TPV/BM Versie 2012.01 1 april 2012
Toepassingsvoorschriften TOELICHTING EN INSTRUCTIES M.B.T. BEPROEVINGS METHODEN behorende bij de KOMO® beoordelingsrichtlijnen voor: Betonstraatstenen Betontegels (daktegels) Betonbanden
Techniekgebied H7: Betonproducten Vastgesteld door CvD Ongewapende Betonproducten d.d. 10 november 2011
Uitgave: Kiwa Nederland B.V.
TPV/BM Versie 2012.01 1 april 2012
Toepassingsvoorschriften TOELICHTING EN INSTRUCTIES M.B.T. BEPROEVINGS METHODEN behorende bij de KOMO® beoordelingsrichtlijnen voor: Betonstraatstenen Betontegels (daktegels) Betonbanden
Techniekgebied H7: Betonproducten Vastgesteld door CvD Ongewapende Betonproducten d.d. 10 november 2011
Uitgave: Kiwa Nederland B.V.
Inleiding De toepassingsvoorschriften voor KOMO/beproevingsmethoden zijn opgesteld door de unit Infrastructuur en Mobiliteit van Kiwa Nederland B.V. en de Technische Commissie van de brancheorganisatie BeST, waarin belanghebbende partijen op het gebied van Ongewapende Betonproducten zijn vertegenwoordigd. Deze toepassingsvoorschriften vallen onder het beheer van het College van Deskundigen Ongewapende Betonproducten van Kiwa. De toepassingsvoorschriften zullen door Kiwa worden gehanteerd in samenhang met de volgende certificatiedocumenten: Europese normen NEN-EN 1338, 1339 en 1340; KOMO beoordelingsrichtlijnen BRL 2312, 2313, 2314, 2315; IKB-schema’s Algemeen en Productgebonden; Technische Specificaties van de producenten; Kiwa-Reglement voor Productcertificatie. In dit reglement is de door Kiwa gehanteerde werkwijze vastgelegd bij de uitvoering van het onderzoek ter verkrijging van het KOMO-productcertificaat, alsmede de werkwijze bij de externe controle. De toepassingsvoorschriften moeten in combinatie met de desbetreffende beoordelingsrichtlijnen en onderstaande NEN-EN normen worden gehanteerd, alsmede de bijbehorende IKB-schema's. Hierin zijn afspraken en instructies vastgelegd om eenduidigheid in de werkwijze voor de volgende certificatieregelingen van ongewapende betonproducten te waarborgen: Europese normen Betonstraatstenen Betontegels Betonbanden
NEN-EN 1338 1339 1340
Certificatieregeling Betonstraatstenen Betontegels Betonbanden Daktegels
BRL 2312 2313 2314 2315
Kiwa Nederland B.V. Sir W. Churchill-laan 273 P
tb
70
© 2012 Kiwa Nederland B.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Onverminderd de aanvaarding van deze toepassingsvoorschriften door het College van Deskundigen Ongewapende Betonproducten berusten alle rechten bij Kiwa. Het gebruik van deze toepassingsvoorschriften door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Kiwa is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
1
Inhoud Inhoud
2
1
Beproevingsmachine t.b.v. de splijttreksterkte en / of buigtreksterkte
4
1.1
Betonstraatstenen
4
1.2
Betontegels
5
1.3
Betonbanden
5
2
Spanningstoename en krachttoename bij de beproeving breuksterkte conform NEN-EN 1338, 1339 en 1340
6
2.1
Algemeen
6
2.2
Betonstraatstenen NEN-EN 1338
6
2.3
Betontegels NEN-EN 1339
7
2.4
Betonbanden NEN-EN 1340
7
3
Bepaling slijtbestandheid / slijtapparatuur
8
4
Vlakheid oppervlaktematerialen
9
5
Splijten in de lengte of breedte
12
6
Definitie zichtvlakken, deklaag en afmetingen trottoir- en opsluitbanden & molgoten
14
6.1
Algemeen
14
6.2
Meetmethode zichtvlakken conform NEN-EN 1340
15
7
Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm)
17
8
Molgoten (betongoten)
18
9
Beproevingsmethodiek bochtbanden. (Groep 1)
19
10
Beproevingsmethodiek hoekstukken (Groep 1)
22
11
Gereed product inritbanden–tussenstuk (Groep 2)
24
12
Gereed product inritbanden – eindstuk (Groep 2)
26
13
Beproevingsmethodiek verloopbanden (groep 3)
28
14
Beproevingsmethodiek betonbanden, overige hulpstukken (Groep 4)
30
15
Meetinstructies afwijkende betonproducten
31
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
2
16
Aanvullende meetmethode en invullen meetformulier Betonstraatstenen
32
17
Meetmethode en invullen meetformulier Betontegels
37
17.1
Standaard Betontegels (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1339)
37
17.2
Zeskanttegels (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1339)
38
18
Meetmethode en invullen meetformulier rechte Betonbanden
39
18.1
Rechte Betonbanden (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1340)
39
18.2
Invullingen mbt. de sterkteberekening
39
18.3
Berekeningsmethode weerstandsmoment en traagheidsmoment
40
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
3
1 Beproevingsmachine t.b.v. de splijttreksterkte en / of buigtreksterkte 1.1 Betonstraatstenen Eis splijttreksterkte: Individuele splijttreksterkte ≥ 3,6 N/mm2 en het minimum ≥ 2,9 /mm2. Breuklast ≥ 250 N/mm splijtlengte. Beproevingsmethode: bijlage F van NEN-EN 1338.
Eisen belastingstrookjes t.b.v. betonstraatstenen (verplicht): • Breedte 15 ± 1 mm; • Dikte 4 ± 1 mm; • Tenminste 10 mm langer dan het verwachte breukvlak. Aanvullende eisen door Kiwa: • Voorkeur: gebruik als materiaal MDF; • Beproevingsrapport bij aanvang beproeving in het kader van het KOMO keurmerk; • Controlefrequentie belastingstrookjes is 5 inprentingen per levering van 2000 houtjes met een minimum van 2 controles per jaar of een keuringsrapport van de leverancier per levering. • De producent kan dit ook intern uitvoeren, werkwijze vast te leggen in de Technische Specificatie, na goedkeur van Kiwa. Ponsproef criteria: • Cirkelvormige staaf, diameter 16,0 ± 0,5 mm; • Kracht met een snelheid van 48 ± 10 kN/min; • Ogenblikkelijke inprenting, bij een kracht van 20 ± 5 kN, is gelijk aan 1,2 ± 0,4 mm. Opmerking: de inprenting ogenblikkelijk meten, bijv. met behulp van een meetklok. Formule splijttreksterkte: T = 0,637 x k x P/S T = de splijttreksterkte in N/mm2 k = correctiefactor, voor t ≤ 140 mm, zie onderstaande tabel (zie ook formule bijlage F.4 van NEN-EN 1338) P = breuklast in N S=lxt S = breukvlak oppervlakte in mm2 l = gemiddelde breuklengte, 2 metingen (boven- en onderkant), in mm t = gemiddelde breukdikte, 3 metingen (midden en beide uiteinden), in mm t(mm) k
40 0,71
50 0,79
60 0,87
70 0,94
80 1,00
90 1,06
100 1,11
110 1,15
120 1,19
130 1,23
140 1,25
Voorbeeld berekening van een tussenliggende dikte: t = 85 mm Interpoleren: 1,00 + (((85-80)/(90-80)) x (1,06-1,00))= 1,03
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
4
1.2 Betontegels Eis buigtreksterkte: Individuele buigtreksterkte ≥ 5,0 N/mm2 en een minimum van ≥ 4,0 /mm2. Eisen gesteld aan de breuklastklassen (tabel 7van NEN-EN 1339). Beproevingsmethode: Bijlage F van NEN-EN 1339. Eisen belastingstrookjes t.b.v. betontegels (geen verplichting): • Breedte < 25 mm; • Dikte 4 ± 1 mm; • Tenminste 10 mm langer dan het verwachte breukvlak. Eisen oplegrollen: • De straal 20 mm + 1 mm (diameter 40 + 1 mm). Ponsproef criteria (geen verplichting): • Cirkelvormige staaf, diameter 16,0 ± 0,5 mm; • Kracht met een snelheid van 48 ± 10 kN/min; • Ogenblikkelijke inprenting, bij een kracht van 20 ± 5 kN, is gelijk aan 1,2 ± 0,4 mm. Opmerking: de inprenting ogenblikkelijk meten, bijv. met behulp van een meetklok.
