint-Janskerk. In 1407 kocht de stad aan de Markt een groot huis en richtte het in als schoolgebouw. De school had daar aanvankelijk veel succes en naast kinderen van buiten de stad genoten zelfs meisjes onderwijs op wat de Grote School genoemd werd. Niet lang daarna horen we van onderwijs voor meisjes echter niets meer. In de zestiende eeuw begon de Grote School haar monopolie te verliezenaan de opkomende bijscholen, particuliere burgerscholen waarvan het vakkenpakket was afgestemd op de studiebehoeften van de rijke kooplui en de leidinggevendebovenlaag. Het leerlingenaantal van de Grote School liep terug totdat in 1521 rector Nannius de school. nieuw leven inblies. Het leerlingenaantal klom naar bijna tweehonderd en de school begon zich steeds meer te ontwikkelen tot een voorpost van het universitaireonderwijs.
Naast dit onderwijs voor de elite, waren er in Gouda ook aardig wat schooltjes voor armen, onder andere in de Onze Lieve Vrouwekerk, de Barbarakapel(voor meisjes), de kapel van het Catharinagasthuis,in het Arme Fraterhuis en een woonhuis dat eigendom was van de SintJoostkapel. Kinderen van armlastige ouders werden hier in de gelegenheid gesteld enige kennis te verzamelen. Meestal leerden ze lezen en schrijven en werden ze voorbereid op het priesterambt of het kloosterleven. De Reformatie bracht in de jaren na 1572 ook in het Goudse onderwijs een aardverschuiving teweeg. Een eerste gevolg van de opheffing van de kloosters was het verdwijnen van de vele armenscholen. Weliswaar kwamen daar niet-kerkelijkeonderwijsinstellingenvoor terug, maar de schade aan het armenonderwijs was niettemin groot. De Grote School, die geacht werd een deel van de arme leerlingen op te vangen, liet het op dat punt al spoedig afweten en ook het stadsbestuur beschouwde zaken als lager onderwijs, beroepsonderwijs en scholing van armen niet als haar verantwoordelijkheid. Wanneer we lezen dat Gouda in het jaar 1620 tussen de twintig en vijfentwintig onderwijsinstellingentelde, moeten we ons bedenken dat veel daarvan particulier en dus te duur voor de gemiddelde Gouwenaar geweest zijn. De meeste kinderen gingen zo snel mogelijk aan het werk, waardoor Gouda in de eeuwen die volgden een kwalijke reputatie op het gebied van kinderarbeidzou opbouwen. Ook in kwalitatief opzicht was het na de Reformatieover het algemeen slecht gesteld met het onderwijs en Gouda vormde daarop geen uitzondering. Zo lezen we in 1605 dat een Goudse kuiperszoon tot onderwijzer
11
gebombardeerd werd omdat hij door "quaeden ganck en lammicheyt" geen andere bron van inkomsten had. Een derde gevolg van de Reformatie was de grote onverdraagzaamheid op godsdienstig gebied. Hoewel Gouda een beruchte dwarsligger op het punt van de leerstellingen van de hervormingsgezinden was, kwam er in 1621 toch een decreet dat bepaalde dat voortaan niemand als onderwijzer zou worden toegelaten, tenzij hij een verklaring ondertekende waarin hij of zij beloofde "dat wij nyet en zullen leeren onstichtelicke boucken ofte zulcke, dye strijdich zijn tegen de leere der gereformeerde kercke". De lijst telt twintig namen. Twee onderwijzers wergerden te tekenen, een derde werd enige maanden later uit de stad verbannen omdat hij het niet kon laten de jeugd de "pauselicke superstitiën" te onderwijzen. Tegenover dit decreet staat het gegeven dat Goudse ouders, die niet wilden dat hun kinderen het calvinistische gedachtengoed onderricht kregen, hun kroost vrijwel ongestoord naar de zogenaamde kloppenscholen konden sturen. Die dankten hun naam aan de vrouwen die er les gaven, de 'klopjes', geestelijke zusters die celibatair leefden zonder een kloostergelofte afgelegd te hebben. Omdat de oorlogshandelingen de Luikse universiteit onbereikbaar hadden gemaakt, ontstond er behoefte aan zo'n instelling in de noordelijke Nederlanden. In 157 4 deed Gouda een serieuze poging om de eerste Noordnederlandse universiteit binnen zijn muren te halen. De stad was echter kansloos en het verzoek werd niet eens serieus in overweging genomen. De eer ging naar Leiden, waar de universiteit in 1575 zijn deuren opende. Men neemt wel aan dat Gouda's halfslachtige opstelling in de politieke en religieuze troebelen van die tijd debet is geweest aan die mislukking. De Grote School bleef dus de hoogste onderwijsvorm in de stad en ontwikkelde zich verder tot een instelling waar leerlingen in de eerste plaats werden voorbereid op een studie aan een hoge school of universiteit. In 1573 werd de school verplaatst naar de Groeneweg. Met de aanstelling van rector Paulus Traudenius in datzelfde jaar brak een nieuwe bloeiperiode aan en in 1666 was het vakkenpakket zo gemoderniseerd dat men trots van een gymnasium sprak. In het begin van de achttiende eeuw trad echter weer verval in. Omdat de Grote School geen enkel lager onderwijs meer gaf, besloot de vroedschap in 1681 eindelijk om kinderen vanaf acht jaar te laten onderwijzen in spellen, lezen en schrijven. Drie schoolmeesters werden aangesteld, maar van enig toezicht was geen sprake. Bovendien werd van hun diensten maar weinig gebruik gemaakt, want in de Goudse nijverheid konden kinderen al jong aan de slag op lijnbanen en in pijpenmakerijen. Hun verdiensten waren een welkome bijdrage aan het kleine gezinsbudget. Een tweede poging om het armenonderwijs te stimuleren ondernam de kerkenraad in 1739. Deze instelling bepaalde dat men alleen nog armen zou ondersteunen die hun kinderen naar de Armenschool stuurden. Tegelijk
12
werd de leeftijd, waarop een kind werd toegelaten, verlaagd naar vijf jaar. Omdat ook dit nauwelijks effect sorteerde, kwam mr. L. Quarles, president van het bestuurscollege van de Latijnse School, in 1764 met het voorstel een openbare armenschool op te richten in de Looihal, de voormalige kapel van het klooster van de Collatiebroeders aan de Jeruzalemstraat. Zijn idee kreeg grote bijval van zijn medebestuursleden, de Aalmoezeniers en de Diaconie, maar door verdeeldheid onder de burgemeesters werd het verworpen. Pas in 1816, een halve eeuw later, toen de situatie nog altijd even erg was, werd eindelijk de Stadsarmenschool geopend in de oude school van het voormalige Heilige Geestweeshuis. Kinderen van onvermogende ouders in de leeftijd van zeven tot vijftien jaar genoten hier klassikaal onderwijs. Intussen waren er ook minvermogende ouders die niet voor de Armenschool in aanmerking kwamen, maar evenmin een van de particuliere burgerscholen konden betalen. In 1831 werd een voorstel ingediend om te komen tot een gemeenteschool voor deze kinderen die tussen wal en schip vielen, een zogenaamde tussenschool. In 1837 kwam die er aan de Keizerstraat. Ook ging de stad over tot stichting van openbare burgerscholen en rond het midden van de eeuw telde Gouda ongeveer vijftien scholen, waarvan vier openbare. Van de ongeveer vijftienhonderd leerlingen genoten er zo'n zeshonderd gratis onderwijs. Een sterke groei maakte het onderwijs kort na 1900 door toen de leerplicht van kracht werd. Dat gebeurde nogmaals in 1 920 toen de Schoolstrijd gestreden was en een nieuwe wet op het lager onderwijs de volledige gelijkstelling van de openbare en bijzondere scholen regelde. Gouda telde op dat moment, afgezien van de vele instellingen voor bijzonder onderwijs, een twaalfklassige Stadsarmenschool, een dito Stadstusschenschool en vier openbare burgerscholen, twee voor jon-
Klassenfoto van de zesde klas van de Openbare School nr. 7 aan de Eerste Schoolstraat, genomen in 1932 of 1933. In de linkerrij, van voor naar achter: Andries Holthuizen, Boud de Mink, Simon Kielliger, Piet Prevoo, Jan Ernst en Wim Verkerk;in de middenrij: Rika van Eysden, Neeltje Prevoo, Mien Kwinkelenberg, Fietje Leeflang, Rina de Morree, Clara (?) Sanders, Thomas Brink en onbekend; in de rechterrij: Maartje ?, Mien Slont, Bep Postma, Annie van Bergen, Mien Luijnenburg, Corrie Kamps, Corrie Ronde/tap en onbekend. Achterin de klas staat het hoofd van de school, de heer C.J. de Ruwe.
gens en twee voor meisjes. Met ingang van 1 januari 1921 waren er in plaats daarvan acht zesklassige scho-
len voor lager onderwijs, een MULO voor jongens en drie ULO's, een voor jongens en twee voor meisjes. De acht lagere scholen werden van elkaar onderscheiden door cijfers, de drie ULO's door letters, de zogenaamde nummer- en letterscholen.Van lieverleekregen al deze scholen echte namen. Daarnaast kwamen als gevolg van de gelijkstellingvan het openbaar en bijzonder onderwijs de scholen op levensbeschouwelijke grondslag plotseling sterk op. Ook in Gouda zien we in de jaren twintig tal van nieuwe scholen gesticht worden en instellingen,die hun onderkomens ontgroeid zijn, verhuizen naar panden die andere scholen hebben achtergelaten. Intussen was er eindelijk ook iets gebeurd op het gebied van het beroepsonderwijs. Tot in de negentiende eeuw ontbrak dat geheel. In 1834 was de Stadsteekenschool de eerste instelling die in de behoefte aan geschoolde arbeiders voorzag. Behalve aan handtekenen werd hier aandacht besteed aan technisch tekenen, bouwkunde en rekenkunde. Later was er ook een vakgerichte boetseercursus ten behoeve van de aardewerkindustrie. Deze school zou leiden tot de oprichting van de Ambachtsavondschool en de Ambachtsschool, waaruit uiteindelijk het hele latere technische en beroepsonderwijs zou voortkomen. In de Tweede Wereldoorlog moesten de nodige scholen ontruimd worden. Men trachtte overal zo goed en zo kwaad als het ging de lessen voortgang te laten vinden, maar toen op 15 mei 1945 het onderwijs hervat werd, kregen veel leerlingenvan de zesde klas zonder examen hun diploma uitgereikt, terwijl andere leerlingen voorwaardelijk een klas bevorderd werden. De periode na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door nieuwbouw, schaalvergroting en modernisering. Veel scholen verlieten de binnenstad. Vooral in de omgeving van de Groen van Prinsterersingel ontwikkelde zich een concentratie van onderwijsinstellingen, die de naam Mammoetbuurt gekregen heeft. Twee eeuwen schoolarchitectuur Tot ongeveer 1800 werden scholen ondergebracht in al of niet aangepaste woonhuizen of andere gebouwen. Van een echt schoolgebouw was zelden sprake. De geheel in steen opgetrokken Latijnse School in Gouda was zo'n uitzondering. In 1454 werd het voltooid, een paar jaar na het stadhuis dus. Waarschijnlijkbevatte het een aantal grote ruimten waar les gegeven werd. Doorgaans zaten kinderen van verschillende leeftijden door elkaar in één zo'n vertrek. Soms zaten ze op banken, niet zelden echter ook gewoon op de grond in het stro. Daar leerden zij hun lessen en maakten oefeningen. De onderwijzer handhaafde de orde, riep leerling voor leerling bij zich, overhoorde het geleerde en gaf persoonlijk onderricht. Klassikaal onderwijs was weliswaar niet geheel onbekend, maar werd pas met de eerste onderwijswetgeving, dus na 1801, gemeengoed. Dat betekende nog niet dat
elke klas ook zijn eigen lokaal kreeg, zeker op het platte-
land niet, raar het bracht wel structuur in de inrichting. Het klaslo:kaal kreeg een voor- en achterkant en de leerlingen kw , men in ordelijke rijen voor het schoolbord te zitten. Dat betekende dat niet meer zomaar elke ruimte voor het onderwijs gebruikt kon worden. Bovendien begon de loverheid eisen te stellen aan zaken als hygiëne en Jichjinval. In de eerst/, e helft van de negentiende eeuw verschenen de eerste artikelen over het ideale schoolgebouw en werden ook de eerste schoolgebouwtjes neergezet. Het ging vooralsnoq om het lager onderwijs, want de Latijnse scholen zetten op dat moment nog gewoon hun tradities voort. In Gouda verrees in 1837 het eerste echte schoolgebouw Jan de Keizerstraat, maar net als de Latijnse School is nu verdwenen. Het dichtstbijzijnde vroege 1dat schoolgebouw in de omgeving staat in Montfoort ten oosten var de kerk en dateert uit 1823. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde zich de school zoals de meesten van ons die wel vertrouwd zJI zijn, de zogenaamde gangenschool. Tot de kenmerken van deze vaak bakstenen gebouwen behoren de strenqe soberheid, de symmetrische aanleg, de centrale irgangspartij, de indrukwekkende trappenhuizen, de regelmatige ordening van de hoge ramen en de ligging vap de lokalen aan lange gangen. Het klaslokaal met het schoolbord als oriëntatiepunt was in korte tijd zo vanzelfspri-ekend geworden, dat niemand zich meer een andere Oflossing kon voorstellen. Twee van de meest typerende voorbeelden in Gouda zijn de Klaas de Vriesscho:01 (1884) en de Sint-Aloysiusschool(1901). Op beide .gebouwen komen we in de wandelroute terug. Eenmaal [ontwikkeld hield de symmetrische gangenschool heel lang stand en ook buiten de binnenstad zijn ze te vil ,den, zoals de voormalige Rijks Hogere Burgerscj1ool (1916) en de Julianaschool uit de jaren dertig. Beide gebouwen staan aan de Burgemeester Martenssjngel.Ook langs de route van de schoolbus is een laat ~oorbeeld van dit type te zien, namelijk NieuwBurgvlieft (circa 1920) aan de A.G. de Vrijestraat. De school vdrrees hier onder de naam Centrale Kopschool voor Lag~r Onderwijs toen dit deel van de Karnemelk-
De Centra1JKopschool aan de A.G. de Vrijestraatkort na de oplevering rond 1 ~20. Tegenwoordig heet de school Nieuw Burgvliet.
