Tweede Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
21 137
Nationaal Milieubeleidsplan
Nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTE– LIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 23 september 1991 Mede namens de Minister van Economisch Zaken, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij doe ik u de notitie «Implementatie milieubeleid doelgroep industrie» toekomen. In deze notitie wordt ingegaan op de uitwerking van het milieubeleid voor de doelgroep industrie. De aanpak van het doelgroepenbeleid voor de industrie is reeds beschreven in de notitie «Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie», die ik bij brief van 12 juli 1990 aan Uw commissie heb toegezonden (Tweede Kamer, vergadering 1989-1990, 21 137, nr. 27). De notitie is het resultaat van in de NMP-Begeleidingscommissie Industrie gevoerd overleg, waarin vertegenwoordigers van de overheid en industrie zitting hebben. Ook is de notitie besproken met het Interpro– vinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Indien er van Uw zijde behoefte bestaat over de notitie van gedachten te wisselen, ben ik uiteraard toe bereid. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. G. M. Alders
115415F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj PlantijnsUaat 's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
Inhoud Hfdst. Samenvatting 1.
blz. 3
Inleiding
8
2
Uitwerking doelgroepenbeleid voor de industrie
2.1.
Typen bedrijfstakken
2.2.
Selectie van bedrijfstakken
11
2.3.
Heterogene bedrijfstakken en bedrijfsmilieuplannen
13
2.4.
Toehchtmg integrale milieutaakstelling
16
3 3.1. 3.2.
Implementatiestrategie Indicatie van actoren en ontwikkelingen die het milieubeleid van de ondernemingen kunnen beïnvloeden Implementatiestrategie
8
20 20 22
Samenhang activiteiten overheden en branche-organisaties
24
3.4.
Communicatie
25
4.
Faciliterende organisatie ten behoeve van het doelgroepenbeleid
26
3.3.
Bijlage 1: - Mogelijke voordelen voor de bedrijven van de doelgroepenaanpak - Mogelijke voordelen voor de overheden van de doelgroepenaanpak
28 28
Bijlage 2: Begnppenlijst
30
Bijlage 3: Selectie van bedrijfstakken
32
Bijlage 4: Globale uitwerkmg regionale specificatie voor de verschillende thema's van het milieubeleid (uitsluitend voor de doelgroep industrie)
38
Bijiage 5: Schema 1 - Samenvattend overzicht bijdrage actoren aan irnplementatie t.a.v. homogene bedrijfstakken
39
Schema 2 - Samenvattend overzicht bijdrage actoren aan implementatie t.a.v. heterogene bedrijfstakken
41
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
Samenvatting Deze notitie gaat in op de uitwerking van het milieubeleid voor de doelgroep industrie. In het kader van de uitvoering van het Nationale Milieubeleidsplan en het Nationale Milieubeleidsplan plus (NMP plus) wordt met bepaalde doelgroepen, waaronder de industrie, overleg gevoerd over de milieutaakstellingen voor de bedrijfstakken die vallen binnen de doelgroep. Met een aantal bedrijfstakken dat daarvoor is geselecteerd, zullen afspraken worden gemaakt over de uitwerking en implementatie van integrale milieutaakstellingen, die gelden voor de jaren 2000 en 2010 en voor zover van toepassing voor de jaren 1994/1995. Deze milieutaakstel– lingen worden vastgelegd in af te sluiten intentieverklaringen. Het betreft een 15-tal bedrijfstakken met in totaal 12.000 bedrijven met meer dan vijf werknemers, die gezamenlijk meer dan 90% van de industriële milieu– belasting veroorzaken. Op bladzijde 16 en 17 van de notitie wordt een overzicht gegeven van deze bedrijfstakken, waartoe onder meer de basis– metaalindustrie, de chemische industrie en de voedings– en genotmidde– lenindustrie behoren. Bij de uitwerking van intentieverklaringen moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de verschillende bedrijfstakken. Globaal kan onderscheid worden gemaakt in homogene en heterogene bedrijfstakken. Een meer homogene bedrijfstak kenmerkt zich door bedrijven met een beperkt aantal soortgelijke bedrijfsprocessen, waarvoor een standaard– aanpak van de milieuproblemen mogelijk is (bijvoorbeeld benzinetanksta– tions of de grafische industrie). Voor een geselecteerde homogene bedrijfstak zal een implementatieplan op bedrijfstakniveau worden opgesteld, waarin maatregelenpakketten zijn opgenomen. Op basis van die maatregelenpakketten kunnen in het bedrijfstakoverleg ook standaardvergunningsvoorschriften en checklisten voor de handhaving worden ontwikkeld. Voor een meer heterogene bedrijfstak is deze standaardaanpak niet mogelijk, omdat het daar dikwijls om grote en complexe bedrijven gaat waar meestal een veelheid aan milieuproblemen speelt en waar per bedrijf de mogelijkheden voor het oplossen van de miiieuproblemen sterk verschillen (bijvoorbeeld de chemische industrie en de basismetaalin– dustrie). Bij de heterogene bedrijfstakken staat bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid de noodzaak van een individuele benadering per bedrijf voorop. De te treffen maatregelen bij individuele bedrijven zullen dan over het algemeen ook niet op bedrijfstakniveau worden besproken maar op het niveau van individuele bedrijven. Het bedrijfsmilieuplan is daarvoor het geëigende instrument. In dit plan kan uitgaande van de intentieverklaring een geïntegreerd beeld worden gegeven door het bedrijf van de inspanningen, die het bedrijf voornemens is te realiseren op milieugebied. Het bedrijf kan daarbij binnen bepaalde marges zelf de aard en de fasering van de te treffen maatregelen kiezen, hetgeen voor het realiseren van procesgeïntegreerde oplossingen van belang is. Voor de overheid biedt het bedrijfsmilieuplan en de bijbehorende rapportage over de uitvoering daarvan, de mogelijkheid de voortgang van de reali– satie van de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak te volgen, inzicht te krijgen in knelpunten van algemene aard die zich daarbij binnen de bedrijfstak voordoen en de vergunningverlening voor het bedrijf te baseren op dit plan. In de op bedrijfstakniveau af te sluiten intentiever– klaringen wordt voor heterogene bedrijfstakken vastgelegd dat bedrijven voor een bepaalde datum een bedrijfsmilieuplan zullen overleggen aan de betrokken overheidsorganen. Deze verplichting, kan al naar gelang de aard ervan zich daartoe leent, worden vastgelegd in vergunningen. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
plannen worden door de bedrijven zelf opgesteld in nauw overleg met de betrokken overheidsorganen. De overheid zou in dat overleg vooral moeten letten op de inspanning die het bedrijf in de planperiode levert om de milieubelasting te reduceren, dit tegen de achtergrond van de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak en min of meer los van de vraag in welke volgorde het bedrijf de milieuproblemen wil gaan aanpakken. Over de uitvoering van het milieubeleidsplan zal door het bedrijf jaarlijks worden gerapporteerd. PLan en rapportages zijn passief openbaar, behoudens eventuele vertrouwelijke bedrijfsgegevens. Openbaarmaking dient gelijktijdig te geschieden met het kenbaar maken van de mening van de betrokken overheidsorganen. De overheidsor– ganen geven daarbij ook aan op welke wijze de voornemens uit het plan zullen worden geformaliseerd in het kader van de vergunningen. Voor zover het plan de instemming heeft van de betrokken overheidsorganen zullen zij dit plan hanteren als uitgangspunt bij de vergunningverlening voor het bedrijf. Op deze wijze worden aan het bedrijf zekerheden verschaft over het door de overheden te voeren milieubeleid. Op dit moment wordt er met een aantal bedrijfstakken overleg gevoerd in het kader van het doelgroepenbeleid. In de homogene bedrijfstakken zijn dat de benzinetankstations en de grafische industrie. Het overleg met de benzinetankstations is inmiddels tot een afronding gekomen. Overeenstemming is bereikt over een 8 jaar durende werkprogramma, waarvan de kosten, inclusief bodemsanering zo'n f 1.500 miljoen zullen bedragen. De inhoud van het werkprogramma is middels een circulaire uitgebracht. Voorts zal en protocol worden ondertekend inzake een door het bedrijfsleven op te richten bodemsaneringsfonds in geval van bedrijfsbeëindiging. Met de grafische industrie worden op basis van een gedetailleerd onderzoek maatregelen afgesproken om de milieubelasting te reduceren. Met belangrijke industriesectoren als de chemische industrie en de basismetaalindustrie kan naar verwachting binnenkort een intentieverklaring worden afgesloten. Het overleg met de voedings– en genotmiddelenindustrie om te komen tot één of meer intentiever– klaring(en) is gestart. De belangrijkste fase in de uitvoering van het doelgroepenbeleid is de implementatie van het milieubeleid bij de individuele bedrijven. Van branche-organisatie en overheden wordt verwacht dat zij de nodige activiteiten ontplooien om die implementatie mogelijk te maken. Daartoe is een strategie ontwikkeld. Deze implementatiestrategie heeft als uitgangspunt dat de activiteiten door genoemde partijen slechts dan effect sorteren als deze goed op elkaar zijn afgestemd. Gewenst is dat er een wisselwerking is tussen enerzijds stimulerende activiteiten (het aanbieden van informatie, advies etcetera) en anderzijds intensivering van toezicht en handhaving door vergunningverlenende overheden. Daarbij is van belang dat de overheid een consistent milieubeleid voert dat de ondernemer over langere periode zekerheid verschaft. Branche– organisaties zullen bedrijven moeten informeren over gemaakte afspraken op bedrijfstakniveau en bedrijven moeten adviseren over vragen ten aanzien van de invoering van milieumaatregelen. Dit geldt in het bijzonder voor bedrijven die behoren tot het midden– en kleinbedrijf. Daarbij zijn een aantal fasen te onderscheiden gerelateerd aan de mate waarin bedrijven een milieubeleid voeren. In de eerste fase worden bedrijven geïnformeerd en aangespoord maatregelen te treffen. In de tweede fase. namelijk die waarin bedrijven over willen gaan tot het nemen van die milieumaatregelen, is vooral advisering en assistentie van belang. Ook zal extra toezicht van overheidszijde moeten worden uitge– oefend omdat de overheid uiteindelijk dient te waarborgen dat alle bedrijven de noodzakelijke maatregelen treffen. Als sluitstuk van de implementatiefase zullen overheden door middel van gerichte handha– vingsakties er op moeten toezien dat binnen een bedrijfstak de nodige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
milieumaatregelen daadwerkelijk zijn getroffen. Het voorgaande impli– ceert dat ook de overheden goed op de hoogte moeten zijn van de gemaakte afspraken op bedrijfstakniveau. Een goede informatievoor– ziening richting bedrijven en verschillende overheden is in deze essen– tieel. Communicatie speelt daarin een belangrijke rol. Daarom zal op basis van een analyse van het huidige kennis–, houding– en gedrags– niveau binnen een bedrijfstak de voorwaarden voor een efficiënte communicatie worden nagegaan. Deze voorwaarden worden opgenomen in de intentieverklaring. Deze notitie is in overleg met de verschillende overheden en vertegen– woordigers van de industrie tot stand gebracht. Samenwerking tussen bedrijfsleven en overheden is met het oog op het creëren van het benodigde draagvlak voor de uitvoering van het milieubeleid noodza– kelijk. Deze samenwerking krijgt vorm binnen de bestaande bestuurlijke verhoudingen en verantwoordelijkheden en heeft als gemeenschappelijk uitgangspunt dat de overheid als geheel verantwoordelijk is voor de reali– sering van de milieudoelstellingen in het NMP (plus). Van het bedrijfs– leven wordt verwacht dat zij vanuit haar eigen verantwoordelijkheid inhoudt geeft aan het streven naar een duurzame ontwikkeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
NOTITIE IMPLEMENTATIE MILIEUBELEID DOELGROEP INDUSTRIE Hoofdstuk 1: Inleiding Deze notitie is een nadere uitwerking van de wijze waarop de milieu– taakstellingen voor de industrie de komende jaren (tot 2000 met een «doorkijk» naar 2010) moeten worden gerealiseerd. Uitgangspunt daarbij is het Nationale Milieubeleidsplan en Nationaal Milieubeleidsplan plus (NMP(plus)). Om de uitvoering van het beleid gestalte te geven maakt het NMP(plus) een indeling naar doelgroepen (Industrie, Landbouw, Verkeer en Vervoer, Bouwsector, etcetera). De vertaling van de taakstel– lingen en dergelijke voor bedrijfstakken binnen de industrie vindt onder meer plaats door middel van dit doelgroepenbeleid. De aanpak van het doelgroepenbeleid voor de industrie is reeds beschreven m een notitie die in juli 1990 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 137, nr. 27). Centraal daarin staat het bedrijfstakoverleg waarin voor een aantal geselecteerde bedrijfstakken afspraken worden gemaakt over de uitwerking en implementatie van uit het NMP(plus) af te leiden milieutaakstellingen. Deze notitie gaat in op een aantal vragen, die de uitwerking van het doelgroepenbeleid met zich meebrengt, zoals aangegeven van de in het kader van de doelgroepen– aanpak geselecteerde bedrijfstakken en bijvoorbeeld criteria voor regionale specificatie van milieutaakstellingen. Voorts beschrijft deze notitie aan welke voorwaarden moet worden voldaan om zo efficiënt en effectief mogelijk het milieubeleid bij indivi– duele bedrijven in de industriële sector te realiseren. Het bovenstaande zal in het vervolg van deze notitie worden gedefinieerd als de «imple– mentatie» van het doelgroepenbeleid in de industrie. Met name zal aandacht worden besteed aan de rol van actoren die bij de implemen– tatie een belangrijke rol spelen zoals vergunningverlenende overheden en branche-organisaties. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op een aantal onderwerpen dat bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid van belang is. Tevens wordt in dit hoofdstuk en globaal onderscheid gemaakt in typen van bedrijfstakken, voorzover dat nodig is in verband met de aanpak van het doelgroepen– beleid. Hoofdstuk 3 geeft een korte analyse van de invloeden waar een onder– neming mee te maken heeft bij het nemen van milieumaatregelen. Het onderkennen van deze invloeden geeft inzicht in de wijze waarop het milieubeleid binnen de onderneming zo effectief en efficiënt mogelijk vorm kan krijgen. Op basis hiervan is in dit hoofdstuk tevens een rol van communicatie bij de implementatie behandeld. Hoofdstuk 4 gaat tenslotte in op de noodzaak van een faciliterende organisatie ten behoeve van het doelgroepenbeleid voor de industrie. Tenslotte zij opgemerkt dat met de in deze notitie beschreven uitwerking van het doelgroepenbeleid een nieuw terrein wordt betreden. Ervaringen in de praktijk kunnen er toe leiden dat in deze notitie uiteen– gezette beleidslijnen worden bijgesteld. Bovendien is van belang vast te stellen dat het doelgroepenbeleid voor de industrie aanvullend is op het bestaande instrumentarium. Dit betekent ook dat de formele rechtspo– sitie van partijen (overheid, bedrijven en derden) niet wordt aangetast. Om de implementatie succesvol te laten zijn is nauwe samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden (rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) en het bedrijfsleven een noodzaak. Daarom moet bij deze overheden het benodigde draagvlak worden gecreëerd om bij te dragen aan de implementatie van het doelgroepenbeleid. Voldoende draagvlak zal pas dan ontstaan wanneer de betrokken overheden goed en tijdig worden geïnformeerd over het doelgroepenbeleid en nauwgezet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