1.3 Betonbanden Eis buigtreksterkte: Individuele buigtreksterkte ≥ 5,0 N/mm2 en een minimum van ≥ 4,0 N/mm2. Beproevingsmethode: Bijlage F van NEN-EN 1340 (*).
Eisen verdeelplaat onder stalen stempel ( verplichting): • •
(gelaagd) hout; Dikte 4 ± 1 mm.
Eisen oplegrollen: •
De straal 20 mm + 1 mm (diameter 40 + 1 mm).
Hulpstuk tussen het element en stalen stempel m.b.t. geprofileerde banden (trottoirbanden): • • •
Een wig uit hardhout (afm. 40mm ± 1 mm); Mortelvulling; Ook is toegestaan een stalen wig, afm. < 40 mm (bijv. een stuk van een stalen stempel van hetzelfde profiel).
Plaatsing betonband op rollen: • •
Beproef de betonband steeds met zijn grootste dwarse afmeting horizontaal; Indien bij deze wijze van beproeven het stalen stempel in het totale schuine vlak valt (hulpstuk gaat afschuiven), is het toegestaan de band rechtop te beproeven.
(*)Voor de beproeving van de buigtreksterkte op bochtbanden met een straal > 12 m is het toegestaan om in afwijking van beproevingsmethode in bijlage F van NEN-EN 1340: 2005, de bochtbanden rechtstandig te beproeven.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
5
2 Spanningstoename en krachttoename bij de beproeving breuksterkte conform NEN-EN 1338, 1339 en 1340 2.1 Algemeen In de Europese normen wordt er met betrekking tot het belasten van de producten het volgende voorgeschreven: NEN-EN 1338 Laat de belasting rustig en geleidelijk oplopen met een snelheid die overeenkomt met een spanningstoename van 0,05 ± 0,01 N/mm2 per sec. NEN-EN 1339 Breng de belasting zonder schokken aan en laat haar geleidelijk toenemen zodat de breuklast na 45 ± 15 sec. wordt bereikt. NEN-EN 1340 Breng de belasting zonder schokken aan en laat de spanning geleidelijk toenemen met een snelheid van 0,06 ± 0,02 N/mm2 per sec. tot het proefstuk breekt. In navolgende paragrafen wordt omschreven wat dit in praktijk betekent.
2.2 Betonstraatstenen NEN-EN 1338 De beproevingsbank moet de mogelijkheid hebben om: • een spanningstoename (N/mm2 per sec.) in te voeren; • de afmetingen (dikte en lengte) van het splijtvlak in te voeren. Als het niet mogelijk is om een spanningstoename (N/mm2 per sec.) in te voeren maar een krachtstoename (N/sec.) is het noodzakelijk om de krachtstoename per seconde (N/sec.) te berekenen conform onderstaand voorbeeld: T = 0,637*k*(P/S) of P = (S*spanningstoename) / (0,637*k) P is de krachtstoename per seconde in Newton en de sterkte T wordt als spanningstoename gehanteerd. De berekende krachtstoename per steen moet worden aangehouden. Voorbeeld (zie ook berekening middels excel formulier) Nominale maat steen 211x105x80 mm Gemeten breukvlak is 210x80 mm S = 210x80= 16800 mm2 K = 1,00 Spanningstoename = 0,05 N/mm2 per sec P = (16800x0,05) / (0,637x1,00) P = 1317 N/s = 1,317 kN/s
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
6
2.3 Betontegels NEN-EN 1339 Tegels moeten bezwijken na 45 ± 15 sec. ongeacht de afmetingen van het breukvlak. Om de krachtstoename te kennen betekent dit dat de buigtreksterkte bekend moet zijn. Omdat de buigtreksterkte niet bekend is moet de verwachte buigtreksterkte worden aangehouden. Als we uitgaan van de gestelde eis van 5,0 N/mm2 betekent dit: T = (3*P*L) / (2*b*t2) of P = (T*b* t2 ) / (1,5*L) [T is eis buigtreksterkte of verwachte buigtreksterkte] P / 45 (sec.) geeft de krachtstoename per seconde in Newton (N/s). Voorbeeld (zie ook berekening middels Excel formulier) Nominale maat tegel 300x300x60 mm Gemeten breedte breukvlak is 300 mm. Gemeten dikte breukvlak is 60 mm Uitgaande van karakteristieke buigtreksterkte T van 5,0 N/mm2 Uitgaande van het gemiddelde van 45 sec L = rolafstand = 250 mm P = (5,0x300x602) / (1,5x250) P = 14400 N P / 45= 14400 / 45= 320 N/s = 0,320 kN/s
2.4 Betonbanden NEN-EN 1340 De beproevingsbank moet de mogelijkheid hebben om: • een spanningstoename (N/mm2 per sec.) in te voeren; • het weerstandsmoment (Wb) of het traagheidsmoment (I) en de grootste vezelafstand (y) in te voeren. Als het niet mogelijk is om een spanningstoename (N/mm2 per sec.) in te voeren maar een krachtstoename (N/sec.) is het noodzakelijk om de krachttoename per seconde (N/sec.) te berekenen conform onderstaand voorbeeld: T = (P*L*y) / (4*I) of P = (Spanningstoename*4*I) / (L*y) of P = (Spanningstoename*4*Wb) / (L) P is de krachtstoename per seconde in Newton en de sterkte T wordt als spanningstoename gehanteerd. De berekende krachtstoename per band moet worden aangehouden. Voorbeeld (zie ook berekening middels Excel formulier) Berekende weerstandsmoment band 130/150x250x1000 mm= 886669 mm3 Opleglengte L van de rollen= 800 mm Spanningstoename= 0,06 N/mm2 per sec P = (0,06x4x886669) / (800) P = 266 N/s = 0,266 kN/s
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
7
3 Bepaling slijtbestandheid / slijtapparatuur Aanwezige kalibratie gegevens • Document waaruit blijkt dat “Boulonnaismarmer” wordt toegepast; • Document waaruit blijkt dat het brede slijtwiel van staal is in overeenstemming met EN 10083-2, Brinell-hardheid tussen 203 HB en 245 HB (gedefinieerd in EN ISO 6506-1, EN ISO 6506-2 en EN ISO 6506-3); • Document waaruit blijkt dat het slijtmiddel gesmolten aluminaat (korund) is met een korrelverdeling F80 in overeenstemming met ISO 8486-1. Droog slijtmiddel met een vochtgehalte niet groter dan 1,0 %. Aanvullende afspraken m.b.t. het beproeven en meten van het proefstuk • Alleen bij een ruw textuur of een vlakheid die meer afwijkt dan de toegelaten eis, deze licht slijpen tot een effen oppervlak (max. 2 mm afslijpen); • Alle ruwe textuur / structuur producten maximaal 2 mm afslijpen (½ x minimale deklaag). Dit in verband met een betere aflezing van de groef; • Voor aanvang proefstuk borstelen (harde borstel) en oppervlak kleuren (bijv. markeerstift); • Plaats de rechte benen van een schuifpasser op de punten A en B aan de binnenrand van de langsranden (l1 en l2) van de groef en meet en registreer de afmeting op ± 0,1 mm nauwkeurig.
