> Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag
Van den Herik Kust en Oeverwerken I. Dekker Postbus 191 3360 AD SLIEDRECHT
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42
[email protected]
Onze referentie Aanvraagnummer FF/75C/2014/0267.toek.ct Bijlagen 3
Datum 3 oktober 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen
Geachte heer Dekker, Naar aanleiding van uw verzoek van 7 juli 2014 en de aanvullingen hierop van 30 juli 2014 en 1 oktober 2014, geregistreerd onder aanvraagnummer FF/75C/2014/0267, om een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet te krijgen, deel ik u het volgende mee. Hierbij ontvangt u de ontheffing die u heeft aangevraagd, van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 8 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van de daslook, gulden sleutelbloem en de wilde marjolein, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Floraen faunawet voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de bever. De aanvraag De aanvraag heeft betrekking op de realisatie van het project “Natuur(vriende)lijke oevers Maas, tranche 2. Deelsysteem Kleine Weerd”, gelegen in de gemeente Maastricht. Het project betreft de waterkwaliteit- en habitatverbetering van de Maas in de regio Maastricht. De werkzaamheden bestaan uit: • Het aanleggen van een nevengeul; • Het verwijderen van begroeiing ten oosten van de nevengeul; • Het verlagen van het maaiveld van een deel van de Kleine Weerd; • Het tijdelijk aanleggen van een werkweg; • Het afvoeren van grond. Voor dit project is eerder ontheffing verleend met kenmerk FF/75C/2012/0277. Ontheffing wordt gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 8 en 11 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de daslook (Allium ursinum), gulden sleutelbloem (Primula veris), wilde marjolein (Origanum vulgare) en de bever (Castor fiber).
Pagina 1 van 6
Overwegingen Wettelijk kader Beschermde soorten De daslook, gulden sleutelbloem en de wilde marjolein zijn beschermde inheemse plantensoorten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Flora- en faunawet. De bever is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, van de Flora- en faunawet en is tevens opgenomen in bijlage IV van de EUHabitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Datum 3 oktober 2014 Onze referentie Aanvraagnummer FF/75C/2014/0267
Verbodsbepalingen Op grond van artikel 8 van de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde inheemse plantensoorten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Op grond van artikel 11 van de Flora- en faunawet is het verboden om nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde inheemse diersoorten te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen Tot voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen als bedoeld in artikel 11 van de Flora- en faunawet worden essentiële foerageergebieden die van belang zijn voor de instandhouding van een voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats van de soort op populatieniveau gerekend. Daarnaast vallen ook tijdelijke, seizoensgebonden, verblijfplaatsen (bijvoorbeeld burchten) of standplaatsen die van belang zijn voor de gunstige staat van instandhouding van een soort op populatieniveau of per exemplaar hieronder. Ontheffing Op grond van artikel 75, lid 5, van de Flora- en faunawet worden ontheffingen slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Op grond van artikel 75, lid 6, aanhef en onder c, wordt voor soorten genoemd op bijlage IV van de Habitatrichtlijn ontheffing slechts verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. De belangen waarnaar verwezen wordt, zijn genoemd in artikel 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten.
Pagina 2 van 6
Instandhouding van de soorten Daslook, gulden sleutelbloem en wilde marjolein De daslook, gulden sleutelbloem en de wilde marjolein zijn in het plangebied aangetroffen. In het plangebied zijn respectievelijk één groeiplaats van de daslook, twee groeiplaatsen van de gulden sleutelbloem en talrijke groeiplaatsen van de wilde marjolein vastgesteld. Door de werkzaamheden kunnen groeiplaatsen van de daslook, gulden sleutelbloem en de wilde marjolein worden beschadigd en vernield.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Datum 3 oktober 2014 Onze referentie Aanvraagnummer FF/75C/2014/0267
Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven op de bladzijden 16 tot en met 18 van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan behorend bij ontheffingsaanvraag FF-wet NVO 2 – Kleine Weerd” van 31 augustus 2012. De door u voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in de ontheffing echter aanvullende voorschriften opgenomen. Door het uitvoeren van de werkzaamheden worden groeiplaatsen van de daslook, gulden sleutelbloem en de wilde marjolein aangetast. U stelt voor om de aanwezige exemplaren van de daslook, gulden sleutelboom en waar mogelijk de wilde marjolein te verplaatsen naar een geschikte locatie elders in de omgeving van het plangebied. Het is de verwachting dat bij een zorgvuldige werkwijze (het uitsteken met een ruime kluit en het uitplanten op een vergelijkbare standplaats) de exemplaren van de daslook en de gulden sleutelbloem worden gespaard. Voor de wilde marjolein geldt dat de afname van groeiplaatsen zal leiden tot een kleine dip in de populatie, maar er zal een aanzienlijk deel van de exemplaren van de wilde marjolein behouden blijven. Op termijn zal de wilde marjolein naar verwachting spontaan vestigen in de vergraven delen van het plangebied en zal de populatie van de wilde marjolein zich herstellen. De gunstige staat van instandhouding van de daslook, guldensleutelbloem en de wilde marjolein komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften. Bever De bever is in het plangebied aangetroffen. In het plangebied is een oeverhol van de bever vastgesteld. Deze oeverhol geldt als vaste rust- en verblijfplaats voor de bever. De begroeiing langs de oevers heeft een functie als foerageergebied voor de bever. Aantasting van foerageergebieden is enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn. Door de werkzaamheden kunnen voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de bever worden beschadigd, vernield en verstoord. Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven op de bladzijden 16 tot en met 18 van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan behorend bij ontheffingsaanvraag FF-wet NVO 2 – Kleine Weerd” van 31 augustus 2012. De door u voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in de ontheffing echter aanvullende voorschriften opgenomen.