13
sloot nog nauwelijks bebouwd was. Ook hier weer die soberheid, de regelmatige kadans van hoge ramen en de symmetrische geleding van de voorgevel. Maar de overhangende dakgoot, de vorm van de ingang in de zijgevel en de sierbanden van staand metselwerk kondigen reeds een nieuwe stijlperiode aan. In de periode tussen de twee wereldoorlogen ontwikkelde de sobere gangenschool zich in handen van de geniale architecten van de Amsterdamse School en de Nieuwe Zakelijkheid en de niet in een hokje te plaatsen W.M. Dudok (1884-1974) tot monumentale bouwwerken. Kenmerkend was het speels samenvoegen van de bouwmassa's waardoor de strakke symmetrie werd doorbroken. In deze periode ontstonden juweeltjes van schoolarchitectuur.Hilversum,waar Dudok gemeentearchitect was, werd zelfs een waar bedevaartsoord voor schoolarchitecten. Ook Gouda kent een aantal mooie voorbeelden uit die tijd. Het mooiste voorbeeld van een school in de stijl van de Amsterdamse School is de Goudse Praktijkschool of Kadeschool aan de Elisabeth Wolffstraat. Ook deze school ligt aan de busroute. In 1930 kreeg architect H. de Meer opdracht van de gemeente om een ontwerp te maken. Hij maakte een gebouw waaruit de symmetrie volkomen verdwenen was, met een zeer markante entreepartij en met hoge ramen die veel licht toelaten. De vele ronde vormen wekken de indruk dat de bouwmaterialen in de handen van de architect kneedbaar zijn geweest. Tegenwoordig zit hier een school voor voortgezet speciaal onderwijs en praktische vorming.
De zogenaamde Kadeschool aan het eind van de Eerste Kade, gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School in 1937.
Gouda kent ook een schoolvoorbeeld van Nieuwe Zakelijkheid in de voormalige Ambachtsschool aan de Graaf Florisweg, daterend uit 1932. Gekozen werd voor een licht en luchtig concept met grote stalen vensterpartijen van architect J. Duijnstee. Karakteristiek is de traptoren in de rechterhoek van het gebouw. Een comité van oud-leerlingen schonk ter gelegenheid van de opening een drie verdiepingen hoog gebrandschilderd glas in een
14
De voormalige Ambachtsschool aan de Graaf Florisweg, gebouwd in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid,kort na de oplevering in 1932.
van de trappenhuizen. Ook in een van de zijvleugels bevindt zich een glas-in-loodraam. Andere waardevolle details in het interieur zijn twee tegeltableaus van Goedewaagen en de nog in originele staat verkerende conciërgeloge met gebogen vensterpartij in de hal. Dit jaar heeft de voormalige Ambachtsschool, inmiddels Delta College geheten, het pand aan de Graaf Florisweg overigens verlaten en komend leerjaarzullen in dit pand onder de naam LOC onder andere de Stichting Volwasseneneducatie Midden-Holland Roosje Vos en het Gouwe College onderdak vinden. Hoe nieuw en vooruitstrevend beide schoolgebouwen uiterlijk ook oogden, het waren nog altijd gangenscholen. Alleen experimentelescholen als die van Montessori en het Jenaplan, die geheel of gedeeltelijk met het klassikale onderricht braken, wisten al vroeg aan het vaste architectonische recept van dit schooltype te ontsnappen. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd de kritiek op het passieve klassikale onderwijs algemener en de gangenschool, ooit symbool van de vooruitgang, werd het symbool van een conservatief onderwijssysteem. Maar een ideaal alternatief kwam niet voorhanden en de gangenschool is een dominant gegeven in de schoolarchitectuur gebleven. Ook de zogenaamde halschool, waarbij de lokalen en andere vertrekken om een centrale hal of aula gegroepeerd zijn, die van de begane grond tot de bovenkant van de verdiepingen reikt, is in wezen niet meer dan een afgeleide variant van de gangenschool. Als oorzaak van de onuitroeibaarheid van ruimtelijke indeling noemt men de conservatieve aard van het onderwijssysteemzelf, maar vooral de verstikkende weten regelgevingrond de scholenbouw. Pas met de inwerkingtreding van de Wet op het Basisonderwijs in 1985 kwam er meer bouwvrijheid en sinds begin 1997 hebben de gemeenten en de scholen het scholenbouwbeleid volledig in eigen hand. Men hoopt nu dat deze vrijheid vruchtbaar zal blijken te zijn.
Wandelroute
Zoals elk jaar start de route bij het stadhuis op de Markt. Voor we op pad gaan, wijzen we op de (A) schoolbus die alleen op Open Monumentendag op gezette tijden van Achter de Waag vertrekt en een route rijdt langs drie zeer interessantescholen buiten de binnenstad. Aan de oostzijde van de Markt staat meteen al het eerste gebouw op onze wandelroute, (1) Arti Legi op nummer 27. In 1407 kocht de stad, overtuigd van het nut van gedegen onderwijs, voor vijfendertig gouden Engelse nobels van Lauwe Jacobsz. diens "huus in den Regenboghe, daer een scoel of ghemeact is". In 1453 en 1454 werd het verbouwde woonhuis vervangen door nieuwbouw in steen. Met inbegrip van een open plaats strekte de school zich uit tot aan de Zeugstraat. De vernieuwde school had veel succes en trok veel kinderen van buiten de stad. Zelfs meisjes werden toegelaten, maar nog in dezelfde eeuw lijkt de belangstellingvan het stadsbestuur voor het onderwijs weer af te nemen, want van de speciaal voor de meisjes aangetrokken ondermeester horen we al spoedig niets meer. Ook Erasmus (1469-1536) ging vanaf zijn vierde jaar naar de Grote School waar op dat moment zijn oom Pieter Winckel, onderpastoor van de SintJanskerk, de scepter zwaaide. Door concurrentie van de sterk opkomende particuliere burgerscholen met hun meer op de praktijk van het dagelijks leven afgestemde vakkenpakket liep het aantal leerlingen aan de Grote School sterk terug totdat in 1521 de jonge rector Petrus Nannius de school nieuw leven inblies. Hij paste het onderwijs aan aan de humanistische ideeën van zijn tijd, verving het middeleeuws Latijn door klassiek Latijn en schotelde zijn leerlingen nu ook Grieks voor. Ook de bestudering van de klasieke Griekse en Romeinse auteurs kreeg veel aandacht. Naarmate het lager onderwijs meer in handen van particuliere bijscholen kwam, veranderde de Grote School van lieverlee in een exclusieve opleiding die een kleine elite voorbereidde op een studie aan een universiteit. De naam Latijnse School raakte in zwang en het leerlingenaantal klom naar bijna tweehonderd, maar zakte in het schooljaar 1563-1564 plotseling naar vijfenzeventig.Ook het gedrag van de leerlingen gaf toen reden tot klagen: zij maakten zich schuldig aan "ongereghelicheyt", hadden "quade manieren" en de hinderlijke gewoonte om in school te kaatsen. Waarschijnlijkzien we hier de neerslag van de grote politieke onrust van deze tijd. Als gevolg van de Hervorming werden de directe banden tussen de School en
de kerk verbroken. De laatste katholieke rector kreeg in 1573 zijn ontslag, waarna de school verhuisde naar het leegstaande Cellebroederskloosteraan de Groeneweg.Daarzullenwe straks het vervolg van de geschiedenis van de Grote School vertellen. Het vrijgekomen schoolgebouw aan de Markt werd herbestemd tot artilleriemagazijn.In 1611 werd er het Boterhuis gevestigd en twee jaar later kwam er een markthal voor de verkoop van boter, hennep, kaas en manden. In 1853 viel het pand onder de slopershamer en in 1855 werd de huidige nieuwbouw voltooid. Op de begane grond vestigde zich het kantongerecht dat in 1972 naar de Oosthaven verhuisde. Op de bovenverdieping kwam de Stadsteekenschool die al in 1834 was opgericht, maar tot dan geen vast onderkomen had. De school was bedoeld om handwerkslieden gratis tekenlessen en nijverheidsonderwijs te geven. De nadruk lag op bouwkundig en modeltekenen. De cursus duurde vier jaar en werd op vier avonden in de week gegeven. Omdat Gouda een belangrijk aardewerkcentrum was, startte men later ook met een boetseercursus. In 1869 vond de Stadsteekenschool een gedeeltelijke voortzetting in de Ambachts-avondschool aan de Houtmansgracht en in 1910 in de Ambachtsschool aan
De Stadsteekenschool de vorige eeuw.
op de verdieping van Arti Legi aan het eind van
15
het Paradijs. In de achterbouw van Arti Legi aan de Zeugstraat werd ook een school gevestigd die al enige tijd bestond, namelijk de Stadsmuziekschool. In 187 4 kwam op de bovenverdieping het Museum van Oudheden, de voorloper van het huidige Stedelijk Museum 'Het Catharina Gasthuis'. Tegenwoordig is in Arti Legi het kantoor van de WV Gouda te vinden. We lopen naar rechts langs de gevelwand van de Markt in de richting van de Korte Tiendeweg en gaan daar de eerste weg rechtsaf, de Koster Gijzensteeg in. Aan het eind gaan we linksaf, Achter de Kerk op in de richting van de Lange Tiendeweg. Op nummer 2 van die weg, op de hoek met Achter de Kerk, stond voor zover bekend de eerste parochieschool van de stad. In 1366 wordt de school voor het eerst vermeld, maar mogelijk was hij ouder of was er nog een voorganger die we niet kennen. In 1361 was de binnenstad immers grotendeels in de as gelegd door een stadsbrand. In elk geval stond de school dichtbij de kerk waarmee hij een nauwe band onderhield. Jongens kregen hier les in kerklatijn en zang. Daar leerden ze niet alleen wat van, maar daardoor konden ze ook het kerkkoor versterken. Dat het inderdaad zo werkte, vertelt ons lgnatius Walvis: "graaf Ghuy (van Blois) beval de Stads Schoolmeester in 't jaar 1393 vier
matelijke (maatvaste)Clerkens die zingen konden uijt de school toe te senden in de Parochiekerk om de weekelijkse Misse, ter eere van den H. Geest ( ... ) te helpen zingen". In 1407 verhuisde de school naar de Markt waar we zojuist stilstonden. Nog jarenlang werd dit laatste stukje van de Tiendeweg aangeduid als "die steghe daer die schole plach te staen", ook al waren al omstreeks 141 0 de school en acht andere huiservenopgekocht om het kerkhof van de Sint-Janskerk uit te breiden. We lopen een eind de Lange Tiendeweg op, gaan linksaf de Vogelenzangen meteen weer rechtsaf het Paradijs in. De oorsprong van de naam is niet geheel duidelijk, maar kan evengoed lovend als cynisch bedoeld geweest zijn. In elk geval ziet het er tegenwoordig weinig paradijselijk uit en dat geldt vooral voor het hoekpand rechts. Onze belangstelling gaat uit naar de uitbreiding van het politiebureau uit 1989 en de verder onbebouwde ruimte aan de linkerkant van de straat. Hier stond vanaf 191 O het gebouw van de (2) Ambachtsschool. 1
De stadstekenscholen zoals die in Arti Le~i beantwoordden duidelijk niet aan de behoeftr die het bedrijfsleven aan de theoretische en praktische vorming van werknemers stelde. De burgeravondscholen, waarvan Gouda er sinds 1867 ook een had en die zo nog ter sprake zal komen, voldeden evenmin. Vanuit het particulier initiatief kwam het daarom in 1909 tot de oprichting van de Vereniging 'De Ambachtsschool' die zich de stichting van een nijverheidsschool en vakcursussen ten doel stelde. Aanvankelijk waren de Goudse werkgevers
16
De voormalige Ambachtsschool aan het Paradijs kort voor de sloop rond 1988.
maar moeilijkte overtuigen van nut en noodzaak hiervan en niet weinigen waren zelfs faliekant tegen. Zij waren van mening dat jongens het vak maar in de werkplaats moesten leren en niet uit boekjes. Zij vonden een ambachtsschool "een ziekelijke philantropische inrichting, waar men geen werklieden, maar verwaande, onbruikbare mensen vormt". Toch kwam de school er al in 1910, gebouwd door H.J. Nederhorst naar een ontwerp van L. Koole. Hoewel men in het begin nog wel eens twijfelde, bleek hij uiteindelijkzeer succesvol. De start met een directeur, zes leraren en maar 36 leerlingen was moeilijk. Men ging echter stug door met de opleidingen in lijnen vaktekenen, handtekenen, smeden, timmeren, verven, pottendraaien, machinebankwerken en meubelmaken. De leerlingen aan deze 'ziekelijke philantropische inrichting' gingen 's zomers van zeven uur 's morgens tot half acht 's avonds naar school en hadden maximaal twee weken vakantie per jaar. Toen de ondernemers in en om Gouda merkten dat leerlingenvan de Ambachtsschool hun ongeschoolde vakbroeders ver achter zich lieten,stelden zij hun mening bij en de school werd alsnog een groot succes.