rekening wordt gehouden met de gevolgen van de implementatie in de praktijk. Ook in dit licht is deze notitie geschreven. Deze samenwerking krijgt overigens nadrukkelijk vorm binnen de bestaande bestuurlijke verhoudingen en verantwoordelijkheden en heeft als gemeenschappelijk uitgangspunt dat de overheid als geheel (mede)verantwoordelijk is voor de realisering van de milieudoelstellingen van het NMP(plus). De uitwerking van het doelgroepenbeleid zal in nauw overleg met het betrokken bedrijfsleven plaatsvinden, teneinde ook binnen het bedrijfs– leven een zo groot mogelijk draagvlak te creëren. Voor een goed begrip van de betekenis voor de andere overheden van het doelgroepenbeleid voor de industrie zij nog het volgende opgemerkt. De direct door de industrie veroorzaakte milieubelasting heeft sinds lange tijd de aandacht van vergunningverlenende en handhavende overheden. Hierbij is dan ook al veel bereikt. In het kader van de uitvoering van het NMP(plus) worden in een aantal gevallen door deze overheden reeds bepaalde werkwijzen gehanteerd, die ook in het kader van de doelgroepenaanpak worden voorgestaan. In dat opzicht is de doelgroepenaanpak dus niet iets geheel nieuws. Elementen daarvan zij herkenbaar in de huidige uitvoerings– praktijk. Voorbeelden hiervan zijn het werkprogramma voor LPG-tanksta– tions, het project KWS 2000 en het actiepian DSM. De doelgroepen– aanpak beoogt wel deze werkwijzen te verbreden en te uniformeren en meer algemeen te krijgen ingevoerd. Het doelgroepenbeleid heeft als belangrijke doelstelling een basis te creëren voor meer integrale oplos– singen voor de milieuproblemen op de middellange en lange termijn. Er is daarbij sprake van een geleidelijk veranderingsproces. Uiteindelijk oogmerk van dit proces is de effectiviteit en efficiency van het overheids– optreden te vergroten en het millieubeleid consistent te doen zijn naar de doelgroep toe. Van belang is tevens dat het al dan niet plaatsvinden van overleg met een bedrijfstak over het te voeren milieubeleid onverlet laat de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om de milieubelasting te beperken. Voorop staat dat voor een goede uitvoering van het NMP(plus) het bedrijfsleven, vanuit haar eigen verantwoordelijkheid, een wezenlijke bijdrage levert aan de oplossing van de milieuproblemen. Het doelgroe– penbeleid voor de industrie, zoals dit in deze notitie aan de orde is, richt zich op de industrie als direkte bron van milieubelasting. De inspan– ningen, die van bedrijven wordt verwacht om deze milieubelasting te reduceren, worden beoordeeld tegen de achtergrond van de totaalin– spanning op milieugebied, waaronder die ten gevolge van het produkten– beleid. Het doelgroepenbeleid beoogt voordelen te leveren voor de andere overheden en het betrokken bedrijfsleven ten opzichte van een aanpak per individueel bedrijf. Deze voordelen zijn samengevat in bijlage 1. Voor een helder overzicht wordt hierna een korte samenvatting gegeven van de aanpak die voor de uitwerking van de milieudoelstel– lingen uit het NMP(plus) voor de bedrijfstakken behorend tot de doelgroep industrie wordt gevolgd en welke uitgebreid is beschreven in de notitie «Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie». In deze aanpak wordt een aantal stappen onderscheiden: a. Het formuleren van milieudoelstellingen op bedrijfstakniveau voor het jaar 2000 en 2010 en voor zover van toepassing voor 1995 uitgaande van de NMP(plus)-doelstellingen; b. het selecteren van bedrijfstakken, waarvoor een gecoördineerde en gestructureerde aanpak wordt gevolgd en het aangeven van de wijze waarop reductiedoelstellingen voor niet geselecteerde bedrijfstakken zullen worden uitgewerkt; c. het opstellen van een intentieverklaring voor geselecteerde bedrijfs– takken met een afzonderlijke branche-organisaties en andere overheden, waarmee een begin van de uitwerking van het milieubeleid voor een bepaalde bedrijfstak wordt gemarkeerd en waarin het beoogde eindre–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
sultaat van het overleg wordt aangegeven, alsmede de weg waarlangs dit gaat worden bereikt, d. gelijktijdig met c. het starten van een gezamenlijke voorlichtings– campagne, waarin aan individuele bednjven globaal de milieudoelstel– lingen voor die bedrijfstak worden uiteengezet en waarin wordt aange– geven wat nu reeds kan worden gedaan om de emissies en afvalstromen te beperken; e. het opstellen van een document, waarin het resultaat van het bedrijfstakoverleg wordt vastgelegd en dat door de verschillende deelnemers aan het overleg wordt onderschreven; dit document kan verschillende vormen hebben (richtlijn, circulaire, convenant); het karakter ervan is een implementatieplan; de wijze waarop regelgevende instrumenten worden ingezet, maakt deel uit van dit implementatieplan; f. de implementatie van emissiereducerende en/of andere maatregelen door individuele bedrijven op basis van implementatieplannen. Ten aanzien van bedrijfstakken met een sterk heterogeen karakter, die tevens grote en complexe bedrijven omvatten, zoals de basismetaalin– dustrie, is besloten de in de intentieverklaring vastgelegde integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak zoveel mogelijk uit te werken op individueel bedrijfsniveau. Uitwerking van de mtegrale milieutaakstelling in een implementatieplan op brancheniveau is dan niet nodig (Zie ook hoofdstuk 2). Overigens is in bijlage 2 een omschrijving gegeven van in deze notitie veelvuldig gebruikte termen. Hoofdstuk 2: Uitwerking doelgroepenbeleid voor de industrie 2.1. Typen bedrijfstakken De doelgroepen industrie is zeer divers. Binnen de industrie speelt een veelheid aan milieuproblemen. Ook zijn de betrokken bedrijven qua aard en omvang zeer verschillend. Onderscheiden kunnen worden zeer grote bedrijven, maar ook bedrijven met maar enige werknemers. Niet voor iedere bedrijfstak zal in het kader van het doelgroepenbeleid een specifiek op de bedrijfstak toegesneden milieubeleid worden gevoerd. Een aanta! bedrijfstakken, waarvoor een intentieverklaring zal worden opgesteld, zal worden geselecteerd. Deze selectie is beschreven in paragraaf 2.2. Het niet geselecteerd zijn van een bedrijfstak betekent overigens niet dat die bedrijfstak geen inspanningen moet leveren om de milieubelasting te verminderen. Het geeft alleen aan dat een gecoördi– neerde en gestructureerde aanpak via een op de bedrijfstak toegesneden integrale benadering niet wordt gevolgd. Bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de verschillende bedrijfstakken. Er kan in beginsel onder– scheid worden gemaakt in de volgende soorten bedrijfstakken: geselec– teerde en niet-geselecteerde bedrijfstakken, alsmede meer homogeen en meer heterogeen (zie figuur 1). Deze indeling beoogt slechts een globale indicatie te geven van de verschillende categorieën van bedrijven, opdat het onderscheid in benaderingswijzen kan worden beschreven. In de praktijk zal dit onderscheid minder stringent zijn en zullen de tussenva– rianten tot de mogelijkheden behoren. Bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid is tevens van belang dat de integrale milieutaak– stelling voor een bedrijfstak niet 1 op 1 kan worden doorvertaald naar individuele bedrijven. Een meer homogene bedrijfstak kenmerkt zich door bedrijven met en beperkt aantal soortgelijke bedrijfsprocessen, waarvoor een standaard– aanpak van de milieuproblemen mogelijk is (voorbeelden benzinetanksta– tions en grafische industrie).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
8
Voor een geselecteerde homogene bedrijfstak, zal een implementa– tieplan op bedrijfstakniveau worden opgesteld, waarin maatregelenpak– ketten zijn opgenomen. Oit plan zal in principe gedetailleerd van aard zij en de totale milieubelasting van de bedrijfstak omvatten. Het doelgroe– penoverleg heeft vooral de functie de implementatie zo vlekkeloos mogelijk te laten verlopen en een zo groot mogelijk «multiplier-effect» richting het veld te veroorzaken. De vergunningverlening en handhaving kan daardoor bijvoorbeeld worden vergemakkelijkt, doordat men kan werken met standaardvergunningen en controlelijsten. In deze groep zijn vooral de inrichtingen te vinden, waarvoor het gemeentebestuur bevoegd gezag is. Voor deze inrichtingen is de waterkwaliteitsbeheerder veelal in het waterschap. In een meer heterogene bedrijfstak is deze standaardaanpak per definitie niet mogelijk. Bovendien gaat het in dergelijke bedrijfstakken dikwijls om grote en complexe bedrijven waar meestal een veelheid aan milieuproblemen speelt en waar per bedrijf de mogelijkheden voor het oplossen van de milieuproblemen sterk verschillen (voorbeelden chemische industrie en basismetaal). Voor geselecteerde heterogene bedrijfstakken met grotere en complexe bedrijven ligt de nadruk bij het bedrijfstakoverleg dan ook op afstemming en coördinatie van allerlei activiteiten op milieugebied en is het overleg meer gericht op hoofdlijnen en op het bespreken van knelpunten van algemene aard. Bij dit soort bedrijven staat bij de uitwerking van het doelgroepen– beleid de noodzaak van een individuele benadering per bedrijf voorop. De te treffen maatregelen bij individuele bedrijven zullen dan ook in beginse! niet op bedrijfstakniveau worden besproken maar op het niveau van individuele bedrijven. De in de intentieverklaring vastgelegde integrale milieutaakstelling krijgt daartoe in beginsel een rechtstreekse doorwerking naar individuele bedrijven. Een implementatieplan op bedrijfstakniveau is dan niet nodig. Reden hiervoor is dat bij deze bedrijfstakken de werkelijke integratie van beleid, inclusief de fasering, immers alleen kan plaatsvinden op het niveau van het individuele bedrijf. Het doelgroepenbeleid moet dan de hiervoor noodzakelijke voorwaarden creëren. Voor deze bedrijven is het essentieel, dat de milieu-aspecten programmatisch in de bedrijfsvoering worden geïntegreerd. In paragraaf 2.3 wordt dit nader uiteengezet. Bij deze groep van bedrijven vindt de realisatie van de integrale milieutaakstelling dus vooral plaats door een benadering vanuit de individuele bedrijven. Het voordeel van zo'n aanpak is tevens dat het doelgroepenbeleid dan direkt een vertaling krijgt in de praktijk. Bedrijven in deze groep zijn vaak provinciale inrichtingen. Voor de WVO-vergunning is men vaak aangewezen op Rijkswaterstaat. Voor niet geselecteerde bedrijfstakken worden geen intentieverkla– ringen op gesteld en wordt geen bedrijfstakoverleg over de realisatie van de integrale milieutaakstelling voorzien. Voor deze bedrijfstakken worden wel emissiereductiedoelstellingen geformuleerd. In het najaar van 1991 zal door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een overzicht van deze emissiereductiedoelstellingen worden gepubliceerd. Deze doelstellingen kunnen richting geven aan het vergunningenbeleid voor bedrijven behorende tot niet geselecteerde bedrijfstakken. Dit mede met het oog op een gelijke behandeling van bedrijven uit niet geselecteerde bedrijfstakken ten opzichte van bedrijven uit geselecteerde bedrijfstakken. Ook voor geselecteerde bedrijfstakken zullen in deze publicatie emissiereductiedoelstellingen worden opgenomen, die in af te sluiten intentieverklaringen verder kunnen worden genuanceerd. Deze reductiedoelstellingen zijn niet absoluut, in die zin dat deze kunnen worden bijgesteld indien daarvoor goede argumenten zijn. Hetzelfde geldt voor de in dit overzicht opgenomen gegevens met betrekking tot de huidige emissies van een bedrijfstak. Ook voor de niet geselecteerde bedrijfstakken geldt dat van de gepubli–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
ceerde emissiereductiedoelstellingen kan worden afgeweken, indien daarvoor goede argumenten zijn. Vanzelfsprekend kan ten aanzien van specifieke knelpunten overleg met een niet geselecteerde bedrijfstak worden gevoerd. Voor een deel zullen deze emissiereductiedoelstellingen tevens een invulling krijgen via themagewijs opgezette programma's zoals het project KWS-2000 of het CFK-actieprogramma of via stofgericht beleid zoals voor asbest en cadmium. Ook branche-organisaties kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door ten behoeve van hun leden een vertaling te maken van de emissiereductiedoelstellingen naar door bedrijven te treffen maatregelen. In dit verband is het stimulerend door branche-organisaties van de invoering van bedrijfsinterne milieuzorgsystemen bij bedrijven, die behoren tot niet-geselecteerde bedrijfstakken, essentieel. In de onderstaande figuur is de indeling naar onderscheiden soorten van bedrijfstakken samengevat. Ook is aangegeven op welke wijze de uitwerking van het doelgroepenbeleid vorm krijgt. In de figuur is ook aangegeven wat de verantwoordelijkheid van net Ministerie van Volks– huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid. De primaire opgave van het Ministerie bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid is de nog ongedifferentieerde taakstellingen van het NMP(plus) te vertalen naar emissiereductiedoelstellingen op het niveau van bedrijfstakken en er in overleg met direkt betrokkenen zorg voor te dragen dat deze, als integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak, worden vastgelegd in een intentieverklaring (de aktiviteiten tot de stippellijn in het schema). De andere overheden worden bij deze stappen betrokken. Is deze stap gezet dan ligt de verantwoordelijkheid voor de verdere uitwerking voor een belangrijk deel bij het bedrijfsleven en de andere overheden. De rol van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal dan meer bewakend, facili– terend en coördinerend zijn en gericht op de uitvoering van aktiviteiten waarvoor het effectiever en efficiënter is dit vanuit de centrale overheid op te pakken. In paragraaf 2.2 zijn de overwegingen vermeld voor de selectie van bedrijfstakken en voor het vaststellen van de instantie die bij de verdere uitwerking van een intentieverklaring voor een bedrijfstak het voortouw heeft. In deze overwegingen is expliciet aangegeven wanneer dit voortouw bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal kunnen komen te liggen. Figuur 1: Onderscheid bedrijfstakken bij de uitwerking van het doelgroepenbeleid geselecteerde bedrijfstakken