Pagina 3 van 6
Vooraf zorgt u niet voor voldoende alternatief dat in kwantiteit en kwaliteit overeenkomt met de huidige functionaliteit van de voortplantings- of vaste rustof verblijfplaats voor de aanwezige populatie van de bever. De oeverhol wordt door de werkzaamheden niet fysiek aangetast, maar omdat de werkzaamheden te omvangrijk zijn en er met groot materieel gewerkt wordt, kan het verstoren van de bever door trillingen en geluid niet geheel kunnen worden uitgesloten. Hierdoor kunnen de aanwezige exemplaren van de bever door de werkzaamheden worden verdreven van de oeverhol. De functionaliteit van de voortplantings- of vaste rustof verblijfplaats van de bever blijft daarmee niet gegarandeerd.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Datum 3 oktober 2014 Onze referentie Aanvraagnummer FF/75C/2014/0267
De bever komt algemeen voor in de omgeving van het plangebied. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt de bever mogelijk verstoord, maar het is van korte duur. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden is er voldoende alternatieve geschikt habitat beschikbaar voor de bever. Na het uitvoeren van de werkzaamheden kan de bever weer gebruik maken van de oeverhol. Tevens zal het realiseren van het project bijdragen aan zowel een kwalitatieve als kwantitatieve vooruitgang van het leefgebied voor de bever. De gunstige staat van instandhouding van de bever komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften. Belang van de ingreep U heeft ontheffing van verbodsbepalingen aangevraagd op grond van de belangen: ‘de bescherming van flora en fauna’, ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ en ‘de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’. Voor soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn kan alleen ontheffing verleend worden ten behoeve van belangen genoemd in de Habitatrichtlijn. Het door u aangevraagde belang ‘de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’ is niet genoemd in de Habitatrichtlijn. De aanvraag is, met betrekking tot de bever, daarom uitsluitend beoordeeld op grond van de belangen ‘de bescherming van flora en fauna’ en ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’. Het project draagt direct bij aan de bescherming van flora en fauna. Door het afgraven van een deel van het maaiveld ten oosten van de nevengeul ontstaan condities voor een ecologisch waardevolle vegetatie. De nevengeul zelf draagt bij aan de verbetering van de ecologische kwaliteit van het Maaswater en biedt de bever op termijn nieuw biotoop in de vorm van steiloevers en foerageergebied. Volgens de Europese richtlijn “Kaderrichtlijn water (KRW)”moet de ecologisch en chemische kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau gebracht worden en behouden.