In 1932 kon dan ook al de nieuwbouw aan de Graaf Florisweg zijn deuren openen (zie inleiding). In 1950, toen de school veertig jaar bestond, nam men een tweede gebouw aan de Groen van Prinsterersingel in gebruik, bij welke gelegenheid de naam werd omgezet in Lagere Technische School. Tegenwoordig spreken we van de scholengemeenschap voor beroepsonderwijs Delta College Gouda. In de oude Ambachtsschool aan het Paradijs was ook de Gemeentelijke Middelbare Handelsavondschool te vinden. Nadien hebben er nog verschillende scholen onderdak genoten, waaronder een BLO. Ook het Sint-Antoniuscollege schreef hier van 1949 tot 1961 zijn eerste geschiedenis en een van de laatste instellingen in het gebouw was de GaWaLo, een school voor het gas- water- en loodgietersbedrijf. Van het symmetrische gebouw in neorenaissancestijl is sedert de sloop in 1987 of 1988 geen steen meer over. Hoewel ... het plaatselijke politiekorps drukte de brievenbus achterover en maakte er ter gelegenheid van de opening van hun uitbreiding een soort herinneringsplaquette van. De Archeologische Vereniging Golda sleepte de twee kolossale bekroningen van de trapgevels met de opschriften 'Anno' en '1910' weg. Alweer enige jaren sieren ze de entree van het onderkomen van de amateurarcheologen in de Catharinatuin. Wie sentimentele herinneringen aan het schoolgebouw heeft, kan er dus toch nog iets van zien. We kijken nog even verder. Op de plaats van het hoofdgebouw van de politie aan de Houtmansgracht, opgeleverd in 1957, stond sinds 1869 het imposante gebouw van de Avondschool voor Ambachtslieden, ook wel Ambachtsavondschool of Burgeravondschool genoemd. De school was een eerdere poging om de Stadsteekenschool om te zetten in echt praktijkgericht onderwijs. De eclectische stijl ervan vertoonde veel overeenkomsten met die van Arti Legi. Het schooltype was echter geen onverdeeld succes omdat de leerlingen na een lange werkdag weinig voelden voor schoolbezoek en omdat de lessen niet aansloten op de praktijk. Veelzeggend is dat een stadsgids uit 1923 vermeldt dat hier "aanstaande ambachtslieden de theoretische kennis voor hun vak kunnen verzamelen". Tot de vakken behoorden tekenen, boetseren, boekhouden, meetkunde, werktuigkunde en bouwkunde. Nog veelzeggender is dat in het bestuur van de school de belangrijkste oprichters van de Ambachtsschool aan het Paradijs zaten. Wanneer de school werd opgeheven, hebben we niet kunnen achterhalen. In elk geval werd het gebouw in 1954 afgebroken om plaats te maken voor het helaas heel wat minder stijlvolle politiebureau. Op de andere hoek van het Paradijs en de Houtmansgracht stonden de conciërgewoning en bijgebouwen
van de Rijks Hogere Burgerschool die we nu aan de voorzijde gaan bekijken. We gaan tweemaal rechtsaf de Houtmansgracht en daarna de Lange Tiendeweg op en staan stil bij het imposante gebouw van de voormalige (3) Sint-Jorisdoelen op nummer 79-105.
"Onder de aanzienlijkste gebouwen behoort zeker nog de Doelen met haar ruime zalen en eene beplante laan achter het gebouw" lezen we in een stadsbeschrijving van 1843. Het Goudse schuttersgilde van Sint Joris was er toen al sedert 1795 uit en nadien had het gediend als kazerne. Waarschijnlijktot in 1841, het jaar waarin de nog bestaande Kazerne aan de Agnietenstraatwerd verbouwd en uitgebreid. Vanaf 1849 diende de Sint-Jorisdoelen als onderkomen voor het gymnasium en vanaf 1865 tevens voor de Rijks Hogere Burgerschool (RHBS). Van het gymnasium kwamen we eerdere vestigingen tegen aan de Lange Tiendeweg en de Markt. In 1573 betrok de school een kloostercomplex aan de Groeneweg en vandaar kwam men in 1849 hier terecht. Bij die gelegenheid introduceerde men opnieuw de naam gymnasium in plaats van Latijnse School. De term gymnasium was in 1666 voor het eerst gebruikt, maar Latijnse School was toch de gebruikelijke aanduiding gebleven. Om aan de vraag naar hoger, maar meer maatschappijgericht onderwijs te voldoen, werd eveneens in 1849 een Tweede Afdee/ing opgericht. Ondanks aanvankelijk succes van het vernieuwde en uitgebreide gymnasium kwamen er steeds meer klachten over wat men als een ongelukkige combinatie beschouwde. Na een verhitte discussie stond het bestuur op het punt de Tweede Afdeeling dan maar op te heffen,toen de gelegenheidzich voordeed op rijkskosten een driejarige Hoogere Burgerschool te stichten. Voorwaarde was dat de stad voor huisvesting zou zorgen. De stadsbestuurders pasten de inrichting van het doelengebouw aan, met name ten behoeve van het natuur- en scheikundeonderwijs. In 1865 ging die RHBS van start en het breed opgezette gymnasium verviel weer tot de vorm van de oude Latijnse School die slechts een paar lokalen gebruikte. In 1880, toen de Latijnse School nog maar zes leerlingen telde, werd hij opgeheven. De school werd omgevormd tot een pro-gymnasium, dat met drie leerlingen startte en in 1888 weer tot een 'echt' gymnasium met veel vakken. Voorwaarde daarvoor was wel dat een andere behuizing zou worden gevonden. Die betrok men in 1890 aan de Westhaven, waarover straks meer. Naar verluidt is lange tijd de straat met houten blokken bestraat geweest om de studierust te bevorderen.
17
,. 1<1a~
18
1. Art Legi 2. Paradijs 3. Sint-Jorisdoelen 4. Casimirschool 5. Streekarchiefdienst Hollands Midden 6. Huize Groeneweg 7. Sint-Aloysiusschool 8. Molenwerf 9 9. Muziekschool 10. Westhaven 24 en 25 11 . Oosthaven 12. West haven 52 13. Oosthaven 68 14. Pepertsraat 16E / Hoge Gouwe 31 15. Hoge Gouwe 103 / Raam 55 16. Nieuwehaven 308-312 1 7. De Slalom 18. Kerk van de Vrije Evangelische Gemeente 19. Leger des Heils A. Achter de Waag: vertrekpunt schoolbus B. Streekarchief: expositie over Goudse scholen C. Catharinagasthuis: achttiende-eeuws D. Schipperswachtlokaal:
schoollokaal
schippersschool in scène
E. Verzetsmuseum: expositie over scholen in de Tweede Wereldoorlog
19
De Sint-Jorisdoelen
kort na de eeuwwisseling. Het gymnasium was er toen al uit, de RHBS vertrok in 1916.
Na het vertrek van de RHBS naar de Burgemeester Martenssingel in 1916 trokken de Rijkskleischool voor de Klei- en Aardewerkindustrie, de Rijkslandbouwwinterschool, later Middelbare Landbouwschool, en het Keramisch Instituut van TNO in het doelengebouw. Aan de eerste instelling dankt het gebouw de naam Kleischool die het in de volksmond nog lange tijd gehad heeft. In 1967 verliet de laatste leerling het pand en begon een periode van leegstand en moedwillige verwaarlozing. In 1966 was het een rijksmonument geworden, maar het verpauperde snel. In 1969, 1970 en 1981 vroeg de gemeente een sloopvergunning aan. De bedoeling was om op deze plaats nieuwbouw voor C&A, later voor de AMRO-bank te realiseren, maar dat ging uiteindelijk niet door. Inmiddels is er veel veranderd. De Sint-Jorisdoelen werd in 1987 na restauratie opgeleverd en huisvest nu een praktijk voor fysiotherapie en vijf appartementen. We vervolgen onze weg via de Geuzenstraat, schuin tegenover het doelengebouw, gaan aan het eind daarvan rechtsaf en komen via de Koepoort op de Groeneweg. Onze belangstelling gaat uit naar de (4) Casimirschool die een groot deel van het terrein tussen de Geuzenstraat en de Groeneweg in beslag neemt.
20
De geschiedenisvan deze school gaat terug tot 1923 toen hij werd opgericht door de Vereniging voor Neutraal Bijzonder Onderwijs voor Gouda en Omstreken. Deze kwam voort uit particulier initiatief van ouders die ontevreden waren over het openbaar onderwijs zoals dat bij de Lager Onderwijswetvan 1920 was geregeld. De school verving twee Eerste Burgerscholen,namelijk die voor jongens die eerst op deze plek aan de Groeneweg gevestigd was geweest en die voor meisjes aan de Nieuwehaven. Dit waren zogenaamde zevenklassigeULO-scholen,waar vanaf de vierde klas in het Frans werd onderwezen. Beide scholen genoten een goede reputatie en die wenste men na de fusie te handhaven. In 1924 opende de nieuwbouw zijn deuren onder het opschrift 'Bijz. School voor Neutraal L.O. en U.L.O. Onderwijs'. Een hele mond vol en de Gouwenaar hield het dan ook op de Neutrale School. Tegenwoordigzit over dat opschrift een bordje met de nieuwe naam getimmerd. Waarschijnlijkin 1957 werd de school namelijk vernoemd naar Rommert Casimir (1877-1957), een Nederlands opvoedkundige van naam en stichter van het Eerste Nederlands Lyceum in Den Haag in 1909. De weinig uitgesproken bouwstijldraagt kenmerkenvan zowel de Nieuwe Zakelijkheidals de AmsterdamseSchool.
De Groeneweg rond 1980 met links de Casimirschool, rechts de Klaas de Vriesschool en links op de achtergrond de voormalige Latijnse School.
Tegenover de Casimirschool staat aan de andere kant van de straat alweer een volgend gebouw dat goed als schoolgebouw herkenbaar is, al is het niet meer als zodanig in gebruik. Het gaat om de (5) voormalige Klaas de Vriesschool (Groenweg 30). Op het grote terrein tussen de Jeruzalemstraat, de Patersteeg en de Groeneweg, dus waar nu het streekarchief en het Wallenbergplantsoente vinden zijn, stond tot 1943 het nog vrijwel intacte kloostercomplex van de Collatiebroeders. Na de Reformatie namen de Heilige Geestmeesters er hun intrek en vestigden er een tehuis voor Goudse weeskinderen. Op een terrein aan de andere kant van de Patersteeg had het SintMargrietklooster gestaan en hier werd, na de verwoesting ervan in 1572, vanaf 1599 stukje bij beetje het nog bestaande complex gebouwd door de Aalmoezeniers. Hier werden armen, maar ook wezen opgevangen, maar dan van buiten de stad. Om de verwarring tussen de twee instellingen voor wezen naast elkaar nog wat groter te maken, verwierven de Aalmoezeniers in 1599 het 'molkenhuis' (koestal) van de Heilige Geestmeesters en richtten dat in als weefatelier,zodat hun pupillen weeflessen konden krijgen om werk te kunnen vinden in de lakennijverheid.Uiteraard werd ook godsdienstonderwijs gegeven en dat men dat toen het belangrijkste vond, moge blijken uit de gevelsteen die nog in de Catharinatuin bewaard wordt. We zullen hem nog tegenkomen. De plaats van het molkenhuis is niet met zekerheid bekend, maar waarschijnlijkbetrof het de vleugel langs de Patersteeg. In de achttiende eeuw kwam in deze weefschool voor armen een Franse jufferschool. In 1812 fuseerden de twee liefdadigheidsinstellingenter weerszijden van de
Patersteeg tot het Verenigd Wees- en Aalmoezeniershuis. In 1816 kwam de eerste Stadsarmenschool "in de oude school van het voormalige Heilige Geestweeshuis aan de Groenewegzijde". Het is echter twijfelachtig of hiermee wederom de oude school in het molkenhuis bedoeld wordt. De locatie was aanbevolendoor de Commissie van Fabricage (Gemeentewerken) "als zijnde het zelve ruim en lugtig, het welk voor de armoede noodzakelijk is, terwijl bovendien dit lokaal (7 ,5 x 16,5 m) volgens ondervinding zeer gemakkelijk is warm te stoken". Daarnaast waren er twee vertrekken van 3,5 x 5,5 m, waarvan er een bestemd was voor de onderwijzer en de andere voor de kinderen "zoo tot reiniging, als andere behoeften". In de tweede helft van de negentiende eeuw verrees langs de Patersteegde huidigevleugel.Aan de schoolpleinzijde is hij gepleisterd en van grote ramen voorzien. Het is niet duidelijk of dit toen vervangende nieuwbouw was of een uitbreiding. In elk geval werd het in 1993 uit kostenoverwegingen en 'bij gebrek aan architectonische kwaliteit' afgebroken en in exact dezelfdevorm herbouwd.