niet geselecteerde bedrijfstakken
homogeen (groep 1)
heterogeen (groep 2)
emissiereductie– doelstellingen intentieverklaring
ja
ja
ja
ja
ja
nee
bedrijfstakoverleg
gericht op implementatieplan
nee
implementatieplan
op bedrijfstakniveau
bevoegd gezag (accent)
gemeente, waterschap
gericht op algemene knelpunten en proces-begeleiding op niveau individueel bedrijf provincie Min VenW
gemeente of provincie, waterschap of Min. VenW
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
10
2.2. Selectie van bedrijfstakken Voor de bedrijfstakken waarmee overleg zal worden gevoerd, geldt het uitgangspunt dat het overleg voor de bedrijfstak en betrokken overheden een toegevoegde waarde moet hebben ten opzichte van een aanpak per mdividueel bedrijf. In bijlage 1 is zoals gezegd een overzicht gegeven van de voordelen van de doelgroepaanpak voor bedrijven en overheden. De selectie van bedrijfstakken heeft een aantal aspecten. Als eerste is een overzicht gemaakt van de bedrijfstakken en –groepen die in sterke mate bijdragen aan het totaal van de industriële milieubelasting. Vervolgens is bepaald wie het voortouw bij het bedrijfstakoverleg zou moeten nemen, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu– beheer, het IPO, de VNG, of de UvW. Tenslotte wordt in deze paragraaf onderscheid gemaakt tussen bedrijfstakken (2 cijferige SBI-code, bijvoorbeeld voedings– en genotmiddelenindustrie) en bedrijfsgroepen (3 cijferige SBI-code, bijvoorbeeld zuivelindustrie). (SBI staat voor de Standaard Bedrijfsindeling van het CBS). De selectie vindt plaats op zowel bedrijfstak als op bedrijfsgroepniveau. Overwegingen voor de selectie van bedrijfstakken Om een selectie van bedrijfstakken mogelijk te maken is het noodza– kelijk aan te geven op welke gronden bedrijfstakken in aanmerking komen voor doelgroepoverleg. Voor het beantwoorden van deze vraag is een drietal criteria relevant: 1. de milieubelasting van een bedrijfstak of –groep; 2. het aantal bedrïjven binnen een bedrijfstak of –groep; 3. de financieel-economische mogelijkheden van een bedrijfstak of –groep om milieumaatregelen te treffen. Gegevens voor criterium zijn beschikbaar in de vorm van de emissie– profielen per bedrijfstak of –groep. Gegevens voor criterium 2 zijn beschikbaar via het CBS en voor criterium 3 is informatie beschikbaar in de vorm van overzichten van milieukosten, –investeringen en dergelijke. Gegeven de globale informatie die beschikbaar is en de onvergelijk– baarheid van de criteria is de uiteindelijke selectie van bedrijfstakken en groepen geen mathematische exercitie. Overleg met de bij het doelgroe– penbeleid betrokken organisaties heeft op grond van een pragmatische analyse van deze drie criteria geleid tot een overzicht van bedrijfstakken die in aanmerking komen voor doelgroepoverleg. Dit overzicht is in bijlage 3 vermeld. Overwegingen ter bepaling van de eerstverantwoordelijke voor het overleg over de uitwerking van de intentieverklaring De verantwoordelijkheid voor het afsluiten van intentieverklaringen ligt primair bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Nadat de intentieverklaring is afgesloten kan naast het Ministerie ook het IPO, de VNG of de UvW het voortouw hebben bij het voeren van overleg met een bedrijfstak of –groep over de verdere uitwerking van de intentieverklaring. Deze verantwoordelijkheid betreft inhoud, procedures, voortgang en organisatie van het overleg. Het IPO en de VNG kunnen het voortouw nemen indien de belangrijkste problemen binnen een bedrijfstak of –groep vallen onder verantwoorde– lijkheid van de provincie (als de bedrijfstak of groep voornamelijk provin– ciale inrichtingen omvat) of gemeente (als de bedrijfstak of –groep gemeentelijke inrichtingen betreft). Indien de milieuproblemen van een bepaalde bedrijfstak of –groep in belangrijke mate emissies naar het water betreffen, zou ook de Unie van Waterschappen als eerstverant– woordelijke kunnen worden aangewezen. Namens het IPO of de VNG kan een provincie respectievelijk een gemeente overleg voeren met de bedrijfstak of –groep. Bij een dergelijke opzet kan het Ministerie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
11
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de betreffende provincie of gemeente financieel ondersteunen bij het uitvoeren van veelal noodzakelijk onderzoek. De coördinatie alsmede het bewaken van de voortgang van het overleg zal in alle gevallen door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden verzorgd, inclusief de presentatie (inhoud en vorm) van de produkten van het overleg aan het veld. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu– beheer kan met name het voortouw nemen in één van de volgende gevallen: 1. er zijn sterke onderlinge relaties tussen milieuproblemen in combi– natie met (mede)verantwoordelijkheid van andere ministers voor de uitvoering van het beleid, waardoor coördinatie op rijksniveau is gewenst; 2. de uiteindelijk te treffen maatregelen zullen worden vastgelegd in een AMvB of vereisen vanwege de internationale dimensie van de milieu– problemen een sterke coördinatie op rijksniveau; 3. de te treffen milieumaatregelen beïnvloeden de internationale concurrentiepositie van de bedrijfstak of –groep in belangrijke mate. De feitelijke toedeling van bedrijfstakken of –groepen aan eerstverant– woordelijke instanties wordt overigens mede bepaald door de beschikbare capaciteit in kwancitatieve en kwalitatieve zin (de aanwe– zigheid van specifieke deskundigheid is daarbij een belangrijk punt). Uitgaande van het voorgaande is een selectie gemaakt, die is samen– gevat in onderstaande figuur. Daarbij zij opgemerkt dat de selectie van bedrijfstakken of –groepen nog geen uitsiuitsel geeft over de bedrijfstak– organisaties respectievelijk bedrijven waarmee in concreto afspraken worden gemaakt. In bijlage 3 is een en ander uitgebreider beschreven, waarbij ook meer in detail wordt ingegaan op de voorgestane aanpak. Een en ander draagt overïgens een voorlopig karakter en zal de komende tijd verder worden uitgewerkt en waar nodig worden bijgesteld. Bij deze uitwerking zullen ook de personele consequenties bij aan te wijzen eerst– verantwoordelijke instanties en de benodigde inzet van overheden ten behoeve van de implementatie van de resultaten van het bedrijfstak– overleg worden betrokken. Definitieve besluitvorming over de selectie van bedrijfstakken en de bepaling van de eerstverantwoordelijke instanties zal later plaatsvinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
12
Figuur 2: Overzicht geselecteerde bedrijfstakken en –groepen. SBI-code
Bedrïjfstak of –groep
20/21
Voedings– en genotmiddelenindustrie
224/226 241 26 271 29 30 31 321 325 327 33 34 t/m 38
Textielverdelingsindustrie - linoleum en viltzeilindustrie Lederindustrie Papier en papierwarenindustrie Grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen Chemische industrie Kunstmatige en synthetische garen– en vezelind Rubber– en kunststofverwerkende industrie Baksteen– en dakpannen industrie Beton– en cementwaren industrie Overige minerale produkten industrie Basismetaal industrie Metaalprodukten industrïe, machine-industrie, electrotechnische industrie, transportmiddelen ind. instrumenten en optische industrie
verwacht jaar intentieverkl
eerstverantw. bedrijfstakoverleg uitwerking intentieverklaring
1991/1992
VROM, IPO of VNG
1992 1992 1992
UvW IPO of UvW IPO of UvW
1990 1991
VROM VROM
1992
VROM
1992 1992 1992 1992 1991
VNG IPO of VNG VNG IPO of VNG VROM
1992
IPO, VNG of UvW
Deze selectie betreft in totaal 12.000 bedrijven met meer dan vijf werknemers. Deze bedrijven veroorzaken meer dan 90% van de industriële milieubelasting. 2.3. Heterogene bedrijfstakken en bedrijfsmilieuplannen In deze paragraaf wordt de te volgen werkwijze voor heterogene bedrijfstakken uiteengezet, omdat hierin een aantal nieuwe elementen is opgenomen. De werkwijze voor homogene bedrijfstakken wordt reeds in de praktijk toegepast en is in paragraaf 2.1 in het kort aangegeven. Voor het realiseren van de integrale milieutaakstelling voor heterogene bedrijfstakken is het nodig de milieubelasting van bestaande bedrijven te reduceren. De mogelijkheden daartoe zijn vanwege het sterk heterogene karakter van de afzonderlijke bedrijven verschillend, zodat een gediffe– rentieerde en mdividuele benadering nodig is. De reductiepercentages van de integrale milieutaakstelling kunnen niet zonder meer direkt worden doorvertaald naar het individuele bedrijf. Een mogelijkheid om de integrale milieutaakstelling te vertalen naar het individuele bedrijf zou kunnen zijn het op initiatief van de overheid aanscherpen van de vergunningvoorschriften door hierin voor langere perioden emissiereductiedoelstellingen vast te leggen. Het is in dat geval primair de overheid die zich een oordeel moet vormen over de mogelijk– heden van het bedrijf om een bijdrage aan de realisatie van de integrale milieutaakstelling te leveren. Gegeven het unieke karakter van de betrokken bedrijven stelt dit hoge eisen aan de capaciteit en deskun– digheid van vergunningverlenende overheden. Ook zullen in de vergun– ningvoorschriften over het algemeen slechts verplichtingen ten aanzien van maatregelen worden vastgesteld, waarvan zeker is dat zij reali– seerbaar zijn. Voor onzekere maatregelen zal veelal een onderzoeksver– plichting in de vergunning worden opgenomen. Echter, omdat in het kader van het realiseren van het NMP(plus)-beleid van de bedrijven wordt verwacht dat zij ook voor de langere termijn een milieubeleid formuleren, is het gewenst aan bedrijven de nodige ruimte te geven het milieubeleid voor de langere termijn te integreren in hun bedrijfsvoering op een wijze die zo goed mogelijk aansluit bij het beleid van de onder–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
13
neming in brede zin en die ruimte biedt voor het omgaan met onzeker– heden. Het is derhalve nodig dat bedrijven binnen heterogene bedrijfs– takken zelf zichtbaar maken op welke wijze het bedrijf zijn bijdrage aan de realisatie van de integrale milieutaakstelling inhoud geeft. Hiervoor zou een door het bedrijf op te stellen milieuplan het instrument moeten zijn. Het plan wordt overgelegd aan de betrokken overheidsorganen. Zo'n plan zou de voornemens van het bedrijf moeten bevatten om de milieu– belasting te reduceren en beslaat een periode van een aantal jaren. De plantermijn kan variëren, afhankelijk van de mate waarin de toekomst kan worden overzien, waarbij als indicatie een periode van 5 a 10 jaar kan worden genoemd. In het plan zou, met als uitgangspunt de op bedrijfsta– kniveau overeengekomen integrale milieutaakstelling, moeten worden ingegaan op emissies van het bedrijf, inclusief vrijkomende afvalstoffen en op inspanningen op het gebied van de energiebesparing en de bodemsanering. Het plan zou in beginsel ongeveer éénmaal per vier jaar moeten worden opgesteld. Over de uitvoering van het plan zou het bedrijf jaarlijks moeten rapporteren aan de betrokken overheidsorganen. In deze rapportage kunnen ook eventuele tussentijdse bijstellingen van het plan aan de orde komen. Voor de bedrijven heeft het bedrijfsmilieuplan de functie dat hierin de integratie kan worden aangegeven van de inspanningen, die van het bedrijf, vaak geformuleerd op deelterreinen, worden verwacht op milieu– gebied. Het bedrijf kan daarbij binnen bepaalde marges zelf de fasering van te treffen maatregelen kiezen, hetgeen voor het realiseren van procesgeïntegreerde oplossingen van belang is. Op deze wijze kunnen de milieu-aspecten programmatisch in de bedrijfsvoering worden geïnte– greerd, een en ander in relatie met de invoering in het bedrijf van bedrijfsinterne milieuzorg en het in dit kader door het bedrijf op te stellen milieuprogramma. De mate van integratie tussen bedrijfsinterne milieuzorg en het bedrijfsmilieuplan is een zaak van het bedrijf zelf. Voor de overheid is het voordeel van een bedrijfsmilieuplan dat primair de bedrijven het initiatief nemen om aan te geven welke bijdrage aan de realisatie van de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak wordt geleverd. Voor de overheid biedt het bedrijfsmilieuplan en de bijbeho– rende rapportage bovendien de mogelijkheid de voortgang van de reali– satie van de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak te volgen en inzicht te krijgen in knelpunten van algemene aard die zich hierbij voordoen. Tevens kunnen bedrijfsmilieuplan en bijbehorende rapportages als basis dienen voor zonodig bij te stellen milieuvergunningen. Plan en rapportages dienen mede om die reden passief openbaar te zijn, behoudens eventuele vertrouwelijke bedrijfsgegevens. Openbaarmaking dient gelijktijdig te geschieden met het kenbaar maken van de mening van de betrokken overheidsorganen over het plan, vanzelfsprekend onder voorbehoud van daarop volgende vergunningprocedures met bijbeho– rende mogelijkheden van inspraak en beroep. Het betreft dan het defini– tieve plan, waaraan vooroverleg tussen bedrijf en overheid heeft plaats– gevonden, en waarbij ook op bedrijfstakniveau kan worden bezien of het totaal van de milieuplannen binnen de bedrijfstak correspondeert met de integrale milieutaakstelling voor die bedrijfstak. In de op de bedrijfstakniveau af te sluiten intentieverklaringen zouden afspraken moeten worden gemaakt over de doorwerking van het bedrijfs– milieuplan en de rapportage daarover naar het vergunninginstrument, alsmede over de in dit verband door de overheden te volgen werkwijzen. Oogmerk hiervan is onder meer het verkrijgen van zekerheden voor betrokken bedrijven over het te voeren overheidsbeleid. Andersom dienen er voor de overheden voldoende waarborgen te bestaan dat de bedrijven de bedrijfsmilieuplannen daadwerkelijk opstellen en dat de overheden daarbij voldoende worden betrokken. Overigens kunnen bedrijfsmilieuplannen, die integraal van karakter zijn, tevens de status
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
14