Eis slijtbestandheid: Individueel ≤ 23 mm. Beproevingsmethode: Bijlage G van NEN-EN 1338, 1339, 1340
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
8
4 Vlakheid oppervlaktematerialen Apparaat Meetgerei dat een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm toelaat over de voorgeschreven lengte. Eisen Indien de grootste afmeting van een tegel of steen groter is dan 300 mm, dienen de afwijkingen van de vlakheid van een bovenvlak, dat bedoeld is vlak te zijn, aan de waarden in onderstaande tabel te voldoen.
Stenen
Tegels
mm
Grootste bolheid mm
Afwijking op vlakheid en rechtheid mm
Grootste holheid mm
300
1,5
1,0
400
2,0
1,5
500
2,5
1,5
800
4,0
2,5
Banden
Lengte van de meetlat
± 1,5 ± 2,0 ± 2,5 ± 4,0
Werkwijze stenen en tegels De maximale bolle of holle afwijkingen worden gemeten langs de twee diagonalen van het bovenvlak tot op 0,1 millimeter nauwkeurig. Om de bolheid te meten moet de liniaal aan de uiteinden van (verstelbare) voetjes voorzien zijn. Registreer beide resultaten en ga de overeenkomstigheid met de hierbij genoemde tabel na. Werkwijze banden De vlakheid van banden wordt langs twee lijnen gemeten. De maximale bolle of holle afwijkingen van de trottoirbanden worden op twee plaatsen gemeten langs de zichtzijden (bovenzijde en schuine zijde). De maximale bolle of holle afwijkingen van opsluitbanden worden op twee plaatsen gemeten langs de bovenzijde en langszijde. Algemeen Het meten van de vlakheid met een nauwkeurigheid van 0,1 mm kan met behulp van: • Een ingekeepte rechte liniaal of vlakheidsliniaal met (verschuifbare) pootjes; • een voelermaatset, die op 0,1 mm nauwkeurig is af te lezen; • of een kaliberwig, die op 0,1 mm nauwkeurig is af te lezen; • of een “go and no-go” kaliber.
Schaalverdeling in stappen van 0,5 mm. De verdeling is aangebracht met een nauwkeurigheid van 0,1 mm.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
9
Figuur 1: Voorbeeld van een kaliberwig met schaalverdeling Figuur 2: Voorbeeld van een vlakheidsliniaal
x
Gebruik Kaliberwig Bij het gebruik van een kaliberwig moeten de pootjes van de vlakheidsliniaal een vaste hoogte hebben, bijvoorbeeld 10 mm. Afhankelijk van de lengte van de vlakheidsliniaal kunnen de maximale bolheid en holheid op 0,1 mm nauwkeurig worden gemeten. De afgelezen waarde, bij meting voor de bolheid, wordt van de dikte van de pootjes afgetrokken. De dikte van de pootjes, bij de meting voor de holheid, wordt in mindering gebracht op de gemeten waarde. Dit betekent dat bij gebruik van een vlakheidsliniaal met pootjes van 10mm: Liniaal (voetjes 10mm) 300 mm 400 mm 500 mm 800 mm
Aflezing moet liggen tussen: 8,5 en 11,0 mm 8,0 en 11,5 mm 7,5 en 11,5 mm 6,0 en 12,5 mm
Gebruik “go and no-go” kalibers Alternatieve beproevingsmethoden, bijvoorbeeld "go and no-go"-kalibers, mogen gebruikt worden, mits op zijn minst dezelfde nauwkeurigheid bereikt wordt als de hiervoor beschreven beproevingsmethode. Voorbeeld: Afmetingen van een rechte liniaal met inkepingen en een kaliber. Afmeting A
Afmeting X
Afmeting Y
mm
mm
mm
300
1,5
2,5
400
2,0
3,5
500
2,5
4,0
800
4,0
6,5
Figuur 3: Go en no-go kalibers
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
10
Afmeting x is gelijk aan de maximale afwijking voor de bolheid per afmeting A. Dit betekent dat als de liniaal met beide voetjes aansluit op het element aan de eis voor de bolheid is voldaan. Afmeting y is gelijk aan de maximale afwijking voor de holheid vermeerderd met de maximale afwijking van de bolheid. Dit betekent dat als het kaliber niet onder de liniaal kan worden geplaatst aan de eis voor de holheid is voldaan. In de andere gevallen, voetjes van de liniaal dragen niet op het elementoppervlak of kaliber kan onder de liniaal worden geplaatst, wordt niet aan de eis voor bol- of holheid voldaan. Bij deze methode heb je 4 linialen, of linialen met verwisselbare pootjes, met bijbehorende 4 kalibers nodig. Bestaande apparatuur Aangezien “go en no-go” -kalibers zijn toegestaan is het dus ook mogelijk gebruik te blijven maken van de vlakheidsliniaal met verschuifbare pootjes (tot 1 m) en het bijbehorende kaliberblokje (trapsgewijs). Een probleem van het kaliberblokje van de grootformaattegels is dat deze loopt in stappen van -2,5 mm tot +3 mm (per 0,5 mm). Dit moet conform de Europese norm +4 mm zijn. Indien met behulp van het bestaande kaliberblokje wordt gemeten en blijkt dat de bolheid groter is dan 3 mm, zal de werkelijke bolheid moeten worden gemeten (bijv. met een voelermaatset of dieptemeter). Bij aanschaf van een nieuw kaliberblokje, gelijk de correcte stappen van -2,5 tot +4 mm (per 0,5 mm) laten maken. Afmetingen en bijbehorende liniaal Meest voorkomende afmetingen betontegels Nominale (lxb) mm
Diagonaal mm
150x300 300x300 300x450 400x400 500x500 600x600 400x600 200x400 300x600
335 424 540 565 707 848 721 447 670
Te gebruikten meetlat lengte mm 300 400 500 500 500 800 500 400 500
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
Afwijking bolheid (+) mm
Afwijking holheid (-) mm
2,5 2,5 2,5 4,0 2,5 2,0 2,5
1,5 1,5 1,5 2,5 1,5 1,5 1,5
11
5 Splijten in de lengte of breedte Het splijtvlak wordt in de volgorde van belangrijkheid gekozen: 1.
Splijten over het langste splijtvlak indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarde: De afstand van het splijtvlak tot elk zijvlak is minstens 0,5 maal de steendikte voor minstens 75% van het splijtoppervlak.
Figuur 4: Afstand splijtvlak tot zijvlak
Figuur 5: Bepalen splijtrichting In dit voorbeeld is X kleiner dan 0,5 x D en moet berekening plaatsvinden. Totale splijtoppervlak bedraagt: 70 x 220 = 15400 mm2. Oppervlakte van gedeelte dat niet voldoet aan 0,5 x D bedraagt: 70 x 20 = 1400 mm2 . Percentage van het splijtoppervlak dat voldoet aan 0,5 x D bedraagt: 15400-1400 *100 = 91%. 15400
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
12
Eis: De afstand van het splijtvlak tot elk zijvlak is minstens 0,5 x D voor minstens 75% van het splijtoppervlak. Conclusie: Percentage van de steen dat aan voorwaarde voldoet bedraagt 91%, dus de steen dient over de lengte gespleten te worden.
2.
Als aan die voorwaarde niet kan worden voldaan, wordt de proef op twee splijtvlakken uitgevoerd. De splijtvlakken worden zodanig gekozen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: De afstand van het ene splijtvlak tot het andere splijtvlak of tot elk zijvlak is minstens 0,5 maal de steendikte, voor minstens 75% van de lengte van het beschouwde splijtoppervlak.