De voormalige Klaas de Vriesschoolaan de Groeneweg.
21
In i 884 werd aan de Groenewegzijde van het kloosterterrein de Openbare Lagere School nr. 1 gebouwd, vanaf de jaren dertig Klaas de Vriesschool geheten. De identiteit van Klaas de Vries blijkt voor iedereen een raadsel te zijn. Zelfs onder de (ex-)gebruikers van het gebouw hebben we niemand kunnen vinden die ons kon vertellen wiens herinnering door deze naamgeving levend gehouden had moeten worden. Blijkens de gevelstenen met het jaartal 1884 werd dit schoolgebouw naar een ontwerp van stadsbouwmeester Burgersdijk een jaar na de oprichting in gebruik genomen. De vleugel langs de Patersteeg werd daarbij ingepast, waardoor een grote school met een L-vormige plattegrond ontstond. Behalve in de Patersteeg bevond zich een ingang aan de Jeruzalemstraat: het schoolplein was via een poortje tussen de afgebroken Looihal en de nog bestaande woning van het schoolhoofd naast de Jeruzalemkapel bereikbaar. Op het schoolplein achter de gebouwen staat nog het vrijstaande gymnastieklokaal. De gevel van de school langs de Groeneweg had oorspronkelijk twee trapgevels, maar die werden in 1954 vervangen door de huidige tuitgevels, waarmee het gebouw veel van zijn charme verloor. De stijl is typerend voor de schoolarchitectuur aan het eind van de negentiende eeuw met zijn symmetrische opzet en sobere neorenaissancestijl. Van het interieur is vrijwel niets over. Nadat de Klaas de Vriesschool en het hier eveneens gevestigde kleuterschooltje De Kabouter het complex verlaten hadden, bood het van 1967 tot 1977 tijdelijk onderdak aan het gemeentearchief en de Librije. Daarna was onder andere de Stichting Volwasseneneducatie MiddenHolland Roosje Vos er te vinden. Na een ingrijpende verbouwing keerde het archief, inmiddels Streekarchiefdienst Hollands Midden geheten, in 1994 terug. Vanaf 13 september is ter gelegenheid van Open Monumentendag in de entreehal een (B) expositie over onderwijs in Gouda te zien. Wat de rest van het kloostercomplex betreft, dit werd in 1943 helaas afgebroken en daarmee verloor Gouda een volstrekt unicum. Het was namelijk een van de laatste en meest complete middeleeuwse stadskloosters van Nederland en had na restauratie en museale herbestemming na de Janskerk en het stadhuis de derde toeristische attractie van de stad kunnen zijn en een trekker van de eerste orde. Tijdens de sloop werden in de muren zelfs nog zeer zeldzame meesterproeven, examenstukken van metselaarsgezellen ontdekt. Het nieuwe hoofdpostkantoor dat hier gepland was, kwam er nooit en op de plaats van het klooster vinden we nu het Raoul Wallenbergplantsoen.
22
Wederom hoeven we maar enkele stappen te doen op weg naar het volgende schoolgebouw, (6) de voormalige Latijnse School in 'Huize Groeneweg' (Groeneweg 31-33) Andere lokaties van deze instelling zagen we al aan de Lange Tiendeweg en de Markt. Maar ook in wat wij nu kennen als Huize Groeneweg is deze school tweeënhalve eeuw gevestigd geweest. Oorspronkelijk was dit complex in de Middeleeuwen gebouwd als klooster voor de Cellebroeders. Als gevolg van de Reformatie moesten zij hun klooster in 1573 verlaten, waarna de stad de gebouwen confisqueerde om er de Latijnse School te vestigen. Eerst werd er
De voormalige Latijnse School aan de Groeneweg. Ter plaatse van de auto bevindt zich het toegangspoortje met Latijns opschrift dat aan de school tierinnert.
van 1573 tot 1579 ingrijpend verbouwd waardoor van het oorspronkelijke grondplan van het klooster niet veel overbleef. Al spoedig na de hervatting van de lessen kwam de school tot grote bloei en in 1593 was het leerlingenaantal weer terug op de oorspronkelijke tweehonderd. Dat was vooral de verdienste van rector Paulus Traudenius en diens zonen. Van de belofte om een deel van de arme leerlingen op te vangen kwam echter niet veel terecht en de Latijnse School ontwikkelde zich verder tot een school voor de elite van de stad. Voor een tweede bloeiperiode zorgde de markante Jacobus Tollius. Hij vernieuwde het schoolreglement, introduceerde de feestelijke halfjaarlijkse promotie van leerlingen en in 1666 was voor het eerst sprake van een gymnasium om de modernisering van het vakkenpakket te benadrukken. In het begin van de achttiende eeuw, vooral onder het rectoraat van Westerhovius, trad weer verval in en de glorietijden van Nannius, de Traudenii en Tollius zouden niet meer herleven. In 1849 verhuisde de school naar de Sint-Jorisdoelen.
Aan de schoolperiode herinnert onder andere nog de kamer met achttiende-eeuws goudleerbehang. Waarschijnlijk was dit in de tijd van de Latijnse School de kamer waar de scholarchen vergaderden, maar misschien was het in het dagelijks gebruik wel tevens de rectorskamer. Ook het toegangspoortje uit 1666 dateert uit de tijd van de Latijnse School en markeert wellicht een tweede verbouwing. De spreuk boven de deur wordt toegeschreven aan Tollius. Vrij vertaald luidt het opschrift: "Om eens tot steun, sieraad en bron van vreugde in het leven te zijn, vormen het Grieks en Latijn hier de nog ruwe geest". Dat klinkt ons nogal pretentieus in de oren, want sinds invoering van de Mammoetwet in 1968 is voor bijna geen enkele studierichting nog kennis van de Latijnse taal meer vereist. Op de vraag wat het nut van het leren van een dode taal is, kunnen dan ook nog maar weinigen antwoord geven en velen zijn overtuigd van de nutteloosheid ervan. Wij zouden tegenwoordig iets zeggen over computerlessen die onmisbaar zijn voor de voorbereiding op de maatschappij of zo. De historicus weet echter zeker dat men over driehonderd jaar ook om die waanwijsheid zal gniffelen. Nadat in 1849 de school naar de Lange Tiendeweg verhuisd was, vestigde men in Huize Groeneweg de Werkinrichting tot Wering der Bedelarij. De regenten daarvan vergaderden in de kamer met goudleerbehang, waaraan de ruimte zijn naam heeft overgehouden. We lopen nog een stukje verder de Groeneweg af en houden halt bij de huisjes met de nummers van 81 tot 91. Hier stond ooit het internaat voor "arme clercken", bekend als het Arme Fraterhuis. In 1475 schonk Armbout Gerytsz. zijn hier gelegen huis en erf aan de Collatiebroeders, waarvan we het kloostercomplex hierboven bespraken. De schenking was expliciet bedoeld om jongens van twaalf jaar en ouder van armlastige ouders in de gelegenheid te stellen klerikaal onderwijs te laten ontvangen. De leerlingen gingen op dezelfde wijze gekleed als de broeders en werden feitelijk voorbereid op het priesterambt en het kloosterleven. De lessen volgden zij aan de stadsschool aan de Markt. Zij woonden in het fraterhuis dat een eigen kapel had. De geestelijke leiding berustte bij de rector van de Collatiebroeders, die als procurator optrad en die werd bijgestaan door een broeder-repetitor en een broeder-kok. Als gevolg van de veranderde omstandigheden na de Reformatie namen de Heilige Geestmeesters de school in 1573 over. De kapel stortte al spoedig in en het vrijgekomen erf werd in 1599 door de stad aan particulieren verhuurd. Toch wordt deze plek op de stadsplattegronden van Braun en Hogenberg van 1585 en zelfs op die van Blaeu van 1649 nog aangeduid als "Arme Fraters".
We gaan rechtsaf de Walestraat in en voor we weer rechtsaf de Spieringstraat oplopen, gaan we even naar links, naar Spieringstraat 113. In de negentiende eeuw bevond zich hier een koetshuis met stal. Het geheel kwam in 1861 in handen van de gemeente en deze opende er een Openbare Gemeenteschool, die in 1906 nog eens werd verbouwd. Het is een goed voorbeeld van schoolarchitectuur van een kleine school van rond 1900. Voor een groot schoolgebouw keren we op onze schreden terug en gaan naar het andere einde van de Spieringstraat naar het grote gebouw van de (7) SintAloysiusschool op nummer 16 en 18.
Ter plaatse van de huidige Sint-Aloysiusschool stonden eeuwenlang de panden van zeepziederij 'De Hamer'. De geschiedenis van middeleeuwse zeepziederij tot wat tot voor kort een onderdeel van Unilever was, werd vorig jaar in Gouda in touw beschreven. In 1902 ruimden de gebouwen het veld voor een katholiek noodkerkje, toen de Sint-Josephkerk aan de Hoge Gouwe plaatsmaakte voor de nog bestaande Gouwekerk. Later vatte men het plan op om op de plaats van het noodkerkje een katholiekejongensschool te bouwen en architect C.P.W. Dessing, die in 1904 naar volle tevredenheid de bouw van de Gouwekerk had afgerond, werd uitgenodigd ook een ontwerp voor de school te maken. Al in 1 905 werd de eerste steen gelegd en een jaar later werd het gebouw na een mis in de Kleiwegkerk ingewijd. Bij verbouwingen in 1906 en 1909 en daarna nog in 1940 en 1948 kwamen de rechterzijvleugel tot stand en de vleugel waar nu de personeelskamer en het handenarbeidlokaalte vinden zijn. De ijzeren rail met daaraan een ladder en een stoeltje op de eerste verdieping is ook al oud en is bedoeld om het gebouw schoon te kunnen houden.
De Sint-Aloysiusschool in de jaren zestig. Deze schepping van architect Dessing is vrijwel ongeschonden door de tijd gekomen.
23
De katholieke scholen in Gouda waren oor-
ling terechtkwam. Overplaatsing had overigens
spronkelijk verdeeld in twee afdelingen en die tweedeling vinden we ook hier: een Voorschool of Sint-Aloysiusschool op nummer 16 en een Achterschool of Sint-Stanislaus Kostkaschool op nummer 18. Zelf spraken de kinderen van respectievelijkde Klompenschool en de Schoenenschool. De Voorschool dankt zijn naam aan het feit dat alle leerlingenuit de parochie van de Kleiwegskerk afkomstig waren. Dat was het gebied vóór de spoorlijn en dat waren dus vooral stadskinderen. Naar de Achterschool gingen de kinderen die tot de parochie van de SintJosephkerk behoorden en die áchter de spoorlijn, dus vooral in Bloemendaal woonden. Vandaar de klompen en de schoenen. Uit die kwalificaties blijkt overigens dat men zich terdege bewust was van een groot standsverschil.Het is echter een wijd verbreid misverstand dat de klompenschool een soort armenschool zou zijn geweest en de voorschool voor de rijken. Het was maar waar je toevallig woonde en het bleek in de praktijk vrijwel onmogelijk als ouders te bepalen op welke van de twee scholen een leer-
weinig zin, want beide groepen accepteerden elkaar nauwelijks. Mede om die reden was ook de binnenplaats door middel van schuttingen in tweeën gedeeld. In 1925 kwam er een aparte school voor katholiek ULO-onderwijs aan de Nieuwehaven, de latere Petrus Canisiusschool. De Stanislausschool werd in 1958 samengevoegd met de Aloysiusschool omdat veel van zijn leerlingen naar de nieuwe wijken en scholen buiten de singels waren vertrokken. Sinds 1993 huisvest de voormalige Stanislausschoolde peuterspeelzaal Kiekeboe en de Bibelebonzvoor de opvang van kinderen na schooltijd. In 1995 fuseerde de school met katholieke school De Bijenkorf aan het Aalberseplein tot de R.K. Basisschool 'ABC', maar daarnaast bleef voor het schoolgebouw de naam Sint-Aloysiusschool gewoon in gebruik.
Het 'Tapijthuis' aan Molenwerf 9. Hier leidde de 'klop' Oieuwertje Jans in de zeventiende eeuw een illegaal katholiek schooltje.