hebben van saneringsplannen, zoals deze in vergunningen op grond van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater zijn of worden voorge– schreven In de intentieverklaring zou moeten worden vastgelegd dat individuele bedrijven voor een bepaalde datum een bedrijfsmilieuplan zullen overleggen aan de betrokken overheidsorganen. Deze verplichting kan worden vastgelegd in vergunningen of het gevolg zijn van toezeg– gingen van het betrokken bedrijfsleven, die in mtentieverklaringen of aan de vergunningverlenende overheid worden gedaan. De plannen worden door de bedrijven zelf opgesteld in nauw overleg met de betrokken overheidsorganen. Daarbij komt onder meer de fasering van te treffen maatregelen aan de orde. Vooroverleg in het kader van het opstellen van het plan zou hiervoor kunnen worden benut. De overheid zou er in dit kader vooral op moeten toezien dat het bedrijf over de planperiode een voldoende inspanning levert om de milieubelasting te reduceren, een en ander tegen de achtergrond van de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak, en min of meer los van de vraag in welke volgorde het bedrijf de onderscheiden milieuproblemen wil gaan aanpakken, behoudens wanneer regionale of locale milieuproblemen daartoe aanleiding geven of wanneer wettelijk voorgeschreven maatregelen daartoe nopen. Overigens zij er op gewezen dat de mdividuele beoordeling van een plan en de rapportages daarover niet op bedrijfstakniveau plaatsvindt. Deze beoordeling is louter een zaak tussen het bedrijf en de betrokken vergun– ningverlenende overheden, waarbij uiteraard de integrale milieutaak– stelling wel richtmggevend is. In het overleg op bedrijfstakniveau kunnen wel knelpunten van algemene aard aan de orde komen. Bij de toetsing van het plan door de betrokken overheidsorganen heeft het provinciaal bestuur (voor zover het provinciale inrichtingen betreft) een centrale positie Zij wordt geacht de coördinatie te verzorgen van de betrokken overheidsorganen. Ook hierover zullen in de intentieverklaringen afspraken moeten worden vastgelegd, een en ander vooruitlopend op het in werking treden van de in het hoofdstuk Vergunningen en Algemene regels opgenomen coördinatieregeling. Over de relatie tussen het bedrijfsmilieuplan en de vergunningverlening kan het volgende worden opgemerkt. Voorop zij gesteld dat het bedrijfs– milieuplan geen afbreuk doet aan de vigerende vergunningen. Deze blijven gewoon van toepassing. De mogelijkheid van aanscherping van de vergunning blijft daarnaast bestaan. Ook dient het opstellen van het bedrijfsmilieuplan niet te leiden tot vertraging van reeds in gang gezette acties, die onder meer dienen tot uitvoering van het NMP(plus), tenzij het bedrijf en de betrokken overheidsorganen hierover overeenstemming bereiken. Ook dient het bedrijfsmiiieuplan geen afbreukte doen aan een inhaalslag bij het inlopen van achterstanden bij de vergunningverlening. De in het bedrijfsmilieuplan opgenomen voornemens om de milieube– lasting te reduceren moeten uiteindelijk worden vastgelegd in het kader van de vergunning. Dit kan het beste plaatsvinden op het moment dat zekerheid bestaat over de termijn van feitelijke realisatie van de voornemens uit het plan of onderdelen daarvan. Deze formalisering kan geschieden in samenhang met de jaarlijkse rapportage aan de betrokken overheidsorganen over de uitvoering van het plan, zodat het niveau van de toegestane milieubelasting in de tijd afneemt. Hiervoor is het nodig dat indien de vergunningverlenende overheden hun mening kenbaar maken over het bedrijfsmilieuplan zij daarbij ook aangeven, op welke wijze de voorgenomen maatregelen en voorzieningen te zijner tijd zullen kunnen worden geformaliseerd. Dit kan door het doen van een melding door het bedrijf of het aanvragen van een nieuwe vergunning (bijvoor– beeld bij het toepassen van nieuwe processen). Ingeval de voorgenomen maatregelen zeker zijn voor wat betreft uitvoerbaarheid en termijn van realiseerbaarheid kan de overheid ertoe overgaan deze vast te leggen in de vergunning. Ook verdergaande onderzoeksverplichtingen kunnen op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
15
basis van het bedrijfsmilieuplan in de vergunning worden verlangd. De wijze van formalisering zou onderwerp van overleg moeten zijn met het bedrijf. Indien het plan de instemming heeft van de betrokken overheids– organen zouden aan het bedrijf bovendien voldoende zekerheden moeten worden gegeven over het door de overheden te voeren milieubeleid. Dit kan doordat de overheden verklaren dat zij het plan zullen hanteren als uitgangspunt bij de vergunningverlening voor het bedrijf. Indien het bedrijf echter in gebreke blijft zijn vereiste bijdrage aan de realisatie van de integrale milieutaakstelling te leveren, dan kan de vergunningverle– nende overheid daarop reageren door de vergunning te wijzigen en de te realiseren reducties vast te leggen in de vergunning. Ook indien de uitvoering van het bedrijfsmilieupian blijkens de jaarlijkse rapportages niet verloopt als voorgenomen en het bedrijf daarvoor geen overtuigende argumenten weet aan te dragen, kan het vergunningverlenende gezag tot aanscherping van de vergunning dan wel tot handhaving van naar aanleiding van het bedrijfsmilieuplan in de vergunning vastgelegde verplichtingen overgaan. De normale weg van het instellen van beroep tegen de besluiten van de vergunningverlenende overheden blijft voor het bedrijf uiteraard open. Indien derde belanghebbenden (onder andere milieu-organisaties en omwonenden) zich niet kunnen verenigen met de oordeelsvorming van de overheden over het bedrijfsmilieuplan, kunnen zij hierop reageren door de overheid te verzoeken de vergunning aan te scherpen. Tegen het besluit van het bevoegd gezag terzake staat vervolgens beroep open. Door deze aanpak wordt rekening gehouden met de rechtspositie van derde belanghebbenden. Dit kan als conse– quentie hebben dat de in bedrijfsmilieuplan opgenomen voornemens niet ongewijzigd blijven. Moet er wijziging plaatsvinden, dan moeten op dat moment de consequenties daarvan worden bezien. Bij de intentieverklaringen vast te leggen afspraken wordt het vergun– ningsinstrument dus toegepast in samenhang met een veranderings– proces binnen het bedrijf. Het bedrijfsmilieuplan kan daarbij als basis dienen voor het vergunningenbeleid. Bij de formalisering van te nemen maatregelen wordt zo mogelijk gebruik gemaakt van het meldingenin– strument. Aan deze meldingen moeten wel eisen worden gesteld met het oog op de handhaafbaarheid hiervan, omdat deze onderdeel worden van de vergunning voor het bedrijf. Door de voorgestane werkwijze worden aan het bedrijf zodoende zekerheden verschaft over het overheidsbeleid voor een langere periode en wordt vooraf duidelijk wanneer vergunning– procedures moeten worden doorlopen, waarbij het aantal te doorlopen procedures tot een minimum wordt beperkt. Tenslotte zal bij de invulling van de reeds aangekondigde wettelijk verplichte rapportages door bepaalde categorieën van inrichtingen van huidige emissies en voorge– nomen emissiereducties bekeken worden hoe deze verplichting kan aansluiten bij de hierboven geschetste gedachtenlijn met betrekking tot het bedrijfsmilieuplan en de rapportage daarover (zie ook de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 12 maart 1990, aan de Tweede Kamer in verband met de Kamerbehan– deling van de notitie bedrijfsinterne milieuzorg, Tweede Kamer, 1988-1989, 20 633, nr. 3). Eveneens zal worden bezien in hoeverre kan worden aangesloten bij het lopende beleid daar waar thans reeds in vergunningvoorschriften rapportageverplichtingen met betrekking tot onder meer emissie van stoffen, onderzoek, enzovoort gangbaar zijn. 2.4. Toelichting integrale milieutaakstelling Voor de geselecteerde bedrijfstakken zullen met betrokken branche– organisaties en andere overheden intentieverklaringen worden opgesteld. Een belangrijk onderdeel van deze intentieverklaring is de integrale milieutaakstelling, die in deze paragraaf nader wordt toegelicht. Zo kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
16
de integrale milieutaakstelling onder bepaaide omstandigheden worden bijgesteld. Op deze mogelijkheid wordt onder meer ingegaan. Ook doet zich de vraag voor op welke wijze de integrale milieutaakstelling moet worden toegepast in bestaande en nieuwe situaties en hoe deze zich verhoudt tot bestaand beleid. Van de integrale milieutaakstelling zal in een aantal situaties moeten kunnen worden afgeweken om redenen van de regionale milieukwaliteit. De gevallen die zich daartoe lenen worden in deze paragraaf uiteengezet. Mogelijke bijstellingen van de integrale milieutaakstelling De integrale milieutaakstelling voor een bedrijfstak geeft aan in welke mate de milieubelasting van die bedrijfstak als geheel moet worden teruggedrongen. Bij het opstellen van de integrale milieutaakstelling voor een bedrijfstak wordt uitgegaan van het NMP(plus) en overheidsplannen zoals de 3e Nota Waterhuishouding en de Nota Energiebesparing. Daarbij worden ook bestaande programma's betrokken, zoals het saneringsprogramma industrielawaai en voorgenomen AMvB's op grond van de Wet bodemsanering. Zodoende wordt afstemming met andere inspanningen voor een bedrijfstak mogelijk. Een en ander wordt vastgelegd in de intentieverklaring voor de bedrijfstak. Zoals al is aange– geven in de notitie «Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie» staat niet bij voorbaat vast dat de integrale milieutaaksteiling volledig reali– seerbaar is. Onzekerheden moeten bij de verdere uitwerking worden weggenomen en aan bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld op technolo– gische gebied, moet nog worden voldaan. Het kan blijken dat de benodigde nieuwe kennis en technologie niet (tijdig) beschikbaar is. Dit kan betekenen dat de integrale milieutaakstelling op onderdelen later bijstelling behoeft in boven– en benedenwaartse richting, een en ander met behoud van de algemene reductiedoelstellingen uit het NMP(plus) voor de industrie. Bijstelling kan ook nodig zijn op grond van de nieuwe inzichten op milieugebied. Bij een bijstelling zal uiteraard rekening worden gehouden met bij bedrijven lopende en reeds uitgevoerde inves– teringsprogramma's en bijbehorende afschrijvingstermijnen ter reali– sering van de integrale milieutaakstelling. In af te sluiten intentieverkla– ringen zal worden aangegeven op welke wijze zonodig een bijstelling van de integrale milieutaakstelling zal plaatsvinden. Niet iedere bijstelling heeft direkt consequenties voor de algemene reductiedoelstellingen uit het NMP(plus). Zo zal bijstelling van een onderdeel van de integrale milieutaakstelling door middel van een verdere fasering, veel minder snel een spanning oproepen met het reali– seren van de doelstellingen van het NMP(plus) dan een bijstelling op een onderdeel, dat in belangrijke mate van invloed is op de totale milieube– lasting van de industrie. In intentieverklaringen wordt verder uitgewerkt op welke wijze bijstelling van de integrale milieutaakstelling kan plaats– vinden. Wordt de integrale milieutaakstelling bijgesteld, in boven– of benedenwaartse zin, dan zal dit zoveel mogelijk geschieden in samenhang met een volgend NMP. Toepassing integrale milieutaakstelling in bestaande en nieuwe situaties De integrale milieutaakstelling heeft voor bestaande en nieuwe (onderdelen van) bedrijven een verschillende doorwerking. Bij bestaande bedrijven gaat het erom de bestaande, actuele belasting te reduceren tot het niveau van de integrale milieutaakstelling. De in de integrale milieu– taakstelling opgenomen reducties betreffen vaak de rest-milieubelasting van de totale bedrijfstak ten opzichte van een bepaald basisjaar. Bij het bepalen van de inspanningen van bestaande bedrijven zal derhalve rekening moeten worden gehouden met de extra milieubelasting ten gevolge van een groei van de economische bedrijvigheid. In af te sluiten intentieverklaringen moet dit verder worden geconcretiseerd, waarbij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
17
rekening zal worden gehouden met de specifieke omstandigheden binnen een bedrijfstak. Om deze noodzakelijke extra reductie bij bestaande bedrijven gelimiteerd te houden, dient bovendien bij nieuwe (onderdelen van) bednjven de milieubelasting zoveel mogelijk te worden beperkt. Dit betekent dat bij nieuwe (onderdelen van) bedrijven, conform de algemene uitgangspunten van het milieubeleid, best beschikbare of best uitvoerbare technieken moeten worden toegepast. Verhouding integrale milieutaakstelling tot bestaand beleid Op vele gebieden is er reeds beleid geformuleerd voor de vermin– dering van de milieubelasting door de industrie. Dit kan zijn gebeurd in de vorm van wettelijke voorschriften, bijvoorbeeld AMvB's en EG-richt– lijnen. Daarnaast bestaat er een groot aantal beleidsuitspraken en –voornemens, vastgelegd in beleidsnota's, waaruit maatregelen voor de industrie volgen. Veelal is in de beleidsnota's tevens een tijdschema aangegeven volgens welke de maatregelen moeten worden geïmplementeerd. Ook uit internationale overeenkomsten volgen maatregelen voor de industrie, bijvoorbeeld de 3e Noordzeeconferentie, ECE-protocollen. Deze (lande– lijke) beleidsvoornemens worden in principe verwerkt in de integrale milieutaakstelling. De vraag doet zich voor hoe de integrale milieutaakstelling zich verhoudt tot bestaand, maar nog niet geheel uitgevoerd beleid Het is niet altijd mogelijk dit in de integrale milieutaakstelling mee te nemen. Voorbeelden hiervan zijn de CUWVO-richtlijnen of de voorliggende Nederlandse Emissie Richtlijn (NER). Indien reeds uitgevoerd of vastgelegd beleid leidt tot verdergaande reducties in milieubelasting dan opgenomen in de integrale milieutaak– stelling, blijft dit uitgevoerde of vastgelegde beleid in beginsel onver– minderd van toepassing. Bij de formulering van de integrale milieutaak– stelling wordt uitgegaan van de NMP-doelstellingen, waarvoor informatie met betrekking tot de gewenste milieukwaliteit als basis heeft gediend. Richtlijnen zoals de NER zijn gebaseerd op het NMP-spoor van het brongerichte beleid met als uitgangspunt dat onnodige milieuverontrei– niging moet worden voorkomen en heeft als zodanig een andere invalshoek. De vraag is aan de orde hoe beide zich tot elkaar verhouden en binnen de doelgroepenaanpak worden geïntegreerd. De NER en de CUWVO-richtlijnen geven aan welke richtlijnen gelden voor lucht– respectievelijk wateremissies, gelet op de stand der techniek. In het kader van het doelgroepenbeleid wordt aangegeven welke integrale milieutaakstelling geldt voor een bedrijfstak, waaronder die voor lucht– en wateremissies. Daarin kunnen zowel korte– als lange termijndoelstel– lingen voorkomen. Het is te verwachten dat korte termijndoelstellingen in belangrijke mate kunnen worden gerealiseerd met behulp van de huidige stand der techniek. Over het algemeen zal met betrekking tot korte termijndoelstel– Imgen bij de vertaling van de integrale milieutaakstelling voor een bedrijfstak naar het individuele bedrijf voor de lucht– en wateremissies dan ook kunnen worden uitgegaan van toepassing van de NER en de CUWVO-richtlijnen. Voor de integratie binnen de doelgroepenaanpak van het uitgangspunt dat onnodige vervuiling moet worden voorkomen en daarop gebaseerde richtlijnen geldt het volgende: a. bestaande bedrijven dienen te voldoen aan de richtlijnen zoals de voorliggende NER en de CUWVO-richtlijnen. b. maatregelen voor meerdere compartimenten tegelijkertijd kunnen van een zodanige omvang zijn, dat het handhaven van saneringster– mijnen uit bijvoorbeeld de NER of CUWVO-richtlijnen financieel onhaalbaar is; in dat geval kan gemotiveerd van de saneringstermijnen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