Figuur 6: Twee splijtvlakken
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
13
6 Definitie zichtvlakken, deklaag en afmetingen trottoir- en opsluitbanden & molgoten 6.1 Algemeen Definitie zichtvlakken Oppervlak dat door de producent bedoeld is om zichtbaar te blijven na plaatsing en tijdens het gebruik. Definitie deklaag Betonlaag aan de kant van het zichtvlak of een deel ervan bestaande uit andere materialen en/of met andere eigenschappen dan de hoofd- of onderlaag. Maatafwijkingen Lengte: ± 1% op de millimeter nauwkeurig met een minimum van 4 mm, maar niet meer dan 10 mm. Zichtvlakken: ± 3% op de millimeter nauwkeurig met een minimum van 3 mm, maar niet meer dan 5 mm. Andere delen: ± 5% op de millimeter nauwkeurig met een minimum van 3 mm, maar niet meer dan 10 mm. Fabricagematen De producent dient de fabricagematen voor de lengte, hoogte (H1), breedte onderzijde (B1), breedte bovenzijde (B2) en zichtvlakhoogte H2 in de Technische Specificatie vast te leggen. Voorbeeld: Lengte (1%), zie ook figuur 7. Dit betekent dat: • bij een lengte ≤ 400 mm, de afwijking 4 mm is; • bij een lengte > 400 mm en ≤ 1000 mm, de afwijking ± 1 % van de nominale lengte is; • bij een lengte > 1000 mm, de afwijking 10 mm is.
Figuur 7: Lengte L
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
14
Voorbeeld: Hoogte H en Breedte onderzijde (5%), zie figuur 8 Dit betekent dat: • bij een hoogte en/of breedte ≤ 60 mm, de afwijking 3 mm is; • bij een hoogte en/of breedte > 60 mm en ≤ 200 mm, de afwijking ± 5 % van de hoogte/breedte is; • bij een hoogte en/of breedte > 200 mm, de afwijking 10 mm is. Voorbeeld: Hoogte H2 en Breedte bovenzijde B2 (zichtvlak 3%), zie figuur 8 Dit betekent dat: • bij een hoogte en/of breedte ≤ 100 mm, de afwijking 3 mm is; • bij een hoogte en/of breedte > 100 mm en ≤ 170 mm, de afwijking ± 3 % van de hoogte / breedte mag zijn; • bij een hoogte en/of breedte > 170 mm, de afwijking 5 mm is. Meetmethoden (Zie figuur 8) De lengte, hoogte (H1), breedte onderzijde en breedte bovenzijde worden gemeten conform NEN-EN 1340 en de vigerende werkinstructies.
6.2 Meetmethode zichtvlakken conform NEN-EN 1340 De hoogte (H2) wordt bepaald als het verschil tussen de metingen van H en H1. (H2=H-H1) Zie figuur 8. Opmerking: Voorafgaande aan de metingen dienen bramen, ter plaatse van de overgang van het verticale vlak H1 naar het schuine vlak H2, met behulp van bijvoorbeeld een wetsteen verwijderd te worden. Breedte bovenzijde (B) (zichtvlak 1) wordt met behulp van een vlakheidsliniaal en een dieptemeter, blokhaak met verdeling of meetlint gemeten. Zie figuur 9. De dikte van de deklaag wordt gemeten in het breukvlak en moet over de volledige gemeten hoogte H2 en breedte B2 voldoen aan de gestelde eis van 4 mm.
Zichtvlak 1 (3%): Breedte bovenzijde (B2)
Zichtvlak (3%): Breedte bovenzijde (B2)
Hoogte (H1)
Andere Afmeting (5%): Hoogte (H )
Zichtvlak 2 (3%) Hoogte (H2)
Andere afmeting (5%) Hoogte (H ) Andere afmeting (5%) Breedte onderzijde (B1)
Trottoirband
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
Andere afm. (5%) Breedte onderzijde (B1)
Opsluitband
15
Figuur 8: Meetplaatsen en definities
Figuur 9: Voorbeeld meetmethode breedte bovenzijde
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
16
7 Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm) De opening tussen de zichtvlakken wordt met een schuifmaat gemeten. Hiertoe wordt de helft van band 1 aan band 2 (2 aan 3; 3 aan 4; tot en met 7 aan 8 en 8 aan 1) gelegd op een vlakke ondergrond, zodanig dat de twee helften een rechte lijn vormen. Als de opening tussen de zichtvlakken voldoet aan BRL 2314 artikel 5.3, geldt ook dat de haaksheid voldoet. Zie figuur 10.
Figuur 10: Opening zichtvlakken (pasvorm)
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
17
8 Molgoten (betongoten) De meetmethode voor molgoten (betongoten) wijkt op een aantal punten af van de meetmethode van ‘standaard’ betonbanden. Nominale maten Bij goten dienen de volgende nominale maten te worden opgegeven: • L : lengte • H : hoogte molgoot • H2: hoogte gootprofiel • B1 : breedte onderzijde • B2 : breedte bovenzijde • B3 : breedte gootprofiel • velling Figuur 11 Meetinstructie De lengte-, breedte- en hoogtematen dienen op twee plaatsen met een rolmaat of schuifmaat gemeten te worden. Per molgoot worden beide waarden en het onderlinge verschil geregistreerd en getoetst aan de eis. De hoogte en breedte van het gootprofiel worden op 2 plaatsen met behulp van bijv. een vlakheidsliniaal en dieptemeter of rolmaat gemeten. Per molgoot worden beide waarden en het onderling verschil geregistreerd en getoetst aan de eis. De vlakheid bepalen op het ‘kleine’ horizontale bovenvlak en zijvlak. Beproevingsinstructie sterkte De goten dienen te worden beproefd als betonbanden. De holling (goot) dient te worden uitgevuld met een mortel, hardhout (in de vorm van de goot) of een stalen vorm (stempeldeel). De uitvullingen van hardhout of staal mogen niet breder zijn dan 40 mm. Eisen De eisen m.b.t. de lengte en zichtvlakken en overige maten zijn hetzelfde als de eisen die gelden voor de rechte betonbanden, met uitzondering van de hoogte van het gootprofiel H2 (zie figuur 11). Eis H2: ± 3% t.o.v. de nominale maat van hoogte gootprofiel. De minimum en maximum eis gelden hiervoor niet. Onderling verschil: Het verschil tussen 2 metingen van één afmeting van een individuele molgoot is ≤ 5 mm.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
18
9 Beproevingsmethodiek bochtbanden. (Groep 1) Eisen De bochtbanden moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN-EN 1340 en de aanvullende eisen in BRL 2314 en dienen te worden gecontroleerd conform de frequentie van het IKB-schema "Betonbanden". Voor definities zie ook hoofdstuk 6 van deze toepassingsvoorschriften. De tekeningen van de bochtbanden dienen bij de Technische Specificatie te worden gevoegd. Voor de meetmethodiek, zie bijbehorende figuren 12 en 13. Lengte De lengte (L) wordt met behulp van een rolmaat, 10 mm vanaf de onderzijde gemeten. Onder de lengte wordt verstaan de ontwikkelde lengte (booglengte) van het zichtvlak. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte onderzijde De breedte van de onderzijde (B1) wordt met behulp van een schuifmaat op 2 plaatsen, 10 mm vanaf de onderzijde gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte bovenzijde (opsluitbanden) De breedte van de bovenzijde (B2) wordt met behulp van een schuifmaat op 2 plaatsen, 50 mm van de uiteinden gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte bovenzijde (trottoirbanden) De breedte van de bovenzijde (B2) wordt op 2 plaatsen, 50 mm van de uiteinden, met behulp van een dieptemeter en vlakheidsliniaal of blokhaak gemeten (zie figuur 9). Eventuele oneffenheden verwijderen. Hoogte De hoogte (H en H1) van de band wordt op 2 plaatsen aan de achterzijde en 2 plaatsen aan de voorzijde (bij trottoirbanden), 50 mm vanaf de uiteinden, met behulp van schuifmaat gemeten. Het zichtvlak aan de voorzijde van de band wordt overeenkomstig artikel 6.2 gemeten. Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm), voldoen aan de straal en haaksheid Methode 1: De opening tussen de zichtvlakken wordt met een schuifmaat gemeten. Hiertoe wordt op een vlakke ondergrond band 1 aan band 2 (2 aan 3; 3 aan 4; tot en met 7 aan 8 en 8 aan 1) gelegd. Met de straalmeter worden de banden zo gepositioneerd dat de straal van beide bochtbanden voldoet aan de door de producent opgegeven straal. Als de opening tussen de zichtvlakken voldoet aan BRL 2314 artikel 5.3 geldt dat ook de afwijking van de straal en haaksheid voldoet. Zie ook hoofdstuk 7 en figuur 10. Methode 2: De banden kunnen ook op een in straal getrokken krijtstreep worden gesteld, waarna de opening tussen de zichtvlakken wordt gemeten. Velling De velling dient met een dieptemeter of schuifmaat worden gemeten.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
19
Deklaag De deklaagdikte kan worden gemeten in het zaagvlak van het product, waaruit een kubus voor de bepaling van de druksterkte wordt gezaagd (of waaruit een cilinder voor de bepaling van de druksterkte wordt geboord). Hierbij moeten afzonderlijke deeltjes van toeslagmaterialen uit het onderbeton, die in de deklaag voorkomen, niet in de meting worden meegenomen.