24
Iets verderop gaat de Spieringstraat over in de Jeruzalemstraat.Het huis op nummer 11 is het voormalige woonhuis van het schoolhoofd van de Klaas de Vriesschool. We slaan hier linksaf, steken het Vroesenplein over en lopen in de richting van de Molenwerf. Daar blijven we bij het eerste pand aan onze rechterhand op nummer 9 staan. In dit middeleeuwse pand, in de volksmond bekend als het Tapijthuis,zat tientallenjaren de (8) kloppenschool van Dieuwertje Jans. Over een periode van ongeveer honderd jaar, namelijk van 1623 tot 1726, is er in de notulen van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente met tussenpozen sprake van protest tegen het geven van rooms katholiek onderwijs door zogenaamde klopjes. Een van die kloppenscholen was gevestigd in wat later het Tapijthuisgenoemd is. In 1622 werd het pand door mr. Dirck Letmaet verhuurd aan de klop Dieuwertgen Jans en haar medebewoonsters Lijsbet Andries, Margrita van der Werff, Geertgen Fredericx, Margreta Letmaets, Anna Cornelis, Maria Donckers en Geertruijt Sculles. Een jaar later nam de magistraat een resolutie aan waarbij aan Dieuwer Jans en de anderen het schoolhouden werd verboden. Ook werd de dames verboden om de kinderen te leren lezen of handwerken of ze in de kost te hebben, op een boete van drie gulden per kind. Van handhaving van die maatregel was echter geen sprake, want drie jaar later verzocht de kerkenraad opnieuw de school te sluiten. Dat het stadsbestuur tegen de wens van de kerkenraad in het illegaleonderwijs tolereerde, blijkt ook uit een aantekening in de kerkenraadsnotulenvan 27 juni 1726: "Is bekendgemaakt dat juffrouw Bos, een van de kloppen die al vele jaren van de burgemeesterstoestem-
ming heeft om school te houden, is overleden". Diewertje Jans was namelijk bepaald niet de enige. Er waren ook kloppenscholen aan de Kleiweg, de Gouwe en de Peperstraat. Ook waren de klopjes niet onbemiddeld. Het vermogen van Dieuwertje Jans werd in 1653 namelijk geschat op drieduizend gulden en dat van Margrita van der Werff zelfs op tienduizend gulden. Daarmee behoorden zij tot de honderdvijftig rijkste inwoners van Gouda. In de zeventiende eeuw stonden in dit gebouw weefgetouwen van Vlaamse tapijtwevers, waaraan het zijn naam Tapijthuis dankt. In 1737 werd het verbouwd en in de negentiende eeuw nogmaals tot brouwerij. Nog later diende het tot pakhuis voor tweedehands meubelen en was het in gebruik bij de vader van de bekende schrijver Herman de Man. Kort voor de oorlog is er een restauratieontwerp voor het Tapijthuis gemaakt, waarbij de oude kruisvensters zouden worden hersteld en de muren ontpleisterd. De plannen werden evenwel nooit uitgevoerd en de eigenaar, de Hervormde Gemeente, verkocht het pand omstreeks 1964. Op dit moment maakt het onderdeel uit van de galerie van Menno Meyer. Hoewel uit de restauratietekeningen duidelijk blijkt dat het een fraai bouwwerk had kunnen worden, mogen we van geluk spreken dat de plannen nooit zijn uitgevoerd. De opvattingen over de restauratie van dit soort hele oude panden zijn inmiddels sterk gewijzigd en men is veel terughoudender geworden. Bovendien, voor wie er oog voor heeft: ook in zijn huidige gedaante is het schitterend. Al zal het voor iedereen duidelijk zijn dat met restauratie niet meer al te lang gewacht moet worden. We gaan niet de Molenweli op, maar in de richting van de Sint-Janskerk die vandaag gratis toegankelijk is. De zij-ingang die nu door de toeristen wordt gebruikt om de kerk te bezoeken, gaf al in de zestiende eeuw toegang tot de Librije, de eerste min of meer openbare bibliotheek en studiezaal van de stad. Bij de grote kerkbrand van 1552 bleef het toen nog vooral religieuze boekenbezit wonder boven wonder gespaard. Na de Reformatie werd de Librije eigendom van de stad en werden er successievelijk ook de kloosterbibliotheken aan toegevoegd. Aanvankelijk was de Librije voor iedereen toegankelijk, maar vanaf 1612 kwam er enige regelgeving. Vrouwen mochten er bijvoorbeeld niet in. In 1893 was de bibliotheek uit zijn jas gegroeid en verhuisde hij naar de kapel van het Catharinagasthuis. Tegenwoordig maakt het boekenbezit onderdeel uit van het streekarchief en is daar door iedereen te raadplegen. In het koor van de kerk herinnert het opschrift 'Librye' boven de toegangsdeur aan drie eeuwen geleerdheid en de Latijnse spreuk eronder, 'Discere ne cesses', maant ons niet op te houden met studeren.
We steken de straat over en gaan via het Lazaruspoortje naar de Catharinatuin. Direct links na het passeren van het poortje zien we in de tuinmuur het natuurstenen reliëf van Gregorius Cool dat sinds 1603 de gevel van het Heilige Geestweeshuis sierde. Het stelt een godsdienstleraar voor die les geeft aan wezen. Hij wijst naar de duif, symbool van de Heilige Geest, die oorspronkelijk boven deze steen was ingemetseld, maar nu is verdwenen. In het andere deel van de tuin bevindt zich de entree naar de Archeologische Vereniging Golda met de gevelbekroningen van de Ambachtsschool aan het Paradijs. De route gaat verder naar het Catharinagasthuis dat op Open Monumentendag gratis toegankelijk is. In de vroegere ziekenzaal bezoeken we een reconstructie van een achttiende-eeuws klaslokaaltje. Het is naar een Goudse onderwijzer (C) de school van meester Gijsbert de Vrij
genoemd. Het eerste wat opvalt, is het ontbreken van het ons zo vertrouwde schoolbord. Het onderwijs was toen nog individueel.Op de katheder van de onderwijzer ligt de pechvogel. Was het rumoerig in de klas, dan werd deze het lokaal ingesmeten. Wie geraakt werd, moest hem terug komen brengen en kon een gepaste straf in ontvangst nemen. Daartoe kon de meester kiezen uit liefst twee plakken, een Spaans rietje en een roe. Ook waren er bordjes met weinig vleiende teksten als 'ezel', 'klikspaan' en 'kwaatdoender' die omgehangen konden worden. Om zijn eigenlijkewerk te doen had de meester de beschikking over onder andere een telraam en aan de muur zien we twee zogenaamde leestafelsbehorend bij Prinsens leesmachine en wel de tweede en de negende (zie inleiding).Er is nog veel meer te zien, zoals de stichtelijke teksten op de schouw en op een klein schoolbordje van de onderwijzer en de houten schooltassen aan de muur. We lopen door het museum heen om het via de ingang aan de Oosthaven te verlaten en komen dan automatisch door de Gasthuiskapel. In de zestiende eeuw werd hier een zondagsschooltje gehouden en vier "maachden ofte vrouwen" ontvingen renten en aalmoezen om dit werk in stand te houden. Zij betaalden de onderwijzers hun loon uit en legden jaarlijks financiëleverantwoording af aan de pastoor, de oudste burgemeester en de oudste weesmeester. Het was ook in deze kerk dat een eeuw later de halfjaarlijksepromotieplechtigheid van de Latijnse School plaatsvond. De meest verdienstelijke leerlingen werden bij die gelegenheid beloond met een fraai ingebonden boek en bedankten daarvoor in het Latijn (gratias agere). De afgestudeerden ontvingen een zilveren of vergulde penning en hielden een oratio, een redevoering in het Latijn. De meeste afgestudeerden, zo'n tachtig tot negentig procent, gingen naar de universiteit van Leiden. Een klein deel ging naar Utrecht en een enkeling naar Franeker, Harderwijk of Groningen. Overigens schijnen de promotieplechtigheden soms uitgelaten feestjes te zijn geweest. Vanaf 1784 vond de plechtigheid namelijk plaats in het koor van de SintJanskerk en de kerkmeesters troffen bij die gelegenheid de nodige voorzorgen voor handhaving van de orde: op
25
die dagen moest de koster, bijgestaan door de kerkbe-
men door Joachim Hess die in î 754 door de
dienden "erop toezien dat de jongens niet op de banken (zouden) klimmen en deze zodanig beschadigen". Op de Oosthaven gekomen gaan we rechtsaf, steken linksaf de Sint-Jansbrug over om weer linksaf de Westhaven op te lopen. We staan meteen stil bij nummer 12, (9) de Muziekschool Gouda.
kerk werd aangesteld als zang- en orgelleraar. Tevens was hij dirigent van het StadsmuziekCollegie of Musiek Concert. In 1798 is in het kerkarchief sprake van een publieke uitvoering van de kinderen die zangles hadden genoten en zelfs van een prijsuitreiking. Pas omstreeks 1800 kreeg de Sint-Janskerk weer een kerkkoor, opgericht door dominee H. van Meerten. Inmiddels liet ook de stad zich niet onbetuigd. In 1828 stelde men geld beschikbaar voor een 'stedelijken muzijkmeester' en in 1844 opende de Stadsmuziekschoolzijn deuren. Onder andere werd een tijdlang lesgegevenop het achtererf van Arti Legi aan de Zeugstraat. In 1900, toen de school zo'n vijfhonderd leerlingen telde, betrok men Westhaven 12 dat de gemeente speciaal voor dat doel had gekocht. Maar in 1937 sloot de muziekschool zijn deuren onder zware druk van het provincialebestuur dat vond dat Gouda zich in een tijd van grote economische recessie een dergelijke luxe niet kon permitteren. Protesten hielpen niets, want Gouda was op dat moment met de enige gemeentelijke muziekschool van Nederland een buitenbeentje. Na de oorlog bloeide het muzieklevenweer op met twee particuliere scholen en in 1971 kwam er ook weer gemeentelijk muziekonderwijs. De geschiedenis herhaalde zich toen op een curieuze manier. De school begon namelijk op dezelfde plek aan de Zeugstraat en kwam in 1977 uiteindelijk terug op het oude nest aan Westhaven 12. Inmiddels is de school rijkserkend, wat betekent dat de Inspectie voor Amateurkunst en Kunstzinnige Vorming te Utrecht toezicht uitoefent. Alle docenten zijn dus gediplomeerd en de school mag leerlingen opleiden voor het voortgezet muziekonderwijs aan een conservatorium. De jongste leerling is acht maanden en doet mee aan de cursus 'Muziek op Schoot', de jongste leerling met een instrument is vijf jaar. Men is dus nooit te vroeg. Nooit te laat ook, natuurlijk.
Dit voorname grachtenpand in Lodewijk XV-stijl uit 1762 en ramen in empirestijl bewaart in zijn interieur en exterieur nog veel herinneringenaan de tijd dat het de Goudse regenten goed ging. Onze belangstellinggaat uit naar de geschiedenis van twee gemeentelijke muziekscholen op deze plek. Een merkwaardig verhaal. Het vroegste muziekonderwijs in de stad was verbonden aan de Sint-Janskerk en de parochieschool. De eerste berichten daarover dateren uit de veertiende eeuw. De Reformatie maakte ook hier aan oude tradities een eind. De liturgie van de protestantse eredienst verschilde namelijk sterk van die van de katholieke, ook wat betreft de zang. Onder leiding van een voorzanger werden tijdens de diensten psalmen gezongen. Een bijzondere plaats werd ingeno-
Iets verderop staat de voormalige (1 O) R.K. Mariaschool van de Franciscanessen op Westhaven 24 en 25.
In het pand Westhaven 12 zat tot tweemaal toe de muziekschool van de stad.
26
Al in 1850, dus kort nadat de nieuwe grondwet van 1846 vrijheid van godsdienst had gegeven, verzorgde de Vereniging Vincentius de Paula voor het eerst bescheiden katholiek onderwijs. Men kocht een dubbel woonhuis van rond 1800 aan Westhaven 24 en opende er een bewaarschool voor meisjes. Het schooltje werd geleid door de zusters Franciscanessenvan Oudenbosch die in 1854 speciaal voor dat doel naar
\
y1
J l
Westhaven 24 en 25, de voormalige R.K. Mariaschool voor meisjes en het tehuis met kapel van de zusters Franciscanessen.