18
zoals in deze richtlijnen opgenomen, worden afgeweken; afwijking van deze saneringstermijnen zal echter dusdanig moeten zijn dat de taakstel– lingen uit de integrale milieutaakstelling worden gerealiseerd; c. indien met bedoelde richtlijnen de integrale milieutaakstelling niet wordt gehaald, dan moet (binnen heterogene bedrijfstakken) op bedrijfs– niveau de mogelijkheden van verdergaande maatregelen worden nagegaan en worden toegepast; op bedrijfstakniveau kan naar aanleiding hiervan onderzocht worden of het mogelijk is aanvullende eisen te stelen; het gaat bij het voorgaande vaak om verdergaande procesgeïnte– greerde oplossingen. Voor homogene bedrijfstakken zal dit uitsluitend op bedrijfstakniveau worden onderzocht; d. indien door de verdere ontwikkeling van het beleid (bijvoorbeeld het beschikbaar komen van nieuwe technieken die worden vastgelegd in een toekomstige aanpassing van deze richtlijnen) in de toekomst een verder– gaand resultaat kan worden behaald dan opgenomen in de integrale milieutaakstelling kunnen verdergaande mogelijkheden leiden tot een bijstelling van de integrale milieutaakstelling; pas na deze bijstelling krijgen deze nieuwe technieken betekenis voor bestaande bedrijven; deze bijstelling zal zoveel mogelijk geschieden in samenhang met het eens per vier jaar nieuw uit te brengen NMP; daarbij zal rekening worden gehouden met bij bedrijven lopende en reeds uitgevoerde investerings– programma's en bijbehorende afschrijvingstermijnen ter realisering van de integrale milieutaakstelling; e. bij nieuwe (onderdelen van) bedrijven zal, conform de algemene uitgangspunten van het milieubeleid, steeds moeten worden uitgegaan van best beschikbare of best uitvoerbare technieken en dus van de laatste versie van richtlijnen als de NER en de CUWVO-richtlijnen. De in de volgende paragraaf genoemde mogelijkheden voor regionale specificatie gelden onverkort. Regionale specificatie van mHieutaakstellingen voor de doelgroep industrie De milieutaakstelling voor een bedrijfstak betreft landelijk te realiseren doelstellingen. Bij voorkeur moet een algemene aanpak worden gevolgd. Echter in een aantal gevallen biedt regionale specificatie van reductie– doelstellingen de mogelijkheid om, met handhaving van de landelijk overeengekomen integrale milieutaakstelling voor een bedrijfstak, daar waar noodzakelijk de taakstellingen voor een bepaalde regio aan te scherpen om redenen van de regionale milieukwaliteit. In de notitie «Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie» is reeds aangegeven dat regionale specificatie een aantoonbare toegevoegde waarde moet hebben. In beginsel zal de algemene landelijke taakstelling bij voorkeur moeten gelden voor alle regio's. Onder de noemer regionale specificatie wordt voor zover nodig aangegeven in welke gevallen kan worden afgeweken van deze landelijke taakstelling. Los hiervan blijft het uitgangspunt, zoals geformuleerd in de notitie «Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie», dat het doelgroepenbeleid plaatsvindt binnen de bestaande bestuurlijke verhoudingen en verantwoordelijkheden. In dit kader wordt onder regionale specificatie verstaan en scherpere taakstelling in een bepaalde regio voor een bepaalde bedrijfstak, om redenen die verband houden met de regionale milieukwaliteit. Regionale specificatie moet niet worden verward met het bepalen van de mogelijkheden van een indivi– dueel bedrijf ook een bijdrage te leveren aan de integrale milieutaak– stelling voor de bedrijfstak of –groep waar het betreffende bedrijf deel van uitmaakt. Indien bijvoorbeeld bij de in een bepaalde regio aanwezige bedrijven, blijkens bijvoorbeeld de aan bedrijven opgelegde vergunning– voorschriften, sprake is van een achterstand met betrekking tot het terugdringen van de milieubelasting dan zal het wegwerken van deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
19
achterstand in die regio een grotere emissiereductie met zich meebrengen dan in regio's waar van zo'n situatie geen sprake is. Het vaststellen van deze bijdrage zal moeten plaatsvinden op grond van enerzijds de taakstelling voor de bedrijfstak of –groep en anderzijds de mogelijkheden van een bedrijf om de milieubelasting te beperken. Eer gelden twee criteria voor de aantoonbare toegevoegde waarde die voor het toepassen van regionale specificatie is vereist. Allereerste moet er in de regio, waarvoor regionale specificatie geldt, sprake zijn van een overschrijding van de algemene milieukwaliteitsdoelstelling voor bepaalde stoffen of van specifiek te beschermen waarden, zoals natuur– gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar de voor het jaar 2000 geldende grens– waarden en de voor 2010 geldende streefwaarden. Is van een dergelijke overschrijding of van specifieke te beschermen waarden geen sprak dan verdient de algemene aanpak te voorkeur. Ten tweede moet een extra emissiereductie-inspanning voor de betreffende stof in een bepaalde regio leiden tot een merkbare verbetering van de regionale milieukwa– liteit, mede in relatie tot andere emissiereducerende maatregelen in de regio. Zou de extra inspanning in de regio hier niet toe leiden, dan moet ook worden geconcludeerd dat afwijking van de algemene lijn weinig zinvol is. Daarbij zij er op gewezen, dat indien regionale specificatie wordt toegepast, deze in beginsel niet aan provincie– of gemeente– grenzen is gebonden. Een uitwerking van regionale specificatie is weergegeven in bijlage 4. Er zij met nadruk op gewezen dat deze uitwerking betrekking heeft op de industrie, waarbij rekening is gehouden met een aantal specifieke kenmerken van emissies van de industrie. Deze uitwerking kan derhalve niet naar andere doelgroepen worden doorgetrokken. In de af te sluiten intentieverklaringen zal moeten worden afgesproken voor welke stoffen of groepen van stoffen aan de hand van het overzicht uit bijlage 4 zal worden overgegaan tot regionale specificatie. In de toekomst zullen ook bijzondere milieukwaliteitsdoelstellingen voor bepaalde gebieden worden geformuleerd. Dit kan betekenen dat in die gebieden van bedrijven een grotere inspanning zal worden gevraagd, teneinde deze bijzondere milieukwaliteit te kunnen realiseren. Hoofdstuk 3: Implementatiestrategie 3.1. Indicatie van actoren en ontwikkelingen die het milieubeleid van de onderneming kan beïnvloeden Het doelgroepenbeleid moet er uiteindelijk toe leiden dat binnen indivi– duele bedrijven de noodzakelijke maatregelen worden getroffen. Dit vereist veranderingen binnen de onderneming. Om de implementatie succesvol te doen zijn, is het belangrijk te onderkennen welke actoren die veranderingen casu quo het milieubeleid van de onderneming kunnen beïnvloeden. Hieronder is in het kort onder meer uiteengezet welke actoren in dit verband van belang zijn en waaruit de beïnvloeding van deze actoren bestaat. Overigens beoogt dit geen uitputtende opsomming te zijn. Het geeft slechts een indicatie van een aantal belangrijke actoren en actuele ontwikkelingen. Het inspelen op deze ontwikkelingen kan een positieve invloed hebben op het milieubeleid van de ondernemer. Rijksoverheid Het beleid van de Rijksoverheid is van invloed op de onderneming. Het is vooral een aantal instrumenten van de Rijksoverheid, die in dit verband van belang zijn: - wet– en regelgeving; - verbod op produkten;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
20
- heffingen; - subsidies op schone technologie; - statiegeldregelingen; - milieukeurmerk; - themagewijze programma's, zoals KWS 2000, gericht op onder meer de vervanging van koolwaterstoffen; - voorlichting. Andere overheden Het merendeel van de regelgeving in het kader van milieubeleid dat zich richt op de activiteiten van de onderneming op een bepaalde locatie, is gedecentraliseerd naar de andere overheden (gemeente, provincie, waterkwaliteitsbeheerder). In een aantal gevallen is het Rijk vergunning– verlenend orgaan. De overheid heeft vele middelen (variërend van stimu– leringsmaatregelen en vergunningverlening tot bestuursdwang) om haar milieubeleid uit te voeren en haar invloed op de onderneming kan vrij aanzienlijk zijn. Het lokale milieubeleid is mede gericht op locale milieu– problemen en de druk, die de directe omgeving (omwonenden, actie– groepen, milieubeweging) op de bestuurders kan uitoefenen. Van groot belang is dat locale inspanningen ook een bijdrage leveren aan de oplossing van milieuproblemen op andere schaalniveaus. De andere overheden verdisconteren met het oog hierop in hun vergunningbeleid veelal het Rijksbeleid, zij het dat overheden hierin autonoom zijn. Verder wordt het beleid van andere overheden mede bepaald door overkoepe– lende organisaties als het IPO, de VNG en de UvW. Is sprake van algemene regelgeving dan is de autonomie van de andere overheden beperkt. Zij zijn in dat geval veelal belast met de handhaving van deze regelgeving. Regionale bedrijfsmilieudiensten (BMD's) en adviesbureaus BMD's hebben de taak deelnemende bedrijven desgewenst (vooral het midden– en kleinbedrijf) milieuzorg-adviezen te geven. De leden betalen hiervoor. BMD's werken niet branchegericht maar regionaal. Als «huisarts» van bedrijven kunnen ze een sterk voorlichtende en stimule– rende rol spelen. De bedrijven kunnen zich voorts door de BMD laten doorlichten op milieu-aspecten. Zij moeten daarom zeer goed op de hoogte zijn van wat door VROM en ander overheden van het bedrijf wordt verwacht. Tussen nu en 1995 zal een landelijk netwerk van 30 tot 40 BMD's worden opgebouwd. De commerciële adviesbureau's zullen bedrijven vaak meer specialistische adviezen verstrekken. Branche-organisaties De mate van invloed van branche-organisaties op hun leden is voor iedere branche verschillend, onder meer afhankelijk van de mate waarin de branche is georganiseerd. De branche-organisatie is met name belangrijk in verband met het noodzakelijke draagvlak voor het beleid. Zij fungeren immers als belangenbehartigers voor de bedrijven en de bedrijven zullen eerder geneigd zijn milieumaatregelen uit te voeren als ook hun belangenbehartigers de noodzaak daartoe aangeven. Leveranciers en afnemers De voor de onderneming belangrijkste invloeden zijn afkomstig uit de markt (leveranciers en afnemers). Als door deze actoren milieudoelstel– lingen worden opgelegd, zal de onderneming snel zijn geneigd hierop te reageren, omdat haar marktpositie verandert. De laatste jaren speelt dit steeds meer een rol, in het bijzonder in het kader van het produkten– beleid In dit verband is de toenemende vraag van de consument naar produkten die het milieu minder belasten van belang. In het kader van het beleid om de direkt door het bedrijf veroorzaakte milieubelasting te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
21
reduceren, is de invloed van de markt thans nog beperkt. De verwachting is dat dit in de toekomst steeds meer een rol gaat spelen. Wel zijn er tendensen dat bedrijven aan elkaar onderling op dit gebied eisen stellen. Dit gebeurt echter nog incidenteel. Van een eventuele normalisatie en certificering van bedrijfsinterne milieuzorgsystemen kan ten aanzien van dit punt een stimulans uitgaan. De te treffen maatregelen om de milieu– belasting te reduceren kunnen overigens ook van invloed zijn op de winstgevendheid van het bedrijf en daardoor op de concurrentiepositie. Hieruit kunnen belemmeringen voortvloeien om de noodzakelijke maatre– gelen te treffen. Juist vanwege die potentiële belemmering is het voordeel van een bedrijfstakgewijze aanpak, dat de bedrijven onderling in een gelijke positie komen te verkeren. Financiers en verzekeraars De vermogensverstrekkers (aandeelhouders en financiers) hebben ook invloed op het milieubeleid van de ondernemer. De aandacht voor het milieu neemt bij deze groep de laatste jaren sterk toe. Redenen voor vermogensverstrekkers om van hun klanten een goed milieubeleid te eisen zijn onder meer ontwikkelingen op het terrein van : de financiëie handhavingsinstrumenten van de overheid, het risico van aansprake– lijkheid voor milieuschade (met name bodemverontreiniging) en de finan– ciering van milieumaatregelen. Overheidsfinanciën, die in dit geval kunnen worden genoemd zijn: - financieringsregelingen als Vermeend/Melkert; - verplichte financiële zekerheidsstelling (nog in onderzoek); - dwangsomregeling WABM; - risico-aansprakelijkheid; - verhaalacties via Landsadvocaat. Werknemers De invloed van het personeel op de onderneming is vaak zeer groot. Als het personeel ervan is overtuigd dat een adequaat milieubeleid moet worden gevoerd, zal de ondernemer door de vakverenigingen, via de ondernemingsraad of rechtstreeks worden aangesproken. Slechts in een beperkt aantal bedrijven oefent het personeel momenteel druk uit. Voor het personeel casu quo de werknemer neemt het besef van het belang van milieuzorg in bedrijven echter steeds toe. Dit gebeurt mede onder invloed van de vakbonden en media die dit meer en meer uitdragen vanuit het besef dat de aantasting van het milieu gelijk staat met aantasting van het economisch draagvlak hebben werknemers belang bij een milieubeleid in de bedrijven dat zowel voor het leefmilieu als voor de werkgelegenheid, de veiligheid, de gezondheid en de inhoud van het werk zo gunstig mogelijk uitpakt. Bij de invoering van een goed (integraal) milieubeleid binnen een bedrijf is de betrokkenheid van werknemers van essentieel belang. Zij geven immers in belangrijke mate inhoud aan de milieuzorg op de werkvloer. Bovendien kunnen werknemers ten aanzien van de uitvoering van het beleid in de praktijk bruikbare ideeën aanreiken. 3.2.