50
50
&
B2 ,H
&
H
1
,H B2 H 1
bovenaanzicht
10
B1 & L
booglengte
vooraanzicht
H1
H
H2
B2
B1
zijaanzicht
Figuur 12
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
20
Ontwikkelde inwendige lengte is: 2πr / 4 < 785 mm
Ontwikkelde uitwendige lengte (omtrek van een kwartcircel) is: 2πr / 4 = 785 mm
Ontwikkelde inwendige lengte (omtrek van een kwartcircel) is: 2πr / 4 = 785 mm
Figuur 13 Beproeving buigtreksterkte bochtbanden straal groter dan 12 m Voor de beproeving van de buigtreksterkte op bochtbanden met een straal > 12 m is het toegestaan om in afwijking van beproevingsmethode in bijlage F van NEN-EN 1340: 2005, de bochtbanden rechtstandig te beproeven. Let op: Bepaling weerstandsmoment wijkt hier af tussen staand en liggend beproeven.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
21
10 Beproevingsmethodiek hoekstukken (Groep 1) Eisen De hoekstukken moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN-EN 1340 en de aanvullende eisen in BRL 2314 en dienen te worden gecontroleerd conform de frequentie van het IKB-schema "Betonbanden". Voor definities zie ook hoofdstuk 6 van deze toepassingsvoorschriften. De tekeningen van de hoekstukken dienen bij de Technische Specificatie te worden gevoegd. Voor de meetmethodiek, zie bijbehorende figuren 14, 15 en 16. Lengte De lengte (L) wordt met behulp van een rolmaat, 10 mm vanaf de onderzijde (achterzijde) gemeten. De lengte wordt aan beide benen gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte onderzijde De breedte aan de onderzijde (B1) wordt met behulp van een schuifmaat op 2 plaatsen, 10 mm vanaf de onderzijde gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte bovenzijde (opsluitbanden) De breedte van de bovenzijde (B2) wordt met behulp van een schuifmaat op 2 plaatsen, 50 mm van de uiteinden gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte bovenzijde (trottoirbanden) De breedte van de bovenzijde (B2) wordt op 2 plaatsen, 50 mm van de uiteinden, met behulp van dieptemeter en vlakheidsliniaal of blokhaak gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Hoogte De hoogte (H en H1) van de band wordt op 2 plaatsen aan de achterzijde en 2 plaatsen aan de voorzijde (bij trottoirbanden), 50 mm vanaf de uiteinden, met behulp van schuifmaat gemeten. Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm) De opening tussen de zichtvlakken wordt met een schuifmaat gemeten. Hiertoe wordt op een vlakke ondergrond een band met dezelfde nominale afmeting aan het hoekstuk gelegd, zodanig dat het been van het hoekstuk en de band een rechte lijn vormen. Als de opening tussen de zichtvlakken voldoet aan BRL 2314 artikel 5.3 geldt ook dat de haaksheid voldoet. Zie ook hoofdstuk 7 en figuur 10. Hoek van de benen De hoek mag met behulp van een gradenboog of overeenkomstig onderstaande procedure gemeten worden. De lengte A moet vanaf de achterzijde van de band worden gemeten, waarbij met de volgende aspecten rekening moet worden gehouden: Zie figuur 15. • de afstand van het meetpunt tot het eind van het been moet > 50 mm zijn; • de meetafstand (X) moet liggen op een veelvoud van 50 mm. De gemeten lengte A (mm) mag niet meer dan ± 3 % afwijken t.o.v. de theoretisch bepaalde lengte. De theoretisch bepaalde lengte wordt als volgt bepaald: Voor een hoekstuk van 90° (Zie figuur 15): Lengte A= (X x 50)√2 mm. Voor een hoekstuk van 45° of 135° (Zie figuur 16): Lengte A= √ ((½√2(X x 50) + (X x 50))² + (½√2(X x 50))²) mm Velling De velling moet met een dieptemeter of schuifmaat worden gemeten.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
22
Deklaag De deklaagdikte wordt aan de gezaagde of geboorde kubus respectievelijk cilinder, met behulp van een schuifmaat gemeten. Hierbij moeten afzonderlijke deeltjes van toeslagmaterialen uit het onderbeton, die in de deklaag voorkomen, niet in de meting worden meegenomen.