de stad kwamen. Al gauw volgde de oprichting van het Rooms Katholiek Liefdesgesticht, later Rooms Katholieke Inrichting van Liefdadigheid geheten, dat zich veel meer vormen van katholiek onderwijs ten doel stelde en het pand in 1856 overnam. De emancipatie van de katholieken verliep toen in hoog tempo en vijf jaar later telde de school al een kleine tweehonderd leerlingen. Dat aantal steeg verder tot vierhonderd, verdeeld over een naaischool, een bewaarschool, een bijzondere school en het godsdienstig onderwijs. De huisvesting aan de Westhaven moest dan ook meer dan eens worden vergroot. In 1879 werd Westhaven 25 er bijgetrokken en hier werd een kapel gevestigd. Ook de zusters gingen er toen wonen. Het pand valt op door zijn moeilijk definieerbare architectuur en is woonhuis noch kapel. In 1910 vond nogmaals een uitbreiding plaats tot acht lokalen. In Westhaven 24 zat de zogenaamde Voorschool, dus die van de parochie van de Kleiwegkerk, waarvan de parochianen vóór de spoorlijn woonden en net als op de Aloysiusschool was
ook hier de naam Schoenenschool in zwang. Achter dit gebouw lag een binnenplaatsen daarachter stond de Achterschool, die we straks op onze wandeling door de Peperstraat nog tegen zullen komen. Aanvankelijk zat in het pand Westhaven 24 ook de MULO voor meisjes, maar die fuseerde in 1925 met die van de jongens aan de Spieringstraat en vestigde zich na een kort verblijf aan de Keizerstraat aan de Nieuwehaven. In 1967 fuseerde ook het lager onderwijs voor meisjes met dat voor jongens aan de Spieringstraat en werd het pand definitief verlaten. De zusters waren al eerder in 1962 vertrokken. Tegenwoordig zit in beide panden de Stichting Vluchtelingenwerk. Op nummer 33 van de Westhaven, waar nu diverse instellingen zijn ondergebracht, brak in 1906 een verwoestende brand uit. De ruïne werd verkocht aan de parochie van de Kleiwegkerk die ter plaatse door architect C.P.W. Dessing een parochiehuis liet bouwen dat in 1907 in gebruik werd genomen. Verschillendekatholieke verenigingen, waaronder de Sint-Theodorusstichting, hielden er hun bijeenkomsten. In 1957 vond het SintAntoniuscollege hier onderdak. We zagen dat deze instelling in 1949 zijn lessen begonnen was aan het Paradijs.Vanaf 1953 was de school bovendien te vinden aan de Crabethstraat. In 1956 kwamen daar de vroegere houten noodlokalen van de Christelijke HBS aan de IJssellaan nabij de Haastrechtse Brug nog eens bij en nog weer een jaar later dus het gebouw aan de Westhaven. In 1961 concentreerde men alle onderwijsactiviteiten aan de IJssellaan en vijf jaar later kon de school eindelijk de nieuwbouw aan de John Mottstraat betrekken. Uiteindelijk fuseerde de school met scholengemeenschap De Rietgors en de Canisiusschool tot de R. K. ScholengemeenschapSint-Antoniuscollege. Aan de Oost- en Westhaven,het woonoord van de beter gesitueerde Gouwenaar, vond men eeuwenlang gerenommeerde privé-scholenvoor de elite van de stad. Aan de Oosthaven bijvoorbeeld moet het (11) Instituut van Opvoeding van Anna Barbara van Meerten Schilperoort, een zogenaamde Franse school, gezocht worden. Ondanks fanatiek speurwerk van verschillende onderzoekers is echter nooit precies bekend geworden waar die school gestaan heeft. Anna Barbara van Meerten Schilperoort, gehuwd met dominee H. van Meerten, de oprichter van het kerkkoor, legde in 1812 het examen voor schoolonderwijzeresaf. Kort daarna stichtte zij in Gouda het Instituut van Opvoeding dat aanvankelijkalleen bestemd was voor vrouwelijke dagscholieren, onder wie haar twee jongste dochters. In 1823 maakte zij per circulaire bekend dat zij met ingang van mei 1824 bereid was "haar Instituut ook voor kostjufvrouwen te openen". Voor kost, inwoning, onderwijs in alle
27
Zo ongeveer ging het toe op de particuliere kostscholen voor meisjes. Die van Anna Barbara van Meerten Schilperoort was groter en vooruitstrevender dan het afgebeelde naaischooltje.
vakken die pasten bij de beschaafde opvoeding van een dame betaalden de leerlingen negenhonderd gulden per jaar. Daarbijwaren inbegrepen: het wassen van het linnengoed, het gebruik van de benodigde boeken, kaarten en de globe. Alleen het onderwijs in dansen, muziek, tekenen en de 'verschotten' voor kleding en handwerken waren hiervan uitgesloten. De jongedames waren verplicht zelf een ledikant met beddengoed mee te brengen, evenalstafellinnen, een zilveren bestek en een chifonnière. Alles bij elkaar ging het om een enorm bedrag dat de ouders op tafel moesten leggen, helemaal wanneer we de ongelofelijkearmoede van het eerste kwart van de negentiende eeuw in aanmerking nemen. Desalniettemin meldden zich meisjestussen de twaalf en achttien jaaren afkomstig uit de "hoogaanzienlijkenen deftigen Burgerstand" uit alle delen van het land aan. Naast het gewone lesprogramma was er ook tijd voor lange wandelingen en huiselijke bezigheden, terwijl de oudere meisjes behulpzaam waren bij de was. Hoofddoel van het onderwijs was volgens Anna Barbara gelegen in karaktervorming. Daarnaastbesteedde zij veel aandacht aan de intellectuele en artistieke vorming van haar leerlingen. Zij verwierf landelijke bekend-
28
heid dankzij een groot aantal boekjes en als redactrice van het damestijdschrift Penelope.Te harer gedachtenis werd na haar overlijden in de Sint-Janskerk een monument opgericht dat nog altijd te zien is onder het gebrandschilderdeglas nummer 22. We lopen verder over de Westhaven naar nummer 52, waar van î 890 tot î 952 (î 2) het Gymnasium de herinnering aan de Latijnse School levend hield. Om verwarring te voorkomen vatten we de voorgeschiedenis nog even kort samen. We zagen achtereenvolgensde parochieschool van de Lange Tiendeweg verhuizen naar de Markt, waar hij allengs Grote of Latijnse School genoemd werd. Vandaar ging men naar het klooster van de Cellebroeders aan de Groeneweg en vervolgens naar het doelengebouw aan de Lange Tiendeweg. Inmiddels werd de school al gymnasium genoemd, was er een Tweede Afdeeling bijgekomen, maar verviel het weer tot de oude Latijnse School na de oprichting van een RHBS. Op sterven na dood werd de Latijnse School in î 888 omgezet in een progymnasium en in î 890 in een echt gymnasium. Voorwaarde bij dat laatste was dat een betere
We hoeven niet over te steken om de grote gevel in Lodewijk XIV-stijl op nummer 68 van de Oosthaven te bekijken. Dit pand met de naam De Sterke Samson dateert al uit 1595, maar de gevel werd kort na 1750 vernieuwd. Van het oorspronkelijk ongetwijfeld zeer rijke interieur is vrijwel niets over. Het pand heeft namelijk naast vele bewoners ook de meest uiteenlopende functies gehad en is daar telkens aan aangepast. Zo was er in de zeventiende eeuw een kostschool voor meisjes gevestigd, was het de woning van de beroemde burgemeesters IJzendoorn, Van Bergen IJzendoorn en Gaarlandt. De laatste stelde het beschikbaar aan (13) de Goudsche Industrie- en Huishoudschool. Het Gymnasium aan de Westhaven. Op deze foto is niet alleen goed de dakconstructie met de lichtkoepel te zien, maar ook nog het opschrift 'Gymnasium' boven de deur.
behuizing werd gevonden. Hieraan kon worden voldaan nadat de heer G.J. Steens Zijnen, directeur van de Kaarsenfabriek, het monumentale pand Westhaven 52 voor dat doel aan de stad ten geschenke had gegeven. In dit stadspaleisje woonden ooit de machtige burgemeester Willem van Strijen, de vermetele patriot en stadshistoricus Cornelis De Lange van Wijngaarden en de beroemde uitgever Gerrit Benjamin van Goor. Op 4 januari 1890 werd de school na een korte verbouwing feestelijk in gebruik genomen. Ondanks die verbouwing is het pand van binnen en van buiten zeer de moeite waard gebleven, niet in het minst dankzij een recente restauratie. Het geldt nog altijd als een van de rijkst gedecoreerde panden van de stad. Omdat het langsrazende verkeer de studierust verstoorde, werd later het weggedeelte voor de school geasfalteerd. In 1944 moest het gymnasium op last van de bezetter worden ontruimd om onderdak te bieden aan patiënten. De gymnasiastenkwamen weer onder één dak met de leerlingen van de RHBS in een school aan de Gouwe. Door taken en lessen aan huis werd getracht het onderwijs zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Op 15 mei 1945 werd het onderwijs hervat met enige klassen aan de Westhaven. In 1947 kreeg de school de naam Coornhert Gymnasium ter herinnering aan deze vrijdenker die in Gouda zijn laatste levensjarensleet. Onbegrijpelijkdat toen niet gekozen is voor de naam van oud-leerlingen Gouwenaar Erasmus. Intussenvereiste een toenemend aantal leerlingenal jarenlang een nieuw onderkomen, maar plannen voor nieuwbouw gingen in 1939 vanwege de oorlogsdreigingniet door. Uiteindelijkvestigde de school zich aan de Nansenstraat, waar in 1950 de eerste steen werd gelegd. Tegenwoordigis de school te vinden aan het Jan van Renesseplein.
In 1930 was men op particulier initiatief al begonnen met het geven van cursussen koken en naaien. Omdat voor de tachtig leerlingendie zich aanmeldden geen geschikte ruimte te vinden was, bood burgemeester Gaarlandt zijn eigen woning op Oosthaven 68 aan. Onder toezicht van architect D. Stuurman werden de kamers verbouwd tot geschikte schoollokalen en in 1932 vond de opening plaats. Het heette toen de Goudsche Industrie- en Huishoudschool. Aan de oprichting van deze school lagen drie doelstellingenten grondslag. Ten eerste beoogde men meisjes een algemeen huishoudelijke vorming te geven, wat resulteerde in een primaire opleiding en een opleiding tot hulp in de huishouding. Ten tweede wilde men meisjes opleiden tot huisnaaisterof costuumnaaister. Ten derde wilde men voorlichting geven aan jongeren en ouderen over koken, naaien, serveerkunde, wasbehandeling, kinderverzorging en patroontekenen. Naast dagonderwijs werd er
Het pand 'De Sterke Samson' aan de Oosthaven, met zijn gevel van kort na 1750, huisvestte van 1932 tot 1952 de Goudsche Industrie- en Huishoudschool.
29
ook 's avonds en 's middags lesgegeven. Een eveneens in 1930 opgerichte landbouwcursus, aanvankelijk gegeven in een lokaal van School nr. 1, de latere Klaas de Vriesschool, werd ook in de nieuwe school ondergebracht. De vaklokalen waren bestemd voor naaldvakken, wasbehandelingen koken. Behalvedat er in dit laatste lokaal gasovens waren geïnstalleerd, had elke leerling er een eigen kast en benodigdheden die op lange tafels waren geplaatst, waaronder twee gaskomforen per leerling. In 1952 verliet de school het pand en vestigde zich als Algemene School voor Lager en Middelbaar Beroepsonderwijs 'De Breevaart' aan het Jan van Renesseplein.Het pand aan de Oosthaven heeft nog tal van functies gehad en onder andere was hier lange tijd de schoolarts te vinden. In 1997 kwam het voor het eerst sinds lange tijd echter weer in particuliere handen en tegenwoordig wordt het weer bewoond. Van de Westhaven begeven we ons naar de Veerstal. Die lopen we helemaal uit in de richting van de Mallegatsluis,steken die over en komen aan de andere kant bij het Schipperswachtlokaal in het plantsoen. Hier is weliswaar nooit een school gevestigd geweest, maar het Binnenhavenmuseumzet hier op Open Monumentendag een (D) schippersschool in scène. We gaan weer terug over de sluis, links langs het water de trap af en komen op de Bogen. We lopen de Raam op en gaan daar rechtsaf, de Kuiperstraat in. Op de hoek met de Keizerstraatpasseren we de Barbaratoren. Ook van de kapel die zich ooit achter deze toren uitstrekte zijn nog onderdelen in de gevels van de huidige woonhuizen te herkennen. In de zestiende eeuw was hier volgens Walvis "eene schoolplaats voor dochterkens" te vinden. Tijdens de Reformatie werd het net als de andere armenscholen opgeheven en de bezittingen kwamen in dit geval aan de Aalmoezeniers op voorwaarde dat arme kinderen gratis onderwijs aan de Grote School zouden ontvangen. Dat schijnt inderdaad een tijdje gebeurd te zijn, maar in de loop van de zeventiende eeuw werd aan de Grote School in het geheel geen lager onderwijs meer gegeven. In de Keizerstraat zelf, die we linksaf inslaan, stond op nummer 69- 71 de Johannes Calvijnschool.Tegenwoordig staan hier moderne woningen. Het in 1890 onder de naam Vrije GereformeerdeSchool opgetrokken gebouw bestond uit drie lokalen en een woning voor de hoofdonderwijzer. De officiële opening vond plaats in 1891 . Men startte met ruim honderd leerlingen,zowel jongens als meisjes. In 1924 werd de school verbouwd en uitgebreid tot de omvang die hij tot de afbraak in 1993 had. In 1937 veranderde de naam in Johannes Calvijnschool. Na een verhuizing als meerklassige ULO naar de Jan Luykenstraat en in 1976 naar de Winterdijk maakt de school nu onderdeel uit van de Christelijke Scholengemeenschap De Goudse Waarden. In het achtergela-
30
ten pand aan de Keizerstraat kwamen onder andere een grossierderijen een drukkerij. We lopen door, maar voordat we rechtsaf de Komijnsteeg inslaan, vermelden we dat op nummer 41 sinds 1837 de Stadstusschenschool stond. Later heette het School nr. 3 voor VGLO, maar de Gouwenaar sprak van de 'School van Kluitman', naar de onderwijzer van die naam die zijn aardrijkskundelessenaltijd begon met een stukje Goudse historie. Afgezien van de Grote School aan de Markt was dit het eerste schoolgebouw in Gouda dat als school werd gebouwd. Tot dan toe was het gebruikelijk geweest om leegstaande woonhuizen of kloostergebouwen tot school te bestemmen en van die gewoonte hebben we op onze route inmiddels aardig wat voorbeelden gezien. We lopen de Komijnsteeg in, waar aan onze linkerhand op nummer 22 de Graaf Jan van Nassauschool gestaan heeft. De school werd in 1933 gesticht door de Vereniging tot het Verstrekken van Lager Onderwijs op GereformeerdeGrondslag. De school verhuisde in 1953 naar een nieuw onderkomen aan de Vossenburchkade, dat alweer in 1982 verruild werd voor het huidige onderkomen aan het Steijnpad. De school in de Komijnsteeg werd later afgebroken en vervangen door nieuwbouwwoningen; die op de hoek van de Vossenburchkade en Hovenierskadestaat er tegenwoordig verlaten en zwaar verwaarloosd bij. We komen op de Peperstraaten staan schuin tegenover Disco Rebel aan de andere kant van het water. Dit voormalige schoolgebouw verrees rond 1910 in de tuin van Westhaven 24. Hier was de zogenaamde Achterschool of Klompenschool gevestigd die deel uitmaakte van de R.K. Mariaschool die we op de Westhaven zagen. Iets verder naar rechts staat nog het gebouw met gymzalen van de R.K. scholen hier in de omgeving. We lopen linksaf de Peperstraat in. Op nummer 16E bevindt zich een van de twee zichtbare gevels van de voormalige (14) R.K. Bewaarschool. De gevel is bereikbaar via de steeg links van Club Chantal. De andere gevel, met de hoofdingang, bevindt zich op de Hoge Gouwe, op nummer 31. We bekijken beide. In 1894 kocht het kerkbestuur van de SintJozefparochie het hulppostkantoor ter plaatse van Hoge Gouwe nummer 31. Het stond vlakbij de Sint-Jozefkerk die in 1902 plaatsmaakte voor de huidige Gouwekerk. Het pand werd overgedragen aan de stichting Sint-Josephs Weeshuis omdat de katholieken voortaan zelf hun wezen wilden huisvesten. De katholieke wezen in het Verenigd Wees- en Aalmoezeniershuis mochten namelijk niet op de roomskatholieke begraafplaats begraven worden en dat was een teer punt. Rond 1890 verrees het huidige pand in een rijke neorenaissancestijl. Kenmerkend zijn het smeedijzerenhek, de sierankers, de geprofileerde bakstenen, de authentieke deuren, de cartouches onder de vensters
Klassenfoto genomen op de R. K. Maria Kleuterschool aan de Hoge Gouwe op 29 juni 1949. Links kleuterleidster Toos Zaal. Van links naar
rechts en van boven naar beneden: Corrie Ratten, Jan Kalmeyer, Theo Beckers, Kees van den Hoek, Piet Steenwinkel, Toon Jaspers, Paul Neuray, Kees Melkert, Rini van Maanen, Hans van Leeuwen, Friet Oosterwijk, Thijs Vermeulen, Gerard Nederend, Kees Prinsenberg, Loek Steen/and,Kees Koot, Jan Pott]arst, Rob No/ten, TonnyMelkert, Loek Janmaat, Nico van de Haven, Rinie van de Meer, Aart de Jong, Tinekevan Loon, Janny Prinsenberg, Ineke de Jong, Trudyvan Schaik, Truida Kieliger, Trudie Sevenhoven, Mieke Kethler, Cara Steenwinkel, Lia de Wit, Stien Quant, Leo van Eck, Ans de Knecht, El/ie Koot, Els de Mooy, Nelleke Luk, Ria Leermakers,Mientje Loos, El/ie de Jong, Trees Schild, Marga Spruyt, Corrie Nederend.