Implementatiestrategie
Alvorens in te gaan op de activiteiten die van bovengenoemde actoren bij de implementatie wordt verwacht zal de strategie die hieraan ten grondslag ligt worden uiteengezet. Stimulerende activiteiten door branche-organisaties en dergelijke hebben slechts dan effect als deze in synergie zijn met de invloeden die het sterkste inwerken op de onder– neming, in het bijzonder de regulering, die door de overheden wordt uitgeoefend. Van belang is dus deze synergie steeds na te streven. Willen stimuileringsactiviteiten effect sorteren dan is het nodig dat bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
22
onderneming de behoefte aan verandering ontstaat. Gewenst is dat er een wisselwerking is tussen enerzijds stimulerende activiteiten (het aanbieden van informatie, advies, etcetera) en anderzijds intensivering van toezicht en handhaving door vergunningverlenende overheden. Daarbij is het van de zijde van de overheid essentieel dat zij een consistent milieubeleid voert, dat de onderneming over langere periode zekerheid verschaft. Bovengenoemde ontwikkelingen en activiteiten sporen bedrijven er toe aan tijdig milieu-investeringen te plegen. Met het oog op continuïteit in de bedrijfsvoering doen bedrijven er verstandig aan te anticiperen op deze ontwikkelingen, opdat zij niet op een onverwacht moment voor kosten komen te staan. Het zal onder meer een taak voor de branchevereniging zijn ook dit naar haar leden uit te dragen. Op deze uitgangspunten is de implementatiestrategie gebaseerd. Een onderneming die nog nauwelijks een milieubeleid voert zal daartoe moeten worden aangespoord. Het gaat er om dat de onderneming niet slechts tijdelijk milieumaatregelen treft, maar konsekwent het milieu– beleid betrekt in het ondernemingsbeleid. Dit kan worden bereikt door de wisselwerking tussen enerzijds stimulerende activiteiten, zoals het verschaffen van informatie en anderzijds door een consistent en herkenbaar milieubeleid door onder meer overheden. Als een bedrijf zich realiseert dat het noodzaak is milieumaatregelen te nemen zal het over moeten gaan tot het ontwikkelen van een milieu– beleid en moet het bedrijf maatregelen treffen voor de uitvoering daarvan. In deze fase heeft de onderneming vooral behoeft aan milieu– kennis en menskracht. Soms zal echter ook extra toezicht van overheids– zijde moeten worden uitgeoefend. De overheid dient uiterlijk te waarborgen dat alle bedrijven de noodzakelijke maatregelen treffen. De implementatiestrategie onderkent twee stappen: Stap 1: informeren; overtuigen; toezicht intensiveren Deze stap moet ertoe leiden dat de onderneming besluit blijvend het milieubeleid te integreren in de bedrijfsvoering. In die fase is het van belang dat de activiteiten op het gebied van informeren, overtuigen en toezicht intensiveren, die door met name branche-organisaties en overheden worden ondernomen, op elkaar zijn afgestemd. Voorkomen moet worden dat het voor bedrijven door tegenstrijdige informatie van branche-organisaties en overheden niet duidelijk is wat van hen wordt verwacht. Dit brengt het risico met zich mee dat bedrijven afwachten en geen actie ondernemen totdat duidelijkheid wordt geboden. Stap 2: informeren; adviseren; leveren menskracht; handhaven als sluitstuk Zodra de onderneming een milieubeleid heeft geformuleerd, moet dit milieubeleid worden uitgewerkt, uitgevoerd en worden geformaliseerd in de vergunningen. In veel bedrijven ontbreekt de kennis om de juiste maatregelen te nemen. Vaak ontbreekt ook de menskracht. De tweede stap is daarom de bedrijven te informeren en te adviseren over hetgeen van hen wordt verwacht. Een consistent milieubeleid van betrokken overheden is hiervoor een voorwaarde. Ook is het nodig het creëren van een zodanige infrastructuur, dat bedrijven kunnen worden geassisteerd bij het uitwerken en uitvoeren van hun milieubeleid. Deze infrastructuur zou moeten bestaan uit: - informatievoorziening: snel en gemakkelijk moet op afroep van de ondernemer concrete informatie beschikbaar zijn over normstelling, activiteiten van de branche-organisatie, mogelijke en gebruikelijke technische milieumaatregelen, model-milieuzorgsystemen, overzichten van specialistische leveranciers van installaties en diensten en dergelijke; - gekwalificeerde menskracht: er moet voldoende menskracht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
23
beschikbaar zijn (kwaliteit en kwantiteit) om de ondernemer te assisteren en te adviseren; vaak zal het gaan om tijdelijke versterking. Uiteindelijk zullen door middel van gerichte handhavingsakties overheden er op moeten toezien dat de ondernemer de nodige milieu– maatregelen daadwerkelijk heeft getroffen. Dit is mede noodzakelijk om er voor te zorgen dat ieder bedrijf binnen de bedrijfstak in eenzelfde positie komt te verkeren. 3.3. Samenhang activiteiten overheden en branche-organisaties Van belang is dat met name de activiteiten van vergunningverlenende overheden goed moeten zijn afgestemd op die van branche-organisaties. Deze actoren zijn in belangrijke mate bepalend voor de verandering van het milieubeleid van de onderneming. Daarom moet een tegengestelde beïnvloeding van de ondernemer worden voorkomen en is het realiseren van synergie tussen de activiteiten van deze actoren zeer belangrijk. In de in bijlage 5 opgenomen schema's zijn de activiteiten, die van beide actoren worden verwacht kort naast elkaar gezet, zodat inzicht in de onderlinge relaties tussen de verschillende activiteiten wordt verkregen. De verwachte activiteiten zijn gerelateerd aan de verschillende fasen die bij de uitwerking van het beleid voor een bedrijfstak kunnen worden onderscheiden. Op basis van deze notitie wordt door het Ministerie van Volkshuis– vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overleg met het IPO, de VNG en de UvW voor ambtenaren bij gemeenten, waterschappen en provincies een brochure opgesteld over de toepassing van het doelgroe– penbeleid voor de industrie in de praktijk. In deze brochure, die naar verwachting in het najaar zal worden uitgebracht, wordt concreet aange– geven op welke wijze het doelgroepenbeleid voor de industrie doorwerkt in de dagelijkse werkzaamheden van deze overheidsinstanties. Onder meer de programmering van werkzaamheden (vergunningverlening en handhaving) komt daarbij aan de orde en ook hoe in overgangssituaties moet worden gehandeld. Ook het bedrijfsleven wordt bij de opstelling van deze brochure betrokken. Daarnaast is het IPO voornemens het implementatietraject volledig te verkennen en uit te werken in nauw overleg met de overige betrokkenen. Ook zullen de nodige voorlichtings– activiteiten worden ontplooid (zie ook paragraaf 3.4). In verband met voornoemde overgangssituaties wordt verwezen naar het schema in bijlage III, die behoort bij de notitie «Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie». In dit schema is afhankelijk van de status en inhoud van het overleg aangegeven hoe de doorwerking van het doelgroepenbeleid in hoofdlijnen zou kunnen plaatsvinden. Strekking van dit schema is dat indien geen bedrijfstakoverleg over de uitwerking van de intentiever– klaring gaande is, het huidige vergunningenbeleid onverkort van toepassing blijft voor die bedrijfstak. Dit betekent, conform de algemene uitgangspunten van het milieubeleid, het voorschrijven van beste beschikbare of best uitvoerbare technieken in bestaande en nieuwe situaties. Is het bedrijfstakoverleg daarentegen gaande dan zou bij de vergunningverlening voor homogene bedrijfstakken zo mogelijk op de resultaten moeten worden geanticipeerd. Bij een afgerond bedrijfstak– overleg zou het implementatieplan bij de vergunningverlening moeten worden gehanteerd. Voor heterogene bedrijfstakken zullen na het afsluiten van de intentieverklaring bedrijfsmilieuplannen moeten worden opgesteld, die doorwerken in het vergunnmgenbeleid van de betrokken overheidsorganen. Wordt in dit kader van overgangssituaties geantici– peerd op de resultaten van het bedrijfstakoverleg, dan zou dit mede kunnen geschieden op basis van het in paragraaf 2.1 aangekondigde overzicht van emissiereductiedoelstellingen voor de bedrijfstakken die deel uitmaken van de doelgroep industrie. De hierboven geschetste
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
24
beleidslijn voor het handelen in overgangssituaties zou algemeen worden gevolgd, tenzij het bedrijf en de betrokken overheidsorganen vanwege specifieke omstandigheden hierover afwijkende afspraken maken. 3.4. Communicatie Uit het voorgaande blijkt dat een goede informatievoorziening richting bedrijven en verschillende overheden van belang is. Communicatie speelt hierbij een essentiële rol. Op welke manier communicatie kan worden ingezet bij de implementatie van het doelgroepenbeleid voor de industrie wordt hierna beschreven in de communicatiestrategie. Deze strategie valt uiteen in drie sporen: 1. bedrijfstakgerichte communicatie; 2. algemene, overkoepelende communicatie; 3. communicatie gericht op andere overheden en de adviesinfra– structuur. Spoor 1: bedrijfstakgerichte communicatie De bedrijfstakgerichte communicatie is gericht op de geselecteerde bedrijfstakken. Het ontwikkelen en uitvoeren van de communicatie loopt gelijk op met het formuleren van taakstellingen en de uitvoering van maatregelen. Het vaststellen en uitvoeren van communicatie-activiteiten wordt onderdeel van het bedrijfstakoverleg. Op basis van een analyse van het huidige kennis–, houding– en gedragsniveau binnen een bedrijfstak kunnen voorwaarden aan de communicatie worden gesteld Deze voorwaarden moeten worden opgenomen in de intentieverklaring. Hierbij wordt ook aangegeven wie (Rijk, andere overheden, branches) welke taken zal moeten uitvoeren. De volgende stap is het ontwikkelen van een concreet communicatieplan voor de betreffende bedrijfstak, ter ondersteunmg van het doelgroepenbeleid. Dit plan wordt opgenomen in het implementatieplan. Spoor 2: algemene communicatie Het algemene communicatiespoor overkoepelt als het ware de bedrijfstakgerichte communicatie en heeft een groter bereik dan alleen de geselecteerde bedrijfstakken. De rode draad van het algemene communicatiespoor is de voortgang van het doelgroepenbeleid. Daarbij zal in ieder geval duidelijk moeten worden gemaakt wat de stand van zaken van het beleid is, «wat er de komende tien jaar van de industrie wordt verwacht» en «dat iedereen ermee aan de slag moet». Deze boodschap kan ook worden beschreven als «de agenda van de industrie in de jaren negentig». Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal, in tegenstellmg tot de bedrijfstakgerichte communicatie het voortouw nemen bij deze communicatie (aftrap, overzicht geven van heden en toekomst). Spoor 3: andere overheden en adviesinfrastructuur In het kader van het doelgroepenbeleid voor de industrie zal communi– catie niet alleen moeten zijn gericht op de bedrijven. Het zijn met name de andere overheden (gemeenten, provincies, waterschappen en andere ministeries) die een belangrijke rol spelen bij de implementatie van het beleid. De andere overheden krijgen vanuit hun vergunningverlenende en controlerende taak zowel met de bedrijfstakgerichte communicatie als met de algemene communicatie te maken. Het Ministerie van Volkshuis– vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal de andere overheden structureel en vooral eenduidig moeten informeren en instrueren. Bij het ontwikkelen van een communicatiestrategie voor de industrie zal rekening moeten worden gehouden met al lopende voorlichtingsacti– viteiten richting deze doelgroep (bijvoorbeeld bedrijfsinterne milieuzorg
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
25
en milieutechnologie). Deze activiteiten zullen geleidelijk aan moeten worden ingepast in de hierboven aangegeven communicatiestrategie. Hoofdstuk 4: Faciliterende organisatie ten behoeve van het doelgroepenbeleid Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven zullen voor circa 15 geselec– teerde bedrijfstakken en –groepen intentieverklaringen worden afgesloten. Bij de uitwerking van deze intentieverklaringen kunnen verschillende overheidsorganisaties als eerstverantwoordelijk zijn aange– wezen (Zie figuur 2) terwijl altijd alle betrokken overheidsorganen bij de uitwerking zijn betrokken. De uitwerking van de intentieverklaring vindt in het algemeen plaats in een overlegstructuur die bestaat uit een stuur– of overleggroep, waaronder dan voor deelonderwerpen project– en werkgroepen ressorteren. Voor een deel vindt de uitwerking van de integrale milieutaakstelling plaats in themagewijs opgezette programma's, zoals het project KWS 2000. Deze themagewijs opgezette programma's moeten worden afgestemd op en zonodig worden geïnte– greerd in het bedrijfstakoverleg. De resultaten van het bedrijfstakoverleg moeten ten slotte worden geïmplementeerd bij de betrokken bedrijven. Om de implementatie succesvol te laten zijn is vooral van belang dat de activiteiten van vergunningverlenende overheden zijn afgestemd op die van branche-organisaties. Dit stelt hoge eisen aan de voorlichting aan overheden en bedrijven. Ook is van belang dat ten behoeve van de implementatie hulpmiddelen worden vervaardigd, zoals standaardvergun– ningen, controlelijsten etcetera. Bij de uitwerking van het doelgroepen– beleid (exclusief de implementatiefase) kunnen in feite twee soorten werkzaamheden worden onderscheiden. Allereerst zijn er werkzaam– heden op het beleidsinhoudelijke vlak. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vertaling van de integrale milieutaakstelling naar binnen bedrijven te treffen maatregelen. Daarnaast dient er de nodige ondersteuning te worden gegeven. Deze laatste werkzaamheden zijn faciliterend van aard en hebben een routinematig karakter. De ervaring heeft geleerd dat deze ondersteunende werkzaamheden een belangrijk beslag leggen op de totaal benodigde capaciteit. Al snel gaat het om circa 60% van de benodigde inzet. De beleidsinhoudelijke werkzaamheden dienen van de zijde van de overheid te worden uitgevoerd door ambtenaren in dienst van deze overheden. Deze ambtenaren zullen vaak voor een deel van hun tijd bij de uitwerking van intentieverklaringen worden betrokken. Om te waarborgen dat de totale overlegstructuur voor het doelgroepenbeleid voor de industrie naar behoren kan functioneren en om een zo vlekkeloos mogelijke informatievoorziening richting het veld te realiseren is een faciliterende organisatie noodzakelijk. Deze organisatie zou de volgende werkzaamheden kunnen uitvoeren: a. het ondersteunen van het overleg (vergaderingen regelen, notuleren etcetera); b. het zorg dragen voor de informatievoorziening richting vergunning– verlenende en handhavende overheden, alsmede richting branche– organisaties; c. het ontwikkelen van standaardhulpmiddelen ten behoeve van de implementatie; d. het zorg dragen voor de interne informatievoorziening richting de direct bij de doelgroepenaanpak betrokken partijen; e. ondersteuning geven aan de voortgangscontrole bij de implemen– tatie. Nu is het te voorzien welke omvang zo'n organisatie zou moeten hebben. Deze organisatie zal zo beperkt mogelijk moeten worden gehouden, mede om te voorkomen dat haar faciliterend karakter wordt aangetast. De omvang zal daarom in de praktijk moeten worden aange–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
26
toond. De wijze waarop een faciliterende organisatie kan worden opgericht zal op korte termijn worden onderzocht. Bij dit onderzoek worden de verschillende overheden betrokken. Naast de taakafbakening van zo'n organisatie komen in dit onderzoek onder meer aan de orde de positionering van de organisatie, de vraag of en hoe reeds bestaande soortgelijke organisaties (bijvoorbeeld het projectbureau KWS 2000) hierin kunnen worden ondergebracht en de wijze van financiering van de organisatie. Het onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van de NMP-actie 114 betreffende de verbetering van de uitvoeringsstructuur van het milieubeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
27
Bijlage 1