L 50
L
B2, H & H1
50
B2, H & H1
bovenaanzicht
10
B1 & L
H1
H
H2
B2
B1
vooraanzicht
zijaanzicht
Figuur 14: dimensionering hoekstuk
Meetpunt
> 50 mm
Meetpunt
> 50 m
(X x 5)
m
A
A (X x 5)
(X x 5)
> 50 mm
Figuur 15: controle 90° - hoekstuk
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
(X x 5)
> 50 mm
Figuur 16: controle 135° - hoekstuk
23
11 Gereed product inritbanden–tussenstuk (Groep 2) Eisen Het tussenstuk van een inritband moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN-EN 1340 en de aanvullende eisen in BRL 2314 en dienen te worden gecontroleerd conform de frequentie van het IKB-schema "Betonbanden". Voor definities zie ook hoofdstuk 6 van deze toepassingsvoorschriften. De tekeningen van de inritbanden dienen bij de Technische Specificatie te worden gevoegd. Voor de meetmethodiek, zie bijbehorende figuur 17. Lengte De lengte (L) wordt met behulp van een rolmaat, vlakheidsliniaal met schaalverdeling of schuifmaat, 10 mm vanaf de onderzijde aan de achterzijde en voorzijde gemeten. Hierbij moeten beide waarden worden genoteerd en worden getoetst aan de eis van NEN-EN 1340. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte onderzijde De breedte van de onderzijde (B1) wordt met behulp van een rolmaat, vlakheidsliniaal met schaalverdeling of schuifmaat, 10 mm vanaf de onderzijde aan beide zijden gemeten. Hierbij moeten beide waarden worden genoteerd en worden getoetst aan de eis van NEN-EN 1340. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte bovenzijde De breedte van de bovenzijde (B2) wordt, met behulp van een dieptemeter en vlakheidsliniaal of met behulp van een blokhaak, op 2 plaatsen, 50 mm van de uiteinden gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Hoogte De hoogte van de inritband wordt aan de achterzijde (H) op 2 plaatsen met behulp van schuifmaat, 50 mm vanaf de uiteinden gemeten. De hoogte wordt aan de voorzijde (H1) op 2 plaatsen met behulp van een schuifmaat, 50 mm vanaf de uiteinden gemeten Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm) De opening tussen de zichtvlakken wordt met een schuifmaat gemeten. Hiertoe worden 2 tussenstukken op een vlakke ondergrond tegen elkaar gelegd, zodanig dat de twee tussenstukken een rechte lijn vormen. Als de opening tussen de zichtvlakken aan BRL 2314 artikel 5.3 voldoet, geldt ook dat de haaksheid voldoet. Zie ook hoofdstuk 7 en figuur 10. Velling De velling dient met een dieptemeter of schuifmaat worden gemeten. Vlakheid De vlakheid wordt op het schuine en rechte bovenvlak (breedte bovenvlak) gemeten. Deklaag De deklaagdikte wordt aan de gezaagde of geboorde kubus respectievelijk cilinder, met behulp van een schuifmaat gemeten. Hierbij moeten afzonderlijke deeltjes van toeslagmaterialen uit het onderbeton, die in de deklaag voorkomen, niet in de meting worden meegenomen.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
24
Lengte L 50
H
B2
50
B1
Breedte B1
vlakheid
H1
B2, H & H1
bovenaanzicht
zijaanzicht
B1 & L
10
B2, H & H1
vlakheid
vooraanzicht
Figuur 17: Inritband - Tussenstuk Opmerking: De producent dient in zijn technische specificatie een tekening met de fabricagematen op te nemen, hierin dient tevens de meetmethode vast te liggen.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
25
12 Gereed product inritbanden – eindstuk (Groep 2) Eisen Het eindstuk van een inritband moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN-EN 1340 en de aanvullende eisen in BRL 2314 en dienen te worden gecontroleerd conform de frequentie van het IKB-schema "Betonbanden". Voor definities zie ook hoofdstuk 6 van deze toepassingsvoorschriften. De tekeningen van de inritbanden dienen bij de Technische Specificatie te worden gevoegd. Voor de meetmethodiek, zie bijbehorende figuur 18. Lengte De lengte (L) wordt met behulp van een rolmaat, vlakheidsliniaal met schaalverdeling of schuifmaat, 10 mm vanaf de onderzijde aan de achterzijde en voorzijde gemeten. Hierbij moeten beide waarden worden genoteerd en worden getoetst aan de eis van NEN-EN 1340. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte onderzijde De breedte van de onderzijde (B1) wordt met behulp van een rolmaat, vlakheidsliniaal met schaalverdeling of schuifmaat, 10 mm vanaf de onderzijde aan beide zijden gemeten. Hierbij moeten beide waarden worden genoteerd en worden getoetst aan de eis van NEN-EN 1340. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte bovenzijde De breedte van de bovenzijde (B2) wordt op 2 plaatsen met behulp van een dieptemeter en een vlakheidsliniaal of met behulp van een blokhaak gemeten. Éénmaal aan de breedte- en éénmaal aan de lengtezijde. Eventuele oneffenheden verwijderen Hoogte De hoogte aan de achterzijde (H) wordt op 2 plaatsen met behulp een schuifmaat gemeten. Éénmaal aan de breedte- en éénmaal aan de lengtezijde. De hoogte aan de voorzijde (H1) wordt op 2 plaatsen met behulp van een schuifmaat gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm) De opening tussen de zichtvlakken wordt met behulp van een schuifmaat gemeten. Hiertoe wordt op een vlakke ondergrond het eindstuk aan een tussenstuk gelegd, zodanig dat de twee elementen een rechte lijn vormen. Tevens wordt op een vlakke ondergrond een bijbehorende (halve) trottoirband aan het eindstuk gelegd, zodanig dat ze een rechte lijn vormen. Als de opening tussen de zichtvlakken aan BRL 2314 artikel 5.3 voldoet, geldt ook dat de haaksheid voldoet. Zie ook hoofdstuk 7 en figuur 10. Velling De velling dient met een dieptemeter of schuifmaat worden gemeten. Vlakheid De vlakheid wordt op het bovenvlak en het schuine vlak gemeten.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
26
Deklaag De deklaagdikte wordt aan de gezaagde of geboorde kubus respectievelijk cilinder, met behulp van een schuifmaat gemeten. Hierbij moeten afzonderlijke deeltjes van toeslagmaterialen uit het onderbeton, die in de deklaag voorkomen, niet in de meting worden meegenomen.
Lengte L 50
B2
H
B1
Breedte B1
vlakheid
vlakheid
B2, H
bovenaanzicht
H1
B2, H & H1
H1
vlakheid
zijaanzicht
10
B1 & L
vooraanzicht Figuur 18: Inritband - Eindstuk
Opmerking: De producent dient in zijn technische specificatie een tekening met de fabricagematen op te nemen, hierin dient tevens de meetmethode vast te liggen.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
27
13 Beproevingsmethodiek verloopbanden (groep 3) Eisen De verloopbanden moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN-EN 1340 en de aanvullende eisen in BRL 2314 en dienen te worden gecontroleerd conform de frequentie van het IKB-schema "Betonbanden". Voor definities zie ook hoofdstuk 6 van deze toepassingsvoorschriften. De tekeningen van de verloopbanden dienen bij de Technische Specificatie te worden gevoegd. Voor de meetmethodiek, zie bijbehorende figuur 19. Lengte De lengte (L) wordt met behulp van een rolmaat, vlakheidsliniaal met een schaalverdeling of schuifmaat, 10 mm vanaf de onderzijde (achterzijde) van de verloopband gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Breedte onderzijde Bij een verloopband met dezelfde breedte, moet de breedte van de onderzijde (B1) met behulp van een schuifmaat op 2 plaatsen, 10 mm vanaf de onderzijde van de verloopband, worden gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Gelijke breedte bovenzijden Bij een verloopband met dezelfde breedte, moet de breedte van de bovenzijde met behulp van een dieptemeter en vlakheidsliniaal of met behulp van een blokhaak, 50 mm vanaf de uiteinden van de band worden gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Gelijke hoogten Bij een verloopband met dezelfde hoogten (H), moet de hoogte van de band op 2 plaatsen aan de achterzijde, 50 mm vanaf de uiteinden van de band, met behulp van schuifmaat worden gemeten. Verschillende breedte en hoogte Bij een verloopband met 2 verschillende hoogten of breedten moet 1x de hoogte en 1x de breedte met behulp van een schuifmaat in het midden van de horizontale vlakken worden gemeten. Eventuele oneffenheden verwijderen. Beide waarden registreren. Hierbij geldt de eis voor het onderling verschil niet. Opening tussen de zichtvlakken (pasvorm) De opening tussen de zichtvlakken wordt met een schuifmaat gemeten. Hiertoe worden bijbehorende banden aan beide zijden van de verloopband op een vlakke ondergrond gelegd, zodanig dat de twee elementen een rechte lijn vormen. Als de opening tussen de zichtvlakken voldoet aan BRL 2314 artikel 5.3 voldoet, geldt ook dat de haaksheid voldoet. Zie ook hoofdstuk 7 en figuur 10. . Velling De velling dient met een dieptemeter of schuifmaat worden gemeten.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
28
Deklaag De deklaagdikte wordt aan de gezaagde of geboorde kubus respectievelijk cilinder, met behulp van een schuifmaat gemeten. Hierbij moeten afzonderlijke deeltjes van toeslagmaterialen uit het onderbeton, die in de deklaag voorkomen, niet in de meting worden meegenomen.