op de verdieping en de gedecoreerde boognissen. Op het achtererf kwam eveneens een klein bouwblok tot stand. Van dit bouwblok is via een poortje aan de Peperstraat een gevel te zien met onder andere tandlijsten en segmentbogen boven de vensters, gevuld met siermetselwerk. In dit pand bevindt zich nog een puntgave trappartij uit de jaren dertig. Mogelijk was C.P.W. Dessing de architect van beide bouwblokken. De wezen werden er verzorgd door vier zusters Franciscanessen uit het Duitse Salzkotten. In 1930 verhuisden de wezen naar de grote nieuwbouw voor de katholieke liefdadigheid,het Sint-Jozefpaviljoen aan de Graaf Florisweg. Hoge Gouwe 31 werd toen verkocht aan het R.K Schoolbestuur, de nieuwe naam van de Rooms Katholieke Inrichting van Liefdadigheid die we op Westhaven 24 al tegenkwamen. In 1931 opende een bewaarschool zijn deuren in het voormalige weeshuis, nadat het door Jac. P. Dessing, de zoon van C.P.W. Dessing, verbouwd was. Bij die verbouwing werden Hoge Gouwe 31 en het bouwblok op het achtererf met elkaar verbonden. Ook de al genoemde trappartij kwam toen waarschijnlijktot stand. We vervolgen onze tocht over de Hoge Gouwe tot aan de ingang van de voormalige (15) Da Costaschool, later Gouweschool op nummer 103. Naast, of liever, achter de oud-katholieke kerk aan de Hoge Gouwe bevindt zich al heel lang
De neorenaissancegevel van het voormalige katholieke weeshuis aan de Hoge Gouwe, gebouwd rond 1890. Vanaf 1931 was hier een R. K. kleuterschool gevestigd.
een schoolgebouw. Onze speurtocht naar informatie is een goed voorbeeld van hoe weinig er soms over een schoolgebouw te achterhalen is. Iemand zal zich een keer op de geschiedenis ervan moeten storten om een en ander grondig uit te pluizen. Het gebouw loopt door tot aan de Raam en daar, op nummer 55, is het eigenlijke schoolgebouw aan het schoolplein nog goed herkenbaar. Het dateert van rond de eeuwwisseling. Als we alle snippers informatie uit de literatuur op een hoop gooien, krijgen we het volgende beeld: tot 1937 bevond zich hier de Da Costaschool.Dezeverliethet pand in 1937, maar het wordt niet duidelijk waarheen. Misschien naar de BurgemeesterMartenssingel?En veranderde hij bij die gelegenheid meteen van naam? Want we lezen dat in de jaren dertig de Prinses Julianaschoolvan de Hoge Gouwe naar de Burgemeester Martenssingel verhuisde. Vanaf dat moment werden de· lokalen onder de naam Gouweschool in gebruik genomen door de voormalige OpenbareSchool nr. 4 die van de Nieuwe-
31
In de jaren tachtig van de vorige eeuw opende
Hoge Gouwe 103 gaf decennia lang toegang tot de garderobe van een schoolgebouw dat tot aan de Raam doorliep. De letters 'L.A. V.O.' zijn nog boven de deur te zien.
haven afkomstig was. Al na een paar jaar werd deze school opgeheven. In de Tweede Wereldoorlog werden in de lokalen van dit gebouw de leerlingen van het gymnasium aan de Westhaven en de RHBS aan de Burgemeester Martenssingel opgevangen. Aan de Raamzijde zijn tegenwoordig appartementen ondergebracht. Aan de Hoge Gouwe is achter de niet te missen schaar van het kledingreparatiebedrijf dat tegenwoordig in dat deel gevestigd is, nog de afkorting 'LAVO.' in metalen letters te lezen, waarschijnlijk van de Gouweschool.
Iets verderop steken we de Crabethbrug over naar de Lage Gouwe en vervolgen onze weg naar de Nieuwehaven die we rechtsaf inslaan. We lopen over het brede trottoir aan de noordzijde van de straat met de even nummers. We houden halt bij de grote gebouwen van de (16) Tweede Kosteloze School, later de Canisiusschool en nog later kweekschool De Driestar op de nummers 308-312.
32
de gemeente aan de Nieuwehaven de nieuwbouw voor de Tweede Kosteloze School, later Openbare Lagere School nr. 2 geheten. Aan deze school was onder andere de vader van dr. Arie Scheygrond, de onderwijzer en bekende speurder in de Goudse archieven, verbonden. Op nummer 312 werd tegelijkertijdde Openbare Bewaarschool nr. 2 geopend. Al spoedig was er op de lagere school zo'n ruimtegebrek dat men geen andere keus had dan de 'overtollige' leerlingen kleuteronderwijs te laten genieten. In 1889 kocht de gemeente daarom ook de tussenliggende drie panden op en liet aannemer/architect H.J. Nederhorst nog een eenheid van vier lokalen bouwen om de lagere school uit te breiden. De school veranderde later nog van 'naam' in School nr. 3 en werd daarna nog eens gesplitst in School nr. 3 en 4. De eerste werd in 1925 opgeheven, de tweede verhuisde in 1937 naar de plek die de Da Costaschool in 1937 had achtergelaten op de Hoge Gouwe. De in 1 925 vrijgekomen lokalen stelde de gemeenteraad vervolgens ter beschikking aan de R.K. Canisiusschool. Deze school was al opgericht in 1920 en dankte zijn naam aan de heilige Petrus Canisius omdat het hoofd van de school, J. Carlier, op 17 april, de naamdag van die heilige,was geboren. De school gaf zijn eerste lessen in de Sint-Aloysiusschool aan de Spieringstraat. In 1925 vond men tijdelijk onderdak in het gebouw van de voormalige Johannes Calvijnschool in de Keizerstraat. Een jaar later kon men de panden aan de Nieuwehaven betrekken bij welke gelegenheid alle leerlingen limonade en een stroopwafel kregen. Ook hier vinden we aanwijzingen dat de gemeente op verzoek van de school geluiddempende bestrating aanbracht, maar het is ons niet duidelijk geworden wat dat voor wegdek was. Ook had men nogal last van vernielzuchtige straatjeugd die het op de school gemunt had. Desondanks hield men het er uit tot 1953 toen men verhuisde naar de John Mottstraat. Tegenwoordig zit men aan de Bernadottelaan. In dat gebouw hangt boven de ingang naar de aula nog het tegeltableau met de naam van de school dat uit de gevel aan de Nieuwehavenafkomstig is. In 1955 kwam de Christelijke Kweekschool op Reformatorische Grondslag De Driestar van Krabbendijke naar Gouda. De school vestigde zich aanvankelijk in de Crabethstraat, maar week wegens ruimtegebrek uit naar Nieuwehaven 310. Later werden ook de gebouwen op 308 en 312 in gebruik genomen. In 1963 nam de school zijn intrek in de nieuwbouw aan de Ronsseweg.
De Nieuwehaven kort voor de demping in 1941. Links tussen de woonhuizen het grote scholencomplex moment van de opname zat hier de R. K. Canisiusschool.
In de panden aan de Nieuwehaven kwamen daarna tal van voorzieningenzoals het onderkomen van een scoutinggroep en een peuterspeelzaal. Helemaal aan het andere einde van deze straat vinden we op de hoek met de Herpstraat de voormalige (17) Emmaschool, nu De Slalom. Aan het begin van de Nieuwehaven stond al sedert het einde van de vorige eeuw op nummer 92 de Eerste Burgerschool voor Meisjes. Achter de school, op Regentesseplantsoen nummer 8, stond de woning van het schoolhoofd. Ongeveer waar nu de Herpstraat loopt, lag toen een doodlopend slop dat alleen vanaf de Nieuwehaven te bereiken was en dat naar de curieuze en nooit goed verklaarde naam de Portemonnaie luisterde. De zevenklassige Burgerschool voor Meisjes leidde op voor het toelatingsexamen voor de HBS en het Gymnasium. In verband met de doorstroming naar het hoger onderwijs werd er vanaf de vierde klas lesgegeven in de Franse taal. Meestal deden de leerlingen pas in de hoogste klas examen, maar enkele bollebozen waagden het ook wel in het zesde leerjaar. Meestal met succes overigens, want het was een heel goede school. In 1921
van de Tweede Openbare School. Op het
veranderde de naam in Opleidings-school B en in 1924 fuseerde deze met de Eerste Burgerschool voor Jongens aan de Groeneweg. In 1 951 maakten de oude school en de Portemonnaie plaats voor een nieuw schoolgebouw en de Herpstraat. De naam veranderde in Emmaschool en het adres in Herpstraat 1 . Tegenwoordig is hier de school voor speciaal onderwijs De Slalom gevestigd, maar wie goed
De nieuwbouw van de Emmaschool uit 1951 aan de Herpstraat. Tegenwoordigzit hier de school voor speciaal onderwijs De Slalom.
33
kijkt. kan de contouren van de letters EMMA nog zien op de gevel boven de ingang. We steken de Nieuwehaven over in de richting van de Vrouwetoren, gaan de Vrouwesteeg in en komen halverwege via het poortje met het opschrift 'Fondatie van Adriaan longkind' uit 1702 in de tuin van het Verzetsmuseum Zuid-Holland. In het museum zelf, dat op Open Monumentendag gratis toegankelijk is, is een tentoonstelling ingericht over (E) Goudse scholen in de bezettingsjaren. Nadat we het museum aan de voorzijde verlaten hebben, gaan we rechtsaf de Turfmarkt op. Aan de overkant van het water trekt (18) de kerk van de Vrije Evangelische Gemeente op nummer 23 onze aandacht. In 1798 kocht de Israëlitische Gemeente in Gouda op deze plaats een oude kerk en richtte die als synagoge in. Het woord synagoge is aan het Grieks ontleend en betekent eigenlijk niets meer dan plaats van samenkomst. Het Jiddische woord ervoor is sjoel, afgeleid van het Duitse Schule. Ander.s dan onze kerken zijn synagoges namelijk niet alleen plaatsen van gebed, maar ook van studie. Naast een voorleesgestoeltevindt men daarom in elke sjoel een naar Jeruzalem gekeerde Arke: een kast met
Het inwendige van de voormalige 'sjoel' aan de Turfmarkt.