Mogelijke voordelen voor de bedrijven van de doelgroepenaanpak 1. Bedrijven krijgen de gelegenheid om binnen een afgesproken kader (intentieverklaring en integrale milieutaakstelling) zelf een fasering voor de realisering van de verschillende milieumaatregelen voorte stellen. Hierdoor kunnen milieumaatregelen beter worden afgestemd met andere ontwikkelingen in het bedrijf en hiermee gepaard gaande investeringsbe– slissingen. 2. Bedrijven krijgen meer ruimte om zelf oplossingen voor milieupro– blemen te vinden. De milieumaatregelen kunnen door een meer integrale aanpak van de milieuproblematiek meer worden benaderd vanuit de invalshoek van het bedrijf (produkten, processen, installaties, etcetera) dan vanuit een compartimentele indeling van het milieu (lucht, water, bodem, geluid, etcetera). 3. De betrokken vergunningverleners kunnen hun vergunningenbeleid mede baseren op de voornemens van het bedrijf en hun beleid onderling beter afstemmen, waardoor het milieubeleid van de overheid voor het bedrijf meer consistent wordt, meer zekerheid biedt en meer duide– lijkheid geeft. 4. In het milieubeleid van de overheid wordt door de integrale milieu– taakstelling voor een bedrijfstak een referentiepunt ingebouwd. Voor de bedrijfstak is het zodoende duidelijk hoever men is gevorderd met de oplossing van de milieuproblemen. Een goed, vergaand milieubeleid van een bedrijf wordt daardoor door de overheid niet bestraft met strengere eisen. 5. Het milieubeleid van de overheid zal in het gehele land meer geuni– formeerd worden. 6. Programma's voor een gehele bedrijfstak werken niet verstorend op de onderlinge concurrentieverhoudingen. 7. Internationale concurrentie-overwegingen kunnen een rol spelen in de afweging op bedrijfstakniveau. In een aanpak per individueel bedrijf zal dit argument anders worden beoordeeld. 8. Op bedrijfstakniveau is een discussie mogelijk over knelpunten van algemene aard bij de uitvoering van het milieubeleid. Ook eventueel nieuw milieubeleid krijgt pas een vertaling naar bestaande bedrijven via een wijziging van de integrale milieutaakstelling. Overleg op bedrijfstak– niveau is hiervoor nodig, zodat individuele bedrijven hierdoor niet worden overvallen en recht kan worden gedaan aan reeds gedane investeringen ter realisering van de integrale milieutaakstelling. Mogelijke voordelen voor de overheden van de doelgroepenaanpak 1. Het initiatief voor het uitwerken van milieumaatregelen ligt bij de bedrijven. Hierdoor is minder inspanning van de vergunningverleners noodzakelijk om milieumaatregelen bij bedrijven te realiseren. 2. Via de integrale milieutaakstelling en het bedrijfsmilieuplan is het beter mogelijk aan te geven wat de bijdrage van een individueel bedrijf moet zijn om het NMP(plus) uit te voeren. Ook de overheid kan op deze wijze zien in hoeverre zij er in slaagt het milieuprobleem op te lossen. 3. In het bedrijfsmilieuplan wordt een integrale benadering gehan– teerd. Bedrijven zullen dus ook op alle onderdelen van het milieubeleid een inspanning moeten leveren. Vergunningverleners krijgen hierdoor meer zekerheid dat ook de onderdelen, waarvoor zij verantwoordelijk zijn, voldoende aan bod komen. 4. Onderdelen van het milieubeleid, zoals energiebesparing, afval en bodemsanering, die nu slecht via het vergunningbeleid zijn te reguleren, worden in deze aanpak ook meegenomen. 5. Door de lange termijnafspraken en het integrale kader zullen bedrijven meer kiezen voor proces-geïntegreerde oplossingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
28
6. Het milieubeleid zal in het gehele land meer uniform worden. 7. Oplossingen voor milieuproblemen kunnen nu meer op bedrijfstak– niveau worden gevonden. Hierdoor zal meer aandacht ontstaan voor proces-geïntegreerde oplossingen en zal het economisch aantrekkelijker worden milieumaatregelen door te voeren. 8. Overheden krijgen meer mogelijkheden, in tijd en argumentatie, om onwillige bedrijven aan te pakken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
29
Bijlage 2
Begrippenlijst Integrale milieutaakstelling Het totaalbeeld van de milieutaakstellingen voor een bepaalde bedrijfstak inclusief het energieverbruik dat op grond van het NMP(plus) en andere relevante plannen van de Rijksoverheid door die bedrijfstak moet worden gerealiseerd. De vertaling van de taakstellingen in het NMP(plus) naar de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak komt tot stand na overleg tussen de diverse betrokken partijen (branche– organisaties, IPO, VNG, UvW en Rijksoverheid) en wordt vastgelegd in de intentieverklaring. Homogene bedrijfstak Een bedrijfstak die bestaat uit min of meer gelijksoortige bedrijven, dan wel uit bedrijven waar een beperkt aantal verschillende produktie– processen wordt toegepast. Heterogene bedrijfstak Een bedrijfstak die bestaat uit in belangrijke mate ongelijksoortige bedrijven, dan wel uit bedrijven die zich kenmerken door een grote diver– siteit in toegepaste produktieprocessen. Geselecteerde bedrijfstakken Bedrijfstakken waarvoor een intentieverklaring wordt opgesteld. De selectie van deze bedrijfstakken komt tot stand op basis van onder meer de bijdrage van de bedrijfstakken aan de totale milieubelasting. Intentieverklaring Verklaring, opgesteld door betrokken partijen (branche-organisatie, IPO, VNG, ÜvW, Rijksoverheid), waarin deze overeenkomen de nodige activiteiten uit te voeren en hun kennis, bevoegdheden en verantwoorde– lijkheden aan te wenden met het oogmerk de in deze verklaring opgenomen integrale millieutaakstelling voor de bedrijfstak te realiseren. Bedrijfstakoverleg Het overleg dat tussen de bij de intentieverklaring betrokken partijen nodig is om de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak te formu– leren en te realiseren. Implementatieplan Een document waarin het resultaat van het bedrijfstakoverleg wordt vastgelegd en dat door de verschillende participanten in het overleg wordt onderschreven. Het plan bevat op bedrijfstakniveau de gegeven uitwerking van de milieumaatregelen, die bij de tot die bedrijfstak behorende bedrijven moeten worden genomen om de integrale milieu– taakstelling te realiseren en de daarbij geldende fasering. Het bevat tevens afspraken voor de wijze waarop implementatie van de maatre– gelen zal plaatsvinden en wie daarbij het initiatief neemt. De wijze waarop vergunningen en andere instrumenten zullen worden ingezet maakt deel uit van dit plan, alsmede de ondersteunende activiteiten die ten behoeve van de implementatie zullen worden ondernomen. Bedrijfsmilieuplan Een door het bedrijf op te stellen plan ten behoeve van de vergunning– verlenende overheden, waarin is aangegeven op welke wijze het bedrijf aan haar bijdrage aan de realisatie van de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak inhoud geeft. In dit plan wordt in ieder geval ingegaan op de reducties van de emissies van het bedrijf, inclusief vrijko– mende afvalstoffen en op inspanningen op het gebied van de energiebe–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
30
sparing die het bedrijf voornemens is te treffen om de milieubelasting te reduceren. Het plan beslaat een periode van 5 a 10 jaar en wordt éénmaal per vier jaar herzien. De sommering van de door de individuele bedrijven op te stellen overzichten dient ten minste te voldoen aan de integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak. Het overzicht is openbaar, behoudens vertrouwelijke bedrijfsgegevens. Jaarlijkse rapportage Een jaarlijkse openbare rapportage aan de vergunningverlenende overheden over de uitvoering van het bedrijfsmillieuplan. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de feitelijke milieubelasting van het bedrijf over het afgelopen jaar en over de maatregelen en voorzieningen die het komende jaar worden uitgevoerd, alsmede over de reducties van de milieubelasting die daar het gevolg van zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
31
Bijlage 3
Selectie van bedrijfstakken De hieronder vermelde bedrijfstakken en –groepen dragen in sterke mate bij aan het totaal van de industriële milieubelasting en komen zodoende in aanmerking voor de doelgroepenaanpak. Per bedrijfstak is een toelichting gegeven op de selectie voor de bedrijfstak en/of bepaalde bedrijfsgroepen. Daarbij wordt ook een mogelijke aanpak voor de uitwerking van het bedrijfstakoverleg geschetst. Dit geeft nog geen definitief uitsluitsel over degene met wie van de kant van het bedrijfs– leven afspraken worden gemaakt. Per bedrijfstak of –groep is het aantal bedrijven met meer dan 5 werknemers vermeld (CBS-stelling). Voedings– en Genotmiddelenindustrie Aantal bedrijven
SBI
2733
20/21
321 57 91 25
201 202 203 204
4 20
205 206
70 77 8' 215 185 21
207 208 209 211 212 213 214
29" 18 23
215 216 217
1585
Voedings en genotmiddelenindustne Slachterijen en vleeswarenindustrie Zuivelindustrie Visbewerkingsmrichtingen Meelfabrieken e a, graanmalerijen, gort– en rijstpellerijen e d. Suikerindustrie Margarine– e a plantaardige en dierlijke olie– en vettenfabnkanten (excl margarine) Groente– en fruitverwerkende industrie Brood–, beschuit–, koek– en biscuitfabrieken Cacao . chocolade– en suikerwerkindustrie Zetmeel en zetmeelderivatenindustrie Veevoederindustrie Overige voedingsmiddelenindustrie Alcoholfabrieken, distilleerdenjen en likeurstokerijen Bierbrouwerijen en mouterijen Frisdrankenindustrie Tabakverwerkende industrie
De voedings– en genotmiddelenindustrie is geselecteerd voor doelgroepenaanpak op grond van de milieubelasting van de bedrijfstak als geheel. Met de betrokken branche-organisaties en de bedrijfstakorga– nisatie wordt overlegd of, en zo ja op welke wijze, een intentieverklaring voor de bedrijfstak als geheel kan worden afgesloten. Hiertoe zou (bijvoorbeeld) door de betrokken branche-organisaties een ad hoc taakgroep «milieu» kunnen worden gevormd die «gemandateerde bevoegdheden» zou moeten hebben. Binnen dit kader kan voor speci– fieke branches een integraal maatregelenpakket worden ontwikkeld en kan voor de relevante bedrijfsgroepen worden gewerkt met een bedrijfs– millieuplan, waarbij een integrale milieutaakstelling voor de bedrijfstak als geheel uitgangspunt vormt. Indien dit niet mogelijk is zal met enkele bedrijfsgroepen een intentieverklaring worden afgesloten. Op grond van milieubelasting zouden dan het meest in aanmerking komen de suikerin– dustrie (205), de zetmeelindustrie (211), de zuivelindustrie (202) en de slachterijen (201). Het geringe aantal bedrijven in de suiker– en zetmeel– industrie maken de doelgroepaanpak voor deze bedrijfsgroepen minder zinvol. Zowel de zuivelindustrie als de slachterijen en vleeswarenindustrie zijn te beschouwen als min of meer homogene bedrijfstakken. Het bevoegd gezag is voor deze bedrijfsgroepen de provincie of de gemeente en voor wat betreft wateremissies het waterschap. Het IPO of de VNG zou het meest in aanmerking komen voor «eerstverantwoordelijke» van het overleg over de uitwerking van de intentieverklaring. Een overleg op het niveau van de bedrijfstak als geheel zal door VROM worden getrokken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
32
Textielindustrie Aantal bedrijven
SBI
398 18 40 65 54 39 47 136
22 221 222 223 224 225 226 227
Textielindustrie Wolmdustrie Katoenindustrie Tricot– en kousenindustrie Textielveredelingsindustrie Tapijt– en vloermattenindustrie Lmoleum en viltzeilfabrieken Textielwarenindustrie (excl kleding)
De textielindustrie is geselecteerd voor de doelgroepenaanpak op grond van milieubelasting, de samenhang in de verschillende milieupro– blemen en het feit dat overleg op milieudeelgebieden met de (belang– rijke) branche organisaties reeds loopt. Binnen de textielindustrie als geheel zou de doelgroepenaanpak op grond van de milieubelasting kunnen worden beperkt tot de textielveredelingsindustrie (224) en linoleum– en viltzeilfabrieken (226). Gestreefd zal worden naar het afsluiten van één intentieverklaring voor beide bedrijfsgroepen. Aangezien de milieuverontreiniging met name een waterverontreinigings– probleem is, wordt voorgesteld de UvW e vragen als «eerstverantwoor– delijke» te fungeren. De geselecteerde bedrijfsgroepen zijn als homogeen te beschouwen. Lederindustrie Aantal bedrijven
SBI
219 31 71 117
24 241 242 243
Lederindustrie Lederindustrie Lederwarenindustne Schoenindustrie
De lederindustrie is geselecteerd voor de doelgroepaanpak op grond van de te verwachten financieel-economische problemen bij het uitvoeren van de milieumaatregelen. De huidige milieubelasting is relatief gering. De bedrijfsgroep is als homogeen te beschouwen. Voorgesteld wordt óf het IPO, óf de UvW te vragen als eerstverantwoordelijke te fungeren. De lederwarenindustrie is niet geselecteerd voor de doelgroep– aanpak. Hout– en meubelindustrie Aantal bedrijven
SBI
1242
25
Hout– en meubelindustrie
Deze bedrijfstak is niet voor de doelgroepenaanpak geselecteerd. Met de houtimpregneerbedrijven is overleg gaande over het terugdringen van de milieubelasting. Bezien zal worden in hoeverre dit overleg kan worden verbreed tot een overleg in het kader van het doelgroepenbeleid. Papier– en papierwarenindustrie Aantal bedrijven
SBI
237 36" 94 113
26 261 262 263
Papier– en papierwarenindustrie Papier– en kartonindustrie Papierwarenindustrie Golfkarton en kartonnage industrie
De papier–, karton– en papierwarenmdustrie is geselecteerd voor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
33
doelgroepenaanpak op basis van de milieubelasting. Waterverontrei– niging is het belangrijkste milieuprobleem voor deze bedrijfstak. Veelal is de provincie het bevoegd gezag. Het IPO en UvW komen in aanmerking voor de rol van «eerstverantwoordelijke». De bedrijfstak neemt een tussenpositie in tussen homogeen en heterogeen. Naar verwachting zullen 1 of 2 intentieverklaringen kunnen worden afgesloten. De verpak– kingsdrukkerijen die vallen onder SBI code 262 zijn een onderdeel van het overleg dat met de grafische industrie wordt gevoerd. Grafische industhe en uitgeverijen Aantal bedrijven
SBI
1834 1320
27 271
Grafische industrie en uitgeverijen Grafische industrie
De grafische industrie is geselecteerd voor de doelgroepaanpak op grond van de milieubelasting en het aantal bedrijven. Een intentiever– klaring is reeds getekend en een implementatieplan wordt uitgewerkt. VROM is eerstverantwoordelijk voor het overleg. Aardolie– en steenkoolverwerkende industrie Aantal bedrijven 39 8' 78"
SBI 28 281 282
Aardolie– en steenkoolverwerkende industrie Aardolieraffinaderijen Aardolie– en steenkoolproduktenindustrie
Voor de aardolie-industrie geldt reeds een apart bedrijfstakoverleg in het kader van de doelgroepenaanpak «raffinaderijen». Chemische industrie Aantal bedrijven
SBI
398 12' 21 6 70
29/30 291 292 293
294/300
86 59 44
295 296 297
24' 80
298 299
Chemische industrie/kunstm. garen en vezelind. Kunstmeststoffenindustrie Kunstharsen– e.d. industrie Kleur– en verfstoffenindustrie Overige chemische grondstoffen-industrie/Kunstm. garen en vezelind. Verf–, lak–, vernis en drukinktindustrie Genees– en verbandmiddelenindustrie Zeep–, was– en reinigingsmiddelen–, parfumerie– en kosmetica industrie Chemische bestrijdingsmiddelen– e d. industrie Overige chemische produktenindustrie
De chemische industrie is geselecteerd voor de doelgroepaanpak op grond van milieubelastmg Met de bedrijfstakorganisatie is reeds overleg gaande over een intentieverklaring. Wellicht zal voor 1 of 2 bedrijfstak– groepen een aparte intentieverklaring worden afgesloten. De bedrijfstak is sterk heterogeen. VROM is eerstverantwoordelijk voor het overleg. Kunstmatige en synthethische garen– en vezelindsutrie Aantal bedrijven
SBI 30
Zie 294/300
300
Kunstmatige en synthetische garen– en vezelindustrie Kunstmatige en synthetische garen– en vezelindustrie
De garen– en vezelindustrie is op grond van de milieubelasting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
34
geselecteerd voor de doelgroepaanpak. De garen– en vezelindustrie is sterk verwant met de chemische industrie. Een intentieverklaring zal waarschijnlijk kunnen aansluiten bij het bedrijfstakoverleg met de chemische industrie. Rubber– en kunststofverwerkende industrie Aantal bedrijven
SBI
585 528
31 313
Rubber en kunststofverwerkende industrie Kunststofverwerkende industrie
De kunststofverwerkende industrie (313) is geselecteerd voor de doelgroepaanpak, zij het dan deze bedrijfsgroepen lage prioriteit wordt toegekend. De belangrijkste problemen betreffen verwijdering van afval– stoffen, luchtemissies en verstoringsaspecten. In door VROM te initiëren overleg om tot een intentieverklaring te komen, zullen de bestaande milieuoverlegkaders waarin deze doelgroep participeert, worden ingepast. Nadat de mtentieverklaring is afgesloten, kan de VNG als eerst– verantwoordelijke voor het verdere overleg met de bedrijfstak worden gevraagd, omdat de gemeente doorgaans het bevoegd gezag is om genoemde milieuproblemen aan te pakken. Bouwmaterialen–, aardewerk– en glasindustrie Aantal bedrijven
SBI
648 77 77 12 5 292 80 51 54
32 321 322 323 324 325 326 327 328
Bouwmaterialen–, aardewerk– en glasindustrie Baksteen– en dakpannenindustrie Aardewerkindustrie Kalkzandsteenindustrie Cement– en kalkindustrie Beton– en cementwarenindustrie Natuursteenbewerkingsbedrijven Overige minerale produktenindustrie Glasindustrie en –bewerkingsinrichtingen
Deze bedrijfstak is voor de doelgroepaanpak geselecteerd op grond van milieubelasting en aantal bedrijven. Afstemming moet plaatsvinden in het kader van het milieuberaad bouw, waar overleg wordt gevoerd over de produkten van de bouwmaterialen. Bezien moet worden of het overleg met alle bedrijfsgroepen dan wel enkele nader te selecteren groepen moet worden gevoerd. Met de glasindustrie wordt nog nader separaat overlegd of overleg moet worden gevoerd. Op grond van milieubelasting komen de bedrijfsgroepen 321, 325 en 327 het meest in aanmerking voor de doelgroepaanpak en het afsiuiten van intentieverkla– ringen. Het betreft hier homogene bedrijfsgroepen. Belangrijkste milieu– thema's zijn verspreiding (lucht), verzuring, verstoring en energie. Zowel gemeente als provincie is bevoegd gezag. IPO of VNG kan voor de rol van eerstverantwoordelijke worden gevraagd. Basismetaalindustie Aantal bedrijven
SBI
78 5' 9' 53' 35
33 331 332 333 334 339
Basismetaalindustrie Ruwijzer– en staalindustrie Stalen buizenindustrie Draadtrekkerijen en koudwalserijen Non-ferrometaalindustrie Herwinning van ijzer en staal
De basismetaalindustrie is geselecteerd voor de doelgroepaanpak. Het betreft een heterogene bedrijfstak. Overlegd wordt over een intentiever– klaring voor de bedrijfstak als geheel. Eerstverantwoordelijke is VROM.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
35
Metaalproduktenindustrie (excl. machines en transportmiddelen) Aantal bedrijven
SBI
2337
34
79 60 57 127 923 99 20
340 341 342 343 344 345 346 347
41 360 571
348 349
Metaalproduktenindustrie (excl. machines en transportmiddelen) Gietenjen Grofsmedenjen, stamp– en persbedrijven Schroeven–, massadraaiwerk–, veren– e.d. industrie Tank–, reservoir– en pijpleidingbouw Overige constructiewerkplaatsen Metalen Meubelfabrieken e.d. Metalen emballage mdustrie Verwarmings– en kookapparatenindustrie (excl elektrische) Overige metaalwarenindustrie Smederijen, metaaloppervlaktebewerkingsbedrijven e.d.