Pagina 4 van 6
De Maas is één van de stroomgebieden waar de Nederlandse overheid fors in moet investeren om de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater zichtbaar te verbeteren. Om dit te bereiken worden de oevers van de Maas over een aanzienlijk traject heringericht. Rijkswaterstaat Limburg heeft de doelstelling om in 2020 ten minste 70% van de Maasoevers natuur(vriende)lijk te hebben ingericht. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de waterkwaliteit en aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast moet de aanleg van de natuur(vriende)lijke oevers leiden tot rivierverruiming, zodat de Maas bij hoogwater een grotere afvoer kan verwerken. Gelet op het voorgaande en de onverminderde actualiteit van de naar voren gebrachte omstandigheden ben ik van oordeel dat de belangen ‘de bescherming van flora en fauna’ en ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ voldoende onderbouwd zijn om de negatieve effecten op de bever, die als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, te rechtvaardigen.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Datum 3 oktober 2014 Onze referentie Aanvraagnummer FF/75C/2014/0267
Andere bevredigende oplossing Het project is locatiespecifiek. Door de geplande ligging van de nevengeul naderen de graafwerkzaamheden tot op 50 meter het oeverhol van de bever. Het verleggen van de nevengeul verder van het beverhol is denkbaar, maar niet voor de hand liggend: met de huidige plannen wordt een oude nevengeul opengegraven. Daarbij zal ook bij werkzaamheden verder van het beverhol niet uitgesloten kunnen worden dat er sprake is van verstoring. Door de gekozen inrichting, werkwijze en de planning (buiten de kwetsbare periode) wordt schade aan de bever zoveel mogelijk voorkomen. Hiermee is het voldoende aangetoond dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. Zorgplicht Voor de soorten waarvoor ik u ontheffing verleen, bent u gehouden aan de in de ontheffing opgenomen voorschriften. Voor alle soorten echter, geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier– en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Op grond hiervan dient u zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan deze soorten te voorkomen. Vogels U dient gedurende de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Ik wijs u erop dat voor het broedseizoen geen standaardperiode wordt gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voorts wijs ik u erop dat verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken jaarrond zijn beschermd. Voor het verwijderen van dergelijke verblijfplaatsen is te allen tijde een ontheffing vereist.
Pagina 5 van 6
Conclusie Gelet op het voorgaande verleen ik u ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Aan deze ontheffing zijn voorschriften verbonden. De ontheffing en de voorschriften treft u hierbij aan.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Datum 3 oktober 2014 Onze referentie Aanvraagnummer FF/75C/2014/0267
Bezwaar Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na verzending van deze brief digitaal of schriftelijk een bezwaarschrift indienen. Een digitaal bezwaarschrift kunt u indienen via mijn.rvo.nl. Om in te loggen heeft u uw gebruikerscode en wachtwoord nodig, voor de ondertekening een TAN-code. Als u schriftelijk bezwaar wilt maken, stuurt u het ondertekende bezwaarschrift naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, afdeling Juridische Zaken, Postbus 40219, 8004 DE Zwolle. Bij het indienen van een digitaal bezwaarschrift vragen wij u naar een aantal gegevens uit deze brief. Maakt u schriftelijk bezwaar, vermeld in uw bezwaarschrift dan in ieder geval onze referentie en de datum van de beslissing waartegen u bezwaar maakt. U vindt dit nummer in de rechter kantlijn in deze brief. Op mijn.rvo.nl vindt u meer belangrijke informatie over het digitaal en schriftelijk indienen van een bezwaarschrift. Meer informatie Heeft u nog vragen, kijk dan op onze website mijn.rvo.nl. Of bel ons: 088 042 42 42 (lokaal tarief).
Met vriendelijke groet,
De Staatssecretaris van Economische Zaken, namens deze:
Marco Klaassen Teammanager Vergunningen
Pagina 6 van 6
ONTHEFFING Naar aanleiding van het verzoek van heer I. Dekker op 7 juli 2014, namens Van den Herik Kust en Oeverwerken en de aanvullingen hierop van 30 juli 2014 en 1 oktober 2014 gelet op artikel 75, lid 3, van de Flora- en faunawet 1
Verleent de Staatssecretaris van Economische Zaken hierbij aan: Naam: Van den Herik Kust en Oeverwerken (hierna: ontheffinghouder) Adres: Industrieweg 24 Postcode en woonplaats: 3361 HJ SLIEDRECHT Ontheffing FF/75C/2014/0267 voor het tijdvak van: 3 oktober 2014 tot en met 31 december 2015 Van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 8 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van de daslook (Allium ursinum), gulden sleutelbloem (Primula veris) en de wilde marjolein (Origanum vulgare), alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de bever (Castor fiber). Het gebied waarvoor de ontheffing geldt, betreft het plangebied voor de realisatie van het project “Natuur(vriende)lijke oevers Maas, tranche 2. Deelsysteem Kleine Weerd”, gelegen in de oostoever van de Maas, rivierkilometer 11,3-11,7, nabij de plaats Maastricht, één en ander zoals is weergegeven in figuur 1.1 van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan behorend bij ontheffingsaanvraag FF-wet NVO 2 – Kleine Weerd” van 31 augustus 2012. Aan deze ontheffing zijn de volgende voorschriften verbonden: Algemene voorschriften 1. De ontheffing wordt slechts voor de hierboven genoemde soorten en beschreven verboden handelingen verleend. 2. Deze ontheffing geldt alleen voor de werkzaamheden die conform de aanvraag worden uitgevoerd, voor zover in deze ontheffing zelf niet anders is aangegeven. 3. De ontheffinghouder dient onverwijld contact op te nemen met Rijksdienst voor Ondernemend Nederland indien bij het uitvoeren van de werkzaamheden van het project andere beschermde soorten dan de genoemde worden aangetroffen of andere handelingen als bedoeld in voorschrift 1 noodzakelijk zijn. 4. Deze ontheffing kan uitsluitend gebruikt worden door (medewerkers van) de ontheffinghouder of in opdracht van de ontheffinghouder handelende (rechts-)personen. De ontheffinghouder blijft daarbij verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste naleving van deze ontheffing. 5. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient een afschrift van deze ontheffing en de bijbehorende brief op de locatie van de werkzaamheden aanwezig te zijn en op verzoek te worden getoond aan de daartoe bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren.