lengte L
bovenaanzicht
B2, H & H1
50
B2, H & H1
50
B2
zijaanzicht
B1 & L
10
B1
lengte
vooraanzicht
H
H1
H1
H
H2
H2
B2
B1
zijaanzicht
Figuur 19: Verloopband
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
29
14 Beproevingsmethodiek betonbanden, overige hulpstukken (Groep 4) Voor overige betonbanden zoals stootbanden, rotondeblokken, boomrandbanden en alle andere typen die onder groep 4 vallen, geldt het volgende. De banden moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN-EN 1340 en de aanvullende eisen in BRL 2314 en dienen eventuele aanvullende eisen te worden aangehouden. Voor definities zie ook hoofdstuk 6 van deze toepassingsvoorschriften. De banden dienen te worden gecontroleerd conform de frequentie van het IKBschema "Betonbanden". De tekeningen met meetplaatsen en meetmethoden van de banden dienen bij de Technische Specificatie te worden gevoegd.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
30
15 Meetinstructies afwijkende betonproducten Indien het niet mogelijk is om de aangegeven meetmethode bij een producent te hanteren, dan zal Kiwa in overleg met de producent een andere meetmethode hanteren en deze in de Technische Specificatie vastleggen.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
31
16 Aanvullende meetmethode en invullen meetformulier Betonstraatstenen De meetformulieren kunnen met behulp van een computer (Excel programma) worden ingevuld. Bij het invullen van deze formulieren moet rekening worden gehouden met het volgende: Standaard Betonstraatstenen (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1338) • Een nominale velling vastleggen (bijv. 5x5 of 6x4 mm, tolerantie conform BRL 2312:2005 is ± 2 mm t.o.v. de nominale maat); • De oppervlaktestructuur aangeven (van belang voor de oppervlaktefamilie); • Indien de lengte en breedte met de vormbakmeter wordt gemeten, alleen regel L1 en B1 invullen en deze toetsen aan de eis; • Indien de lengte en breedte met een schuifmaat wordt gemeten, altijd op 2 plaatsen meten en regels L1/L2 en B1/B2 invullen en beide waarden voor de lengte en beide waarden voor de breedte toetsen aan de eis; • De dikte op 4 plaatsen meten en het gemiddelde en onderling verschil toetsen aan de eis; • Alleen indien de grootste afmeting van de steen > 300 mm, dan de vlakheid invullen en beide waarden toetsen aan de eis; • Alleen indien de diagonaal van de steen > 300 mm, dan de diagonalen meten (dus ook van een steen 300x300x80 mm de diagonalen meten) en het onderling verschil toetsen aan de eis; • Indien de steen over de lengte wordt gespleten, alleen de dikte (t1) en splijtlengte (l1) en 1e breuklast invullen; • Indien de steen over de breedte wordt gespleten (bijv. waalformaat), dan beide dikten (t1/t2) en beide splijtlengten (l1/l2) en beide breuklasten invullen; • Let op een tegel 300x300x80 (90 en 100 mm dik) mm is conform NEN-EN 1338 een steen; • De eisen en toleranties worden, indien mogelijk, op het meetformulier vermeld. Afstandhouder Bij het vaststellen van de nominale maat (werkende maat) moet met de afstandhouder (splintervrije kop met nokken niet tegen over elkaar) rekening worden gehouden.
Figuur 20: Betonstraatstenen met afstandhouders •
De lengte en de breedte van stenen waarbij de afstandhouders tegenover elkaar liggen, moet op dezelfde wijze als een steen zonder afstandhouder worden gemeten (linkertekening);
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
32
•
Bij een steen waarbij de nokken niet tegen over elkaar liggen (rechtertekening), dient er aan één lange zijde en één korte zijde, tussen steen en vormbakmeter, een stalen plaatje van bekende dikte naast de nokken te worden geplaatst. De dikte van dit stalen plaatje moet van de afgelezen lengte/breedte worden afgetrokken.
Velling De velling kan met een dieptemeter worden gemeten, of d.m.v. de papegaaienbek.
Figuur 21: Voorbeeld meetmethode velling d.m.v. de dieptemeter en de papegaaiebek.
Deklaag • • •
Indien een deklaag wordt toegepast mag deze nergens, gemeten met een schuifmaat in het breuk- of zaagvlak, dunner zijn dan 4 mm; Bij moeilijk zichtbare scheiding tussen de deklaag en onderbeton kan het breukvlak bevochtigd worden voor een duidelijker beeld; Afzonderlijke deeltjes van toeslagmaterialen uit het onderbeton, die in de deklaag voorkomen, dienen niet in de meting worden meegenomen
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
33
Zeskantstenen (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1338) Nominale afmetingen: sleutelwijdte1 x sleutelwijdte2 x sleutelwijdte3 x Dikte. Meetinstrument: schuifmaat. Zie ook standaard betonstraatstenen voor de standaard metingen. Procedure overige metingen: • 3x de sleutelwijdte op 2 plaatsen meten en beide waarden toetsen aan de eis; • Indien er afstandhouders aanwezig zijn is de nominale sleutelwijdte inclusief 1 afstandhouder; • Meet de dikte op de 6 hoeken D1, D2, D3, D4, D5, D6 en het gemiddelde en onderlinge verschil toetsen aan de eis; • Alleen indien de diagonaal van de steen > 300 mm, dan de diagonalen meten (3 diagonalen meten, D1D4, D2-D5 en D3-D6) en het onderling verschil toetsen aan de eis; • Alleen indien de sleutelwijdte van de steen > 300 mm, dan de vlakheid over de diagonale meten (v1, v2 & v3) en toetsen aan de eis; • Het splijtvlak bij stenen is over de kortste zijde (sleutelwijdte).
Figuur 22: Meetmethode zeskantsteen
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
34
H/I-profielsteen (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1338) Nominale afmetingen: L1xB1/B2xD. Meetinstrumenten: vormbakmeter en / of schuifmaat. Zie ook standaard betonstraatstenen voor de standaard metingen. Procedure overige metingen: • Meet de lengte (L1/L2), de breedte (B1a/B1b) en breedte (B2a/B2b) op 2 plaatsen (de nominale maat is inclusief 1 afstandhouder) en toets beide waarden aan de eis; • Meet de dikte op de 4 hoeken D1, D2, D3, D4 en toets het gemiddelde en onderlinge verschil aan de eis; • Meet de breedte en dikte van het breukvlak (kleinste breedte) om de splijtsterkte te berekenen.