De metaalproduktenindustrie is geselecteerd voor de doelgroep– aanpak. Met de meest betrokken bedrijfstakorganisaties wordt overlegd over een aanpak voor de gehele cluster SBI 34 tot en met 38. Overleg wordt over een werkwijze waarbij voor de verschillende processen die worden toegepast modules ( ± 1 0 ) worden ontwikkeld. Hiertoe kan mogelijk met de branche-organisaties één intentieverklaring worden afgesloten voor de gehele cluster 34 - 38, waarbij de uitwerking in modules wordt vastgelegd, alsmede de wijze van implementatie van te treffen maatregelen. In samenhang daarmee dienen eerstverantwoorde– lijken voor de uit te werken modulen te worden vastgesteld. Machine-industrie Aantal bedrijven
SBI
1736 179 174 248
35 351 352 353
228
354
34
355
89
356
125 12 647
357 358 359
Machme mdustrie Landbouwmachine-industrie Metaalbewerkingsmachine-industrie Fabrieken van machines en apparaten voor de voedingsmiddelen, de chemische en verwante mdustneën Hef– e.a. transportwerktuigenindustrie, fabrieken van machines voor de mijnbouw, de bouwnijverheid, de bouwmaterialen– en de basismetaalindustrie Tandwielen–, lagers– e.a. drijfwerkelementenfabrieken Fabrieken van machines en apparaten voor N.E.G. bepaalde industrie Stoomketel– en krachtwerktuigenindustrie Kantoormachine-industrie (excl. computers) Overige machine– en apparatenindustrie
Zie opmerking onder SBI 34. Electronische industrie Aantal bedrijven
SBI
660 21'
245'
36 361 362
546
369
Elektronische industrie Elektrische draad– en kabelmdustne Elektromotoren–, generatoren–, transformatoren–,. schakel– en installatiemateriaalindustrie Overige elektrotechnische industrie
Zie opmerking onder SBI 34.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
36
Transportmiddelenindustrie Bedrijven
SBI
690 15
37 371/377
337 32 293 22 29 62
372 373 374 375 376 379
Transportmiddelenindustrie Autoindustrie en –assemblagebedrijven/ Vliegtuigbouw en vliegtuigreparatiebedrijven (incl. vliegtuigmotoren) Aanhangwagen–, oplegger– en carrosserieindustrie Auto onderdelenindustrie Scheepsbouw– en scheepsreparatiebedrijven Wagonbouw en spoorwegwerkplaatsen Rijwiel– en motorrijwielindustrie Overige transportmiddelenindustrie
Zie opmerking onder SBI 34. Voor SBI 374 is de doelgroepaanpak gaande. VROM is eerstverantwoordelijke voor dit overleg. Onderzocht wordt in hoeverre dit overleg is uit te bouwen tot de doelgroepaanpak in de zin van deze notitie. Instrumenten– en optische industrie Bedrijven
SBI
278 193
38 381
52
382
28 5
383 384
Instrumenten– en optische industrie Medische instrumenten– en orthopedische artikelenindustrie Meet– en regelapparaten– en overige instrumentenindustrie (excl. elektrische en elektronische) Optische en fototechnische industrie Klokken– en uurwerkmdustne
Zie opmerking onder SBI 34. Deze selectie betreft in totaal 12.000 bedrijven met meer dan vijf werknemers. Deze bedrijven veroorzaken meer dan 90% van de industriele milieubelasting.
" Het betreft hier het totale aantal bedrijven, dus incl die met 5 of minder werknemers Hierdoor is het vermelde aantal bedrijven van de totale bedrijfsklasse niet altijd gelijk aan de optelsom van het aantal bedrijven per bedrijfsgroep
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
37
Bijlage 4
Globale uitwerking regionale specificatie voor de verschillende thema's van het milieubeleid (uitsluitend voor de doelgroep industrie) I Klimaat CFK's: geen regionale specificatie; COi: geen regioriale specificatie; Verzuring SO: NOx: NHi. VOS: Verspreiding prioritaire stoffen lucht: overige stoffen: prioritaire stoffen water:
overige stoffen water: preventief bodembeleid: bodemsanering: IV Verstoring geluid: stank: externe veiligheid: V
Verwijdering:
geen geen geen geen
regionale specificatie regionale specificatie regionale specificatie regionale specificatie
regionale specificatie in bepaalde gebieden bij blijvende overschrijdmg grenswaarde c.q. streefwaarde, afhankelijk van taakstelling algemeen reductiepercentage, geen regionale specificatie, behoudens bij luchthindersituaties; a geen regionale specificatie bij lozing op grote rijkswateren zonder specifieke functies in het kader van de waterkwaliteit, zoals de Waal, havengebied Rotterdam, Noordzeekanaal en Westerschelde; b. wel is regionale specificatie mogelijk bij lozingen op oppervlaktewateren met specifieke functie zoals de Maas, diverse meren en bij lozing op kleine en/of gevoelige wateren, zoals de Waddenzee, havens, plassen, beken, sloten, etc. c. geen regionale specificatie bij lozing op een rioolstelsel dat is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, behoudens In die gevallen dat de werking van de rwzi negatief kan worden beïnvloed, dan wel de slibverwerkmg en/of functie van het ontvangende oppervlaktewater hiertoe aanleiding geeft. zie prioritaire stoffen water; geen regionale specificatie behoudens bij grondwaterbeschermingsgebieden en bodembeschermingsgebieden; zie preventief bodembeleid; locale aanpak binnen landelijke doelstelling locale aanpak binnen landelijke doelstelling locale aanpak binnen landelijke doelstelling geen regionale specificatie, wel afstemming op provinciale afvalverwijderingsstructuur;
VI Vermesting:
zie prioritaire stoffen water;
VII Verdroging:
locale aanpak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
38
Bijlage 5 Schema 1: samenvattend overzicht bijdrage actoren aan implementatie t.a.v. homogene bedrijfstakken Fasen in de doelgroepenaanpak*
Bijdrage actoren Rijk
Vertegenwoordigers Lagere Overheid Lagere Overheid
Branche Organisaties
- informatie over doelgroepenaanpak aan lagere overheid - overleg met branche-organi– saties en vertegenwoordigers lagere overheid - structureren relatie met branche-organi– saties
- informatie over doelgroepenaanpak aan lagere overheid - participeren in bedrijfstakoverleg - structureren relatie met achterban
- anticiperen op doelgroepenaanpak bij programmering taken (vergunningver– lening en handhaving)
- informatie over doelgroepenaanpak aan de achterban - participeren in bedrijfstakoverleg - consultatie achterban - structureren relatie met de achterban
- informeren aan - informatie aan lagere overheid en achterban over brancheorganisaties toekomstige beleid over toekomstige beleid
- informatie aan bedrijven over toekomstige beleid
- informatie aan achterban over toekomstige beleid
- coördineren en - overleg met faciliteren overleg branche-organi– vertegenwoordigers saties lagere overheid met - afstemming eigen brancheorganisaties beleid of zelf voeren van - informeren overleg tnet achterban branche-organisatie
- afstemming eigen beleid (vergunningver– lening, toezicht. programmering taken) - intensivering toezicht (o.a. vigerende regels) i.v.m. bewustmaking
- vertegenwoordigen achterban in overleg - informeren achterban over overleg - initièren en financieren onderzoek (BIMZ, technologie, e.d.) - structureren informatievoorziening achterban . informatie . advies . scholing
- informatie aan bedrijven over te nemen maatregelen en invoer BIMZ
- informatie aan achlerban over te nemen maatregelen en invoer BIMZ
1. Voorbereiding
Overleg met branche orgamsaties en vertegenwoordigers overheid over onder meer: - taakstellingen 1995, 2000 en 2010 - realisatie termijnen - inspanningen branche orgamsaties en vertegenwoordigers overheid om de achterban te bereiken
2. Intentieverklarmg
Waarin onder meer vastgelegd: - taakstellingen 1995, 2000 en 2010 - realisatietermijn implementatieplan - inspanningen actoren - raamwerk voor implementatieplan - communicatiestrategie 3. Uitwerking
- nadere uitwerking afspraken uit mtentieverklaring - ontwikkelen operationele richtlijnen: . technische maatregelen . modellen voor BIMZ . standaard vergunningen en meldmgen . standaard rapportages aan de lagere overheid . controlebeleid lagere overheid
en
vertegenwoordigers lagere overheid - initiëren en financieren onderzoek - structureren permanente informatiestroom naar brancheorganisaties en lagere overheid 4.
Implementatieplan Waarin vastgelegd: - reducties - realisatieprogr (wie doet wat en wanneer) - operationele richtlijnen voor tech. maatr. - model BIMZ - rapportage eisen - standaard vergunningen en meldingen - controleprogramma lagere overheid
- informatie aan - informatie aan brancheorganisaties achterban en lagere overheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
39
Fasen in de doelgroepenaanpak*
5
Bijdrage actoren
Implementatie - uitvoering implementatieplan door bedrijven . technische maatregelen . invoering BIMZ - juridisch vastleggen gerealiseerde situatie door lagere overheid (meldmgen/ vergunningen) - handhavingsactie als sluitstuk impletnentatie - periodieke ontrole door lagere overheid
Rijk
Vertegenwoordigers Lagere Overheid Lagere Overheid
Branche-Organisaties
- toezicht op uitvoering (IMH's) - penodieke beleidsevaluaties - eventueel doelgroepenoverleg over knelpunteri en (knelpuntenoverleg) - specifiek onderzoek naar nieuwe ontwikkelmgen, verder weg liggende taakstellingen
- participeren in knelpunten– overleg en beleidsevaluatie
- nadere toelichting op implementatieplan aan bedrijven - individueel advies of doorverwijzen over te nemen maatregelen en invoering BIMZ - verzorgen scholing of doorverwijzen - participeren in knelpuntenoverleg en beleidsevaluatie
- nadere toelichting implementatieplan aan bedrijven - vastleggen juridisch gerealiseerde situatie - periodieke controle - uitvoeren handhavingsactie als sluitstuk implementatie - stimulering BIMZ
" fasen 1 t/m 4 stimulering volgens stap 1: fase 5: stimulering volgens stap 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
40
Schema 2: samenvattend overzicht bijdrage actoren aan implementatie t.a.v. heterogene bedrijfstakken Fasen in de doelgroepenaanpak"
Bijdrage actoren Rijk
Vertegenwoordigers Lagere Overheid
Lagere Overheid
Branche Organisaties
- informatie over doelgroepenaanpak aan lagere overheid - overleg met branche orgam saties en vertegenwoordigers lagere overheid - structureren relatie met branche-organi– saties
- informatie over doelgroepenaanpak aan lagere overheid - participeren in bedrijfstakoverleg - structureren relatie met achterban
- anticiperen op doelgroepenaanpak bij programmering taken (vergunningver– lening en handhaving)
- informatie over doelgroepenaanpak aan de achterban - participeren in bedrijfstakoverleg - consultatie achterban - structureren relatie met de achterban
- informatie aan lager overheid en brancheorganisaties over toekomstig beleid
- informatie aan achterban over toekomstig beleid
- informatie aan bedrijven over toekomstig beleid
- informatie aan achterban over toekomstig beleid
1. Voorbereiding
Overleg met branche organisaties en vertegenwoordigers overheid over onder meer: - taakstellingen 1995, 2000 en 2010 - realisatie termijnen - inspanningen branche-organisaties en vertegenwoordigers overheid om de achterban te bereiken
2. Intentieverklaring
Waarin onder meer vastgelegd: - taakstellingen 1995, 2000 en 2010 - realisatietermijnen - inspanningen actoren - raamwerk voor bedrijfsmilieuplan - communicatiestrategie
3. Uitwerking - nadere uitwerking afspraken uit intentieverklaring tot een stappenplan - ontwikkelen operationele richtlijnen: bedrijfsmilieuplan en rapportage daarover relatie bedrijfsmilieuplan en rapportage daarover met vergunningverlening essentiële elementen BIIVIZ . controlebeleid lagere overheid
- overleg met - bedrijfstakoverleg branche-organi– met branche– saties en organisaties vertegenwoordigers - afstemming eigen beleid lagere overheid - initiëren en - informeren financieren achterban onderzoek - structureren permanente informatiestroom naar brancheorganisaties en lagere overheid - stimulering BIMZ
- afstemming eigen - vertegenwoordigen beleid achterban (vergunningver– - informeren lening, toezicht. achterban over programmering overleg taken) - initiëren en - stimulermg BIMZ financieren onderzoek (BIMZ, technologie. e.d.) - structureren informatievoorziening achterban informatie . advies scholing - stimulering BIMZ
- informatie aan brancheorganisaties lagere overheid
- informatie aan bedrijven
- informatie aan achterban over maatregelen ter realisering van de mtegrale milieutaakstelling en invoering BIMZ
- informatie aan bedrijven - nadere toelichting - 1e controle - verzoek om bedrijfsmilieuplan of evt. verlangen vergunning - evt bestuursdwang toepassen
- informatie aan achterban - nadere toelichting - advies of doorverwijzen
4. Stappenplan en richtlijnen
Waann vastgelegd - realisatieprogr. (wie doet wat en wanneer) - richtlijnen bedrijfsmilieuplan en rapportage - richtlijnen juridische vastlegging maatregelen - richtiijnen toetsing BIMZ - controleprogramma lagere overheid
- informatie aan achterban
5. Opstelling bedrijfsmilieuplan
- verzoek door lagere overheid aan bedrijf om - toezicht op bedrijfsmilieuplan op te stellen uitvoering (IMH) - bij weigering verzoek overzicht verlangen in de vergunningen
6. Uitvoering bedrijfsmilieuplan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
41
Fasen in de doelgroepenaanpak"
- toetsing overzicht door lagere overheid - bij onvoldoende vermindering milieubelasting reducties vastleggen in de vergunningen - terugkoppeling van kneipunten van algemene aard naar bednjfstakoverleg - uitvoering overzicht - jaarlijkse rapportage aan lagere overheid over de uitvoering van het plan - juridische vastlegging resultaat met meldingen en evt. vergunningen
Bijdrage actoren Rijk
Vertegenwoordigers Lagere Overheid
- toezicht op uitvoering (IMH) - knelpunten– overleg met vertegenwoordigers van lagere overheid
- participeren in - toetsing knelpuntenoverleg - evt. reducties en beleidsevaluaties vastleggen in vergunning - toetsing rapportages en meldingen - evt. vastlegging in vergunningen - evt. bestuursdwang - stimulering BIMZ - penodieke controles
en
branche-organi– saties - periodieke beleidsevaluatie - specifiek onderzoek (nieuwe ontwikkelmgen, knelpunten verder weg liggende taakstellingen)
Lagere Overheid
Branche Organisaties - advies of doorverwijzing - scholing/opleiding of doorverwijzing - evaluatie uitvoering leden - participeren in knelpuntenoverleg en beleidsevaluaties - stimuleren BIMZ
fasen 1 t/m 5: stimulering volgens stap 1; fase 6: stimulering volgens stap 2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 137, nr. 103
42