1
Krachtens de wettekst is de Minister bevoegd tot het afgeven van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Op basis van de portefeuilleverdeling tussen de Minister van EZ en de Staatssecretaris van EZ is deze bevoegdheid belegd bij de Staatssecretaris.
FF/75C/2014/0267 1 van 3
6. De ontheffinghouder dient, zodra de datum waarop de werkzaamheden zullen aanvangen bekend is, het bijgevoegde meldingsformulier volledig in te vullen en naar Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te zenden. Specifieke voorschriften 7. U dient, met in achtneming van onderstaande voorschriften, de maatregelen uit te voeren zoals beschreven op de bladzijden 16 tot en met 18 van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan behorend bij ontheffingsaanvraag FF-wet NVO 2 – Kleine Weerd” van 31 augustus 2012 (bijlage 2 bij dit besluit), alsmede de maatregelen zoals beschreven in het rapport “Actualisatie verspreiding bever Kleine Weerd” van 7 augustus 2014 (bijlage 3 bij dit besluit). Daslook, gulden sleutelbloem en wilde marjolein 8. U dient de groeiplaatsen van de daslook, gulden sleutelbloem en, daar waar mogelijk, de wilde marjolein zorgvuldig en met ruime kluit uit te steken en uit te planten op een vergelijkbare standplaats buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Het verplanten van de planten dient uitgevoerd te worden door of onder toezicht van een deskundige op het gebied van de daslook, guldensleutelbloem en de wilde marjolein. Bever 9. U dient binnen een zone van 50 meter rondom het oeverhol geen werkzaamheden uit te voeren in de kwetsbare periode van de bever. Deze loopt globaal van mei tot en met augustus. Afhankelijk van het seizoen en de weersomstandigheden kan deze periode langer dan wel korter zijn. De geschiktheid van de periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald door een deskundige2 op het gebied van de bever. 10. U dient de bever de kans te geven aan de werkzaamheden te wennen door de werkzaamheden langzaam op te voeren. Dit dient te gebeuren door de frequentie en de duur van de uitvoer geleidelijk op te voeren en de werkzaamheden bovendien zo ver mogelijk van het beverhol verwijderd te starten. 11. U dient de ligging van het werkpad en de aanmeerplaats zodanig te kiezen dat de afstand tot het beverhol zo groot mogelijk is.
Overige voorschriften 12. De werkzaamheden en bovengenoemde voorschriften dienen te worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de daslook, gulden sleutelbloem, wilde marjolein en de bever. 13. U dient een ecologisch werkprotocol op te stellen met daarin bovengenoemde voorschriften. Alle betrokken partijen, met name ook de uitvoerenden op de bouw- of projectlocatie, dienen van het werkprotocol op de hoogte gesteld te worden.
2
Het Ministerie van Economische Zaken verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis dient te zijn opgedaan doordat de deskundige: op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of op MBO niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten; en/of als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus; en/of zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of - bescherming.
FF/75C/2014/0267 2 van 3
14. Deze ontheffing kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de ontheffinghouder zich niet houdt aan de voorschriften. 15. Indien blijkt dat de in de ontheffing gestelde termijn niet voldoende is om de werkzaamheden waarop de ontheffing betrekking heeft uit te voeren, dient u, zeker vier maanden voor het verstrijken van deze termijn een nieuwe aanvraag indienen. Dit voorkomt onnodige vertraging van het project. 16. Aanspreekpunt in het kader van deze ontheffing en de daaruit voortvloeiende voorschriften is Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Postbus 40219, 8004 DE Zwolle.
Den Haag, 3 oktober 2014
De Staatssecretaris van Economische Zaken, namens deze:
Marco Klaassen Teammanager Vergunningen
FF/75C/2014/0267 3 van 3