34
wetsrollen die bestudeerd worden. In î 824 werd het oude onderkomen wegens bouwvalligheid gesloopt en in 1827 kon het huidige bouwwerk met deurpartij in empirestijlin gebruik genomen worden. Als gevolg van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog bleek de joodse gemeenschap in Gouda echter zo klein geworden dat men de synagoge in 1950 verkocht. Nieuwe eigenaar werd de Vrije Evangelische Gemeente. Behalve dat de gelovigen er nu diensten houden, kunnen de jeugdigen er naar de zondagsschool. Zo wordt er dus toch een onderwijstraditie voortgezet, al zijn de verschillen met de sjoel uiteraard groot. Letterlijk iets lichtvoetiger is de onderwijstraditie op Turfmarkt 120, een vroeg negentiende-eeuws pand voorbij de Trappenbrug. De ouderen onder ons hebben hier wellicht hun eerste danspassen geleerd op de dansschool van Wim Kok. Wie nu angstig naar de eerste grijze haren uitkijkt, leerde in hetzelfde pand misschienjudo, karate en andere sporten op de sportschool van Walter de Mooy. Maar ook dat is alweer geschiedenis. Tegenwoordig zit hier weer een dansschool onder de naam Step by Step. De eigenaar liet in 1995 en 1996 de bovenverdiepingen restaurerentot zeer fraaie appartementen. We lopen een stukje terug en steken de Trappenbrug over. Vanaf de brug hebben we naar rechts een mooi zicht op het pand Turfmarkt 111, waar nu het Leger des Heils gevestigd is, maar tot 1925 de (19) Tweede Burgerschool voor Meisjes. In dit fraaie achttiende-eeuwse pand in Lodewijk XIV-stijl en een deurpartij van rond 1800 kwam in 1860 een 'kostschool voor jonge dames'. Later werd dit de Tweede Burgerschool voor Meisjes, een vierklassige MULO. In 1925 werd deze samengevoegd met de Tweede Burgerschool voor Jongens aan de Burgemeester Martenssingel 72. De gemeente verkocht het pand aan de Turfmarkt daarna aan het Leger des Heils. De school aan de Martenssingel dateert als jongensschool al van 1920 en was afkomstig van de Lange Groenendaal. Na de samenvoeging werd de school zelfstandig en werd de naam omgezet in Openbare School voor LO en MULO. Lange tijd werd hij aangeduid als de 'School van Lingen' naar het schoolhoofd S. Lingen. De school groeide door en de naam veranderde eerst in Willem de Zwijgerschool en tenslotte, na een fusie met de RHBS verderop in de straat, in De Goudse Scholengemeenschap. Het gebouw Martenssingel 72 bleef aanvankelijk nog in gebruik bij de MULOafdeling en tegenwoordig bij het basisonderwijs van die scholengemeenschap.
De Turfmarkt met rechts in het tweede grote pand de Tweede Burgerschool
Vanaf de Trappenbrug lopen we rechtdoor de Geertje den Bultsteeg in. Aan het eind kijken we op het schoolplein van de voormalige Groen van Prinstererschoolaan de Lange Groenendaal. We gaan rechts, het Arie Kerssteegje in en dan weer links de Looierspoort in. Langs de dit jaar gerestaureerdearbeidershuisjeskomen we op de Lange Groenendaal. Iets naar rechts staat alweer sinds 1921 het badhuis, ook al is dat niet meer als zodanig in gebruik. In 1852 opende op deze plek een openbare burgerschool zijn deuren die in 1861 werd afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Deze Tweede Burgerschool voor Jongens, een tienklassige MULO-school, verliet het pand in 1919. Na de sloop verrees het badhuis in de stijl van de Amsterdamse School. We keren om en lopen in de richting van de Markt. Op
voor Meisjes.
nummer 46 staat de voormalige Groen van Prinstererschool voor Chr. Nationaal Onderwijs, gesticht in 1920. De Vereniging voor Chr. Nationaal Onderwijs was in 1860 opgericht in het begin van de tweede fase van de Schoolstrijd. Katholieken en protestanten begonnen toen op eigen kosten scholen te bouwen. De scholen van de Verenigingvoor Chr. Nationaal Onderwijs heetten aanvankelijkSchool met den Bijbel. De school werd later opgeheven. Na de oorlog verrees de nog bestaande nieuwbouw voor een LEAO, maar ook die school is er alweer uit. De laatste instelling die het gebouw nog dit jaar gebruikte, was de Stichting Volwasseneneducatie Midden-Holland Roosje Vos. We lopen de Lange Groenendaalverder uit en komen via de Korte Groenendaalweer terug op de Markt waar we onze rondwandeling zijn begonnen.
35
VERANTWOORDING Hierbij willen wij Afdeling Stadsvernieuwing, Volkshuisvesting en Monumentenzorg van de gemeente Gouda, Stedelijk Museum 'Het Catharina Gasthuis', Streekarchiefdienst Hollands Midden, Archief Hervormde Gemeente Gouda, Archeologische Vereniging Golda, Bianca van den Berg, WA. Brouwer, Peter Ernst, Janny de Keyzer, A.A.M. Kuster, Marjo van Loon, Bouke van der Meer, Klaas Ids Nauta, Hans du Pré, Birgit van Rens, Wim Scholten, J.K. Verhuist en Mieke Verzijl danken voor hun advies, hulp en informatie. De in de uitgave vermelde informatie over onderwijs en schoolgebouwen is ontleend aan de volgende publikaties: - Berg, Bianca van den, Jongere bouwkunst in Gouda. het bouwen in de jaren 1850-1940 (Gouda 1 992) - Berg, Bianca van den, Gouda graaft. Een wandeling langs archeologische en bouwhistorische vindplaatsen (Gouda 1994) - Bik, J.G.WF., "Vijf eeuwen medisch leven in de stede van der Goude", : Die Goude 8 (Gouda 1 955) Boekholt, P.Th.F.M. en E.P. de Booy, Geschiedenis van de school in Nederland (Assen/Maastricht 1987) - Boersma, Tjeerd, en Ton Verstegen (red.), Nederland naar school. Twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs (Rotterdam 1 997) - Branger, J.D.C. Twee eeuwen voor de klas. Verleden-HedenToekomst. PABO Haarlem 1795-1995, (Haarlem 1995) - Bree, L.W de, e.a., Honderd vijfentwintig jaren arbeid op het onderwijsterrein 1836-1961 (Groningen 1961) - Buijnsters, P.J., en Leontine Buijnsters-Smets, Bibliografie van de Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 (Zwolle 1997) - Deursen, A.Th. van, Mensen van klein vermogen. Het kopergeld van de Gouden Eeuw (Amsterdam 1991) Docter-Flach, Mieke, Muziekschool Gouda. Over een bijzondere school 1971-1996 (Gouda 1997) Dolder-de Wit, Henny van, Gouda in oude ansichten deel 2 (Zaltbommel 1 980) - Dolder-de Wit, H.A. van, "De promotie van de Latijnse school in het koor van de St.- Janskerk" in: Tidinge 8/2 (Gouda 1990) - Dolder-de Wit, Henny van, Kent u ze nog ... die van Gouda (Zaltbommel 1983) - Dolder-de Wit, Henny van, Gouda in oude ansichten deel 3 (Zaltbommel 1981) - Dolder-de Wit, H.A. van, De Haven. Geschiedenis van de gracht en van het gebouw (Gouda î991) - Dolder-de Wit, Henny van, De St.-Janskerk te Gouda. Mensen en monumenten in een oude stadskerk (Gouda 1 993) - Fuchs, J.M., Een paviljoen in Gouda. Rooms-katholieke wezenverzorging en ziekenverpleging (Gouda 1 979) - Geselschap, J.E J., "Het lager onderwijs in de oude tijd", in: Gouda zeven eeuwen stad. Die Goude 15, 365-380 (Gouda î972) - Goudriaan, Koen, e.a., De Goudse ambachtsgilden (Gouda/ Zwolle 1996) - Haan, A.G. den, en M. de Groot (red.), Saeculum 1889-1989. Gedenkboek honderd jaar Coornhert Gymnasium, (Gouda 1989) - Habermehl, N.D.B. e.a. (red.), Ach lieve tijd. Zeven eeuwen Gouda en de Gouwenaars (Zwolle 1986- 1987) Habermehl, N.D.B., Gouda Restaureert (Gouda î989) - Heemelaar, Nico, Het leven begint bij veertig. Uitgave ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van het St. -Antoniusco//ege (Gouda 1 989) - Hertog, P.H. den, e.a., 125 jaar rijksonderwijs in Gouda (Capelle a/d IJssel 1990) - Jansen, H. P. H., Geschiedenis der Lage Landen (Utrecht/ Antwerpen 1971)
36
- Jansen, H.P.H., Geschiedenis van de Middeleeuwen (Utrecht/ Antwerpen 1 978) - Jong, J.J.M. de, Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse stad. Gouda 1700-1780 (Holland Historische Reeks 5) ('s-Gravenhage 1985) - Jonker, Dick, Goudse schutters en hun doelen (Utrecht 1981) - Kesper, L.A., Uit de geschiedenis van het Stedelijk Coornhert Gymnasium te Gouda. Aangevuld door J.E.J. Geselschap (Gouda 1964) - Klein, J.WE., 400 Jaar Goudse Librije 1594 - 1994. Geen vrouwen ofte kinderen maer alleenlijk eerbare luijden (Delft 1994) - Leeuwen, C.Th. van, M.Th.J. Lambregts-v.d.Togt en A.M. v. Dijk-de Rooy, Jubileumuitgave 1920-1980; R.K. MAVO-ULO St. Petrus Canisius Gouda (Gouda 1 980) - Lindsay, J., The writing on the wal/; an account of Pompeii in its last days (London 1 960) - Mark-Hoevers, Suzan van der, Huize Groeneweg. De historie van een eeuwenoud gebouw in Gouda (Gouda 1 986) - Meijsen, J.H., Lager onderwijs in de spiegel der geschiedenis. 175 jaar nationale wetgeving op het lager onderwijs in Nederland 1801 - 1976 ('s-Gravenhage î976) - N.N., 1906 - 1996 St. Aloysiusschool 90 jaar (Gouda 1 996) - Nuchelmans, J., J.H. Brouwers e.a., Woordenboek der Oudheid. Encyclopedisch overzicht van de Grieks-Romeinse wereld, het oude Nabije Oosten, het oude Egypte, het vroege christendom (Bussum 1 976) - Ouvrij, Jan, "Paepsche off andere sectarische schoolmeesteren offte schoolvrouwen: niet-gereformeerd onderwijs te Gouda na de Hervorming" in: De Schatkamer 4/3 (Gouda 1990) - Scheygrond, A., e.a. (red.) Gouda zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda. Uitgegeven bij de herdenking van het 700-jarig bestaan van de stad Gouda in 1272 (Gouda 1 972) - Scheygrond, A., Goudsche straatnamen (Alphen aan den Rijn 1979) - Scheygrond, A., De namen der Goudse straten, wijken, bruggen, sluizen, waterlopen en poorten (Alphen aan den Rijn 1981) - Schouten, Jan, Wie waren zij ? Een reeks van Goudse mannen en vrouwen, die men niet mag vergeten (Alphen aan den Rijn 1980) - Smit, J., Een Regentendagboek uit de achttiende eeuw (Assen 1957) - Sprokholt, Henkjan, e.a. (red.), Een kijkje in de Keizerstraat (Delft/Gouda 1994) - Stadtman, G., e.a. De Technische School voor Gouda en Omstreken 75 jaar (Gouda 1985) - Van Toen tot Thans, Uitgave van de Commissie Eeuwfeest ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Rijkshogereburgerschool en de Rijksmiddelbareschool voor meisjes te Gouda op 28 oktober - 6 november 1965 (Gouda 1965) - Vergeer, Marga, e.a., Superklimaks. Sint-Antoniusco//ege Gouda 1949-1974 (Gouda 1974) - Volmuller, H.WJ., e.a. (red.), Nijhoffs Geschiedenislexicon; Nederland en België ('s-Gravenhage/Antwerpen 1981) - Vries, L.W de, en H. Snaterse, Taxus, jubileumuitgave Joh. Calvijnschool 1927-1977 (Gouda 1977) - Walvis, 1., Beschrijving der stad Gouda (Gouda/Leiden 1714) - Zuyderhout-Hulst, WA., Geschiedenis van de Goudse Librije gedurende het verblijf in de St. Janskerk (Meppel 1976)
Lijst van personen, instellingen en bedrijven die in i 997 financieel en/of materieel bijgedragen hebben aan de Stichting Open Monumentendag Gouda. Bontenbal Bouw B.V., Reeuwijk. Moret Ernst & Young, Registeraccountants, Gouda. Gemeente Gouda. Woningbouwvereniging 'Ter Gouw', Gouda. Deloitte & Touche Accountants, Belastingadviseurs en Managementconsultans, Stichting 'Gouda, Hart van Holland', Gouda. Van Nieuwpoort Beheer B.V., Gouda. Woningcorporatie 'De Samenwerking', Gouda. Van Lierop & Zn B.V., Alphen a/d Rijn. De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs, Gouda. F. van Lanschot Bankiers N.V., Gouda. Vlietland Makelaardij B.V., Gouda. Gisterra Advies, Gouda Bob C. van Beek Architect, Oegstgeest Koninklijke Woudenberg Ameide B.V., Ameide GMF Gouda BV, Waddinxveen Aannemingsbedrijf gebr. Den Hoed & Zn., Bergambacht KPMG Accountants NV, Gouda Bouwbedrijf Hulshof BV, Vorden Enkele personen, instellingen en bedrijven die niet genoemd wensten te worden. Deze lijst is i juli i 997 afgesloten.
Gouda.