Figuur 23: Meetmethode H/I-profiel
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
35
Bisschopsmutsen (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1338) Nominale afmetingen: LxCxD Meetinstrumenten: Schuifmaat Zie ook standaard betonstraatstenen voor de standaard metingen Procedure overige metingen: • Meet de lengte L aan de achterzijde en toets deze waarde aan de eis; • Meet de breedte C en toets deze waarde aan de eis; • Meet de dikte op de 3 hoeken D1, D2, D3 en toets het gemiddelde en onderling verschil aan de eis • Voor de bepaling van de splijtsterkte moet een stuk uit de bisschopsmuts worden gezaagd. Hierbij moet het splijtvlak evenwijdig en symmetrisch aan de randen zijn en de afstand van het splijtvlak tot elk zijvlak is minstens 0,5 maal de steendikte voor minstens 75% van het splijtoppervlak;
Figuur 24: Meetmethode bisschopsmuts
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
36
17 Meetmethode en invullen meetformulier Betontegels De meetformulieren kunnen met behulp van een computer (Excel programma) worden ingevuld. De meetformulieren bevatten alle benodigde formules en zijn beveiligd zonder wachtwoord. Bij het invullen van deze formulieren moet rekening worden gehouden met het volgende:
17.1 Standaard Betontegels (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1339) • Een nominale velling vastleggen (bijv. 5x5 of 6x4 mm, tolerantie conform BRL 2313:2005 is ± 2 mm t.o.v. de nominale maat); • De oppervlaktestructuur aangeven (van belang voor de oppervlaktefamilie); • Een nominale breuklastklasse aangeven (BRL 2313 geeft standaard breuklastklassen); • De lengte en breedte met een schuifmaat op 2 plaatsen meten en L1/L2 en B1/B2 invullen en beide waarden voor de lengte en beide waarden voor de breedte toetsen aan de eis; • Het onderlinge verschil voor de lengte en breedte toetsen aan de eis; • De dikte op 4 plaatsen meten en het gemiddelde en onderlinge verschil toetsen aan de eis; • Alleen indien de grootste afmeting van de tegel > 300 mm, dan de vlakheid invullen en beide waarden toetsen aan de eis; • Alleen indien de diagonaal van de tegel > 300 mm, dan de diagonalen meten (dus ook van een tegel 300x300x45 mm de diagonalen meten) en het onderlinge verschil toetsen aan de eis; • Altijd de afstand van de onderste oplegrollen invullen (zie ook bijlage F, art. F.3 van NEN-EN 1339 voor bepaling van de afstand); • De eisen en toleranties worden, indien van toepassing, ook op het meetformulier vermeld. Afstandhouder Bij het vaststellen van de nominale maat (werkende maat) moet met de afstandhouder (splintervrije kop met nokken niet tegen over elkaar) rekening worden gehouden. De procedure als bij betonstraatstenen kan hiervoor worden gehanteerd. Dit in overleg met Kiwa.
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
37
17.2 Zeskanttegels (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1339) Nominale afmetingen: sleutelwijdte1 x sleutelwijdte2 x sleutelwijdte3 x D Meetinstrument: schuifmaat Zie ook standaard betontegels voor de standaard metingen Procedure overige metingen: • 3x de sleutelwijdte op 2 plaatsen meten en beide waarden en het onderlinge verschil toetsen aan de eis; • Indien er afstandhouders aanwezig zijn is de nominale sleutelwijdte inclusief 1 afstandhouder; • Meet de dikte op de 6 hoeken D1, D2, D3, D4, D5, D6 en het gemiddelde en onderlinge verschil toetsen aan de eis; • Alleen indien de diagonaal van de tegel > 300 mm, dan de diagonalen meten (3 diagonalen meten, D1D4, D2-D5 en D3-D6) en het onderlinge verschil toetsen aan de eis; • Alleen indien de sleutelwijdte van de tegel > 300 mm, dan de vlakheid over de diagonale meten (v1, v2 & v3) en toetsen aan de eis; • Het breukvlak bij tegels is over de langste zijde (evenwijdig aan de randen).
Figuur 25: Meetmethode zeskanttegel
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
38
18 Meetmethode en invullen meetformulier rechte Betonbanden De meetformulieren kunnen met behulp van een computer (Excel programma) worden ingevuld. De meetformulieren bevatten alle benodigde formules en zijn beveiligd zonder wachtwoord. Bij het invullen van deze formulieren moet rekening worden gehouden met het volgende:
18.1 Rechte Betonbanden (meetmethode conform bijlage C van NEN-EN 1340) • Een nominale velling vastleggen (bijv. 5x5, tolerantie conform BRL 2314:2005 is ± 2 mm t.o.v. de nominale maat); • De oppervlaktestructuur aangeven (van belang voor de oppervlaktefamilie); • De lengte, breedte (onderzijde/bovenzijde) op twee plaatsen meten en beide waarden en onderling verschil toetsen aan de eis; • De hoogte (H) op 2 plaatsen meten en beide waarden en onderling verschil toetsen aan de eis; • H1 wordt gemeten en samen met H als rekenwaarde voor H2 gebruikt. H2 wordt getoetst op beide berekende waarden en het berekend onderlinge verschil; • De lengte wordt alleen aan één zijde gemeten, als de band voorzien is van een splintervrije voorziening (bijv. bij trottoirbanden, de lengte alleen aan de achterzijde meten); • De eisen voor de pasvorm zijn vastgelegd in NEN-EN 1340, deze meten en invullen en toetsen aan de eis; • De tapsheid en inkeping alleen invullen, indien dit van toepassing is. De producent moet hierbij zelf de eisen en maatafwijkingen vastleggen; • De eisen en toleranties worden, indien mogelijk, op het meetformulier vermeld.
18.2 Invullingen mbt. de sterkteberekening • Het formulier “Berekening Wb trottoirbanden” wordt gebruikt voor het meetformulier Betonbanden. De weerstandmomenten van de banden kunnen m.b.v. het formulier worden uitgerekend (rechte banden, gazonbanden en plakbanden). Vervolgens moet het berekende weerstandmoment op het meetformulier betonbanden worden overgenomen ten behoeve van de sterkteberekening • Bij het berekenen van het weerstandsmoment moet worden uitgegaan van de nominale maten (fabricagematen) en niet van de werkelijk gemeten maten • Let bij het berekenen van het weerstandsmoment goed op het invullen van de nominale maten, doordat de band liggend op de rollen kan worden geplaatst (grootste horizontale afmeting op de rollen) • Altijd de afstand van de onderste oplegrollen (hart op hart afstand) op het meetformulier banden invullen (zie ook bijlage F, art. F.3 van NEN-EN 1340 voor de bepaling van deze afstand).
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
39
18.3 Berekeningsmethode weerstandsmoment en traagheidsmoment In het Excelformulier “Berekening Wb trottoirbanden” staat de berekening van het weerstandsmoment. Het weerstandsmoment wordt verkregen door invulling van de ‘open velden’, het programma berekent vervolgens op de achtergrond middels onderstaande berekeningswijze de benodigde gegevens. Voorbeeld berekening 50
130
Berekening Zr (cm) A1 x a’ + A2 x a’’ + A3 x a’’’ = Atot x Zr
131.1
120
z2
118.9
130
(18x13)6,5 + (12x13)19 + ((5x12)/2)17 = (opp 1+2+3)Zr 1521 + 2964 + 510 = 420 x Zr Zr = 11,89 cm
a' = 65
z1
a''' = 190
a'' = 170
250
z3
Berekening Ix (cm4) 180
Iz1 = 1/12 bh3 + 5,392 x 234 = 3295,5 + 6798,2 = 10093,7 cm4 a2''=51,1
Iz3
x
118.9
a2' = 53,9
x
a2''' = 71,1
131.1
Iz2
Iz3 = 1/36 bh3 + 5,112 x 30 = 240 + 783,36 = 1023,4 cm4
Iz1
F
Ix = Iz1 + Iz2 + Iz3 Ix = 20875,2 cm4
x
x
I - 400
Iz2 = 1/12 bh3 + 7,112 x 156 = 1872 + 7886,1 = 9758,1 cm4
Berekening Wb (cm3) Wb = Ix / Zr (Zr = vezel-afstand onderzijde tot X)
I - 400 800
0,5 F
Wb = 20875,2 / 11,89 = 1755,6 cm3 = 1755600 mm3
0,5 F
0,5Fx0-0
0,5Fx800-Fx400-0
F L
L
0 Lijn
Berekening F (Qbt = > 5,0 N/mm2) Wb = M / Qbt Wb = L x 0,5F / Qbt 1755600 = F x 200 / 5,0 F = > 43890 N
Fx400
momentenlijn F +0,5F +0,5F-F
0 Lijn
dwarskrachtenlijn
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
40
Toepassingsvoorschriften KOMO, type ABM, versie 2012.01
41